Skip to main content

Full text of "Geïllustreerde encyclopaedie : woordenboek voor wetenschap en kunst, beschaving en nijverheid"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that 's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  Information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


at|http  :  //books  .  google  .  com/ 


Over  dit  boek 

Dit  is  een  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliotheekplanken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 
doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  zo  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 
domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteur srechttermijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 
verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 
geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 
lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automatisch  zoeken. 

Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet-commerciële  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebruikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  rust,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informatie  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 


op  het  web  via  http:  //books  .google  .  com 


•p'l 


1» 


f 


« 


I 

I     I 


*  * 


WÊk 

'ttttttttttti 


r\-.Q±iL  a.o^ï,  lo.  a_ 


Darvart)  CoHeae  li&ran? 

FROM 

f 

.^.<t^H<6uAx..v!^^     

(i/Tk/y^.Juo!ictys<<. 


GEÏLLUSTREERDE 


ENCYCLOPEDIE- 


DEF(TIENDE    DEEL 


BOBEBT-STIUCHO 


Gedrukt  ter  Zuld-Hollandeche  Boek*  en    Hmdetodmkker^j  te  'e-OraTenhage, 


GEÏLLUSTREERDE 

ENCYCLOPEDIE 


WOORDENBOEK 


TOOB 


lITIlfSGHAP  BN  KDNST,  BSSCHiVlM  BN  NUVBRHBID 

Onder  boofdredaotie  Tan 

A.  WINKLEB  PBINS 

MET  MEDKWKBKINa    VAN  VELE  8PBCIALITBITBN 


l^weed«,  naar  de  nieuwste  broniien  henieiie  en  aanmericeUJk  Termeerdflcde 
nitgsve  met  platen,  kaarten  en  teikstHgnren 


DEF(TIENDE  DEEL 

BOBSBT— STnjOHO 


■^hK- 


BOTTEBDAM 
UITGEVBBS-MAATSCHAPPiJ  „ELSEYIEB'» 

1887 


^\  jdtiL  ;2-oB^.  \o.  zi^ 


HENDRIK  ykïlUia  VhM  LOON 


Bobert.  Onder  deien  naam  ▼ermelden  wQ: 

Twee  KoMin^en  va»  Frankf^k.  Bobert  I,  den 
Jongeren  broeder  van  Koning  Odo,  Dese  behield 
na  het  overigden  van  desen  sleohts  het  hertog- 
dom Francia  en  onderwierp  zich  aan  den 
KaroUngisehen  Koning  Kard  de  JSenvaudiffef 
behaalde  in  921  eene  belangrQIce  overwinning 
op  de  Noormannen  en  werd  na  het  yerdrOven 
Tan  Kard  in  922  door  den  Frankischen  adel 
te  Beims  tot  koning  uitgeroepen.  Hy  snen- 
Telde  reeds  op  den  16den  Juni  928  in  den 
slag  by  Soiflsons.  —  Bobert  II  de  Wyxe  of 
de  Vrome  j  geboren  in  971,  een  ssoon  van 
A^  Capet.  HQ  werd  in  988  mederegent  Tan 
■0n  Tader,  diens  opyolger  in  998  en  oyerleed 
na  eene  Treedsame  regeering  te  Melan  den 
SOsten  Jnli  1031.  Van  syne  eerste  gemalin, 
BeHriha  Mm  Bowrgondië.  liet  hy  zich  in  1004 
wegens  UoedTerwantschap  scheiden,  om  zich 
en  zyn  land  aan  het  Panseiyk  interdict  te 
onttrekken,  en  zyne  tweede,  Oonetanoe  van 
Arles,  Torbitterde  hem  het  ICTen.  Hy  was 
een  nitstekend  dichter  en  componist,  en  Tan 
■gne  moziekstokken  is  het  „Yenijsancte  spi- 
ritus** éen  der  schoonste. 

Bobert  Gniseard,  zie  &meoard, 

Bobert  vam  Amou^  koning  Tan  Napels  en 
hertog  Tan  Calabrië.  Deze,  de  derde  zoon 
Tan  Kard  II,  beklom  na  diens  dood,  in 
weerwil  Tan  de  aanspraken  zyner  oudere 
broeders,  in  Mei  1809  den  Taderiyken  troon. 
Hy  was  zeer  eergierig  en  heerschznchtig , 
poogde  het  gezag  der  Daitschers  in  Italië  te 
Temietigen,  Terzekerde  zich  Tan  de  Triend- 
schap  Tan  den  Paos  en  wist  de  aanzieniykste 
Gnelflschgezinde  steden  aan  zyne  zyde  te 
brengen,  zoodat  hy  in  staat  was,  weerstand 
te  bieden  aan  Keizer  MeMdrik  VII  en  na  den 
4ood  Tan  dezen  aan  ffeitdrik  de  Beier,  Zyne 
herhaalde  pogingen,  om  zich  Tan  Sicilië  meester 
te  maken,  liepen  minder  gelukkig  af.  Hy  OTer- 
leed  den  9den  Januari  1843.  Hy  was  een  Tiytig 
beoefenaar  dir  dichtkunst;  eene  Torzameling 
■yner  gedichten  werd  in  1642  door  XTbtOdim 
üitgegeTen. 

Drie  h>mmgem  van  SekoUand.  Bobert  IBruee, 
een  zoon  Tan  den  Kroonpretendent  Bobert 
Bruce  (zie  Bruoe).  Deze  maakte  in  1300  een  einde 
aan  de  Engelsche  heerschappy  en  beklom  den 
troon.  Later  behaalde  hy  de  oTcrwinning  op 
Mduard  II  Tan  Engeland  by  Bannockbum 
(25  Juni  1^)  en  noodzaakte  diens  opTolger 
by  den  YreA  Tan  Newcastle  (1827),  zyn  recht 
op  den  troon  te  erkennen.  Hy  was  de  eerste, 
die  de  Tertegenwoordigers  der  steden  opriep 
naar  het  Schotsehe  Parlement.  Hy  OTcrleed 
in  1329.  —  Bobert  II,  eene  kleinzoon  Tan  den 
Toorgaande.  Hy  was  een  zoon  Tan  diens  dochter 
Mdrforia  en  Tan  Graaf    Walter  Stuart,  Hy 

xm. 


werd  geboren  den  2den  Blaart  1816,  belastte 
zich  reeds  met  het  bestuur  gedurende  zyne 
minderjarigheid  tydens  de  ballingschap  Tan 
zyn  Toorganger  en  oom  David  II  en  werd  de 
opTolger  Tan  dezen  in  1371.  Met  hem  neemt 
de  heerschappy  Tan  het  Huis  der  Stuarte  een 
aauTang.  Hy  streed  sedert  1377  onophoudeiyk 
tegen  de  Engelsehen  en  OTcrleed  den  19den  April 
1390  op  het  kasteel  Dundonald.  Zyne  talryke 
onwettige  zonen  maakten  den  naam  Tan  Stu€trt 
in  SehotUnd  algemeen.  —  Bobert  III,  een 
zoon  Tan  een  TOorgaande,  geboren  in  1840, 
en  gekroond  in  1890.  Hy  was  zwak.  Ter- 
kwistend  en  tOTons  gebrekkig  Tan  lichaam, 
en  liet  de  regeering  gn>otendeelsoTer  aan  zyn 
Jongeren  broeder  Alexander,  hertog  Tan  AU- 
bawy,  en  aan  den  adel,  die  hienran  ter  uit- 
breiding zyner  rechten  gebruik  maakte.  Zyne 
oorlogen  t^en  Engehmd  (1399—1402)  waren 
niet  Toorspoedig,  en  hy  OTcrleed  den  4den 
April  1406. 

Twee  Serti^en  van  NormandiS,  Bobert  J, 
het  meest  bekend  onder  den  naam  Tan 
Bobert  de  Duivel,  Deze  was  een  Jongere  zoon  Tan 
Hertog  Biéhard  II  en  werd  in  1027  de  op- 
Tolger Tan  zyn  ouderen  broeder  Bichard  IIL 
Nadat  hy  zyne  wederspannige  Tazallen  onder- 
worpen had,  bracht  hy  den  door  zyn  eigen 
zoon  TerdreTCn  Boudefoyn  van  VUumderen  in 
zyn  Und  terug,  Tcrleende  bystand  aan  Men- 
dr^e  /,  koning  Tan  Frankryk,  tegen  diens 
moeder  Oonstantia  en  Temederde  Graaf  Obo 
van  Champagne,  Daarop  bracht  hy  de  nederlaag 
toe  aan  Hertog  Alain  van  Bretagne,  en  maakte 
zich  gereed  in  1034  ter  ondersteuning  Tan 
zyne  beide  noTen  Alfred  en  Bdmard,  door 
Koning  Knoet  Tan  Denemarken  uitgesloten  Tan 
den  Ettgelschen  troon;  maar  zyne  Tloot  leed 
schipbreuk  op  het  eiland  Jersey.  Uit  berouw 
OTor  door  hem  gepleegde  wreedheden  Tolbracht 
hy  OTer  Rome  en  Gonstantinopel  een  pel- 
grimstocht naar  Jerusalem ,  doch  OTorieed  op 
de  terugreis  te  Nicaca  den  2den  Juli  1035. 
zyne  heldendaden  loTcrden  de  stof  Toor  Tele 
dichteriyke  sagen,  — en  de  opera:  „Robert  Ie 
Diable"  Tan  Megerbeer  met  een  tekst  Tan 
Scribe  is  wereldTormaard.  —  Bebert,  een 
zoon  Tan  Willem  de  Baetaard,  Hy  werd  gebo- 
ren in  1060,  Torkreeg  in  1087  de  hertoge- 
lyke  waardigheid,  Terpandde  (na  langdurige 
Teeten  met  zyn  broeder  Sendrik)  het  OTer- 
schot  Tan  zyn  hertogdom  aan  WtUem  de 
Boode,  koning  Tan  Engeland,  om  aan  den 
eersten  Kruistocht  te  kunnen  deelnemen,  on- 
derscheidde zich  by  Dorylaeum,  Tóor  Antiochië 
en  Jerusalem  door  zyne  dapperheid,  Toerde 
na  zyn  terugkeer  oorlog  tegen  zyn  broeder 
Sendriky  die  inmiddels  den  Engelschen  troon 
had  beklommen,  werd  in  1106  oTcrwonnen, 

1 


ROBERT— ROBERT-PLEURY. 


gevangeii  genomen  en  van  het  licht  der  oogen 
beroofd  en  overleed  in  1184  in  den  kerker. 
Sobert  de  Friêij  Jongeien  zoon  van  Boude- 
wi}n  V,  graaf  van  Vlaanderen,  en  Tan  Alia, 
eene  dochter  van  Bobertj  koning  van  Frank- 
rijk. Hg  was  een  moedig  en  heenchsnchtig 
man,  ondernam  een  kmistocht  tegen  de  Sara- 
ceenen  in  SpaiUe  en  vestigde  daarna  het 
begeerig  oog  op  Holland,  dat  door  Oeertrmd 
vam  StStêèm,  weduwe  van  Floris  /,  werd  be- 
stnord.  HQ  mkte  derwaarts,  werd  tot  twee- 
maal toe  temggeslagen  en  deed  nn  hnwelUks- 
▼oorstellen  aan  Cherérmd.  met  wie  htjdchin 
1068  in  den  echt  verbond.  Hierop  aanvaardde 
hU  den  naam  van  (ia  JWm,  maar  nadat  het  land 
onder  sgn  bestnnr  een  leveiOarigen  vrede 
genoten  had,  ontstond  er  na  den  dood  van 
sgn  broeder  Baudemijn  VI  van  Vlaanderen 
een  hevige  oorlog.  Bobert  toch  deed  een  inval 
in  Vlaanderen,  daar  hy  de  voogdyschap 
begeerde  over  Armmd,  den  ondsten  loon  van 
syn  broeder.  BiokUdey  de  moeder  van  Jmaudy 
riep  na  de  hnlp  in  van  den  Koning  van  Fran- 
rtjk  en  van  dea  Eeiier  van  Doitschland,  soo- 
dat  Bobert  van  z||n  opiet  moest  afiden.  In- 
middels was  &ot)ert  mei  de»  Bult,  hertog  van 
Lotharingen,  bygestaan  door  den  Keiser  en 
door  den  Bisschop  van  Utrecht,  naar  Holland 
opgemkt  en  tot  Leiden  doorgedrongen,  voor- 
dat Bobert  een  voldoend  leger  in  gereedh^d 
had.  Aldaar  werd  een  bloedige  slag  geleverd 
(10  JnU  1072),  waarby  Bobert  de  nederlaag 
leed  en  met  lyn  gedn  eene  wykplaats  moest 
zoeken  in  Saksen.  Volgens  sommigen  toog 
hy  nog  naar  het  Heilige  Land.  In  1078  stortte 
hy  in  een  veldslag  t^n  Thiiald,  graaf  van 
Champagne,  van  het  paard  en  werd  in  het 
Btrydgewoel  vertrapt,  waarna  zyn  stoffeiyk 
overschot  te  Utrecht  eene  mstplaats  vond. 

Bobert  J,  hertog  van  Paona,  geboren  den 
9den  Juli  1848.  Hy  is  een  zoon  van  Hertog 
Eard  III  en  van  -Zwnmm^  eene  dochter  van 
den  Hertog  vam  Berrü  H||  werd  onder  het 
regentschap  zyner  moeder  den  27sten  Maart 
1854  opvolger  van  zyn  vader,  doch  door  de 
omwenteling  van  30  April  1859  van  den  troon 
beroofd  en  woont  thans  by  afwisseling  te 
Rome  en  op  het  kasteel  Wartegg  in  het 
Zwitsersche  canton  St.  Qallen. 

Bobert.  Onder  dezen  geslachtsnaam  ver- 
melden wy: 

JOrtut  Driedriek  Ludwig  Boberty  een  Doitsch 
dichter.  Hy  werd  geboren  den  16den  Decem- 
ber 1778  uit  een  Israëlietisch  geslacht,  dat 
toen  ten  tyd  den  naam  droeg  van  Xm»,  wel- 
ken het  later  met  dien  van  Bobert-Temo» 
verwisselde,  en  was  een  broeder  van  de  ver- 
maarde Bakd,  Uter  gehnwd  met  Vamhc^en 
vo»  Snee.  In  korten  tyd  leerde  hy  den  han- 
deL  wydde  zich  vervolgens  te  Beriyn  en  te 
Halle  aan  de  stadie  derwysbegeerte,  volbracht 
eene  reis  door  Doitschland,  Holland  en  Frank- 
ryk  en  vertoefde  voorts  afwisselend  te  Beriyn, 
Dresden,  Karisrnhe  en  Stattgart,  alwaar  hy 
in  1814  korten  tyd  attaohó  was  van  het  Ros- 
sisch  gezantschap.  Als  een  vriend  van  voor- 
uitgang nam  hy  yverig  deel  aan  staatkundige 
aangelegenheden,  en  hy  overleed  teBaden-Baden 
den  5den  Jali  1882.  Tot  zyne  meest-geroemde 
geschriften  behoort  het  bnrgeriyk  treorspel: 
„Die  Macht  der  VerhiUtnisse  (1819)'\  Van 
zyne  overige  werken  noemen  wy:  „Kllmpfe 


der  Zeit,  Gedichte  (1817)",  —«Die  Sylphen, 
Oper  (1806)",  —  „Die  Tochter  Jephtha*s, 
Tranerspiel  (1820)",  —  „CasBios  and  Phanta- 
sos,  erzromantische  Komtfdie  (1825)",  —  „Sta- 
berl  in  höheren  Sphftren,  Posse  (1826)",—  en 
„(}fedichte  (1838,  2  dln)". 

Louis  Leopold  Bobert,  een  verdiensteiyk 
Fransch  genreschilder.  Hy  werd  geboren  den 
ISden  Mei  1794  te  La  Chanx  de  Fonds  in  Zwit- 
serland, genoot  het  onderwysvan  den  graveur 
Qirodei  en  van  den  schilder  Davidy  ging  in 
1828  naar  Italië,  in  1881  naar  Parys  en  in 
1882  wederom  naar  ItaliS,  waar  hy,  door 
zwaarmoedigheid  gekweld,  den  20sten  Maart 
1885  te  Venetië  door  zeifinoord  een  einde 
maakte  aan  zyn  leven.  Van  zyne  schilderyen 
vermelden  wy :  „De  improvisator'*.  —  „Terog- 
keerende  landlieden  van  het  feest  der  BËtdonna 
del  Arco  by  Napels  (in  het  Luxemboarg  te 
Parys)",  —  .Maaiers  in  de  Pontynsche  Moe- 
raMen  (desgeiyks  in  het  Luxemboarg)",  — 
en  „Visschers  van  CHiioggia".  Hy  wist  tafe- 
reelen  ait  het  Italiaansche  volksleven  op  eene 
dichteriyke  wyze  voor  te  stellen.  —  Zyn 
broeder  Aurèle  Bobert,  geboren  den  18den  De- 
cember 1805  te  La  ChMx  de  Fonds  en  over- 
leden in  1871,  was  desgeiyks  een  verdienateiyk 
schilder.  Zyn  „Doop  in  de  St.  Mareoskerk 
te  Venetië"  versiert  het  nationaal  maseam  te 
Beriyn. 

Bobert-Fleury.  Onder  dezen  naam  ver- 
melden wy: 

Joeeph  Nieolat  Bobert  Flemy^  een  aitstekend 
Fransch  historieschilder,  geboren  te  Kealen  den 
8sten  Aagostos  1797.  Hy  vertrok  reeds  in  1804 
met  zyne  oaders  naar  Parys,  waar  hy  onder 
de  leicUng  van  Gros,  Soraoe  Vemet  en  Qirodet 
omstreeks  vier  Jaren  vertoefde.  Daarna  sta- 
deerde hy  vier  Jaar  te  Rome,  keerde  naar 
Parys  tenig,  be^  zich  wederom  naar  Italië 
en  vestigde  zich  in  1826  te  Parys.  Eén  der 
eerste  merkwaardige  stokken  van  zyne  hand, 
tintelend  van  dramatisch  leven  en  krachtig 
van  koloriet,  was  een  „Tooneel  nitdeBartho- 
lomaensnacht"  en  werd  fai  1888  voltooid.  Nog 
merkwaardiger  zyn  van  hem :  „Het  godsdienst- 
gesprek te  Poiasy  in  1561",  —  „Jane  Shore, 
na  hare  veroordeeling  te  Londen  door  het 
graaw  beschimpt  (1850)",  —  en  „Plandering 
van  het  hals  van  een  Israëliet  te  Venetië  in 
de  middeneeawen".  De  laatstgenoemde  drie 
bevinden  zich  in  het  Luxemboarg.  Voorts 
vermelden  wy  van  hem  :„Ta8S0  in  het  klooster 
Sant'  OnofHo",—  „Intocht  van  Koning  Chlod wig 
in  Tours",  —  „Boadewyn  van  Vlaanderen  vóór 
Edessa"  (de  laatste  twee  te  Vjersailles),  — 
„Een  tooneel  uit  de  Inquisitie",  —  gBenvenuto 
Cellini  in  zyne  werkplaats",  —  „Karel  V  in 
het  klooster  San  Yuste",  —  en  „Het  hnweiyk 
van  Napoleon  III".  Voorts  leverde  hy  vier  stuk- 
ken in  olieverf  in  de  zaal  van  de  rechtbank  van^ 
koophandel  te  Parys.  Ook  als  portretschilder 
wordt  hy  zeer  geroemd.  Hy  is  als  overladen 
met  eerbewyzen  en  ridderorden,  lid  van  ver* 
schillende  Academiën  en  werd  in  1867  kom- 
mandeur  van  het  Legioen  van  lllr. 

7b»y  Bobert-Fleury,  een  zoon  van  den  voor- 
gaande en  geboren  te  Parys  in  1887.  Hy  ia 
desgeiyks  een  verdiensteiyk  schilder  en  oefende 
zich  onder  de  leiding  van  Ddaroche  en  Ooffniet^ 
zyn  groot  doek:  „Warschau  op  den  88ten  April 
1861",  een  akelig  tooneel  uit  den  PoolscheiL 


ROBERT-FLEÜRY-ROBESPIERRE. 


8 


(^^•tuid,  TODd  geen  grooten  byTsl,  matrwerd 
toeh  met  de  eenta  medaille  bekroond.  Zgne 
«Oode  Trouwen  vsm  de  Plaim  Kavona  te 
Rome"  bevinden  ilch  in  het  Lnxembonrg,  en 
ayne  .Danaïden  (1873)'*  en  „Cbarlotte  Corday 
te  Caen  ia  1793  (1874)"  ^n  met  lorg  gescbii- 
detd.  Meer  roem  verwierf  hQ  echter  door: 
.De  rerov^ing  van  Ck>rinthe  (1870)",  in  het 
Lioxemboorg,  en  „Doetor  Plnel  (1875),  die  de 
kranksinnigen  in  La  Salpetrière  van  hunne 
boeien  bevrgdt". 

Boberts  (Oavid),  een  uitstekend  Engelach 
sehildeTy  geboren  te  Stoekbridge  bt|  Edinburgh 
den  2den  October  1796,  was  eerst  huisschilder, 
doch  genoot  toen  het  onderwQs  aan  de  aea- 
démio  te  Edinburgh,  werd  in  1822  decoratie- 
sehüder  aan  den  DruryUnesehouwburg  te 
Londen  en  verwierf  groeten  lof  door  sgne 
sdulderQ  in  olieverf,  het  inwendige  van  de 
hoofdkerk  te  Rouen  voorstellende.  Later  vol- 
bracht hS  eene  reis  door  SpaiOe,  Frankrijk, 
Duitschlaad  en  de  Levant  en  leverde  onder- 
scheidene ülustratidn  voor  reisbeschrgvingen 
en  plaatwerken,  waarby  later  ophelderingen 
gevoegd  werden.  In  den  uLandschappenaima- 
nak"  van  1837—1838  vindt  men  onderschei- 
dene bgdragen  van  sQue  hand,  inzonderheid 
natnnrtaliereelen  uit  Spanje  en  Marocco.  Voorts 
heeft  men  van  hem:  „Plcturesque  sketches 
in  Spain  (1835-1836)",  —  „The  holy  land, 
Syria,  Idumea,  Arabia,  Egypt  and  Nubia 
(1842—1849,  3  dln)",  —  en  «Egypt  and  Nubia 
(1845—1849,  3  dln;  2de  druk  1856,  6  dln)". 
Vooral  echter  heeft  hQ  zich  beroemd  gemaakt 
als  kerkschilder,  en  tot  zQne  beste  stukken  op 
dit  gebied  behooren:  „Het  koor  der  St  Paulus- 
kerk  te  Antwerpen",  —  en  „Het  inwendige 
van  de  hoofdkerk  te  Burgos".  In  1841  werd 
hg  lid  van  de  Aeadómie  te  Londen  en  over- 
leed aldaar  den  25eten  November  1864. 

Bobertson.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg: 

Wiüiam  BoherUonj  een  verdiensteigk  Britsch 
geschiedschrgver,  geboren  den  19den  Septem- 
ber 1721  te  Borthwick  in  Schotland.  Hg  werd 
in  1 743  godsdienstleeraar  te  Gladsmuire,  daarna 
lid  van  het  hoogste  Presbyteriaansche  Kerk- 
bestuur in  SehoUiand,  in  1762  Koninkigk  ka- 
pellaan aldaar,  vervolgens  principaal  der  uni- 
versiteit te  Edinburgh  en  Koninkigk  historio- 
graaf van  Schotland.  Hg  overleed  op  zgn 
landgoed  Qrange  House  den  Uden  Juni  1793. 
Zgne  geschriften  onderscheiden  zich  door  hel- 
derheid en  onpartgdigheid;  daarvan  vermelden 
wg :  „History  of  Scotland  during  the  reigns 
of  queen  Mary  and  king  James  VI  (1759,  2 
dln)",  —  „History  of  the  reign  of  the  em- 
peror  Charles  V  (1769,  3  dln)",  —  en  „His- 
tory of  America  (1777)".  Zgne  werken  zgn 
o.a.  in  1865  in  éen  deel  uitgegeven. 

JawteM  Bwrtom  üoAiiifM,  een  Engelsch  schrg- 
ver  van  Ultramontaansche  kleur,  geboren  te 
Londen  den  15den  November  1800.  Hg  be- 
zocht in  1809  het  R.  Katholiek  eollege  van 
8t  Edmundy  bleef  er  tot  1819,  werd  in  1825 
advocaat  en  volbracht  vervolgens  eenige  reizen 
naar  Frankrgk,  waar  hg  zich  bezig  hield 
met  letterkunde ,  wgsbegeÏBrte  en  godgeleerd- 
heid. Weldra  leverde  hg  eene  Engelsche  ver- 
taling van  de  „Vorlesungen  über  die  Philo- 
lophie  der  Geschicbte"  van  Sehlegd  (1835) 
en  van  de  ,i$ymbolik"  van  UökUr  (1843,  2 
XlIL 


dln).  In  1855  werd  hg  hoogleeraar  in  de  nieuwe 

r^hiedenis  en  in  de  aardrgksknnde  aan  de 
Katholieke  universiteit  te  Dublin  en  later 
ook  in  de  Engelsche  letterkunde.  Hg  overleed 
den  14den  Februari  1877.  Van  zgne  talrgke 
geschriften  vermelden  wg:  „On  various  sub- 
Jects  of  ancient  and  modem  history  (1858)", 

—  het  gedicht:  „The  prophet  Enoch  (1880)", 

—  „Lectures  on  Spain  in  the  XVIII  oentury, 
on  the  life,  writing  and  times  of  Chateau- 
briand and  on  the  Freemasons  etc.  (1864)", 

—  en  „Lectures  on  the  life,  writings  and 
times  of  Edmund  Burke  (nieuwe  druk,  1872)". 
Hg  is  sedert  1869  in  het  genot  van  een  Rgks- 
Jaargeld  en  verkreeg  in  1873  van  den  Paus 
de  waardigheid  van  doctor  in  de  wgsbegeerte. 

Jamm  Oraigiê  Bobertton,  een  verdlensteigk 
beoefenaar  der  kerkgeschiedenis.  Hg  werd 
geboren  te  Aberdeen  in  1813,  studeerde  te 
Cambridge,  werd  in  1839  kanunnik  vanCan- 
terbury  en  in  1864  professor  in  de  kerkge- 
schiedenis aan  King^s  college  te  Londen.  Zgn 
voornaamste  geschrift  is  eene  „History  of  the 
Christian  ehurch  from  the  apostolic  age  to 
the  reformation  (nieuwe  druk,  1874—1875,  8 
dln)".  Voorts  leverde  hg:  „Sketches  of  ehurch 
history  (1855)",  —  en  „A  biography  of  Tho- 
mas a  Becket  (1859)". 

T%oma$  Wüliam  RoUrUon^  een  Engelsch 
tooneeldichter,  geboren  den  9den  Januari  1829 
te  Spalding  in  Lincoloshire.  In  1860  begon 
hg  stukken  voor  kleine  schouwburgen  te  schrg- 
ven  en  behaalde  groeten  lof  door  zgn  toooeel- 
spel:  „Society",  dat  in  1865  in  het  nieuwe 
Prince  of  Wales  theater  werd  opgevoerd.  Niet 
minder  bgval  vonden  het  bigspel:  „OarB(1866)", 

—  de  tooneelspelen:  „Caste  (1867)"  en  „Play 
(1868)",  —  en  de  honderde  malen  achtereen 
vertoonde  bigspelen:  „School  (1869)",  en  „M. 
P.  (Member  of  Parliament)".  Zgne  stukken 
onderscheiden  zich  door  eene  gelukkige  keus 
van  onderwerp,  door  eene  Juiste  karakter- 
teekening  en  door  een  geestigen  dialoog.  Hg 
overleed  te  Londen  den  3den  Februari  1871. 

Bobespierre  (Maximilien  Marie  Isidore), 
eigenigk  de  Eobupterrt^  éen  van  de  vermaard- 
ste  mannen  uit  de  Groote  Fransche  Revolutie, 
geboren  den  6den  Mei  1758  te  Arras  uit  een 
adeligk  gesbicht,  dat  eigenigk  afkomstig  was 
uit  Ierland,  verloor  vroeg  zgne  ouders  en 
bezocht,  door  tusschenkomst  van  Connê^  bis- 
schop van  Arras,  het  college  Louis  Ie  Grand 
te  Pargs,  wgdde  zich  vervolgens  aan  de  stu- 
die der  rechtsgeleerdheid  en  vestigde  zich  als 
advocaat  in  zgne  geboorteplaats.  Weldra  zag 
hg  zich  wegens  zgne  letterkundige  voort- 
brengselen benoemd  tot  president  der  acadé- 
mie van  Arras.  In  1789  werd  hg  vanhier  als 
afvaardigde  naar  de  Nationale  Vergadering 
gezonden  en  vervulde  er  in  den  beginne  eene 
ondergeschikte  rol,  daar  hg  zich  noch  door 
uitwendig  voorkomen  noch  door  welsprekend- 
heid aanbeval.  ZelA  wekten  zgne  doctrinaire 
beschouwingen  meermalen  den  lachlust  der 
Vergadering.  Toch  bezorgden  zgn  moed  en 
vollmrding,  benevens  zgne  onomkoopbaarheid 
hem  allengs  achting  en  invloed.  Hg  eischte 
vrgheid  van  drukpers,  algemeen  stemrecht, 
afschaffing  der  slavemg  in  de  koloniën,  op- 
heffing der  doodstraf,  vernietiging  der  voor- 
rechten van  den  Clerus  enz.,  terwgi  hg  de  rede 
den  eenigen  grondslag  en  de  deugd  het  doel 


ROBESPIERRE. 


▼an  elke  sUataregeliug  noemde.  TevenB  kwa- 
men echter  ook  z|in  argwaan  en  z|}ne  wan- 
tronwendheid  aan  den  dag,  yooral  in  aUne 
redevoeringen  in  de  club  der  Jacobynen,  waar 
bil  in  1790  als  voorzitter  optrad.  Na  de  vlucht 
des  Konings,  dien  hji  deswege  als  een  ver- 
rader besohoawde,  kwam  hQ  in  verzet  tegen 
het  Koningschap  en  vorderde  den  2dsten  Juli 
1791,  dat  de  Koning  als  openiyk  ambtenaar 
en  de  Koningin  als  gewone  burgeres  onder- 
worpen zouden  zün  aan  het  gewone  recht  Ook 
verklaarde  hy  zich  tegen  de  onschendbaarheid 
van  den  monarch.  By  de  herziening  der  grond- 
wet verzette  hy  zich  tegen  de  uitbreiding 
der  uitvoerende  macht.  Hy  dreef  door,  dat 
geen  lid  der  Constitueerende  Vergadering  in 
het  Wetgevend  Lichaam  mocht  gekozen  wor- 
den, en  na  de  sluiting  der  Constituante  (30 
September  1791)  waren  EobetfUrre  en  JPHUm 
de  populairste  mannen  der  Revolutie.  Rtibm' 
pierre  hield  in  die  dagen  zUn  verbiyf  in  de 
eenvoudige  woning  van  den  schrynwerker 
Vupla^j  vriens  dochter  Lenore  zyne  beminde 
werd,  en  was  openbaar  aanklager  by  het 
tribunaal  te  Parys  (welk  ambt  hy  echter  in 
1792  nederlegde)  en  redenaar  in  de  club  der 
Jacobynen.  Hier  streed  hy  heftig  tegen  de 
Gironde  en  vooral  tegen  hare  oorlogzuchtige 
plannen.  Gedurende  korten  tyd  redigeerde  hy 
den  „Döfenseur  de  la  constitution",  die  ech- 
ter weinig  opgang  maakte.  In  de  oproerige 
bewegingen  van  20  Juli  en  10  Augustus  en 
in  de  Septembermoorden  was  hy  niet  betrok- 
ken. By  de  verkiezingen  voor  de  Nationale 
Conventie  was  Bobesjnerre  éen  der  eersten, 
die  uit  de  stembus  te  voorschyn  kwamen. 
Toen  reeds  was  hy  de  aanvoerder  der  groote 
radicale  party,  welke  de  Revolutie  tot  het 
uiterste  wilde  doordryven.  Toen  den  SOdten 
November  eenige  afgevaardigden  in  de  Na- 
tionale Conventie  klachten  deden  hoorenover 
de  duurte  der  levensmiddelen,  deed  hy  het 
voorstel,  den  Koning  en  de  Koningin,  als  de 
eigeniyke  oorzaken  dier  ellende,  voor  de  re- 
volutionaire rechtbank  te  dagen.  De  drogrede- 
nen, by  die  gelegenheid  en  bU  de  verdere 
behandeling  van  het  proces  door  hem  gebe- 
zigd, brachten  den  Monarch,  in  spyt  van  de 
tegenwerking  der  Gironde,  op  het  schavot. 
Nadat  BobeijAêrre  nu  het  revolutionaire  be- 
ginsel op  den  troon  geholpen  had  en  alzoo 
de  afgod  was  geworden  der  fanatieke  menigte, 
gebnükte  hy  zyn  invloed,  om  de  Gironde 
ten  val  te  brengen  (Juli  179S)  en  aan- 
vaardde hy  by  den  schrik,  door  die  gebeurtenis 
verspreid,  het  door  hem  begeerde  dictator- 
schap. Nu  was  hy  in  de  gelegenheid,  zyn  ideaal, 
de  wedergeboorte  der  maatschappy  en  de 
heerschappy  der  deugd,  tot  werkeiykheid  te 
brengen  en  schroomde  geene  middelen  om  dat 
oogmerk  te  bereiken.  Eene  bloedige  verdel- 
ging van  het  oude,  verdorvene  geslacht  van 
de  verraders  en  samenzweerders  was  naar 
zyn  gevoelen  noodzakeiyk.  Niettemin  ver- 
voerde zyne  eerzucht  en  de  vrees,  zyne  po- 
pulariteit te  verliezen,  hem  vaak  tot  strydige 
daden  en  tot  misleiding  zyner  vrienden.  Zon- 
der tegenstand  te  ontmoeten  schafte  hy  de 
nieuwe,  den  lOden  Augustus  bezworene  en  op 
het  beginsel  der  volksheerschappy  berustende 
grondwet  af  en  verklaarde  tegen  het  einde 
van  1793  onverholen,  dat,  ter  verkryging  van 


de  gouden  eeuw  der  vryheid,  schrik  en  ge- 
weld den  weg  moesten  banen.  Het  gelukte 
hem  inderdaad  de  partyen  tot  onderwerping 
te  brengen  en  den  burgeroorlog  in  eene  zee 
van  bloed  te  verstikken.  Nadat  hy  op  die  wQze 
in  het  begin  van  1794  de  binnenlandsche  ge- 
varen had  uit  den  weg  geruimd,  moesten  ook 
de  hoofden  vallen  van  de  mannen  der  Revo- 
lutie, van  zyne  medestanders  en  werktuigen, 
(beholpen  door  de  Jacobynen,  verstrikte  hy 
hen  in  een  net  van  listen  en  lagen  en  deed 
Mébert  den  24sten  Haart,  Ckaumeite  den  ISden 
April  1794  het  schavot  beklimmen.  Datzelfde 
lot  wedervoer  zyn  mededinger  Banton  en 
diens  aanhangers,  die  den  stroom  der  Revo- 
lutie in  een  kalmer  bedding  wilden  leiden  (6 
April  1794).  Nu  stond  hem  niemand  meer  in 
den  weg  by  het  streven  naar  de  waardigheid 
en  het  gezag  van  een  hoogepriester  van  het 
democratisch  beginsel.  Den  eersten  stap,  om 
zoover  te  komen,  deed  hy  in  Mei  1794  in  de 
verklaring,  dat  het  Fransche  volk  in  een 
„Hoogste  Wezen**  geloofde.  Op  den  20sten 
Prairial  (8  JuU  1794)  vertoonde  hy  zich  in 
al  den  glans  van  zyn  priesteriyk  ambt,  door- 
dien hy  vóór  de  Tnilerieën  ten  aanhoore  eener 
talryke  menigte  eene  redevoering  hield  ter 
eere  van  het  Hoogste  Wezen.  IntuBSchen  was 
hy  van  meening,  dat  hem  nog  gevaar  dreigde 
van  de  zyde  der  overgeblevene  aanhangers 
van  Danton,  zoodat  de  beloofde  zalige  vrede 
steeds  door  bloedige  maatregelen  werd  ver- 
stoord. De  reorganisatie  der  revolutionaire 
rechtbank,  in  Juni  door  Bobespierre  tot  stand 
gebracht,  deed  1286  menschen  het  schavot 
beklimmen  en  schonk  50  werktuigen  van 
den  dictator  aan  het  tribunaal.  Deze  vormden 
te  geiyker  tyd,  met  stokken  gewapend,  zyne 
lyfwacht,  die  hem  overal  vergezelde.  Allengs 
echter  verleende  de  vrees  den  moed  tot  eene 
samenspanning,  zoodat  hy  in  het  Comité  du 
Salut  Public  onverwacht  een  heftig  verzet  ont- 
moette. Daarna  ontmaskerde  Vadier,  een  man 
van  groeten  invloed,  in  de  Nationale  Conventie 
eene  soort  van  samenzwering  tegen  de  Repu- 
bliek, waaraan  Bchetpierre  medeplichtig  was. 
Ten  huize  van  eene  zekere  Cathérine  Thêot 
had  men  geheimzinnige  plechtigheden  gevierd, 
den  dictator  als  een  nieuwen  Messias  gehul- 
digd en  den  theocratischen  troon  ingewyd. 
Bchetpierte  wist  het  proces  ter  zyde  te  schiü- 
ven,  maar  kon  zich  niet  onttrekken  aan  den 
spot,  hetwelk  zyn  aanzien  niet  weinig  deed 
dalen.  In  het  Comité  du  Saint  Public  werd 
zyn  voorstel,  om  met  Oostenryk  vrede  te 
sluiten,  verworpen.  Nu  eens  door  zwaar- 
moedigheid ter  neder  gedrukt,  dan  weder  in 
woede  uitbarstend,  kwam  hy  niet  meer  in 
de  vergadering  van  het  Comité  du  Salut  Public, 
bewaarde  in  de  Nationale  Conventie  een  on- 
heilspellend zwygen,  vleide  de  Jacobynen  en 
gedroeg  zich  voor  het  volk  als  een  martelaar 
der  goede  zaak.  Het  voorstel  van  Saint-Jmt, 
aan  Bobetpierre  de  dictatuur  op  te  dragen, 
werd  van  de  hand  gewezen.  Om  zyne  tegen- 
standers met  éen  slag  te  vernietigen,  bracht 
hy  op  den  8sten  Thermidor  (26  Juni  1704)  in 
eene  schitterende  redevoering  in  de  Nationale 
Conventie  eene  samenspanning  aan  den  dag, 
welke  niets  anders  bedoelde  dan  eene  split- 
sing dezer  Vergadering  in  twee  partyen.  Zyne 
redevoering  werd  stilzwygend  gehoord,  maar 


ROBESPIEBEE— ROBILLANT. 


toen  Zeecimirê  voorstelde,  haar  te  doen  dnik- 
keo,  Terlangde  meo,  dat  dit  yoorstel  eent  in 
de  afdeelingen  ion  worden  onderzocht.  De 
Jaeobynen  besloten  voorts,  dat  men  daags 
daarna  een  opstand  zon  organiseeren  ter 
gunste  van  Rohu^/errey.  doch  reeds  den  vol- 
genden ochtend,  den  9den  Thermidor  (27 
Jnli),  lieten  syne  tegenstanders  niet  toe, 
dat  hg  aan  het  woord  kwam.  Taüien  besehal- 
digde  hem  in  eene  heftige  redevoering,  en 
een  ander  lid  deed  het  voorstel,  Rob^^iêrre 
ia  hechtenis  te  nemen.  Het  werd  met  een 
ander,  om  ach  ook  van  Couthtm  en  Saint^Jutt 
meester  te  maken,  aanstonds  aangenomen. 
MobtMpUrrê  werd  naar  het  Loxemboorg  ge- 
biaeht ,  maar  door  het  volk  verlost  en  naar 
hei  Btadhnisr  geleid,  waar  ach  syne  lotgenoo- 
ten  ook  reeds  bevonden.  Zyne  besloitelooB- 
be&d  verlamde  echter  de  geestdrift  syner  aan- 
hangers, terwyi  de  Nationale  Conventie  eene 
ongemeeae  kracht  betoonde  en  het  opperbevel 
over  de  gewapende  macht  opdroeg  aan  J^orrof, 
met  den  last  om  aanvallender  wUie  te  werk 
te  gaan.  Toen  Barras  het  stadhuis  bestormde, 
deed  Rshetfitrrê  eene  poging,  zich  door  een 
pistoolschot  van  het  leven  te  berooven,  doch 
▼erbryaelde  slechts  zyne  kaak.  Hy  werd  na 
eerst  naar  het  geboaw  van  het  Comité  dn 
Salot  Pablic,  maar  in  den  morgen  van  den 
lOden  Thermidor  naar  de  Condergerie  gezon- 
den, vanwaar  hy  dien  namiddag  te  6  anr 
met  dO  aanhangers  naar  de  Place  de  la  Con- 
corde en  hier  op  het  schavot  werd  gebracht. 
Voor  het  oog  verdaarde  hy  met  onverschillig- 
heid den  hoon  der  volksmenigte,  die  hem 
kort  te  voren  had  vergoed.  Eerst  toen  de 
benl  het  verband  losrukte  van  zyne  wonde, 
slaakte  hy  een  kreet  van  pyn.  Toen  zyn  hoofd 
▼iel  gaf  de  menigte  door  in  de  handen  te  klap- 
pen hare  voldoening  te  kennen.  Met  zyn  leven 
nam  het  Schrikbewind  een  einde,  waardoor 
hy  zyn  ideaal  wilde  bereiken.  De  zucht,  een 
wedrqpannig  geslacht  te  verdelgen,  was  de 
miBdadige  dryfveer  zyner  bloedige  maatregelen 
en  de  oorzaak  van  zyn  vaL  Het  oordeel  over 
deien  omwentelingsman  is  intnsschen  zeer 
velschillend.  Sommigen  iLonnen  hem  edele 
bedoelingen  toe,  al  moeten  zy  ook  erkennen, 
dat  hy  zich  tot  het  bereiken  daarvan  bediende 
van  onmenscheiyke  middelen.  Volgens  anderen 
bad  hy  een  bep«rkt  verstand  en  was  zi^eiyke 
everprikkeling  een  kenmerk  van  zyn  karakter. 
In  elk  geval  was  hy  enkel  een  schitterend 
redenaar,  maar  geen  staatsman.  Zyne  „Oenvres 
choiries**  zyn  door  LapomMsrojfê  en  Carrsl  in 
188S~1842  in  8  deelen  in  het  licht  gegeven. 
AMgiuÜM  B<m  Josêpk  Robêtpimrej  een  Jonge- 
ren broeder  van  den  voorgaande  en  geboren 
te  Arras  in  1764.  Ook  hy  ontving  zyne  op- 
leiding aan  het  college  Louis  Ie  Orand  en 
werd  later  advocaat  in  zyne  geboorteplaats. 
In  1792  werd  hy  afjgevaardlgd  naar  de  Na- 
tionale Conventie,  voegde  zich  by  de  party 
der  Badicalen  en  stond  zyn  broeder  ter  zyde, 
Bonder  zelLoene  merkwaiurdige  rol  te  vervul- 
len. Als  wlksveriegenwoordiger  was  hy  ge- 
mimen  tyd  werkzaam  in  het  zuiden  van 
Frankryk  en  vervolgens  als  commissaris  by 
het  Italiaansche  leger,  waar  by  vrieadschappe- 
lyke  betrekkingen  aanknoopte  met  Bonaparte. 
QB  de  nadering  van  Barras  wierp  hy  zich 
uit    het    venster,    brak    een  been  en  werd 


halMood  tegeiyk  met  zyn  broeder  geguilloti- 
neerd. —  Beider  zuster  QkarloitSj  lichtzinnig 
van  aard,  weinig  ingenomen  met  de  beginse- 
len van  hare  broeders  en  de  beminde  van 
Fowéhêy  die  haar  te  vergeeft  tot  echtgenoot 
begeerde,  ontving  van  het  Directoire  een 
jaargeld  van  6000  francs,  hetwelk,  schoon 
eenigszins  verlaagd,  haar  ook  door  de  vol- 
gende regeeringen  werd  uitbetaald.  Zy  over- 
leed te  Parys  den  Isten  Augustus  1881,  „Mé- 
moires'* nalatende. 

Bobiano  (Louisa  Mary,  gravin  von),  eene 
Dultsehe  schryflBter  en  geboren  in  1823  te 
Newcastle,  is  de  dochter  van  den  Duitschen 
uitgewekene  H.  von  Köppsn^  ontving  als  wees 
hare  opvoeding  te  Hamburg  en  werd  vervol- 
gens onderwyzeres  in  het  Engelsoh  aan  het 
Katharinagesticht  te  Stuttgart.  D&ar  trad  zy 
in  het  huweiyk  met  Graaf  Alois  ds  BoHano, 
doch  het  B.  Katholiek  geloof  van  laatstge- 
noemde en  de  invloed  der  geesteiykheid  gaven 
weldra  aanleiding  tot  eene  echtscheiding.  Ge- 
durende de  vyf  Jaren  van  het  proces  van 
scheiding  woonde  zy  in  Engeland  en  ontwierp 
hier  haren  eersten  roman:  „Der  Jesuit,  oder 
die  gemischte  Ehe  (1861,  2  dln)'*,  welke  hare 
eigene  lotgevallen  behelsde.  Daarna  bepaalde 
zy  zich  by  historische  studiën  en  schreef: 
„Anna  Boleyn  (1867.  2  dln)'*,  —  „Lebende 
Bilder  (1867,  2  dln)^  —  „Alexander  Ment- 
sahikow  (1868,  2  dln)'',  —  „Gustav  Wasa 
(1868,  2  dln)**  —  „DurundMol],Erz&hlungen 
(1869,  3  dln)^*,  —  „Bobert  Bruce  (1870,  6 
dln)",  —  „Die  Bose  von  Heidelberg  (1872, 
4  dln)*',  —  „Lady  Jane  Gray  und  ihre  Zeit 
(1878,  4  dln)",  —  en  „Ebba  Brahe  (1877,  8 
dln)".  Nadat  zy  eene  reeks  van  Jaren  te  Stut^ 
gart  had  gewoqnd,  verhuisde  zy  naar  Unter- 
Dtirkheim. 

BobijxL  De  echte  Oostersche  robyn  iséen  der 
kostbaarste  gekleurde  edi'Igesteenten  en  over- 
trof in  de  middeneeuwen  den  diamant  in  waarde. 
Hy  heeft  dezelfde  samenstelling  als  saffier 
en  korund  (Al^Oa)  «i^  >>  donker  of  doorschynend 
rozenrood,  somtyds  met  eene  blauwe  of  gele 
tint.  De  donkergekleurde  steenen  noemde  men 
oudtyds  mannelijke  en  de  lichtgekleurde  vrou- 
wÜAJJce.  Benvenuio  CdUni  schatte  de  waarde 
van  een  robyn  8- maal  grooter  dan  die  van 
een  diamant  van  *t  zelfde  getal  karaten.  De 
robynen  waren  toen  veel  zeldzamer  dan  nu, 
daar  zy  uit  Engelach  Indië  in  groeten  getale 
zyn  aangevoerd.  De  schoonste  komen  van 
Ceylon,  Pegoe,  Ava  en  Badak^an.  Zy  worden 
op  zeer  verschillende  wyzen  geslepen,  maar 
nooit  in  den  vorm  van  brilUnt  of  roset,  om-  . 
dat  zy  daarvoor  niet  doorscbynend  genoeg 
zyn.  Meestal  geeft  men  hun  eene  trapvormige 
snede.  De  invatting  geschiedt  in  goud,  ge- 
deelteiyk  met  een  foelie  van  ghwzend  goud. 
Men  omringt  ze  gewooniyk  met  kleine  dia- 
manten. Fraai  gekleurde  soorten  van  splnél 
worden  vaak  robynen  genoemd,  maar  be- 
zitten geenszins  de  blauwachtig  roode  kleur 
en  het  vuur  van  den  echten  robyn.  Licht 
rozenroode  topazen  worden  Braziliaansche 
robynen  geheeten,  —  Hongaarsche,  Boheem- 
sche,  Saksische  en  Silezische  robynen  zyn 
granaten,  —  en  valsche  robynen  vervaardigt 
men  van  glas. 

Bobillant  (graaf  Carlo  Felice  Nioolisde), 
een  Italiaansch  diplomaat,  geboren  te  Turyn 


6 


BOBILLANT-ROBINSOX  CRÜSOË. 


in  1826,  trad  reeds  vroeg  in  krQgsdienst,  werd 
in  1846  loitenant  der  artillerie,  onderscheidde 
zich  in  den  slag  van  Novara  (28  Maart  1849) 
door  ongemeene  dapperheid  en  verloor  daarbQ 
de  linkerhand.  In  1853  werd  hQ  kapitein  en 
adjudant  des  Konings  en  nam  voorts  deel  aan 
den  veldtocht  van  1859.  In  1860  werd  hymi^oor, 
in  1861  laitenant-kolonel  by  den  genenden 
staf  en  streed  in  1866.  Daarop  zag  hQ  zich 
benoemd  tot  generaal-mi^oor,  —  voorts  tot 
kommandant  der  brigade  grenadiers  in  Sar- 
dinië, tot  directear  der  müitaird  acadómie,  tot 
prefect  van  Ravenna,  in  1871  tot  gezant  en 
in  1876  tot  ambassadeur  van  Italië  aan  het 
OoBtenryksche  Hof.  Hy  heeft  een  gnnstigen 
invloed  geoefend  op  de  vriendschappeiyke 
verhouding  der  Begeeringen  van  Italië  en 
Oostenryk  en  werd  den  26sten  November  1883 
in  zyn  vaderland  tot  senator  gekozen.  By  de 
vorming  van  het  ministerie  Ihpreii»  (29  Juni 
1885)  werd  hy  met  de  portefeuille  van  Bui- 
tenlandsche  Zaken  belast. 

Bobin  Hood,  de  held  eener  reeks  van 
oud-£ngelflche  balladen,  was  volgens  de  sage 
earl  of  Hnntingdon,  maar  eigeniyk  een  Angd* 
Saksisch  vryman  (yeoman),  die  ten  tyde  van 
Micka/rd  I  (f  1199)  of  volgens  anderen  ten 
tyde  van  Mend^ih  III  (f  1272)  en  Sdwwrd  I 
(t  1307)  leefde  en  na  de  nederlaag  van  het 
Saksische  volk  in  den  slag  by  Evesham  (1265) 
de  wyk  nam  naar  de  bosschen,  waar  hy  ala 
een  vogelvry  verklaarde  (outlaw)  met  zyne 
makkers  Jaren  lang  omdoolde  en  zich  goed- 
hartig en  weldadig  betoonde  Jegens  het  volk, 
maar  wreed  en  onverbiddeiyk  Jegens  de  Nor- 
mandische  edelen  en  geesteiyken.  Het  wond 
van  Sherwood  was  inzonderheid  het  tooneel 
zyner  daden.  De  talryke  volkiüiederen,  waarin 
by  als  vertegenwoordiger  van  den  volk^haat 
tegen  de  Normandische  heerschappy  gehuldigd 
wordt,  hebben  nu  eens  den  vorm  van  korte 
balladen,  dan  weder  dien  van  uitgebreide 
verzamelingen;  zy  zyn  gezameniyk  uitgegeven 
door  BUi<m  (1795;  2de  druk,  1832).  Ook  in 
den  „Ivanhoe**  van  WaUer  Scott  en  ia  „Fo- 
rest  Days''  van  Jtimeê  treedt  hy  op  als  moe- 
dig stryder  voor  de  rechten  der  Saksers,  en 
Mao  Farren  bracht  hem  in  1860  als  den  held 
eener  opera  op  het  tooneel. 

Bobinia  X.,  zie  Acacia. 

Bobinson.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Xdward  EobimoB,  een  Amerikaansch  ge- 
leerde. Hy  werd  geboren  den  lOden  April 
1794  te  Southington  in  Connecticut,  bezocht 
het  Hamilton  college  te  Clinton  in  den  Staat 
New  York  en  werd  er  leeraar  in  de  wiskunde 
en  in  de  Grieksche  taal,  maar  legde  in 
1818  zyne  betrekking  neder  en  be^  zich 
naar  de  bezittingen  zyner  echtgenoot.  Na 
haar  overluden  wydde  hy  zich  te  Andoveria 
Massachnsetts  aan  de  studie  der  godgeleerdheid 
en  sedert  1826  te  Parys,  Halle  en  Beriyn  aan  die 
der  Oostersche  talen.  Te  Halle  trad  by  wederom 
in  het  hnweiyk  (zie  onder),  volbracht  eene  reis 
door  Duitschiand,  Frankryk,  Italië  en  Zwitser- 
land en  keerde  in  1830  naar  Andover  terug,  waar 
hy  de  betrekking  aanvaardde  van  hoogleer- 
aar en  bibliothecaris.  Van  1833  tot  1837  woonde 
hy  te  Boston  en  werd  daarna  professor  inde 
theologie  aan  het  seminarium  te  New  York. 
In  1838  en  1853  ondernam  hy  vanhier  reizen 


naar  Egypte^  het  Sinaïtisohe  Schiereiland  en 
Palaestina  en  overleed  te  New  York  den 
278ten  Januari  1864.  Hy  leverde  onderschei- 
dene vertalingen  van  Doitsche  godgeleerde 
werken  en  stichtte  het  tydschrift:  „The  Bi- 
bllcal  Repository".  YoorU  schreef  hy:  „Bi- 
blical  reaearches  on  Piüestine  (1841,  8  dln; 
3de  druk,  1867)",  door  het  Aardryksknndig  Ge- 
nootschap te  Londen  met  het  gouden  eerme- 
taal bekroond,  —  en  ^New  researches  (1856)*\ 
terwyi  hy  ook  nog  eene  natuurkundige  aard- 
ryksbeeohryving  van  het  Heilige  Land  (1865) 
achterliet 

Theretê  JJbertime  Luue  BóbUtan  de  echtge- 
noot van  den  voorgaande  en  schry  vende  onder 
den  naam  van  Talvf  (T.  A.  L.  v.  J.).  Zy  was  eene 
dochter  van  ooa  Jaiob,  hoogleeraar  te  Halle, 
en  werd  geboren  den  268ten  Januari  1797.  Zy 
bracht  met  hare  ouders  hare  Jeugd  door  in  Rus- 
land, ging  in  1830  met  haren  echtgenoot  naar 
Amerika  en  vergezelde  dezen  op  zyne  reizen. 
Na  zyn  dood  keerde  zy  naar  Duitschiand  te- 
rug en  vestigde  zich  te  Hamburg,  waar  zy 
den  13den  April  1870  overleed.  Van  hare  ge- 
schrilten  vermelden  wy:  „Eene  Duitsche  ver- 
taling van  de  volksliederen  der  Sdrnërs  (1825  - 
1826,  2  dln;  2de  druk,  1853)*',  —  „Versuch 
einer  geschichtlichen  Charakteristik  der  Volks- 
lieder  germanischer  Nationen  (1140)",  —  „His- 
torical  view  of  the  slaviclanguages  (1850)", — 
„(ïeschichte  der  KoloniwUion  von  Neu-england 
(1846)",  —  „Die  Unechtheid  der  lieder  Oi- 
sians  (1840)",  —  en  een  aantal  novellen,  welke 
laatste  ook  in  1874  in  2  deelen  zyn  uitge- 
geven. 

Bobinson  Crusoë  is  de  held  van  den  we- 
reldberoemden  Ëngelschen  roman  van  dien 
naam,  geschreven  door  Da»t«j  2)0/00.  Het  eerste 
deel  verscheen  in  1719  te  Londen  onder  den 
titel:  „Life  and  strange  surprising  ad  ventures 
of  Robinson  Crusoê"  en  vond  zoo  groeten  by- 
val,  dat  de  vervaardiger  in  datzelfde  Jaar  nog 
twee  vervolgen  van  zyn  boek  in  het  licht 
gaf.  In  het  Iste  en  2de  deel  verhaalt  Defoe 
de  zonderlinge  lotgevallen  en  ontmoetingen 
van  een  zwervenden  Engelschman,  zyn  een- 
zaam leven  op  een  onbewoond  eilaiid  byden 
mond  der  OHnoco,  waarop  hy  na  eene  schip- 
breuk was  aangeland,  de  vindingryke  wyze, 
waarop  hy  aldaar  in  zyne  behoeften  voorzag, 
zyne  verlossing,  zyn  terugkeer  en  zyn  twee- 
den tocht  in  den  vreemde,  waarop  hy,  na  het 
volbrengen  van  verwonderiyke  reizen  in  Indië, 
China,  Siberië  enz.,  als  een  ryk  man  in  zyn 
vaderland  aan  wal  stapt  Het  derde  deel,  geti- 
teld: „Serieus  reflections  during  the  life  of  Ro- 
binson Crusoe",  bevat  hoofdzakeiyk  zedekun- 
dige  beschouwingen  over  den  inhoud  van  het 
Iste  deel,  dat  ook  het  tweede  ver  overtreft  in 
aantrekkeiykheid.  Dit  boek  werd  in  EngeUnd 
by  herhaling  uitgegeven  en  in  alle  beschaafde 
talen  overgezet,  zelfs  in  het  Arabisch.  Voorts 
heeft  men  eene  menigte  navolgingen  van  dit 
werk.  Onder  deze  heeft  „Robinson  der  Jttn- 
gere  (1779,  3  dln)"  van  Oamve  d^eeste  ver- 
maardheid verkregen;  niet  lang  m  zyn  ver- 
Bchynen  was  dit  boek  in  alle  Europeesche  talen 
overgezet,  en  in  1876  beleefde  het  zyne938te 
uitgave.  Daarnaast  mag  niet  onvermeld  biy- 
ven:  „The  life  and  adventnres  of  Alexander 
Selkirk  (1828)",  waarin  de  lotgevallen  wor- 
den  verhaald  van  een  Schotsch  matroos,  die 


BOBINSON  CRUSOË-ROCELLA. 


fB  September  1704  op  het  onbewoonde  eiland 
Jvun  Feniandei  werd  aan  wal  geset  en  er 
bleeC  tot  Fetonari  1709,  toen  kapitein  Wood 
jB^iTff  hem  aldaar  aantrof  en  naar  Engeland 
terogbraeht.  Men  heeft  wel  eens  beweerd,  doeh 
aonder  voldoenden  grond,  dat  Defbe  sQne  ta- 
fereelen  ontleend  had  aan  het  dagbo^  Tan 

Bobles  (Caapar  de),  heer  vom  J8f%,  een 
dapper  krfgnnan  en  een  aoogbroeder  van  FM- 
iêpg  Fy  koning  van  Spanje,  werd  geboren  in 
1627y  trad  Yroegt)|dig  in  dienst  en  was  in 
1567  als  kapitein  en  goayemeor  Tan  Philip- 
peville  tegenwoordig  bH  het  beleg  yan  Ya- 
lencieniieB.  Kort  daarop  belastte  de  gonver- 
nante  Mmtgcftti^ha  hem  met  eene  aending  naar 
Madrid,  en  na  bet  vertrek  van  laatstgenoemde 
trad  hg  in  dienst  van  AUa.  In  1668  was  hg 
jM,  bg  de  nederlaag  te  Heillgerlee,  maar  wel 
bg  de  overwinning  te  Jemmingen.  In  1569 
werd  hg  als  kolonel  opperbevelhebber  te 
GnMüngen  en  versterkte  dese  stad  met  een 
kasteeL  Bg  den  Allerheiligenvloed  gaf  hg 
treffende  bUJken  van  menschlievendheid,  waar- 
door ^n  aanzien  bg  het  volk  niet  weinig 
toenam.  Terwgi  voorts  de  beide  stadhouders, 
die  Aremberg  opvolgden,  meestfd  in  Overgsel 
of  Oelderlaad  toefden,  stond  BobiUê  aan  het 
hooftl  der  saken  in  Friesland  en  het  kostte 
hem  veel  moeite,  aldaar  met  gematigdheid 
het  geaag  des  Konings  te  handhaven.  Nog 
hwtiger  werd  die  taak,  tooi  hg  dch  in  1572 
benoemd  sag  tot  Initenant-stadhonder  van 
BoHtAmoid^  terwgi  de  Hollandsche  steden  de 
sgde  koien  van  den  Prins,  de  Watergensen 
de  aeeplaatsen  bestookten  en  Graaf  Joo»i  vam 
SeiamweiÊbwrg,  reeds  tot  stadhonder  van  Fries- 
land benoemd,  met  Diedmik  vam  Bronkkoné 
pogingen  deed  om  Friesland  afVallig  te  maken 
van  Spai^e.  Toen  kon  BoUm  aioh  alleen  door 
kraehtrinqianning  en  geweld  staande  honden. 
Nadat  hg  Dokkom  heroverd  had,  trok  hg  met 
ifne  FrieMu  en  Walen  naar  Stavoren,  waar 
1^  de  overwinning  behaalde  op  6000  man 
NassanSrs,  die  sieh  aldaar  hadden  verschanst. 
Eerlang  moesten  ook  Bolsward,  Sneek  en 
Franeker  sich  overgeven,  waarna  van  Sekm- 
wméwrg  de  wgk  nam.  Zoo  groot  was  het  ver- 
tronwen  van  Alva  op  sgne  dapperheid,  dat 
deie  hem  in  Jannari  1573  opontbood,  om 
Haarlem  te  helpen  belegeren.  Hier  werd 
MMm  gewond  en  keerde  vervolgens  naar 
Leenwarden  terug,  waar  hg  met  gejuich  werd 
ingehaald.  Nu  waagde  hg  zich  op  de  Znidw- 
see,  en  hoewel  D%eo  van  MartêM  het  Ylie 
bewaakte,  veroverde  hg  zeven  schepen,  die 
met  800  last  rogge  uit  de  Oostzee  kwamen. 
Ook  deed  hg  pogingen,  zich  weder  meester 
te  maken  van  Enkhuizen  en  MedembHk  en 
bemachtigde  het  eiland  Vlieland.  Nu  werd  hg 
benoemd  tot  stadhouder  en  kapitein-generaal 
over  Friesland,  Ghroningen  en  Drenthe  en  tot 
ridder  der  Orde  van  St  Jaoobus.  Met  kracht 
bevorderde  hg  in  Friesland  de  herstelling  der 
geteisterdeymeweringen  en  liet  een  kanaal  — 
naar  hem  genoemd  —  graven  tusschen  het 
Bergumer  Meer  en  de  Lauwers.  Bg  den  om- 
mekeer van  zaken  in  1576  echter  werd  hg 
Biet  alleen  door  de  zgnen  verlaten,  maar  met 
agn  zoon,  schoonzoon  en  onderbevelhebbers 
door  zgne  eigene  soldaten  gevangen  genomen 
en  op  het  blokhnis  te  Leeuwarden  gebracht. 


Eerst  in  Maart  1577  zag  hy  zich  op  last  van 
den  Baad  van  State  ontslagen  en  naar  Bra- 
bant gevoerd.  Nu  deed  hg  vruchtelooze  po- 
gingen tot  herstel  van  zQn  gezag.  Voorts  is 
van  hem  bekend,  dat  hg  zich  bg  Don  Jam 
van  Oottemijh  vervoegde,  in  den  slag  van 
Gembloux  (1578)  eene  afdeeling  ruiterg  kom- 
mandeerde  en  na  de  overgave  van  Leuven 
belast  werd  met  eene  zending  naar  Spanje,— 
dat  hg  na  zgn  terugkeer  gouverneur  werd 
van  het  kasteel  van  Limburg  en  eindeigk  in 
1585  te  Antwerpen  bg  de  bekende  uitbarsting 
tot  vernieling  van  de  brug  over  de  Schelde 
tegen  een  paal  verpletterd  werd. 

Bobnsti  (Jacopo),  bggenaamd  ü  Tinto- 
retto  (het  vervêrtje  naar  het  bedrgf  van  zgn 
vader),  een  beroemd  Italiaansch  schilder,  ge- 
boren te  Venetië  in  1512,  was  eerst  een  leer- 
ling van  Titaan,  doch  volgde  weldra  zyn 
eigen  weg,  dien  hg  afbakende  met  de  woor- 
den: „van  MüekêU  Angdo  de  teekening  en 
van  TUiaan  het  koloriet".  Hg  is  eender  eersten 
van  het  tweede  geslacht  der  Venetiaansche 
schilderschool,  dat  niet  is  vrg  te  pleiten  van 
pronkzieke  overlading.  Trouwens  ook  MdbugH 
vergaapte  zich  gedurig  aan  theatrale  figuren 
en  aan  zonderlinge  tonstellingen  van  licht 
en  schaduw.  Zgn  koloriet  onderscheidt  zich 
door  effect,  maar  is  tevens  ruw  en  grof.  Hg 
overleed  te  Venetië  den  Sisten  Mei  1594.  Zgn 
stuk  in  het  paleis  Pitti  te  Florence:  „Venus, 
Mars  en  Amor*'  voorstellend,  geeft  getuigenis 
van  eene  fhuti-realistische  opvatting  der  na- 
tuur, van  schoone  vormen  en  van  een  koloriet, 
hetwelk  op  dat  van  TUiaan  geigkt  In  den 
trant  van  MviluiU  Angdo  schilderde  hg:  „Adam 
en  Eva'\  tbans  in  de  Académie  te  Venetië  en 
voortreffeigk  door  de  kleur  van  het  naakt 
Voorts  vermelden  wg  van  hem:  „Het wonder 
van  den  heiligen  Marcus",  in  de  Académie  te 
Venetië  en  „De  Kruisiging'*,  in  de  Scuola  di 
San  Rocco  aldaar,  in  welk  gebouw  zich  66 
stukken  van  zgne  hand  bevinden.  Minder  firaai 
zgn  van  hem:  „De  aanbidding  van  het  gou- 
den kalf'  en  „Het  laatste  oordeel"  in  het  koor 
der  kerk  van  San  Michaël  te  Venetië,  —een 
„Avondmaal**  in  de  kerk  van  SanTrovaso,— 
en  het  groote  „Paradgs'*  in  het  paleis  van 
der  Doge.  Zgne  portretten  behoeven  voor  die 
van  TUiaan  niet  veel  onder  te  doen.  Men 
vindt  voorts  kunstgewrochten  van  zgne  hand 
in  de  voornaamste  musea,  bgv.  in  die  te  Pa- 
rgs,  Londen,  Dresden,  Berign  en  Weenen.  — 
zgn  zoon  Jhmsnico,  deegeigks  ü  TUiioreUo 
bggenaamd,  leverde  uitstekende  portretten  en 
schilderde  o.  a.  het  zeegevecht  tusschen  de 
Venetianen  en  Keizer  OttOy  geplaatst  in  de 
groote  raadzaal  te  Venetië.  Hg  overleed  in 
1687  op  75-jarigen  ouderdom. 

Boos  (Jnlio),  president  der  Argentgnsche 
BepubUek,  werd  geboren  in  Juli  1848  te 
Tucuman,  bezocht  het  collegio  van  Farana, 
om  zich  tet  den  krggsdienst  voor  te  bereiden, 
zag  zich  op  80-Jarigen  leeitgd  op  het  slagveld 
van  Santa  Bosa  tot  generaal  bevordtsrd,  was 
daarop  gouverneur-generaal  van  eenige  grens- 
districten en  aanvaardde  in  1879  de  portefeuille 
van  Oorlog,  waarna  hg  den  12den  October 
1880  voor  een  tgdperk  van  6  jaren  tot  presi- 
drat  der  Bepnbliek  werd  benoemd. 

iEtooeUa  Dm.  is  de  naam  van  een  plantenge- 
slacht uit  de  klasse  der  Kw$tmosten  (Lichenes) 


8 


BOCELLA— BOCHE-AYMON. 


met  onbedekte  ynicbteD.  Het  oadenchddt 
sieh  door  eea  rolrond  of  eenigniiie  sameii- 
gedrnkty  stroikachtig  loof  met  een  dieht, 
Teielig  merg  en  door  aan  de  iQden  aan- 
geheehte,  scbUfTormige,  in  bet  loof  geietene 
•cbil^jes.  Van  de  6  bekende  loorten,  die  in 
warme  gewesten  aan  de  leekost  groeien,  is 
E.  ^o^orui  D«0.  (lakmoetmoa)  de  belangrQkate. 
Het  loof  van  dOM  plant  is  16—82  Ned.  doim 
lang  en  1—8,6  Ned.  breed,  dik,  wormTormig, 
enkdTondig  of  vertakt,  lederachtig  en  wit 
▼an  kleur,  met  swarte,  witgerlekte  scbilcUes. 
Het  groeit  op  de  rotsen  der  Ganarisobe  en  Aio- 
riscbe  Eilanden,  der  Middellandscbe  Zee,  der 
Midden-  en  Zoid-Amerikaansohe  wateren,  eni. 
en  wordt  Tenameld  ter  bereiding  van  orseille 
en  lakmoes. 

Boohambeau.  Onder  deien  naam  rer- 
melden  wQ: 

«Tmm  Bapiisiê  DoHoüem  dê  FimMr,  graaf 
de  BoekamUam,  maarsebalk  van  Frankr)|k, 
geboren  den  Isten  Jnlil724  te  Venddme.  Hy 
trad  in  1742  in  militairen  dienst,  ondersekeidde 
lieb  in  den  Oostenrtjkscben  Saccessie- oorlog, 
nam  in  1766  deel  aan  de  expeditie  tegen  Mi- 
noroa  en  was  in  den  Zere^Jarigen  Oorlog  bri- 
gade generaal  der  infimterie.  In  1870  verkreeg 
bV  als  luitenant-generaal  bet  opperbevel  over 
een  korps  van  6000  man,  ketwelk  onder  ad- 
miraal Têrnmy  den  Noord-Amerikanen  werd 
ter  bvlp  geionden.  Op  den  lOden  Angortos 
stapte  bQ  met  zyne  manscbappen  te  Bbode- 
Islaad  aan  wal,  maar  kon  licb  eerst  in  1781 
met  WcMmgion  Tereenigen.  Met  desen  mkte 
bV  nn  snel  voorwaarts  naar  Virginia  en  nood- 
laakte  den  lOden  October  een  Engelscb  leger 
van  8000  man,  dat  sich  onder  aanvoering  van 
CommalUê  in  Yorktown  bevond,  tot  capitu- 
latie. Na  ii|n  terugkeer  werd  bQ  belast  met 
bet  bestnnr  in  Artois  en  Picardie,  in  1788 
met  bet  baadbaven  der  orde  in  den  Elsas,  en 
in  1790  ontving  bQ  denmaarsebalksstafenbet 
bevel  over  bet  noorderleger.  Daar  bU  by  bet 
uitbarsten  van  den  oorlog  in  1792  te  kennen 
ga^  dat  men  sicb  enkel  by  de  verdediging 
bepalen  moest,  verloor  by  het  vertrouwen  der 
revolutionake  pariy,  loodat  by  den  16den  Juni 
van  dat  jaar  zyn  kommando  nederlegde  en 
licb  naar  lyn  landgoed  te  Venddme  begaf. 
Niettemin  werd  by  na  den  val  der  Girondy- 
nen  in  becbtenis  genomen  en  voor  de  revolu- 
tionaire recbtbank  gesteld,  docb  de  vernieti- 
ging van  bet  Scbrikbewind  redde  hem  van 
den  dood.  Napól&m  I  schonk  kern  in  1808  bet 
grootkruis  van  bet  Legioen  van  Eer  en  bet 
maarschalkspensioen.  Rochambéom  overleed  den 
lOden  Mei  1807,  en  syne  „Mémoires*'  werden 
door  Leuuiwü  in  het  licht  gegeven. 

DonaiieH  Marie  Joeeph  de  Vimemt^  vicomte 
de  Eoekambeüm,  een  Franscb  generaal  en  een 
soon  van  den  voorgaande.  Hy  werd  geboren 
in  1760,  nam  deel  aan  de  expeditie  naar 
Noord- Amerika  onder  het  opperbevel  vanzyn 
vader  en  verkreeg  in  Juli  1792  het  kom- 
mando in  de  Fraasch-West-Indische  koloniën, 
bracht  op  San  Domingo  de  oproerige  Negers 
tot  onderwerping,  verdreef  op  Martinique  de 
koningsgeainden  en  Engelsehen  en  bevrydde 
ook  Guadeloupe  en  Ste  Lucie,  maar  moest 
in  Maart  1794  Fort  Boyal  by  capitulatie  aan 
de  Engelschen  overgegeven.  In  1796  werd 
hy  door  het  Directoire  nogmaals  naar  San 


Domingo  geionden  ter  demping  van  den  op- 
stand, doch  lyne  krygsmacht  was  te  klein 
voor  die  taak.  In  1802  vertrok  ly  met  Ltdere 
voor  de  deide  maal  naar  San  Domingo  en 
auivaardde  na  diens  dood  in  November  1808 
het  opperbevel.  Te  vergeeft  poogde  by  door 
ongehoorde  gruwelen  de  gekleurde  bevolking 
van  dat  eiland  tot  onderwerping  te  brengen; 
de  gele  koorts  venwakte  eerlang  het  Fran- 
sobe  leger  looieer,  dat  hy  lieb  den  80sten 
November  aan  den  Britschen  admiraal  moest 
overgeven.  In  1811  werd  hy  uitgewisseld, 
ontving  in  den  veldtocht  van  1818  het  bevel 
over  een  korps  van  LanÊrietom  en  sneuvelde 
in  den  Volkerenslag  by  Leipsig  den  18den 
October  van  dat  Jaar. 

Boohau  (August  Ludwig  von),  een  Duitsch 
schryver,  geboren  den  20sten  Augustus  1810 
te  W<^enbttttel,  studeerde  te  Göttingen  in  de 
rechten  en  wdrd  wegens  den  „Fimnkitartw 
Attentat"  van  1888  tot  20  Jaar  tuchthuisstraf 
veroordeeld.  Hy  nam  de  vlucht  naar  Parys, 
maar  keerde  in  1848  naar  Duitschland  terug, 
waar  by  als  Journalist  de  eenheid  des  Byks 
locht  te  bevorderen,  vestigde  lich  in  1861  te 
Heidelberg  en  overleed  aldaar  den  16den 
October  1878.  Hy  schreef:  .Italien.  Wandei^ 
bnch  (1862, 2  dln)",  —  „Die  Moriscos  in  Spanien 
(1888)'*,  —  „Grundsfttae  der  BealpoUtik  (1863 
—1869,  2  dln)**,  —  „Geschichte  Frankreichs 
vom  Stune  Napoleons  bis  sur  Wiederherstel- 
lung  des  Kalserthums  (1868^  2  dln)",  —  en 
•Geschichte  des  deutschen  Landes  nnd  Vol- 
kes  (1870—1872,  2  dln)'*. 

Boohdale»  eene  stad  in  het  Engelsobe 
graafschap  Lancashire,  aan  de  Boche,  waar- 
over 8  bruggen  syn  gelegd,  en  16  Ned.  myi 
ten  noorden  van  Manchester,  beeft  eene  fraaie 
hoofdkerk  uit  de  12de  eeuw,  een  stadhuis, 
eene  Latynsche  school,  onderscheidene  ikbrie- 
ken  en  byna  ^000  inwoners  (1881).  Inbare 
nabybeid  vindt  men  steenkolenmynen,  stell- 
en leigroeven.  De  stad  lelve  is  niet  ftmid,  maar 
hare  omstreken  syn  leer  schoon. 

Boohe-Aymon  (Antoine  Cbarlet  Etienne 
Paul,  graaf  la),  een  Franscb  generaal,  gebo- 
ren den  28sten  Februari  1772,  verliet  by  het 
uitbaisten  der  Bevolutie  met  ayn  vadw  (luite- 
nant-generaal in  Franschen  dienst)  het  vader- 
land en  trad  in  de  gelederen  van  het  korps 
van  Ckmdé,  Na  de  ontbinding  van  dit  leger 
kwam  hy  als  adjudant  van  Prins  Mendrik  in 
Pruisischen  dienst,  stond  in  1806—1807  aan 
het  hoofd  van  bet  tweede  eskadron  swarte 
huiaren  en  hield  sich  vervolgens  besig  met 
de  reorganisatie  van  het  Pruisische  leger, 
bepaaldeiyk  door  het  bewerken  van  een  regle- 
ment voor  den  dienst  der  lichte  troepen  te  voet 
en  te  paard.  In  1810  verwierf  hy  den  rang 
van  kolonel  en  de  inspectie  van  de  lichte  troe- 
pen in  West-Pn^sen.  Ook  nam  hy  in  het 
Pruisische  leger  deel  aan  den  bevrydings- 
oorlog,  maar  trad  na  de  restauaUie  in  Fran- 
schen dienst.  In  1814  werd  hy  brigade-gene- 
raal en  in  1816  vluchtte  hy]  a^t  Lodemvk 
XVIII  naar  Gent  In  1823  erMbde  by  het 
kommando  over  eene  brigade  kavallerie  in 
Cataloaië,  nam  vervolgens  deel  aan  de  reor- 
ganisatie van  het  leger  en  overleed  in  1849. 
Hy  schreef  „Introdaetion  4  rétade  de  Tart  de  U 
guerre  (1802—1804,  4  dfai)",  waarvan  nog  in 
1867  een  uittreksel  werd  in  bet  licht  gegeven. 


BOCHEFOBT— &OCHESTEB. 


Boohefoirt,  eigenlSk  JRoekêfori  sur  Mer, 
eene  anondinementBhoofdstad  in  het  Fransche 
departement  Charente-Inferieure,  aan  de  Cha-. 
roite,  15  Ned.  mUl  van  haren  mond  in  den 
Atlantiadien  Oceaan,  en  aan  den  spoorweg 
van  Kantea  naar  Bordeanx  gelegen,  ia  eene 
▼eiting  van  den  eersten  rang  en  óene  der  5 
Franache  oorlogahavens,  de  aetel  van  eene  lee- 
prefeetnnr,  van  een  gerechtshof  en  van  onder- 
sdiddene  consnlaten,  en  heeft  eene  zeevaart- 
school,  een  college,  eene  geneeskundige  school 
met  eene  boekc^  van  10000  deelen,  eene 
teekensohool,  eene  bonwknndige  school,  eene 
gemeente-  en  eene  marinebibliotheek,  een 
mnseom  voor  natnnrlDke  historie,  een  bo- 
taniacben  tnin,  een  paar  hospitalen  en  ruim 
28000  inwoners.  De  stad  besit  vele  nieuwe 
gebonwen  en  ia  regelmatig  aangelegd.  In  haar 
oentntm  bevindt  zich  de  Place  d*armes  met 
eene  fraaie  fontein.  Talrgke  bastions  en  forten 
verdedigen  de  stad  en  de  haven.  Tot  de  merk- 
waaidige  gebonwen  behooren  er:  de  zeepre- 
feetunr,  de  3  kazernes,  het  fraaie  marktge- 
bouw  en  de  hoogesignaaltorenmetdemarine- 
telegraaf.  Buiten  de  stad  bevindt  zich  een 
marinehoepitaal  met  18  zalen  en  800  bedden: 
aldaar  ia  de  geneeskundige  school  gevestiga 
met  eene  boekerQ,  een  ontleedkundig  mu- 
seum, een  physisch  kabinet,  een  scheikundig 
laboratorium  enz.  Voorts  heeffc  Rochefort  een 
groot  arsenaal,  waarmede  seheepstimmerwer- 
ven,  droge  dokken,  zeilmakerijen,  Qzergiete- 
ryen,  smederQen,  bakkeryen  enz.  verbonden 
zin,  zoodat  men  er  18  schepen  van  den 
eeraten  rang  tegelQkertyd  kan  uitrusten.  De 
haven  dezer  stad  is  toegankelQk  voor  de 
grootste  schepen  en  gesplitst  in  2  afdeelingen, 
namelttk  de  oorlogshaven,  2200  Ned.  el  lang 
en  diep  g«noeg  om  er  zelfs  by  eb  de  zwaarste 
oorlogaehepen  vlot  te  houden,  en  de  handels- 
baven  met  2  bassins,  van  welke  het  éene, 
binnen  de  stad,  180  Ned.  el  lang  en  60  Ned. 
el  breed  ia,  en  het  andere,  buiten  de  stad, 
eene  lengte  heeft  van  150  en  eene  breedte 
van  90  Ned.  eL  Voorts  heeft  men  er  nog  de 
havm  Tonnay-Charente.  In  1875  zyn  er  282 
schepen  naar  den  vreemde  en  2967  kuatvaar- 
toigen  uitgezeild.  De  voornaamste  handels- 
artikelen zyn  er:  wyn,  brandewyn,  zout, 
graan,  meel,  steenkool,  timmerhout,  paar- 
den, rundvee,  gezouten  viseh  en  koloniale 
waren.  De  nyverheid  bloeit  er  in  den  scheeps- 
bouw, het  vervaardigen  van  chocolade,  van 
chronometen,  van  Hollandsche  kaas,  van 
woUen  stoffen  enz.  Eene  waterleiding  brengt 
er  het  water  uit  de  Charente  in  eene  kom.  ~ 
Boehefort  was  tot  1665  enkel  een  fort,  werd 
door  Lodtwifk  XI F  gesticht  en  door  Vaubau 
versterkt.  Hier  wilde  NapoUo»  I  na  zyne 
nederlaag  by  Waterloo  zich  inschepen,  maar 
moest  er  zich  den  15den  Juli  1815  aan  de 
Eagelsdien  overgeven. 

Boohefoirtr-Lu9ay  (Victor  Henri,  graaf 
van),  een  Fransch  dagbladschryver,  geboren 
te  Farys  den  30sten  Januari  1880,  zag  zich 
genoodttakt,  voor  het  onderhoud  te  zorgen 
van  zyne  moeder,  zyne  zuster  en  ziohzelven, 
zoodat  hy  zich  met  zeer  ondergeschikte  be- 
trekkingen, met  die  van  huisonderwyzer, 
aehryver  en  oommies  op  een  stedeiyk  bureau 
moest  vergenoegen.  Inmiddels  zette  de  be- 
gaafde Jongeling  zyne  studiën  voort,  inzon- 


derheid over  de  kunst,  zooals  biykt  uit  zyn 
werk:  „Les  mystères  de  Thotel  des  ventes 
(1862)".  Daarna  schreef  hy  boeiende  romans 
en  hoofdartikels,  deze  laatste  als  redacteur 
van  den  „Charivari'*,  —  „Nain  Jaune",  — 
en  „Figaro".  Toen  hy  in  1868  op  last  van 
het  ministerie  uit  de  reidactie  van  „Figaro" 
verwyderd  werd,  schreef  hy  het  weekblad: 
„La  Lanteme",  dat  op  scherpen,  geestigen 
toon  zyne  aanvallen  richtte  tegen  het  tweede 
Keizerryk,  zoodat  hy  zich  zware  boete  en 
gevangenisstraf  op  den  hals  haalde,  terwyi 
120000  exemplaren  van  ^n  blad  werden  ge- 
drukt. Gedurende  eenigen  tyd  namhydeWyk 
naar  Brussel,  doch  in  1869  werd  hy  te  Parys 
gekozen  tot  afgevaardigde  naar  het  Wetgevend 
Lichaam.  Wegens  het  beleedigen  der  Keizer- 
lyke  familie  in  de  door  hem  geredigeerde 
„Marseillaise"  en  wegens  zyne  demonstratie 
by  de  begrafenis  van  Vietor  Nair,  door  Prins 
JPierrê  Bonaparte  doodgeschoten,  werd  hy 
den  22sten  Januari  1870  tot  6  maanden  ge- 
vangenisstraf veroordeeld.  Den  4den  September 
1870  was  hy  lid  der  Begeering  als  minister 
zonder  portefeuille  en  belast  met  het  opwer- 
pen van  barricaden.  Wegens  zyn  dubbelzinnig 
gedrag  by  den  opstand  van  81  Oetober  legde 
hy  intnsBchen  zyn  ambt  neder  en  nam  den 
3den  Maart  ook  zyn  ontslag  als  lid  van  het 
Wetgevend  Lichaam,  omdat  hy  den  aibtand 
van  Elzas-Lotharingen  als  eene  onwettige 
daad  beschouwde.  In  de  „Marseillaise"  be- 
vorderde hy  de  beweging  der  Commune, 
zonder  den  moed  te  bezitten,  zich  openiyk  aan 
hare  zyde  te  scharen.  Nadat  zyn  blad  door  de 
Commune  verboden  was,  po<^e  hy  in  het 
begin  van  Mei  uit  Parys  te  vluchten,  maar 
werd  te  Meaux  herkend,  in  hechtenis  genomen 
en  door  den  krygsraad  te  Versailles  tot  depor- 
tatie veroordeeld.  In  1873  bracht  men  hem  naar 
Nieuw-Caledonië,  maar  hy  wist  in  Maart  1874 
over  Australië  en  Amerika  naar  Europa  te 
ontsnappen  en  vertoefde  by  afwisseling  in  Zwit- 
serland en  in  België,  waar  hy  eene  nieuwe 
„Lanteme"  met  hiUeiyke  uitvallen  tegen  het 
tegenwoordige  Fransche  Bewind  in  het  licht 
gaf,  maar  zonder  byval  te  vinden.  Vervolgens 
schreef  hy:  „Les  dépravós  (1875)"  en  „De 
Nouméa  en  Europe;  retour  de  la  Nouvelle 
Calédonie  (1877)",  keerde  ten  gevolge  der 
amnestie  van  Juli  1880  terug  naar  P^s  en 
aanvaardde  in  zyn  dagblad:  „L*intransigeant" 
een  heftigen  stryd  tegen  Chmhetia  en  tegen 
de  Begeering.  Door  het  departement  Seine 
werd  hy  tot  lid  van  de  Kamer  van  Afgevaar- 
digden gekozen  en  hy  voegde  er  zich  by  de 
linker  ^de,  maar  toen  zyn  voorstel  tot  het 
verleenen  van  amnestie  op  den  6den  Februari 
verworpen  werd,  legde  hy  zyn  mandaat  neder. 

Boohefouosult ,  zie  LaroehefauoaaU, 

Boohelle  (La),  zie  LarockelU. 

Boohester.  Onder  deaen  naam  vermelden 
wy: 

De  stad  Moekuter  in  het  Engelsche  graaf- 
schap Kent,  aan  de  bevaarbare  Medway, 
waarover  eene  steenen  en  eene  yzeren  brug  zyn 
gelegd,  een  overonden  bisschopszetel,  met  eene 
oude,  eerwaardige,  omstreeks  het  jaar  600  door 
Mkdred  gestichte,  in  de  11de  tot  de  13de  eeuw 
herbouwde  en  in  1873  en  1874  gerestaureerde 
hoofdkerk,  onderscheidene  andere  oude  kerken, 
een  antiek  raadhuis,  eene  korenbeurs,  eene 


10 


ROCHESTER— ROCflOW. 


Latyosche  school,  een  kleinen  schoawbarg  en 
bQna  22000  inwonen  (1881).  Op  eene  hoogte 
nabg  de  riyier  verheft  lich  te  midden  van 
een  park  het  kasteel,  door  bisschop  Oundulf, 
die  met  WilUm  de  Veroveraar  derwaarts  trok, 
op  Romeinsche  grondvesten  gesticht ;  deiware 
toren  ran  dit  gebonw  heeft  21  Ned.  el  in  *t 
vierkant  en  is  82  Ned.  el  hoog,  gel||kt  op 
den  Tower  te  Londen  en  bevindt  zich  nog 
in  goeden  staat.  Rochester  vormt  met  de 
voorstad  Strood  op  den  linker  oever  derMed- 
way  en  met  Chatham  (64000  inwoners)  eene 
enkele,  door  vestingwerken  omgevene  plaats 
met  veel  scheepvaart  en  handel. 

De  stad  Soekeeter  in  den  Noord- Amerlkaan- 
schen  Staat  New  York,  lich  verheffend  op  de 
beide  oevers  van  de  Geneseerivier,  welke  er 
3  watervallen  vormt  ter  hoogte  van  29,  T'/a 
en  26  Vs  Ned.  el  en  lich  mim  2  uur  gaans 
vandaar  in  het  meer  Ontario  nitstort.  Onder- 
scheidene bmggen  verbinden  die  beide  oevers, 
en  het  Eriekanaal  is  door  middel  eener  wa- 
terldding  ter  lengte  van  268  Ned.  el  over  de 
rivier  heen  gebracht.  Deze  stad  heeft  breede 
straten  en  vele  alleenstaande  hnizen  en  is 
met  fraai  geboomte  versierd.  Men  heeft  er 
groote  korenmolens,  laken-,  laarzen-  en  ma- 
chinenfabrieken,  onderscheidene  kerken,  eene 
universiteit  der  Baptisten,  in  1850  gesticht, 
een  godgeleerd  seminarium,  een  athenaeum, 
onderscheidene  bibliotheken,  eene  vrye  school 
(academy),  een  museum  van  schilderyen,  on- 
derscheidene ziekenhuizen  en  ongeveer  90000 
inwoners  (1880).  Zy  werd  eerst  in  1812  door 
NaikamSl  Boeketter  gesticht  en  is  door  een 
spoorweg  met  hare  haven,  Charlotte,  ver- 
bonden. 

BoohOBter  (John  Wilmot,  graaf  van), 
een  geestig  Engelsch  hekeldichter  en  tevens 
éen  der  losbandige  hovelingen  aan  het  Hof 
van  Karel  II,  aanschouwde  het  levenslicht  op 
den  lOden  April  1647,  ontving  zyne  opleiding 
op  het  Wadham-College,  werd  magister  ar- 
tium,  volbracht  eene  reis  door  Italië  en 
Frankryk,  onderscheidde  zich  door  zyne  dap- 
perheid, maar  gaf  zich  vervolgens  aan  de 
ergste  ongeregeldheden  over,  zoodat  hy  reeds 
den  268ten  Juli  1680  overleed.  Zyne  gedichten 
werden  in  1680  en  vervolgens  in  1756  uitge- 
geven. 

Boohette  (Désiré  Raoul),  een  Fransch 
oudheidkundige  en  geechiedschryver,  geboren 
te  St.  Amand  den  9den  Blaart  1789,  studeerde 
te  Bourges  en  werd  in  1811  hoogleeraar  in  de 
geschiedenis  aan  het  Keizeriyk  lyceum  te 
Parys,  in  1815  plaatsvervanger  van  Onizoi 
aan  de  faculteit  te  Parys,  in  1816  lid  van  de 
Académie  des  Inscriptions  en  mederedacteur 
van  het  „Journal  des  savants",  in  1818  con- 
servator van  het  kabinet  van  oudheden  en 
medailles  in  de  Koninkiyke  Bibliotheek,  in 
1826  professor  in  de  archaeologie  by  die  in- 
richting en  in  1829  vaste  secretaris  der  Académie 
des  beaux  arts.  Hy  deed  herhaalde  reizen 
naar  Zwitserland,  ItaliS  en  Sicilië,  Grieken- 
land en  Duitschland,  en  overleed  den  5den 
Juli  1854.  Van  zyne  geschriften  vermelden 
wy :  „Lettres  sur  la  Suisse,  écrites  en  1819  — 
1821  (1828,  2  dln;  2de  druk,  1826,8  dln)",— 
„Histoire  de  la  révolution  Helvétique  en  1797 
et  1808  (1828)",  —  „Histoire  critique  deTéta- 
blissement  des  colonies  grecques  (1815, 4  dln)", 


—  „Monuments  inédits  d'antiquités  figurées 
grecques,  étrusques  et  romaines  (1828—1880, 
2  dln)",  —  „Antiquités  grecques  du  Bosphore 
Cimmérien  (1822)",  —  „Peintures  antiques  in- 
édites  (1836)"  met  „Lettres  archéologiques  sur 
la  peinture  des  Grecs  (1840)",  —  „Mémoires 
de  numismatique  et  d*antiquité  (1840)",  — 
„Mémoires  d'archéologie  comparée  asiatique, 
grecque  et  étrusque  (1848,  dl  1)",  —  en 
„Choix  de  peintures  de  Pompée  (1844—1851, 
7  dln)". 

Boohliolz  (Ernst  Ludwig),  een  verdien- 
steiyk  schryver  over  oude  volkssagen, 
werd  geboren  te  Ansbach  in  1809,  studeerde 
te  Mttnchen  in  de  rechten  en  begaf  zich  ver- 
volgens om  staatkundige  redenen  naar  Zwit- 
serland, waar  hy  sedert  1836  aan  de  canton- 
nale  school  te  Aarau  als  professor  werkzaam 
was,  totdat  hy  eenige  Jaren  geleden  op  pensioen 
werd  gesteld,  terw^l  hy  nog  steeds  de  betrek- 
king waarneemt  van  conservator  van  het  mu- 
seum van  oudheden  aldaar.  Sedert  1860  ishy 
redacteur  van  „Argovia",  het  Jaarboek  van  het 
Historisch  Genootschap  in  het  canton  Aarau. 
Van  zyne  werken  vermelden  wy;  „Eidgenös- 
sische  Liederchronik  (1835)",  —  „Der  neue 
Freidank.  Geschichte  der  deutschen  Literatur 
in  Poesie  nnd  Prosa  (1888)",  —  „Tragemunt 
(1850)",  —  „Schweizersagen  aus  dem  Aargan 
(1856,  2  dln)",  —  „Natnrmythen ;  neue  Schwei- 
zersagen (1862)",  —  „Alamannisches  Kinder- 
lied und  Kinderspiel  (1857)",  —  „Deutscher 
Glaube  und  Brauch  im  Spiegel  der  heidnischen 
Vorzeit  (1867,  2  dln)",  —  „Liederfibel  (8de 
druk,  1872)"—  „DreiGaugöttinnen:  Walburg, 
Yerena  und  (ïertrud,  als  Deutsche  Kirchen- 
heilige  (1870)",  —  „Die  Schweizerlegende  von 
Bruder  Kiaus  von  Flüe  (1874)",  —  „Aargauer 
Weistümer  (1876)",  —  „Teil  und  Geszier 
in  Sage  und  (Geschichte  (1876,  2  dln)",  —  en 
„Die  aargauer  (Geszier  in  ürkunden  (1877)". 

Boohlltz  (Friedrich),  een  Duitsch  schryver, 
geboren  te  Leipzig  den  12den  Februari  1769, 
bezocht  de  Thormasschool  aldaar  en  studeerde 
er  vervolgens  in  de  v^sbegeerte  en  wydde 
zich  in  zyne  geboorteplaats  aan  letterkundigen 
arbeid.  De  Groothertog  van  Saksen  benoemde 
hem  tot  Hofraad,  en  hy  overleed  te  Leipzig 
den  16den  December  1842.  Hy  leverde:  „Zeich- 
nnngen  von  Menschen  nach  (Geschichte  und 
Erfiihrung  (1794)",  —  „Charaktere  interessanter 
Menschen  in  moralischen  Erzühlungen  darge- 
stellt  (1799-1808,  4  dln)",  —  „Denkmale 
glüchlicher  Stunden  (1810—1811,  2  dln)",  — 
„Kleine  Romane  und  Erzfthlungen  (1807,  8 
dln)",  —  „Neue  Erzühlungen  (1816,  2  dln)", 
—  „Fttr  ruhige  Stunden  (1828,  6  dln)",  — en 
„Ftir  Freunde  der  Tonkunst  (1880—1882,  4 
dln)",  —  alsmede  eene  reeks  van  opstellen  in  de 
„  Allgemeine  mnsikalische  Zeitung",  die  van  1798 
tot  1818  door  hem  hem  werd  geredigeerd. 

Boohow  (Gustav  Adolf  Rochus  von),  een 
Duitsch  staatsman  en  de  telg  van  eenadeliyk 
geslacht,  werd  geboren  den  Isten  Gctober 
1792  te  Neuhausen  by  Rathenau,  studeerde  te 
Heidelberg  en  Göttingen  ia  de  rechten,  nam 
deel  aan  den  vryheidsoorlog,  wydde  zich  in 
1815  aan  het  beheer  zyner  goederen  en  werd 
in  1822  naar  Beriyn  geroepen,  om  mede  te 
werken  tot  de  samenstelling  eener  wet  op  het 
provinciaal  bestuur.  In  1888  werd  hy  lid  van 
de  commissie  tot  regeling  der  staatsschulden, 


ROCflOW— ROCOCO. 


11 


ag  sieh  daania  geplaatst  by  het  departement 
T»n  Blnnenlandache  Zaken ,  en  werd  in  1866 
geheim  opperr^geeringaraad  en  in  1831  chef  en 
YO<»rsitter  van  den  regeeringsraad  van  Merse- 
bnrg.  In  1834  zag  hQ  zich  benoemd  tot  mi- 
nister yan  Binnenlandsche  Zaken  en  van 
Politie.  Wegens  ongesteldheid  legde  hQ  in 
184S  de  portefeaille  neder,  maar  bleef  lid 
van  het  ministerie  en  van  den  staatsraad  en 
OTerleed  te  Aken  den  Uden  September  1847. 
Hf  volgde  eene  zeer  conservatieve  richting 
en  het  bekende  woord :  ^ beperkt  onderdanen- 
verstand'*  Is  van  hem  afkomstig. 

Boohus,  een  heilige  der  R.  Katholieke 
Kerky  geboren  te  Montpellier  in  1296,  trad 
in  den  geestelQken  stand,  verpleegde  pestzie- 
ken  in  Italië  en  overleed  in  1372.  Zyn  herin- 
neringsdag  valt  op  den  16den  Augnstus. 

BcMditiasen.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wfl: 

Jam  Jaedb  EoekusseB,  een  Nederlandsch 
staatsman,  geboren  te  Etten  den  23sten  Oo- 
tober  1797.  Hg  nam  deel  aan  den  veldtocht 
van  1815,  zag  zich  vervolgens  bg  de  belastin- 
gen geplaatst,  was  van  1819  tot  1825  contro- 
leur te  Amst^dam,  maakte  zich  bekend  met 
de  bronnen  van  Keêrlands  handel  en  nQverheid 
en  werd  in  1825  secretaris  van  de  Kamer  van 
koophandel  en  fabrieken  aldaar.  Voorts  aan- 
vaardde hg  de  betrekking  van  directeur  van 
het  entrepdtdok,  werd  in  1834  lid  der  oom- 
missie voor  de  Rgnvaart,  bracht  in  1837  en 
1849  handelsverdragen  tot  stand  met  Frankrgk 
en  met  het  Dnitsche  Tolverbond  en  ontving 
zoowel  de  ridderorde  van  den  Nederlandschen 
Leeaw  als  die  van  het  Legioen  van  Eer. 
Den  Isten  Angnstos  1840  aanvaardde  hg  de 
portefeuille  van  Financiën  onder  de  door  hem 
gestelde  voorwaarde,  dat  het  amortisatiesyn- 
dleaat  zon  worden  afgeschaft  en  de  staat  der 
geldmiddelen  openbaar  gemaakt.  Voorts  regelde 
hg  de  flnandeele  zaken  met  België,  reorgani- 
seerde de  rekenkamer  en  diende  een  plan  van 
conversie  in,  dat  evenwel  in  1843  met  eene 
geringe  meerderheid  werd  afgestemd,  waarna 
hg  zgn  ontslag  nam.  In  1848  bemoeide  hg 
zich  voorts  met  de  regeling  der  zaken  van 
Luxemburg,  nadat  hg  aanstonds  na  zgn  ont- 
dag  benoemd  was  tot  gezant  in  België,  welke 
betrekking  hg  tot  1845  waarnam.  Toen  werd 
hg  gouverneur-generaal  van  Neêrlandsch  Indië 
en  bleef  aldaar  werkzaam  tot  1851.  Na  zgn 
terugkeer  reisde  hg  buiten  *s  Unds,  ondervond 
zware  huiseigke  rampen  en  werd  in  1856 
door  het  kiesdistrict  Alkmaar  afgevaardigd 
naar  de  Tweede  Kamer  der  Staten-Generaal. 
In  1857  legde  hg  zgn  mandaat  neder  en  nam 
zitting  in  de  commissie  nopens  de  kolonisatie  in 
Indfê.  Het  daaropvolgende  Jaar  werd  hg  belast 
met  de  samenstelling  van  een  nieuw  ministerie 
en  stond  tot  1860  aan  het  hoofd  van  het  de- 
partement van  Koloniën,  waarna  hg  versierd 
werd  met  het  Grootkruis  met  brillanten  der 
Orde  van  den  Nederlandschen  Leeuw.  In  1859 
werd  hg  door  het  kiesdistrict  Amsterdam 
wederom  afgevaardigd  naar  de  Tweede  Kamer 
en  overleed  te  *sGravenhage  den  22sten  Ja- 
nuari 1871. 

CkarUs  Rockmnêm,  een  uitstekend  Neder- 
landsch schilder,  geboren  te  Rotterdam  in 
1815.  Hg  behoort  tot  de  leerlingen  van 
Ifit^  en  Waldorp.  Aanvankeigk  was  hg  voor 


den  handel  bestemd,  en  eerst  op  22-jarigen 
leeftgd  verwisselde  hg  het  kantoor  met  het 
atelier.  Voorts  bezocht  hg  verschillende  landen 
van  Europa  en  beoefende  met  ongemeene 
geestdrift  en  een  zeldzaam  talent  de  schilder- 
kunst. Sedert  eene  hal 7e  eeuw  leverde  hg 
eene  reeks  van  kosteigke  beelden,  landschap- 
pen, binnenhuizen,  gevechten,  genrestukken  en 
historische  compositiën  uit  allerlei  tgdperken. 
Vooral  toekende  hg  veel  met  sapverf  of  houts- 
kool en  wist  steeds  de  ontvangene  indrukken 
met  een  verwonderigk  talent  weder  te  geven, 
zooals  voorzeker  allen  zullen  toestemmen,  die 
de  verzameling  zgner  kunstgewrochten  op 
eene  tentoonstelling  te  Amsterdam  in  1884 
hebben  aanschouwd.  Merkwaardig  is  het  vooral, 
hoe  hg  op  elk  van  deze  den  stempel  der 
oorspronkeigkheid  weet  te  drukken. 

Bbokford,  eene  stad  en  de  hoofdplaats  van 
Winnebago  in  den  Noord-Amerikaanschen  Staat 
Illinois,  ligt  op  de  beide  oevers  der  Rock 
River  en  aan  verschillende  spoorwegen  en  telt 
20000  inwoners  (1885).  Men  heeft  er  onder- 
scheidene scholen,  eene  bibliotheek  en  een 
aanzienigk  aantal  groote  fabrieken,  vooral  eene 
van  uurwerken  en  eene  van  kousen. 

Bookinger  (Ludwig),  een  verdiensteigk 
beoefenaar  der  rechtsg^hiedenis,  geboren  te 
Würzburg  den  28dten  December  1824,  stu- 
deerde te  Mfinchen  en  vestigde  zich  aldaar 
als  privaatdocent  na  de  uitgave  van  „Uel>er 
Formelbttcher  vom  13  bis  17  Jahrhundert  als 
rechtsgeschichtliche  Qaellen  (1855)'*.  Later 
werd  hg  er  assessor  aan  het  Rgksarchief  en 
honorair  professor  in  de  palaeographie  en 
Beiersche  geschiedenis  aan  de  universiteit. 
Sedert  1868  is  hg  gewoon  lid  der  historische 
klasse  van  de  Beiersche  Académie  van  Weten- 
schappen en  sedert  1874  correspondeerend  lid 
der  Académie  te  Weenen.  Hg  leverde  eene 
uitvoerige  inleiding  voor  de  „Altbayrische 
landst&ndischen  Freibnefen  (1835)"  van  Ler- 
chenfeld  en  behingrgke  opstellen  in  onderschei- 
dene periodieke  werken,  terwgi  in  1871  de 
Académie  te  Weenen  hem  belastte  met  de 
uitgave  van  den  „Schwabenspieger*.  Daarom- 
trent heeft  hg  vóór  en  na  verslag  gegeven  in 
zgne  „Berichten  ttber  die  Untersuchung  von 
Handschriften  des  sogenannten  Schwabenspie- 
gels  (1873-1875)". 

Booky  Mountains  of  Boisgé>ergU  is  de 
naam  van  een  sterk  vertakt  Amerikaansch 
gebergte,  dat,  als  eene  noordeigke  voortzetting 
van  de  Mexicaansche  Centraal  Cordilléta,  zich 
over  het  gebied  der  Vereenigde  Staten  en 
over  Britsch  Noord- Amerika  in  eene  west- 
noordwesteigke  richting  van  32°  N.B.  tot  aan 
de  kust  der  Noordsche  Ijszee  onder  70''  N.B. 
uitstrekt,  alzoo  eenafttand  van  ongeveer  5  500 
Ned.  mgi  doorloopt  en  den  scheidsmuur  vormt 
tusschen  de  groote  centrale  vlakte  in  het  oos- 
ten en  de  bergstreek  en  hoogvlakten  van 
Opper  Califomië,  Utah,  Oregon  en  Nieuw- 
Caledonië. 

Soooco  noemt  men  de  verbastering  van 
een  bouw-  en  versieringstgi  in  de  18de  eeuw, 
die  zich  van  vormen  bedient,  welke  op  het 
effect  berekend  zgn.  Waarschgnigk  is  de  naam 
afkomstig  van  het  woord  roeaülit  omdat  rots- 
en schelpenversieringen  veelal  een  eigenaardig 
bestanddeel  uitmaken  van  dezen  zonderlingen 
bouwstgi.    Hg    ontstond    in    Frankrgk,    en 


12 


ROCOCO-EÖDEBEB. 


de  eerste  sporen  daanran  ontdekt  men  onder 
de  CoiU  in  1713  tot  1719.  In  meer  ontwik- 
kelden toestand  vinden  wQ  hem  by  Oppêuord 
(t  1742),  MeUsomnier  (f  1760)  en  Zêroux 
(t  1745).  Uit  Frankryk  verbreidde  dch  het 
rococo  naar  andere  landen  en  liad  inzonder- 
heid groeten  invloed  op  den  vorm  van  porse- 
leinen voorwerpen.  ZQn  karakter  is,  met  be- 
trekking tot  gebonwen :  omslachtige  gevels  met 
gebroken  en  gebogen  hoofdiynen,  wUlekeorige 
deur-  en  vensteropeningen  en  overlading  met 
eene  ziellooze  ornamentiek,  —  voorts  sieraden 
in  den  schelpen  vorm,  gemaniëreerde  goirlandes 
van  bloemen,  stoelen  en  tafels  met  gebogen  of 
verwrongen  pooten,  en  hierby  smakelooze 
Chineesche  of  Japansche  porseleinen.  Tegen 
het  einde  der  18de  eenw  is  echter  de  rococo- 
styi  door  een  meer  gezoiverden  smaak  ver- 
vangen. 

Bod  (Edouard),  een  Fransch  schryver, 
geboren  te  Nyon  by  Genève,  studeerde  twee 
Jaar  te  Bonn  in  de  letteren  en  bepaalde  aich 
vervolgens  by  de  studie  der  wysbegeerte  van 
Sekopenhauer,  terwyi  hy  tevens  deel  nam  aan 
de  werkzaamheden  der  Wagnervereeniging. 
Na  zyn  terugkeer  in  Frankryk  werd  by  een 
yverig  aanhanger  der  naturalistische  school 
van  Zola  en  verdedigde  dezen  in  zyn  vlug- 
schrift: „A  propos  de  TAssommoir'*.  Voorts 
schreef  hy :  „Les  AUemands  k  Paris**,  —  „Pel- 
biyre  Venlard,  étude  de  moeurs  Parisiennes", 
—  en  „Cöte  k  cdte**  als  eerste  deel  van  een 
cyclus  van  romans  onder  den  titel  van:  „Les 
protestants",  waarin  hy  de  orthodoxie  der 
Gereformeerde  Kerk  heftig  bestrydt.  Ook  in 
deze  werken  beweegt  hy  zich  in  de  richting 
van  Zola.  Voorts  schreef  hy  in  Fransche  dag- 
bladen merkwaardige  mededeelingen  over 
Duitsche  letterkunde. 

Bodbertus  (Johan  Earl),  een  Duitsch 
staatsman, .  geboren  te  Qrei&wald  den  12den 
Augustus  1806,  studeerde  in  de  rechten,  werd 
in  1848  door  het  district  Usedom- Woliin  afge- 
vaardigd naar  de  Nationale  Vergadering,  aan- 
vaardde voor  korten  tyd  de  portefeuille  van 
Eeredienst  in  het  ministerie  Auêrtwald^  Sansê- 
manm  en  was  vervolgens,  alsmede  in  de  Tweede 
Kamer  van  1849,  de  hoofdleider  van  het  linker 
centrum.  Na  het  octroyeeren  der  nieuwe  kieswet 
onthield  hy  zich  van  alle  openbare  staatkundige 
bemoeiingen  en  overleed  den  6den  Decem- 
ber 1876.  Hy  schreef  onder  anderen :  „Sociale 
Briefe  an  von  Kirchmann  (1850—1861,  3 
dln)",  —  „Znr  Beleuchtung  der  socialen  Frage 
(1875)",  —  en  „Zur  Erkl^rung  und  AbhOlfe 
der  heutigen  ELreditnoth  des  Grundbesitzes 
(1868—1869,  2  dln)".  Uit  zyne  nagelatene 
papieren  werd  uitgegeven :  „Das  Kapital  (1884)". 
Hy  werd  beschouwd  als  de  voornaamste  ver- 
tegenwoordiger van  het  conservatief  sociaiis- 
mns,  dat  door  geleideiyke  hervormingen  alle 
geweld  wil  voorkomen. 

Bodenberg  (Julius),  eigeniyk  JuUui 
Lewf,  .een  Duitsch  dichter  en  schryver,  gebo- 
ren den  26sten  Juni  1831  te  Bodenberg,  stu- 
deerde te  Heidelberg,  Gtfttingen,  Beriyn  en 
Marburg  in  de  rechten,  wydde  zich  reeds 
vroeg  aan  de  fraaie  letteren  en  schreef:  „Sonette 
lür  Sohleswig^Holstein  (1861)",— „Domrtfschen 
(1852)",  —  en  „König  Haralds  Todtenfeier 
(1863;  dde  druk,  1866)".  Na  zyne  promotie 
dichtte  hy  een  bundeltje:  „Lieder  (1863;  6de 


druk,  1880)"  en  begaf  zich  op  reis.  Dat  bun- 
deltje vormt  de  kern  zyner  „Gedichte  (1863; 
4de  druk,  1866)".  Daarna  leverde  hy  reissdtöt- 
sen  in  de  feuilletons  van  verschillende  dag- 
bladen, doch  later  a&onderiyk  uitgegeven, 
zooals:  „Pariser  Bilderbuch  (1856)",  ~  „Ein 
Herbst  in  Wales  (1867)",  —  „Kleine  Wan- 
derchronik  (1868)",  —  „AUtagsleben  in  London 
(1859)",  —  „Die  Insel  der  Heiligen  (1860; 
2de  druk,  1863)",  —  „VerschoUene  Insein 
(1861)",  —  „Die  Harfe  von  Erin  (1862;  2de 
druk  1863)",  —  „Tag  und  Nacht  in  Lon- 
don  (1862;  4de  druk,  1864)",  gevolgd  door  den 
roman:  „Die  Straszensftngerin  von  London 
(1862,  3  dln)".  Na  zyn  terugkeer  in  Duitsch- 
land  stichtte  hy :  een  „Deutsches  Magazin", 
dat  echter  slechts  3  Jaren  bestond.  Des  te 
meer  byval  vond  zyn  roman:  „Der  neue 
Sttndfluth  (1866,  4  dln)",  gevolgd  door: „Von 
Gottes  Gnaden  (2de  druk,  1870,  5  dln)" 
en  door  „Die  Grandidiers  (1878  8  dln, 
2de  druk,  1881)".  In  1863  vestigde  hy  zich 
te  Beriyn,  waar  hy  eerst  tot  de  redactie 
van  den  „Bazar"  behoorde  en  in  1867 
het  maandwerk:  „Salon  für  Literatur,  Kunst 
und  Gesellschaft"  stichtte  en  tot  1874  be- 
stuurde (aanvankeiyk  met  Dokm).  Als  fenille- 
tonschryver  leverde  hy  voorts:  „Diesseits  und 
Jenseits  der  Alpen  (1866)",  —  „Paris  bel 
Sonnenschein  und  Lampenlicht  (2de  druk, 
1867)",  —  „Aua  aller  Herren  Lftndem  (1868)", 
—  „Studienreisen  in  England  (1873)",  — 
„In  deutschen  Landen,  Skizzen  und  Ferien- 
reisen  (1873)",  —  „Wiener  Sommertage 
(1876)",  —  „Ferien  in  England  (1876)",  — 
„België  und  die  Belgier  (1881)",  —  en  „Bil- 
der  aus  dem  Berliner  Leben  (1886)",  enz. 
Als  dichter  schreef  hy  eene  vertaling  der 
laatste  „Chansons"  van  Bérati^er^  —  voorts: 
„Die  Mjfrte  von  KiUamey  (1867)",  —  „Kriegs- 
und  FriedensUeder  (1870)",  —  en  „Lorbeer  und 
Palme  (1872)".  Sedert  1874  is  hy  redacteur 
van  de  zeer  degeiyke  revue:  „Deutsche  Rund- 
schau". 

Bodenbiirgh  (Theodorus),  een  Neder- 
landsch  dichter,  gesproten  uit  een  aanzieniyk 
Amsterdamsch  geslacht,  was  ridder  van  de 
Orde  van  den  Huize  van  Bourgondië,  raad 
en  gewoon  gezant  van  den  Hertog  van  Hol- 
stein,  resident  der  Hanaesteden  van  Duitsch- 
land  en  agent  van  de  republiek  Hamburg 
by  den  Prins  Cardinaal-infant  van  Spanje  te 
Brussel.  Hy  leefde  in  de  eerste  helft  der  17de 
eeuw  en  dichtte  eene  lange  reeks  van  too- 
neelstukken,  die  op  de  Académie  van  Chsier 
vertoond  en  in  4  deeien  uitgegeven  zyn. 

Boderik  of  Rodrigo,  de  laatste  koning 
van  het  West-Gothisohe  Byk  in  Spanje,  ver- 
moordde in  710  aan  het  hoofd  eener  samen- 
zwering Koning  Witita^  die  zich  gehaat  had 
gemaakt  by  de  geesteiykheid,  en  beklom  zelf 
den  troon,  doch  moest  dien  verdedigen  tegen 
de  Arabieren,  welke  door  Graaf  Jtdimnu 
en  de  zonen  van  WUigm  waren  te  hulp  ge- 
roepen. Door  het  verraad  van  JuUamu  ver- 
loor hy  den  slag  by  Xeres  de  la  Frontera 
(9—26  Juli  771)  en  verdronk  op  de  vlucht 
in  de  Guadalete. 

Böder  (Karl  David  August),  een  verdienste- 
lyk  rechtsgeleerde,  geboren  te  Darmstadt  den 
23sten  Juni  1806,  studeerde  te  Göttingen  en 
te  Heidelberg.  Hy  schreef:   „GmndzOge  der 


EöDERER-KODRIGüEZ. 


13 


Politik  des  Rdchta"  en  yestigde  zich  in  1889 
«ld  priTaatdocent  te  Heidell)erg,  waar  liU  in 
1842  buitengewoon  hoogleeraar  werd.  Voorts 
lererde  hf:  „GmndzISgen  des  Natorrechts  oder 
der  RechtBphilosophie  (1846;  2de  dmk,  1860— 
1868y\  —  »Zar  Rechtsbegrflndang  der  Bes- 
senmgaitiafen  (1866)**,  —  .Der  Strafyoüjnig 
lm  Qeiste  der  Rechts  (1863)^*  —  .Besaerangs- 
fltrafen  and  Bessemngsanstalten  als  Rechtsfor- 
denmg  (1864)**,  —  «Kritische  Beitr&ge  znr 
Oeset^ebnng  fiber  die  anszereheliche  Ge- 
sdüeehtsgemeinschaft  (1887)*',  —  „Gmndge- 
danken  and  Bedentnng  desrSmischennndger- 
manisehen  Rechts  (1855)**,  —  „Yersache  der 
Berichtigang  Ton  Uipiani  fïragmenta  (1856)**,  — 
en  „Die  Kriegsknechtschaft  nnserer  seit  and 
die  Wehrrerfaseang  der  Zakanft  (1868)**.  Hy 
overleed  te  Heidelberg  den  20Bten  December 
1879. 

Böderer  (Pierre  Loais,  graaO,  een  Fransch 
staatsman     en     pablicist,    geboren  te    Metz 
den  15den  Februari   1754,  studeerde  in  de 
rechten  en  aanvaardde  in  1779  de  betrek- 
king van   parlementsraad.  De  Derde  Stand 
sond  hem  in  1789  naar  de  Generale  Staten, 
waar  hS  sich  onderscheidde  door  zQne  gron- 
dige kennis  van  flnancieele  zaken.  Na  het 
ontbinden  der  Constituante  koos  het  departe- 
ment Sdine  hem  tot  advocaat  generaal,  en  in 
die    l)etrekking    was    hQ  met  gematigdheid 
we^zaam.  GcNlorende  de  gebeurteniasen  van 
10  Aogostos  1792  gaf  hQ  aan  de  Koninkigke 
fiunilie  den  raad,  om  by  de  Nationale  Ver- 
gadering veiligheid  te  zoeken.  Hoewel  daar- 
door de  val  van  den  troon  verhaast  werd, 
haalde  hQ  zich  den  haat  der  JacobQnen  op 
den  hals,  zoodat  h|)  zich  schuil  moest  hou- 
den   en    eerst  na  de  vernietiging  vau  het 
Schrikbewind  weder  optrad  op  het  staatkun- 
de tooneeL  HQ  werkte  mede  aan  het  „Jour- 
nal de  Paris**  en  schreef  in  1795  het  vlug- 
schrift:  .Des  réfugiés  et  emigréa",  hetwelk 
veel  opzien  baarde.  In  1795  werd  hU  lid  van 
het  Institnut,  en  het  Directoire  benoemde  hem 
tot  professor  in  de  staathuishoudkunde.  Bg 
de  gebeurtenissen  van  18  Fructidor  verhoedde 
TaüeyroMd  het  vonnis  zt)ner  verbanning.  Als 
«en  bewonderaar  van  Bonaparte  bevorderde 
hg  diens  belangen  en  werd  lid  van  den  staats- 
n»A.  Hoewel  hg  de  gunst  van  den  Eersten 
•Consal  verloor  ,  nam  hg  zitting  in  den  Senaat 
en  werd  in  1806  minister  van  Financiën  van 
Koning    Joseph  te  Napels,  terwgi   Napolem 
hem  tevens  tot  graaf  van  het  Eeizerrgk  ver- 
hief. In   1810  werd  hg  minister  en  staats- 
secretaris bg   den  Groothertog  von  Berg  en 
tegen  het  einde  van  1813  vertrok  hg  als  bui- 
tengewoon   commissaris    des    Keizers    naar 
Straatsburg.    Gedurende  de  Honderd  Dagen 
bevorderde  hg  de  volkswapening  in  Bourgon- 
di€  en  Bretagne,  werd  pair  en  bleef  ook  na 
den  slag  van  Waterloo  een  voorstander  van 
JVicyoIeoji.  Na  de    Restauratie    verdween  hg 
van  het  staatkundig  tooneel  en  overleed  den 
17den    December    1835,    nadat  hg  in   1832 
onder   Lodew^k   Fhüips  den  pairszetel  her- 
kregen   had.    Hg    schreef:    „Mémoires  pour 
servir  4    Vhistolre  de  Louis  XII  et  de  Fran- 
(ois  I  (1825,  2   dln)**,  —  en  „Esprit  de  la 
révolution  de  1789.  et  sur  les  événements  du 
20  Juin  et  du  10  Aout  (1830)". 
Bodez,    de  hoofdstad  van  het  Fraosche 


departement  Avejron,  aan  de  rivier  van 
dezen  naam  en  door  een  zgtak  naar  Gapdenac 
met  den  spoorweg  van  Brives  naar  Mon- 
tauban  verbonden,  is  de  zetel  van  het  de- 
partementsbestuur,  van  een  bisschop  en 
van  eenige  rechtbanken.  Men  heeft  er  eene 
fraaie  hoofdkerk  in  spitsboogstgi,  een  sier- 
igk  bisschoppeigk  paleis,  een  hdtel  van  de 
prefectuur,  een  nieuw  paleis  van  Justitie, 
met  boomen  beplante  boulevards  en  de  bouw- 
viülen  van  een  Romeinsch  amphitheater,  — 
voorts  een  lyceum,  een  seminarium  voor 
priesters,  kweekscholen  van  onderwgzers 
en  onderwgzeressen,  een  instituut  voor  doof- 
stoffen,  eene  boekerg  met  16  000  deelen, 
een  museum,  een  natuurkundig  kabinet,  een 
schouwburg  en  bgna  11 000  (als  gemeente  15000) 
inwoners.  Er  zgn  steenkolenmgnen,  laken-  en 
katoen-,  hoeden-  en  kaarsenfabrieken  enz. 
Rodez  is  het  oude  Segodunum,  de  hoofdstad 
der  Rutheniërs,  later  die  van  het  graafiKïhap 
Rouergue. 

Bödiger  (Emil),  een  verdiensteigk  beoefe- 
naar der  Oostersche  letterkunde,  geboren  den 
13den  October  1801  te  S^ngerhausen,  stu- 
deerde sedert  1821  in  de  godgeleerdheid  en 
letteren  te  Halle,  werd  er  in  1828privaatdocent 
en  in  1835  hoogleeraar  in  de  Oostersche  talen 
en  was  sedert  1860  in  dergeigke  betrekking 
werkzaam  in  Berign,  waar  hg  den  17den 
Juni  1874  overleed.  Hg  leverde:  „Untersu- 
chungen  über  die  arabische  Bibelttbersetzung 
des  Alten  Testaments  (1859)**,  —  eene  uitgave 
der  „Fabelen**  van  LocJcman  „(1830)**  --  eene 
„Syrische  Chrestomathie  (1838;  2de  druk, 
1868)",  —  „Versuch  über  die  himjaritischen 
Schriftmonnmente  (1841)**,  —  en  belangrgke 
opstellen  in  tgdschriften.  Ook  voltooide  hg 
den  „Thesaurus  linguae  hebraicae"  van  zgn 
schoonvader  Geteniut  en  bezorgde  in  1846  een 
nieuwen  druk  van  diens  „Hebrlltsche  Gram- 
maük**. 

Bodney  (George  Brydges,  lord),  een  dap- 
per Britsen  vlootvoogd,  geboren  in  Februari 
1718  te  Londen,  trad  reeds  vroeg  in  zeedienst, 
werd  in  1751  commodore,  voerde  in  1759 
als  admiraal  bevel  over  de  expeditie  naar 
Havre,  veroverde  in  1762  Martinique  en 
werd  toen  baronet  en  in  het  volgende  jaar 
gouverneur  van  het  invalidenhospitaal  te 
Greenwich.  In  den  Amerikaanschen  oorlog 
veroverde  hg  in  1780  een  groot  aantal  Spaan- 
Bche  transportschepen,  versloeg  de  Spaansche 
vloot  onder  Langara  bg  Kaap  St.  Vincent  en 
leverde  in  Mei  van  dat  jaar  aan  de  Fransche 
vloot  3  gevechten,  welke  onbeslist  bleven. 
In  Februari  1781  maakte  hg  zich  meester 
van  de  Nederlandsch-Westindische  eilanden 
St.  Eustatius,  Martin  en  Saba,  waarbg  onder- 
scheidene oorlogschepen  in  handen  der  Engel- 
schen  vielen,  en  veroverde  daarna  de  Neder- 
landsche  bezittingen  Essequebo,  Demerary  en 
Berbice  en  vervolgens  het  eiland  St.  Barthé- 
lemy.  Eene  schitterende  zegepraal  verwierf 
hg  voorts  den  12den  April  1782  op  de  Fran- 
sche vloot  onder  Graaf  de  Grasêe,  weshalve 
hg  tot  pair  en  baron  met  den  titel  van  Bodnejf 
of  Bodney-Stóke  benoemd  werd.  Hg  overleed 
den  2l8ten  Mei  1792. 

Bodriguez,  éen  der  Mascarénen,  ligt 
ten  oosten  van  Madagascar  en  telt  op  5  Q 
geogr.  mgi  1100  inwoners.   Dit  eiland,  van 


14 


BODBIGUEZ-BOEK. 


eeae  goede  haven  Toorzien,  levert  rust,  tarwe, 
maïs,  sohiidpadden,  oesters  enz.  Het  werd  in 
1645  door  de  Portogeezen  ontdekt,  behoorde 
langen  tyd  aan  de  Franschen,  maar  is  sedert 
1814  in  handen  der  Engelschen. 

Bodriguez  (J.  Barbosa),  een  Braziliaansch 
kmidkondige,  geboren  den  228ten  Jnni  1842 
te  Minas,  was  yoor  den  liandel  bestemd,  maar 
bepaalde  zich  eerlang  b{|  de  natnariyke  histo- 
rie. H{j  bleef  deze  beoefenen,  toen  het  £Aiilis- 
sement  van  zyn  vader  hem  dwong,  secretaris 
der  liandeisschool  en  leeraar  in  het  teekenen 
aan  het  Collegio  Pedro  II  te  worden.  HQ 
leverde  het  prachtwerk:  „Iconograplüe  des 
orohidées  da  Brésil  (14  deelen  met  1 000  ge- 
kleurde platen)".  De  Tweede  Kamer  kende 
in  1872  hem  voor  de  oitgave  van  dit  werk 
een  subsidie  toe,  dat  echter  door  de  Eerste 
Kamer  werd  afgestemd.  In  1871  ontving  hy 
van  de  KeizerlQke  Begeering  den  last,  om 
het  dal  der  Amazonenrivier  te  bezoeken  en  de 
„Genera  Palmamm'*  van  van  Mttrtiuê  aan  te  val- 
len. Drie  Jaren  wUdde  hü  aan  de  nasporing 
der  rivieren  Capim,  Tapi^os,  Trombetas, 
Jamandd,  Uraba  en  Jalapa  en  gaf  daarover 
in  1876  een  vyftal  verslagen  in  het  licht,  maar 
de  aitvoerige  beschr)|ving  der  „Valléed'Ama- 
zonas"  is  nog  ongedrakt.  Op  die  tochten  ver- 
zamelde hg  de  bouwstof  voor  zQne:  „Ename- 
ratio  Palmarom  novaram  (62  nieuwe  soorten, 
1875).  In  het  volgende  Jaar  reisde  h0  in 
Minas  Gtoraës  en  verzamelde  hier  de  gegevens 
voor  zi)n:  „Sertum  Palmarum".  Onder  be- 
gunstiging der  KeizerlUke  Prinses  zocht  h{| 
in  1876  eene  tentoonstelling  der  verzamelde 
voorwerpen  tot  stand'  te  brengen,  maar  vond 
geen  voldoende  ondersteuning.  Thans  is  hy 
bestuurder  van  eene  zwavelCabriek  te  Budeio. 
Van  zyne  latere  geschriften  noemen  wy: 
„Antiguidades  do  Amazonas  (1879)",  —  „O 
primeiro  idolo  asmonico",  —  „La  Lendas  e 
as  cren^as  indigenas",  —  „A  dansa  eocanto 
selvicola",  —  en  „O  Muizacitan".  Onderschei- 
dene buitenlandsche  AcadémiSn  en  geleerde 
genootschappen  benoemden  hem  tot  lid. 

Boebel,  zie  MwU. 

Boeber  (Johann  Friedrich),  een  dramatisch 
dichter  geboren  den  19den  Juli  1819  te  El- 
berfeld,  werd  in  1834  leerling  in  het  bankiers- 
huis  wm  der  Meifdi,  Kersten  und  SOkne  en. 
behoort  daartoe  sedert  1872  als  deelhebber. 
Beeds  vroeg  openbaarde  zich  by  hem  de  nei- 
ging tot  de  dichtkunst.  Hy  behoorde  tot  den 
kring  der  „Wupperthaler  dichters"  en  onder- 
hield een  vriendschappeiyk  verkeer  met  S, 
Miüerhauê  en  met  de  vroeggestorven  dichters 
SckuUs  en  Siehd.  Zyne  „Dramatische  Dichtun- 
gen  (1858)"  met:  „Kaiser  Heinrich  VI", 
„Tristan  und  Isolde"  en  „Appius  Claudius'^ 
werden  zeer  geprezen,  doch  niet  opgevoerd  en 
zyn  treurspel:  „Sophonisbe"  evenmin.  Zyne 
„Dramatische  M&rchen",  van  welke  vooral : 
„Sehneewittchen"  door  de  muziek  van  Bei- 
necke  bekend  werd,  onderscheiden  zich  door 
bevalligheid  en  levendigheid.  Ook  schreef  hy 
het  treurspel:  „Kaiser  Friedrich  II"  en  legde 
in  1878  een  bundel :  „Lyrische  und  epische 
Gedichte"  ter  perse. 

Boebuck  (John  Arthur),  een  uitstekend 
lid  van  het  Britsch  Parlement  en  geboren  in 
1801  te  Hadras  in  Oost-Indië,  vertrok  als 
knaap  met  zyne  ouders  naar  Canada  en  be- 


paalde zich  in  1824  in  Engeland  by  de  stadie 
der  rechten.  Voorts  nam  hiy  met  y  ver  deel  aan 
de  politieke  bewegingen  van  zyn  tyd,  be- 
vorderde de  Parlementshervorming,  werd  lid 
van  het  Parlement,^  voegde  er  zich  by  de 
party  der  Badicalen  en  stichtte  met  MóUeworih 
den  „Westminster  Beview".  In  1886  koos 
het  Parlement  van  de  nog  half-Fransche 
kolonie  Beneden-Canada  hem  tot  agent  in 
Engeland,  en  hy  verzette  zich  in  1887  in 
het  Huis  der  (Gemeenten  vruchteloos  tegen 
het  plan  der  Begeering,  den  weerstand  van 
Canada  tegen  hare  maatregelen  door  een  be- 
slait  van  het  Britsche  Parlement  te  vernie- 
tigen. Daar  hy  zich  zoowel  by  de  Whigs  als 
by  de  Tories  gehaat  gemaakt  had,  verloor 
hy  in  laatstgenoemd  Jaar  zyn  zetel  in  het 
I^lement,  doch  deed  er  zich  gelden  in  1838 
als  agent  van  Canada  by  de  beraadslagingen 
over  het  regeeringsvoorstel,  om  de  grondwet 
van  Beneden- Canada  tot  1  November  1840 
buiten  werking  te  stellen.  In  1841  zag  hy 
zich  weder  gekozen  tot  lid  van  het  Parlement. 
Met  yver  streed  hy  aan  de  zyde  van  OMen 
voor  het  stelsel  van  vryen  handel,  doch  stond 
weldra  buiten  de  partyen,  zoodat  hy  in 
1847  nogmaals  zyn  mandaat  verloor.  Hy  her- 
kreeg het  echter  in  1849  en  verhinderde  in 
1850  den  val  van  het  ministerie.  Niettemin 
kwam  hy  by  andere  gelegenheden  met  kracht 
tegen  de  Begeering  in  verzet  en  beoordeelde 
\mi  met  onverbiddeiyke  gestrengheid  in  zyne 
„History  of  the  Whig  ministry  of  1833  (1822, 
2  dln)".  Op  ^n  voorstel  werd  in  1855  eene 
parlementscommissie  benoemd  tot  onderzoek 
der  misbruiken  by  het  leger,  't  geen  den  val 
van  AJberdeen  en  de  verheffing  van  Paimersfom 
tot  eerste  minister  veroorzaakte.  Intusschen 
bleef  Roebuck,  hoewel  daardoor  tot  de  Whig- 
party  genaderd,  een  onafhankeiyk  staatsman, 
die  zich  om  geene  der  partyen  bekreunde.  In 
1859  en  1867  ondersteunde  hy  de  door  de 
Tories  ingediende  reformbills  en  bestreed  zelfe 
de  liberale  amendementen  op  de  voorstellen 
van  d*  Israëli,  Terwyi  in  den  Italiaanschen 
Oorlog  de  openbare  meening  party  koos  vóór 
Italië,  was  EotHmok  een  bewonderaar  van 
Oostenryk.  In  den  Amerlkaanschen  Oorlog 
verklaarde  hy  zich  met  de  Engelsche  aristo- 
cratie een  voorstander  der  zuideiyken,  en  ook 
in  de  lersche  debatten  van  1868  kwam  hyin 
verzet  tegen  de  liberale  party.  In  1878  werd 
hy  niet  herkozen,  en  eerst  in  1874  zond 
Sheffield  hem  weder  naar  het  Parlement.  Hy 
behoorde  er  noch  tot  de  liberalen  noch  tot  de 
conservatieven,  maar  niettemin  tot  de  meest 
geachte  en  invloedrykste  leden.  In  Augustus 
1878  zag  hy  zich  benoemd  tot  lid  van  het 
Privy  Council  en  hy  overleed  den  30sten  No- 
vember 1879. 

Boek  (Corvus  firugUegus  X.)  is  de  naam 
van  een  vogel,  die  met  de  raaf  en  de  kraai 
tot  de  fiunilie  der  Baven  (Corvidae)  en  tot 
de  orde  der  Zta^fvogeLs  (Oscines)  behoort  Hy 
geiykt  veel  op  eene  kraal  maar  onderscheidt 
zich  ook  weder  in  vele  opzichten  van  deze. 
Den  ouden  vogel  herkent  men  aan  de  kaalheid 
van  den  wortel  van  zyn  snaveL  De  roek  on- 
derscheidt zich  voorts  door  lange  vleugels, 
een  afgeronden  staart  en  door  eene  zwarte 
klenr  met  blauwen  weerschyn.  Hy  is  de  eenige 
soort  onder  de  kraaien,  die  in  Egypte  over- 


BOEK— ROELOFS. 


15 


wintert,  terwfll  het  somerverbigf  van  den 
Toek  xieh  oitatrekt  vmo.  ED^Utnd  tot  Japan. 
In  ons  Vaderinnd  broedt  h||  in  het  Tooijaar 
niet  alleen  in  de  boaschen,  maar  zelfé  op  de 
boomen  in  de  ateden.  AltQd  vindt  men  een 
groot  aantal  neaten  bV  élkadr.  Men  noemt  de 
roeken  daarom  ook  wel  gêzelêehapskraaien, 
Tronwena  hQ  ia  een  nnttig  dier,  daar  hQ  zich 
bQ  Toorkeor  Toedt  met  larven  van  inaecten, 
wormen  en  mnisen,  al  wordt  htj  ook  acha- 
deiflk  door  het  plunderen  van  vogelneaten, 
door  het  eten  van  onrQp  graan  eni. 
BoëlL  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 
Hermamm  Alextmder  EoUl^  een  verdienatelOk 
Nederlandaeh  godgeleerde.  HU  werd  geboren 
fai  166S  op  zi|n  vaderlek  erfgoed  Dolberg  in 
het  graaftchap  Marck,  atadeerde  aan  onder- 
aeheidene  Dnitache  en  Kederlandache  hooge- 
aeholen  en  werd  in  1679  Hofprediker  bQ  de 
abdia  van  Herford,  EUtab9lh^  eene  dochter 
van  Fndenkj  koning  van  Bohemen,  en  later 
bff  Jüeriituk,  wednwe  van  Prina  Wülem  Fre- 
denk,  stadhouder  van  Friealand  (1680).  Daarna 
werd  hO  predikant  te  Deventer  en  in  1686 
hoogleeraar  in  de  wyabegeerte  en  godgeleerd- 
heid te  Franeker,  vanwaar  hy  in  1704  ala 
hoogleeraar  in  de  godgeleerdheid  naar  Utrecht 
vertrok.  H0  overleed  te  Amaterdam.  alwaar 
hg  zieh  toevallig  bevond,  op  den  12aen  Jnni 
1718.  HU  waa  een  achrander  en  vrijzinnig 
godgeleerde,  die  door  velen  van  onrechtzinnig- 
heid  beachnldigd  werd.  H||  heeft  onderachel- 
dene  orationea  en  diaaertationea  in  het  licht 
gegeven,  van  welke  wU  noemen:  .Dereligione 
natnraU  (1686  en  later  bU  herhaUng)",  — 
„De  generatione  filii  (1690)**,  —  „De  mentia 
exiatentia  (1692)**,  —  en  „De  theologia  nata- 
raü  (1700)**.  —  Zyn  zoon  Joannes  AUxaiider 
werd  hoogleeraar  in  het  burgerljlk  recht  te 
Deventer,  —  diena  broeder  DionjftUu  Andréw 
werd  In  1700  hoogleeraar  in  de  wjiabegeerte 
te  Deventer,  legde  in  1728  die  betrekking 
neder  en  overleed  in  1783,  —  en  een  andere 
broeder,  WUkdmm  genaamd,  geboren  te  Am- 
aterdam, den  12den  Febraari  1700,  atadeerde 
te  Franeker  en  te  Leiden  en  werd  in  1761 
hoogleeraar  in  de  ontleed-  en  heelkunde  in 
zOne  geboorteplaata,  doch  legde  in  1772  zyne 
betrekking  neder  en  overleg  te  Utrecht  den 
278ten  October  1775. 

WUUm  Frêderik,  baron  Boëll,  een  Neder- 
landaeh ataataman,  geboren  te  Amaterdam  den 
258ten  Oetober  1767.  Na  ztjne  promotie  werd 
h{j  achepen  en  op  25-Jarigen  leeftyd  penaionaria 
in  zQne  geboorteatad.  De  omwenteling  van 
1785  beroofde  hem  van  die  betrekking,  doch 
in  1802  werd  hg  lid  van  Gedeputeerde  Staten 
van  Holland,  later  aecretaria  van  dat  coUegie, 
alamede  lid  van  het  hooge  dQkabeatuur.  Koning 
Zodrn^k  benoemde  hem  tot  aecretaria  van 
Staat,  en  hy  vergezelde  in  deze  betrekking 
dien  Yorat  naar  Parya.  Daarna  werd  hy  mi- 
nister van  Buitenlandache  Zaken  en  begaf 
zich  wederom  naar  de  hoofdatad  van  Frank- 
ryk,  om  de  geachillen,  tuaachen  Koning  Lo- 
dewijk  en  zQu  Keizeriyken  broeder  gerezen, 
zoo  mogeiyk  uit  den  weg  te  ruimen.  Toen  hy 
echter  bemerkte,  dat  Napoleon  de  iniyving 
van  het  Koningryk  Holland  by  Frankryk  ver- 
langde, onttrok  Roell  zich  aan  de  onderhan- 
delingen en  baalde  zich  daardoor  het  onge- 
noegen dea  Keizera  op  den  hala.  Hy  onthield 


zich  verder  van  alle  ataatkundige  bemoeiingen, 
doch  werd  na  het  heratel  van  Nederlanda  on- 
afhankeiykheid  door  WUUm  I  tot  miniater 
van  Buitenlandache  Zaken  benoemd.  Wegena 
zyne  zwakke  gezondheid  nam  hy  in  1817  ^n 
ontaUig  en  werd  toen  miniater  van  Staat, 
grootkruis  en  kanaelier  der  Orde  van  den 
Nederlandachen  Leeuw  en  lid  en  voorzitter 
van  de  Eerate  Kamer  der  Staten-generaal. 
Later  werd  hy  president  der  commiaaie  tot 
herziening  der  verordeningen  op  het  onderwya, 
lid  van  de  Tweede  Klasse  van  het  Koninkiyk 
Nederlandaeh  Instituut  en  lid  der  voornaamste 
geleerde  genootschappen  in  Nederland.  Ook 
was  hy  ridder  van  onderscheidene  buitenland- 
ache orden  en  overleed  te  Amsterdam  den 
dden  Januari  1835.  Hy  heeft  eene  „Verhan- 
deling over  de  ridderorde  van  het  Gulden 
Yliea**  en  eene  „Memorie  over  den  graanhan- 
del** in  het  licht  gegeven. 

Boelants  (Jan  Frana),  een  Belgiach  too- 
neelschryver,  geboren  te  Bruasel  in  October 
1819,  werd  letterzetter,  vervaardigde  eerst 
eenige  Fransche  tooneelatukken,  werd  voorta 
aecretaria  van  den  Prina  de  Chmajf  en  direc- 
teur van  de  Compagnie  du  Centre  en  overleed 
te  Bruasel  den  12den  December  1844.  Van 
zyne  talryke  Nederlandache  tooneelatukken 
noemen  wy:  „Jan  de  Eerate,  drama  in  5  be- 
dryven  (1845.  met  Verbrugge,  bekroond)**,  — 
„Kapitein  TruÜemans  of  de  wederwaardigheden 
van  een  garde  civique  in  1844  (1845;  2de 
druk«  1853)**,  —  „Het  Drymanschap  of  de 
letterkundige  kwakzalvery  (1847;  2de  druk, 
1853)**,  —  „Margaretha  de  Zwarte,  historiach 
drama  in  5  bedryven  (1849)**,  —  en  „Liat 
tegen  liat  (1852)**. 

Soelofb.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Soelofê  ala  den  gealachtanaam  van  drie  broe- 
dera, Fieter,  AJhert  en  Arjen,  Frieache  land- 
bouwera,  die  zich  in  de  tweede  helft  der 
voorgaande  en  de  eerste  helft  der  tegenwoor- 
dige eeuw  zeer  verdienateiyk  hebben  gemaakt 
door  het  vervaardigen  van  sterrenkundige  werk- 
tuigen, en  vooral  laatstgenoemde,  die  het  door 
eigen  oefening  tot  eene  verbazende  hoogte  In 
de  wiakunde  had  gebracht,  door  het  maken 
van  aterrenkundige  berekeningen,  zoodat  hy 
de  tafela  van  Lataude  verbeterde.  Hy  overleed 
te  Hyum  den  Uden  Mei  1828  in  den  onderdom 
van  74  jaren. 

Willem  Soelofs,  een  verdienateiyk  Neder- 
landaeh landachapachilder,  geboren  te  Amater- 
dam den  lOden  Maart  1822,  doch  aedert  1848 
te  Bruaael  gevestigd.  Niettemin  bezocht  hy 
telken  jare  zyn  Vaderland,  om  er  atudiën  naar 
de  natuur  te  achilderen  en  te  teekenen.  Van 
hem  wordt  gezegd:  „Hy  ia  de  schilder  van  die 
aappig  groene  weiden,  waaruit  de  welgedane 
runderen  slechts  ten  halven  lyve  opduiken; 
warme  zomerdagen  aan  de  plaaaen,  met  wui- 
vende biezen  en  eendenkooien,  waarboven  zich 
eene  broeiende,  bewolkte  lucht  welft,  achildert 
hy  met  zyn  breed  penaeel  zoo  verrukkeiyk, 
dat  ge  uw  iand  meer  gaat  liefhebben  om  al 
dat  eenvoudig  natuurschoon,  dat  gy  te  voren 
niet  zöo  wiat  te  achatten.**  Hy  heeft  tafereelen 
geleverd  van  het  Gein,  van  de  omatreken  van 
den  Leidachendam,  uit  Drenthe,  Teaael,  Ter- 
achelling  enz.  In  het  Haagach  museum  vindt 
men  zUn  doek:  „De  regenboog  (1875)**  en 
„Het  Gein"  is  in  het  bezit  van  den  heer  Pa»<, 


16 


KOELOFS-ROEMENIË. 


«n  Tooral  dit  laatste  stok  wordt  ongemeen 
geroemd.  Ook  leverde  hQ  prachtige  aquarellen 
en  hQ  gebruikt  de  etsnaald  met  veel  talent 
Jtodofkf  een  leerling  van  den  dierenschilder 
ff,  9a»  de  Sande  BcJthmjfzen,  ia  ridder  der  Leo- 
poldsorde en  officier  van  de  orde  der  Eiken- 
•kroon. 

Boemelie  of  Boemrlli  (zie  de  kaart  bf| 
het  artikel  Balkan)  is  de  naam  van  een 
Toormalig  stadhoaderschap  in  Torky e ,  Tliraoi6 
en  gedeelten  van  Macedonië  omvattend.  Dit 
uitgebreid  gewest  (ojaleet)  is  verdeeld  in  West- 
en Oost-Boemeliëy  en  de  inwoners  van  dit 
laatste,  meerendeels  Grieken  en  Boelgaren, 
koesterden  den  wensch,dat  hun  land  b0  het 
nieuwe  vorstendom  BoelgarUe  mocht  worden 
gevoegd,  hetgeen  in  1886  door  eene  zeer  vreed- 
zame omwenteling  is  geschied.  De  hoofdplaats 
van  Boemelie,  dat  op  712  Q  geogr.  myi 
Tuim  1  milUoen  ingezetenen  telt,  is  Monastir. 

Boemenen  is  tiians  de  gebruikeiyke  naam 
voor  Waiaohen^  die  het  meerendeel  van  de 
bevolking  der  Donauvorstendommen  Moldavië 
^n  Wahichye  uitmaken,  maar  ook  in  groeten 
getale  in  de  aangrenzende  gewesten  van  Oos- 
tenryk-Hongarye,  Rusland  en  Turkije  geves- 
tigd zQn.  Zelven  noemden  zt|  zich  steeds  Bomcmi 
of  Soemoeni,  terwQl  de  naam  Wdlachen  van 
de  Slawen  afkomstig  is.  De  Roemenen  zyn 
l^esproten  uit  eene  vermenging  van  Romein- 
sche  kolonisten  met  de  oorspronkeiyke  bewo- 
ners des  lands  en  met  de  stammen,  die  ten 
tyde  der  groote  volluverhuizingen  daarheen 
trokken.  Hunne  taal  is  eene  dochter  van  de 
Latynsche,  vermengd  met  Slawische,  Griek- 
sohe  en  andere  uit^klungen.  Men  schat  het 
aantal  Roemenen  op  ongeveer  8^'^  millioen, 
nameiyk  in  Roemenië  4800000,  in  Hongarye, 
1 465  000,  in  Siebenbürgen  1 220  000,  in  de  Boe- 
4owina  enz.  210000,  in  Servië  en  IHirkye 
526000  en  in  Bessarabië  enz.  800000.  Ruim  7 
millioen  van  hen  behooren  tot  de  Grieksch- 
Eatholieke  en  de  overigen  tot  de  R.  Katholieke 
Kerk.  Zy  onderscheiden  zich  door  een  ge- 
spierden, gedrongen  lichaamsbouw,  zwart 
haar,  eene  gezonde  kleur  en  vurige  oogen, — 
voorts  door  scherpzinnigheid  en  gezond  ver- 
stand, door  matigheid,  eeriykheid  en  goede 
trouw,  zy  leeren  zeer  gemakkeiyk  vreemde 
-talen  en  de  ontwikkelden  onder  hen  spreken 
niet  zelden  Fransch,  Duitsch  en  Grieksch, 
en  daarenboven  Russisch  en  Italiaansch.  In 
>faet  algemeen  bepalen  zy  zich  by  den  land- 
bouw. De  nationale  kleeding  der  mannen  be- 
staat uit  eene  lange  broek  en  laarzen  met  wit 
•lakensche  omslagen  met  blauwe  of  roode 
versierselen,  uit  een  hemd  met  een  gordel, 
een  vest  en  een  bruinen  mantel  en  een  hoofd- 
bedeksel  van  schapenvel.  De  vrouwen  hebben 
een  fhuden,  ontwikkelden  lichaamsbouw;  zy 
dragen  een  laag  hemd  met  lange  mouwen, 
vaai:  rood  en  blauw  en  met  glazen  koralen 
versierd,  dien  zy  z6o  om  de  lendenen  sUuui, 
dat  de  fraai  gestikte  zoom  aan  het  hemd  zicht- 
baar biyffc;  de  getrouwde  vrouwen  slingeren 
een  doek  om  het  hoofd,  terwyi  de  ongehuwde 
het  haar  in  lange  vlechten  dragen.  In  den 
winter  voorzien  zy  zich  van  een  pelsmantel 
-en  trekken  roode  laarzen  aan  de  voeten.  Voorts 
tooien  zy  zich  met  een  snoer  koralen  of 
goudstukken.  Terwyi  er  de  paleizen  der  ryke 
'^foojaren  al  de  weelde  van  het  Westen  ten 


toon  spreiden,  houden  de  boeren  hun  verbiyf 
in  ellendige  woningen,  wier  wanden  uit  met 
leem  bedekte  horden  bestaan.  Zie  voorts  onder 
MoêmeMië. 

Boemenië  (zie  de  kaart  by  het  artikel 
Balkan),  vroeger  een  onder  Turksche  souve- 
reiniteit  geplaatst  vorstendom,  in  1859  door  de 
vereeniging  der  Donauvorstendommen  Molda- 
vië en  Walachye  gevormd  en  sedert  1878  een 
van  Turkye  onafhankeiyk  koningryk,  grenst 
ten  westen  van  Oostenryk-Hongarye,  ten 
noorden  aan  Rusland,  ten  zuiden  aan  Boelga- 
rye  en  ten  oosten  aan  de  Zwarte  Zee  en  aan 
Rusland  en  telt,  nadat  het  in  1878  het  Boe- 
meensch  gedeelte  van  Bessarabië  aan  Rusland 
heeft  afgestaan  en  daarentegen  deDobroed^a 
in  ruil  heeft  ontvangen,  op  eene  oppervlakte 
van  2 197  Q  geogr.  myi  eene  bevolking  van  on- 
veer  5  376  000  zielen.  Het  land  geiykt  op  een  na- 
genoeg overal  even  broeden,  naar  het  noordwes- 
ten geopenden  boog,  wiens  holle  zyde  naar  Oos- 
tenryk  (Hongarye,  Siebenbttrgen,  Boekowina) 
en  wiens  bolle  zyde  naar  Turkye  is  toegekeerd, 
terwyi  het  in  het  oosten  grenst  aan  Russisch 
Bessarabië.  De  bodem  ryst  er  allengs  van  de 
Donau  naar  de  Carpathen,  wier  hoogte  afwisselt 
tusschen  824  en  2  720  Ned.  el,  terwyi  zy  dit  vor- 
stendom ten  westen  en  noorden  als  een  muur 
omsluiten.  In  de  talryke  dalen,  welke  Mol- 
davië in  de  lengte  en  Walachye  in  de  breedte 
doorsnyden,  loopen  de  rivieren,  zooals:  de 
Olt  (Aloeta),  de  Ard^i^,  de  Sereth,  de 
Bistritz,  de  Proeth  enz.,  van  het  noorden 
naar  het  zuiden  en  storten  zich  uit  in  de 
Donau,  wier  linker  oever  over  eene  lengte  van 
500  Ked.  myi  de  grens  van  Roemenië  vormt 
naar  de  zyde  van  Servië  en  Turkye.  Het  kli- 
maat valt  er  zeer  in  uitersten,  want  de  tempera- 
tuur wisselt  er  af  tusschen  +  38  en  — 18®  C.  Het 
meerendeel  der  bevolking  (4Vi  milioen)  bestaat 
uit  MoemeneH  (zie  aldaar) ;  voorts  zyn  er  300000 
Israëlieten,  200000  Zigeuners,  86000  Slawen, 
30000  Dnitschers,  35000  Bfagyaren,  alsmede 
eenige  duizenden  Grieken,  Armeniërs,  Fran- 
schen,  Engelschen,  Italianen,  Turken,  Polen, 
Tartaren  enz.  Verreweg  de  grootste  meerderheid 
beiydt  er  den  Grieksch  Katholieken  godsdienst; 
behalve  de  reeds  vermelde  Israëlieten  heeft  men 
er  ruim  114000  R.  Katholieken,  by  na  14  000  Pro- 
testanten, 8000  Armenische  Christenen,  2000 
Mohammedanen  enz.  De  ongunstige  sterfte 
wordt  er  door  vreemdelingen  aangevuld  en  de 
gemiddelde  dichtheid  der  bevolking  —  35  tot  40 
zielen  op  de  G  Ned.  myi  —  is  zeer  gering. 
Meer  dan  ^ude  der  bevolking  behoort  er  tot 
den  landbouwenden  stand.  De  Roemeensche 
landbouwer  is  viytig  en  tevens  zeer  matigen 
spaarzaam.  Hy  bouwt  zyne  eigene  woning 
en  vervaardigt  het  noodige  huisraad,  terwyi 
zyne  vrouw  de  grondstof  weeft  voor  de  klee- 
ding van  het  gezin.  In  de  62  steden  des 
lands  bevindt  zich  nagenoeg  een  millioen 
inwoners,  en  onder  dezen  64000  handwerks- 
lieden, 33000  kooplieden,  23000  ambtenaren 
4000  onder wyzers,  nagenoeg  10000  priesters, 
4000  monniken  en  nonnen,  enz.  Tot  de  voort- 
brengselen van  den  bodem  behooren  er  tarwe, 
maïs,  rogge,  gerst  haver,  peulvruchten,  kool- 
zaad, hennep,  vlas,  tabak  en  vooral  wyn. 
Ook  is  er  overvloed  van  hout,  vooral  van 
zwaar  eikenhout.  In  1874  bedroeg  de  er  uitge- 
breidheid der  bebouwde  gronden  3  084 198  Ned. 


BOËMEHtÊ. 


17 


tmiider,  wsaroader  dch  121219  bunder  wDn- 
gMTdfm  beronden,  en  de  wQnoogst  beliep  in 
dit  jtxt  125905n  Ned.  vaten.  De  reeteelt  is 
er  nog  niet  Toldoende  ontwllLkeld  en  bepaalt 
■leh  ▼ooral  tot  mndTee,  terwQl  de  nÜTerheid 
«r  in  «ttepen  slaap  is  gedompeld.  De  grond 
bent  er  rïTer,  lood,  Vser,  koper,  steenko- 
len ens.,  maar  het  ontbreekt  aan  kapitaal  en 
ondernemingsgeest,  om  ze  daaraan  te  ontwoe- 
keren.  In  bet  algemeen  wint  men  er  slechts 
soot  en  petroleum.  De  bruto-opbreugst  der 
petróleombronnen  was  in  1873  ruim  174000 
Ked.  vaten,  en  men  heeft  er  in  enkele  steden 
fiibrieken  tot  zuivering  van  dat  vocht  Men 
vindt  er  voorts  barnsteen,  marmer,  kalk-  en 
nndsteen,  alsmede  onderscheidene  minerale 
bronnen.  De  binnenlandsche  handel  wordt  er 
belemmerd  door  vele  stedeigke  accgnsen,  als- 
mede door  het  monopolie  van  tabak  en  zont. 
De  tabaksverkoop  is  er  aan  eene  buitenland- 
sehe  maatschi^pi  voor  den  tQd  van  16  Jaren 
verpacht.  Graan,  gedroogde  pruimen,  petro- 
leum, vee,  huiden  enz.  worden  er  uitgevoerd, 
en  tot  de  invoerartikelen  behooren  er  vee, 
zaidvruchten,  zaden,  tabak,  geneesmiddelen, 
sterke  dranken,  metalen  voorwerpen,  machines, 
Ueederen  enz.  In  1884  had  er  de  invoer  eene 
vraarde  van  294986000  francs  en  de  uitvoer 
eene  waarde  van  184116000  francs.  De  han- 
del wordt  er  bevorderd  door  een  net  van 
spoorwegen.  Onderscheidene  spoorwegen,  ter 
genmenlSke  lengte  van  1458  Ned.  mgi,  z^n 
er  geopend;  de  hoofdlijn  doorsnijdt  het  geheele 
land.  van  Itekani  (aan  de  grenzen  der  Boe- 
kowina)  tot  aan  Boekharest  en  zal  met  het 
OoatenrQksche  en  Russische  spoorwegnet  ver- 
bonden worden,  terwyi  door  die  spoorwegen 
fioemeni6  gemeenschap  onderhoudt  met  de 
Boekowina,  GaUcië,  het  Banaat,  Boelgarpe, 
BessaimUe  en  Odessa.  Eenige  nieuwe  ignen, 
ter  lengte  vaii  807  Ned.  mUl  zyn  hi  aanbouw, 
terwgi  voor  nog  andere.  224  Ned.  mtjl  lang, 
concessie  is  verfaregen.  De  telegraaflOnen  had- 
den er  in  1885  eene  lengte  van  524  Ned. 
mSL  De  voornaamste  waterweg  is  er  de  Do- 
nan,  die  liet  verkeer  bevordert  tusschen  17 
Boóneensche  havensteden.  Ook  de  Proeth 
is  bevaarbaar  en  de  Sereth  geschikt  voor 
vletten.  Als  munt  is  er  de  Zë»  (leeuw) 
In  ende^,  die  de  waarde  heeft  van  éen 
franc,  en  men  heeft  er  gouden  munten 
van  20,  10  en  5  leY.  Het  tiendeelig  stelsel 
van  maten  en  gewichten  is  er  met  den  aan- 
vang van  1880  ingevoerd. 

Bioemenië  vormt  een  constitutioneelen  Staat 
onder  het  erfellik  Vorstenhuis  van  Karel  I 
«o»  HohemxoUern-Siffmcmmgen  (sedert  1866)  en 
bevond  zich  (tot  1877)  onder  de  souvereiniteit 
van  TurkVe  en  onder  de  bescherming  der  onder- 
teekenaars van  het  verdrag  van  Par08,  name- 
Qk  Frankrijk,  Duitschland,  Oostenrijk,  Enge- 
land, ItaliS  en  Rusland.  De  regeeri^vorm 
berust  er  op  de  grondwet  van  1866.  volgens 
deze  wordt  het  staatsgezag  bg  delegatie  uit- 
geoeftmd  door  het  volk.  De  uitvoerende  macht 
to  toevertrouwd  aan  den  Vorst  (Domnoe  of 
Domnitor),  die  door  middel  van  ztjne  ver- 
antwoordelijke ministers  regeert.  De  wetge- 
vende macht  is  in  handen  van  den  Vorst,  van 
den  Senaat  en  van  .eene  Kamer  van  Afge- 
vaardigden, die  in  November  van  ieder  Jaar 
tot  eene  zitting  van  drie  maanden  bgeenko- 
XIIL 


men.  Het  centraal  bestuur  bentaat  uU  de  ge- 
wone 7  departementen  van  algemeen  beheer. 
Het  land  is  verdeeld  in  88  distrieten,  164 
arrondissementen  en  2963  gemeenten.  Ieder 
district  wordt  bestuurd  door  een  prefect  ieder 
arrondissement  door  éen  onderprefect  en  iedere 
gemeente  door  een  burgemeester.  De  prefect 
wordt  bijgestaan  door  een  districtsraad  van 
12  leden,  en  de  burgemeester  door  een  ge- 
meenteraad van  9  tot  17  leden.  De  burge- 
meester wordt  door  den  Vorst  benoemd.  Aan 
het  hoofd  der  Ghrieksch-Katholieke  Kerk  be- 
vinden er  zich  de  beide  aartsbisschoppen  van 
Boekharest  en  Jassy,  voorts  6  bisschoppen 
en  bIjna  4000  priesters.  Ook  zQn  er  vele 
kloosters,  hoewel  een  groot  aantal  sedert 
1864,  toen  de  kloostergoederen  geseculariseerd 
z0n,  langzamerhand  verdween.  De  R.  Katho- 
lieken hebben  apostolische  vicarissen  te  Boe- 
kharest en  Jassy,  en  in  de  voornaamste  steden 
heeft  men  Protestantsche  gemeenten.  Israëlie- 
ten en  Turken  worden  er  geduld,  maar  1)e- 
zitten  geene  staatkundige  rechten.  Men  heeft 
er  lagcnre  en  middelbare  scholen,  lycea,  gym- 
nasia, vakscholen  en  hoogescholen.  Het  lager 
onderwijs  is  er  kosteloos  en  verplicht  (sedert 
1864).  In  de  landgemeenten  heeft  men  2182 
scholen  met  26700  leerlingen  en  in  de  steden 
282  scholen  met  26600  leerlingen,  terwgi  er 
ook  nog  224  bQzondere  scholen  bestaan.  Het 
middelbaar  onderwQs  telt  er  6  lycea,  18  gym- 
nasia, 8  seminarien  en  5  centrale  mesjes- 
scholen.  WgderS  heeft  men  er  2  handelsscho- 
len, 7  normaalscholen,  4  nQverheidsscholen, 
eene  landbouwschool,  eene  veeartsenSsehool, 
eene  pharmacentische  school,  3  militaire 
scholen  en  2  universiteiten  (te  Boekharest  en 
te  Jassy).  De  toestand  van  het  onderwas  is 
er  echter  ver  van  voldoende.  Voor  de  rechts- 
pleging is  behoorlQk  gezorgd;  in  straflBaken 
beslist  er  de  jury. 

De  staatsschuld  van  Roemenië  bedroeg  vóór 
den  Turkschen  oorlog  ongeveer.  468678000 
francs  en  was  in  1885  geklommen  tot  745  318  668 
flrancs.  Op  de  begrooting  voor  1877  werden  de 
inkomsten  geraamd  op  ruim  81  en  de  uitgaven 
op  ruim  871/2  millioen  francs;  het  te  kort  zou 
door  verkoop  van  Staatsdomeinen  worden  ge- 
dekt. De  vlottende  schuld  bedroeg  voorts  in 
1878  niet  minder  dan  117  millioen  francs,  zoo- 
dat het  deficit  eigenlek  veel  grooter  was.  Over 
1886  ztjn  er  de  inkomsten  en  uitgaven  ge- 
raamd op  180038720  francs.  Men  heeft  er  een 
staand  leger  van  1 249  officieren,  31 000  man  en 
5558  paarden,  —  voorts  een  territoriaal  leger 
van  bQna  50000  man,  alsmede  landweer  (schut- 
terij) en  landstorm.  Alle  Roemenen  sOn  van 
het  2l8te  tot  het  468te  Jaar  dienstplichtig. 
Men  heeft  er  conscriptie  en  aanwijzing  voor 
werkeltjken  dienst  door  het  lot.  Het  leger  is 
grootendeels  van  Peabodygeweren  en  de 
artillerie  van  Kmppkanonnen  voorzien.  De 
vloot  bestond  in  1885  uit  4  advie^achten , 
8  kanonneerbooten,  éen  opleidingSVaartuig , 
éen  torpedovaartnig,  2  torpedobooten  en*  10 
sloepen,  l>emand  met  60  officieren  en  700  man. 

Omtrent  de  geschiedenis  van  Roemenië  ver- 
melden w|)  het  volgende.  De  oevers  van  de 
Beneden-Donau  waren  in  de  oudste  tQden  be- 
woond door  de  zwervende  stammen  der  Scy- 
then, (ïeten  en  Daders,  en  tot  beteugeling 
hunner  herhaalde  invallen  in  Thraeië,  Illyrlë 

2 


18 


ROEMENIË. 


en  andere  gewesten  moesten  de  B<Mndnsohe 
legioenen  b0  herhaling  derwaarts  trekken. 
Keixer  Drafamu  yerovirde  in  2  groote  veld- 
tochten  (101—106)  Dacid,  hersehiephetineen 
Bomeinsch  wingewest  en  sond  Bomeinsche 
Tolkplantingen  derwaarts.  Dese  bloeiden  tot 
aan  den  tQd  yan  de  invallen  der  Barbaren, 
welke  met  de  komst  der  Gk>then  (270)  een 
aanrang  namen.  Keiser  Amreliamut  riep  de 
legioenen  nit  Daci6  terag  en  deed  een  groot 
aantal  der  kolonisten  naar  de  oyerstde  van 
de  Donan,  naar  Moesie,  trekken,  hetwelk  den 
naam  ontving  van  Dacia  Anreliana.  Na  stortte 
een  vloed  van  Barbaren  xich  nit  over  dat  ge- 
bied; het  werd  achtereenvolgens  beset  door 
Hnnnen,  Qepiden,  Avaren,  Slawen,  Boel- 
garen,  Hongaren,  Pet^ienegen  en  Koemanen 
(460—1050).  Allengs  verdwenen  de  Germaan- 
sche  stammen,  terwjil  die  der  Slawen  en 
Finnen  sich  vereenigden  met  de  achtergeble- 
vene Daoiërs  en  Bomeinen  tot  het  Boemeen- 
sche  volk,  van  wellss  lotgevallen  wQ  gedu- 
rende een  tienti^  eeuwen  weinig  weten.  In 
de  10de  en  11de  eenw  ontstonden  in  verschil- 
lende gedeelten  van  DaciS  kleine  hertogdom- 
men en  banaten,  die  afluukellfk  werden  van 
de  Hongaren.  Die  vorstendommen  boden  weer- 
stand aan  de  Pet^jenegen,  Koemanen  en  Tar- 
taren, totdat  aQ  nch  In  de  14de  eenw  tot 
twee  zelfttandige  Staten;  Moldavië  en  Wala- 
chye,  onder  het  bewind  van  opperhoofden 
uit  de  geslachten  der  Marmord'ê  en  Foqaira^$ 
vereenigden.  Daarmede  eindigt  de  onde  ge- 
schiedenis van  BoemeniS  en  neemt  de  nieuwe 
een  aanvang,  welke  voortduurt  tot  1617,  toen 
de  vorstendommen  onder  de  heerschappy  kwa- 
men der  Fanarioten  en,  ingevolge  verdragen 
en  overeenkomsten,  onder  de  souvereiniteit 
van  Turk0e  (sie  voorts  onder  MMavié  en 
WüUuikijS).  De  nieuwste  geschiedenis  van 
Boemenië  begint  met  den  Vrede  van  ParVs 
van  80  Augn^  1856,  waarbU  het  Bussische 
protectoraat  werd  opgeheven  en  de  bepaling 
vastgestdd,  dat  de  wetten  der  Vorstendom- 
men henien  en  de  ingezetenen  omtrent  den 
nieuwen  regeeringsvorm  geraadpleegd  souden 
worden.  De  Porte  verving  nu  de  beide  hos- 
podars  door  voorloopige  Kaimakans,  die  er 
tot  aan  de  definitieve  regeling  van  laken  heer- 
schappy louden  voeren.  In  Moldavië  werd 
J%4odoor  BaUéh  en  in  Walachye  A.D.  QUka 
tot  die  betrekking  benoemd.  Op  de  conferentie 
te  Farys  in  December  1856  werden  de  gren- 
len  bepaald,  waardoor  een  gedeelte  van  Bes- 
sarabië  (Ismaïl,  Belgrado  en  Oahoel)  by  de 
vorstendommen  werd  gevoegd.  In  de  eerste 
maanden  van  1857  ontruimden  de  Oostenry- 
kers  het  land  en  overleed  BaUch^  die  door 
Prins  Vc^oridês  werd  opgevolgd.  Door  een 
besluit  der  Porte  werden  vollssvergaderingen 
gehouden,  en  in  het  begin  van  Juni  kwam 
de  internationale  commissie  dw  Qroote  Mo- 
gendheden te  Boekharest  byeen.  De  voIIls- 
vergaderiagen  te  Boekharest  en  te  Jassystel* 
den  het  volgende  programma  vast:  Handha- 
ving van  de  autonomie  en  van  de  rechten  der 
vorstendommen,  —  vereeniging  van  die  beide 
tot  den  Staat  Boemenië,  —  het  verkiezen 
van  een  erfeiyk  Vorst  uit  een  heerschend 
Vorstenhuis,  —  onzydigheid  der  vorstendom- 
men. —  en  het  toevertrouwen  der  wetgevende 
macht  aan  eene  volksvertegenwoordiging,  — 


alles  onder  gemeenschappeiyken  waarborg 
der  oontracteerende  Mogendheden.  Tegen  het 
einde  van  Januari  1858  werden  de  volksver- 
gaderingen ontbonden,  den  22sten  Mei  daar- 
aanvolgende hielden  de  Groote  Mogendheden 
eene  conferentie  te  Parys,  en  den  19dea 
Augustus  werd  de  overeenkomst  aangaande 
de  organisatie  der  Vorstendommen  getMkend. 
Deze  bevatten  het  volgende:  De  Vorstendom- 
men dragen  voortaan  dennaam  van  „Vereenigde 
Vorstendommen  Moldavië  en  Walachye**,  — 
zy  biyven  onder  de  souvereiniteit  vanTurkye 
en  behouden  de  voormalige  voorrechten  en  v^ 
dommen,  hun  gewaarborgd  door  de  eontrae- 
toerende  Mogendheden,  —  het  bestuur  is  vry 
en  ligt  buiten  de  bemoeiingen  der  Porte,  — 
het  gezag  wordt  in  elk  der  beide  landen  aan 
een  voor  levenslang  gekozen  hospodar  en  aan 
eene  gekozene  vergadering  toevertrouwd,  on- 
der medewerking  van  eene  voor  beide  landen 
aangestelde  centrale  commissie,  —  de  Jaar- 
lyksche  schatting  aan  de  Porte  bedraagt  voor 
Moldavië  IVs,  voor  Walachye  27,  mUlioen 
piasters,  —  de  hospodars  worden  door  den 
Sultan  in  hun  gezag  bevestigd,  —  de  natio- 
nale verdragen,  door  de  Porte  met  vreemde 
Mogendheden  gesloten,  gelden  ook  voor  de 
Vorstendommen,  —  de  centrale  commissie,  te 
Fokiifani  gezeteld,  bestaat  uit  8  Moldaviërs 
en  8  Wahichen;  sy  bewerkt  de  wetsvoorstel- 
len en  legt  ze  door  bemiddeling  der  hospo- 
dars voor  aan  de  Nationale  Vergaderingen,  enz. 
De  verkiezingen  voor  de  Welvende  Verga- 
dering werden  uitgeschreven,  enteJassykoos 
men  den  17  Januari  1859,  te  Boekharest  den 
5den  Februari  den  kolonel  Alexander  Ouêa 
tot  vorst.  Deze  beklom  den  troon  onder  den 
naam  van  Alexcmder  Jcikam  i,  nadat  hy  eene 
oorkonde  onderteekend  had,  waardoor  hy  zidi 
verplichtte,  afstand  te  doen  van  het  bewind 
ter  gunste  van  een  bultenlandsch  Vorst,  zoo- 
dra de  beide  Vorstendommen  in  werkeiyidieid 
vereenigd  werden.  Spoedig  echter  veroorzaakte 
de  dubbele  benoeming  van  Cuêa  moeieiykhe- 
den  in  zaken  van  bestuur.  Twee  ministeriën, 
even  zoovele  hoofdsteden  (Jassy  en  Boekha- 
rest) en  eene  centrale  commissie  te  Fok^aai 
vormden  een  zeer  ingewikkelden  toestand , 
zoodat  zelfe  het  invoeren  der  beraamde  her- 
vormingen vergezeld  ging  van  menige  zwa- 
righeid. Beeds  in  April  1869  waren  de  verte- 
genwoordigers der  zeven  oontracteerende  Mo- 
gendheden te  Parys  tot  eene  conferentie  ver- 
eenigd ;  zy  wilden  de  dubbele  verkiezing  van 
Chua  als  in  stryd  met  de  overeenkomst  van 
19  Augustus  1858  niet  als  geldig  erkennen, 
maar  gaven  toch  aan  de  Porte  den  raad, 
hem  in  zyne  tweevoudige  waardigheid  te  be- 
vestigen, waartoe  hy  zich  tegen  het  einde 
van  September  naar  Constantinopel  begaf. 

Het  volk  scheen  nog  weinig  geschikt  te 
wezen  voor  den  parlementairen  regeeringsvorm. 
Men  streed  er  meer  voor  persooniyke  belan- 
gen dan  voor  beginselen,  zoodat  er  gedurig 
verandering  van  ministerie  plaats  had  —  Otua 
benoemde  in  7  Jaren  tyds  20  kabinetten  — 
of  ook  ontbinding  van  het  Vertegenwoordigend 
Lichaam.  Daardoor  werd  het  vertrouwen  ge- 
schokt en  de  ontwikkeling  der  nieuwe  instel- 
lingen belemmerd.  Inmiddels  poogde  Oma  eene 
voïkomene  vereeniging  der  beide  gewesten  tot 
stand  te  brengen,  en  na  langdurige  onderhan- 


ROEBIENIË. 


19 


deBogen  tmelieii  de  geyolmachtigden  yan 
genoaaide  Mogendheden  gaf  de  Porte  eindelUk 
bare  toestemming  tot  eene  tQdelOke  vereeni- 
ging,  met  de  bepaling,  dat  de  centrale  com- 
BiMe  Terdw^Ben  en  de  Vont  onder  mede- 
werking van  een  gemeenachappeltlk  ministerie 
en  van  eene  enkele  Nationale  Vergadering 
regeeren  son.  Eene  yorsteigke  proclamatie  van 
8  Oeeember  verkondigde  daarop  de  stichting 
Tan  een  eenigen  Staat  Onder  het  kabinetspre- 
flidaat  Tan  den  talentvollen  B,  Catargi  kwam 
den  5den  Febmari  1862  de  eerste  algemeene 
Kationale  Vergadering  te  Boekharest  byeen, 
doek  lifl  besweek  reeds  den  SOsten  Jnni  daar- 
aaaTolgJBnde  door  sluipmoord.  De  Kamer  kwam 
in  Tenet  tegen  het  nienwe  ministerie  OrHtoe- 
Uteo  en  werd  ontbonden,  waarna  den  12den 
Oetober  186S  een  nienw  Kabinet  onder  het 
TOoraHterschap  van  OogaUMtjeano  gevormd 
werd,  hetwelk  ondersteuning  Tond  bQ  de 
Kamer.  De  doodstraf  en  andere  igfstraifen 
werden  a^eschaft  en  de  kloostergoederen  ge- 
seculariseerd. Toen  echter  de  Kamer  weigerde 
te  beraadslagen  OTer  eene  nieuwe  kieswet 
en  tegenover  het  ministerie  een  Totum  van 
wantrouwen  nithracht,  werd  iQ  den  2den 
(14den)  Mei  1864  door  krygsgeweld  ontbonden. 
Eene  proclamatie  van  den  vorst  riep  het  volk 
opy  om  over  een  aanhangsel  der  conventie  van 
Psffs,  bevattende  eene  wQsiging  der  kieswet, 
invoering  van  algemeen  stemrecht,  van  een 
Senaat  en  van  een  Staatsraad,  zgn  gevoelen 
uit  te  spreken.  De  volksstemming  van  22  Mei 
besliste  met  682621  tegen  1307  stemmen  in 
goedkeurenden  zin.  Ku  reisde  Cuêa  naar  Con- 
staaünopel,  vergewiste  zich  van  de  toestem- 
ming der  Porte  tot  een  staatsstreek,  en  nadat 
ook  de  Mogendheden  het  aanhangsel  en  de 
nieuwe  kieswet  bekrachtigd  hadden,  werd 
éeo  em  ander  den  19den  Juli  afgekondigd.  Op 
den  26sten  Augustus  vaardigde  Outa  voorts 
eene  akkerwet  uit,  waarbQ  de  tienden  afge- 
schaft en  aan  de  boeren  grondeigendom  op  de 
Staatsdomeinen  toegestaan  werden.  Daardoor 
had  Gbfo,  ondersteund  door  den  overigen  Co- 
gaiaiUjMno^  eene  belangrQke  sociale  hervor- 
■ilng  tot  stand  gebracht  De  nieuwe  verkiezin- 
gen voor  de  nationale  Vergadering  vielen  uit 
naar  den  wensch  der  Begeering,  en  den  18den 
December  werden  de  beide  Kamers  geopend. 
In  het  begin  van  Februari  1866  moest  Qogol- 
mUfetmo  aftreden,  omdat  de  Vorst  hem  niet 
langer  noodig  had.  De  nieuwe  staatsraad  le- 
verde in  den  tQd  van  Vit  Jaar  nieuwe  wet- 
boeken, en  de  invoering  daarvan  ging  gepaard 
met  eene  nieuwe  rechteriyke  organisatie  en 
werd  gevolgd  door  eene  wet  op  het  onderwQs. 
Toen  echter  een  nieuw  bewind  weder  eenta- 
haksmonopolie  wilde  invoeren,  ontstond  te 
Boekharest  een  oproer,  hetwelk  op  eene  bloe- 
dige wgae  werd  gedempt  De  geldmiddelen 
geraakten  voorts  door  verkwisting  in  een 
jammerigken  toestand,  zoodat  de  begrooting 
over  1865  een  te  kort  aanwees  van  21  mil- 
Hoen,  tsrwQl  misgewas  en  hongersnood  de 
bevolking  teisterden.  Daardoor  ontstond  eene 
samenspanning  tegen  de  Begeering.  In  den  nacht 
van  den  228ten  op  den  2dsten  Februari  1868 
drongen  de  eedgenooten  door  in  het  paleis  tot 
in  de  slaapkamer  van  Cuta^  die  genoodzaakt 
werd  zQn  afttand  van  den  troon  te  ondertee- 
kenen.  HQ  voldeed  aan  dien  eisch  en  verliet 


eenige  dagen  daarna  Boekharest,  zonder  dat 
iemand  iets  ter  zgne  gunste  had  gezegd  of 
gedaan.  Nu  vormden  Qolnooey  Caiargioéy  en 
SaralafM  een  voorloopig  bewind  en  benoem- 
den een  coalitieministerie  uit  alle  partyen. 
Vervolgens  kozen  de  beide  Kamers  eenstem- 
mig een  Graaf  vam  TTaanderem,  een  Jon- 
geren broeder  van  den  Koning  van  België, 
tot  Vorst.  De  Porte,  zich  toeroepend  op  het 
Verdrag  van  Parfls,  protesteerde  den  266ten 
Februari  tegen  deze  handeling,  en  daar  de 
Graaf  va»  Vtaanderem  de  Elroon  van  Boemeni6 
van  de  hand  wees,  verordende  de  Begeering 
den  14den  April  eene  volksstemming  over  de 
keuze  van  den  Prins  Karl  Ludvoig  vonHóhe»- 
ËoUem- Sigmaringen,  welke  een  guastigen  uit- 
slag had.  De  Constitueerende  Vergadering  pro- 
clameerde deze  keus  op  den  13den  Mei  en 
Prins  Karl  hield  z0n  intocht  in  Boekharest 
onder  het  g^ubel  der  bevolking.  Eene  nienwe 
vrOzinnige  grondwet,  naar  het  voorbeeld  der 
Belgische,  werd  in  korten  tyd  ontworpen, 
door  den  Vorst  bezworen  en  afgekondigd.  De 
Mogendheden  erkenden  eindelijk  den  nieuwen 
staat  van  zaken  en  de  gedane  keus,  welke 
aan  de  aanslagen  der  verschillende  Kroonpre- 
tendenten een  einde  maakte.  Onder  het  t)eheer 
van  dezen  Vorst  nam  de  ontwikkeling  des 
volks  op  verschillend  gebied  eene  hooge  vlucht, 
al  werd  ook  de  vooruitgang  niet  weinig  be- 
lemmerd door  partyschap  en  gemis  aan  staat- 
kundige degeiykheid.  De  Vorst  had  zich  ge- 
voegd by  de  party  der  Booden,  aan  wier 
hoofd  zich  Bratianoêf  bevond,  terwyi  die  der 
Witten  onderling  was  verdeeld.  Het  ministerie 
Braüanoe  vervolgde  de  Israëlieten,  sloot  met 
Serouêberg  het  spoorwegverdrag,  dat  aan  het 
land  zware  lasten  ople^e,  en  wekte  door  de 
Boelgaren  en  de  SietMnbOrgsche  Waiachente 
vleien  het  wantrouwen  van  de  Porte  en  van 
Oostenryk.  Toen  Braüanoe  voor  zyne  aanhan- 
gers geene  winstgevende  betrekkingen  meer 
beschikbaar  had,  werd  hy  in  November  1868 
ten  val  gebracht.  Noch  het  ministerie  OogaJr 
niljt/êono  (1868—1870),  noch  het  ministerie 
Costaki-JBpoêreaao  (April— December  1870)  kon 
op  den  duur  zich  staande  houden.  De  Booden 
verwekten  in  Augustus  1870  te  Ploje^it  een 
republikeinschgezinden  opstand,  die  gedempt 
werd,  waarna  evenwel  de  Jury  de  aanstokers 
vrysprak.  Toen  voorts  het  ministerie  Ghika 
(December  1870~April  1871)  zelA  eene  ge- 
weldige verstoring  van  het  Duitsche  Vrede- 
feest  (22  Maart  1871)  ongestraft  liet,  dreigde 
de  Vorst  met  het  neerleggen  der  Kroon  en  be- 
noemde het  conservatieve  ministerie  Oaiairgioe. 
In  1872  werden  de  spoorwegaangelegenheden 
by  de  wet  geregeld,  het  tabaksmonopolie  in- 
gevoerd en  eenige  leeningen  gesloten.  Daar  in 
1876  de  verkiesingen  in  liberalen  geest  uit- 
vielen, nam  Catargioe  zyn  ontslag,  en  JIToreêeoe 
vormde  den  17den  April  een  nieuw  bewind, 
hetwelk  in  den  Senaat  zoo  groeten  tegenstand 
ontmoette,  dat  het  reeds  den  6den  Mei  aftrad. 
Nu  vormde  JBpoereano  een  nieuw  Kabinet, 
waarin  Braiiamoe  den  5den  Augustus  het  voor- 
zitterschap aanvaardde.  De  pogingen  om  ont- 
wikkeling en  beschaving  te  bevorderen  onder 
het  volk  werden  voorts  in  geene  geringe  mate 
belemmerd  door  den  Bussisch-Turkschen '  oor- 
log van  1877,  welke  Boemenië  in  een  nood- 
lottigen  toestand  plaatste,  hoewel  er  ook  wa- 


20 


BOEMENIË-^BOEMJANZOW. 


ren,  die  daarin  eene  goede  gelegenheid  zagen 
om  een  ,,Groot  Boemeensch  B||k"  (met  Sie- 
benbürgen  ena.)  te  stichten.  Daar  deonzjjdig- 
heid  Tan  Boemeoië  in  het  Verdrag  van  Paris 
niet  nitdmkkeigiK  was  yastgesteld  endePorte 
haar  hQ  de  laatste  conferentie  te  Constantino- 
pel  niet  wilde  erkennen,  loo  zag  de  Vorst 
zich  gedrongen,  eene  overeenkomst  te  slniten 
met  Bnsiand  omtrent  den  doortocht  ran  Bob- 
sische  troepen.  De  Porte  daarentegen  had  den 
ISden  April  van  den  Vorst  geëischt,  zich 
met  haar  te  verstaan  omtrent  de  militaire  ver- 
dedigingsmiddelen tegen  een  vermoedelOken 
inval  der  Bassen.  Toen  echter  de  overeenkomst 
met  Bosland  door  de  Kamers  nagenoeg  een- 
stemmig werd  goedgekeurd,  kwam  de  Porte 
daartegen  in  verzet  in  eene  nota  aan  de  Groote 
Mogendheden  (2  Mei)  en  verklaarde,  dat  hy 
die  daad  beechonwde  als  eene  schennis  van 
het  Verdrag  van  Parys,  zoodat  Boemeniëniet 
langer  aanspraak  kon  maken  op  hare  bescher- 
ming. De  Boemeensche  agent  te  Constantlnopel 
ontving  daarop  zQn  ontslag.  De  Bossische  le- 
gers die  den  28sten  April  over  de  Proeth  wa- 
ren getrokken,  namen  weldra  alle  havensteden 
in  bezit,  terwgl  de  Boemeensche  troepen  te 
Kalafat  byeentrokken  en  het  vnor  der  Turk- 
eche  monitors  met  dat  der  vestingbatteryen 
beantwoordden.  Kort  daarna  verklaarden  de 
Kamers,  dat  Tnrkye  door  het  bombardeeren 
der  Bo^eensche  havensteden  alle  banden  ver- 
broken had,  die  het  met  Boemenië  verbonden, 
waarna  zy  den  21sten  Mei  de  volkomene  onaf- 
hankeiykheid  van  Boemenië  afkondigden  en 
met  het  betalen  van  schatting  ophielden.  De 
Boemeensche  troepen  bleven  aanvankeiyk  op 
den  linker  oever  van  de  Donaa,  omdat  Bos- 
land, zich  verzekerd  hondend  van  de  overwin- 
ning, hun  bystand  in  den  oorlog  versmaadde. 
Na  de  nederlagen  in  Angustns  evenwel  werden 
zy  te  hnlp  geroepen,  waarna  3  Boemeensche 
divisiën  zich  onder  het  bevel  van  den  Vorst 
met  een  Bnssisch  korps  in  Boelgarye  veree- 
nigden  en  met  groote  onderscheiding  deel 
namen  aan  de  bestorming  van  Plewna  (11  en 
12  September).  Den  19den  October  onderna- 
men de  Boemeniërs  een  storen  op  de  Boeko- 
winaredoute  by  Plewna,  maar  werden  met  een 
gevoelig  verlies  afgeslagen.  Toen  wyders  de 
Bossen  wegens  den  voorspoed  bnnner  wape- 
nen in  October  en  November  geene  dringende 
behoefte  hadden  aan  een  afzonderiyk  Boe- 
meensch  korps,  werd  dit  langzamerhand  ver- 
brokkeld en  over  verschillende  plaatsen  van 
het  oorlogstooneel  verdeeld.  Na  het  eindigen 
van  den  Bossisch-Torkschen  Oorlog  is  op  het 
Ck^ngrès  te  Beriyn  in  Juni  1878  de  volkomene 
onafhankeiykheid  van  Boemenië  erkend.  In- 
middels is  die  Staat  door  Bosland  genoodzaakt, 
Bessarabië,  door  den  Czaar  in  den  Krimoorlog 
verloren,  tegen  de  Dobroed^a  te  verruilen  en 
de  beperkende  bepalingen  omtrent  de  Israëlie- 
ten op  te  heffen.  Eén  en  ander  is  door  de 
Vertegenwoordiging  goedgekeurd.  Den  2Gsten 
(14den)  Maart  1878  was  reeds  de  verheffing 
van  Boemenië  tot  een  Koningryk  door  de 
beide  Elamers  geproclameerd  en  Vorst  KcuréL 
werd  er  den  22sten  (lOden)  Mei  als  koning 
gekroond.  Onder  het  bestuur  van  het  Kabinet 
Bratianoe  is  deze  Staat  in  vele  opzichten 
voomitgegaan.  Het  leger  en  de  financiën  zyn 
verbeterd,  het  spoorwegnet  is  in  handen  ge- 


komen van  den  Staat  en  de  inkomsten  van 
den  Koning  zyn  door  de  instelling  van  een 
aanzieniyk  Kroondomein  verhoogd.  Het  crediet 
van  Boemenië  is  veel  beter  geworden  en  de 
rentestandaard  van  12  tot  6%  gedaald.  Met 
Dnitschland,  Engeland  en  Italië  heeft  het 
handelstractaten  gesloten,  de  grondwet  werd 
er  in  vryzinnigen  geest  gewyzigd  zonder  dat 
men  —  zooals  de  volgelingen  van  BotetH 
verlangden  —  het  algemeen  stemrecht  heeft 
ingevoerd,  en  ten  gevolge  van  de  tochten  des 
Konings  naar  Beriyn  en  Weenen  en  van  de 
byeenkomst  van  Braiianoe  met  Bitmarh  te 
Gkutein  (1883)  is  Boemenië  toegetreden  tot 
het  Vredeverbond  der  Midden-Europeesche 
Staten.  Sedert  den  aanvang  van  1886  wordt 
onder  de  leiding  van  generaal  ^rta^Moiif  rustig 
gearbeid  aan  de  vestingwerken  van  Boekharest 
en  de  Groote  Mogendheden  zonden  officieren 
derwaarts  om  er  de  nieuwe  gepantserde  torens 
te  beproeven.  Voorts  mag  niet  onvermeld 
biyven  dat  Koning  Eard  gehuwd  is  met 
Pcmline  Misabeik  OHüie  Louisê^  prinses  vo» 
Wied,  geboren  den  17den  (29sten)  December 
1843  en  eene  dochter  van  wyien  Prins  Sèr- 
mann  von  Wied,  Die  VorsÜn  betrad  met  uit- 
stekend gevolg  het  gebied  der  letterkunde  en 
zy  heeft  onder  den  naam  van  Carmem  Sfita 
firaaie  gedichten  in  het  licht  gegeven.  De 
Boemeensche  taal  is  eene  dochter  van  het 
Latyn  en  komt  overeen  met  dit  laatste.  Daarin 
is  nog  weinig  geschreven  en  zelft  de  meest 
bekende  Boemeensche  schryfister,  Dora  d'hiria^ 
schreef  in  het  Fransch.  Intusschen  worden 
dagbladen  en  tydschriften  in  het  Boemeensch 
uitgegeven  en  vele  belangryke  werken  zyn 
in  die  taal  overgebracht. 

Boemjanzow  is  de  naam  van  een  aan- 
zieniyk Bussisch  geslacht,  afkomstig  van 
Wcunlji  Boemjanet,  een  bojaar  uit  Nishné- 
Nowgorod,  die  in  1891  laatstgenoemde  stad 
in  het  bezit  bracht  van  den  Grootvorst  van 
Moskou.  Van  de  merkwaardigste  leden  ver- 
melden wy:  Alexander  IwanowU^' Boemjanxowy 
geboren  in  1684,  die  de  gunst  genoot  van 
Beter  de  Qtoote,  de  vredesonderhandelingen 
met  Zweden  leidde  en  in  het  huweiyk  trad 
met  de  ryke  ergename  van  Graaf  Matw^ew. 
In  1728  werd  hy  opperbevelhebber  der  armee 
in  Perzië,  behaalde  in  1789  eene  overwinning 
op  den  Pa^a  van  Belgrado,  ging  als  gezant 
naar  Constantlnopel  om  den  vrede  tot  stand 
te  brengen,  nam  deel  aan  den  oorlog  tegen 
de  Zweden,  sloot  den  17den  Augustus  1743 
den  Vrede  van  Abo,  werd  deswege  door 
Keizerin  Mizaheth  in  den  gravenstand  opge- 
nomen en  overleed  den  15den  Mei  1749.  — 
Graaf  Beter  AlexcmdrowUin  Boemjanzow  Sa- 
doeuaUJcaij  een  zoon  van  den  voorgaande  en 
geboren  in  1725,  een  uitstekend  Bussisch 
veldheer.  Beeds  in  den  Zevenjarigen  Oorlog 
gaf  hy  schitterende  bewyzen  van  krygskun- 
dige  bekwaamheid.  In  den  slag  by  Kuners- 
dorf  in  1769  droeg  hy  niet  weinig  by  tot  de 
nederlaag  van  Brederik  de  Groote  en  in  1761 
veroverde  hy  Kolberg.  Nadat  Catharina  II 
hem  in  1770  tot  opperbevelhebber  der  Bussi- 
sche  troepen  benoemd  had,  versloeg  hy  een 
leger  van  80000  man,  aangevoerd  door  den 
Khan  der  Tartaren  en  verwierf  by  de  Kagoel 
met  17000  man  eene  volkomene  overwinning 
op    de    armee    van  den  grootvizier  welke 


EOEMJANZOW-ROERDOMP. 


21 


150000  Buui  telde,  waarna  hQ  tot  Teldmaar- 
aehalk  boTorderd  werd.  Eindeiyk  noodzaakte 
hfi  de  Porte  tot  het  sluiten  van  den  Vrede 
▼an  Koet^oek  Kainard^  (21  Jnli  1774).  Na 
het  eindigen  van  den  oorlog  schonk  de  Kei- 
serin  hem  eene  besitting  met  5000iyfeigenen 
en  de  hoogste  orden.  In  1787  trok  hU  op  bevel 
der  Kebeiln  nogmaals  ten  strOde,  doch  daar 
^0  het  opperbevel  met  Vorst  FoiemkU  moest 
deelea,  nam  h0  sSn  gevorderden  leeftyd  tot 
YOOfwendsel  om  het  halve  kommando  neer  te 
leggen,  en  overleed  den  19den  December  1796. 
Zoowel  te  Zarsk^je-Zelo  als  te  Petersburg 
verrees  een  gedenkteeken  te  syner  eer.  — 
Oraaf  NUroiai  Feirowié^  Boemjaiuowy  een  soon 
van  den  voorgaande  en  een  uitstekend  staats- 
man. HQ  weid  geboren  in  1754,  bekleedde 
van  1779  tot  1796  de  betrekking  van  buiten- 
gewoon geiant  en  gevolmachti^  minister  te 
Fiaakfort  aan  de  Main  en  werd  onder  de 
regeering  van  AJmamdêr  /minister  van  Handel 
eB  Qpenbue  Werken.  Met  Qver  bevorderde  hl) 
den  aanleg  van  wegen^  het  graven  van  ka- 
nalen, het  bonwen  van  vuurtorens  eni.  In 
1807  werd  hg  minister  van  Bnitenlandsche 
Zaken  en  kort  daarna  Rykskanselier.  In  Sep- 
tember 1806  vergeoelde  h)|  de  Keixer  naar 
Erftirt,  en  dese  lond  hem  in  1809  naar  Parys, 
waar  ]|0  met  goed  gevolg  onderhandelingen 
aanknoopte  met  Napdêo»,  Met  Zweden  sloot 
hg  in  laatstgenoemd  Jaar  den  Vrede  van 
Fiederikshaven.  In  1812  echter  legde  hy  zyne 
openbare  betrekkingen  neder,  om  zich  aan  de 
weleosehi^  te  vryden.  Op  eigen  kosten  rustte 
hO  het  aehip  „Enrik"  uit,  dat  onder  Oiio  wm 
Kaiatbmê  eene  reis  om  de  wereld  volbracht, 
Tenamèlde  bouwstoffen  voor  de  geschiedenis 
van  Rusland  en  stiehtte  een  oudheidkundig 
mnaenm,  hetwelk  nog  altyd  zyn  naam  draagt 
H|  overleed  den  15den  Januari  1826.  Czaar 
AUsmmdiT  heeft  ter  eere  van  bovengenoemde 
drie  verdiensteiyke  mannen  door  Canota  een 
gemeensehappeiyk  gedenkteeken  doen  vervaar- 
d^en.  —  Met  Graaf  Stirgti  Soêmjtmgaw,  den 
Jongsten  zoon  van  den  veldmaarschalk  en 
onder  CaiManma  II  ambassadeur  te  Beriyn,is 
den  6den  Februari  1838  de  grafeiyke  lyn  van 
dit  geslacht  uitgestorven. 

Boend^dit-Singh,  koning  van  Labore, 
g^wren  den  2den  November  1780  te  Eugaran- 
vale  bg  Labore  en  een  zoon  van  MiMMa  <Sii^, 
sbrdar  van  een  district  der  Sikhs,  werd  op 
zSb  12de  Jaar,  onder  voogdysehap  zynermce- 
dar,  opvolger  van  zyn  vader.  Toen  hy  tot 
meerdeijarigheid  gekomen  was,  breidde  hy 
zyne  heersohappy  aanmerkeiyk  uit  en  werd  in 
1799  beleend  met  Lahore.  Door  het  Verdrag 
van  Loedianah  (5  December  1805)  werd  de 
Sadlet^  aangewenen  als  de  grens  van  zyn 
gebied  naar  de  zgde  der  Engolsche  bezittin- 
gen, waarna  hy  veroveringen  kon  maken  in 
Pendi^b  en  AlishanisUn.  Nadat  hy  in  1818 
Attok  door  verraad  en  in  1818  Moeltan  stor- 
menderhand ingenomen  had,  kwam  in  1819 
Ka^mir  in  zyne  macht,  weshalve  hy  den  titel 
van  Maharad^a  of  Groot  Koning  van  Pend^aub 
aaaaam.  Nadat  eenige  officieren  uit  de  armee 
van  üapcküm  syn  k^  op  Europeesche  wyae 
georganiseerd  badden,  verhief  hy  zich  tot 
alleenheerseher  in  geheel  Pendidaub  en  maakte 
aieh  daarenboven  meester  van  Pe^jawar  in 
Afghanistan.  In  1888  sloot  hy  een  verdrag  met 


Engeland  en  overleed  den  27sten  Juni  1839. 

Boer  (De),  eene  rechter  zyrivier  van  de 
Maas,  ontspringt  579  Ned.  ei  boven  de  opper- 
vlakte der  zee  op  den  Hoogen  Veen  in  het 
Pruisische  district  Aken,  ten  noordoosten  van 
Malmedy,  stroomt  aanvankeiyk  in  eene  noord- 
oosteiyke  en  oosteiyke,  daarna  in  eenenoord- 
westeiyke  richting  door  Ryn-Pruisen,  neemt 
er  eenige  riviertjes  op  en  stort,  zonder  be- 
vaarbaar te  worden,  by  Roermond  in  de 
Nederlandsche  provincie  Limburg  zich  uit  in 
de  Maas. 

Boer  (Hans  Heinrich  Eduard),  een  ver- 
diensteiyk  beoefenaar  der  Gostersche  letteren, 
geboren  te  Brunswyk  den  268ten  October  1805, 
studeerde  in  de  wysbegeerte  en  vestigde  zich 
als  privaatdocent  te  Beriyn.  Aangetrokken 
door  de  wysgeerige  stellingen  der  Hindoe^s, 
nam  hy  in  1839  dienst  by  de  Oost-Indische 
Compagnie  in  Engeland  en  weldra  zag  hy 
zich  belast  met  de  regeling  van  hetonderwys 
in  sommige  districten  van  Bengalen.  Hy  legde 
zich  tevens  toe  op  de  kennis  van  het  Sanskriet 
en  vooral  op  die  der  Indische  geschiedenis  en 
wysbegeerte.  In  1841  werd  hy  bibliothecaris 
en  in  1846  éen  der  secretarissen  der  Asiatic 
Society  of  Bengal  en  leverde  in  hare  werken 
eene  vertaling  van  den  Ved&nta-SftriL  Belang- 
ryk  is  vooral  voor  deze  en  dergeiyke  studiën 
de  „Bibliotheca  Indica",  welke  hy  tot  aan  zyn 
vertrek  uit  Indië  (1848)  redigeerde.  Hy  gaf 
de  beide  eerste  afdeelingen  in  het  licht  der 
„Samhita**  van  den  „Rigveda'*  en  zond  ver- 
volgens eene  reeks  van  gewyde  schriften  met 
vertaling  en  nitlegkundige  noten  in  het  licht. 
Gok  voltooide  hy  in  1851  de  uitgave  van  den 
„S&hitya-Darpanam,  waarvan  BdUcmtyal  de 
overzetting  in  gereedheid  bracht  en  in  1855 
die  van  de  „Uttara  Naishadha  Caritra'*  van 
Koning  Ori  Sarska,  In  1861  keerde  hy  naar 
Brunswyk  terug  en  overleed  aldaar  den  17den 
Maart  1866. 

Boerdomp  (Ardea  stellaris  Z.,  Botaums 
Siêph,)  is  de  naam  van  een  vogel  uit  de  familie 
der  Bei^en^  ( Ardeidae),  tot  de  orde  der  Stdtloopers 
(Grallatores)  behoorend.  Al  de  vogels  van  dit 


De  roerdomp  (Ardea  stellaris). ' 

geslacht  onderseheiden  zich  door  een  gedrongen 
lichaam,  een  langen,  dikken  hals,  een  langen 
snavel  zonder  verlengde  nekvederen,  door 
lange,  spitse  halsvederen,  breede  vleugels, 
een  korten   staart,  middelmatig  lange  pooten 


22 


ROERDOMP— BOET. 


en  lange  teenen  met  klauwen.  De  roerdomp 
(zie  bOgaande  afbeelding)  is  78  Ned.  daim 
lang  en  125  Ned.  duim  breed,  roestbmin  en 
gemarmerd  ran  klenr,  op  den  kop  zwart,  aan 
bet  acbterste  gedeelte  van  den  bals  grOaacbtig 
iwart  met  geel,  hQ  beeft  gele  oogen,  is  bruin 
aan  den  boven-  en  groen  aan  den  ondersnavel 
en  heeft  lieht-groene  pooten.  HQ  bewoont 
Zuid-  en  Midden-Europa  en  Noord-Aaië,  vooral 
de  moerassige  streken  van  ons  Vaderland  en 
de  oevers  van  de  Donan  en  de  Wolga.  HQ  is 
zeer  schuw  en  verbergt  zich  veelal  in  bet  riet, 
terwQl  h||  zioh  voedt  met  kleine  visschen, 
kikvorseben  en  insecten.  Hy  is  een  nachtvo- 
gel, vertoeft  in  onze  streken  van  Maart  tot 
October.  nestelt  in  bet  riet  en  legt  8  tot  6 
groenachtig  blauwe  eieren.  Hy  is  bekend  om 
zyn  eigenaardig  loeiend  geluid.  In  het  zuiden 
van  Europa  wordt  er  wegens  zyn  vleesch 
dverig  Jacht  op  gemaakt. 

Bc^kmid  (Gnapbalium  X.)  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  uit  de  familie  der 
Sadvigêitddbloemifftn  (Composltae).  Het  onder- 
scheidt zich  door  droge  omwindselblaa^es, 
die  in  verscheiden  kransen  dakpansgewQs  over 
elkander  liggen  en  een  half-bolrond  geheel 
vormen,  door  een  vlakken  of  gewelfden 
bloembodem  zonder  strooschubben,  door  zeer 
dunne  straalbloemen,  byna  rolronde  vrucbUes 
en  harig  zaadpluis.  Het  omvat  viltige  planten 
met  gele,  witte  en  rozenroode  bloemen  en 
verspreide  bladeren.  De  bloempjes  zyn,  in  het 
zelfde  hoofdje,  nu  eens  alle  manneiyk  of  alle  vron- 
weiyk,  dan  weer  zyn  de  schy fbloemen  2  slachtig- 
en  de  straalbloemen  vrouweiyk.  Dit  geslacht  is 
in  ons  Vaderland  door  4  soorten  vertegen- 
woordigd, nameiyk  door  hei  hoick-roerkruidiG. 
sylvatioum  L.)  met  een  stengel  ter  hoogte  van 
2  tot  5  Ned.  palm,  grysgroene,  van  onder  vil- 
tige bladeren  en  okielstandige  bloemhoofcUes, 
schynbaar  eene  aar  vonnend,  —  gêdaclUig  wU 
roerkruid  (Q.  luteo  album  X.),  een  éénjarig 
pluQe,  op  vochtige  gronden  groeiende  en  tot 
tuilen  vereenigde  bloemhoof^jes  dragend,  — 
moercuêig  roerkruid  (G.  uliginoeum  X.),  op  de 
voorgaande  soort  geiykend,  maar  met  een  by 
den  wortel  vertakten  stengel,  —  en  itoeekwiti^ 
roerkruid  (G.  dioicum  L.\  ook  zeveutjaarsbloem 
geheeten,  een  klein,  firaai,  overbiyvend  heide- 
planQe  met  rozenroode  of  witte  bloem- 
hoofdijes. 

Boermond,  eene  vroeger  versterkte  stad 
in  de  Nederlandsche  provincie  Limburg , 
ligt  aan  de  Maas  en  aan  den  mond  van  de 
Roer,  voorts  aan  den  spoorweg  van  Maastricht 
naar  Venlo.  Er  zyn  eenige  merkwaardige 
gebouwen,  zooals:  de  Munsterkerk  en  de  kerk 
van  St.  Christóphorus,  het  stadhuis,  het  hos- 
pitaal enz.  Voorts  is  de  stad  de  zetel  vaneen 
bisschop  en  men  heeft  er  een  R.  Katholiek 
seminarium,  eene  hoogere  burgerschool  met 
5-jarigen  cursus,  onderscheidene  fabrieken  en 
ongeveer  9000  inwoners.  —  Roermond  was  in 
de  18de  eeuw  een  vlek,  maar  werd  door 
Oito  III  tot  eene  stad  verheven,  die  in  de 
16de  eeuw  tot  de  Hansa  behoorde.  De  voor- 
malige vestingwerken  zyn  er  thans  in  wan- 
delparken herschapen,  en  sy  is  door  eene 
firaaie  brug  met  de  voorstad  St.  Jacob  ver- 
bonden. 

Boeskilde,  eene  zeer  oude  stad  op  het 
Deensche  eiland  Seeland,  ten  suilen  van  de 


Fjord  van  Boeskilde  en  aan  den  spoorweg 
tnsschen  Kopenhagen  en  Korsoer  g^egen, 
heeft  eene  oude  domkerk  met  2  hooge  torens 
en  de  praalgraven  van  onderseheidene  Deensche 
Koningen,  eene  aan  de  hoofdkerk  verbondene 
school,  een  Koninkiyk  paleis,  een  raadhuis, 
een  gesticht  voor  adeliyke  Jonkvrouwen,  eene 
boekery,  een  ziekenhuis,  eene  haven  en  ruim 
5000  inwoners.  Voormelde  Dom  is  öene  der 
fraaiste  kerken  van  Skandinavië.  Daarin  is 
de  kapel  van  ChriHiaan  IV^  met  prachtige 
fresco's  van  Marttrand  versierd.  Gedurende 
de  middeneeuwen  (tot  1448)  was  Roeskilde 
de  residentie  der  Koningen  van  Denemarken 
en  de  zetel  van  de  machtige  bisschoppen  en  in 
1658  werd  er  de  vrede  tussehen  Denemarken 
en  Zweden  gesloten,  waarby  het  eerstge- 
noemde zyne  gewesten  aan  de  overzyde  van 
de  Sond  moest  afiitaan. 

Hoest  of  yterroeet  ontstaat,  wanneer  het 
yzer,  aan  vochtige  lucht  blootgesteld,  water 
en  zuurstof  opneemt  en  daardoor  overgaat 
in  yzerhydroxyde.  Een  geschikt  middel,  om 
bet  roesten  van  yzer  tegen  te  gaan,  heeft 
men  in  het  bedekken  van  dit  laatste  met  eene 
dunne  laag  van  eenig  metaal,  dat  weinig  of 
in  het  geheel  niet  roest  of  althans  niet  als  het 
yzer  doorroest,  zoodat  de  gevormde  oxydelaag 
bet  onderliggend  metaal  nog  tegen  de  wer- 
king der  lupht  biyft  beschermen.  Ook  bestrykt 
men  het  yzer,  dat  aan  vochtige  lucht  is  bloot- 
gesteld, met  menie,  om  alzoo  eene  voor  zuurstof 
ondoordringbare  laag  te  verkrygen. 

Onder  roeti  der plaiUeu {VrodOfBablgo Yon) 
verstaat  men  soorten  van  zwammen  uit  de 
fomille  der  Urediueëu  welke  onder  de  opperhuid 
van  stengels,  bladeren  en  vruchten  gevonden 
wordt,  zy  heeft  het  voorkomen  van  orai^e- 
kleurige  stippen  en  strepen,  en  het  biykt,dat 
deze  zwamsoort  zich  onder  de  opperhuid  der 
plant  ontwikkelt,  terwyi  na  het  bersten  van 
deze  laatste  de  oraiUekleurige  sporen  der 
roestplant  zich  als  een  iUn  poeder  vertoo- 
nen.  Men  vindt  ze  by  vele  granen  en  gras- 
soorten. De  onderste  bladeren  der  granen  zyn 
zeer  dikwyis  roestig.  Strekt  de  roest  zich  uit 
tot  de  stengels  en  aren,  dan  wordt  het  gewas 
daardoor  niet  weinig  benadeeld.  Ook  is  roestig 
stroo  wel  eens  de  oorzaak  van  ziekte  onder 
het  vee.  Voorts  vertoont  de  roest  zich  zeer 
dikwyis  op  de  bladeren  van  verschillende 
soorten  van  boonen  (Uredo  Fabae). 

Boet  is  onzuivere,  üin  verdeelde  koolstof, 
welke  zich  by  eene  onvolkomene  verbranding  uit 
de  vlam  aflMheidt  In  eiken  schoorsteen  komt  een 
aansUig  van  roet,  omdat  de  vlam  der  brand- 
stoffen door  te  sterke  trekking  te  veel  afge- 
koeld wordt,  of  omdat  de  noodige  zuurstof 
voor  volkomene  verbranding  der  brandstof 
ontbreekt.  In  de  nabyheid  van  het  houtvuur 
ontstaat  eene  vemisacbtige,  sterk  glinsterende 
korst,  ffUmsroet  genaamd,  en  op  verderen  af- 
stand beeft  men  het  loeee  roety  hetwelk  veel 
meer  koolstof  bevat.  Harsen,  vetten,  en  dus 
ook  harsryk  bont  leveren  een  roet,  hetwelk 
slechts  zeer  weinig  bestanddeelen  voor  teer 
bevat,  nameiyk  het  kieuroet.  Dit  laatste  wordt 
voor  verfttof,  drukinkt,  schoensmeer  enz.  op 
groote  schaal  bereid.  Daartoe  verbrandt  men 
vooral  bont,  waaruit  men  te  voren  het  pek 
heeft  afgescheiden,  in  een  oven  by  geringe 
toetreding  van  lucht,  zoodat  er  eene  walmende 


BOBT— SOGEB. 


23 


▼lam  ontstaat,  en  g^aidt  de  Terbraadiagspro- 
doeten  naar  de  ruime  roetkamer.  Deie  is  ge- 
dekt met  eene  wollen  kap,  en  liierin  Tenamelt 
sich  het  4|n8te  roet  Geringere  soorten  Ter- 
tarQgt  men  op  dergeltike  wt)ie  van  steen-  en 
In^ikolen,  turf,  steenkolenteer  ens.,en4inoro 
soorten  tsb  hars,  sware  teerolie,  Tette  oUên, 
terpentgnoüe  en  asphalt  Het  mwe  roet  berat 
steeds  olie-  en  teerachtige  bQmengaels,  aoodat 
bet  door  water  niet  bevocbtigd  wordt  Men 
kan  het  roet  daarvan  Bni?eren  door  het  in 
aarden  oi  fieren  vaten  tot  roodgioeihitte  te 
▼erUttea.  Het  roet  oit  onae  kaehelpfpen  en 
sehoonteenen  is  eene  nitmnntende  meststof  en 
wordt  dnnr  betaald. 

Sog  (Bi^  L.)  is  de  naam  eener  groote 
fiunilie  van  dwarsbekkige,  kraakbeenige  via- 
sehen,  behoorende  tot  de  orde  der  Maekiin^ 
welke  sich  door  eene  eigenaardige  ge- 
daante onderscheiden.  Hun  schüfvormig,  plat, 
nn  eens  rond,  dan  weder  mitrormig  Uehaam 
heeft  geen  daarvan  afjgescheiden  kop  en  eindigt 
in  een  dnnnen  staart  Z0  hebben  aan  elke  a|f  6 
Uenwspleten  aan  de  bnikiO  van  het  li- 
chaam onder  de  bovstvinnen.  ZQ  leggen  tel- 
kens slecht  éen  ei,  en  hmine  cderen  hebben 
eene  hoomaehtige  schaal  met  4  punten.  Op- 
merkeltik  is  vooral  de  tiddmrrog  (Bi^a  Tor- 
pedo L^  lie  bggaande  figuur).  ZQn  lichaam  is 
overal  glad  en  heeft  6  rondachtige  vlekken 
op  den  rug.  Hy  komt  voor  in  de  Middel- 
landsehe  Zee  en  is  de  meest  bekende  van  die 
visschen,  welke  een  eleetrisch  orgaan  beiitten. 


De  sidderrog  {Torpedo  marmorata). 

Men  vindt  dan  ook  aan  z||ne  beide  xOden  een 
orgaan,  bestaande  vit  Tlienge  buisjee,  die 
nauwkeurig  tegen  elkander  sluiten  en  voorzien 
■Ifn  van  horiaontale  plaatjes,  welke  cellen 
▼otmen,  die  met  een  sl^aerig  vocht  gevuld  itfn. 
Terveas  ontdekt  men  er  aanmerkeigke  lennw- 
takken,  afkomstig  van  het  achterste  paar 
■ennwstammen.  Z0  kunnen  door  dien  toestel 
geweldige  schokken  meêdeelen  en  maken 
daarvan    gebmlk    ter    bemachtiging  hunner 


prooL  Tot  de  roggen  van  onie  leekusten  be- 
hooren  de  vleei  (B.  batis)  met  een  aan  het 
uiteinde  smallen,  verlengden  snuit  en  een  met 
8  stekels  gewapenden  staart,  een  visch,  die  wel 
eens  100  Ned.  pond  swaar  wordt,  —  en  de 
pijlgtaartronfj  (B.  Pastinaca)  met  een  langen 
stekel  aan  den  staart,  die  als  eene  zaag  ge- 
tand is. 

Boger.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy*. 

Bcger  I,  graaf  van  Sicilië,  den  Jongste 
der  12  aonen  van  den  Noorman  Tamürtd  de 
RamtmMU.  Hy  werd  geboren  in  1031,  volgde 
a|fn  ouderen  broeder  Mohert  Guiteard  in  1058 
naar  Italië  en  voerde  met  deien  heerschappO 
in  het  veroverde  Calabrië.  Door  de  Chris- 
teiyke  bewoners  van  Sicilië  tegen  deSaracee- 
nen  te  hulp  geroepen,  maakte  hy  zich  in  1061 
meester  van  Messina  en  in  1071  van  Palermo 
en  van  het  grootste  gedeelte  van  het  eiland, 
alwaar  hy  het  leenstelsel  invoerde,  en  werd 
daarop  door  ayn  broeder  met  dat  eiland  be- 
leend. Na  diens  dood  in  1086  plaatste  hy  lich 
aan  het  hoofd  der  Noormannen  in  Italië.  Ter- 
vryi  hy  het  gezag  der  zonen  van  Bob§rt  in 
Apnlië  hielp  handhaven,  beschouwde  hy  Si- 
diië  als  sUn  eigendom.  Paus  Urhanut  II 
schonk  hem  in  1098  groote  voorrechten,  na- 
meiyk  het  recht  om  bisschoppen  aan  te  stelleu, 
benoemde  hem  tot  Pauseiyk  legaat  van  Sicilië 
en  verleende  hem  door  eene  bul  van  5  Juli 
van  dat  Jaar  ook  de  geesteiyke  souvereiniteit 
over  dat  eiland.  Hy  overleed  den  22sten  Juni 
1101  te  Mileto  in  Calabrië  en  werd  opgevolgd 
door  ayn  toenmaals  5-Jarigen  zoon. 

Boffêr  Ily  koning  van  Sicilië.  Deze,  geboren 
in  1097,  stond  aanvankeiyk  onder  voogdysohap 
van  zyne  moeder  AdMeidy  eene  dochter  van 
Boni  f  OOMS  J,  markgraaf  van  Montferrat,  en 
vervolgens  onder  die  van  baren  schoonzoon, 
Prins  SoUrt  va»  Bowrgümdië,  Omstreeks  het 
jaar  1118  ondernam  Rogeir  de  verovering  van 
CaUbrië,  dat  zyn  neef  WiUem  wm  AjnUis,  de 
kleinzoon  van  Bobêrt  Quiicard^  zich  toege- 
ëigend had;  maar  hy  verkreeg  dat  landeerst 
in  1127,  na  den  dood  van  WUUm.  In  1180 
werd  hy  door  Paus  A.nadeluê  II  te  Palermo 
als  koning  van  Sicilië  gekroond,  waarop  hy 
diens  tegenstander  Innoomiiimê  uit  Bome  ver- 
dreef en  eerstgenoemde  derwaarts  bracht  In 
1184  veroverde  hy  Capua,  Amalfi  en  Napels 
en  voerde  heerschappy  over  Beneden-Italië  en 
Sicilië  onder  den  naam  van  Koningryk  der 
Beide  Siciliën.  Door  de  Italianen  te  verdruk- 
ken prikkelde  hy  hen  tot  opstand;  zy  riepen 
den  DoifeBchen  Keizer  Lothvrwê  te  hulp,  en 
B/ogmr  zag  zich  gedwongen,  naar  het  eiland 
Sicilië  tOTUg  te  trekken.  Nanweiyks  echter 
bevond  Loiha/rimt  zich  weder  in  Duitschland, 
toen  Rogmr  alle  hem  ontrukte  gewesten  weder 
veroverde  en  Paus  ifmoom^uM,  dien  hy  ge- 
vangen nam,  in  1189  noodzaakte,  hem  en 
zyne  nakomelingen  niet  alleen  als  wettige 
koningen  van  Sicilië  te  erkennen,  maar  hem 
ook  het  hertogdom  Apulië  en  het  vorstendom 
Capua  als  pauseiyke  leenen  af  te  staan.  Bcyer 
handhaafde  nu  zyn  recht  als  wettig  vorst  en 
apostolisch  legaat  op  Sicilië  en  ontnam  aan  de 
kloosters  een  groot  gedeelte  van  hunne  bezit- 
tingen. Wegens  eene  beleediging,  door  den 
Griekschen  Keizer  ManuSl  zyn  gezant  aange- 
daan, deed  hy  in  1146  Dalmatië,  Epims  en 
geheel  Griekenland  verwoesten  en  Corfu  in 


24 


ROGES-ROGGE. 


bedt  nemen.  In  1147  deed  kji  een  aanval  op 
bet  AMkaanscbe  Bgk  der  ZorOdê»,  en  bQ 
Sun  dood  strekte  de  heerBchap]^  der  Noor- 
mannen zicb  nit  yan  Tripoli  tot  Taniaenvan 
Mogreb  tot  Kabrran.  HQ  overleed  den  26eten 
Febmari  1154  en  werd  opgevolgd  door  lOn 
soon  WUUm.  ZQne  docbter  Congtanüa  bnwde 
in  1186  met  Rendrik  IV  en  bracbt  in  1190 
den  Siciliaanacben  troon  aan  de  Sokêmitmfe». 

Boger  (Gnstave  Hippolyte),  een  yermaiard 
Franscb  tenoraanger,  geboren  den  17den  De- 
cember 1815  te  Cbapelle  St.  Denis,  werd  In 
1886  kweekeling  aan  het  oonienratofare  te 
ParVs  en  debuteerde  reeds  in  1880  in  de 
Opera  comiqoe  aldaar.  Hg  bleef  gedurende 
10  Jaar  daaraan  verbonden,  reisde  in  1848  in 
Engeland  met  JïffMiy  Limd  en  trad  in  1849  op 
in  de  groote  opera  te  Pargs,  waar  bQ  met  de 
boofdi»rtt|en  werd  belast  in  de  voornaamste 
opera's  en  vooral  nitmnntte  in  „Ia  Dame 
blanche'*.  Tnsseben  1850  en  1860  en  ook  Uiter 
beiocht  hg  Doitschland  en  werd  er  met  groe- 
ten bgval  begroet.  In  1867  song  hg  voor  bet 
laatst  te  Weenen.  HQ  slaagde  echter  niet  in 
zgne  poging  om  vervolgens  als  tooneelspeler 
bgval  te  verwerven  en  werd  in  1868  professor 
aan  bet  conservatoire  te  Pargs. 

Bogers.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg: 

Sammd  Bcgers,  een  Engelsch  dichter,  ge- 
boren te  Londen  den  SOsten  Jali  1768.  Hg  werd 
na  het  voleindigen  agner  studiën  de  opvolger 
agns  vaders  in  eene  bankierszaak  en  beoefende 
tevens  de  dichtkunst  Hg  gaf  o.  a.  „Pleasures 
of  memory  (1792  en  later)"  in  het  lieht,  en 
Lord  Bffnm  rekende  dit  werk  tot  de  (fraaiste 
leerdichten  der  Engelsche  letterkunde.  Eerst 
twee  Jaar  later  knoopte  hg  eeneinnige  vriend- 
schapsbetrekking aan  met  Bffron^  en  ook 
Moofe  en  Ccm^^dl  waren  hem  zeer  genegen. 
Van  agife  werken  vermelden  wg  voorts: 
„Poems  (1814)'*,  —  nVoyage  of  Ck>lnmbus,  a 
fragment  (1812)**,  —  „Human  life  (1819)**,  — 
en  „lUly  (1822)**.  Hg. overleed  den  18den 
December  1855.  Zgne  verzamelde  gedichten 
werden  meermalen  ter  perse  gelegd.  Na  zgn 
dood  verschenen  nog:  .Table-Talk  and  Por- 
Boniana    (1856)**    en  „BecoUections  (1859)**. 

Chofiêê  Bogert^  een  Engelsch  schrgver,  ge- 
boren den  18den  April  1825  te  Dunino  in  het 
Sehotsche  graaftchap  Fife.  Hg  studeerde  aan 
de  universiteit  te  St.  Andrews  en  werd  in  1855 
kapelaan  van  Stirling  Castle,  maar  legde  in 
1868  zgne  betrekking  neder,  om  zich  te 
Londen  te  vestigen.  Zgn  eerste  werk:  „The 
modem  Scottisb  minstrel**  bevat  eene  keurige 
bloemlezing  van  nieuwere  Sehotsche  gedich- 
ten, en  daarop  volgden:  „The  sacred minstrel 
(1859)**,  —  „Scotland  social  and  domestic 
(1860)**,  —  „FamUiar  illustrations  of  Scottisb 
character(1861;  Bde  druk,  1866)**,  —  „Traets 
and  Btories  of  Scottisb  people  (1867)**,  —  „A 
oentury  of  Scottisb  life  (1871 ;  2de  druk,  1872)**, 
—  en  „Monuments  and  monumental  inscrip- 
tions  in  Scotland  (1871,  dl  1)**.  Voorts  heeft 
men  nog  van  hem:  ^Lyra  Britannica  (2de 
druk,  1868)**,  —  „Christian  heroes  in  the  army 
and  navy  (1867;  2de  druk,  1869)**,  —  en 
„Leaves  from  my  autobiography  (1876)**.  Hg 
is  medestichter  «n  historiograaf  van  de  Boyal 
historical  society. 

Johm  Bamdolpk  Bcgêfs,  een  verdiensteigk 
Amerikaansch  beeldhouwer,  geboren  omstreeks 


het  Jaar  1826  in  den  Staat  New  York.  flgwM 
voor  den  handel  bestemd,  studeerde  genUmeB 
tgd  te  Bome  en  vestigde  deh  vervolgens  te 
New  York,  waar  hg  een  klein  standbeeld  der 
.Blinde  Nydia  (volgens  „De  laatste  dagen  van 
Pomp<4i**  door  BulwêrY'  beitelde,  —  voorta: 
i^Eea  knaap  met  een  hond**.  —  en  een  stand- 
beeld van  den  president  Jo*»  Ada/m.  In  1868 
maakte  hg  te  Bome  een  aanvang  met  zga 
beroemd  kunstgewroeht,  de  deur  van  het 
Kapitool  te  Washington,  later  door  MUUr  te 
Mtlnclien  in  brons  gegoten.  Daarop  ziet  men 
de  belangrgkste  ^beurteniasen  uh  het  leven 
van  OoUmlm9y  kleine  standbeelden  van  zgne 
meestberoemde  tgdgenooten,  portretten  van 
schrgvers,  die  over  de  ontdekkingen  van 
CMmmbm  boeken  hebben  geleverd,  enz.  Het 
geheel  is  een  voortrelfeigk,  schoon  wel  wat 
overladen  werk.  Voorts  leverde  hg  standbeelden 
van  Amerikaansche  generaals  en  staatslieden, 
alsmede,  na  den  burgeroorlog  in  1871  en  1878, 
gedenkteekenen  voor  de  Staten  Bhode-Islana 
en  Michigan,  een  standbeeld  van  Xtiioo2»voor 
Philadelphia  en  een  monument  van  Sêward 
voor  New  York.  Prachtig  is  ook  zgn  „Engel 
der  Opstanding**  op  het  graf  van  kolonel  OoU, 
Doorgaans  houdt  JSq^vn  zgn  verUgf  te  Bome. 
Bojgge  (Seeale  oereale  X.),  eene  plant  uit 
de  üunilie  der  Oroêtm  (Gramineae),  is  in 
het  noorden  van  Europa  de  belangrgkste 
graansoort  In  ons  Vaderland  wordt  zg  door- 
gaaas verbouwd  als  winterrogge,  dat  wil 
zeggen,  men  zaait  haar  aoo  vroeg  in  het 
niyaar,  dat  zg  vóór  het  invallen  van  den 
winter  den  akker  met  een  groen  kleed  be- 
dekken kan.  zg  kan  veel  meer  koude  ver- 
duren dan  de  tarwe  en  gedgt  op  veel  slech- 
teren  grond,  zoodat  zg  bgzonder  geschikt  ia 
voor  onze  zandgronden.  De  stevige  stengels 
worden  1  tot  2  Ned.  el  hoog  en  zgn,  evenals 
de  geheele  plant,  blauwgroen  van  kleur  en 
de  platte,  lintvormige  bladeren  agn  aanb^e 
zgden  ruw  op  het  gevoel.  Bg  dé  rogge  staan 
de  bloempakjes  alleen.  Ieder  bloempai^e  wordt 
naar  buiten  door  2  bgna  even  groote,  éenner- 
vige,  elsvormig  toeteopende  kelkkaQes  afge- 
sloten en  bevat  2  tegen  elkander  overstaande 
bloemen  en  het  begin  van  eene  derde.  De 
onderste  kroonkaQes  loepen  gewoonigk  uit  in 
eene  lange  naald,  terwgi  de  bovenste  aan  den 
top  2  tan<!Ues  vertoonen,  aan  de  rugzgde  dubbel 
gdüeld  zgn  en  aldaar  aan  de  vooruitspringende 
kanten  gewlmperd.  Bgpe  roggekorrels  zgn 
aan  de  binnenzgde  gesleufd,  aan  de  rugzgde 
afgerond  en  aan  de  top  zachtharig.  De  rogge, 
door  de  Dnitschers  8tamd«nroggen  (S.  mnlti- 
canle)  geheeten,  de  Brahamtêehê  rogge  enz. 
zga  geene  soorten,  maar  verscheidenheden 
van  de  gewone  rogge.  Boggezaad  loopt  door  den 
regen  spoedig  uit  en  moet  dus  bg  c^oog  weder 
geborgen  worden.  Archangdsche  rogge  is  een 
prachtig  gewas,  doch  de  korrel  niet  zeer 
deugdzaam.  In  Polen,  Pruisen  en  Busland 
wordt  eene  groote  hoeveelheid  rogge  gewen- 
nen en  verscheept.  De  voornaamste  soorten, 
welke  bg  ons  ter  markt  komen,  zgnAndam- 
mer,  Pruisisehe,  Fransoke,  Bgn-,  Odessa-, 
Petersburger  en  Turksehe  rogge.  Boggekorrela 
bevatten  7,20—10,06%  planteneiwit,  4,64— 
6,70%  cellulose,  ongeveer  65%  zetmeel  en  dez- 
trine,  1,92—2,21%  vet  en  1,40—1,80%  aaeh. 
zg  bestaan  ongeveer  uit  dezelfde  bestanddeelen 


BOGOE. 


26 


als  tarwekorrels,  en  beider  stiksto^fehalte  is 
nagenoeg  even  groot  De  asch  van  rogge  bevat 
Teel  kali,  magnesia  en  phosphorsonr.  Tot  de 
vganden  van  de  rogge  behooren  roest,  moe- 
derkMen  en  onderscheidene  dieren.  Men  bezigt 
dit  graan  tot  het  bereiden  van  brood,  tot  het 
aioken  van  spiritns  ens.,  en  Tan  hetstroover- 
Taaxdigt  men  papier,  loodat  in  rogge  een 
uitgebreide  handel  gedroTen  wordt.  Het  Tader- 
land  Tan  de  rogge  is  niet  nanwkenrig  bekend. 
Ztf  werd  door  de 
ladiërs  en  Egypte- 
naren  niet  Ter- 
bonwd  en  de  Grie- 
ken Terkregem 
haar  uit  Tbröcië 
en  Ma<;edoiiië. 
Thans  heeit  itj 
een  nitgeatrekt 
groeide  weet.  Wü 
geven  hi^rbt^  in 
£1  de  Afbeelding 
*^**v.^r    i\n.r    op    i'** 

helft  der  natnnr- 
l|ke  grootte,  in 
h  Tan  een  bloem- 
pal^e,  in  e  Tan 
een  kelkkafje,  in 
d  Tan  een  kroon- 
kafje,  in  e  Tan 
een  korrel  en  in 
/Tan  dezen  laat- 
sten  doorgesneden, 
alles  op  de  dnbbele 
grootte. 

Bogge.  Onder 
dezen  naam  Tor- 
melden  wQ: 

CormêUut  Moggêy 
een  Terdienstel^k 

NederUndseh 
sehrflTer.  Hy  werd 
geboren  te  Am- 
sterdam in  1762, 
vras  achterTOlgens 
predikantbtjdeBe- 
monstraatBche  ge- 
meenten te  Noord- 
wgk,  Berkel  en 
Ldden  en  OTorleed 
op  een  bnitenverbiyf  onder  Soeterwonde  den 
27sten  Angostos  1806.  Hfl  schreef:  „OTor  het  ware 
wezen  Tan  het  Christendom'*,  en  zag  een  ant- 
vroord  op  de  prysTraag:  .Is.  behalTO  het  in- 
wendige bewOs  Tan  de  goddeigkheid  Tan  de 
leer  Tan  Jeans,  nog  eenig  bewQs  ter  OTortni- 
ging  noodzakelttk?"  door  Teylers  Genoot- 
schap met  gond  bekroond.  Voorts  ICTcrde  h|| : 
^Beknopte  historie  der  onlnsten  in  de  Ne- 
derkmden  sedert  1780  (1790—1792)",  — 
«Tafereel  Tan  de  geschiedenis  der  jongste  om- 
wenteUngen  in  Nederland  in  1796  (1797)*\  — 
,De  Kerk  Tan  Jezus  éen  en  ondeelbaar  (1798)", 
—  sQesehiedenis  der  staatsregeling  Tan  het 
Rataaftehe  Toik  met  de  silhoaetten  Tan  de 
leden  der  Nationale  Vergaderiaa  (1799)",  — 
en  «Beiae  Tan  den  Jongen  Agathon  naar  het 
land  Tan  gelnk  (1805)".  Gok  schreef  h(|  Toor 
de  MaatschsppS  tot  Nnt  Tan  *t  Algemeen: een 
«Zedekondig  leesboek  in  den  Torm  Tan  ge- 
schiedenissen" en  onderscheidene  boetO^  ▼oor 
de  jeogd  en  opstellen  in  tlKlschriften. 


De  gewone  rogge  {Secale  cereale). 


MnuMk  Comdimê  Bc^sie^  een  Terdienstel||k 
Nederlandsch  letterkundige.  HQ  werd  geboren 
te  Amsterdam  den  16den  Februari  1881 , 
studeerde  te  Amsterdam  en  werd  in  1856 
predikant  bfl  de  Bemonstrantsche  gemeente 
te  Moordrecht  en  in  1860  te  Delft,  —  Toorts 
in  1864  leeraar  in  de  geschiedenis  en  aard- 
rykskunde  aan  het  mmasium  en  de  hoogere 
burgerschool  te  Leiden,  in  1869  wederom 
predikant  by  de  Bemonstrantsche  gemeente 
aldaar  en  TcrTol- 
gensbibliothecaria 
der  uniTersiteitB- 
bibliotheek  te 
Amsterdam.  Htf 
schreef  o.  a.  „Ta- 
bellarisch OTer- 
zicht  Tan  de  ge- 
schiedenis der 
Christeigke  leer 
(1854)", -„Gaspar 
Janszoon  Cool- 
haasyde  voorlooper 
Tan  Arminius  en 
der  Remonstnm- 
ten  (1856—1858, 
2  dln)",  —  „Be- 
zoeken op  LOOTC- 

Btein    in  1624 
(1859)",   —   „Be- 
8chr||Tende  catalo- 
gus der  pamphlet- 

teuTerzameling 
Tan  de  boekerU  der 
Bemonstrantsche 
Kerk  (1868 -1865, 
8  dln)",  —  „Cata- 
logus Tan    hand- 
schriften   op    de 
Bemonstrantsche 
bibliotheek     te 
Botterdam(1869)", 
—    „BriCTen    en 
onuitgegCTen  stuk- 
ken Tan  Joh. 
Wtenbogaert(186a 
—1875,  8  dln)", 

—  „Johannes 
Wtenbogaert  en 
zQn  tgd  (1874— 
1876,  8  dln)",  —  „Bibllotheca  Grotiana  (1888)",. 
—  en  „Geschiedenis  der  stedelüke  boekerjl  Tan 
Amsterdam  (1882)".  Voorts  bezorgde  htj  met  W. 
P.  WoUtn  eene  nieuwe  uitgaTC  van  „De  Bata- 
visohe  Arcadia"  van  J.  van  HMm$kêrh^  be- 
werkte „De  Egyptische  Koningsdochter"  en 
alle  OTcrige  hialorische  romans  van  JSbetê  in 
het  Nederlandsch  en  leverde  talr||ke  bydragen 
in  tydschriften. 

FriêdirifA  Wükdm  Bogge^  een  Duitsch  schrtf- 
ver,  geboren  den  12den  November  1808  te 
Bankendorf  in  het  groothertogdom  Mecklen- 
burg-Schwerin.  Hy  studeerde  te  Göttlngen, 
werd  leeraar  van  den  Erfl[>rin8  JVtecirt«A  JVyhm 
wm  MêeklmburgSekwêrimy  zag  zich  Terrolgens 
benoemd  tot  bibliothecaris  der  Begeering  en 
tot  secretaris  Tan  den  schouwburg  en  was  Tan 
1842  tot  1869  letterkundig  adTiseur  Tan  den 
Groothertog  te  Schwerin.  Nadat  hü  TOorts 
werkzaam  was  geweest  als  leeraar  te  Bremen 
en  aan  de  hoogere  burgerschool  voor  melBJes 
te  HannoTcr,  bepaalde  hf}  zich  by  de  jouma- 


ROGGE-BOGIER. 


littiek,  werd  redaetenr  van  de  „Deotsche 
YolkszeitaDg"  in  HannóTer,  yan  den  „A.lBacien** 
te  Kolmar  en  daarna  van  de  „Handels-  nnd 
Bönenieitnng'*  te  Frankfort  aan  de  Main.Hg 
beschreef  a|fne  lot^vallen  in:  „Ein  seltenee 
Leben  (1877)**  en  leverde  de  treurspelen: 
.Bianca  Yaneaai**  en  „Kaiser  Heinrich  IV**. 
lieer  byval  echter  vond  zOn  lyrisch -episch 
gedicht:  „A.ns  Westminsterabtei  (1857;  Öde 
drok,  1880)",  waarin  hg  de  herinneringen 
verlevendig^  aan  de  praalgraven  aldaar  ver- 
bonden. 

WaJUtf  Baggt^  desgeltfks  een  Doitsch  sohrg- 
ver,  geboren  den  2l8ten  November  1822  te 
Elbing.  Hy  studeerde  te  Königsberg  en  te 
Bonn  in  de  letteren  en  geschiedenis  en  werd 
na  het  afleggen  der  vereischte  staatsexamens 
leeraar  aan  de  hoogere  burgerschool  te  Elbing. 
In  1848  begaf  hQ  zich  naar  Beriyn  en  werd 
In  1849  lid  der  redactie  van  de  „Konstitntionelle 
Zeitnng**,  waarop  hy  aich  als  verslaggever  voor 
dit  blad  naar  Baden  begaf.  Nadat  dé  ,,A.bend- 
post*',  door  hem  met  anderen  gesticht,  door 
HMékddmf  vernietigd  was,  vertoefde  hO  in  1851 
tot  1852  als  dagbladcorrespondent  te  Pargs, 
redigeerde  van  1854  tot  1861  den  «Poster  Lloyd** 
en  bleef  voorts  werkzaam  als  correspondent 
van  eenige  voorname  dagbladen  te  Weenen. 
Hy  schreef:  „Parlementarische  Grossen (1851, 
2  dln)",  —  „(}eschichte  Gesterreichs  von  Vil&gos 
bis  zor  Gegenwart  (1872—1878)**,  —  en  „Ges* 
terreich  seit  der  Katastrophe  Beost  Hohenwart 
(1879,  2  dln)**. 

Boggenbaoh  (Franz,  vryheer  von),  een 
staatsman  uit  Baden,  geboren  te  Manheim 
den  28sten  Maart  1825,  studeerde  te  Heldel- 
berg  en  Beriyn  in  de  rechten,  begaf  zich  na 
1848  op  reis  en  vormde  zich  van  1850  tot 
1855  te  Parys  voor  de  diplomatieke  loopbaan. 
Na  zyn  terugkeer  in  het  Vaderland  y verde  hy 
in  1859  tegen  het  verdrag  van  Baden  met 
Bome,  veroorzaakte  na  het  sluiten  hiervan  in 
het  voorjaar  van  1860  den  val  van  het  be- 
wind en  trad  den  2den  Mei  1861  op  als  mi- 
nister van  Buitenlandsche  Zaken  en  van  het 
Oroot-Hertogeiyk  Huis.  In  die  betrekking  be- 
toonde hy  zich  een  voorstander  van  eenevry- 
zinnige  staatkunde.  Vooral  verzette  hy^zich 
tegen  eene  vernieuwing  van  den  Bondsdag  en 
riep  in  een  gedenkschrift  van  27  Januari  1862 
de  Dnitsche  Begeeringen  op,  om  zich  ten  nutte 
des  Vaderlands  opofferingen  te  getroosten.  Ook 
met  betrekking  tot  de  zaak  van  Keur-Hessen 
richtte  hy  eene  ernstige  nota  tot  de  verschil- 
lende Hoven.  Hoewel  de  beide  Kamers  zyne 
gevoelens  huldigden,  le|rde  hy  tegen  het  einde 
van  September  1865  dé  portefeuille  neder  we 
gens  de  houding  der  Begeering  van  Baden  ten 
opzichte  der  politiek  van  Pruisen  omtrent 
Sleeswyk-Holstein.  Zyne  zending  naar  Beriyn 
in  April  1866,  om  de  spanning  tussohen  Prui- 
sen en  Oostenryk  uit  den  weg  te  ruimen, 
Meef  zonder  gevolg.  Hy  verliet  daarop  Karls- 
ruhe  en  vertrok  naar  Bonn.  Hy  werd  vervol- 
gens lid  van  het  Tolparlement  en  belastte  zich 
in  1871  met  de  organisatie  der  ryksnnivenü- 
teit  te  Straatsburg. 

Boggeveen  (Jacob),  een  vermaard  Neder- 
landsch  zeereiziger,^ werd  geboren  te  Mid- 
delburg in  Januari  1659  en  overleed  aldaar 
in  1729.  Hy  studeerde  en  promoveerde  in  de 
rechten.  Na  den  dood  zyns  vaders  (1679)  ver- 


liet hy  zyne  geboorteplaats,  om  zich  in  169S 
aldaar  wederom  te  vestigen.  In  1703  vertrok 
hy  naar  Oost-Indië  en  werd  er  raad  van  Ju- 
stitie. Nadat  hy  in  1714  in  het  VaderUnd  was 
teruggekeerd,  deed  hy  pogingen  om  de  noo- 
dige  gelden  voor  een  ontdekkingstocht  ter  zee 
byeen  te  brengen,  en  na  verloop  van  7  Jaren 
verkreeg  hy  van  de  West-Indische  Compagnie 
8  schepen,  waarmede  hy  den  Isten  Augiutos 
1721  de  reede  van  Tessel  verliet.  Nadat  hy 
Kaap  Hoorn  was  omgezeild,  ontdekte  hy  een 
eiland,  waaraan  hy  den  naam  gaf  vanPaaseh- 
eiland,  en  meende,  dat  daarop  het  onbekende 
Zuidland  zou  volgen.  Bemerkende,  dat  hy  zich 
hierin  vergist  had,  besloot  hy,  na  het  verlies 
van  éen  zyner  schepen,  over  Oost-Indië  naar 
het  Vaderland  terug  te  koeren.  Zyne  aankomst 
ter  reede  van  Batavia  was  tevens  het  einde 
van  zyn  tocht,  want  op  bevel  van  den  Baad 
van  Indie  werden  zyne  schepen  met  de  ladin- 
gen verbeurd  verklaard,  zoodat  hy  en  zyne 
manschappen  met  de  retourvloot  konden  te- 
rugkeeren.  Na  die  onwaardige  behandeling 
vestigde  hy  zich  te  Middelburg  en  bleef  aldaar 
tot  aan  zyn  dood.  In  1728  verscheen  een  ver- 
haal van  dien  tocht  onder  den  titel :  „Twet^aiige 
reize  rondom  de  wereld**,  waarin  Eoggeoeen 
in  een  bespotteiyk  daglicht  werd  gesteld 
*t  geen  hy  geenszins  had  verdiend.  —  Naar 
hem  zyn  de  Eoggweentmlamdem  genoemd,  eene 
eilandengroep  in  oosteiyk  Polynéei6,  in  het 
noordoosten  van  de  Samoa-eilanden  en  in  het 
noordwesten  van  de  SodSteitseilanden.  De 
voornaamste  eilanden  van  die  groep  dragen 
de  namen  van  Tongareva  (Penrhyn),  Rakaanga 
(Bearson)  en  Manihiki  (Humphrey).  Deze  en 
de  zeven  overige  zyn  boschryke  koraaleilanden 
met  ruim  1500  vry  beschaafde,  maar  arme 
bewoners. 

Bogier  (Charles),  een  BelglBch  staatsman, 
geboren  den  16den  Augustus  1800  te  8t  Quentin 
in  Frankryk,  ontving  zyne  opleiding  te  Luik, 
wydde  zich  na  het  volbrengen  zyner  studiën 
aan  de  Journalistiek,  snelde  by  het  uitbarsten 
der  Belgische  omwenteling  in  September  1880 
aan  het  hoofd  van  800  gewapende  vry  willigers 
naar  Brussel  en  nam  er  deel  aan  het  straat- 
gevecht. Hy  werd  dan  ook  lid  van  het  Voor- 
loopig  Bewind,  behield  die  betrekking  tot  in 
Februari  1881  en  zag  zich  in  Juni  van  dat 
Jaar  benoemd  tot  gouverneur  van  Antwerpen 
en  in  1882  tot  minister  van  Binnenlandsche 
Zaken.  In  al  die  betrekkingen  onderscheidde 
hy  zich  door  beleid  en  geestkracht ,  en  vooral 
maakte  hy  zich  verdiensteiyk  door  de  organi- 
satie van  het  bestuu;  van  den  nieuwen  Staat. 
Van  1889  tot  1840  was  hy  weder  gouvemew 
van  Antwerpen  en  van  1840  tot  1841  minister 
van  Openbare  Werken.  Daarna  was  hy  lid 
van  de  Tweede  Kamer  en  een  begaafd  woord- 
voerder der  liberale  oppositie.  Toen  den  ISden 
Augustus  1847  een  liberaal  bewind  aan  het 
roer  kwam,  aanvaardde  hy  de  portefeuille 
van  Binnenlandsche  Zaken  en  zorgde,  dat 
België  bewaard  bleef  voer  de  schokken  van 
het  Jaar  1848.  In  den  herft*  van  1852  legde  hy 
wegens  de  opgekomene  spanning  met  Frankryk 
de  portefeuille  neder  en  Meef  te  Brussel  werk- 
zaam in  het  Parlement,  totdat  hy  den  9den 
November  1857  wederom  tot  minister  van 
Binnenlandsche  Zaken  werd  benoemd.  Den 
25sten  October  1861  verwisselde  hy  zyne  por- 


BOaiEB-ROHAN. 


27 


tefesille  met  die  yaü  Baitealftndflche  Zaken 
611  werd  Toonitter  yan  bet  Kabinet,  docb 
nam  den  8den  Januari  1868  aOn  ontslag 
en  overleed  den  278ten  Jani  1886.  Zyn 
broeder  Finmn  Rogier,  geboren  te  Kamer- 
rffk  (Cambrai)  den  laten  April  1791,  werd  in 
1830  meennalen  belast  met  staatkundige  sen- 
dingen  naar  ParQs  en  was  van  1848  tot  1864 
Belgiaek  geiant  aan  het  Hof  van  FrankrOk. 

BÏDgier  yan  der  Weyden,  tot  in  1846 
«Kmd  bekend  onder  den  naam  van  RogUrvan 
Bi^gffê  en  de  beroemdste  leerling  yan  Jan  van 
JSgek,  werd  geboren  te  Brussel  in  het  laatst 
dn  14de  of  in  het  begin  der  15de  eeuw.  Beeds 
in  1430  was  hQ  een  uitstekend  schilder,  aan 
wien  Paus  MartiMUM  V  een  klein  altaar  be- 
stelde, bedtemd  yoor  Koning  Jnan  II  van 
Spanje.  In  het  Jaar  1486  was  hy  stadsschilder 
te  Brussel  en  yervaardigde  yoor  de  rechtssaal 
op  het  stadhuto  aldaar  eene  schilder^  met  sth 
i^engels,  yermoedeigk  bQ  den  brand  yan  1695 
yemield.  Tnsschen  1440  en  1447  fthilderde 
hf  yoor  Nieolas  RoUin,  kanselier  yan  FAÜip$ 
^  Ooede,  een  groot  altaarstuk  yoor  de  kapel 
fai  bet  klooster  te  Beaune  in  Bonrgondi6,  en  in 
1449  begaf  hg  lich  naar  ItaUS,  waar  hg  o.a. 
eeae  „ A&eming  yan  het  Kruis*'  schilderde.  In 
1460  beyond  h0  lioh  tffdens  het  JnbUeum  te 
Bene,  besoeht  Florence  en  keerde  yeryolgens 
naar  Bruasel  terug,  alwaar  hg  den  16den  Juni 
overleed.  Zgne  figuren  zgn,  wat  het  naakt 
betreft,  sehnal  en  mager,  maar  zgn  koloriet 
is  levendig  en  krachtig.  In  den  beginne  schil- 
derde hg  in  een  leer  warmen,  later  in  een 
koelen  toon.  Yan  sgne  kunstwerken  vermelden 
wg,  belialve  het  reeds  vermelde  tryptichon, 
door  Paus  Martimu  V  besteld  en  thans  in  het 
museum  te  Berign,  een  dergeigk  stuk,  aldaar 
aaaweiig  en  de  geboorte  van  Johanne$  dê 
DoqpêTf  diens  doop  van  Ckriiimê  en  diens  ont- 
hoofding voorstellend,  —  voorts  eene  „Kruisi- 
ging*", thans  te  Weenen,  —  een  tryptichon 
met  den  legenenden  Okriëtuê  en  op  de  vleu- 
gels Marim  MagdaUna  en  Johannef  dé  Dooper^ 
—  en  in  bovenvermeld  klooster  het  „Laatste 
Oordeer,  —  wgders:  te  Frankfort  eene  „Ma- 
donna**, —  te  *8  Qravenhage  eene  „  Afheming  van 
bet  Kruis**,  te  voren  aan  Mmnling  toegekend,  — 
en  in  het  museum  te  Antwerpen  de  „Zeven 
€aeramenten**.  Gak  heeft  hg  uitgemunt  als  minia- 
tuurschilder ,  terwgi  hg  als  leermeester  van  een 
aantal  kunstenaars  een  belangrgken  invloed  heeft 
gdiad  op  de  kunstrichting  van  zgn  tgd.  Zgn 
beroemdste  leerlhig  was  Sanê  Memling,  Zgn 
flooa  Rogier  van  dor  Wegden  de  Jongere  volgde 
de  voetateppen  des  vaders^  maar  gafaansgne 
üguren  voller  vormen.  Diens  hoofdwerk  is 
eene  „Afbeming  van  het  Kruis**,  thans  in  de 
eaerlatg  der  Lorensokerk  van  het  EscuriaaL 
Voorts  vindt  men  stukken  van  zgne  hand  in 
bet  Kensingtonmnseum  en  te  Dresden.  Hg 
was  seer  milddadig  en  overleed  in  1629  te 
Brussel  in  hoogen  ouderdom. 

Bogniat  (Joseph,  vlcomto  de),  een  ver- 
dlensteigk  Fransch  generaal  en  schrgver,  ge- 
boren den  9den  November  1776  te  St.  Priest 
in  bet  departement  Isöre,  besoeht  de  genie- 
ncbool  te  Mets  en  trad  bg  den  aanvang  der 
Oroote  Bevolntie  in  dienst.  Weldra  was  hg 
ki^ltein  en  nadat  hg  aioh  in  1800  onder  JfofMw 
ondenebeiden  bad,  werd  hg  iu  1808  als  ko- 
lonel naar  Spanje  geionden,  waar  hg  sieb 


verdiensteigk  maakte  bg  de  belegering  van  Sa- 
ragossa.  In  Februari  1809  werd  hg  brigade- 
generaal  en  in  Dnitschland  als  kommandant 
der  genie  bg  het  korps  van  Lannet  geplaatst 
Na  den  Vrede  van  Weenen  zond  Napoleon 
hem  weder  naar  Spanje,  waar  hg  in  1811 
alle  belegeringen  bestuurde.  Na  die  van  Tar- 
ragona  werd  hg  divisie-generaal,  en  in  1812 
begaf  hg  zich  naar  Pargs  tot  herstel  zgner 
gezondheid.  In  de  eerste  dagen  van  1813  ging 
hg  weder  naar  Dnitschland  als  kommandant 
van  het  korps  ingenieurs,  en  op  zgn  last 
werden  de  groote  werken  aan  de  Saaie  en  de 
Elbe  ten  uitvoer  gebracht  Na  den  Volkerenslag 
bg  Leipzig  viel  hg  wegens  het  doen  springen 
van  eene  brug  bg  den  Keizerin  ongenade, zoodat 
hg  zgn  kommando  nederlegde  en  te  Metz  ach- 
terbleef, toen  het  leger  over  de  Moesel  trok.  Bg 
den  terugkeer  van  ^tfjH^i^eo»  in  1816  vergat  ito- 
gniai  zgne  grieven  en  belastte  zich  weder  met 
het  komando  over  het  korps  ingenieurs  bg  de 
groote  armee.  In  1817  werd  hg  vioomte,  in 
1829  Ud  van  het  InsHtuut,  in  1882  pair,  en  hg 
overleed  den  8sten  Mei  1840.  Van  zgne  ge- 
schriften vermelden  wg:  „Belation  des  sièges 
de  Saragosse  et  de  Tortose  (1814)**,  —  „Oon- 
iddérations  sur  Tart  de  guerre  (1816;  2de 
druk,  1817)**,— en  „Des gouvemements (1819)**. 
Het  „Memoire  sur  Temploi  des  petites  armes 
dans  la  défense  des  places  (1827)**  is  na  zgn 
dood  door  FUUneuf  uitgegeven. 

Bohan  is  de  naam  van  een  oud  en  aan- 
sienigk  Fransch  geslacht,  gesproten  uit  dat 
der  Hertogen  van  Bretagne  en  alsoo  genoemd 
naar  bet  stadje  Bohan  in  het  departement 
Morbihan.  Het  nam  tot  devies:  „Boynepuys, 
duc  ne  daygne,  Bohan  snys  (Koning  kan, 
hertog  wil  ik  niet  zgn,  maar  ben  Bohan)**, 
is  vermaagschapt  met  de  meeste  regeerende 
Vorstenhuizen  van  Europa  en  bestaat  ook 
thans  nog  inAeVinRohan-&MSmenéeRoekeforty 
welke  desgeigks  in  Oostenrgk  in  het  bezit  is 
van  de  vorsteigke  waardigheid.  De  ign  i{oJl<ifi- 
Soubiee  stierf  uit  in  1787  en  die  van  Rokan-CHé 
in  1688.  De  stamvader  van  het  geslaeht  Rokan 
is  AUdn  J,  vierde  zoon  van  vicomte  JBudon 
de  JPorkoëi,  die  in  1128  den  naam  droeg  van 
vicomte  de  Rokan,  Onder  Kard  IX  werd  het 
familiegoed  Chiémenée  ten  behoeve  van  Louit 
Rokan  VI  tot  een  vorstendom  verheven.  Diens 
zoon  Lomie  de  Rokan- GnémenSe  werd  in  1688, 
onder  Hendrik  III,  hertog  en  pair  de  Mont- 
haeon  en  droeg,  geigk  later  zgn  zoon  HerewU 
(t  1664),  de  wapens  tegen  de  B.  Katholieke 
Ligue.  De  dochter  van  laatstgenoemde  was 
de  door  geest  en  schoonheid  vermaarde  Her- 
'togln  de  Ckeerenté  (f  12  Augustus  1679).  — 
Lowe,  prins  d«  Rokan- Ghtêmenée,  geboren  in 
16S6,  verloor  wegens  zgne  uitspattingen  de 
gunst  van  Lodewijk  XIV  en  spande  nu  uit 
wraakzucht  met  anderen  samen,  om  voor 
geld  Qttilleboeuf  in  handen  der  Nederlanders 
te  brengen.  Dat  plan  werd  echter  ontdekt, 
en  Rokan  beklom  in  1674  het  schavot.  — 
LottU  René  JSdonardy  ptiuB  de  Rokan- CMmenée^ 
geboren  den  26sten  September  1784,  werd 
cardinaal  en,  aooals  8  i2oil«ii#  vóór  hem,  vorste 
bisschop  van  Straatsburg  en  in  1772  groot- 
aalmoezenier  van  Frankrgk  en  gezant  te 
Weenen,  maar  haalde  zteh  door  zgn  losban- 
dig leven  het  misnoegen  van  Marie  Aniomette 
<^  den  hals,  aoodat  hg  na  de  troonbeklim- 


ROHAN— R0HLF8. 


miog  yan  Lodewijh  XVI  in  ODgenade  riel  bQ 
het  Hof.  Om  de  verloren  gonst  te  herwinnen, 
verlaagde  hy  zich  in  de  bemchte  halaaieraad- 
gewhiedenis  tot  een  werktuig  van  de  grayin 
LiMimoilê  (zie  aldaar).  Nadat  hy  deswege  in 
de  Bastille  was  opgesloten,  sprak  het  Parle- 
ment hem  yry,  maar  hy  moest  het  ambt  van 
aalmoezenier  nederleggen  en  werd  eerst  naar 
de  abdy  La  Chaisedieo  in  Anvergne  en  ver- 
volgens naar  Straatsburg  verwezen.  In  1789 
benoemde  de  geesteiykheid  hem  tot  afgevaar- 
digde naar  de  Generale  Staten,  maar  hy  werd 
aangeklaagd  wegens  verduistering  van  eenige 
millioenen  francs,  toebehx>orende  aan  het  hos- 
pitaal Quinzevingt,  zoodat  hy  zich  naar  zyne 
bezittingen  in  Dnitschland  begaf,  waar  hy 
den  16den  Februari  1802  te  Ettenheim  over- 
leed. —  Viatcr  Louig  Mériadêo,  prins  dê  Boham' 
Omémenéê  hertog  de  Mtmthatam  en  BouüloMf 
geboren  den  208ten  Juli  1766,  werd  luitenant- 
veldmaarschalk in  Oostenrykachen  dienst,  over- 
leed kinderloos  den  lOden  December  1826  en 
liet  slechts  een  paar  neven  achter,  zonen  van 
een  Jongeren  tak  der  lyn  OMémmée^  van  den 
tak  sdan-Boehêfortf  die  door  zyn  broeder 
JMm  Armamd  Louis  (f  1836)  als  kinderen 
waren  aangenomen.  Het  hoofd  dezer  vereenigde 
takken  is  thans  OamüU  FhiUppe  Joseph  Idet- 
hdld^  prins  de  BohanGuémenSe^  Mochefori  en 
Maniambany  geboren  den  19den  December  1800 
ridder  van  het  Qnlden  Vliee,  eereburger  van 
Pnuig  enz.  —  De  lyn  Eokcm-QU,  uit  die  van 
ChUmm^  gesproten,  werd  gesticht  door  Fierre 
de  Bokan  dê  Oié^  geboren  in  14&8,  die,  in 
1618  als  maarschalk  overleden,  de  opvoeder 
was  van  JVom  /  en  onder  Lodewyh  X/Ieene 
merkwaardige  rol  vervulde.  —  Zyn  kleinzoon 
Béne  I  sneuvelde  den  20sten  October  1568  by 
Hetz.  Hy  was  gehuwd  met  UdbdU  d'Alhreif 
oudtante  van  Mendrik  JF,  zoodat  de  Bokans 
uitzicht  erlangde  op  den  troon  vanNavarre 
en  zich  by  de  Protestanten  aansloten.  — 
Bene  IIj  een  zoon  van  den  voorgaande,  ge- 
boren in  1560  en  overleden  in  1686,  huwde 
in  1576  met  de  door  hare  dichtwerken  beroemde 
Caihérine  de  PariheiMy^  erfgename  van  het 
Huis  SoMte,  Zy  verduurde  met  groote  stand- 
vastigheid de  belegering  van  La  Bochelle  en 
overleed  te  Pare  in  1831.  —  Haar  zoon  JETmiri, 
hertog  de  Bohan-Oié,  prins  van  Leon,  geboren 
den  21sten  Augustus  1579  op  het  kasteel  Blain 
in  Bretagne,  was  met  zyn  broeder  Bemfaminy 
prins  de  Sonhue,  onder  Lodewijh  XIII  het 
hoofd  der  Hugenoten.  Op  16-jarigen  leeftyd 
kwam  hy  aan  het  Hof  van  Hendrik  IV^  die 
hem,  zoolang  hy  geene  nakomelingen  had, 
als  zyn  opvolger  in  Navarre  beschouwde  en 
in  1608  tot  hertog  de  Bohan^  tot  pair  van 
Frankryk  en  tot  opper- generaal  der  Zwitsers 
verhief.  Na  den  moord,  op  Hendrik  IV  ge- 
pleegd, waardoor  de  verwachtingen  van  Bohan 
verydeld  werden,  trad  hy  op  als  een  yveraar 
voor  de  Hugenoten.  Nadat  zyne  pogingen  tot 
eene  minneiyke  schikking  tusschen  dezen  en 
het  Hof  schipbreuk  hadden  geleden,  greep  hy 
naar  de  wapens,  versterkte  de  vestingen  in 
Guienne,  verdedigde  Moutauban  tc^n  den 
Koning  en  noodzaakte  dezen  by  den  Vrede 
van  1622  tot  bevestiging  van  het  Edict  van 
Nantee.  Toen  hy  persooniyk  met  gevaar  be- 
dreigd werd,  trok  hy  in  1625  wederom  ten 
stryde  en  dwong  BieieUeu  tot  onderteekening 


van  het  verdrag  van  4  Februari  1626.  Later 
behaalde  hy,  in  weerwil  van  zyne  geringe 
strydmacht,  de  overwinning  by  Revel  in  het 
graafiKshap  Folx  en  by  Pamiers,  en  na  de 
overgave  van  La  Roebelle  (1628)  behield  al- 
leen hy  den  moed  en  knoopte  onderhandelingen 
aan  met  verschillende  Hoven.  Na  een  haehe- 
lyken  stryd  tegen  een  zestal  legers  bracht  hy  door 
zyne  volharding  den  voordeeligen  Vrede  van 
27  Juli  1629  tot  stand.  Hy  onderhandelde 
vervolgens  met  de  Porte  over  den  afbtand  van 
het  eiland  Cyprus,  waar  hy  alle  vervolgde 
Protestanten  wilde  vereenigen.  XodM^^i;  ZiTJ 
zond  hem  in  1631  naar  Graowbunderlaad, 
om  er  het  bevel  der  aldaar  ten  behoeve  vaa 
Frankryk  geworvene  troepen  op  aich  te  ne- 
mee,  en  hy  verdreef  de  Spanjaarden  en  Oos- 
tenrykers  in  1633  uit  Valtellino.  In  1636 
versloeg  hy  de  Spai^aarden  aan  het  Meer  van 
Gomo,  nadat  hy  den  Hertog  van  Lotharingen 
uit  dat  land  verdreven  en  de  Keizeriyken  en 
Spai^aaiden  by  herhaling  geslagen  had.  We- 
gens het  eigenmachtig  sluiten  van  een  verdrag 
in  1637  werd  hy  teruggeroepen.  Hy  begaf 
zich  naar  Genève  en  vandaar  in  1638  naar 
het  leger  van  den  Hertog  ^n,n  Sakeen- W€iimat 
aan  de  Ryn,  maar  werd  den  28Bten  Februari 
van  dat  Jaar  in  den  slag  by  Rheinfelden  ge- 
wond, zoodat  hy  den  18den  April  daaraan- 
volgende  te  Königsield  overleed.  Eiy  sehreef: 
•Mémoires  sur  les  choees  advenues  enFrance 
depuis  la  mort  de  Henri  IV  Jusqn'i  la  paix 
au  mois  de  Juin  1629  (1630;  88te  druk,  Am- 
sterdam, 1766,  2  dln)*',  —  en  „Mémoires  et 
lettres  sur  la  gnerre  de  la  Valteline  (1768,  8 
dln)".  —  zyne  dochter  Margmerite  de  Bohm 
bracht  in  1646  haren  gemaal,  Memri  de  Ckeibot^ 
markies  de  Saini-Aula^  die  den  naam  van 
Boham-Ckabot  aannam,  de  aanzieniyke  bezit- 
tlDgen  van  haar  geslacht  ten  huweiyk.  Het 
tegenwoordig  hoofd  der  ftimilie  is  (TüorleiXMtt 
Jottdim  de  Bohan- CiMoi,  hertog  de  Bokam  en 
prins  van  Leon^  geboren  den  12den  December 
1819.  Een  neef  van  dezen,  Louie  CharUe 
OuiUaume  de  Bohan-Okaboi,  geboren  den  6den 
October  1780  en  vervolgens  pair  van  Frank- 
ryk, overleed  in  September  1869,  enzynioon 
Fküippe  de  BohanChabot,  graaf  de  Jamae^ 
geboren  den  2den  Juni  1816,  was  Fimnsch 
gezant  te  Londen  en  stierf  den  22Bten  Maart 
1876. 
Bohlfs.  Onder  dezen  naam  vermeldmiwy: 
Ooitfried  Seinrieh  Boklfêj  een  verdiensteiyk 
geneeskundige,  geboren  den  17den  Jnni  1827 
te  Vegesack.  Hy  studeerde  te  Göttingen, 
Würzburg,  Beriyn ,  Mttnchen,  Praag  en  Parys, 
nam  als  arts  deel  aan  den  veldtocht  in  Slees- 
wyk  Holstein  (1848-1850)  en  vestigde  zich 
als  practiseerend  geneesheer  eerst  te  Vegesack 
en  later  te  Bremen.  Sedert  1878  woont  htf 
ambteloos  te  Göttingen.  Hy  schreef  :„Umrisse 
zur  Kritik  der  neuem  deutschen  Medicin 
(1851)",  —  „Qnem  fiructum  medicinae  historlae 
studium  medico  afferat  ?  (1867)**, » f^Die  Lösung 
der  schleswigholsteinischen  Frage (1867)*',  — 
„Die  Radikaiknr  des  Wasserbruchs  und  die 
Punetio-excisionsmethode  (1862)**,  —  „Ueber 
die  Emancipation  der  Medicin  (1867)**,  — 
„Die  Medicinalreform  auf  der  Versammlnng 
der  Naturforscher  und  Aerzte  im  Frankfnrt 
a.  M.  (1867)'*,  —  „Medicinisehe  Reisebriefe 
aus  England  und  Holland  (1868)**,  --  „Heil- 


BOHLFS-BOJAS-ZOBILLA. 


29 


kunde  fllc  Sehiibofflciere  (3de  druk,  1874)'*, — 
en  «Oeeehidite  der  deutschen  Medicin  (1875)*\ 
€hrh»rd  SMfê,  een  broeder  van  den  yoor- 
gaande  en  een  yermaard  reiziger  in  Afrika. 
BQ  werd  geboren  den  14den  April  1832  te 
Vegeaackf  bnoeht  het  gymnaaiam  te  Bremen, 
tfcieed  in  1849  in  Sieeswtik-HolBtein,  werd  na 
den  slag  Tan  Idatedt  officier,  stadeerde  Yoorts 
te  Heidelberg,  Wttraborg  en  Göttingen  in  de 
geneeskimde,  trad  in  1856  als  arts  in  dienst 
in  bet  Fiansche  yreemdelingenlegioen  en 
woonde  de  TeroTeringen  by  van  Qroot-Kabyli6 
lot  In  1861.  Hier  leerde  hQ  Arabisch  en 
goaakte  ach  xoo  grondig  bekend  met  deOos- 
tersehe  zeden  en  gewoonten,  dat  hQ  het  waagde, 
als  Mohammedaan  naar  Marocco  te  trekken. 
Déai  verwierf  hg  de  gonst  van  den  te  Uësan 
leadeerenden  Groot-sherif  8idi  el  Sadsj  AUaUm 
en  reisde  met  een  brief  van  aanbeveling  van 
4ien  Vorst  door  het  Land.  In  1862  trok  hg 
•vas  het  oosten  door  de  Maroccaansche  Sahara 
•en  besocht  de  geheele  Wadi  Dra.  Door  süne 
geleiden  op  verraderiyke  wyse  aangevallen 
•en  gewond,  bleef  hg  holpeloos  liggen  in  de 
woe^n,  totdat  hg  bg  toeval  door  twee  Ma- 
labonts  ontdekt  en  verpleegd  werd  en  vervol- 
-gens  de  grenaen  van  het  Fransche  gebied 
bereikte.  Toch  keerde  hg  in  1864  naar  Marocco 
terqg  en  toog,  geholpen  door  een  aanhevelings- 
Mef  nit  UOoin,  door  de  roofgierige  stammen 
van  den  Atlas  heen  naar  de  oase  Toeat.  van 
welke  hfi  de  eerste  beschrgving  en  kaart 
leverde.  Over  Ghadames  keerde  hg  naar  Tri- 
poli en  vand&ar  in  1835  naar  Daitschland 
temg.  Terstond  echter  begaf  hg  zich  nogmaal 
«aar  Afrika  en  wel  naar  Moerzoek,  waar  hg 
gedurende  agn  verbigf  een  handschrift,  de 
^esdiiedenis  van  Fezzan  bevattende,  in  het 
Doitsch  vertaalde  en  tevens  eene  uitvoerige 
teselugving  gaf  van  het  land  en  van  het  na- 
iiSgelegen  Tibesti.  In  het  voorjaar  van  1866 
:ging  hg  over  Bilma  naar  Bomoe  en  beschreef 
«eer  nanwkeorig  den  afgelegden  weg.  Te 
Koeka  werd  hg  zeer  goed  ontvangen,  maar 
moest  toch  zgn  plan,  om  zich  naar  Wadai  te 
geven,  laten  varen,  zoodat  hg  zich  in  Decem- 
ber naar  de  westkust  spoedde.  Over  Jakoba 
•en  de  handel^laats  Keffi  Abd  es  SoDga  trok 
kg  door  onbekende  gewesten  tot  aan  de 
Btnoefi  en  zakte  deze  rivier  af  tot  aan  de 
Engelsehe  kolonie  Lokoja,  waar  zg  zich  uit- 
fltort  in  de  Niger.  In  April  bevoer  hg  stroom- 
opwaarts laatstgenoemde  rivier  tot  aan  Rabba 
-ea  bereikte  door  de  oorspronkeigke  wonden 
Tan  Joroeba  heen  tegen  het  einde  van  Mei 
de  knst  bg  Lagos,  waar  hg  op  eene  Engelsehe 
stoomboot  zich  inscheepte  naar  Liverpool.  In 
1868  vergezelde  hg  de  Engelsehe  expeditie 
naar  Abessinié  en  werd  tevens  belast  met  het 
overbrengen  der  geschenken  van  den  Koning 
Tan  Pmisen  aan  den  Sultan  van  Bomoe.  Die 
taak  droeg  hg  in  1819  te  Tripoli  over  aan 
JfaokHgalj  terwgi  hg  zelf  eene  reis  ondernam 
naar  Cyrenaica  en  naar  de  oase  van  Jüpiter 
Ammon.  Na  zgn  terugkeer  in  1870  vestigde 
hg  zich  te  Weimar,  maar  op  uitnoodiging  van 
den  Ehedive  was  hg  in  1873  en  1874  aan- 
voerder eener  expeditie  van  10  Duitschers,  trok 
•met  dezen  door  de  Libysche  woestgn  en  be- 
reikte na  een  marsch  van  36  dagen  door  wa- 
terlooze  gewesten  de  oase  Sioeah  (Jópiter 
Ammon).  In  1875  ging  hg  naar  de  Vereenigde 


Staten  van  Noord-Amerüui  en  reisde  er  van 
den  éenen  Oceaan  naar  den  anderen.  In  1876 
vestigde  hg  zich  weder  te  Weimar,  maar  in 
het  begin  van  December  1878  maakte  hg  zich 
gereed,  om  van  Tripoli  naar  Sokna  te  reizen. 

Nadat  hg  hier  in  de  oase  DJofra  eenige 
weken  vertoefd  had,  trok  hg  met  de  expeditie 
den  Uden  Maart  over  Sella  verder  en  bereikte 
in  het  begin  van  April  de  oasen  Aoe^jiln  en 
DJalo.  Tot  regeling  van  zaken  moest  hier  eerst 
Stecher  en  daarna  BMfs  naar  Benghasi  te- 
mgkeeren  en  eerst  den  27sten  Juli  konden^ 
den  tocht  naar  het  zuiden  voortzetten.  In  47» 
etmaal  trokken  zg  over  een  afistand  van  400 
Ned.  mgi  door  eene  waterlooze  woestgn  en 
kwamen  den  Isten  Augustus  te  Ti^ïserbo,  eene 
onbewoonde  oase  der  Koefaragroep,  te  voren 
nog  nooit  door  een  Europeaan  b^ocht.  Den 
8sten  Augustus  bereikten  zg  de  oase  BoeseYma, 
den  13den  Augustus  Hoeëze  en  den  volgenden 
dag  de  hoofdoase  Kebabo.  Toen  de  expeditie 
op  het  punt  was,  om  naar  Wadaï  te  vertrekken, 
werd  zg  den  13den  September  geplunderd, 
terwgi  de  reizigers  door  tuasche&omst  van 
een  fiDeik  het  leven  behielden.  De  expeditie 
keerde  dien  ten  gevolge  langs  denzelfden  weg 
terug  en  kwam  den  25sten  October  1879  te 
Benghasi.  —  Den  25sten  December  1880  aan- 
vaardde Boklfs,  door  Steókêr  vergezeld,  eene 
reis  van  Ailet  aan  de  Boode  Zee  naar  Abes- 
siniS,  om  er  een  brief  en  geschenken  van  den 
Duitóchen  Keizer  over  te  brengen  aan  den 
Negoes  JohcMnu  en  er  handelsbetrekkingen 
aan  te  knoopen.  Hg  volbracht  den  tocht  en 
keerde  in  April  1881  over  Massaoea  naar  Suéz 
terug.  Tegen  het  einde  van  1884  zag  hg  zich 
benoemd  tot  Dnitsch  consul-generaal  te  Zan- 
zibar,  maar  in  Augustus  1885  keerde  hg  naar 
zgn  vaderland  temg. 

Behalve  vele  opstellen  in  tgdschriften  schreef 
hg:  .Beise  dnrch  Marokko  (1868;  2de  dmk, 
1869)'»,  —  Jaeise  durch  Nordafrika  (1865— 
1867)'*,  —  „lm  Anftrag  des  Königs  von  Preus- 
zen  mit  dem  englischen  Expeditionskorps  in 
Abessinien  (1869)",  —  «Land  und  Volk  in 
Afrika  (1870)",  —  „Von  Tripolis  nach  Alex- 
andrien  (1874,  2  dln)",  —  „Mein  erster  Auf- 
enthalt  in  Marokko  (1873)'',  —  Quer  durch 
Afrika  (1874,  2  dln)",  —  „Drei  Monate  in  der 
Libyschen  WOste  (1875)",  —  „Beitr&ge  znr 
Entdeckung  und  Erforschung  Afrika's  (1876)", 

—  „Neue  BeitrSge  zur  Entdeckung  und  Er- 
forschung Afrika's  (1881)",  —  „Kufra  (1881)", 

—  en  „Meine  Mission  nach  Abessinien  (1883)". 
BoUft  ontving  de  gouden  medaille  van  de 
geographische  genootschappen  te  Londen  en 
te  Pargs. 

BoJas— Zorilla  (Frandsco  de),  een  be- 
roemd Spaansch  tooneeldichter,  geboren  te 
Toledo  omstreeks  het  jaar  1601,  was  ridder 
der  Orde  van  Santiago  en  woonde  te  Madrid. 
Het  jaar  van  zgn  dood  is  onbekend.  Hoewel 
vele  stukken,  van  zUne  hand  beneden  het 
middelmatige  staan,  heeft  hg  ook  zeer  voor- 
treffeigke  geleverd,  zooals:  „Donde  no  hay 
agravias.  no  hay  zelos",  —  „Lo  que  son 
mugeres^  —  „Abre  el  ojo",  —  het  bigspel: 
.Entre  bobos  anda  el  jnego",  —  en  vooral 
het  drama:  „Del  rey  abi^o  ninguno".  Een 
gedeelte  zUner  dramatische  werken  verscheen 
in  1640—1645  in  2  deelen,  alsmede  in  1680, 
desgeigks  in  5  deelen. 


80 


BOK-ROLANDSLIED. 


Bok  (De  heilige),  éeoe  van  de  rellqnieën 
der  R.  Katliolieke  Kerk  (Johannes  XIX:  28), 
wordt  in  yerschillende  kerken  bewaard|  b||T. 
te  Arsentenil,  te  Rome  in  de  Lateraankerk 
enz.  De  Termaardgte  in 'den  jongsten  t|fd  is 
die  yan  den  Dom  te  Trier,  welke  telkens  om 
de  25  Jaar  plechtig  aan  de  gelooTigen  wordt 
▼ertoond  en  in  1844  aanleiding  gaf  tot  de 
stichting  der  Doitscb-Katholieke  gemeenten. 
Men  verhaalt,  dat  bQ  door  OrenddofArendtL 
een  zoon  yan  Koning  JSjfffd  yan  Trier,  by 
eene  schipbreuk  op  de  kast  yan  Palaestina 
in  den  bolk  yan  een  walylsch  gevonden  en 
naar  z|||ne  vaderstad  overgebracht  is. 

Bokitansky  (Karl),  een  uitstekend  ge- 
neeskundige en  de  grondlegger  van  de  Duit- 
sche  pathologisch  anatomische  school,  geboren 
den  19den  Februari  1804  te  KOniggr&tz  in 
Bohemen,  studeerde  te  Praag  en  te  Weenen 
in  de  geneeskunde  en  werd  in  laatstgenoemde 
stad  assistent  by  de  pathologischanatomische 
inrichting  en  in  1834  hoogleeraar  in  de  patho- 
logische anatomie.  Daar  hy  tevens  werkzaam 
was  als  prosector  aan  het  groote  ziekenhuis 
te  Weenen  en  aan  de  gerechteiyke  snykamer 
aldaar,  vergaderde  hy  eene  menigte  waarne- 
mingen, welke  in  zyn  „Lehrbuch  der  patho- 
logischen  anatomie  (1841—1846,  5  dln;  Sde 
druk,  1866—1861)"  zyn  opgenomen.  Hy  treedt 
daarin  op  als  haematopatholoog  en  zoekt  de 
oorzaak  van  alle  zlekeiyke  verschynselen  in 
het  bloed,  —  een  stelsel,  dat  later  plaats 
ruimde  voor  de  cellulairpathologie  van  VWéhow, 
Hy  maakte  y  verig  gebruik  van  den  microscoop 
en  wees  op  het  hooge  belang  der  pathologische 
anatomie,  welke  hy  tot  grondslag  legde  voor 
eene  pathologische  physiologie  en  voor  het 
wetenschappeiykgeneeskundlg  onderzoek  in 
het  algemeen.  Op  dien  grondslag  deden  iSl^cxia, 
SoAkA,  JBngd^  Mèbra,  Ojpjx^er,  DUirieh  enz. 
het  gebouw  der  nieuwe  diagnostiek,  der  phy- 
siologisohe  pathologie  en  therapie  verryzen. 
Den  16den  Juli  1876  ontving  BMUuuky  een 
eervol  emeritaat  en  schreef  nog:  „Die  Defecte 
der  Scheidew&nde  des  Herzens  (1876)'*.  Hy 
overleed  te  Weenen  den  2dsten  Juli  1876.  — 
zyn  oudste  zoon  Hansy  geboren  in  1886,  een 
verdiensteiyk  operazanger,  is  verbonden  aan 
de  Hofopera  te  Weenen,  hoogleeraar  aan  het 
conservatorium  aldaar  en  gehuwd  met  de 
zangeres  7%êr6te  LMaoke, 

Bol  (Eenr)  of  cylinder  is  een  lichaam, 
waarvan  de  loodrecht  op  de  as  aangebrachte 
doorsnede  overal  den  vorm  heeft  vmn  een  cir- 
kel van  denzelfden  omvang.  Men  heeft  rollen 
voor  mangels,  voor  pietwerktuigen  enz.  — 
Om  den  cylindervorm  geeft  men  dien  naam 
(of  ook  dien  van  rolfem$)  aan  een  gedeelte 
eener  ossenmaag  (pens),  met  gehakt  vleesch  ge- 
vuld. —  Eindeiyk  geeft  men  den  naam  van  rol 
ook  aan  een  g^eelte  van  een  tooneelstuk,  het- 
welk door  een  tooneelspeler  voorgedragen 
wordt. 

Boland  zie  BcHandiUed, 

Boland  de  la  Plattere  (Jean  Marie), 
een  Fransch  staatsman,  geboren  den  18den 
Februari  1784  te  Thizy  by  yuieflranche  in 
Beai\)olais,  was  bestemd  voor  den  geesteiyken 
stand,  maar  trad  op  19jarigen  leeftyd  in 
dienst  te  Nantes  by  een  scheepsreeder  en  ver- 
volgens te  Rouen  by  een  inspecteur  van  ma- 
nuflsoturen.  Daarna  werd  hy  zelf  inspecteur  te 


Amiens,  legde  zloh  toe  op  de  staathuishoud- 
kunde en  deed  verre  reizen.  By  het  uitbarsten 
der  Omwenteling  was  hy  inspecteur  generaal 
van  manuflEUïturen  en  fkbrieken  te  Lyon.  Ook 
werd  hy  omstreeks  dien  tyd  lid  van  den  ste- 
deiyken  raad.  In  1791  zag  hy  zich  afgevaar- 
digd naar  de  Ck>nstituante,  voegde  er  zich  by 
de  Girondynen,  vertrok  in  December  naar 
Parys  en  verkreeg  door  Britsot  in  het  minis- 
terie van  Maart  1792  de  portefeuille  van 
Binnenlandsche  Zaken.  In  die  betrekking  ont- 
wikkelde hy  eene  ongemeene  werkzaamheid, 
totdat  Lodimjh  XVI  hem  wegens  een  vry- 
moedigen  brief  daaruit  ontsloeg.  Na  het  om- 
verwerpen van  den  troon  werd  hy  echter 
weder  minister.  Hy  was  een  vyand  van  de 
woeste  bedoelingen  der  Bergparty  en  verzette 
zich  tevens  met  kracht  tegen  elke  schennis 
van  de  vryheid  des  volks.  Daar  de  Jacobynen 
hem  beschuldigden  van  den  toeleg,  om  de 
provinciën  zelfetasdig  en  van  de  hoofdstad 
onafhankeiyk  te  maken,  nam  hy  den  23sten 
Januari  1793  zyn  ontslag.  By  den  val  der 
Girondynen  in  den  zomer  van  dat  jaar,  werd 
ook  het  bevel  tot  in  hechtenisneming  van 
Boland  uitgevaardigd,  maar  hy  ontsnapte  naar 
Rouen  en  bracht  zich  by  het  vernemen  van 
den  dood  zyner  echtgenoot  om  het  leven  (16 
November).  Van  zyne  geschriften  vermelden 
wy  zyne  reisbrieven  (Amsterdam,  1782,  6 
dln)  en  zyne  „Dictionnaire  des  manuftUïtores 
et  des  arts  qui  en  dependent  (8  dln)*\  — 
zyne  echtgenoot  Marie  Jeannê,  geboren  te 
Parys  den  17den  Maart  1764  en  eene  dochter 
van  den  kopergraveur  PUipon^  was  wegens  de 
studie  der  oudheid  doordrongen  van  republi- 
keinsche  gevoelens  en  ondersteunde  haren 
gemaal,  met  wien  zy  den  4den  Februari  1780 
in  het  huweiyk  trad,  in  zyne  ministerieele 
werkzaamheid,  inzonderheid  door  het  opstellen 
van  adressen,  die  ter  bevordering  zyner  staat- 
kunde moesten  dienen.  Wegens  hare  briefwis- 
seling met  uitgewekene  Girondynen  werd  ztf 
den  2den  Juni  in  hechtenis  genomen,  voorde 
revolutionaire  rechtbank  gebracht  en  den  9den 
November  1798  geguillotineerd.  Hare  „Mémoires 
(1828)"  zyn  door  Breuü  in  het  licht  gegeven. 
Bolandslied  (Het),  een  episch  gedicht, 
behoorende  tot  den  Karolingschen  sagenkring 
en  in  midden-Hoogduitsche  taal  opgesteld, 
werd  vervaardigd  voor  1189  door  zekeren 
„Pfaffen  ZonraéT',  dienstman  by  Mendrik  de 
TfoUeihe  en  door  dezen  belast  met  het  be- 
werken dier  stof  naar  den  Franschen  „Chan- 
son de  Roland",  welke  laatste  o,  a.  is  uitge- 
geven door  GoMtier  te  Parys  (1175)  en  door 
Xolhinff  te  Heidelberg  (1877).  De  inhoud  van 
dat  lied  is  in  korte  trekken  de  volgende: 
Keizer  Zarel  de  Groote^  door  een  engel  daartoe 
vermaand,  trekt  naar  Spai^e  om  de  Heidenen 
te  bevechten.  Byna  het  geheele  land  valt  in 
zyne  handen,  met  uitzondering  vanSaragossa, 
waar  Koning  MarsUie  heerschappy  voert  Zard 
nu  zendt  op  raad  van  zyn  neef  BoUmd  diens 
stiefvader  Ganeloem  als  afgevaardigde  naar  zyn 
Koninkiyken  tegenstander.  Gamdoem  echter, 
Boland  van  booze  bedoelingen  verdenkend, 
wil  dezen  ten  val  brengen.  Hy  geeft  aan  den 
Heidenschen  Koning  den  raad,  zich  in  schyn 
aan  den  Keizer  te  onderweipen,  om  alzoo 
zyne  vyanden  op  eene  verraderiyke  wyze  te 
verdelgen.  Hy  wendt  by  Karü  voor,  dat  hy 


EOLANDSLIED-ROLLIN. 


81 


geslaagd  is  in  sttne  lendlDg  en  haalt  hem 
over,  den  terngtoeht  aan  te  nemen  en  Boland 
alB  stadhouder  in  de  Teroverde  landen  achter 
te  laten.  2^  aanslag  gelakt;  Bolamd  hlUft 
met  het  kndsleger  achter  en  wordt  in  het  dal 
yan  Boncesralles  onyerhoeds  door  de  vganden 
OYeryaUen.  In  den  vreeseiyken  strOd  yerricht 
hy  met  sQn  swaard  Dnrandal,  met  ayn  vriend 
OUvier  en  den  aartshisschop  Tmrpiu  aan  zgne 
sgde,  wonderen  ran  dapperheid,  maar  be- 
zw0kt  Toor  de  OTermacht  In  den  uitersten 
nood  blaast  hg  op  zj)n  ivoren  krUgshoom 
OUfiuit,  soodat  het  gesehal  zich  boyen  het 
slaggeiaas  yerfaeft  en  tot  den  Keizer  door- 
dringt Ulings  begeeft  deie  sich  derwaarts, 
maar  te  laat.  —  sEÜne  paladyns  i|}n  reeds 
gesnenyeld.  Éy  overwint  echter  de  Heidenen 
en  neemt  wraak  over  het  verraad  van  Ganê- 
Zoen,  die  te  Aken  door  paarden  wordt  vaneen 
gescheurd.  Het  Bolandslied  staat  niet  aoo  hoog 
als  andere  heldendichten  van  lateren  tQd, 
maar  is  toch  rtfk  in  levendige  en  natnoriyke 
tafereelen.  Een  fragment  van  dit  gedicht  werd 
het  eerst  nitgegeven  in  den  „Thesaoms  anti- 
qiütatnm  Teatonicamm  (1727)'*  van  SohiUer. 
YoUedige  idtgaven  werden  geleverd  door  TT. 
Qrimm  (188«)  en  door  Barisck  (1874).  De- 
zelfde stof  werd  ook  door  den  OostenrOkschen 
dichter  Stricker  omstreeks  het  Jaar  1250  be- 
werkt 

Bolandssuüen  zyn  ruw  bewerkte  steenen 
standbeelden,  welke  men  in  sommige  Noord- 
Dnitsche  steden  aantreft  GtowoonlQk  stellen 
zQ  een  man  voor  met  ontbloot  hoofd  en  een 
zwaard  in  de  hand.  De  oorsprong  en  strekking 
dier  beelden  is  onzeker.  Wellicht  waren  zQ 
zinnebeelden  der  stedelQke  vrQheden  en  rech- 
ten. OngetwQfBld  heeft  men  eerst  later  ver- 
band gezocht  tnsschen  hen  en  de  Bolandssage. 

Bolin-Jaoquemyns  (Gostave),  een  ver- 
dienstelQk  Belgisch  rechtsgeleerde  en  staats- 
man, geboren  den  Sisten  Januari  1835  te 
Oentj  stadeerde  en  promoveerde  in  de  rechten 
en  veÉ^de  zich  in  ztfne  geboortestad  als  ad- 
vocaat In  1878  zag  hy  zich  benoemd  tot  lid  der 
Kamer  van  volksvertegenwoordigers  en  belastte 
zich  den  19  Jani  van  dat  jaar  met  de  portefeaiUe 
van  Binnenlandsche  Zaken  in  het  Kabinet 
JVéur  Ordcm ,  waarmede  hy  in  1884  aftrad. 
Te  Gent  deed  hy  eene  volksbank  (1867)  ver- 
ryzen  en  met  Auer  en  Westldke  stichtte  hy 
de  „Bevae  de  droit  international  et  de  légis- 
lation  comparée",  welke  hy  tot  1878  redigeerde, 
alsmede  het  „Institnt  de  droit  international 
(1873)**,  waarvan  hy  desgeiyks  tot  1878  secre- 
taris was.  Voorts  schreef  hy:  „Voordrachten 
over  de  Grondwet  (1867;  2de  drak,  1871)", — 
„Des  partis  et  de  lear  sitaation  actaelle  en 
Belgiqne  (1864)",  —  „De  la  reforme  electorale 
(1865)",  —  „De  rétade  et  da  développement 
de  la  seience  da  droit  international  (1875)", 
—  en  „Dn  röle  et  de  ia  mission  des  nations 
neotres  oa  secondaires  dans  Ie  développement 
dn  droit  international  (1875)". 

BoUdaver  (Lotos  comicolatas  X.)  is  denaam 
eener  plaat,  die  tot  onze  belangrykste  voedings- 
gewassen behoort  en  alzoo  genoemd  wordt  we- 
gens de  ronde  gedaante  der  peal^es.  Zy  behoort 
tot  de  fiEtmilie  der  VlinderUoemi^en  (Papiliona- 
eeae)  en  onderscheidt  zich  door  een  5tandigen 
of  5-spletigen  kelk,  een  kiel  met  eeneopstygende 
snavelpnnt,  een  onbehaarden  styi,  een  stom- 


pen stempel,  gele,  tot  hoofdjes  vereenigde 
bloemen,  schuins  afj^^knotte  vleugels  en  breede 
ei-  en  lancetvormige  steunblaadjes.  zy  wordt 
ook  wel  téhaapêklaver  en  $tetmkiavmr  genoemd 
en  bereikt  op  vochtige,  vruchtbare  gronden 
eene  hoogte  van  5  Ned.  palm. 

BoUenliagen  (Georg),  een  verdiensteiyk 
dichter,  geboren  den  22sten  AprU  1542  te 
Bemaa  in  de  mark  Brandenburg,  studeerde 
te  Wittenberg  en  werd  in  1568  rector  te  Hal- 
berstadt  en  in  1567  prorector,  later  rector  en 
tevens  predikant  te  Magdeburg,  waar  hy  den 
18den  Mei  1609  overleed.  Het  merkwaardigst 
gedicht  van  zyne  hand  is  het  allegorisch  he- 
keldicht: „FroBchmeuseler,  der  FrOsche  und 
Meuse  wunderbare  Hoffhaltunge",  eene  navol- 
ging van  den  „Muizen-  en  kikvorschenstryd" 
van  Bomênu,  Het  vermeldt  de  ontmoetiag 
van  den  muizenprins  BrönldiA  met  den  kik- 
vorschenkoning  Banuback  en  beider  samen- 
spreking  over  het  leven  en  de  daden  der 
muizen  en  kikvorschen,  waarby  de  dichter 
zyne  gevoelens  over  verschillende  wereldiyke 
en  g^Mteiyke  zaken  in  den  mond  legt  dezer 
^eren,  —  voorts  hoe  de  Koning  der  kikvor- 
schen by  ongeluk  den  dood  veroorzaakt  van 
den  Prins  der  muizen,  hoe  de  muizen  dien 
dood  willen  wreken,  en  hoe  daarop  een  oor- 
log* ontstaat  tusschen  hen  en  de  kikvorschen, 
waarin  laatstgenoemde,  bygestaan  door  de 
kreeften,  de  overwinning  behalen.  Men  vindt 
in  dit  geacht  vele  fraaie  gedeelten.  Eene 
nieuwe  critische  uitgave  daarvan  werd  geleverd 
door  Qödtikê  in  1874  in  2  deelen. 

BoUett  (Hermann),  een  Oostenryksch  dich- 
ter, geboren  den  208ten  Augustus  1818  te 
Baden  by  Weenen,  studeerde  in  laatstgenoemde 
stad  en  gaf  reeds  vroeg  den  dichtbundel :  „Lie- 
derkr&nze  (1842)"  in  het  licht  Daarna  ver- 
scheen zyn  „Frühlingsboten  aus  Oesterreich 
(1845;  2de  druk,  1849)",  doch  hy  verUet  weldra 
zyn  vaderland,  om  zich  aan  de  gevolgen  te 
onttrekken  der  uitgave  van  een  werk,  dat 
zonder  toestemming  der  censuur  gedrukt  was 
en  veel  byval  vond.  Hy  toefde  als  „censuur- 
vluchteling"  in  verschillende  steden  van  Duitsch- 
land  en  werd  in  1848  te  Jena  op  last  der 
Pruisische  Begeering  in  hechtenis  genomen. 
Toen  het  hem  na  zyne  bevryding  in  1849 
niet  vergund  werd  zich  ergens  in  de  kleine 
Staten  van  Duitschland  te  vestigen,  vertrok 
hy  in  1851  naar  Zwitserland,  vanwaar  hy 
eindeiyk,  na  afkondiging  eener  amnestie  voor 
drnkpersovertredingen,  in  1854  naar  zyn  ge- 
boortegrond terugkeerde.  Hy  schreef  voorts : 
„Wanderbuch  eines  Wiener  Poëten  (1849)", — 
„Frische  Lieder  (1847;  2de  druk,  1850)",  — 
„Ein  Waldm&rchen  aus  unsereZeit(1848)^-^ 
„Kampflieder  (1848)",  —  „Bepublikaniscnes 
tlederbuch  (1848)",  —  „Dramatische  Dich- 
tuogen  (1851,  8  dln)",  —  „Jucunde  (2de  druk, 
1854)",  —  „Die  Kirmesz  (1854)",  —  „Hel- 
denbilder  und  Sagen  (1855)",  —  „(ïedichte, 
Answahl  (2de  druk,  1866)",—  „OfTenbamngett. 
Gbaselen  (2de  druk  (1870)",  —  „Erzfthlende 
Dichtungen  (1872)",  —  en  het  prozawerk: 
„Die  drei  Meister  der  Gemmoplastik,  Antonio, 
Giovanni  und  LuigiPichler (1874)", —  voorts: 
„Geschichte  den  technischen  Kfinste  (1875)", 
—  en  „GoetheBildnisse  (1881—1832)". 

Bollin  (Charles),  een  Fransch  geechied- 
schry  ver,  geboren  te  Parys  den  308ten  Januari 


^2 


BOLUN-ROMAAKSCHE  TALEN. 


1668,  studeerde  aan  de  Sorbonne  in  de  god- 
]geleerdheid  en  aanvaardde  in  1683  een  hoog- 
leeraarsambt  aan  het  CoUége  Pleasis.  in  1688 
4UUI  het  College  de  France  en  lag  sioh  in  1699 
i>enoemd  tot  coacUntor  aan  het  CoUége  de 
eeauvaia.  HQ  nam  deel  aan  de  JanBenlBÜsche 
oneenigheden,  legde  dientengevolge  z0ne  be- 
trekking neder  en  wydde  sich  aan  het  ver- 
vaardigen van  geschriften  voor  de  jengd, 
totdat  hg  zich  in  1729  bekleed  lag  met  de 
waardigheid  van  rector  der  universiteit  Hy 
overleed  den  14den  September  1741,  en  van 
syne  geschriften  noemen  wy:  „Traite  des 
etudes  (1726—1781,  14  dln)*',  —  „Histoire 
4inoienne  (1780—1738,  13  dln",  —  en  „His- 
«oire  romaine  (1738—1748,  16  dln)".  Eene 
•nienwe  uitgave  a|fner  werken  verscheen  bQ 
MaehetU  in  1827—1841  in  7  deelen. 

Bollo  (Bodla,  HroU;  in  Frankrgk  Baoul), 
de  eerste  beheerscher  van  Normandië  en  een 
Noorman  van  aanzieniyke  afkomst,  door 
Mardldf  koning  der  Denen,  uit  zQu  vaderland 
verdreven,  landde  in  869  in  Schotland,  ver- 
volgens op  het  eiland  Walcheren,  drong  door 
4ot  in  Henegouwen  en  stapte  den  17den  No- 
Tember  876  in  Frankryk  aan  waL  Kort  daarna 
keerde  hjj,  na  Bouen  veroverd  en  Normandië 
overweldigd  te  hebben,  mei  groeten  buit  naar 
Engeland  terug,  maar  deed  na  3  Jaren  weder 
een  inval  in  Frankryk,  verwoestte  een  groot 
gedeelte  des  lands  en  stond  aan  het  hoofd 
•der  Noormannen,  die  in  886  Parys  belegerden. 
In  889  wist  O<2o,  koning  van  Frankryk, 
•door  eene  aanzieniyke  som  gelds  de  vyanden 
t»  bewegen,  naar  Normandië  terug  te  keeren. 
Eerst  in  911  vinden  wy  omtrent  iSoUo  weder 
geloofwaardige  berichten.  Waarschy niyk  voerde 
hy  reeds  lang  heerschappy  in  het  noorden  van 
Frankryk,  vanwaar  hy  de  overige  deelen  des 
Byks  teisterde.  Eindeiyk  zocht  Kard  de  JBen- 
-«oudisfe  in  912  Frankryk  van  dien  vreeseiyken 
▼yand  te  bevryden  door  te  St  Clair  een  ver- 
drag met  hem  te  sluiten,  hem  zyne  dochter 
tot  gemalin  te  geven  en  hem  Bretegne  en  een 
gedeelte  van  Neustrië  (Normandië)  als  mark- 
.graafechap  af  te  staan  onder  voorwaarde,  dat 
•hy  den  Christeiyken  doop  ontvangen  en  den 
4eeneed  afleggen  zou.  JMlo  aanvaardde  toen 
•4en  naam  van  Bobêri  gedroeg  zich  als  een 
^egeiyk  vorst  en  wetgever  en  overleed  in 
'931.  zyne  geschiedenis  echter  werd  reeds 
vroeg  met  de  zonderlingste  sagen  opgesierd. 

Boloff  (Friedrich),  een  Duitsch  veearts, 
.geboren  den  19den  Mei  1830  te  Badersleben 
»by  Halberstadt,  studeerde  aan  de  Koninkiyke 
Teeartsenyschool  te  Beriyn,  legde  in  1851  het 
^staatsexamen  af,  was  practisoh  werkzaam  tot 
•1868  in  de  provincie  SaksMi  en  werd  eerst 
•districts veearts  in  Westfalen  en  daarna  in  de 
provincie  Saksen.  In  1862  werd  hy  repetitor 
aan  de  veeartsenyschool  te  Beriyn  en  legde 
onder  de  leiding  van  FireAow  en  JVwidU  zich 
toe  op  de  geneeskunde.  In  1866  werd  hy  leeraar 
aan  de  universiteit  te  Halle,  promoveerde  te  Göt- 
tingen  in  de  philosophie  werd  in  1866  buiten- 
gewoon hoogleeraar  te  Halle  en  tevens  dis- 
trictsveearts aldaar  en  in  1873  tegeiyk  depar^ 
tementsveearts  te  Merseburg.  In  1876  werd  hy 
r^eeringsraad  en  lid  der  Byksgezondheidscom- 
missie,  maar  vertrok  eerst  het  volgende  jaar 
naar  Beriyn,  waar  hy  aan  de  veeartsenyschool 
collegie  hield  over  byzondere  pathologie.  In 


1878  zag  hy  zich  benoemd  tot  directeur  dier 
inrichting.  Behalve  vele  verhandelingen  in  tyd- 
schriften  schreef  hy:  „Die  Rinderpest  (2de 
druk,  1877)'*,  —  „Beurtheilungslehre  des  Pferdes 
und  der  Arbeitsochsen  (1870)*\  —  en  „Die 
Lungeseucheimpfiing  (1866)**.  (Jok  redigeert 
hy  met  Müüer  de  „Mittheilungen  aus  der 
thieriirztlichen  Praxis  im  prenszischen  Staat** 
en  der  „Veterin&rkalender**. 

BolertaATt-aap  (Cebus  ünt)  is  de  naam 
van  een  apengeslacht  uit  de  orde  der  Fmt- 
hcmdigem  (Quadrumana)  en  de  fkmilie  der  4|ms 
(Simiae)  en  uitdeonderafdeelingder^raedMn- 
a(fen  (Platyrrhinae).  Het  omvat  dieren  met  een 
ronden  schedel,  middelmatig  lange  armen,  vyf- 
vingerige  handen,  een  rondom  beliaarden  roi- 
staiurt,  welke  om  een  tak  kan  geslingerd  worden, 
maar  niet  tot  grypen  dient,  eene  dichte,  korte 
pels  en  een  min  of  meer  ontwikkelden  baard. 
Zy  leven  in  de  uitgestrekte  wouden  van  Bra- 
zilië op  de  boomen  in  groote  troepen.  Zyzyn 
levendig,  moedwillig  en  koddig,  zeer  vuil, 
worden  gemakkeiyk  getemd  en  betoonenzich 
zeer  belust  op  bedwelmende  dranken.  Van  de 
tabryke  soorten,  van  welke  onderscheidene 
naar  Europa  werden  overgebracht,  noemen 
wy  den  oanuc^  (C.  capucinus  Oeofft.)^  die 
40  Ned.  duim  lang  wordt  en  een  staart  heeft 
ter  lengte  van  36  Ned.  duim.  Hy  is  bruin  van 
kl^ur  en  behoort  te  huis  in  het  zuiden  van 
Brazilië,  Venezuela  en  Peru.  Zy  leven  van 
eieren,  jonge  vogels,  honig^  insecten  en  vruch- 
ten. 

Bolsteenen  of  gerolde  eUenem  zyn  zooda- 
nige, die  door  gletschers,  beken  en  rivieren 
zyn  medegesleept,  zoodat  zy  door  onderlinge 
wry  ving  en  afischuring  langs  de  bedding  eene 
ronde  gedaante  hebben  verkregen,  zyn  zy  tot 
banken  opgehoopt  en  door  een  bindmiddel 
vereenigd,  dan  dragen  zy  den  naam  van  pod- 
diiMsteemem  of  conglomeraie». 

Boma  of  TeraUa  is  de  naam  van  eene 
eilandengroep  in  den  Moluksohen  Archipel, 
tot  de  Zuid-Wester-Eilanden  en  tot  de  resi- 
dentie Banda  behoorend.  Zy  bevat  de  eilanden : 
Boma,  Klein-Boma,  Mitta,  Noesiate  (Jota), 
liapora  (Motara),  Kitta,  Pasir  en  Bata.  Het 
midden  van  het  eiland  Boma  ligt  op  7^40' 
Z.  B.  Het  is  hoog  en  bergachtig  en  heeft  een 
omtrek  van  6  geogr.  n4|L  Op  de  noordkust 
ontspringt  eene  warme  bron.  Zyne  bevolking 
bedraagt  ongeveer  1700  zielen,  onder  welken 
zich  ruim  260  Christenen  bevinden.  Deze  zyn 
beschaafder  dan  de  bewoners  der  naburige 
eilanden.  De  grond  is  er  zeer  vruchtbaar  en 
levert  veel  Tnrksche  tarwe,  boom-  en  aard- 
vruchten en  ryst;  —  voorts  verzamelt  men  er 
was  en  honig.  De  inwoners  zyn  van  hetArar 
bisch  ras,  welgemaakt  en  vredelievend. 

Bomaansohe  stijl,  zie  Bouwkunst. 

Bomaansohe  talen  noemt  men  in  het 
algemeen  al  de  talen,  welke  als  dochters  van 
het  Latyn  in  de  aan  de  Bomelnsche  heer- 
schappy onderworpene  landen  niet  zoozeer 
uit  de  Latynsche  schryftaal  als  uit  het  Bo- 
melnsche volksdialect  (lingua  romana  rustica) 
door  zyne  vermenging  met  de  taal  der  inland- 
sche  stammen  zyn  ontstaan.  Daartoe  behooren 
het  Italiaansch,  Spaansch,  Portugeesch,  Pro- 
ven^aalsch,  Fransch  en  Boemeensch  (Wala- 
chisch).  IntuBSchen  is  het  Proven^aalsch  sedert 
de  15de  eeuw  als  taal  verdwenen  en  tot  een 


EOMAANSCHE  TALEN— ROMAN. 


38 


dlaleet  mfgedasld.  In  elke  dier  talen  heeft  men 
wederom    eenige  tongyallen.  In  haren  bonw 
Tcvtoonen  sQ   üeh   als  eene  natnariyke  ont- 
iHkkeHng    van    het  LatQn,  doch  tot  haar 
woordenschat  hebhen  ook  andere  talen  byge- 
dzagen.  BQ  die  van  weeteigk  Earopa  yindt 
men  Tooral  Qermaansehe  bestanddeelen,  bU 
bet  Walachlach  Slawische  en  in  het  Spaansch 
en  Portngeeach  Arabische.  Het  ontstaan  van 
de  Bomaansche  talen  in   den  aanvang  der 
Bdddeneeniren  is  voor  ons  in  dnistemis  ge- 
huld.   Eerst   in    de  Saté  eeuw  wordt  er  naast 
het    Lmï0i]   melding  van  gemaakt.  Omstreeks 
dien  t^d  vindt  mea  dea  Daam  „tingnaromana" 
vermeld     ter    aandaidtng   der   volkstaal,  om 
de^e  te  onderacheiden  van  de  ^Un^nalatina". 
D«  letteirknnde  ontwikkelde  sticb  het  eerst  in 
\kdC  Vi<}YeDi;^^\fich   en  het  laatst  in  het  Itali- 
aaüBch,    VjLQ    de  wetenschappelijke  werken 
over  é.^  EomaaiiBt^he  talen  vermelden  w|f  de 
„Qf^mmaife  comparée  des  langnes  de  TEorope 
laüne  (1821)"  van  Mat/nouard^  —  „Ueber  die 
j^fadgen  Romaniachen  SchnUspniehen  (1881)" 
^t%n    L.    BUffeJthach^  —  eo  „An  t^d«ay  on  the 
orlgm  and  Formation  of  the  Roman  cülangnages 
<'ide   druk,  1853)"  van  Ltwis.  lïn^^nal  echter 
lïoécmen    wjl :   „Grammatik    der    rümanischen 
épr^ichen   (4de  dmk,  1876,  4  dln)''  van  Diez, 
alsmede    diens    „Etymologiachtia    Wörterbnch 
der  romanlschen  Sprachen  (3de  druk,  1872— 
1876,  3  dln)". 

In  meer  beperkten  zin  bestempelt  men  met 
den  naam  van  Bomaangch  de  taal,  welke  in 
een  klein  gedeelte  van  Qranwbnnderland  ge- 
sproken wordt  Hoewel  hare  spraakkunst  in 
bet  algemeen  met  die  der  overige  Bomaansche 
talen  overeenkomt,  wordt  sQ  niet  tot  de  hoofd- 
takken van  deien  taaistam  gerekend,  eensdeels 
omdat  zy  door  den  invloed  van  andere  talen 
sterk  verbasterd  is  en  anderdeels  omdat  zQ 
zich  niet  tot  schrQftaal  ontwikkeld  heeft.  Zg 
ia  verdeeld  in  twee  hoofddialecten,  het  Hoog- 
landsch  of  eigenlQke  Bomaansch,  dat  bij  de 
bronnen  van  de  BQn  gesproken  wordt,  en  de 
taal,  die  in  Engadin  gebezigd  wordt.  In  de 
middeneeuwen  was  deze  taal  nagenoeg  over 
geheel  Grauwbnnderland  verspreid,  maar  zy 
werd  langzamerhand  door  het  DuiéSch  verdron- 
gen. Men  heeft  in  het  Bomaansch  niet  veel  meer 
in  dmk  dan  eenige  stichtelijke  werken,  als- 
mede een  aantal  volksliederen  nit  de  16de  en 
17de  eenw,  van  welke  sommige  uitgegeven 
zgn  door  Fïmgi  (1878),  andere  door  Böhmer 
(1873);  men  heeft  eene  Bomaansche  spraak- 
kunst benevens  eene  woordenboek  van  Lcvriscih 
(1852). 

Homagna,  een  landschap  in  Italië,  vormde 
tot  1860  het  noordeiyk  gedekte  van  den  Eer- 
keiyken  Staat  en  omvatte  er  de  delegatiën 
Bologna,  Bavenna,  Ferrara  en  Forli,  terwijl 
een  ander  gedeelte  tot  Toscane  behoorde.  Bij 
liet  ontstaan  van  het  koningrijk  Italië  in  1861 
werden  de  genoemde  4  delegatiën  in  evenzoo- 
▼ele  provinciën  herschapen. 

Homagnosi  (Giovanni  Domenico),  een 
Italiaansch  wSsgeer  en  rechtsgeleerde,  geboren 
den  13den  December  1761  te  Salso  Maggiore 
bO  Piacenza,  werd  in  1808  leeraar  in  het 
staatsrecht  te  Parma,  in  1806  raadsheer  in  het 
ministerie  van  Justitie  en  hoogleeraar  in  het 
borgeriyk  recht  te  Padua,  en  wegens  staat- 
kundiflre  vervolgingen  in  1824  professor  in  de 


rechtsgeleerdheid  aan  de  nniverseit  te  Corfti, 
waar  hy  den  8sten  Juni  1835  overleed.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy*.  „Qenesi  del 
diritto  penale  (1791;  4de  druk,  1832)*',  — 
„Snlfs  crescente  popolazione  (1830)'\  —  en 
vooral :  „Yedute  fondamentali  snir  arte  logica". 
Hy  behoort  als  wgsgeer  tot  de  school  der 
Fransche  sensnalisten,  is  een  voorstander  van 
het  naturalismus,  maar  yvert  tevens  voor  een 
subjectief  idealismns.  Zyne  „Opere"  zyn  o.  ». 
te  Milaan  in  1836—1845  in  15  deelen  in  het 
licht  verschenen. 

Boman  (De)  was  oorspronkeiyk  by  de 
Bomaansche  volken  der  middeneeuwen  op  het 
grondgebied  van  het  Bomeinsche  Byk  een  uit- 
voerig verdicht  of  dichterlijk  opgeuerd  wereld- 
lyk  verhaal.  Het  werd  zoo  genaamd  omdat 
het  niet,  zooals  de  kerkeiyke  verhalen  en  het 
eigeniyke  geschiedverhaal,  in  het  Latyn,  maar 
in  de  volkstaal  (lingua  romana)  was  opgesteld. 
Later  werd  die  naam  allengs  aan  alle  dichter- 
lyke  verhalen  toegekend.  Het  eigenaardige  van 
deze  laatste,  uit  een  aesthetisch  oogpunt  be- 
schouwd, is  daarin  gelegen,  dat  zy  een  natuur- 
lyken  loop  van  zaken  voorstellen,  hetwelk  by 
het  heldendicht  en  het  sprookje  geenszins  het 
geval  is.  De  roman  onderscheidt  zich  van  de 
novelle,  doordien  deze  laatste  slechts  eene 
enkele  gebeurtenis  en  de  roman  eene  reeks 
van  gebeurtenissen  voorstelt.  De  hoofdpersonen 
van  heldendichten,  sprookjes  en  verhalen  zyn 
aan  den  wil  van  bovennatuuriyke  machten 
onderworpen,  doch  die  van  den  roman  enkel 
aan  de  macht  der  natuuriyke  omstandigheden, 
al  worden  deze  ook  vaak  in  een  geheimzinnig 
duister  gehuld.  Het  heldendicht  (epos)  behoort 
alzoo  tot  een  tydperk,  waarin  het  geloof  aan 
bovennatuuriyke  machten  heerschappy  voerde, 
terwyi  de  roman  het  eigendom  isvaneentyd, 
waarin  dat  geloof  door  verlichting  en  bescha- 
ving vernietigd  werd,  hoewel  de  zucht  naar  het 
bovennatuuriyke  nog  voortduurt  en  in  den 
schyn  daarvan  behagen  schept.  Lotgevallen, 
die  door  eene  bovennatuuriyke  schikking 
schynen  te  ontstaan,  worden  om  die  reden 
wel  eens  r<tmanaehiig,  en  de  gemoedsgesteld- 
heid, welke  daarin  genoegen  vindt,  roman^woA 
genaamd.  De  roman  beschouwt  intusschen  alle 
gebeurtenissen,  welke  hy  mededeelt,  als  onder- 
worpen aan  de  wet  van  oorzaak  en  gevolg. 
De  betrekking  van  den  hoofdpeisoon  vaneen 
epos  tot  de  macht,  welke  zyne  lotgevallen 
bestuurt,  is  die  van  den  mensch  tot  de  god- 
heid, maar  die  van  den  romanheld  tot  gemelde 
macht  slechts  de  betrekking  van  den  mensch 
tot  zich  zelven  (tot  zyn  karakter  en  tot  zyn 
hartstochten)  of  tot  de  hem  omringende  men- 
schen  of  omstandigheden.  Hierdoor  dan  ook 
ontstaat  de  verdeeling  der  romans  in  Aro/al;^- 
en  tHuaHeromaiu^  naar  gelang  de  natuuriyke 
oorzaken  der  lotgevallen  van  den  hoofdpersoon 
in  zyn  eigen  karakter  of  in  den  loop  der 
omstandigheden  gelegen  zyn.  De  karakterro- 
man kan  phytióloffiieh  wezen,  wanneer  hyhet 
lot  van  den  hoofdpersoon  uit  zyn  geheelen 
aanleg,  of  paiholo^ch,  wanneer  hy  het  uit 
een  enkelen  karaktertrek  doet  voortvloeien.  De 
situatieroman  plaatst  de  oorzaak  der  gebeurte- 
nissen in  de  natuur  of  in  de  maatschappy.  Hy 
kan  den  mensch  voorstellen  onder  den  invloed 
der  natuur,  der  geschiedenis  en  der  geheime 
werkzaamheden  van  menscheiyke  vereenigin- 

8 


B4 


ROMAN. 


gen.  Men  heeft  ook  romanB  met  meer  dan 
éene  reeks  van  gebeorteniaien  en  met  meer 
dan  éen  hoofdpersoon,  welke  laatsten  ech- 
ter op  de  éene  of  andere  wgse  met  elk- 
ander verbonden  moeten  a|fn.  Een  roman  kan 
in  gebonden  en  ongebonden  styi  worden  ge- 
schreven. TerwOl  het  epos  den  wil  der  goden 
als  besturende  macht  erkent  en  een  halfgod 
tot  hoofdpersoon  neemt,  moet  de  roman,  die 
enkel  de  macht  van  de  hartstochten,  den  Invloed 
van  eene  plaats,  van  een  bepaalden  tgd  of  van 
een  geheim  genootschap  hiüdigt,  een  held  of 
eene  heldin  kiexen,  die  zich  door  laatstge- 
noemde machten  laat  beheerschen.  Desemen- 
scheiyke  iwakheid,  alsmede  de  aard  der  na- 
taorlQke  oorsaken  stellen  den  roman  in  staat, 
een  tafereel  te  leveren  uit  het  dageiyksch 
leven,  beschenen  door  den  glans  van  het  ge- 
heimsinnige  en  boeiende  door  de  spanning, 
die  het  verlangen  naar  eene  nataorigke  oplos- 
sing der  verwüLkeling  teweegbrengt  Qelflk  te 
voren  het  godsdienstig  bewnstsitn  een  beeld 
der  werkelQke  en  der  ideale  wereld  voorstelde 
in  den  vorm  van  een  epos,  soo  schetst  het 
moderne  bewnstiSn  die  beide  in  de  gedaante 
van  een  roman,  welke  alsoo  eene  onderwy- 
xende  strekking  erlangt  en  het  gebied  betreedt 
van  het  leerdicht  De  roman  kan  de  meest 
verschillende  bonwstoffen  gebruiken,  hoewel 
zyn  degeUtke  inbond  wel  eens  nadeel  toebrengt 
aan  het  dichteriyk  waas  van  zyn  vorm.  In 
het  algemeen  kan  men  de  romans  voorts  on- 
derscheiden in  fMligtitehe  romans,  die  het 
dageiyksch  leven  met  getrouwheid  weerspie- 
gelen, en  in  idêoie  romans,  die  in  hunne 
helden  en  toestanden  eene  voorsteUing  van 
volmaaktheid  geven.  Tot  eerstgemelde  soort 
rekent  men  niet  alleen  den  hfitorischen  ro- 
man, waarin  de  schryver  eene  schets  levert 
der  gebeurtenissen,  zeden  en  gewoonten  van 
vroegeren  of  lateren  tyd ,  maar  ook  den  wys- 
geerigen  roman,  ^e  eene  voorstelling  der  toe- 
komst geeft,  voorts  heeft  men  t^iehumdige^ 
paedagogitehe  en  UndemBromamgy  welke  laatste 
een  bepaalde  strekking  hebben,  die  eene 
godsdienstige,  zedeiyke,  maatschappeiyke  of 
staatkundige  kan  zyn.  Met  betrekking  tot  den 
vorm  kan  de  roman  emêiig  of  huwutrittucM 
wezen.  Volgens  het  bedryf  van  den  hoofdper- 
soon spreekt  men  eindeiyk  van  ridderromans, 
rooverromans,  zeeromans  enz. 

Men  vindt  den  roman  by  alle  volken:  in 
het  Oosten  by  de  Chineezen,  Japanneezen, 
Arabieren  en  Perzen,  —  in  het  Westen  by 
de  oude  Grieken  en  Romeinen.  JamU%cJm9 
(2de  eeuw  na  Chr.)  schreef  eene  liefdesge- 
schiedenis van  „Rhodane  en  Simonis",  — 
AehilUi  Tütiuê  die  van  „Clitophon  en  Den- 
cippe'*,  en  Lcmgui  den  herderroman :  „Daphnis 
en  Chloë'\  doch  de  eerste  verdiensteiyke  ro- 
man der  Oudheid  is:  „De  geschiedenis  van 
Theégenes  en  Charidea"  van  SeUodonu.  Uit 
de  Romeinsche  letterkunde  vermelden  wy  den 
„Satyricon"  van  JPetroniui  en  den  „Gouden 
ezel"  van  Aptdefus  (180  na  Chr.).  In  de  mid- 
deneeuwen verschenen  voorts  dichteriyke  ver- 
halen in  de  Romaansche  volkstaal  (lingua 
romana),  alsmede  romans  in  verzen,  byv. 
van  Martmam»  wm  der  Aue^  Emdolf  von  Ems 
enz.  wy  wyzen  verder  op  den  „Decamerone** 
van  Boccaedo  en  op  den  onvertroffen  roman 
van  (krtami€êj  den  „Don  Qnyote  (1605)",  ter- 


wyi  Qtmedo  den  „Groeten  Schobb^iak  (Gtran 
Tacano)"  en  Chtetara  den  „Hinkenden  Duivel^ 
leverde.  In  Italië  schreef  Samnaiciro  in  ^txï 
„Arcadia  (1506)'*  eene  navolging  van  den  her- 
derroman van  Longui,  en  deze  vond  byval 
in  het  buitenland.  In  den  tyd  van  Lodiw^k 
XIV  waren  vooral  de  staatkundig-hoffeiyke 
romans  van  Soudery  en  Calpre»ide  in  den 
smaak.  In  het  begin  der  18de  eeuw  vervaar- 
digde DaiM  Dêfoe  in  zyn  „Robison  Crusoe** 
den  eersten  reisróman,  terwyi  Swifi^  Fidémg 
en  amoUet  den  humoristischen  roman  schie- 
pen. BidkardêOM  schreef  den  sentimenteelen  ro- 
man en  Ooldsmiih  den  humoristischen  fiunUie- 
roman,  terwyi  vooral  Sterne  als  voorbeeld 
optrad  in  het  sentimenteel-humoristische  genre, 
nagevolgd  door  JHckem$  en  Tkaekerojf  en  in 
Duitschland  door  Jmmi  PoiiZ  enz.  Sentimenteéle 
romans  werden  voorts  in  Frankryk  geschre- 
ven door  JBoMMMtf,  Marivamxj  Frénoêi  d'Sxüe$^ 
OribüUm^  Diderot  enz.,  hekelromans  door 
VoUeMTê,  In  Duitschland  bloeide  de  wysgee- 
rige  roman  door  Jacobij  de  kunstenaarsroman 
door  Beintê  en  Tish,  de  paedagogische  roman 
door  Göthêf  Ouizko»  enz,  en  de  sociale  en 
staatkundige  roman  door  OmUkowy  Spidhagm^ 
Amerbaek  enz.  In  Britanje  werd  Walter  SooH 
de  grondlegger  van  den  historlschen  roman 
en  vond  talryke  navolgers,  byv.  in  Italië  in 
JfoflifOtti,  d'Azeglio  en  Cant^j  —  in  Frankryk 
in  Vidor  Kmgo  en  Alflred  de  Vfgnjf,  —  In, 
Duitschland  in  Wüibaid  Alexis^  Spindler^ 
König,  KaroUme  Piekler,  JSamfy  TIecJb,  LanAê 
enz.  De  Amerikaan  Fmnmon  Oooper  schiep 
den  trans-atlantischen  roman;  en  in  zyne  voet- 
stappen traden  Wathington  Irvwg  en  Bret 
Sartêy  terwyi  Ma/rrycd  en  anderen  den  zee- 
roman in  zwang  brachten.  Ook  verschenen  in 
Duitschland  rooverromans,  ridderromans  en 
fantastische  romans.  De  sociale  roman  werd 
met  veel  talent  bewerkt  door  SehUgéL  Götke 
en  Oeorge  Samd,  en  de  socialistische,  die 
de  verbetering  der  maatschappy  beoogt,  door 
Bugène  Sue^  Alexandre  Dwma$  (vaderenzoon). 
SptelMagemy  Dickem^  Tkaekerag  ens.,  terwyi 
zederomans  in  ontelbare  menigte  geschreven 
werden  door  Balxae^  MérwUêy  Fmtülei  enz.  in 
Frankryk,  —  door  B^wer,  Oeorge  Mliot, 
Ckarlotte  Branie^  Jcmee^  TroUope^  BcXgraney 
enz.  in  Engeland,  —  en  Èaekldnder^  Schüeking. 
O.  MüUer,  S.  Bofer^  Fcmng  Lewaldj  GerU&eker 
enz.  in  Duitschland.  De  familie-  en  gouveman- 
tesroman  behoort  vooral  te  huis  in  Engeland, 
maar  ook  in  Zweden,  waar  hy  vertegenwoor- 
digd wordt  door  Frederika  Bremer.  Eene  ver- 
bastering van  den  historischen  roman  is  de 
oudheidkundige  roman,  zooals  er  geleverd  werd 
door  BulweTy  Singtleg,  Flambert^  JEbersj  Dahm 
en  Hamerlingy  —  en  eene  loot  van  den  her- 
derroman vormen  vele  dorpsgeschiedenissen, 
byv.  van  Auerhaeh,  Immermany  Meyr  enz. 

Voorts  vermelden  wy  uit  den  jongsten  tQd 
de  echtbreuk-  en  demimonderomans,  reeds 
door  Alexandre  Dnmae  (de  Jongere)  in  z^ne 
„Dame  aux  caméllas"  in  zwang  gebracht, 
van  JSmeit  Fegdecm^  Gondreeourtj  lEdmomi 
Abouif  Xavier  de  Moniepim^  AdMhe  Béloty 
Senri  Mwrger^  ChampJUiry  enz.  Tot  de  zoo- 
genaamde sensatieromans  behooren  die  van 
WiUcie  Colliiu,  MelvUle,  Tates,  Magne  Beidy 
mrs.  Oliphant  en  mrs.  .Bra<2(fofi  in  Engeland, — 
die  van   Barrière^  Sector  Malot,   Eughne  d^ 


ROMAN— ROMANUS. 


85 


lütecüwri  en  mad.  Cotmêg  in  FrankrOk,  — 
ea  ^  Tan  MarHii  in  Doitachland.  Staatlcan- 
dige  •ensatieromnaa  werden  gesehreTen  door 
8ir  Jêkm  RtdéUffê  (F.  W.  Qoedsche),  XmIo» 
JfMiri,  A.  MêU^  Leo  Wólfirmm  en  Tooral  door 
Qrtgor  Samarow  (Oskar  Meding),  —  en  rea- 
lirtiBQke  «unaas  door  Tmrgêajuw  in  Roaland 
en  Tooral  door  Damdet en EmiUZolaia Frank- 
r0k.  De  yoortbrengeeien  dier  8chr0Ter8  a|fn 
onder  hune  namen  in  dit  werk  vermeld. 

In  ons  Vaderland  vertoonde  zich  de  roman 
bet  eost  in  de  gedaante  der  bekende:  ^yoika- 
fomana"  de  gesdüedenis  van  de  Vier  Heems- 
kinderen, van  T01  Uilenspiegel  enz.  voorstel- 
lende, doch  de  eigenlQke  romans  namen  eerst 
een  aanvang  met  de  geschriften  der  dames 
Wolf  en  DekêM,  Op  deze  volgden  die  van 
Loo^m^  terwtfl  later  inzonderheid  Jaeob  vob 
LetMtf  en  Olimam  zich  als  nitstekende  roman- 
8chr0vers  hebben  doen  kennen.  Later  schit- 
terden op  dat  gebied  de  talentvolle,  voor  korten 
tQd  overledene  Jffof&oom-TbiffffciM^,  Blut  van 
Ckleor^  CaÜkariMa  van  JZaw ,  Schimmel,  Jan  ien 
Brink,  de  Veef,  {JCdUr,  Chc^^pms^irUlea  Oremfr, 
Bruvingêy  Wcitie  mej.  Opzoomer)  enz. 

Bomance  (Eene)  is  een  gedicht  in  den 
volkstoon,  waarin  door  de  voorstelling  van 
een  penoon  en  de  hiermede  verknochte  ge- 
beortenissen  edele  aandoeningen,  doorgaans 
van  trenrigen  aard,  b||  ons  worden  opgewekt 
Ztf  behooren  vooral  in  Spanje  te  hois.  Ge- 
wooniyk  zQn  zy  geschikt  om  te  worden  ge- 
zongen. 

Romanoero  is  de  naam  van  bandels 
romances,  die  in  het  midden  der  16de  eeuw 
In  SpaiUe  in  het  licht  versohenen.  Men  heeft 
er,  die  byeengebracht  zyn  door  Fuenfet  (1550), 
Sepmlveda  (1551),  TUnoneda  (1573),  UntÊtee 
(1673),  Fadma  (1583)  en  anderen;  zQ  be- 
staan echter  hoofdzakelijk  alt  romances,  door 
de  verzamelaars  gedicht.  Een  »Flor  de  varios 
romances"  verscheen  in  1589—1597  in  9  doe- 
len, en  daaruit  ontstond  de  „Romancero 
general  (1600)'\  Intnsschen  drukte  men  later 
voor  het  volk  romancesbnndels  van  kleiner 
omvang.  Eene  critische  uitgave  der  oudste 
romances  werd  geleverd  door  WcHf  en  Rof' 
mann  onder  den  titel:  „Primavera  y  flor  de 
romances  (1856,  2  dln)". 

Bomanow  is  de  naam  van  een  vermaard 
geslacht  van  Russische  bojaren.  Hun  stam- 
Tader  AndTtiy  met  den  bónaam  Kobyla  (de 
Merrie)  kwam  in  1341  uit  Pruisen  te  Moskou 
en  trad  er  in  dienst  van  Grootvorst  Simon  de 
TroUcke.  ZQn  kleinzoon  Saehairji  liet  twee 
zonen  na:  Jakowj  een  beroemd  veldheer,  wiens 
nakomelingen  den  naam  Ytoï  Saokarjin-JaJeow' 
lew  droegen,  en  Jwrij.  wiens  zoon  Bomem 
JwrjewUej  de  lyn  SadkarjinJwrjew  stichtte. 
Boor  heit  huweiyk  van  Ancutana,  de  Jongste 
dochter  van  laatstgenoemde,  met  Czaar  hoon 
II  WatUjewiUj  (1547)  en  van  haren  broeder 
yikiia  met  Budoxia,  vorstin  van  Sutdaly  eene 
telg  van  Grootvorst  Andrei  Jaroelawj  den 
broeder  van  Alexander  Newthij,  kwam  dit  ge- 
slacht in  groot  aanzien.  Daaruit  werd  den 
21sten  Februari  1618  de  17Jarige  3€%ckaU 
FeodorowUsJ  Bomanow,  een  zoon  van  Fhüa- 
rH€j  metropolitaan  van  Rostow  en  patriarch 
van  Moskou,  tot  den  Russischen  troon  geroe- 
pen. Zie  voorts  onder  BmiUmd. 

Homana,  eene  stad  in  het  Fransche  depar- 

xm. 


tement  Drdme,  ligt  op  den  rechter  oever  van 
de  *  Isère  en  aan  den  spoorweg  van  Valence 
over  Grenoble  naar  Chambéri.  ZQ  telt  ruim 
11000  en  als  gemeente  bOna  14000  inwoners 
en  heeft  eene  firaaie  kerk  in  Romaanschen 
stOl,  alsmede  eenige  overbigfoelen  van  de  voor- 
malige abdtf  Romanis.  Men  heeft  er  voorts 
eene  handelsrechtbank  en  een  college  en  de 
inwoners  houden  er  zich  bezig  met  zgdeteelt, 
meloenbouw,  bereiding  van  notenolie,  looiert) 
enz.  In  hare  nabijheid  groeit  de  druif  van  den 
echten  Hermitage wQn. 

Bomantiek  noemt  men  gewoonlük  het 
maatschappel0k  leven,  de  gewoonten,  de  kunst 
enz.  in  de  middeneeuwen,  gel0k  w|f  die  vin- 
den voorgesteld  b|j  de  Romaansohe  volken. 
Men  geeft  daaraan  de  beteekenis  van  dat  fim- 
tasthMsh,  dweepziek  streven  naar  het  bovenna- 
tuurlijke, naar  het  zonderlinge  en  overdrevene, 
hetwelk  hemelsbreed  verschilt  van  het  een- 
voudige, kalme,  duidelijke,  dat  w|j  in  de 
kunstgewrochten  der  Ouden  opmerken.  Men 
bezigde  dat  woord  in  meer  bepaalden  zin, 
toen  in  den  aanvang  der  19de  eeuw  eenige 
Jeugdige  Duitsche  dichters,  zooals  A.  W.  en 
JV.  Sekl^el,  Novalit,  J%eoh,  Waekenroder 
enz.,  zich  tot  eene  romanüt^Ae  seAool  veree- 
nigden  en  hunne  krachten  inspanden  om  mid- 
deneeuwsche  toestanden  en  voorstellingen  in 
hunne  gedichten  te  verheerlijken.  Het  gevolg 
daarvan  was,  dat  men  die  toestanden  en  voor- 
stellingen ook  wilde  terugroepen  op  het  ge- 
bied van  staatkvnde  en  godsdienst,  zoodat 
z8  de  reactie  niet  weinig  in  de  hand  werkten. 
In  andere  landen,  bQv.  in  FrankrQk,  waar 
die  school  inzonderheid  door  Fictor  Rugo  ver- 
tegenwoordigd werd,  in  Engeland  enz.,  ging 
men  niet  zoo  ver.  Men  verbrak  er  slechts  de 
knellende  klassieke  boeien,  om  aan  de  voort- 
brengselen van  den  geest  een  vr|jeren  vorm 
te  geven.  Doch  ook  die  meerdere  vrijheid 
leidde  dikwQls  tot  losbandigheid. 

Bomanus  is  de  naam  van  onderscheidene 
Byzanttjnsche  Keizers.  WQ  vermelden:  Barna- 
nue  I  Lecapenue  (940—944),  een  Armeniër 
van  geringe  afkomst.  H|j  werd  opperbevel- 
hebber der  vloot,  verwijderde  Zoë,  de  moeder 
van  Oonsiani^  Fil,  van  den  troon  en  regeerde 
in  plaats  van  den  mindeijarigen  Keizer,  dien 
hy  in  het  huwelijk  deed  treden  met  zQue  dochter 
Relena,  H|j  was  veeleer  een  weelderig  dan  een 
oorlogzuchtig  Vorst  en  tevens  een  getrouwe 
zoon  der  Kerk.  Voor  den  zweetdoek  van 
Bdena  en  de  briefwisseling  van  Okrieiut  met 
Abgarut  bracht  hjj  de  veroveringen  zijner 
veldheeren  in  Mesopotamie  ten  offer.  H|j  werd 
in  944  door  zijne  zonen  in  een  klooster  opge- 
sloten, waar  hjj  in  948  overleed.  —  Bomanm  II, 
een  kleinzoon  van  den  voorgaande  en  geboren 
in  939.  H|j  bracht  z|jn  vader  Oomian^  VU 
door  vergif  om  het  leven,  belriom  den  troon, 
baadde  zich  in  weelde,  liet  de  regeeringszaken 
over  aan  ztjne  gemalin  Tkeophania  en  aan  zjjne 
veldheeren  2S%oopkoru9  en  Phooae  en  stierf  in 
963  door  vergif,  dat  T^eopiUmia  hem  toediende. 
—  Bomannt  III  Argymi,  een  Patriciër,  ge- 
huwd met  Zoë,  eene  dochter  van  Congtanüjn 
VIII,  en  door  dezen  tot  opvolger  benoemd. 
HU  kwam  in  1028  aan  het  bewind,  voerde 
een  ongelukkigen  oorlog  togen  de  Arabieren 
en  werd  in  1034  door  Zoë  door  middel  van 
een  langzaam  vergif  uit  den  weg  geruimd.  — 

3* 


BOMANUS— BOHE. 


Bomanui  IV  JHógatet^  die  door  de  ganst  Tan 
Keizerin  Sndona  aan  de  doodstraf  ontkwam 
en  in  1076  door  met  haar  in  het  hawelgk  te 
treden  den  troon  in  besit  nam.  Hy  streed 
eerst  yoorspoedig  tegen  de  Seld^oeken  en 
drong  diep  in  Sjri6  door,  maar  leed  in  1071 
de  nederlaag  en  geraakte  in  gevangenschap. 
Gedurende  dien  tQd  beklom  de  ondate  lOon 
Tan  sjln  voorganger  den  troon,  en  dexe  deed 
hem  na  het  herk^gen  z0ner  vrgheid  van  het 
licht  der  oogen  berooven.  Bomanm$  overleed 
weinige  dagen  daarna. 

Homberg.  Onder  desen  naam  vermelden 
wt|: 

Andreat  Romberg^  een  Daitsch  componist  en 
viooivirtnoos,  geboren  te  Vechte  in  het  land 
van  Manster  den  17den  April  1767.  Met  S5t)n 
vader  en  Ejjn  broeder  vormde  hQ  een  ge^ 
van  knnstenaars,  dat  nog  in  1792  te  Bonn 
werkzaam  was.  Hy  was  hier  lid  van  de  Kenr- 
vorsteljjke  Hofkapel,  begaf  aieh  in  1793  naar 
Hamburg,  reisde  met  zyn  neef  Bêmkard  in 
1795—1797  in  ItaUS  en  bevond  zich  in  1800 
met  hem  te  ParUs,  waar  zQ  de  opera :  „Don 
Mendoze''  voor  Feydeau  op  muriek  brachten. 
Sedert  1801  woonde  Andreas  weder  te  Hamburg, 
totdat  hy  in  1815  als  muziekdirecteur  naar 
Gotha  vertrok,  waar  zy  den  lOden  November 
1821  overleed.  Hy  heeft  een  groot  aantal  voor- 
treffeiyke  compositiën  geleverd.  —  Zyn  boven- 
vermelde neef  Bemhard  RomUrg  was  den  Uden 
November  1770  te  Dinklage  in  het  land  van 
Mflnster  geboren,  werd  in  1801  professor  aan 
het  conservatoire  te  Parys,  ging  in  1808  naar 
Hamburg  en  zag  zich  in  1805  geplaatst  by  de 
Koninkiyk  kapel  te  Beriyn.  Later  vestigde  hy 
zich  te  Elamburg  en  overleed  aldaar  den  ISden 
Augustus  1841.  Ook  van  hem  heeft  men  uit- 
muntende stukken  voor  violoncel. 

Moritx  Sewrieh  Romherg^  een  verdiensteiyk  ge- 
neeskundige, geboren  te  Meiningen  in  1795.  Hy 
studeerde  te  Beriyn,  bezocht  vervolgens  Wee- 
nen,  vestigde  zich  te  Beriyn  als  privaatdocent, 
werd  in  1888  buitengewoon,  daarna  gewoon 
hoogleeraar  en  overleed  aldaar  den  17den  Juni 
1878.  Van  zyne  geschriften  vermelden  wy: 
„Lehrbuch  der  Nervenkrankheiten  (1840;  8de 
"druk,  1857)'*,  —  „Bemerkungen  über  die  Asia- 
tische  Cholera  (1832)*',  —  „Bericht  fiber  die 
Cholera-Epidemie  in  Jahre  1837  (1837)**,  — 
„Neuralgiae  nervi  quinti  specimen  (1840)'*,  — 
en  „De  paralysi  respiratoria  commentatio 
(1845)*'.  Ook  leverde  hy  eene  uitgave  van: 
„Albertini  opuscula*'  en  verialingen  uit  het 
Engelsch  van  geneeskundige  werken. 

Bome  (Boma),  de  vermaardste  stad  der 
Oudheid  en  de  hoofdstad  van  het  Bomeinsche 
wereldryk,  thans  die  van  het  koningryk  Italië 
en  tevens  de  zetel  van  het  Opperhoofd  der 
B.  Katholieke  Kerk,  ligt  in  het  midden  van 
Italië,  in  het  aloude  Latium,  in  eene  heuvel- 
achtige vlakte,  aan  de  Tiber,  niet  ver  van  de 
plaats,  waar  deze  de  Anio  ontvangt,  en  is 
in  de  laagste  gedeelten  moerassig  en  aan 
overstroomingen  van  de  Tiber  blootgesteld. 
De  oudste  herinneringen  omtrent  de  stichting 
van  deze  stad  zyn  verbonden  met  den  Pala- 
tynschen  heuvel  (Mons  Palatinns),  waar  het 
Palatium  of  Boma  Qoadrata  verrees  als  het 
middenpunt  der  volkplanting,  welke  zich  over 
den  Germalus,  het  noordwesteiyk  gedeelte  van 
den  Palatynschen  heuvel,  uitstrelste.  Daarna 


vestigde  zich  eene  kolonie  der  Sabynen  op 
den  Mons  CSapitoUnus  en  den  MonsQuiriaalia. 
Ook  de  hoogte,  ten  noordoosten  van  het  Pa- 
latium gelegen  en  Yelia  of  Veliae  genaamd, 
was  eerlang  met  heiligdommen  en  bewonen 
bezet,  terwyi  Etrurisehe  en  Albaansche  ge- 
slachten den  Mons  Caelius  in  bezit  namen. 
De  Mons  Aventiaus  werd  onder  Anetu  Martku 
door  Latynen  ingenomen,  terwyi  de  Koning 
ook  eene  brug  legde  over  de  Tiber  en  aan 
de  overzyde  van  deze  den  Mons  Janiculua 
versterkte.  Tarquimms  JPrie$uê  deed  door  mid- 
del van  groote  riolen  den  moerassigen  grond 
tuBSchen  den  Mons  Palatinus  en  den  Mona 
Capitolinus  droog  leggen  en  voor  bouwterrein 
geschikt  maken.  —  SertiMs  T\UlUu  maakte  ie 
stad  grooter  door  den  Mons  Viminalis  enden 
Mons  Esquilinus  er  by  te  voegen  en  omringde 
het  geheel  met  een  stevigen  muur.  De  laatste 
Koning  voltooide  de  gebouwen,  waarvan  zyne 
voorgangers  de  grondslagen  hadden  gelegd, 
nameiyk  den  tempel  op  den  Motos  Cïapitolinus 
enz.  De  eerste  verdeeling  der  stad  in  wyken 
geschiedde  door  Servins  TulUmt  en  bleef  be- 
staan tot  aan  den  tyd  van  Auffuttus.  Door  den 
inval  der  Galliërs  werd  de  stad  nagenoeg  ge- 
heel in  de  asch  gelegd,  en  de  overhaaste  (^^w 
gaf  aanleiding  tot  eene  onregelmatigheid,  welke 
voortduurde  tot  na  den  groeten  brand  onder 
Keizer  Nero,  In  443  voor  Chr.  werden  de 
openbare  gebouwen  en  de  stedeiyke  politie 
onder  het  opzicht  van  censoren  geplaatst,  maar 
eerst  de  censor  Appinu  Claudius  Oaecut  (812) 
bracht  aanzieniyke  werken  tot  stand  van  alge- 
meen belang;  van  hem  zyn  de  Via  Appia, 
de  Aqua  Appia  enz.  afkomstig.  Er  ontstonden 
eerst  voorsteden  buiten  de  muren,  toen  men 
wegens  de  uitbreiding  des  Byks  geen  vyan- 
digen  aanval  meer  te  duchten  had.  Men  stichtte 
er  basiliken  aan  het  Forum,  vele  tempels, 
bracht  er  marktpleinen  in  gereedheid,  bouwde 
er  bruggen  en  waterleidingen,  en  de  ryke 
edelen  toonden  zich  bereid,  hunne  bydragen  te 
geven  tot  het  aanbesteden  van  openbare  ge- 
bouwen, gedenkteekenen,  zuilengangen  enZ| 
terwyi  zy  tevens  zorgden  voor  het  in  toepas- 
sing brengen  van  den  Griekschen  bouwstyL 
Het  voorkomen  der  stad  werd  dan  ook  allengs 
deftiger  en  prachtiger.  Een  nieuw  tydperk  van 
verflraaiing  nam  een  aanvang  met  de  Keizers; 
toen  verrezen  er  niet  alleen  paleizen,  maar 
ook  amphitheaters  ten  behoeve  van  het  volk. 
Nero  echter  schonk  na  den  daartoe  aan- 
gestoken brand,  welke  10  wyken  aantastte 
en  3  van  deze  geheel  en  al  verwoestte,  eene 
nieuwe  gedaante  aan  het  oudste  gedeelte  der 
stad.  De  volgende  Keizers  bouwden  telkens 
prachtiger  tempels.  Groot  was  de  lust  tot 
bouwen  vooral  by  8epHmvu$  Sevems  en  Cb- 
raccUlay  terwyi  in  die  dagen  de  invloed  van 
de  buitenlandsche  bouwkunst  zich  in  Egyp- 
tische en  Syrische  gebouwen,  en  het  militaire 
despotismus  zich  in  het  stichten  van  groote 
kazernen  openbaarde.  Awrélianui  omringde  de 
stad  en  de  voorsteden  met  vestingwerken; 
DiocUtianut  en  Maxentws  legden  de  grond- 
sls»gen  van  gebouwen,  die  meestal  eerst  ten 
tyde  van  CoiutanHj»  de  Qróote  werden  vol- 
tooid. In  lateren  tyd  is  het  voorkomen  van  Bome 
aanmerkeiyk  veranderd  door  de  behoeften 
van  den  Christeiyken  eeredienst,  welke  prach- 
tige kerken  deden  verryzen,  terwyi  de  wereld- 


TTET   OTJI 


3.  Tempel  van  Mars  Ultor  ( Augustus -Foram). 


5.  Kolosseum.  van  den  Esquilijnschen  heuvel  gezien. 


4.  Ronde  tempel  aan  de  Tiber  (Sta  Maria  del  Sole). 


11.  Auiv 


GctfiluBtreerde  Enoyclopaedie.    2de  druk. 


i, 


E   ROME. 


ÜittoaBBniiir. 


7.  Porta  Maggiore  en  graf  van  Eurysaces^ 

BÏriiet  artikol:  RQpe. 


ROME. 


87 


Igke  geboawen  ait  het  UaaBieke  tQclperk, 
▼oofal  Ba  de  Teroveriog  der  stad  dowAlarih 
en  0«um4r  (410  en  455),  allengs  in  verval 
kwamea.  Niettemin  was  daarvan  in  de  9de 
eenw  volgens  de  berichten  van  Ammifmuê  M»- 
siêMmuU  nog  veel  voorhanden,  maar  de 
stormen  der  middeneeuwen  waaiden  er  ver- 
nielend over  heen,  loodat  in  de  12de  of  Idde 
eeaw,  bigkens  de  sMirabilia  Urbis**,  de  groot- 
sche  stad  nagenoeg  in  een  puinhoop  was  ver- 
anderd. 

Ter  bevordering  van  een  geregeld  bestnnr 
verdeelde  At^t^utmi  de  stad  in  14  w^ken  (re- 
gjones);  in  ieder  van  deie  bevond  zich  eene 
wacht  der  vigiles  (bewakers),  die  tevens  als 
brandweer  dienst  deed.  De  mnor  van  ServUu 
kwam  onder  de  Bepnbliek  reeds  in  verval; 
tot  de  voornaamste  poorten  in  dien  muur  be- 
hoorden: de  Porta  Garmentalis,  onder  het 
GapHool,  toegang  verleenend  tot  het  Veld 
van  Mars,  —  de  Porta  Trigemina,  aan  de 
helling  van  den  Mons  Aventinus  naar  de  x0de 
van  de  Tiber,  —  de  Porta  Capena  ten  sniden,  — 
en  de  Porta  Ësqnillna  en  Clollina  naar  de  ayde 
van  het  oosten.  De  muur  van  ^«r^^totttw  komt 
nagenoeg  overeen  met  den  thans  aanwezigen 
mnnr  en  de  daarin  aangebrachte  poorten  be- 
staan nog  heden  ten  dage,  munelUk:  Porta 
Flaminia  (Porta  del  Popoio),  PorU  Aurelia 
(Porta  San  Pancraiio),  Porta  Portuensis, 
Porta  Oatiensis,  Porta  Appia  (Porta  San 
Sebastiano),  Porta  Asinaria  (Porta  San  Qio- 
vanni),  Porta  Nomentana,  Porta  Salaria  enz. 
Het  aantal  bruggen  nam  toe  tegeiyk  met  de 
vergrooting  der  stad.  De  noordelQkste  was  de 
Pons  Milvius  (Ponte  Molle),  die  echter  niet 
tot  h^  stedelQk  gebied  behoorde.  Daarna 
volgden  in  de  eigenlt)ke  stad:  de  PonsAelins 
(Ponte  Sant'  Angelo),  de  Pons  Aurelius  (Ponte- 
Sisto),  de  Pons  Fabricius,  later  Pons  Aemi- 
lins  geheeten,  de  Pons  Cestins  (Ponte  qnattro 
GSapi  en  Ponte  di  San  Bartolommeo)  en  Pons 
Probi  (Ponte  Rotto).  Ook  was  er  eene  houten 
brug,  Pons  Sublicius,  over  een  eiland  in  de 
Tiber  gdegd,  waarnaast  later  de  reeds  ge- 
noemde Pons  Fabricius  geplaatst  werd,  — 
alsmede  de  Pons  marmoreus  Theodosii  et 
Yalentiniani. 

Met  betrekking  tot  de  uitgebreidheid  en  den 
omvang  der  stad  hebben  wO  geene  voldoende 
berichten.  Volgens  eene  opneming  ten  tQde  van 
F"êtp0siamu  bedroeg  de  omvang  om  al  de 
huizen  heen  13200  schreden.  De  muur  van 
AfKrMmus  had  eene  lengte  van  22  tot  83 
Ned.  mQL  Het  aantal  zielen  was  er  ten  t0de 
van  Ati^ttn»  volgens  het  „Monumentum  An- 
eyranum"  820000,  zonder  de  ridders  en  sena- 
toren, de  vrouwen  en  meines  te  rekenen, 
terwQl  Marqma^di  berekent,  dat  Rome  in  dien 
tgd  1610000  inwoners  bevatte.  De  huizen  der 
stad  waren  domus  (palazzi),  voor  de  aanzie- 
Ij^Len  bestemd,  of  insulae,  waar  de  lieden 
idt  het  volk  op  verschillende  verdiepingen  een 
verblQf  vonden.  De  geplaveide  straten  noemde 
men  viae  of  plateae;  de  merkwaardigste  van 
dese  wa?«n:  de  Via  sacra,  in  de  richting  van 
het  Oolosseum  zich  uitstrekkend  naar  hetCa- 
pHool,  de  Via  nova  bQ  den  Mons  Palatinus, 
en  de  Via  Lata  (thans  het  Corso).  De  gepla- 
veide straten  aan  de  heuvelhellingen  droe^n 
den  naam  van  divi,  de  kleinere  verbindings- 
wegen dien  van  viel  en   de  stegen  zonder 


doorgang  dien  van  angiportus.  Tot  de  pleinen 
behoorden  de  areae  by  de  tempels  en  paleizen, 
en  men  gaf  den  naam  van  atria  aan  openbare, 
door  zuilengangen  omgevene  ruimten.  Een 
groot  plein,  door  prachtige  gebouwen  omslo- 
ten, noemde  men  forum,  doch  de  grootste, 
met  gras  begroeid  en  vooral  voor  militaire 
oefeningen  bestemd,  heette  mencampi,zooal8: 
het  Oampus  Martius,  het  Campus  Flaminius, 
het  Campus  Tiberinus,  het  campus  Agrippae, 
het  Campus  Esquilinus  en  het  Campus  Vimi- 
nalis.  Eindeiyk  vermelden  wQ  de  groote  par-  ■ 
ken  met  tempels,  villa^s,  renperken  enz., 
zooals  de  Horti  Sallustiani,  de  Horti  Lucul- 
liani,  de  Horti  Maecenatis  en  aan  de  overzyde 
der  rivier  de  Horti  Agrippinae  met  een  ver- 
maarden circus,  enz. 

Tot  de  merkwaardigste  pleinen  der  stad 
behoorde  het  Forum  Romanum,  het  midden- 
punt  van  het  stedeiyk  en  staatkundig  verkeer 
in  de  dagen  der  Republiek  en  gelegen  tusschen 
den  Mons  Palatinus  en  Mons  Capitolinus.  Het 
is  in  zQn  tegenwoordigen  en  vroegeren 
toestand  afgebeeld  op  nevensgaande  plaat, 
waarop  ook  nog  andere  merkwaardige  over- 
biyfeelen  van  gebouwen  uit  het  oude  Ro- 
me zQu  voorgesteld.  Op  het  Forum  be- 
vond zich  aan  de  noordz||de  het  Raad- 
huis (Cnria  hostilia)  en  daartegenover  de 
tempel  van  Vezia  en  de  Regia  of  de  woning 
van  den  Pontifex  Maximus.  Het  vrye  midden- 
plein was  bestemd  voor  volksvergaderingen, 
en  aldaar  verhief  zich  de  redenaarstribnne 
(rostra).  In  den  loop  der  jaren  verrezen  er 
tempels,  gedenkteekenen  en  andere  gebouwen. 
Het  oudste,  thans  nog  aanwezig,  is  de  aan 
de  helling  van  den  Mons  Capitolinus  gelegen 
Carcer  Mamertinus  in  den  noordeiyken  hoek 
van  het  Forum;  in  den  westeiyken  hoek  ver- 
hief zich  een  tempel  van  StUumus,  tevens 
het  aerarium  (de  schatkist),  tusschen  die 
beide  de  tempel  van  Concordia  en  aan  de 
zuidztide  die  der  Dioseuren.  De  behoeften  van 
den  toenemenden  handel  zocht  men  te  bevre- 
digen door  het  bouwen  van  basilikenofopene 
ruimten,  door  zuilengangen  omgeven.  In  184 
vóór  Clhr.  bouwde  Oaio  Major  de  Basilica 
Porcia,  —  in  179  volgde  de  Basilica  Aemilia, — 
en  in  169  de  Basilica  Sempronia.  BQ  het 
woeden  van  den  burgeroorlog  zonk  het  oude 
raadhuis  in  puin  en  8Ma  bouwde  een  ander, 
dat  by  de  begrafenis  van  dodius  verbrandde 
en  door  de  zorg  van  Fautius,  den  zoon  van 
Sulla,  herrees,  doch  eerlang  herschapen  werd 
in  een  Templum  Felicitatis.  De  overige  ge- 
deelten van  het  Forum  erlangden  doorCtMiar 
en  vooral  door  ^ic^m^m  eene  nieuwe  gedaante, 
welke  thans  door  opdelving  weder  te  voorschyn 
treedt.  Ooêsar  maakte  een  aanvang  met  den 
bouw  der  Basilica  Julia,  welke  door  Avsfutiui 
voltooid  en  na  den  brand  nogmaals  opgebouwd 
werd.  Hy  stichtte  ook  een  nieuw  raadhuis, 
Curia  Julia  geheeten,  en  ter  eere  van  Caesar 
de  Aedes  Divi  Julii,  aan  de  oostzyde  van  het 
Forum,  naast  den  tempel  van  Castor,  de 
Regia  en  den  Arcus  Fabianus,  terwyi  hy  al- 
daar tevens  nieuwe  rostra  plaatste,  Rostra 
Julia  genaamd.  Eindeiyk  ontstonden  in  dien 
tyd  de  beide  eerste  triomfbogen,  nameiyk  de 
Arcus  Augusti  en  de  Arcus  Tiberii.  Het 
Forum  onderging  echter  eene  groote  verande- 
ring door  den  brand  ten  tyde  van  Nero.  Eerst 


38 


ROME. 


onder  Domitiantu  verreien  de  yoomaamBte 
gebouwen  weder  uit  hunne  aach.  B0  den 
CïïviB  CspitoUnus  bouwde  laatfltgeneemde  een 
tempel  ter  eere  van  lUn  Tftder  en  broeder 
(Templnm  Vetpaaiani  et  Titi)  naast  den  tem- 
pel der  Goncordia,  terwQl  hy  iQn  eigen  rui- 
terstandbeeld midden  op  het  Forum  deed 
plaatsen.  Behalve  het  Forum  Bomanum  had 
men  er  het  Forum  Augustum  met  den  tempel 
van  Man  UUoTf  twee  triomfbogen  van  Drums 
en  Oermameuê  en  andere  gedenkteekens,  — 
het  Forum  Yespaaiani  met  den  Templum 
Facia,  —  het  Forum  transitorium  met  den 
tempel  van  Janus  Quadrifroms  —  en  vooral 
het  ruime,  prachtige  Forum  Tn^^)  ^^^  ^^ 
BadUca  Ulpia,  de  Bibliotheoa  Uipia,  een 
raiterstandbeeld,  een    triomfboog    van    7Ki- 

jauus  en  de  beroemde  suil  van  lYaftnnu  (89 
Ned.  el  hoog).  Behalve  het  Forum  was  het 
Capitool  het  merkwaardigste  gedeelte  der  stad; 
het  bestond  uit  3  wQken:  den  noordeiyken 
top  (Santa  Maria  in  ara  celi),  den  suidelVken 
top  (Falazzo  Gaflkrelli)  en  eene  laagte  tnaeohen 
die  beide  (Piana  del  C!ampidoglio).  Men 
noemde  se  Arz,  Capitolium  en  Inter  duot 
locos.  Op  den  Arz  verhieven  sich  het  Augu- 
raculum  en  de  tempel  van  Juuo  Moneta, 
Op  het  Capitolium  stonden  onderscheidene 
heiligdommen,  sooals:  de  groote  tempel  van 
JüpUsr,  ingewOd  in  509  vóór  Chr.,  aij^rand 
in  88  vóór  Ghr.,  op  nieuw  verwoest  in  69  na 
Chr.,  en  voor  de  derdemaal  prachtig  verresen 
door  de  sorg  van  DowüHamu,  alwaar  ook 
JëMo  en  Miuerva  werden  gehuldigd.  Voorts 
vestigen  wy  de  aandacht  op  den  Mons  Pala- 
tinus  met  het  Keiaerl0k  paleis.  Dit  bestond 
uit  twee  deelen,  namelUk  het  Domus  Augusti 
en  het  Domus  TiberiL  Het  werd  door  Ifsro 

•  aaamerkelUk  vergroot,  maar  Vespasiauus  bracht 
het  terug  tot  het  aloude  bestek.  Op  dien  voet 
werd  het  voltooid  door  Domiiiamts  en  bleef 
na  dien  tyd  de  residentie  der  Keiaers.  Nadat 
onder  Cfómwtodus  een  aansieniyk  gedeelte  van 
het  paleis  door  de  vlammen  vernield  was. 
deed  waarschyniyk  Septimius  Ssosrus  het 
weder  verr|}sen  en  voegde  er  syn  Septisonium 
aan  de  suidsyde  van  den  heuvel  by.  Ook 
latere  Keisers  hebben  aan  dat  paleis  gebouwd* 
hetwelk  tot  in  de  middeneeuwen  bewaard 
bleef,  hoewel  het  Keiseriyk  Hof  reeds  vroeg 
de  voorkeur  gaf  aan  den  Mons  Esquilinus, 
den  Mons  Pincius  en  den  Mons  Vaticanus. 
Het  Campus  Martius,  tusschen  de  Tiber  en 
de  Via  Flamlnia,  aanvankeiyk  onbewoond, 
werd  in  den  tyd  van  Atiffustus  met  openbare 
gebouwen,  met  schouwburgen  en  baden,  ver- 
sierd. Het  werd  gebruikt  voor  burgeriyke 
en  militaire  vergaderingen  en  voor  gymnas- 
tische  oefeningen  der  Jeugd  en  stond  onder 
de  hoede  van  den  oorlo^god  Mars,  wiens 
altaar  het  middenpunt  vormde  van  belangryke 

Sdsdienstige  en  staatkundige  plechtighe^. 
lengs  echter  werd  het  met  huisen  bebouwd, 
soodat  er  alleen  rondom  dat  altaar  eene  ruimte 
overbleef.  In  221  vóór  Chr.  werd  de  Circus 
Flaminius  gebouwd,  en  by  de  rivier  had  men 
er  de  Navalia,  het  tuighuis  der  marine  en  het 
Tarentum,  waar  de  seculaire  spden  werden 
gehouden.  Op  het  Campus  Martius  had  men 
onderscheidene  schouwburgen.  De  geheele 
straat  van  de  Porta  Carmentalis  tot  aan  het 
Theatrum  Pompctfi  was  met  prachtige  gebou- 


wen versierd,  waarvan  nog  ruïnen  syn  over- 
gebleven. Aan  de  andere  syde  van  het  Campus 
Martius,  van  het  Quirinaal  tot  aan  het  Pan- 
theon, deed  A^ppa  eene  reeks  van  gebouwen 
verryien,  sooals  de  Septa  Julia  met  het  Di- 
ribitorium,  de  Portiens  Argonautarum  meteen 
tempel  van  Nspêunms  en  de  Baden  van  ^^rifjMi 
met  het  prachtSge,  koepelvormige  Pantheon, 
hetwelk  thans  nog  bestaat.  Ook  de  hoofdstraat 
aan  de  oostsyde  van  het  Campus  Martius,  de 
Via  lata,  werd  allengs  prachtiger  en  met 
onderscheidene  triomfbogen  versierd.  In  het 
noordeiyk  gedekte  van  het  Campus  Marthis, 
waar  de  Via  lata  op  uitliep,  by  de  Tiber, 
verhieven  sich  desgeiyks  ten  tyde  van  Auffus- 
ius  de  eerste  prachtige  gebouwen,  sooals  het 
thans  in  puin  liggende  Mausoleum  Augusti, 
waar  hy  self  en  de  fiunilieleden  der  Oassars 
werden  bygeset  De  brand  onder  2^ero  en  die 
onder  Tiius  hebben  intusschen  hier  groote 
verwoestingen  aangericht  en  aan  het  Campus 
Martius  een  geheel  ander  voorkomen  gegeven. 
Reeds  vóór  eerstgemelden  brand  waren  de 
Thermae  Neronianae  ontstaan,  welke  vervol- 
gens door  Alêsfomder  Ssoerus  syn  hersteld  en 
uitgebreid  en  daarna  den  naam  droegen  van 
Thermae  Alexandrinae.  JhmUiamu  bouwde 
er  een  tempel  van  Isis  en  Ssn^is,  alsmede 
een  stadium  voor  gymnastiek  en  een  odenm 
voor  musiek.  Sadriauus  en  AntonUus  einde- 
lyk  deden  er  eene  nieuwe  ry  van  prachtige 
suUengangen  en  tempels  verrysen,  waardoor 
het  Campus  Martius  a^^oten  werd  van  het 
vrye  veld  buiten  de  stad. 

De  reeds  vermelde  14  wyken  (regiones) 
der  stad  waren:  Porta  Oapena  in  het  suideiyk 
gedeelte  aan  beide  syden  van  den  Appischen 
en  Latynschen  Weg  tot  aan  den  muur  van 
Aardiamus.  De  aansieniyicste  gebouwen  waren 
er  de  Thermae  Severiuae,  en  Commodianae 
en  het  Mutatorium  Cïaesaris,  alsmede  vele 
graven  langs  de  Via  Appia,  vooral  het  in 
1780  ontd^te  graf  der  Sp^'s  binnen  de 
Porta  Appia,  en  dat  van  OaeeUia  Metëla 
daarbuiten.  —  CMemwUium  of  de  Mons  Coe- 
llns  en  een  gedeelte  der  streek  by  het  Domus 
Lateranorum.  Op  den  top  van  dien  heuvel 
bevonden  sich  de  Castra  peregrina  of  de  le- 
gerplaatsen der  vreemde  hulptroepen.  Men  had 
er  voorts  een  tempel  van  OlaudiuSf  het  ver- 
maarde Domus  Lateranorum  (het  tegenwoor- 
dige Lateraan)  en  eene  groep  van  gebouwen, 
welke  tot  het  Amphitheatmm  Flavium  be- 
hoorden, het  tooneel  van  de  gevechten  der 
gladiatoren.  De  bouw  daarvan  (thans  het  Co- 
loeseum)  was  door  Vsspasiamus  begonnen, 
door  Tiius  voortgeset  en  door  Dcmt/uiiwf  vol- 
tooid. —  Isis  SU  Ssrapisy  alsoo  genoemd  naar 
het  heiligdom  van  die  beide  godheden.  Déax 
vond  men  de  Munt  (Moneta),  de  Thermae 
Titianae  en  Tn^iuiae,  en  de  Porticus  Liviae 
met  een  aan  de  Concordia  gewyden  tempel. 
—  Tsu^phm  Pacis  (de  Yredetempel),  sich  uit- 
strekkend over  de  Via  Sacra,  een  gedeelte 
van  het  Forum,  de  Subnra  (Bordeelstraat)  en 
de  Carinae.  Daar  verhief  sich  de  Colossns, 
oorspronkeiyk  een  standbeeld  van  Ksro^  later 
van  den  Zonnegod,  waarvan  boven  reeds 
vermeld  amphitheater  den  naam  van  Colos- 
Beum(Cóliseo)  ontleende.  Ook  had  men  er 
eene  door  DomUiams  gebouwde  fontein,  een 
dubbelen  tempel  van  Mama  en  Veuus,  door 


ROME. 


89 


geBÜehty  een  triomf  boogr  ^aii  ^^^^^^ 
en  eene  btiriliea  tui  Oomtitmiifn.  —  JBêpnUae 
(RrgaiHüA),  eeo  groot  gedeelte  van  den  Mons 
ICaqoUiBM  en  Tsn  den  Mons  ViminAUs  om- 
▼altend.  Op  eentgenoemden  bevonden  lich  de 
Horti  lUeeenatis  en  bet  Ampbitbeatmm  Cm- 
trease,  waar?an  men  aobter  bet  klooster 
Santa  Cnee  belangr|ikeoverbl|)belen  aantreft. 
—  AUa  SemitOy  sleb  uitstrekkend  over  den 
MofiiB  QolrinaliB  tot  aan  de  Porta  Pla,  Porta 
Salaria  ea  Porta  Plneiana.  Hier  bad  men  de 
Horti  Sallnsttani ,  den  Templam  gentis  Fla?iae, 
de  Tbermae  Dioeletianae  en  Constantinae  en 
de  GMtra  Praetoria,  eene  groote  kaseme.  — 
Fia  Imim  of  bet  gedekte  tosscben  deae  straat, 
den  Mom  Qoirinalis  en  den  Mons  Pineins. 
Hier  Tond  men  bet  Forum  soarinm  (Zwanen- 
miütkt)  en  een  lonnetempel,  —  Fonm  Barna- 
fMM»  M^gmtm  met  den  Mons  Capitolinns  en 
hel  gedeelte  tnsscben  desen  laataten  en  den 
Mons  Palatintts  tot  aan  bet  Fomm.  Ovariom 
ea  (Hitorinm.  —  Ciretu  FlamimuSf  bet  veld 
▼aa  Mars  omvattend.  —  PakUimm  of  de  Mons 
Palatinns.  —  Okeus  Maxumu  met  den  reeds 
door  de  Koaingen  aangelegden,  door  Caeêoir 
▼errvtaaden  en  biter  meermalen  verbeterden 
grootstsn  eiroos  van  Rome,  in  de  laagte  tns- 
aehen  den  Mons  Palatinns  en  den  Mons  Aven- 
tians.  Hier  bevonden  licb  de  tempel  van  Mêt- 
•mritu  en  de  beroemde  Aedes  Cereris.  —  PU- 
mma  PuUtesi  gdegen  tnsscben  den  Circns 
Mazimtts  en  de  Porta  Ostiensis,  met  de  Baden 
▼aa  CmtmeaUa.  ook  Thermae  Antoninianae 
gebeeten,  de  Pframide  van  Cestins  en  den 
Mona  Testaeens  (Scbervenbenvel).  —  AoettH- 
MM,  lieb  uitstrekkend  over  den  Mons  Aven- 
tiaus  en  de  voorstad  tnsscben  dien  benvel  en 
de  Tiber.  Hier  vond  men  bet  Emporinmvoor 
vH  Ostia  aangevoerde  waren  en  groote  maga- 
sfnen  voor  sout,  graan,  bout  ens.  —  Tram- 
TSiêHma.  de  wQk  aan  de  oven||de  der  rivier 
(thans  TTMlevere)  met  den  Janiculus,  oor- 
aproBkel||k  bet  bruggeboofd  van  den  Pons 
Sublidus  en  bet  grenskasteel  ter  afwering  van 
aanvallea  van  de  ayde  van  EtruriS,  met  den 
Mons  Vaticanus  en  sQne  belllngen  en  bet 
eOand  in  de  Tiber.  BQ  de  rivier  bevonden  er 
sl^  twee  nanmacbia,  de  éen  door  Atlfftutuê, 
de  ander  door  DowUHamut  aangelegd.  By  den 
Pons  AeUus  (Engelsbmg)  lag  bet  grootscbe 
Moles  Hadriani,  de  be^aafplaats  van  vele 
Keiaen  en  later  de  voornaamste  sterkte  der 
•tad  (Engelsburcbt).  Bg  den  Mons  Vaticanus 
bevonden  licb  bet  Gi^anum  of  een  vermaarde 
eircns,  en  bel  Pbrygianum  of  bet  beiligdom 
der  mysteriën  van  de  Pbrygisobe  O^beU.  Op 
de  plek  van  eerstgemelden  circus,  door  bet 
bloed  der  Cbristenmartelaren  besproeid,  werd 
later  de  Pieterskerk  gebouwd. 

Groote  lorg  werd  te  Rome  besteed  aan  den 
bouw  van  waterleidingen  (aquaeductus).  De 
eerste  was  die  van  ApyUu  (812  vóór  Cbr.). 
Baarop  volgden  de  Anio  Vetus  (278),  de  Aqua 
Kareia  (146)  en  andere.  De  eerste  aan  de 
oven0de  dor  rivier  werd  aangelegd  door 
Af^^mgim,  nameiyk  de  Aqua  Alslótina,  waarbQ 
later  de  Aqua  Tn^ana  (tbans  Acqua  Paola) 
werd  gevoegd.  Aan  deae  ayde  van  de  Tiber 
boawden  Cdlignla  en  CUmJ^m  nog  de  Aqua 
daiaUa  en  Ank>  Novos.  Een  pracbtig  gedeelte 
vaa  die  waterleidingen  is  in  de  Porta  Mag- 
bewaard  gebleven.  Later  verrezen  de 


Aqua  Severiana,  Antoniniana  en  Alezandrina 
onder  Sêj^tmmt  Stoenu^  OaraeaUa  en  Aiexam' 
d&r  Stoeruê.  Met  deie  waterleidingen  stonden 
de  Fontee,  Laous,  Nympbaea,  Pisoinae,  Bal- 
nea  en  Tbermae  in  verband.  Bronnen  (Fontes) 
waren  er  in  grooten  getale  voorbanden  en 
daarop  werd  sorgvuldlg  toegezien.  Lacus  wa- 
ren groote,  met  beeldbouwwerk  versierde 
waterkommen  en  gedeeltelUk  springende  fon- 
teinen; men  vond  er  te  Rome  niet  minder 
dan  1852.  Nympbaea  waren  groote,  pracbtig 
versierde  gebouwen  met  bronnen;  men  vond 
er  15  in  de  versebillende  w0ken.  Piscinae 
noemde  mon  opene  of  overdekte  vtJvers  om 
in  te  zwemmen,  en  Balnea  waren  baden;  deze 
laatste  vond  men  er  ten  getale  van  856. 
Thermae  waren  niet  enkel  badinrichtingen, 
maar  tevens  gelegenbeden  voor  gymnastische 
oefeningen,  voor  gezellig  verkeer  en  voor  kunst- 
genot Olie  voor  de  baden  werd  aan  2800 
Mensae  oleariae  (olietafels)  gedeeltelUk  gratis 
uitgereikt  en  onder  staatstoezicht  verkocht. 
De  reiniging  der  stad  van  alle  vuiligheid  en 
van  het  wegloopend  water  geschiedde  door 
middel  van  riolen  (doaca);  z0  stonden  onder 
een  bepaald  opzicht,  later  met  dat  over  de 
rivier  vereenigd.  Voorts  bad  men  te  Rome  144 
latrinae  (secreten)  en  46  bordeelen.  Tot  de 
openbare  inrichtingen  van  uitspanning,  vermaak 
en  beeobaving  behoorden  er  theaters,  amphi- 
theaters,  ciroi  en  stadia  en  bibliotheken.  De 
theaters  dienden  er  tot  opvoering  van  tooneel- 
stukken  en  werden  geruimen  tgd  van  hout 
opgeslagen  en  vervolgens  wedr  afgebroken, 
terw01  er  later  van  steen  verrezen,  zooals 
dat  van  Pomp4fu9,  van  Comelmi  JBalhui  en 
van  AuffutUUf  alle  drie  op  het  Campus  Mar- 
üus.  Men  vermeldt,  dat  het  eerste  22888,  bet 
tweede  11510  en  het  derde  17  580  zitplaatsen 
telde.  Voor  wedstrOden  in  de  muziek,  dicb^ 
kunst  en  welsprekendheid  stichtte  Nero  bet 
Odeum  met  11000  zitplaatsen.  Do  ampbitbea- 
ters,  bestemd  voor  gladiatoren-  en  wilde  die- 
ren-geveohten ,  voor  groote  tooneelvoorstelUn- 
gen  enz.,  verrezen  eerst  in  den  t^d  der  Keiz^fs. 
Caetar  bouwde  het  eerste  amphitheater,  doch 
dit  was  slechts  van  boot  Daarop  volgde  het 
amphitheater  van  StaHliuê  Tcmruê  en  toen 
het  Amphitheatrum  Flavium  (Colosseum).  De 
circi  waren  zeer  oude  inrichtingen  en  de  cir- 
censische  spelen  behoorden  tot  de  meestbe- 
geerde  uitspanningen  des  volks.  Bibliotheken 
waren  er  28.  De  eerste  werd  door  Atimku 
JPoUio  in  het  Atrium  llbertatis  gesticht,  — 
voorts  deed  Ati^^uê  de  Palatynsohe  boekerQ 
verryzen,  terwQl  er  zieh  ook  eene  bevond  in 
den  Porticus  Oictaviae.  Wyders  werd  er  eeae 
aangelegd  door  VetpanaMus  in  den  Templum 
Pacis,  dan  de  Bibiiotheca  Ulpia  door  TrafmuM 
en  eiodeiyk  de  Bibiiotheca  Capitolina  door 
Sadriamtu.  De  eerste  inrichting  van  onderwUs 
was  er  het  door  MadriaMus  opgeriehte  Athe- 
naenm,  waar  hoogleeraren  les  gaven  in  de 
Grieksche  en  Latlnscbe  dichtkunst  en  wel- 
sprekendheid. Tot  verfiraaiing  der  stad  beeft 
inzonderheid  AtÊfftutus  veel  bQgedragen.  HU 
stichtte  zuilengangen  (portions)  langs  de  voor- 
naamste straten,  alsmede  doorgangsbogen 
Oani),  met  het  beeld  van  Jamu$  versierd.  De 
triomfbogen  (arcus)  werden  opgericht  in  de 
straten,  waar  fnen  bQ  militaire  feestelQkbeden 
doorheen  trok:  men  had  er  vooral  op  de  Fora 


40 


ROME. 


MKMli   die  van  AugmUu  en  van  Tiberiut  op  i  op  het  Capitool,  dien  Tan   ZVmm    en   Tan 
liet  Fonim  Bomanam  en  die  ran  Druttu  en  |   Óermamieui  naby  het  Emporinm,  een  anderea 


▼an  Germdnieus  op  het  Foram  Augosti.  Voorts 
yermelden  wy  den  triomrboog  vaii  TSberiw 
bg  het  theattr  van  Pompfj^^  dien  van  Nero 


▼an  Dfuiui  op  de  Via  Appia,  in  deaen  om- 
trek die  van  TVajamu  en  Venu,  de  nog  aaa- 
wezige  Tan  Veipanamu  en  TUm$  en  dien  ▼«« 


BOME. 


41 


Oomêiamiumg  tiuBehen  den  Mona  Palatiniis  en 
bet  CokMeeom.  Eindeiyk  maken  wQ  melding 
Tin  rennchtige  standbeelden,  milen  en  obe- 
liiken,  22  in  getal,  Tan  welke  wQ  noemen: 
bet  standbeeld  Tan  Damitiamui  op  bet  Fonun 
Bomannm,  de  znil  van  TVo/omw  op  bet  Fo- 
nun Tn^vm  en  de  bewaard  geblerene  van 
Mêtou  Amrelimsj  tbans  op  bet  plein  van  bet 
CapitooL  JMjgngiMê  en  A^riypa  yenierden  de 
kroiswegeii,  de  openbare  pleinen,  de  anilen- 
gangen,  pirken,  badplaatsen  en  scbouwbor- 
gen  met  kenr  yan  beeldbonwwerk.  en  bon 
Toorbeeld  werd  door  de  latere  Keizers  ge- 
FO^^  Inaonderbeid  werd  de  Templom  Pacis 
eene  yergaderplaats  yan  yoortreffeigke  knnst- 
gewroebten.  AUxamier  Se^enu  deed  oyeral  in 
de  stod,  yooral  op  de  pleinen,  standbeelden 
plaataen  yan  beroemde  mannen.  Toen  yeryol- 
gens  Constantinopel  de  beyoorrecbte  boofdstad 
werd  yan  bet  Oost-Bomeinsobe  Keiserr|}k, 
moest  Some  menig  kostbaar  knnstgewrocbt 
■issea.  Tocb  yond  Tkêodorik  de  Oost-Gotb 
er  eene  menigte  koperen  standbeelden.  -—  De 
gesebiedenis  yan  Bome  yalt  samen  met  die 
yan  den  Bomeinseben  Staat  (sie  onder). 

Het  Itdtmdaagtehe  Rome  (aie  nevensgaande 
afbeelding)  Ugt  in  eene  woesteny  met  een  gol- 
yenden  bodem,  die  een  yerlaten  yeld  yan  pnin- 
hoopen  en  grayen  yormt,  een  somberen  indmk 
maakt  en  bier  en  daar  oyerbiy^len  yertoont 
yan  fraaie  antieke  bonwgewrocbten  te  midden 
yan  eene  met  bleien,  gras  en  struiken  bedekte 
st^ipe,  waarop  zicb  slecbts  bier  en  daar  pQn- 
boomen,  qrpreasen  en  olQfboomen  yerbeffèn. 
De  TIber,  wier  mond  28  Ned.  mi)l  yan  Bome 
yerwtlderd  is,  doorsoQdt  met  bare  troebele 
wateren  de  benyels  in  bet  noordoostelUk  ge- 
deelte der  stad,  scbeidt  met  drie  kronkelingen 
ter  lengte  yan  4  460  Ned.  el  de  eigenlQk  stad 
yan  bet  gebied  yan  bet  Vaticaan  en  yan  de  wgk 
IVssteyere  (aan  de  andere  zyde  yan  de  Tiber), 
op  baren  recbter  oeyer  gelegen,  stroomt  onder 
aea  bmggen  en  langs  twee  bayens  yoorwaarts 
en  yerlaat  Bome  inbetznidwestelVk  gedeelte. 
Hare  breedte  wisselt  tosscben  52  en  108  Ned. 
el,  bare  diepte  tosscben  5  en  8  Ned.  el.  De 
tegenwoordige  14  wQken  (rioni)  zQn  gebeel 
andere  dan  de  regiones  yan  AiÊgmtue.  De 
tegenwoordige  mnnr,  grootendeels  die  yan 
AwTtUoHm  in  borstelden  toestand,  omyat  de 
gebeele  mimte  yan  bet  aloude  Keiaeriyke 
Bome  met  z||ne  zeyen  benyels,  —  yoorts  de 
Cftta  Leonina  met  bet  Vaticaan  en  den  £n- 
gelsbnrebt  en  een  gedeelte  derTrasteyere.De 
14  alenwe  wgken  lUn:  MwH^  bet  inidoos- 
telfk  gedeelte  tot  aan  de  Porta  Pia  (met  den 
Caelina,  Esqnilinns  en  Viminalis),  —  TVtoi, 
yan  de  Porta  Pia  en  de  Porta  SaUriatotaan 
de  Ram  di  Yeneiia  (met  den  Qoirinalis),  — 
OUommoy  yan  de  Porta  Pinciana  oyer  de 
Fiana  Barberini  tot  aan  bet  Pantbeon,  — 
Oammo  Mmnoj  yan  de  Porta  del  Popoio  langs 
ëe  Tiber  tot  Santa  Lucia,  yoorts  tot  aan  bet 
Campo  Hano,  —  Poa^  yan  Santa  Lncla 
tot  aan  de  Engelsbmg,  langs  de  Tiber  tot 
aan  Santa  Anna,  yoorts  tot  de  Piana  Nayona, 
—  PmrioBif  ten  westen  yan  den  Circo  agonale 
en  yan  de  Piaisa  San  ()arlo  totaandeCbiésa 
Nttoya,  —  Bêgótoy  langs  de  Tiber  yan 
Santa  Anna  tot  aan  den  Obetto,  —  Sam 
JSmttackia^  tosseben  San  Agostbno,  San  An- 
tonio  en  bet  Pantbeon,  —  -P^m,  yan  bet 


Pantbeon  tot  aan  den  Corso  en  rondom  bet 
Palaizo  di  Yenezia  tot  aan  de  Via  deila  Bo- 
tonda,  ~  OampUeüi,  bet  zuideigk  gedeelte 
(met  den  Palatinns  en  Capitolinns),  —  San 
Angdo,  van  de  Via  di  San  Marco  tot  aan  bet 
Tiber-eUand.  —  Sipa^  van  San  Teodoro  langs 
den  Circus  Maximus  naar  de  Porta  San  £to- 
bastiano  en  tot  aan  de  Tiber  (met  den  Ayen< 
tinos),  —  Troiteverêf  bet  gebeele  gedeelte  op 
den  recbter  oeyer  der  riyier  tot  £cbt  by  de 
Si  Pieterskerk.  —  en  JSoryo,  de  wyk  yan 
bet  Vaticaan  (Citta  Leonina).  Men  beeft  te 
Bome  160  pleinen,  600  straten,  175  stegen 
(yicoli),  69  groote  en  100  kleine  fonteinen, 
46  stedeiyke  paleizen  met  yoorboyen  en  tui- 
nen, 816  andere  paleizen,  86  yilla's,  9  groote 
ziekenhuizen,  21  bospitalen,  869  kerken,  61 
monniken-  en  70  nonnenkloosters  (die  tbans 
ecbter  gedeeltelttk  tot  kazernen  enz.  gebruikt 
worden)  en  86000  buizen.  De  stad  beeft  een 
omyang  yan  23  Ned.  mj)l  en  eene  opperylakte 
yan  1416  Ned.  bunder. 

De  opperylakte,  door  de  riyier  in  twee  zeer 
ongeiyke  deelen  gescbeiden,  yertoont  eene 
eigenaardige  beuyelengroep.  De  kammen  dier 
beuyels  strekken,  als  de  yingers  eener  band, 
zicb  uit  naar  de  Tiber  en  yormen  scbilder- 
acbtige  reliódk  Vóór  de  Porta  Maggiore  is 
die  beuyelengroep  door  middel  eener  land- 
tong met  bet  boogste  gedeelte  der  Campagm , 
yerbonden,  en  aldaar  yereenigen  zicb  zoowel 
de  antieke  waterleidingen  als  de  drie  spoor- 
wegen, die  yan  Napels,  Liyomo  en  Ancona. 
Deze  omstandigbeid,  welke  men  ook  eeniger- 
mate  aantreft  op  den  recbter  oeyer  der  riyier 
geeft  aan  Bome  uit  een  krygskundig  oogpunt 
eene  zeer  gunstige  ligging.  Men  beeft  dan 
ook  in  den  laatsten  tQd  (1877)  op  nieuw  een 
aanyang  gemaakt  met  de  yersterking  der  stad. 
Aan  den  yoet  der  beuyels  tusscben  deze  en 
de  Tiber  yerbeft  zicb  bet  grootste  gedeelte 
der  moderne  stad  op  een  yrg  lagen  bodem  (11 
tot  20  Ned.  el  boyen  de  opperylakte  der  zee). 
Nadat  yoorts  Bome  z||n  rang  berkregen  beeft 
als  boofdstad  yan  Italië,  zyn  er  groote  nieuwe 
wtfken  yerrezen,  bepaaldeli|k  rondom  Santa 
Maria  Maggiore  en  by  de  Termen  yan  Dio- 
eUHanms,  tot  eene  l>odemboogte  yan  66  Ned. 
eL  Het  bewoonde  gedeelte  yan  bet  nieuwe 
Bome  ligt  byna  gebeel  ten  noorden  yan  bet 
oude;  een  groot  aantal  zUner  woningen  yer- 
beft zicb  op  bet  Campus  Martius.  De  Nieuw- 
stad erlangde  baar  bedendaagscb  yoorkomen 
door  Jnlimg  II,  Lêo  X^PtmlmlIIeü  Sixtui  T/ 
bet  onderscbeidt  zicb  door  eene  menigte  groote, 
met  paleizen  uit  de  16de  en  17de  eeuw  y er- 
sierde  straten  en  nauwe  stegen,  die  er  somber 
en  yerwaarloosd  uitzien.  Tot  de  ceratebeboo- 
ren  de  Corso,  de  Via  Babnino  en  Bipetta,  de 
Via  Condotti  en  Angek»  Custode,  de  boog 
gelegene  Via  Sistina  en  Qnattro  Fontane, 
alsmede  de  nieuwe  Vla  Njurionale  met  bare 
fraaie  gebouwen  en  druk  yerkcer,  terwyi 
de  dwarsstraten,  de  daartosscben  gelegene 
gedeelten,  rondom  bet  Capitool  naar  de  zyde 
yan  de  Engelsbrug  en  bet  Trasteyere  er 
slordig  «i  ellendig  uitzien.  Ook  dAar  eyen- 
wel  ontmoet  men  gedurig  pracbtige  kerken 
en  indmkwelLkende  bouwyallen  der  Ondbeid. 
Aan  de  twee  zyden  der  riyier  berinneren  de 
Via  Giulia  en  de  Via  Lnngara  met  bare  pa- 
leizen aan  den  tyd  der  renaissance.  Nergens 


42 


ROME. 


ter  wereld  vindt  men  soo  talrQke  monumenten 
uit  den  loop  der  geechiedeniB.  Zonderlinge 
yerschVnaelen  i||n  er  voorts  de  Ghetto  of  het 
Jodenkwartier  en  In  het  oosteigk  gedeelte  de 
V  Idarbeid  in  het  midden  der  Btad« 

Het  klimaat  van  het  oude  Rome  is  door 
het  verlaten  der  luideigke  hoogten  geheel 
veranderd.  Het  is  in  den  winter  aeer  gunstig 
en  hlVft  alaoo  tot  in  het  midden  van  Juni. 
De  lente  hegint  er  op  het  laatst  in  den  aan- 
vang van  A|vil  en  reeds  tegen  het  einde  van 
Mei  verschQnt  het  warme  jaargetyde.  De  ge- 
middelde warmtegraad  is  er  dezelfde  als  te 
Napels  (15^46  0.),  doch  is  des  corners  Vji"" 
hooger  en  des  winters  IVs*^  lager.  In  het  mid- 
den van  den  lomer  is  de  stad  blootgesteld 
aan  de  malaria. 

Van  de  beroemde  zeven  heuvelen  der  oude 
stad  is  de  Palatgnsche  (52  Ned.  el  hoog),  het 
middenpunt  van  het  oude  Romeinsche  ROk, 
ook  nu  nog  met  de  bouwvallen  van  Keixer- 
igke  paleiien  bedekt.  Op  den  Mons  Capitolinus 
verheft  lich  de  kerk  Santa  Maria  Ara  Celi. 
De  Mons  Qnirinalis  (Monte  CavaUo,  65  Ned. 
el  hoog)  torscht  een  paleis,  het  Quirinaal  ge- 
heeten.  De  Mons  Gaelius  (Monte  Celio,  51 
Ned.  el  hoog)  draagt  het  Lateraan  aan  het 
oostelnde  en  San  Stefitno  Rotonde  in  het  mid- 
den, terwQl  er  Oiovanni  e  Paolo  en  San 
Gregorio  aan  de  westeiyke  helling  gelegen 
lUn.  Op  den  Mons  Aventinus  (48  Ned.  el) 
vorrlfien  thans  Santa  Sabina,  Santa  Balbina, 
Santa  Prisca,  Santa  Sabba,  en  eenige  moderne 
villa's.  Op  den  Mons  Esquilinus  (65  Ned.  el) 
werden  op  het  noordelQk  gedeelte  Santa  Maria 
Maggiore  en  Santa  Pudensiana  benevens  eene 
wQk  van  nieuwe  huisen  gebouwd,  en  op  het 
zuidoosteiyk  gedeelte  San  Plétro  in  Vincoli. 
De  Mons  Viminalis  vereenigt  lich  met  den 
Qnirinalis  en  Esquilinus  tot  eene  hoogvlakte, 
waar  lich  thans  het  nieuwste  gedeelte  van 
Rome  met  lyne  nationale  namen  van  straten 
rondom  het  spoorwegstation  verheft,  terwgi 
er  lich  te  voren  de  Thermae  Diocletianae 
bevonden.  B0  dese  leven  heuvels  komt  nog 
in  het  noorden  der  stad  de  Monte  Pindo  (66 
Ned.  el),  welke  tot  dicht  bQ  de  Tiber  nadert 
en  sieh  in  znidooeteigke  richting  van  haar 
verwVderd;  hV  is  thans  weder,  evenals  in  ou- 
den 4)d,  met  terrasgewQs  aangelegde  tuinen 
versierd  en  behoort  tot  de  druk  besochte  uit- 
spanningsgelegenheden  der  stad.  Voorts  heeft 
men  in  de  vlakte  ten  luiden  van  den  Mons 
Aventinus  de  Monte  Testacdo  (46  Ned.  el 
hoog),  een  kunstmatig  opgeworpen  heuvel  met 
een  omvang  van  165  Ned.  el,  grootendeelsuit 
scherven  van  aardewerk  bestaande.  Het  mid- 
denpunt van  het  nieuwe  Rome,  de  Monte  Ci- 
torio,  is  ontstaan  door  de  bouwvallen  van  het 
amphitheater  van  StaÜtku  Tamrmt.  Op  den 
rechter  oever  van  de  Tiber  verheffen  lieh, 
tegenover  den  Monte  Pincio,  de  Monte  Vati- 
caBO  met  de  St  Pieterskerk  en  het  Yaticaan- 
sehe  Paleis,  en  ten  luiden  daarvan  de  Monte 
Gianlcolo  (Janiculns,  94  Ned.  el  hoog)  met 
San  Pietro  in  Montorio  en  de  Acqua  'Paola. 
—  Van  de  poorten  van  Rome  vermelden  wQ 
op  den  linker  oever  der  rivier:  de  Porta  del 
Popoio,  de  noordelOkst  gelegene  poort  der 
stad,  gebouwd,  naar  men  meent,  volgens  eene 
teekening  van  MMde  Amgdo^  door  Vigmila 
en  Bernud^  —  de  Porta  Pia,  in  1664  door 


Piui  VI  naar  een  ontwerp  van  MitkeU  Am^elo 
gerticht,  terwQl  te  voren  zich  ten  zuidoosten 
van  deze  de  Porta  Nomentana  verhief,  —  de 
Porta  San  Lorenzo,  op  de  plaats  der  oude 
Porta  Tiburtina  ,~  de  Porta  Maggiore,  welke 
twee  antieke  waterleidingen  torscht,  —  de 
Porta  San  Giovanni,  bQ  het  Lateraan  en  naast 
de  voormalige  Porta  Asinaria,  —  de  Porta 
San  Sdbastiano,  weleer  de  Porta  Appia,  — 
de  Porta  San  Paolo,  grootendeels  het  over- 
big&el  van  de  Porta  Ostiensis,  —  de  Porta 
Angelica  bQ  de  Engelsbrug,  —  de  Porta 
Cavalleggieri,  —  en  de  Porta  San  Pancrazlo. 
yyf  bruggen  zffn  over  de  Tiber  gelegd,  en 
vier  van  deze  liggen  binnen  den  stadsmuur, 
namelQk  de  Ponte  Sant*  Angelo  (Pons  Aelins) 
met  drie  groote  en  2  kleine  bogen  en  door 
JBemini  met  standbeelden  versierd,  —  de  Ponte 
Sisto  (Pons  Aurelianus),  in  de  middeneeuwen 
verwoest,  maar  onder  Paus  l^xtuê  IV  door 
Baoeio  JPomtdli  hersteld,  —  de  Ponte  di  San  Bar- 
tolommeo  (Pons  Cestius)  van  Trastevere  naar 
het  Tibereiland,  ~  en  de  Ponte  di  qoattro  Capi 
(Pons  Fabricius)  van  het  Tibereiland  naar 
de  stad.  De  Ponte  MoUe  (Pons  Milvius)  ligt 
buiten  de  stad,  en  van  de  overige  bruggen 
der  Oudheid  zj|n  slechts  bouwvallen  overge- 
bleven. Eene  moderne  draaibmg  loopt  van 
San  Giovanni  dei  Fiorentini  naar  den  anderen 
oever.  Door  de  Porta  del  Popoio  bereikt  men 
aanstonds  de  Piazza  del  Popoio,  waar  zich 
de  Egyptische  obelisk  uit  Heliópolis  (24  Ned. 
el  hoog)  verheft,  welke  8hiu$  V  in  1687 
uit  de  puinhoopen  van  den  Circus  deed  op- 
delven  en  derwaarts  overbrengen.  Vanhier 
loepen  8  zich  van  elkander  verwilderende 
straten  in  de  stad,  en  de  mlddenste  van  deze, 
de  vermaarde  Corso,  is  1600  Ned.  el  lang. 
Hoewel  zU  de  hoofetraat  is  van  Rome,  bezit 
zQ  toch  geenszins  de  breedte  en  de  pracht, 
die  men  van  de  voornaamste  wandelplaats 
eener  wereldstad  verwachten  kan.  De  antieke 
gevels  zUn  er  slechts  10  Ned.  el  van  elkander 
verwüderd  en  geven  haar  vooral  bQ  een  be- 
wolkten hemel  een  somber  voorkomen.  In- 
tusschen  verleent  eene  reeks  van  grootsche  pa- 
leizen in  zuiver  Romeinschen  stQi  aan  deze 
straat  eene  indrukwekkende  eigenaardigheid. 
De  Piazza  del  Popolo,  de  prachtige  moderne 
antichambre  van  den  Corso  en  van  de  geheele 
stad,  vormt  een  zonderling  contrast  met  het 
reusachtig  middeneeuwsch  kasteel,  hetwelk 
onder  den  naam  van  Palazzo  di  Veneiia  den 
Corso  sluit  Sedert  Paif2«fir  is  laatstgenoemde 
het  tooneel  der  vastenvermakeiykheden  en 
der  wedrennen.  Rechts  van  den  Corso  voert 
de  Strada  di  Ripetta  naar  het  Pantheon,  links 
de  Strada  del  Babuino  naar  de  Piazza  di 
Spagna.  Van  de  kerk  TrinitA  dei  Monti  strekt 
de  Via  Sistina  zich  uit  naar  de  Via  Quattro 
Fontane  en  deze  naar  de  kerk  Santa  Maria 
Maggiore.  De  Corso  snQdt  rechthoekig  de  Strada 
Condotti,  die  onder  andere  namen  voortsohrffdt 
naar  de  Ponte  di  Sant*  Angelo.  De  Via  del 
20  Settembre  leidt  van  de  Piazza  di  Monte 
Cavallo  naar  de  Porta  Pia.  De  Via  Lungaia 
loopt  in  Trastevere  langs  de  rivier  naar  het 
Vaticaan.  Het  grootste  openbare  plein  te  Rome 
is  de  Piazza  del  Circo  agonale,  welke  aan  8 
met  beeldhouwwerk  versierde  fonteinen  eene 
aangenaame  koelte  ontleent  en  daardoor  wékb 
onder  water  kan  worden  gezet.  Het  postkan- 


ROME. 


43 


toor,  een  alteetutaand  gebouw,  scheidt  twee 
pleineii  nm  elkander,  namel0k  de  Piaisa  del 
Monte  Citorio  en  de  Piazss  Oolonna.  Het 
eente  ondencheidt  sieh  door  de  Yermaarde 
obdU,  door  At^usins  nit  den  Zonnetempel 
te  Heliópoldis  in  het  Jaar  10  TÓor  Chr.  naar 
Rome  oyetgebracht  en  door  Pitct  VI  aldaar 
gekaatst  (t7d8).  Ter  rechter  iQde  daarran  ver- 
heft zkh  het  door  InuoemtHu  XII  in  1697 
geati^te  luüds  van  Justitie,  thans  tot  verga- 
derplaats  van  het  Parlement  ingericht.  De 
Piaga  Colonna  ontleende  haren  naam  aan 
de  suil  Tan  Keizer  Mareut  AmrèlUUf  die,  on- 
der Si^m  V  door  Faniana  weder  opgericht, 
hei  Tergnld  bronien  standbeeld  van  den  apostel 
^mmhs  draagt.  Dit  plein  is  het  middenpunt 
▼an  het  stedeiyk  ywkeer;  rondom  de  antieke 
nü  xgn  5  rensachUge  gascaadelabres  geplaatst 
en  de  militaire  mniiek  doet  er  lich  gedurig 
hoeren.  De  Piazaa  Santa  Ifaria  Maggiore  is 
Teisierd  met  eene  obelisk  ter  hoogte  van  147) 
Ned.  el,  welke  sieh  in  vroegeren  tQd  vóór 
hel  Mansolenm  van  A»^usins  verhief;  haar 
top  draagt  het  wapen  van  Sixtus  V.  Voorde 
8L  Pieterskerk  bevindt  sieh  de  Piasza  di 
San  Piètio  in  Vaticano  (278  Ned.  el  lang  en 
226  breed) ,  in  wier  midden  sieh  2  fonteinen 
en  eene  op  4  koperen  leeuwen  rustende  obe- 
lisk ter  hoogte  van  26  Vs  Ned.  el  verheifen. 
Langs  beide  sUden  van  het  plein  en  verbon- 
den met  de  8t.  Pieterskerk  loopt  de  prachtige 
kolonnade  van  .Bfmuii  (1667),  bestaande  uit 
284  Dorische  suilen  ter  hoogte  van  15  Ned. 
eL  Men  bereikt  het  Plein  van  het  Capitool 
laags  eene  trap,  die  by  den  opgang  versierd 
ia  met  2  leeuwinnen  van  basalt ,  terwyi  hoo- 
ger  op  de  leuning  met  marmeren  standbeelden 
is  gekroond.  Op  dat  plein  verheft  sieh  het 
▼eiiuld  bronsen  ruitonrtandbeeld  van  Mareuê 
Amdimi,  Tegenover  de  trap  verrflst  het  Paleis 
van  den  Senaat,  ter  linker  sQde  het  Museo 
CSapitoUno  en  ter  rechter  sQde  het  Paleis  der 
ConservatorL  Van  den  heuvel  van  het  Capi- 
tool daalt  men  af  naar  het  oude  Forum  Bo- 
maanm,  waar  men  de  opdelvingen  in  de  laatste 
Jaren  met  Qver  heeft  voortgezet;  hier  vindt 
men  nog  den  triomfboog  van  Sepiimiuê  Sevê- 
vm,  de  terrassen  van  den  tempel  der  Con- 
eordia,  3  suilen  van  den  tempel  van  Vespa- 
«MHN»,  den  zuilengang  met  de  voornaamste 
Bomdnsehe  Goden,  8  suilen  van  den  tempel 
van  Sainrmuij  aansienigke  overbiyfselen  der 
Basilka  van  Caesar,  marmeren  balustrades 
«it  den  t^d  van  Drafamuj  8  suilen  van  den 
tempel  van  Oastor,  onderscheidene  postamen- 
ten,  de  suil  van  JPkoeat  (eene  gecanneleerde 
Cofinthische  suil  van  een  antiek  gebouw)  enz. 
FriflBChe  lucht  heeft  men  er  vooral  op  de 
Piassa  di  Spagna,  waar  eene  door  Bêrmni 
ontworpene  fontein  zich  verheft.  De  vermaarde 
Spaansche  Trap  leidt  van  dit  plein  naar  de 
kerk  TrinitA  dei  Monti,  waar  men  een  tref- 
fend uitzicht  heeft  op  Bome.  Ook  hier  bevindt 
sieh  eene  door  JPku  VI  aldaar  geplaatste 
obelisk.  Andere  merkwaardige  pleinen  s0n: 
de  Piasza  Barberini  met  het  Palaszo  Barbe- 
rial,  —  de  Piassa  dei  Termini  bQ  het  stations- 
gebonw  van  den  spoorweg  met  de  door  Pmm  IX 
derwaarts  geleide  fontein  der  Acqua  Maria 
en  de  Baden  «van  DioelHiamMs,  —  de  Piassa 
della  F<mtana  dl  Trevi  met  de  sierigkste  fon- 
teia  van  Bome  (Acqua  Yergine),  —de Piassa 


di  Venezia  met  het  Palazzo  di  Yenezia,  den 
zetel  van  de  OostenrUIcsche  ambassade,  en 
het  Palazzo  Torlonia,  —  de  Piazza  della  Mi- 
nerva  met  eene  antieke  obelisk,  —  de  Piazza 
del  Campo  Marzo,  —  de  Piazza  della  Botonda 
vóór  het  Pantheon,  desgelQks  met  eene  obe- 
lisk, —  de  Piazza  Pasqnino  met  het  deftige 
Palazzo  Braschi,  —  het  Forum  Tn^anum  met 
de  zuil  van  Draf  anus,  —  de  Piazza  di  San 
Gregorio  en  het  Lateraanplein,  ook  meteene 
fraaie  obelisk. 

Van  de  kerken  te  Bome  vermelden  wQ  de 
wereldberoemde  St.  Pieterskerk  btf  het  Yati- 
caan,  de  begraafj;>laats  geacht  van  den  apostel 
JPêirut.  De  oude  basilica  werd  ten  tQde  van  Con- 
ëtantijm  de  Qroote  op  aandringen  van  Paus  %^ 
veeter  I  gebouwd,  en  wél  aan  de  noordzyde  van 
den  CHrcus  van  ^«ro,  waar  vete  Christenen  den 
marteldood  hadden  geleden.  Toen  deze  kerk 
begon  te  vervallen,  nam  Nieolaae  V  het  be- 
sluit, om  haar  van  den  grond  af  te  herbouwen, 
en  daarmede  werd  een  begin  gemaakt  in  1450 
door  den  Florent0nschen  bouwmeester  JBer- 
nardo  Bo$$ellino.  Het  werk  bleef  echter  onder 
de  volgende  zeven  Pausen  rusten,  totdat  Paus 
JmIUu  II  het  weder  met  kracht  opvatte. 
&iuliaMo  di  SoMffoHo  en  JBramatUe  werden  met 
den  opbouw  belast.  Laatstgenoemde  legde 
den  Paus  een  ontwerp  voor,  dat  alle  vroegere 
in  schoonheid  ver  te  boven  ging,  zoodat  h|| 
tot  bouwmeester  dier  kerk  werd  benoemd. 
Den  ISden  April  1606  werd  de  eerste  steen 
gelegd.  Het  plan  van  JBramanie  stelde  een 
Grieksch  kruis  voor  met  een  rensachtigen 
koepel,  —  dat  van  Gimliamo  di  SanffoUo  eene 
grootsche  basilica  met  eene  dwarsbeuk  en  koor 
en  met  den  koepel  gekroond.  Na  den  dood 
van  JBramanie  werd  de  arbeid  onder  het  op- 
zicht van  JRafaèH  en  Femad  voortgc»et,  doch 
de  koepel  eerst  voltooid  door  Miohele  Angdo 
naar  een  grootsch  ontwerp.  Vignóla,  Pirro 
Ligorio  en  CHaeomo  ddla  Poria  bouwden 
daarna  voort  naar  het  bestek  van  Miekele 
Angdo,  Ongelukkig  genoeg  werd  volgens  een 
besluit  van  PauUu  V  (1605)  het  beetek  door 
Garlo  Jiadema  gewtJzigd.  Den  18den  Novem- 
ber 1626  werd  het  gebouw  ingewQd  door 
Urhamu  VIII.  Madema  bouwde  vervolgens 
de  50  Ned.  el  hooge  en  117  Ned.  el  breede 
voorgevel  met  het  voorportaal  en  daarboven 
de  I^gia,  waar  de  nieuw  gekozen  Paus  ge- 
kroond wordt  en  vanwaar  hO  ztjn  zegen  geeft 
aan  het  volk.  Onder  Fims  VI  (1777—1784) 
verrees  de  sacristy.  De  kosten  van  den  bouw 
beliepen  180  millioen  gulden  en  het  Jaariyksch 
onderhoud  vereischt  80000  gulden.  Het  in- 
drukwekkende voorportaal  is  voorseker  het 
prachtigste  moderne  gebouw  der  stad.  Het 
inwendige  der  kerk  onderscheidt  dch  door 
eene  tr^ende  harmonie  van  verhoudingen  en 
kleuren  en  is  vooral  indrukwekkend  onder 
den  koepel.  Hare  lengte  is  van  binnen  181 
Ned.  el.  die  der  dwarsbeuk  187  Ned.  el ,  de 
hoogte  der  middenbeuk  45  Ned.  el  en  die  van 
den  koepel  117  Ned.  el.  Desolaatste  heeft  een 
dubbel  gewelf  en  daarboven  eene  lantaarn, 
die  den  bal  (2V3  Ned.  el  in  middelign)  en 
het  kruis  (4,2  Ned.  el  hoog)  draagt  De  koe- 
pel rust  op  4  reusachtige ,  onregelmatig^vt|f- 
sVdige  pUaren  met  een  omvang  van  71  Ned. 
el.  Men  heeft  in  die  kerk  een  schat  van 
prachtige  monumenten,  fraaie  mosaleken  en 


44 


BOME. 


copieën  van  beroemde  schilcler0eD.  BQ  de 
laatste  pilaar  verheft  lich  het  bronzen  stand- 
beeld van  den  Apostel  Petrus  nit  de  5de  eeuw; 
Bt)n  rechter  voet  is  afgesleten  door  de  kussen 
der  geloovigen.  Onder  den  koepel  ontwaart 
men  het  hoofdaltaar,  hetwelk  het  altaar  der 
aloude  basilica  omsluit;  alleen  de  Paus  of 
iemand  met  diens  breve  voorzien  leest  er  de 
mis.  Daarenboven  breidt  een  smakelooze  taber- 
nakel zich  uit  in  den  barokstfjl  van  JBemvn. 
Onder  dat  altaar  is  het  graf  van  Petrut  en 
daarvóór  de  confessione,  met  eene  leuning, 
waarop  dag  en  nacht  24  verguld-bronzen  lam- 
pen branden.  Langs  eene  dubbele  trap  van 
24  treden,  van  Grieksch  marmer  vervaardigd, 
gaat  men  naar  beneden;  aldaar  ziet  men  den 
knielenden  Pttti  F/,  een  standbeeld  van  Cb* 
nova.  Van  de  beeldhouwwerken  in  deze  kerk 
vermelden  wQ:  eene  PiétA  van  Michde  Angélo^ 
het  praalgraf  van  Sixtus  V  van  PóHajuolo^ 
dat  van  CUnuMs  XIH  van  Canowi^  dat  van 
Pamlui  III  van  Gn^lidmo  della  Porta  en  dat 
van  Piui  VII  van  Tkarwaldsen.  In  de  Stanza 
Capitolare,  met  schilderyen  van  Giotto  en 
Melozso  da  Forlij  wordt  de  oude  dalmatica 
bewaard,  waarmede  men  de  Keizers  bfj  hunne 
kroning  als  domheeren  van  St  Pieter  be- 
kleedde. Van  de  reliquieënzifn  er  het  gebeente 
van  den  Apostel  Petrus  en  de  zweetdoek  van 
de  Heilige  Veronica  het  meest  vermaard.  In 
den  vloer  ziet  men  er  eene  plaat  van  porfier 
uit  de  oude  kerk,  waarop  de  KeizerlQke  can- 
didaat  knielde  vóór  z|Jne  kroning,  terwyi 
hg  er  züne  geloofsbeiydenis  aflegde.  —  Van 
de  overige  kerken  noemen  wQ:  die  van  San 
Qiovann^  in  Laterano,  de  oudste  kerk  te 
Rome  en  tevens  de  eigenlijke  hoofdkerk  van 
den  Paus  als  bisschop  van  Rome,  alsmede 
na  de  St.  Pieterskerk  de  aanzieniykste  der 
stad.  Zg  erlangde  haren  naam,  toen  zy  in  908 
door  Stfgius  III  vergroot  en  vernieuwd  werd. 
Ref  ds  vroeg  heette  zU  Basilica  Lateranensis, 
want  Constantijn  de  Oroote,  wiens  gemalin 
Fauita  eigenares  was  van  de  huizen  der  familie 
Laieranus,  deed  gedeelteiyk  op  dezelfde  plek 
eene  paleiskerk  bouwen.  Hg  schonk  deze  aan 
Paus  Sylvester  I  (314—335),  en  zoo  werd  zg 
de  bisschoppeigke  kerk  der  opvolgers  van 
Petrus,  In  1308  werd  zg  door  de  vlammen 
verworst  en,  na  haren  opbouw,  nogmaals  in 
1361.  Sederc  Oregorius  XI  was  nagenoeg 
ieder  Paus  werkzaam  aan  de  vernieuwing 
van  deze  kerk.  Slxtus  V  deed  door  Qalüti 
den  Craaien  dubbelen  zuilengang  aan  den  noor- 
deigken  gevel,  de  Scala  Santa  en  het  La- 
teraanpaleis  bouwen.  CUmeiu  VIII  deed  de 
dwarsbeuk  veranderen  en  Innooentius  X  in 
1650  de  versiering  der  oude  basilica  door 
Borromini  In  een  zonderlingen  stgi  wgzigen. 
De  zuilen  werden  door  zware,  door  bogen 
verbondene  pilaren  vervangen.  De  kerk  heeft 
5  beuken,  en  men  meent,  dat  het  prachtige 
houten  dak  door  Micihdê  Angelo  ontworpen 
is.  Aan  belde  zgden  overlangs  ziet  men  de 
marmeren  standbeelden  der  twaalf  Apostelen, 
ieder  5  Ned.  el  hoog,  en  boven  elk  van  deze 
een  marmeren  relief  met  tafereelen  uit  zgne 
levensgeschiedenis.  De  tribune  is  versierd  met 
fraaie  mozaïeken.  De  Capella  Corsini,  door 
Alessandro  Qaliléi  gebouwd,  is  éene  van  de 
fraaiste  der  stad.  —  Naast  de  kerk  verrgst 
de  merkwaardige  doodkapéi  San  Giovanni  in 


Fonte,  het  oudste  baptisterium  van  Rome, 
bigkbaar  uit  den  tgd  van  Comttani^  de  OrooU. 
zg  vormt  eene  door  2  achthoekige  zghenken 
omgevene  ruimte,  waar  8  antieke  zuilen  van 
porfier  een  drie  treden  diep  doopbekken  vmn 
groen  basalt  omgeven.  Vóór  het  baptisterium, 
op  het  midden  van  het  plein,  verheft  aich 
eene  obeli^  van  rood  graniet,  45  Ned.  el 
hoog  en  de  aanzienigkste  van  geheel  Rome; 
zg  werd  door  OonstoMtijm  de  Qtoote  uit  He- 
liópolia  derwaarts  gebracht  en  in  den  Circus 
maximus  geplaatst  —  Aan  het^  Lateraanplein 
verrgst  voorts  de  Capella  Sancta  Sanetorum 
met  de  volgens  de  overlevering  door  Keizerin 
Melena  naar  Rome  gebrachte  tn^  van  het 
rechthuis  van  Püatus,  welke  alleen  door  knie- 
lenden beklommen  wordt  —  Tusschen  de 
Lateraankerk  en  het  Colosseum  heeft  men  de 
oude  kerk  San  Clemente,  merkwaardig  voor 
de  kennis  van  den  bouw  der  oude  basüioa^s; 
zg  was  reeds  in  892  aanwezig,  en  JoJkamnes 
VIII  (872—882)  restaureerde  het  thans  nog 
aanwezige  koor.  De  kerk  behoort  sedert  Ur- 
bamu  III  aan  de  lersche  Dominicanen,  werd 
in  1073  gedeelteigk  door  de  vlammen  ver- 
woest, maar  bevat  nog  vele  fïreseo's  nit  de 
5de  tot  de  11de  eeuw  en  prachtige  antieke 
zuilen.  -—  Op  het  Tibereüand  verheft  zich 
de  kerk  San  Bartholommeo  op  depninhoopen 
van  een  aan  Aeteulapius  gewt|den  tempeL  — 
In  de  kerk  San  Crisoforo  in  Trastevere  vindt 
men  22  antieke  zuilen  van  graniet  —  In  de 
kerk  San  Prassede  is  nog  veel  uit  ouden  tgd 
bewaard  gebleven.  Zg  werd  in  820  door  Pa- 
êchalis  I  verbouwd,  doch  er  zgn  nog  prachtige 
mozaïeken  en  zuilen  van  het  oorspronkeltfk 
gebouw.  •—  De  kerk  Santa  Maria  Maggioreia 
de  vierde  patriarchale  basilica  en  ^ne  der 
firaaiste  kerken  van  Rome.  Reeds  in  432,  toen 
yestorius,  patriarch  van  Constantinopel,  zich 
tegen  de  benaming  Theotokos  (aan  God  het 
leven  schenkende)  verklaard  had,  werd  deze 
kerk  ter  eere  van  Maria  door  Sixtus  III 
verbouwd  en  prachtig  versierd.  Daarvan  sgn 
nog  de  zuilen,  de  muren  der  middenbeuk  en 
de  fries  onder  de  vensters  met  eene  dublMle 
rg  zorgvuldig  bewerkte  mozaïekschildergen 
overgebleven.  Ook  de  triomfboog  is  afkomstig 
uit  de  5de  eeuw.  De  mozaïeken  van  de  half- 
koepelvormige  tribune  evenwel  zgn  van  het 
Jaar  1292  en  van  de  hand  van  Jacopo  Tórritu 
De  36  antieke  Ionische  zuilen  van  blinkend 
wit  marmer  behooren  tot  de  schoonste,  die  te 
Rome  worden  gevonden,  en  allerprachtigst 
zgn  er  de  kapellen  van  Sixtus  IV en  Paulus  V 
(Capella  Borghesia).  —  De  kerk  Santa  Crooe 
en  Gerusalemme  is  afkomstig  uit  den  ond- 
Christeigken  tgd  en  éene  der  zeven  hoofdkerken 
van  Rome.  Zg  werd  in  den  tgd  van  Constamlt^m 
ds  Qroote  (336)  gesticht  binnen  den  muur  van 
het  Keizerigk  Palatium  Seasoriannm,  doch  zQ 
is  tot  viermaal  toe  vernieuwd.  Men  heeft  er  leer 
fraaie  zolderingmozaïeken  naar  teekeningen 
van  Peruzti,  —  De  kerk  Santa  Maria  d^gli 
Angeli,  het  laatste  werk  ven  Miekeie  Augelo 
te  Rome,  is  het  op  eene  basilica  geigkende, 
langwerpige  middengebouw  der  ThermaeDic* 
detianae;  zg  is  100  Ned.  el  lang,  29  hoog^ 
24  breed,  en  versierd  met  acht  prachtige  an- 
tieke zuilen  ter  hoogte  van  18  Ned.  eL  Men 
vindt  er  vele  schildergen  en  fresoo^s  der  be- 
roemdste schilders.  —  De  kerk  del  Gein,  aan 


ROME. 


45 


de  Jenfleten  toebehoorende,  is  éene  der 
grootste  en  rierlQkste  yan  Rome.  Twee  rtjen 
CkyrintUsche  en  Romdnsche  pilasters  vormen 
den  Toorgeyel,  en  van  binnen  is  zg  versierd 
met  pilaiters  van  verguld  stuoco,  met  kost- 
baar marmer  en  fraaie  fresco*s.  —  De  kerk 
Santa  Varia  sopra  Minerva  is  er  de  eenige  in 
Bpitaboogstgi;  ^  ontleent  haren  naam  aan  de 
bouwvallen  van  een  door  Domiiiamu  gestichten 
tempel  van  Minerva,  waar  z]}  verrees.  ZQ  is 
in  1280  door  de  Dominicanen  gebouwd,  en 
Otrlo  Maderna  vernieuwde  later  het  koor.  In 
1849—1854  werd  zQ  gerestaureerd  en  behoort 
thans  tot  de  fraaiste  kerken  van  Rome.  Kaast 
bet  hoofdaltaar  ziet  men  er  het  beroemde 
atandlMeld  van  CkHtius^  door  MieheU  Angdo^ 
en  in  éen  der  corridors  het  praalgraf  van  den 
aehilder  lUêolej  terwQl  er  voorts  de  kapellen 
▼ersierd  zQn  met  prachtige  praalgraven  uit  de 
15de  en  16de  eeuw.  —  De  kerk  San  Piétro 
in  Yineoli,  op  de  zuidwesteiyke  helling  van 
den  Esquilinus  gelegen,  onderscheidt  zich  door 
liet  heerigke  praalgraf  van  Julins  II  door 
JfidMe  Aiigdo'y  ook  ziet  men  er  20  antieke 
Dorische  zidlen  van  wit  marmer.  —  De  kerk 
Santo  Maria  Ara  Celi,  op  den  heuvel  van  het 
Capitoo),  was  in  de  middeneeuwen  de  kerk 
van  den  Senaat  en  diende  meermalen  tot 
parlementsgebouw;  men  heeft  er  22  antieke 
zuilen,  fr^co^s  van  Pwinricchio  en  sierljjke 
praalgraven.  —  In  de  kerk  Sant'  Andrea  delle 
Yalle  z9n  beroemde  fresco*s  van  Domeftiehino.  -— 
De  Chiesa  nuova,  gebouwd  door  den  Heiligen 
Füippo  Nerif  bevat  plafondfresco's  van  Fiétro 
da  OorUma,  3  beroemde  stukken  van  Bubens  en 
eenige  fraaie  schilderden  van  Federigo  Baroccio, 
—  De  kerk  Santa  Maria  in  Trastevere,  éene 
der  fraaiste  middeneeuwsche  basilica's  van 
Bome,  is  aan  den  gevel  met  mozaïeken  van 
1148,  van  binnen  met  22  antieke  zuilen  en  aan 
de  tribune  met  mozaïeken  uit  de  12de  en  14de 
•eeuw  versierd.  —  De  kerk  Santa  Cecilia, 
-éene  der  oudste  kerken  van  Rome,  heeft  den 
ond-christeiyken  vorm  van  een  atrium;  z|j 
vertoont  in  de  mozaïekfries  van  het  voorpor- 
taal in  medaillons  de  820  Heiligen,  die  aldaar 
iqBn  bQgezet,  in  de  tribune  een  middeneeuw- 
•achen  vloer,  onder  het  hoogaltaar  het  liggende 
t>eeld  der  Heilige  CeciHa  van  de  hand  van 
St^fano  Madema  en  boven  dat  altaar  een 
marmeren  tabernakel  van  Amolfo  di  CamHo 
(1283).  —  De  kerk  van  San  Lorenzo  fnori  Ie 
Mnra  is  éene  der  patriarchale  kerken  van 
Some :  het  achterste  gedeelte  dagteekent  van 
:578,  het  voorste  van  1220,  en  de  antieke 
«aüen  met  prachtige  kaplteelen,  het  mozaïek 
van  den  triomfboog  van  578  enz.  verheffen 
haar  tot  éene  der  merkwaardigste  kerken  van 
l^me.  —  De  basilica  Santa  Sabina,  de  grootste 
kerk  op  den  Aventinus  en  in  422  gebouwd, 
bevat  nog  de  24  oude,  prachtige  Corinthische 
zuilen  van  Parisch  marmer,  welke  te  voren 
tot  een  gebouw  der  Heidensche  Oudheid  (ver- 
moedeljk  tot  den  tempel  van  Diana)  hebben 
behoord.  —  Talrgke  kerken,  te  veel  om  te 
noemen,  bevatten  er  kostbare  kunstge wrochten. 
Onder  die,  welke  uit  antieke  tempels  ontstaan 
^n,  bekleedt  de  Santa  Maria  la  Rotonda, 
het  aloude  Pantheon,  de  eerste  plaats.  Oor- 
spronkeiyk  behoorde  dit  gebouw  by  de  Thermae 
van  Agrippa  en  was  als  tempel  aan  JupUtr 
JTUor  gewyd,  doch  werd  in  609  door  Bonifa- 


cw$  IV  in  eene  Christeiyke  kerk  herschapen. 
Haar  bouwmeester  was  Vcderius  van  Ostia. 
Z{|  bestaat  uit  eene  zeer  ruime  cella  met  een 
koepel  en  een  vierkant  voorportaal,  is  ver- 
sierd met  16  zuilen  van  Egyptisch  graniet  en 
maakt  een  overweldigenden  indruk.  —  Buiten 
de  stad  aan  de  Via  Appia  verheft  zich  de 
kerk  San  Sebastiano,  in  wier  nabjjheid  in 
1854  de  vermaarde  catacomben  onder  de  le|-  . 
ding  van  Bosn  opgegraven  z|]n.  Het  onder- 
zoek bevestigde  de  meening,  dat  de  catacom'- 
ben  opzetteiyk  aangelegde  groeven  zQn,  welke 
aan  de  eerste  Christenen  tot  gemeenschappe- 
lyke  begraaf)[)laat8  dienden.  Tusschen  de  Via 
Latlna,  Appia  en  Ardeatina  is  tot  op  aan- 
merkeigken  afistand  van  den  muur  der  stad 
iedere  hoogte  uitgehold.  Het  oudste  opschrift 
is  er  van  het  Jaar  107.  Ten  tyde  van  Paus 
Damastu  werden  er  marmeren  gedenksteenen 
met  opschriften  geplaatst.  Eerst  in  1593  begon 
Antonio  Bosio  deze  begraafplaatsen  te  door- 
zoeken, en  in  1854  ontdekte  Bosn  de  grafistede 
der  Pausen  uit  de  dde  eeuw  (zie  Catacomben). 
Onder  de  paleizen  te  Rome  bekleedt  het 
Yaticaan,  de  residentie  van  den  Paus,  wegens 
zyn  omvang  en  zyne  kunstgewrochten  de  eerste 
plaats.  Het  is  een  langwerpig  gebouw,  onder 
een  scheeven  hoek  zich  aansluitend  aan  de 
St.  Pieterskerk,  en  men  kan  het  niet  zoozeer 
een  paleis  als  eene  reeks  van  paleizen  noe- 
men, waarin  men  20  binnenpleinen  en  meer 
dan  200  trappen  telt.  Langs  de  prachtige 
Scala  Regia  bereikt  men  er  de  grootsche  Sala 
Regia,  eene  met  uitmuntende  fresco's  versierde 
voorzaal.  Vanhier  doorwandelt  men  eene  on- 
afzienbare reeks  van  ^aanderyen,  waar  de  kost- 
baarste gedenkteekenen  der  Oudheid  en  de 
kunstwerken  der  grootste  meesters  van  den 
nieuweren  tyd  zyn  tentoongesteld.  In  de  be- 
roemde fresco's  heeft  er  de  kunst  van  Bafaêl 
het  toppunt  van  volkomenheid  bereikt.  Prach- 
tige gaanderyen  en  zalen  zyn  er  versierd  met 
standbeelden ,  vazen ,  candelabres  enz.  der 
Oudheid.  Van  de  standbeelden  vermelden  wy 
de  Laoeoöngtoe^  ^  Sermesy  Apollo  van  Bel- 
vedère, den  torso  van  Hercules  en  den  Apoxy- 
omenus  of  den  zich  relnigenden  athleet.  De 
meestberoemde  kapellen  van  het  Yaticaan  zyn 
de  Paulinische  en  de  SixtynSche.  De  eerste 
bevat  muurschiideryen  van  Michele  Angelo^  — 
de  tweede  van  dienzelfden  meester  het  Laatste 
Oordeel  en  de  prachtige  pl&fondschilderyen 
met  de  Schepping,  den  val  der  eerste  men- 
schen,  de  redding  by  den  Zondvloed,  profeten, 
sybillen  enz.  Het  bouwen  van  het  Yaticaan 
nam  een  aanvang  omstreeks  het  einde  der 
5de  eeuw,  maar  het  is  vervolgens  door  ver- 
schillende Pausen  veranderd,  hersteld  en  ver- 
groot. De  grootste  Italiaansche  bouwmeesters, 
zooals  Bramante^  SangaUoj  Fontana^  Madema, 
Bemini  enz.,  hebben  aan  dat  gebouw  hunne 
talenten  gewyd,  hetwelk  thans  eene  lengte 
heeft  van  351  en  eene  breedte  van  234  Ned. 
el.  Loggiën,  onder  Paus  Julius  II  door  Bra- 
mante ontworpen,  zyn  onder  Leo  X  door 
BafaSl  voltooid,  naar  wiens  teekeningen  de 
arabesken  en  tafereelen  in  de  13  eerste  koe- 
pels der  tweede  verdieping  door  Johan  van 
üdinoj  die  ook  de  arabesken  der  eerste  ver- 
dieping vervaardigde,  Oiulio  Bomano,  Benni 
en  anderen  al  fresco  geschilderd  zyn.  Yan- 
daar  komt  men  in  de  feestzalen  van  Leo  X, 


46 


ROME. 


de  ffltuae  (kamen)  van  BaMl"  genaamd. 
Men  heeft  er  4,  nameigk:  la  stania  deir  In- 
cendio,  met  den  brand  van  Borgo,  door  den 
meester  lelven  gepenseeld,  terwQl  de  overige 
tafereelen  door  lUne  leerlingen  lUn  afj^ewerkt, 

—  la  stania  della  Segnatnra  door  BafM  ten 
tyde  van  JuUmm  11  beschilderd  —  la  stansa 
di  EUodorOy  —  en  de  Sala  di  Costantino  (zie 
ook  onder  Safaël),  Van  de  meesterstukken 
der  Bchilderyenvenameling  in  het  Yaticaan 
vermelden  wt|:  de  ,|Tran8flgnratie**  van  i^/b^ 
en  de  „Madonna  di  Foligno".  In  het  Appar- 
temento  Borgia  bevinden  sich  de  gedrnkte 
boeken  der  bibliotheek.  Men  heeft  er  voorts 
eene  venameling  van  24  000  handschriften, — 
alsmede  miniaturen  nit  de  8de  eeuw  en  een 
Moseo  cristiane  met  voorwerpen  uit  de  cata- 
comben, kunstwerken  in  ivoor,  cameeSn  en 
reliéfii,  en  ook  een  antiek  schüderstnk,  de 
vermaarde  „Aldobrandinische  Bruiloft*'.  In  eene 
aÜMnderlUke  gaandery  (corridor)  worden  er 
de  tapQten  bewaard,  waarvoor  Rafaël  in  1615 
de  cartons  vervaardigde.  Door  middel  van  een 
overdekten  gang  ter  lengte  van  1 600  schreden 
is  het  Yaticaan  verbonden  met  den  cirkelvor- 
migen  Engelbnrcht  (Castello  di  Sant'  Angelo), 
het  bruggehoofd  bg  de  Tiber  tussohen  de 
Pieterskerk  en  de  stad  Rome.  Deie  burcht, 
oorspronkelQk  door  Keizer  Hadriamui  tot  be- 
graafplaats voor  zQn  geslacht  bestemd,  is  een 
op  vierkante  basis  geplaatste  cylinder  met 
eene  middeliyn  van  60  Ned.  el  en  door  Paus 
AlêxandêT  VI  tegen  het  einde  der  16de  eeuw 
in  eene  citadel  herschapen.  Op  den  top  van 
het  gebouw  bevindt  zich  het  bronzen  beeld 
van  den  aartsengel  Miehaël,  waaraan  de  burcht 
zQn  naam  ontleent.  —  NabQ  de  kerk  San 
Oiovanni  verheft  zich  het  panselUk  Lateraan- 
paleis,  door  Cknutantijn  bO  ztjn  vertrek  naar 
Constanünopel  aan  den  bisschop  van  Rome 
geschonken.  Na  dien  tyd  hadden  de  Pausen, 
tot  aan  de  verplaatsing  van  den  H.  Stoel 
naar  Avignon,  in  het  Lateraan  hun  zetel. 
Nadat  het  oude  paleis  eene  prooi  der  vlam- 
men was  geworden,  liet  8ixtu9  V  door  Da- 
mtmico  Ttmtcma  een  nieuw  paleis  bonwen,  dat 
onder  OregorUu  XVI  gerestaureerd  werd. 
Het  bevat  het  Museo  Lateranense,  een  ka- 
binet van  oudheden  met  kostbare  voorwerpen. 

—  Later  was  het  Quirinaal  (Pallazzo  Qairi- 
nale)  het  zomerverbiyf  van  den  Paus.  Het 
wordt  wegens  zifne  reusachtige  antieke  beel- 
den van  paarden  ook  wel  het  Palazzo  di 
Monte  Oavallo  genaamd,  heeft  fraaie  tuinen 
in  de  Rione  di  Trevi  en  is  thans  de  residentie 
van  den  Koning  van  Italië.  Het  heeft  eene 
minder  ongezonde  ligging  dan  het  Yaticaan. 
Het  is  op  den  linker  oever  van  de  Tiber  on- 
geveer bi  het  midden  van  de  stad  gelegen, 
ten  tyde  van  Gri^orius  XIII  in  1673  gesticht 
en  onder  Pauli,  V  in  1608  door  Madema 
voltooid.  —  Op  de  Piazza  del  monte  Gitorio 
verryst  de  prachtige,  door  Bemimi  tuFmUana 
gebouwde  Curia  Innocenziana,  thans  het 
Parlementsgebouw.  Daarenboven  vermelden 
wQ:  het  paleis  der  Apostolische  kanselary 
(Cancellaria),  door  Bramante  voltooid  (1610), 
met  een  voortreffelQken  gevel,  —  het  reeds 
meermalen  genoemde  Palazzo  di  Yenezia,  öen 
der  grootste  gebouwen  van  Rome,  uit  den 
aanvangstyd  der  renaissance,  —  het  gebouw 
der  Sapienza,  —  het  groote  Hospitaal,  —  het 


Collegio  Romano,  —  en  de  schouwburgen 
ApoUo  en  Argentina.  Eindeiyk  maken  wQ 
gewag  van  het  Capitool  (Campidoglio),  be> 
staande  uit  het  voormalig  paleis  der  Séaatoreiiy 
thans  dat  der  stedeiyke  ambtenaren,  met  eene 
prachtige  trap  van  Miekdê  Amgdo,  en  no^ 
twee  i^eizen  daarnaast,  —  het  Museo  Capi- 
tolino,  —  en  het  palazzo  dei  ConservatorI 
beide  door  JliickeU  Angdo  ontworpen  en,  n» 
het  Yaticaan,  met  de  beroemdste  kunstge- 
wrochten  der  Oudheid  gevuld. 

Yan  de  particuliere  paleizen  vermelden  wtf: 
het  paleis  Barberini,  op  den  Quirinus  gebouwd 
door  Madêmoj  Bortommi  en  2?«^iitJM,  met  eene 
door  P'Utro  Cortona  beschilderde  zaal,  een 
voortreffeiyk  museum  van  schilderyen  met 
stukken  van  Bafaël  en  Guido  Bemi,  firaide 
beeldhouwwerken  en  eene  boekery,  —  het 
paleis  Borghese,  naby  de  Ripetta,  in  zyn 
oudste  gedeelte  een  meesterstuk  van  Marümo 
Luwsfhi  (1690),  met  een  prachtig  museum, 
wai^  zich  stukken  bevinden  van  BafaSl^ 
Corrêff^j  TUiaam  enz^  —  het  paleis  Oorsini 
in  Trastevere,  waar  Koningin  (^kritüma  van 
Zweden  haar  verbiyf  hield  en  in  1689  over- 
leed, met  een  ryke  kunstverzameling,  eene 
boekery  en  een  fraaien  tuin,  —  het  paleis 
Famese,  aan  het  evenzoo  genoemde  plein, 
éen  der  prachtigste  gebouwen  van  Rome  en 
een  type  van  een  Romeinsch  paleis,  gebouwd 
door  SangallOf  JÜicheU  Angdo  en  Qiacomo 
ddZa  Pofïoy  met  voortreffeiyke  pl&fondftesco's 
van  de  gebroeders  Cartacd^  Domemichino  en 
€hndo  Eemiy  —  de  villa  Famesina,  een  bevallig 
gebouw  in  renaissanceetyi.  door  Pérvm  (1609) 
ontworpen,  met  heeriyke  frescotafereelen, 
door  Rafaël  ontworpen  en  door  Oiulio  Eo- 
mono  geschilderd,  en  met  eene  „Oalatea"van 
Rafaël  zelven,  —  het  groote  paleis  Colonna, 
by  het  Quirinaal,  met  uitmuntende  schilde- 
ryen, —  het  paleis  Rospigliosi  met  eene  be- 
roemde zolderingschildery,  „  Aurora*\  van  CHêüo 
Reniy  —  het  paleis  Doria  en  het  paleis  Sclarra 
met  kostbare  schilderyen,  ~het  paleis  Spada, 
met  het  standbeeld  van  Pamp^uty  waarnaast 
volgens  de  overlevering  JuUns  Caesar  vermoord 
werd,  met  het  antieke  standbeeld  van  ArU- 
tóteUê  en  met  vele  antieke  reliéfs,  —alsmede 
de  paleizen  Pamftli,  Mattel,  Yalentini,  Fal- 
coni6ri  Chigi  en  Torlonia.  Onderscheidene 
paleizen  dragen  wegens  de  daarby  aanwezige 
tuinen  den  naam  van  villa,  zooals  de  YUla 
Medici  op  den  Monte  Pincio,  —  de  Yilla 
Ludovi^  op  denzelfden  heuvel,  met  eene 
merkwaardige  verzameling  van  oudheden,  — 
de  Yilla  Mattel  op  den  Monte  Cello,  —  de 
Yilla  Albani,  met  eene  prachtige  verzameling 
van  beeldhouwwerken,  —  de  Yilla  Borghese, 
vóór  de  Porta  del  Popoio,  met  een  heeriyk 
park  en  zalen  met  keurig  beeldhouwwerk, — 
de  Yilla  Pamfill,  met  een  druk  bezocht 
park,  enz. 

Yan  de  gebouwen  van  het  oude  Rome  ver- 
melden wy  in  de  eerste  plaats  de  merkwaar- 
dige overbiyfselen  van  het  Forum  Romanum 
(Campo  Yaccino),  van  den  voet  van  het  Ca- 
pitool langs  den  Palatynschen  heuvel  zich 
uitstrekkend  naar  het  Colosseum.  De  grond, 
door  het  puin  der  eeuwen  aanmerkeiyk  opge- 
hoogd, is  er  sedert  1871  weder  geheel  ont- 
ruimd. Diar  ziet  men  den  triomfboog  van 
SepHmius  Severuty  zuilen  van  de  tempels  van 


ROME. 


47 


Ve^poiiamu^  Saimrmmg  en  Oatiar^  de  over- 
blSMen  der  BuiUca  Julia  ea  de  grondslagen 
▼aa  den  tempel  van  Caesar.  Tegenoyer  dezen 
laatatoa  yerheffen  deh  de  znilen  en  de  fries 
Tan  den  tempel  van  FamHna  en  van  Aniomnusy 
ea  verder  noordwaarts  de  overblQftelen  van 
bet  Foram  van  Ai^ushu  en  van  den  tempel  van 
Kan  VHoTf  waarvan  nog  4  prachtige  inilen 
iQn  gewaard  gebleven.  Niet  ver  vandaar 
vindt  men  bet  Fomm  van  TYctfamu  met  de 
trlomfkoil  van  desen  en  met  de  overblUfiselen 
der  Basüiea  Ulpia.  Verder  inidwaarts  volgen 
de  overblffeelen  van  den  tempel  van  Minêrva, 
die  van  een  dubbelen  tempel  en  3  grootscbe 
bogen  der  Baalica  van  Ckmttant^,  Op  den 
kam  der  Velia  verheft  zich  de  triomfboog 
van  TUusj  ter  gedachtenis  van  lüne  zegepraal 
op  de  Israëlieten.  Ten  noordwesten  van  dezen 
verryst  de  Palat^nscbe  heuvel  met  de  over- 
blilMen  van  het  Keizerlt)k  paleis  van  Flavmtj 
van  den  tempel  van  Jvpiter  Vietor  en  van 
het  hniB  van  den  vader  van  TUerius  met 
merkwaardige  schilderyen,  —  voorts  de  bouw- 
vallen der  paleizen  van  TOmuff,  CaUgula 
enz.  Bovenal  verhefffBu  zich  met  indrukwek- 
kende pracht  de  zuilengangen  van  het  Colos- 
aeum,  te  voren  het  amphitheater  van  Flavtus^ 
bestemd  voor  gladiatoren-  en  dierengevechten 
en  doorweekt  van  het  bloed  der  Christeiyke 
martelaren.  Op  het  voorplein  verheft  zich  het 
voetstuk,  waarop  te  voren  het  koperen  stand- 
beeld van  Nero  was  geplaatst.  Verder  naar 
het  noordwesten  bevindt  zich  de  Meta  Sudans, 
eene  vermaarde  fontein  van  DomUianue,  Achter 
deze  heeft  men  den  indrukwekketfden  triomf- 
boog van  OonsiamHjn,  en  verder  naar  het 
ooeten  de  overblQftelen  van  de  Thermaevan 
TUtu  en  tnal  versierde  gangen  van  het  Gou- 
den Huis  van  Nero,  B0  de  poorten  der  stad 
en  in  de  Campagna  ontdekt  men  gra^laatsen 
nit  den  t||d  der  Keizers  en  ook  enkele  uit 
dien  der  Republiek.  Ten  noordoosten  van  de 
Porta  Maggiore  liggen  de  overblQféelen  van 
den  koepelvormigen  tempel  der  Minerva  Me- 
dica.  In  de  stad,  bQ  de  Porta  del  Popoio, 
heeft  men  het  ronde  Mausoleum  van  Au^tutut, 
—  voorts  de  zuil  van  Marouê  Awrelws  op  de 
Piazza  Colonna,  versierd  met  reliéfs  en  door 
^xtm  V  met  een  standbeeld  van  Pamlue  ge- 
kroond. Niet  ver  vandaar  verheft  zich  het 
fraaiste  en  best  bewaard  gebleven  gedenktee- 
ken  nit  den  tgd  der  CEiMar«,het  Pantheon.  Van 
den  Circus  van  DonnHanne  i&  weinig  overgeble- 
ven. Aan  de  andere  z|)de  van  de  Engelsbrug 
zietmen  de  begraaf)[>laats  van  Keizer  Sadrianus. 
Het  eiland  in  de  Tiber  heeft  nog  alttjd  zffne 
antieke  gedaante,  nameltfk  die  van  een  schip, 
en  het  Campo  Maccao  bewaart  de  herinne- 
ringen aan  het  leger  der  Praetorianen.  BQ  het 
spoorwegstation  en  elders  ziet  men  nog  ge- 
deelten van  den  wal  en  van  den  muur  van 
Serwm  en  op  de  Piazza  dei  Termini  de 
grootscbe  overbiyitelen  der  Thermae  Diocle- 
tianae,  —  bQ  de  Pescaria  den  antieken  hoofdin- 
gang naar  den  Porticus  Octaviae  met  gevel  en 
zuilen,  —  niet  ver  vandaar  de  overblQftolen 
van  het  theater  van  Marcellus,  —  dichter  bQ  de 
rivier  den  tempel  van  de  Fortuna  Virilis  en 
van  dien  van  Vesta,  dezen  laatste  met  20 
fraaie,  in  een  kring  geplaatste  zuilen.  By 
San  Giorgio  in  Velabro  staat  nog  de  antieke 
Janus  Qimdrifrons,    een  boog  met  32  nissen 


voor  standbeelden  van  Goden,  daartegenover 
de  eerepoort  van  Septtmims  Severus^  en  niet 
ver  vandaar  opent  zich  de  ingang  naar  de 
uitstekend  bewaard  gebleven  Cloaca  Maxima. 
Aan  den  voet  van  den  Palatynschen  heuvel 
heeft  men  den  Circus  Maximus,  éen  der 
grootste  gebouwen  uit  den  tyd  der  Keizers, 
met  overbiyfiselen  van  wagenhokken  (carceres). 
Voorts  vermelden  wy  de  prachtige  puinhoopen 
der  Thermae  van  CairacaUa^  te  voren  de 
weelderigste  baden  der  wereld,  —  by  de 
Porta  San  Sebastiano  den  Circus  van  Maxei^ 
iUtSf  en  aan  de  Via  Appia  talryke  begraaf- 
plaatsen. Vooral  de  waterleidingen  zyn  trotsche 
gedenkteekens  van  het  oude  Rome ;  vier  van 
deze  worden  thans  nog  gebruikt,  nameiyk  de 
Acqua  Vergine,  vernieuwd  in  1450  en  eene 
der  fraaiste  fonteinen,  de  Fontana  di  Trevi, 
vormend,  —  de  Acqua  Marcia,  die  eene  fon- 
tein doet  ontspringen  op  het  plein  vóór  het 
spoorwegstation,  —  de  Acqua  Felice,  —  en 
de  Acqua  Paolo  met  de  Fontana  Paolina  op 
den  Janiculus  en  de  beide  Fontane  del  Vaticano 
op  het  plein  der  St  Pieterskerk. 

De  inrichtingen  van  onderwys  te  Rome  heb- 
ben in  den  Jongsten  tyd  eene  belangryke  her- 
vorming ondergaan.  De  universiteit  heeft  thans 
geene  theologische  faculteit  en  telt  in  de 
rechtsgeleerde  12,  in  de  geneeskunde  24,  in 
de  wis-  en  natuurkunde  16  en  in  de  letter- 
kundig-wysgeerige  12  hoogleeraren.  Daarmede 
zyn  verbonden :  de  Bibliotheca  Alessandrina, 
6  inrichtingen  voor  kliniek,  gehoorzalen  voor 
anatomie,  pathologische  anatomie,  proefonder- 
vindeiyke  physiologie,  vergeiykende  zoölogie 
en  anatomie,  practische  pharmacle,  materia 
medica,  wiskundige  natuurkunde,  geologie, 
proefondervlndeiyke  natuurkunde,  eene  nieuwe 
sterrenwacht  op  het  Capitool  (het  oudere  is  op 
het  Collegio  Romano),  een  botanische  tuin  en 
een  scheikundig  laboratorium.  Tot  de  inrich- 
tingen van  onderwys  behooren  voorts:  het 
technisch  instituut  Leonardo  da  Vlnci,  de 
Koninkiyke  school  voor  ingenieurs,  het  Ko- 
ninkiyk  lyceum  Ennio  Qnirino  Visconti,  on- 
derscheidene technische  scholen,  eene  kweek- 
school van  onderwyzeressen  en  eene  Konink- 
iyke school  van  schoone  kunsten.  Vooral  is  het 
lager  onderwys  er  met  renzenschreden  voor- 
uitgegaan. Het  aantal  scholen  is  er  van  1870— 
1874  van  46  Jongens-  en  25  mei^esscholen  tot 
145  Jongens-  en  179  mei^esscholen  geklom- 
men, en  het  aantal  leerlingen  is  in  dien  tyd 
meer  dan  verdubbeld.  Ook  de  avondscholen 
voor  volwassenen  vermeerderden  in  genoemde 
Jaren  van  101  tot  428,  —  de  zondagsscholen 
van  231  tot  251,  —  en  het  aantal  leerlingen 
aldaar  van  1883  tot  ruim  18000  en  van  1139 
tot  7493.  Tot  de  inrichtingen  van  onderwys 
onder  het  bestuur  der  geesteiykheid  behooren 
er  de  Pauseiyke  Académie  (Accademia  Pon- 
tificale dei  Nobili  ecclesiastici),  —  het  Semi- 
nario  Romano,  het  Seminarie  Francese  en 
een  aantal  geesteiyke  collegiën.  Van  de  ge- 
nootschappen voor  kunst  en  letterkunde  noe- 
men wy:  de  Reale  Accademia  di  Santa 
Cecilia,  eene  vereeniging  van  professoren  in 
de  muziek,  -—  de  Accademia  Romana  di  San 
Luca  voor  schoone  kunsten,  —  het  Regio  Is- 
tituto  dei  beir  arti,  —  de  Artistica  Conm- 
gazione  dei  Virtuosi  al  Pantheon,  —  de  Ko- 
ninkiyke  Philharmonische   Académie,  —  de 


48 


BOM£. 


Societü  nnivenale  dei  Qoiriti,  ~  de  Accademia 
degli  Areadi,— -de  Accademia  philodrammatica, 

—  en  de  Accademia  Bomana  degli  Ingegnieri, 
Architetti  e  Agronomi.  Van  de  openlMire  boe- 
kertfen  yermelden  wt| :  de  Biblioteca  ApostoUca 
Vaticana  (zie  boven),  —  de  Biblioteca  Casanata 
met   200000  deelen  en  2000  handschriften, 

—  de  Biblioteca  Angelica  met  150000  deelen 
en  2000  handschriften,  —  de  Biblioteca  Ales- 
sandrina  met  90000  boelLdeelen,  —  de  Bibli- 
oteca YaliceUiana  met  25000  deelen  en  3000 
handschriften,  —  de  Biblioteca  Barberini  met 
100000  deelen  en  meer  dan  10000  handschrif- 
ten, —  en  de  Biblioteca  Chigiana  met  40000 
deelen.  Ook  heeft  men  er  aanzieniyke  kloos- 
terbibliotheken,  looals  die  der  Jezuïeten  met 
70000  deelen,  de  Biblioteca  Bonaventura  met 
16000  deelen,  enz. 

Men  heeft  te  Rome  een  groot  aantal  in- 
stellingen van  weldadigheid.  Tot  de  voornaam- 
8te  hospitalen  behooren  er :  San  Spirito  in  Sas^ 
de  zetel  der  kliniek,  waarmede  een  krank- 
zinnigengesticht en  een  vondelingenhois  ver- 
bonden zQn,  —  San  Salvatore  in  Laterano,  — 
San  Qiacomo  in  Aognsta  met  de  chimrgische 
kliniel,  —  Santa  liaria  della  Consolazione 
met  operatiezalen  voor  mannen  en  vroawen, 

—  San  Oallicano  voor  huidziekten,  —  en 
San  Bocco  voor  kraamvrouwen.  Voorts  heeft 
men  er:  Santa  Trinita  dei  Pellegrini  voor 
herstellenden,  —  San  Qiovanni  di  Dio  voor 
koortslOders,  —  Santa  Qalla  voor  schurft,  — 
San  Sisto  en  San  Michele  voor  gebrekkigen, 

—  en  Santa  Maria  in  Capella  voor  chronisohe 
ziekten.  De  belangrykste  liefdesgestichten  zQn 
er:  San  Michele  a  Bipa  Grande  voor  ouden 
van  dagen,  knapen  en  meicdes,  —  Santa 
Maria  degli  Angeli  voor  weezen,  —  Tatta 
Qiovanni  voor  arme  arbeidersknapen,  —  Sordo- 
Muü  voor  doofttoounen,  —  Yigna  Pia  voor 
arme  knapen,  die  zich  op  den  landbouw  willen 
toeleggen,  —  Conservatorio  di  San  Spirito, 
een  vondelingenhuis,  —  en  eenige  nachtver- 
blQven.  Daarenboven  heoft  men  er  5  wees- 
èuizen,  talrfjke  bewaarscholen,  9  w^kplaatsen 
voor  armen  van  verschillende  natiën,  enz.  — 
Nadat  Bome  in  bezit  genomen  werd  door  de 
Italianen,  zQn  de  schouwburgen  er  eiken  dag 
geopend;  de  aanzienltjkste  van  deze  zijn  er: 
bet  Teatro  tor  di  Nona,  doorgaans  ApoUo 
^heeten,  by  den  Ponte  Sant*  Angelo,  voor 
opera  en  ballet,  ^  het  Teatro  Argentina  voor 
hetzelfde  doel,  —  het  Teatro  Valle  voor 
treurspel,  bljjspel  en  klucht.  ^  het  Teatro 
Capranica  voor  treurspel,   blDspel  en  ballet, 

—  het  Teatro  Metj^stasio  voor  het  volk,  — 
het  Teatro  Valletto  voor  vaudevilles,  —  het 
Teatro  Rossini  voor  opera  en  tooneelspel,  — 
het  Teatro  Quirini  voor  spektakelstiücken,  en 
het  Teatro  nuovo  voor  marionetten.  Tot  de 
volksvermaken  behooren  er  inzonderheid  de 
kerkeiyke  feesten  en  plechtigheden  in  den  vas- 
tentyd.  de  opvoering  van  het  beroemde  „Mi- 
serere*^ van  AlUffri  in  de  Sixtynsche  kapel, 
de  zegenspreking  van  den  Paus  „UrbietOrbi 
(over  de  stad  en  den  aardbol)"  op  groenen 
donderdag,  de  voetwassching  der  Apostelen 
door  den  Paus,  het  zingen  der  beroemde  mis 
van  Paus  MareelUtêy  op  muziek  gebracht  door 
JPdUstrima,  by  wier  „Oloria*"  al  de  klokken 
der  stad  beginnen  te  luiden,  en  op  Paasch- 

.  zondag  eene  groote  mis,  door  den  Paus  zelven 


bediend,  de  vereering  der  reliquleën  en  de 
algemeene  zegensprdüng  door  den  Paus, 
waarna  eene  illuminatie  van  den  koepel  der 
St.  Pieterskerk  en  een  grootsch  vuurwerk  op 
den  Engelsburcht  de  reeks  der  plechtigheden 
besluiten. 

Bome  is  de  zetel  van  de  hoogste  coliegiCn 
des  Byks,  nameiyk  van  de  ministerieele  depar- 
tementen, van  den  Staatsraad  en  van  den 
Senaat,  van  de  Rekenkamer,  van  eene  prefec- 
tuur, van  een  Hof  van  appèl,  van  eenige 
andere  rechtbanken  enz.  De  stad  telde  in 
1840  byna  155000  en  in  1881  nüm  278000 
en  als  gemeente  ruim  *800000  zielen,  zoo- 
dat zy  in  aantal  inwoners  onderdoet  voor 
Napels  en  Milaan.  Het  karakter  der  Romeinen 
is  ernstig,  bedachtzaam  en  gematigd  en  bun 
voorkomen  onderscheidt  rich  door  eene  edele 
fierheid.  Zy  zyn  zeer  ontvlambaar,  van  onda 
trotsch  op  hunne  waardigheid  en  by  eene 
groote  mate  van  hartstochteiykheid  zeer  geneigd 
tot  rust,  welke  intusschen  aanmerkeiyk  ver- 
schilt van  traagheid.  Zy  zyn  zeer  gehecht 
aan  hunne  zeden  en  gewoonten,  en  de  aan- 
zieniyken  betrachten  met  nauwgezetheid  de 
voorschriften  der  étiquette.  Het  uitwendig 
vertoon  voert  er  eene  onbeperkte  heerschappy ; 
een  godsdienst  zonder  schitterende  plechtig- 
heden zou  er  geen  byval  vinden.  De  pracht 
der  kerken  staat  daarmede  in  het  nauwste 
verband.  Ook  in  de  wetenschappen,  die  inp 
zintuigeiyke  waarnemingen  berusten,  zooala 
sterrenkunde,  natuurkunde  en  oudheidkunde, 
maken  de  Éomeinen  de  meeste  vorderingen, 
zy  hebben  gevoel  voor  het  sieriyke,  en  dit 
biykt  zoowel  in  de  uitstalling  hunner  waren 
als  in  de  onvergeiykeiyke  schoonheid  hunner 
kunstgewrochten,  —  voorts  in  den  tooi  van 
vrouwen  en  mannen.  G^ezelligheid  op  open- 
bare plaatsen  of  in  vriendschappeiyke  kringen 
is  voor  den  Romein  en  in  het  algemeen  voor 
den  Italiaan  veel  meer  eene  behoefte  dan  voor 
den  zoon  van  het  Noorden.  In  zyne  woning 
daarentegen  is  hy  met  zeer  weinig  tevreden. 
By  de  gebrekkige  opleiding  van  den  Romein 
uit  de  lagere  standen  is  hy  ongemeen  vlug 
van  verstand,  bevatteiyk,  scherpzinnig  en 
geestig.  De  Romeinen  bekommeren  zich  wei- 
nig om  vreemde  talen,  maar  leggen  zich  met 
yver  toe  op  hunne  moedertaal  en  op  het  La- 
tyn.  £r  heerscht  te  Rome  eene  gestrenge  af- 
scheiding der  verschillende  standen.  De  hooge 
adel  zondert  zich  doorgaans  af;  het  hoofd  van 
het  geslacht  draagt  den  oudsten  titel  en  de 
oudste  zoon  na  zyn  huweiyk  den  daarop  vol- 
genden titel  van  het  stamhuis.  De  adel  heeft 
een  groot  gedeelte  der  Oampagna  in  bezit, 
en  sommige  adeliyke  geslachten  behooren  tot 
de  ryksten  des  lands.  Tot  den  hoogeren  mid- 
denstand behooren  er,  behalve  de  ambtenaren, 
de  pachters  der  Campagna,  de  kunstenaan 
en  de  groote  kooplieden.  Eigenaardig  is  b8 
de  lagere  volksldassen  de  dichteriyke  vermen- 
ging van  oude  sagen  met  Bybelsche  legenden. 
De  Romein  heeft  een  aangeboren  talent  voor 
muziek,  en  hy  zingt  met  eene  heldere,  zui- 
vere, volle,  krachtige  stem,  en  op  het  land 
is  er  de  saltarello  een  nationale  dans.  Ook  is 
hy  een  hartotochteiyk  bezoeker  der  opera.  De 
Romeinsche  vrouwen  hebben  de  antieke  li- 
chaamsvormen getrouw  bewaard;  haar  hoofd 
en  buste  zyn  ongemeen  schoon,  en  In  dit  op- 


ROME. 


49 


iMit  is  Rome  de  moedentad  der  TronwelUke 
flohoonlield. 

Te  Boine  worden  alle  openbeie  ea  huiie- 
qke  bedrgvea  op  ttnott  Terriclit;  het  drOyen 
Tia  koopmsnieluip  ytli  er  sterk  ia  den  imaakY 
ireelmeer  dan  het  beoefenen  van  een  inspanning 
elKhend  handwerk.  Is  evenwel  de  Bomeln 
aan  het  werk,  dan  Tolhrengt  hg  i||ne  taak 
met  tver  en  op  eene  degeigke  wHm.  Daarhg 
is  hS  in  lOne  levenswys  leer  matif ;  een  kop 
koffie  is  iQn  meest  gdiefde  dnuil^  en  onder 
de  sterke  dranken  geeft  hQ  de  voorkenr  aan 
een  gbuutfe  rosoglio.  In  de  lagere  yolksklassen 
koopt  de  man  lerensmiddelen  op  de  markt, 
in  het  slaehthnis  ens.  en  brengt  ie  in  i||n 
fonlard  naar  hnis,  terwQl  sOoe  vronw  voor 
de  waseh  en  voor  de  kleeding  lorgt  De  Bo- 
meinsche  rroow  brengt  een  groot  gedeelte  ran 
haren  vrOen  tQd  door  aan  het  yenster;  des 
avonds  tegen  het  „Ave  Maria'*  doet  iQ  eene 
wandeling  in  den  Corso  of  op  den  Pincio, 
en  sl|t  het  overig  gedeelte  van  den  avond 
gaarne  in  de  opera.  Het  ongehuwde  meiq|e 
.wordt  er  nauwlettend  bewaakt,  en  minna- 
rOm  erlangen  er  aanstonds  een  ernstig  ka- 
rakter. De  gehuwde  vrouwen  hebben  den 
naam,  dat  4  allicht  aanleiding  geven  tot  het 
aanknoopea  van  teedere  betrekkingen  met 
anders  mannen;  velen  echter  noemen  dit  eene 
onrechtmatige  verdenking.  In  vele  oplichten 
heerseht  te  Rome  een  kl^nsteedsche  geest, 
en  men  kent  er  elkander  veel  beter  dan  in 
andere  groote  steden.  Nadat  Bome  de  hoofd- 
stad des  KoningrQks  gew<^en  is,  lOn  ledig- 
nng  en  bedeUi^  er  aanmerkeigk  verminderd. 
Ook  het  aantal  misdreven  is  er  niet  soo  groot 
als  te  voren. 

Handel  en  ngverheid  iQn  te  Bome  niet  van 
groot  belang.  Men  vervaardigt  er  kunstbloe- 
men, parftoierieCn,  laken,  igde,  hoeden, 
handschoenen,  maskers,  luunmen,  chocolade, 
snaren,  parels,  gouden  en  silveren  voorwer- 
pen, verven,  monïekwerk,  sOden  linten  ens. 
Tot  de  invoerartikelen  behooren  er  koloniale 
vraren,  geaoute  en  gedroogde  visch,  manu* 
tecturen,  wQu,  gedroogde  druiven,  oranje- 
iqypelen,  v|gen,  marmer,  verf  hout  en  graan, 
en  tot  de  nitvoerartikelen  huiden,  Umsvel- 
ien,  lompen,  potasch,  wensteen,  graan  en 
pouBOlaanaarde  uit  de  omstreken  van  Bome. 
I4mgs  de  Tiber  ontvangt  Bome  hout,  steen- 
kolen, wfn  en  graan.  Van  de  credietinrich- 
tingen  noemen  wQ  er  de  Banca  Bomana  en 
de  Banca  generale.  Men  heeft  er  spoorwegen 
naar  NapeU,  naar  Pisa  en  over  Foligno  naar 
Florence  en  Ancona.  De  talrQke  villa's  om 
en  in  de  stad  bieden  heerlUke  gelegenheden 
«an  voor  wandelingen.  In  de  iMtsten  tyd  is 
•een  gedeelte  van  den  Monte  Pincio  tot  eene 
cpenbare  passeggiata  voor  ruiters  en  voetgan- 
gers in  gereedheid  gebracht  De  Ccmo  dient 
neer  tot  vertoon,  dan  tot  uitspanning;  vooral 
^  ion-  en  feestdagen  is  het  gewoel  der  me- 
^gte  er  verbaiend  groot.  Het  levendigste 
pimt  der  stad  is  echter  de  Piazsa  Colonna. 

Omtrent  de  ffêtekiedemi  van  Bome  na  den 
ondergang  van  het  WestRomeinsche  Byk  — 
omtrent  die  van  den  OndBomeinschen  Staat 
sie  onder  —  vermelden  wy  het  volgende:  toen 
Bome  in  476  had  opgehouden,  de  hoofdstad  te 
weiea  van  het  Bomeinsche  BQk,  had  st  reeds 
^eel  van  haren  voormallgeD  glans  verloren.  Tot 

xin. 


tweemaal  toe  was  sy  door  de  Barbaren  geplun- 
derd, in  410  door  Alarik  en  in  456  door  de  Wan  • 
dalen.  Het  aantal  inwoners  was  aanmerkeltfk 
verminderd ;  wél  verhieven  er  sich  nog  altyd  de 
prachtige  antieke  gebouwen,  maar  ii  waren 
van  hunne  sieraden  beroofd  en  de  Heiden- 
sche  tempels  werden  niet  langer  beaocht  Bome 
was  eene  ChristelOke  stad  geworden,  en  de 
eenige  nieuwe  gebouwen,  welke  er  verreaen, 
waren  kerken.  Ook  onder  de  heerschappQ  van 
Odoae&r  en  Tkêod&rik  bleef  de  aloude  vorm 
van  het  stedelQk  bestuur  bewaard;  de  Senaat 
en  de  Consuls  stonden  er  aan  het  hoofd  der 
aaken,  en  een  prefsct  vertegenwoordigde  den 
Koning,  die  veelal  te  Bavenna  ayn  verbluf 
hield.  Tkêod&rik  deed  veel  ter  bewaring  der 
klassieke  gebouwen,  benoemde  tot  dat  einde 
bepaalde  bouwmeesters  en  stond  daarvoor  de 
noodige  geldmiddelen  toe.  Nog  altyd  dienden 
het  theater  en  de  Circus  tot  het  geven  van 
tooneelspelen  en  feesten,  terwyi  het  Jacht  ma- 
ken op  dieren  de  plaats  bekleedde  van  gla- 
diatorengevechtcn.  Gedurende  den  oorlog  der 
Oost-Oothen  tegen  BeUêornu  moest  Bome  tot 
tweemaal  toe  (537—688  en  547)  eene  belege- 
ring verduren,  waarbü  tal  van  gebouwen  ver- 
woest en  het  cgfer  der  bevolking  aanmerkelQk 
verlaagd  werd.  Dit  laatste  wees  nog  50000 
sielen  aan,  toen  Bome  in  554  weder  met  het 
OostBomeinsche  Byk  vereenigd  werd.  De 
Bomeinsche  adel  echter  was  door  armoede 
vernietigd  en  lOne  plaats  werd  ingenomen 
door  eene  menigte  priesters,  aan  wier  hoofd 
lich  de  biMchop  bevond,  die  (nameigk  Chre- 
^orttff  /)  door  sQu  supremaat  over  de  Wes- 
tersche  Kerk  Bome  tot  het  middenpnnt  verhief 
eener  nieuwe  wereldheerschappü  en  aan  de 
stad  het  verlies  van  hare  paleiien  en  tempels 
door  de  stichting  van  prachtige  basilica*s  ver- 
goedde. Vooral  toen  het  overig  gedeelte  van 
Italië  door  de  Longobarden  nagenoeg  geheel 
aan  het  OostBomeinsche  Bt)k  was  ontrukt, 
terwfjl  Bome,  schoon  slechts  in  geringe  mate 
beschermd  door  de  Grieksche  exarohen,  niet 
onderworpen  werd  aan  hunne  heerschappQ, 
verhief  sich  de  Paus  tot  oppersten  wereldigken 
gesagvoerder  in  de  stad.  Wat  iQ  van  dat 
oogenbllk  werd,  was  zQ  aan  de  Pausen  ver- 
schuldigd. Toen  desen  door  de  schenking  van 
Pipifn  en  van  Karél  dê  QtooU  den  KerkelQ- 
ken  Staat  verkregen  en  toen  Karêl  de  Chroate 
in  799  zich  te  Bome  liet  Inronen  tot  keiser 
van  het  oude  Bomeinsche  B||k,  gaf  de  stad 
haren  naam  aan  eene  nieuwe  wereldheer- 
sohappg.  Beeds  was  sg  als  de  stad  der  Apos- 
telen en  marielaren  in  het  oog  der  geloovigen 
eene  heilige  stad  en  het  doel  van  talrOke  pel- 
grimstochten. De  val  van  het  Frankische 
wereldgebied  sleepte  echter  ook  Bome  mede; 
in  846  werd  de  stad  op  den  rechter  oever 
van  de  Tiber  door  de  Saraceenen  geplun- 
derd, waarop  Paus  L&o  IV  haar  versterkte 
(CittA  Leonina).  De  Pausen,  van  de  Keizer- 
lUke  bescherming  beroofd,  sagen  zich  ge- 
dwongen, den  oorlogzuchtigen  leenadel,  welke 
ook  in  den  Kerkeltfken  staat  zich  verhief, 
groote  macht  toe  te  kennen  en  hem  het 
bezit  der  Kerk  als  leen  op  te  dragen,  zoo- 
dat ztl  eerlang  op  eene  Jammeriyke  wQze 
van  dien  adel  af  hankelQk  werden,  vooral  van 
de  Graven  van  Tusculum.  Van  die  afhanke- 
igkheid  werden  zQ  het  eerst  vrygemaakt  door 

4 


60 


ROME. 


den  DnitBehen  Koning  Oiio  I,  die  in  968  de 
Roomsclie  Keisenkroon  met  de  Doitsehe  Ko- 
ningskroon vereenigde.  Oito  I  en  vooral  iQn 
kleinioon  Otto  III  hadden  niet  weinig  te 
strtlden  met  den  overmoed  en  de  aanmatiging 
van  den  Bomeinsclien  adeL  In  998  werd  de 
opstand  van  OreteeiUiuê  op  eene  bloedige  wQxe 
gedempt,  maar  na  den  dood  van  Oüo  III 
(1002)  maakten  de  Graven  van  Tnscnlnm  lich 
wederom  meester  van  het  gesag,  inionderheid 
van  het  plaatsen  van  Pausen  op  den  Heiligen 
Stoel,  en  de  adel  vormde  een  alkonderlQken 
stand  met  een  senator  aan  het  hoofd,  die  voor 
het  wereldiyk  bestanr  en  de  rechtspraak  zorgde. 
De  verwoeste  en  vervallen  gebouwen  der 
Oudheid  werden  door  de  adeliyke  geslachten 
in  burchten  en  vestigen  herschapen,  vanwaar 
sQ  de  stad  door  hunne  Aunilieveeten  en  roof- 
tochten teisterden.  Nogmaals  bevrQdde  een 
Duitsch  Koning,  Mêndrik  III,  in  1046  de 
stad  en  den  Paus  van  de  heerschappQ  van 
den  adel.  Beeds  in  1069  werd  de  verkiezing 
van  een  Paus  aan  den  invloed  van  den  adel 
onttrokken  en  aan  het  oollegie  van  cardinalen 
opgedragen.  Het  Romeinsche  volk  schaarde 
zich  aan  de  zQde  van  den  Paus  en  verloste 
Orefforimê  VII  op  Kerstmis  1075  uit  de  han- 
den van  Oenekuy  die  als  het  hoofd  van  den 
verbitterden  Romeinschen  adel  den  Paus  met 
vreeselQke  mishandelingen  van  het  altaar  had 
weggerukt.  Die  trouw  der  Romeinen  werd 
intusschen  met  ondank  vergolden.  Toen  in 
1088  Keizer  Hendrik  IV  Rome  veroverd  en 
OrtfforUu  op  den  Engelsburcht  omsingeld  had, 
riep  deze  de  Noormannen  te  hulp,  die  in  1084 
Rome  op  eene  vreeselUke  w^se  verwoestten  en 
een  groot  bloedbad  aanrichtten.  Het  geheele 
zuidel||ke  gedeelte  der  stad,  het  Forum,  de 
PalatQnsche  en  de  Aventynsche  heuvel  wer- 
den eene  prooi  der  vlammen.  De  stad  werd 
het  tooneel  van  dagelOksehe  straatgevechten 
tusBchen  de  aanhangers  van  Qr^oriuê  en  van 
de  Tegenpausen  en  verviel  tot  eene  volsla- 
gene regeeringloosheid,  terwQl  de  adel  het 
ongelukkige  volk  verdrukte.  EindelOk  be- 
haalde Vrbamui  II,  geholpen  door  het  geslacht 
PierUone,  de  overwinning  en  trok  binnen 
de  muren  van  Rome.  OèUuimêl  moest  in  1118 
weder  verregaande  mishandelingen  van  de 
KeizerlQke  adelspartQ  onder  Ceneio  I^anfftpami 
verduren.  De  Franiffi^mm  en  Pierleoni  voerden 
strgd  om  den  meesten  invloed  by  het  verkiezen 
van  een  Paus,  en  in  1180  werden  er  twee 
Pausen  gekozen.  Innoem^Hmt  Hen  Anadehu  II 
bevochten  elkander  gedurende  8  Jaren.  Deze 
bloedige  twisten  wekten  bQ  het  Romeinsche 
volk  de  gedachte,  de  stad  door  herstelling  der 
aloude  Republiek  weder  onafhankeUJk  tema- 
ken. In  1148  maakte  het  volk,  door  den  kleinen 
adel  gesteund,  zich  meester  van  het  Capitool 
en  benoemde  er  een  nieuwen  Senaat  met  eene 
volksvertegenwoordiging.  In  1145  verscheen 
AmMo  da  Bresoia  te  Rome  en  verkondigde 
er  de  instelling  der  Republiek,  benevens  de 
aflM)haffing  van  het  wereldlUk  gezag  van  den 
Paus.  Ook  tegen  Frêderik  I  uit  het  geslacht 
der  ffohemttaufm  poogde  de  Senaat  de  onaf- 
hankelUkhdd  van  Rome  te  verdedigen,  maar 
het  interdict,  waarmede  ffadriamut  IV ia  llbl 
de  wederspannige  stad  bedreigde,  vernietigde 
den  tegenstand  der  burgerQ;  Amoldo  werd 
verdreven  en  later  aUi  ketter  verbannen.  Wél 


verhief  Fndmk  I  later  tegen  den  Paus  de  vaan 
van  den  oorlog,  deed  Tegenpausen  kiezen  en 
nam  in  1167  Rome  stormenderhand  in,  doch 
in  1178  keerde  AUxmder,  nadat  de  Keizer 
zich  in  1177  aan  hem  te  Venetië  onderworpen 
had,  in  zegepraal  naar  Rome  terug,  en  de 
wereldigke  heerschappV  was  nu  vaster  dan 
ooit  gegrondvest  De  groote  Paus  InnooenHus 
III  (1198—1216)  beperkte  de  macht  van  den 
adel  en  herschiep  het  korps  stedelQke  ambte- 
naren in  een  werktuig  van  het  Pauseiyk  be- 
stuur. Gedurende  de  nieuwe  worsteling  van 
het  KeizerrOk  met  het  Pauseiyk  gezag  ten 
tyde  van  Frederik  II  waagden  de  Romeinen 
in  1284  eene  poging  om  hunne  vryheid  te 
herkrygen.  Zy  verdreven  €hregofiiu  IX  en 
verklaarden  het  Patrimonium  Petri  een  eigen- 
dom der  stad,  doch  met  hulp  van  den  ver- 
zoenden Keizer  zegepraalde  de  Paus,  bedwong 
de  Romeinen,  trok  in  1288  weder  binnen 
Rome  en  vernielde  de  burchten  van  deadels- 
party.  Toen  de  Pausen  gedurenden  den  nieu- 
wen Btryd  tegen  den  Keizer  Rome  weder 
verlieten,  maakte  de  senator  Bramoalêome  zich 
van  het  gezag  meester  en  hield  door  onmen- 
Bcheiyke  gestrengheid  den  adel  in  toom.  Hy 
deed  140  adelQlke  burchten  omverhalent 
waarby  de  antieke  monumenten  verwoest 
werden,  waarop  zy  zich  voor  een  groot  deel 
verhieven.  Na  zyn  dood  (1258)  ontstonden 
weder  hevige  burgertwisten:  de  Ghibeliynen 
benoemden  Mamfndo  van  Sicilië  tot  Senator, 
en  de  Guelfen  Kard  van  Anjoa^  die  in  1264 
het  Capitool  in  bezit  nam  en  tot  1278  met 
gestrengheid  heerschappy  voerde.  Na  dien  tyd 
werden  de  Senatoren  door  de  Pausen  benoemd. 
Onder  BonifaeiuM  VIII  werd  in  1800  te  Rome 
het  eerste  JubeUaar  gevierd.  Toen  deze  Paus 
oorlog  voerde  t^n  FJUUppu*  IV  van  Frank- 
ryk,  moest  het  Pausdom  het  onderspit  delven. 
Btmifaeiut  zelf  werd  in  1808  met  hulp  van 
den  verbitterden  adel  gevangen  genomen,  en 
zyn  opvolger  Clement  IV  verplaatste  den  H. 
Stoel  naar  Avignon.  Te  Rome  ontstonden  nu 
bloedige  twisten  tusschen  den  adel  en  het 
volk,  terwyi  de  stad  meer  en  meer  vervieL 
De  droom  van  edele  mannen,  zooals  Dmnte 
en  Fetrarooj  dat  Rome  zich  ook  zonder  de 
Pausen  weder  zon  kunnen  verheffen  tot  hoofd- 
stad van  een  wereldgebied,  bleek  ydel  te 
wezen.  De  avontuuriyke  poging  van  Cola  éU 
Bienti  (zie  aldaar)  had  aanvankeiyk  eenig 
gevolg,  omdat  de  denkbeeldige  macht  van  het 
oude  Rome  hem  en  het  volk  eenigen  tyd  met 
geestdrift  en  offervaardigheid  vervulde,  maar 
weldra  leed  zy  schipbreuk  op  de  klippen  dw 
werkeiykheid,  en  het  uiteinde  van  Biend  in 
1854  was  dat  van  een  verwyfden  dwingeland. 
In  de  bloedige  burgeroorlogen  was  het  ge- 
slacht ColoMMa  byna  te  gronde  gericht  en  de 
macht  van  den  leenadel  vernietigd,  zoodat  de 
Cardinaal  Jlbomot  (1857)  in  staat  was,  met 
hulp  van  soldaten  de  rust  te  herstellen,  aan 
de  partytwisten  een  einde  te  maken  en  in 
1862  de  heerschappy  van  den  Paus  te  hand- 
haven. In  1867  trok  Urhanmi  V  wéér  binnen 
de  muren  van  Rome.  Het  schisma  (1878)  deed  te 
Rome  den  stryd  nogmaals  ontbranden  tusschen 
den  Paus  en  den  Tegenpaus.  De  CoUmna'e  en 
de  OnitU's  streden  om  het  gezag  in  de  stad, 
die  meermalen  door  Laditiam  van  Napel» 
ingenomen   en  door  de  pest  geteisterd  werd. 


ROME. 


61 


^Melfk  henees  dixnr  de  koos  vui  Mmiimu 
Fy  vit  het  geslAcht  OoUmnmj  bg  het  concilie 
te  OoDStuu  in  1417,  hetwelk  aan  het  Bchiama 
een  einde  maakte,  te  Rome  het  licht  des  Tredes. 
Het  wMg  in  de  renafananee  een  nienw  tydperk 
aaahreken,  terwQl  het  door  iQne  oude  gedenk- 
tsekenen  en  als  letel  der  Pausen  een  midden- 
pmt  der  beschaving  werd.  De  stad  beyond 
lifih  wel  is  waar  bQ  den  tenigkeer  yan  Mat' 
Hmm  V  ia  een  trênrigen  toestand  yan  ver- 
woesting;  immers  alleen  de  oevers  van  de 
Tiber  waren  bewoond  en  de  nanwe  straten 
niet  eens  geplaveid,  ja,  het  vee  liep  er  rond, 
evenals  op  een  dorp  —  het  Capitool  diende 
tot  weide  voor  de  geiten  en  het  Forom  voor 
de  koeien  -^,  terwQl  de  St  Pieterskerk  met 
instorting  werd  bedüreigd.  Intnssehen  slaagde 
VUdUêeki,  de  legaat  van  Suffemmu  IV.  er  in, 
de  groote  baronnen  in  Latiom  tot  onaerwer- 
piag  te  brengen  en  het  geiag  van  den  Pans 
te  Boae  te  herstellen,  terwyi  onder  Nieclam 
V  het  eigenltike  tfldperk  der  renaissance  een 
aanvang  nam.  Bouwmeesters  en  schilders  wer* 
den  derwaarts  geroepen,  de  mnren,  bmggen  en 
fontrinen  hersteld,  de  kerken  gerestaoreerd  en 
met  schilderwerk  versierd,  met  den  bonw 
▼aa  het  Yatieaan  een  aanvang  gemaakt  en 
de  Vaticaaasche  boekerQ  gesticht.  Pii»  //, 
een  beschaafd  voorstander  der  letteren,  be- 
drrigde  de  beschadiging  der  antieke  monn- 
aMBten  met  kerkelUke  en  wereldlQke  straffen. 
Onder  Poafot  11^  die  de  carnavalsoptochten 
van  de  Piazsa  Navona  naar  den  Corso  ver- 
plaatste, werd  het  Yenetiaansche  paleis  ge- 
bomwd,  terwQl  de  eerste  boekdrukkers  sich 
te  Bome  vestigden.  De  Hnmanisten  deden  er 
de  Academia  Bomana  verrUzen.  S^adfu  IV 
verfraaide  voorts  de  stad  door  onderscheidene 
gebouwen  (Ponte  Sisto,  Siztynsche  kapel  en 
onderscheidene  kerken),  verruimde  de  straten 
en  verhoogde  den  luister  van  het  Pauseiyk 
Hof.  Onder  AUamder  F/ (1492—1605)  vloei- 
den uit  de  geheele  Christelüke  wereld  verba- 
lende sommen  naar  Bome  en  dienden  er  tot 
versiering  der  stad.  Bramante  bouwde  onder- 
scheidene paleiaen,  JPimiwriethio  tooide  het 
Vatieaaa  met  sgne  schilderstukken  en  MAcheU 
Amgtio  besocht  het  op  nieuw  ontluikende 
Bome.  Het  is  loo,  naast  de  pracht  en  de 
verkwisting  van  het  Yatieaan,  van  de  Pause- 
Ifke  gunstelingen,  van  de  praelaten  en  ba- 
ronnen verkeeAe  er  de  groote  volksmassa  in 
de  diepste  armoede  en  ellende.  De  familiebe- 
trdLkingen  van  den  zoo  hetèMmdea  AUxandar^ 
iaaonderheid  a0n  soon  Camait  Bargi<»^  heersch- 
ten  met  bloeddorstige  wreedheid.  Onder  JiiZMif 
U  (1508—1618),  die  ItaU«  onder  het  Pauseigk 
geag  tot  eenheid  brengen  en  Bome  tot  de  staat- 
kna£ge  hoofdstad  des  lands  verheffen  wilde, 
weed  een  aanvang  gemaakt  met  den  bouw 
der  St  Pieterskerk  naar  het  ontwerp  van 
Bramamtês  MioheU  Angelo  werd  met  het  be* 
■ehilderen  der  Sixtynsche  kapel  belast,  en 
Bafail  naar  Bome  geroepen  en  aan  hem  de 
door  Sodama  en  P§ntgimo  aangevangene  ver- 
slering der  vertrekken  van  het  Yatieaan  op- 
gedragen, terwgi  dese  uitstekende  kunstenaar 
een  stoet  van  leerlingen  rondom  sich  verga- 
derde. Etot  praehtigst  ontwikkelde  zich  de 
bloei  der  renaissance  ten  tyde  van  Leo  X, 
Naast  de  kansten  hief  ook  de  wetenschap  het 
hoofd  omhoog,  en  de  Sapienza  werd  op  nieuw 
XIU. 


georganiseerd.  De  Pausen  en  de  Kerkvorsten 
bevorderden  de  klassieke  studiën  en  hielden 
zelven  zich  daarmede  bezig,  en  het  scheen, 
dat  de  heerschappQ  over  de  geloovigen  slechts 
werd  aangewend  om  met  de  hun  afperste 
schatten  de  Heidensohe  kunst  en  wetenschap 
te  bevorderen  en  Bome  in  een  luisterrijken 
heerscherszetel  te  herscheppen.  De  cQns  der 
uit  vroomheid  gevende  volkeren  werd  vaak  in 
schitterende  feesten  verbrast,  doch  tevens  de 
bouw  der  St  Pieterskerk  voortgezet  en  onder 
het  opzicht  van  Bafaël  geplaatst,  die  zich 
tevens  benoemd  zag  tot  opperintendant  van 
de  antieke  bouwgewrochten  te  Bome ;  —  ook 
beschilderde  hQ  de  gaanderQen  van  het  Yatieaan. 
CUmmt  VII,  de  tweede  Paus  uit  het  geslacht 
der  Medieij  zette  het  werk  van  Leo  voort, 
deed  in  de  SixtQnsche  kapel  het  „Laatste  Oor- 
deel" door  JtRdkele  Amgelo  schilderen,  en  Perutd 
bouwde  onder  zQue  heerschappg  prachtige 
paleizen.  Doch  de  verovering  en  plundering 
van  Bome  door  het  Duitsch  Spaansche  leger 
in  1627  (Sacco  di  Boma)  verlamde  de  vlucht 
der  kunst  Onder  PomIms  III  (1584—1649) 
nam  reeds  de  kerkelQke  restaura^e  een  aan- 
vang, om  de  hiërarchie  te  wapenen  in  den 
strQd  tegen  het  Protestantismus,  zoodat  het 
hnmanismus  en  het  klassieke  Heidendom  uit 
de  stad  werden  verbannen.  De  kunst  echter 
werd  er  nog  in  bescherming  genomen  voor 
zoover  zQ  zich  dienstbaar  maakte  aan  dever- 
heerigking  der  Kerk.  MioMê  Amgelo  ontfrierp 
plannen  voor  de  paleizen  van  het  Oapitool  en 
voor  den  koepel  van  St  Pieter.  Beeds  onder 
JHuê  V  (1566—1672)  had  de  gestreng  ker- 
kelUke richting,  welke  den  geest  verslaaft  en 
afkeerig  maakt  van  de  ontwikkeling  des  ver- 
stands,  de  zegepraal  verworven.  PUu  verbood 
alle  openbare  tooneelvertooningen  en  het  be- 
zoeken der  kofflehuizen,  wilde  door  strenge 
wetten  de  zedelUkheid  bevorderen  en  hand- 
haafde de  Inquisitie  met  onmeédoogende  stipt- 
heid. In  de  bouwkunde  verving  de  Jezitfeten- 
styi  de  renaissance,  en  de  schilderkunst  werd 
eene  kerkeltfke  kladdery.  Men  was  er  slechts 
op  bedacht,  JeznYetencollegiSn  en  kerkelUke 
stichtingen  te  doen  verrQzen,  en  de  heer- 
schappO  der  hiërarchie  bezwaarde  Bome  met 
een  verpletterenden  last  Süxitu  V  (1585— 
1590)  poogde  wel  is  waar  z||n  onbeperkt  ge- 
zag ten  nutte  der  bevolking  aan  te  wenden, 
zoodat  hg  de  veiligheid  en  de  rechtsbedeeling 
aanmerkelijk  verbeterde,  de  nijverheid  en  den 
landbouw  bevorderde,  de  geldzaken  in  orde 
bracht  door  eene  gestrenge  spaarzaamheid  en 
een  groot  aantal  gebouwen  deed  verrijzen, 
zooals  Acqua  Felice,  de  Spaansche  Trap,  de 
Yaticaansche  boekerij,  het  Quirinaal  enz.,  maar 
htj  ijverde  tevens  met  een  verregaand  fisnatis- 
mus  tegen  de  gedenlEteekenen  der  Oudheid. 
Onder  zOne  opvolgers  versierden  groote  kun- 
stenaars de  stad  met  hunne  voortreffelijke 
werken,  zooals  Gbrroeo»,  Caravoff^,  €Mdo 
Bêmiy  Domemiokimo,  Qntfcimo,  Madema,  Ber- 
mni  enz.,  maar  ook  reeds  in  dien  tfld  kwam 
de  kunst  in  verval.  Intnssehen  bleef  Bome 
nog  altijd  door  zijne  overlevering  en  door 
zijne  kunstgewrochten  het  middenpunt  der 
beeldende  kunst  en  de  verzamelplaats  der 
uitstekendste  kunstenaars  uit  alle  landen, 
maar  bij  het  Bomeinsche  volk  werd  het  vrOe 
leven  des  geestes  onder  den  domper  van  het 

4* 


52 


ROME. 


PMseltik  despoUsmoB  uitgedoofd.  De  rgkdoin- 
men  kwamen  door  de  guost  der  Pausen  in  het 
beilt  van  enkele  aaniieniyke  geelachten  of 
van  kerken  en  kloosters.  De  Famêiê\  Aldo- 
hramdinVSf    Borg%e9e\   BmUnm't^   LudovUi'»^ 
FamJUVi  ens.  bewoonden  prachtige  palelien 
en  Yilla's  en  baadden  sich  in  weelde,  terwtfl 
het  yolk  een  armoedig  leyen  rekte  door  de 
aalmoezen   der   rUken  en  den  bystand  der 
kloosters.  Toch  bedroeg  het  aantal  inwonen 
in  1656  nog  120000  aielen.  Slechts  buitenland- 
sche  bedevaartgangers  brachten  er  eenige  wel- 
vaart. Oadeat  CUmens  XI  (1700—1721)  namen 
de  eerste  opdelvingen  op  den  Palatgnschen 
heuvel  een  aanvang.  G/enMiuXr/ (1780 —1740) 
en  Sededictui  X/F  versierden  Bome  met  firaaie 
gebouwen    en  laatstgenoemde  verrQkte  ook 
de  kunstverzamelingen,  dewtens  XI  F,  die  de 
Orde  der  Jezuïeten  ophief,  stichtte  op  aan- 
sporing van  Wtnekdmanm^  die  van  1755—1767 
te  Rome  vertoefde,  het  Museo  Pio  Clemoii- 
tino.  In  1798  werd  Bome  door  de  Franschen 
bezet,  die  de  kunstgewrochten  van  het  Vati- 
caan  en  van  het  Capitool  naar  ParQs  ver- 
voerden. In  September  1799  echter  werd  de 
stad  voor   de  Napolitanen  ontruimd,  waarop 
Paus  Pitff    VII  er  weder  zi|n  intocht  deed. 
In  1808  evenwel  maakten  de  Franschen  zich 
nogmaals  meester  van  Rome.  De  stad  werd 
met  het  KeizerrSk   vereenigd  en  tot  tweede 
hoofdstad    verheven,    terwVl  de  Keizerigke 
Kroonprins  den  titel  ontving  van  Koning  van 
Rome    (1811).    Nu  werden  er  de  Fransche 
wetten  ingevoerd  en  vele  misbruiken  afgeschaft, 
ook  de  bedelary,  terwyi  met  t)^cr  de  hand 
werd  geslagen  aan  het  opdelven  en  aan  het 
verreken  der  verzamelingen.  Na  den  terug- 
keer van  Pitff  VII  (2  Mei  1814)  kwam  wel 
is  waar  de  voormalige  staatkundige  toestand 
terug,    maar  de  kunst  werd  aangemoedigd. 
Rome  zou  nu  de  prachtige  vorstenzetel  van 
den    stadhouder  van   Ohfutmt  wezen,  maar 
moest  aan  deze  eer  alle  aanspraak  op  zelf- 
standigheid, ontwikkeling  en  politieke  rechten 
ten  offer  brengen.  De  yzeren  vuist  der  reactie 
onder   Oregorimê  XVI  hield  het  volk  in  be- 
dwang en  belette  de  uitbarsting  van  elke  be- 
weging. De  hervormende  gezindheid  van  Pim 
IX  deed  echter  in  1847  den  vrQheidszin  der 
Romeinen  ontwaken,  zoodat  zQ  eene  nieuwe 
regeling  van  het  stedelük  bestuur  verkregen. 
Na  het  vermoorden  van  MosH  in  November 
1848  kwam  het  tot  eene  openbare  omwente- 
ling, welke  gevolgd  werd  door  afkondiging 
der  Republiek  en  aansluiting  aan  het  veree- 
nigd Italië.  Na  de  vlucht  van  den  Paus,  inmid- 
dels van  alle  vrQzinnige  ontwikkeling  af  keerig 
geworden,  nam  een  Republikeinsch  Bewind  den 
6den  Februari  1849  het  gezag  in  handen,  maar 
het  werd  reeds  den  3den  Juli  daaraanvolgende 
door  de  Franschen  na  verovering  der  stad  om- 
vergeworpen. Den  12den  Juli  was  het  Pauseiyk 
despotismus  hersteld,  en  den  4den  April  1850 
kwam  PftM  XI  weder  binnen  de  muren  van 
Rome.  Vele  Romeinen  werden  in  hechtenis 
genomen    en  tot  langdurige  gevangenisstraf 
veroordeeld,  en  velen  zochten  behoud  in  eene 
vr0willige  ballingschap,  terwQl  de  Paus  zyn 
gezag  door  middel  van  een  Fransch  leger  en 
van  ztfne  eigene  soldaten  handhaafde.  Toen 
Italië  in  1859  weder  tot  een  nationaal  leven 
ontwaakt  en  tot  eenheid  gekomen  was,  koos 


men  aanstonds  Bome  tot  hoofdstad  des  RSka» 
hoewel  men  haar  niet  in  bezit  kon  nemen, 
daar  de  PanselOke  heerschappQ  er  zich  steeds 
stauide  hield  onder  de  bescherming  der  Fraa- 
Bohen.  Zoodra  echter  dezen  in  December  186t 
ten  gevolge  der  Septemberoonventle  Rome 
ontruimden,  waagde  ^oriftoMiin Oetober  1867 
eene  poging  tot  bevryding  der  stad.  De  inwo- 
ners verwachtten  in  koortsige  qianning  de 
komst  van  het  dappere  legerhoofd  met  zQne 
vr08charen,  om  alsdan  terstond  op  te  staan. 
Oaribdldi  echter  trok  te  langzaam  voorwaarts; 
te  Civita  Vecchla  stapten  weder  Fransche 
troepen  aan  land,  en  toen  Oaribaldif  slechts 
éen  daguMrsch  van  Rome  verwilderd,  den  terug- 
tocht aannam,  werd  sUne  bende  den  5den 
November  bQ  Mentana  achterhaald  en  vernie- 
tigd. Doch  den  20sten  September  1870,  nadat 
de  Franschen  den  KerkelUken  Staat  verlaten 
hadden,  trokken  de  Italianen  onder  generaal 
CadamM  de  stad  binnen,  nadat  de  PauselVke 
troepen  een  korten  weerstand  geboden  en  de 
Italianen  bU  de  Porta  Pia  eene  bres  gescho- 
ten hadden.  BQ  de  volksstemming  over  de 
iniyving  bQ  het  koningr|ik  ItaliC  stemden 
184000  van  de  135600  burgers  er  vóór.  Den 
Sisten  December  bezocht  Vietcr  JSmaamelYwr 
de  eerste  maal  de  stad,  welke  den  26sten  Ja- 
nuari 1871  hoofdstad  des  RQks  werd  verklaard. 
De  Koning  vestigde  züne  residentie  in  het 
Quirinaal,  en  de  ministeriën,  abmede  de  beide 
Kamers,  verplaatsten  hunne  zetels  naar  Bome, 
waar  onderscheidene  lüooeters  ruimte  ver- 
schaften aan  de  ambtenaren,  De  vryzinnlge 
wetten  van  Italië  werden  te  Bome  ingevoerd, 
aoodat  deze  stad  een  nieuw  tgdperic  zag  aan- 
breken. Het  spreekt  van  zelf,  dat  zulk  eene 
verandering  met  eene  reeks  van  modelUkhe- 
den  gepaa?d  ging.  Ook  het  uitwendig  voor- 
komen der  stad  onderging  eene  b^angrQke 
wUziging.  De  Begeering  van  Pims  JX  had  bQ 
de  herstelling  van  vele  kerken  de  zorg  voor 
de  antieke  monumenten  geenszins  verwaar- 
loosd; zy  had  veel  werk  gemaakt  van  opdèl- 
vingen  aan  de  Via  Appia  en  op  den  Palat||n- 
sohen  heuvel,  terwQl  zQ  evenzeer  den  aanleg 
van  telegraaf-  en  spoorweglQnen,  de  oprichting 
van  gai^brieken  enz.  bevorderd  had.  Doch 
eerst  de  Italiaansche  Begeering  deed  de  ont- 
ruiming op  den  Palatynschen  heuvel  en  op 
het  Forum  Bomannm  met  aanzienigker  mid- 
delen en  naar  een  vast  stelsel  voortzetten  en 
erlangde  daardoor  merkwaardige  uitkomsten. 
Tevens  werd  naar  een  weloverwogen  plan 
besloten  tot  verbouwing  der  stad.  Er  ontston- 
den geheele  wHken  met  nieuwe  geJtKMiwen, 
inzonderheid  bQ  het  spoorwegststion.  Eene 
doelmatige  versterking  beveiligt  Bome  tegen 
eene  vQandige  overrompeling,  en  door  de 
ontginning  der  Campagna  zal  de  stad  binnen 
korten  tyd  door  een  vruchtbaar  landschap 
omgeven  zQn. 

De  verbonwingsplannen  der  stad  zQn  door 
den  gemeenteraad  vastgesteld  op  den  27slen 
April  1882  en  worden  bekostigd  door  het  ge- 
meentebestuur en  door  het  Byk,  hetwelk 
daarvoor  eene  som  van  50  millio^  lire  heeft 
toegestaan  onder  voorwaarde,  dat  onder  die 
verbouwing  de  stichting  begrepen  zal  i||n 
van  een  paleis  van.  Justitie,  van  een  paleis 
voor  de  Académie  van  Wetenschappen,  van 
eene  polykliniek,  van  éene  artillerie-  en  twee 


ROME. 


6S 


iaftateriekaianies,  tui  aen  militair  hospitaal 
met  7000  bedden  en  ran  een  excerdtieplein, 
nlntede  Tmn  twee  nieuwe  bniggen  oyer  de 
Titer.  Het  anteidie  van  de  Begeering  is  dan 
ook  niet  groet,  daar  genoemde  gebouwen  om- 
stredu  20  millioen  moeten  koeten.  Zg  moeten 
binnen  tien  Jaren  Tirftooid  weaen,  terwQ!  de 
Begeering  in  Jaarigkiehe  termUnen  yan  2 
■dllioen  betaalt  De  stad.  die  van  1871  tot 
1882  reeds  bQna  87  millioen  lire  voor  ver- 
bonwiag  attgal^  zonder  nog  het  regelen  van 
de  Tlber  te  rekenen,  lal  ter  yoWoering  harer 
plaaneo  eene  leening  yan  honderde  millioen 
Ure  moeten  slniten. 

Volgens  deae  plannen  worden  de  nieuwe 
gebenwen  verdeeld  in  8  groepen,  namelUk 
hl  dringend  noodige,  in  minder  dringend  noo- 
dige  en  in  g^Mwwen  van  weelde.  Het  alge- 
■wen  bestek  verdeelt  de  verbouwing  in  29 
hooficistikken,  van  welke  de  eerste  10  even- 
aooveel  nienwe  w^ken  omvatten,  waar  men 
vreittig  liehoeft  te  doopen,  terwijl  de  overige 
19  gedeelteltk  betrekkiug  hebben  op  kaden 
aan  de  Tib«r,  verbreeding  van  straten,  den 
aanleg  van  nieuwe  pleinen,  bruggen  en  wan- 
delpaden. 

De  vooraaamste  nieuwe  stadswQk  is  die  van 
den  Esqnliynsohen  heuvel.  ZQ  is  verdeeld  in 
twee  hdften,  nameigk  het  Gastro  Pretorio 
(Maeeao),  sieh  binnen  den  stadsmuur  van  de 
Pofta  Pia  tot  aan  de  Porta  San  Lorenio  uit- 
strekliend  en  tusschen  die  poorten  nog  eene 
derde  (Porta  Nuova  San  Lorenio)  tevattend, 
om  het  verkeer  van  de  stad  met  het  kerkhof 
te  beverderen.  Het  Gastro  Pretorio  beslaat 
40  Ked.  bunder  en  is  geschikt  voor  20000  In- 
vroners.  Het  bestaat  hooMsakeiyk  uit  kleine, 
aierltke  villa*B  en  lievat  het  centraalspoor- 
wegstatioB,  de  groote  artilleriekaseme ,  het 
belastinggebonw  ens.  Ten  noorden  grenst  dese 
w^k  aan  de  viUa  Bonaparte,  het  nieuwe 
paleis  van  het  Engelsch  gexantschap  en  aan 
bet  gebouw  van  het  departement  van  Finan- 
dfin,  te  nmen  gelegen  aan  de  Vla  Venti 
SeCtembre. 

Be  tweede  afdeeling  der  nieuwe  stad  op 
den  Bsquil^nsohen  heuvel  neemt  een  aanvang 
bg  de  ndHMtke  helling  van  het  Quirinaal  en 
tMki  over  Santa  Maria  Maggiore  sioh  uit  tot 
aan  de  suidelfke  poorten  der  stad,  namelijk 
die  van  San  Qiovanni  en  de  Porta  Maggiore. 
m  beslaat  66  Ned.  Imnders  en  is  bestemd 
veor  88000  tawoners.  Hier  vindt  men  de  Yta 
Naaionale,  de  flraaiste  straat  van  Bome,  met 
boomen  b^>lant,  8100  Ned.  el  tang  en  zich 
uitstrekkend  van  de  Piana  Termini  tot  aan 
de  Engekbrug.  Hier  lou  de  botanische  tuin 
plaata  maken  voor  het  Paleis  van  de  Aoca- 
demta  de*  Lineei,  dooh  in  Maart  1888  heeft 
de  Italiaansche  Begeering  het  Palaiao  Gorsinl 
In  de  Yta  Lungara  aang^ocht  en  tot  paleis  voor 
genoemde  Acadómie  bestemd.  Yoorto  verheft 
lieh  ta  de  Yta  Nadoaale  het  grootsche  paleis 
voor  peraaaente  tentoonstellingen  van  kunst- 
werken, en  aan  den  voet  van  de  basilica  van 
Santa  Maria  Maggiore  heeft  men  er  de  ruime 
Ptean  dell*  Esquilino,  door  de  Yta  Quattro 
Fontaae  met  den  Pineio  verbonden.  Eene 
straat,  ter  breedte  van  25  Ned.  el, 
ran  het  spoorwegstation  westwaarto 
de  Plazia  dell*  Esquilino  om  later  uit 
to  loepen  op  het  Forum  Bomanum.  Op  de 


zuidemke  helling  van  den  EBquilUnschen  heu- 
vel verrOst  aan  de  Yia  Menüana  allengs  eene 
nieuwe  stad.  Men  heeft  er  de  Piazza  Yittorio 
Emmanuele  en  de  boven  vermelde  polykliniek 
der  universiteit. 

Op  de  beide  Esquiignsohe  wüken  volgt  eene 
derde  van  geringen  omvang  aan  de  helling 
van  den  Mons  Gaelins.  Het  beslaat  10  Ned. 
bunder  en  is  bestemd  voor  5000  inwoners. 
Daartegenover,  dus  achter  de  noordzQde  van 
het  Golloeseum,  wordt  aan  de  helling  van  den 
Mons  Oppius  het  militair  hoq>itaal  gebouwd. 
De  vierde  wQk  is  van  omvang  als  de  voor- 
gaande. 

Op  den  rechter  oever  van  de  Tiber  heeft 
men  de  vtjfde  nieuwe  wQk.  Zy  is  door  eene 
ijzeren  brug  met  éene  der  drukste  straten,  de 
Yia  Bipetta,  verbonden.  ZQ  draagt  den  naam 
van  w^k  dei  Prati  di  Gastello,  omdat  zQ  ge- 
bouwd wordt  op  de  welden,  die  er  zich  tot 
aan  den  Engelsburcht  uitstrekken.  Zij  heeft 
eene  oppervlakte  van  87  Ned.  bunder  en  is 
geschikt  voor  40000  inwoners.  Hier  werden 
reeds  paleizen  gebouwd  door  Prins  OdeseaMn^ 
den  Spaanschen  gezant  Graaf  Codlo^  den 
bankier  Qraaf  Cahen  enz.  Eene  Belgische 
maatschappij  bouwde  er  de  brug  en  ontving 
daarvoor  het  recht  van  tolheffing.  In  de  Prati 
di  Gastello  bevinden  zich  thans  reeds  een 
paar  schouwburgen,  een  circus,  een  groot 
bad  (Nymphaeum),  een  panorama  enz.  Yol- 
gens  het  nieuwe  plan  zullen  er  zich  de  hui- 
zen tangs  een  Lungo  Tevere  (Tiberkaden) 
van  den  Engelsbnrcht  stroomopwaarta  uit- 
strekken tot  het  punt.  waar  eene  nieuwe  brug 
den  Borgo  Ftaminlo  (eene  voorstad  van  Bome) 
met  het  Yaticaan  en  het  St  Pietersplein  zal 
verbinden.  Westwaarts  zal  de  nieuwe  wijk 
begrensd  worden  door  de  heuvelenreeks  van 
den  Monte  Ifario.  Hier  zullen  de  twee  infsn- 
teriekazemes  en  het  paleis  van  Justitie,  als- 
mede het  Btjks  militair  hospitaal  gebouwd  en 
het  excercitieveld  aangelegd  worden.  De 
grachten  van  den  Engelsbnrg  zullen  gedempt 
en  door  openbare  tuinen  vervangen  worden. 
De  nieuwe  (fzeren  brug  zal  plaats  maken 
voor  eene  grootsche  steenen  brug,  welke  uit- 
loopt op  de  Yia  Tomacelli,  welke  eene  dub- 
tele  breedte  zal  erlangen.  Eene  tweede  brug 
zal  btJ  de  Yta  Tordlnona  de  rivier  over- 
q^nnen. 

Door  middel  van  eene  andere  wiJk  —  de 
zesde  —  wil  men  de  Yatlcaansche  wtjk  beter 
met  Trastevere  verbinden.  In  plaats  van  de 
éene  straat,  welke  men  er  thans  aantreft,  de 
Yta  Lungara,  zal  het  bebouwen  der  geheele 
helling  van  den  Mons  Janiculus  nieuwe  wegen 
van  vertseer  openen  tot  aan  het  nieuwe  spoor- 
wegstation. In  het  midden  der  Yta  Lungara, 
niet  ver  van  de  YiUa  Famesina,  zal  eene 
nieuwe  brug  over  de  Tiber  gebouwd  worden 
ten  gerieve  der  10000  inwoners  van  deze 
wtJk,  die  eene  uitgebreidheid  heeft  van  10 
Ned.  bunder. 

De  stichting  van  het  tweede  spoorweg- 
station op  den  rechter  oever  van  de  Tiber 
vereiseht  den  bouw  van  eene  vierde  brug  in 
de  zevende  wflk  aan  den  voet  van  den  Monto 
Testaeeio.  Deze  strekt  met  eene  oppervtakte 
van  56  Ned.  bunder  zich  uit  van  de  Marmo- 
rata  tot  aan  laatstgenoemden  berg.  In  de  na- 
byheid  der  rivier  zullen  er  magazVnen,  fabrie- 


54 


ROME. 


ken,  arbeidenwoiiiiigen,  halleii  voor  gnan- 
en  steenkolenmarkten  enx.  geboaird  worden, 
terwtjl  de  yeemarkt  verplaatst  aal  worden 
naar  een  plein  vóór  de  poort  San  Paolo.  De 
groente-  en  ooftmarkt  is  reeds  sedoi;  1  Jannari 
1882  van  het  Campo  dei  Fiori  naar  de  Piassa 
dei  Cercki  overgebracht,  waar  sich  ook  de 
groote  visohmarkt  bevindt 

Het  bonwen  van  de  volgende  twee  wQken 
van  het  bestek,  nameigk  de  achtste  of 
Borgo  Flaminio  vóór  de  Porta  del  Popoio  op 
den  linker  oever  van  de  Tiber,  18  Ned.  bun- 
der groot  en  voor  9000  inwoners  bestemd, 
en  de  negende  op  den  Aventgnschen  henvel 
met  groote  lanen  en  wandelparken  en  met 
hare  22  Ned.  bandera  voor  10000  inwoners 
geschikt,  is  eene  zaak  van  later  zorg.  Met  de 
tiende  nieuwe  wQk  evenwel,  die  de  plaats 
van  den  Ghetto  zal  innemen,  wil  men  ten 
spoedigste  een  begin  maken,  om  dit  gedeelte 
der  stad  met  zyne  nauwe,  morsige  straten  en 
ongezonde  verblijven  in  eene  wt)k  met  breede 
straten  en  ruime  pleinen  te  herscheppen. 

Voorts  wil  men  binnen  de  tegenwoordige 
stad  de  Corsostraat  hier  en  daar  breeder 
maken  en  tot  aan  het  Capitool  en  het  Forum 
Bomannm  verlengen.  Ook  wil  men  de  Bab- 
buinostraat  verlengen  over  het  Spaansche  Plein 
heen  en  door  een  tunnel  onder  den  tuin  van 
het  Qairinaal  naar  de  Via  Panispema  b|j  den 
Esquiiynschen  Heuvel.  Andere  voorgenomen 
veranderingen  zQn :  de  aanleg  van  een  groot 
plein  vóór  de  Fontana  di  Trevi,  de  verbree- 
ding der  Via  Araceli,  het  sloepen  der  huizen 
tusschen  de  straten  Borgo  Naovo  en  Borgo 
Yecchio,  de  aanleg  van  twee  kaden  langs  de 
Tiber  en  de  verdubbeling  van  het  aantal 
bruggen,  zoodat  er  zes  nieuwe  over  de  rivier 
worden  gelegd,  namelijk  van  de  Porta  Portese 
naar  de  wQk  Teetaccio,  —  in  de  Bione  alla 
Regola,  —  van  de  Via  Giulia  naar  de  Via 
Lungara,  —  van  de  Via  Tordenona  naar  de 
Prati  di  Castello,  —  van  de  Piazza  del  Popoio 
naar  de  Prati  di  Castello,  —  en  van  den 
Borgo  Flaminio  naar  het  exceroitieplein. 

ledere  nieuwe  wyk  wordt  versierd  met 
wandelparken,  welke  op  de  Piazza  Termini, 
bji  de  Baden  van  Titus,  b|j  den  Botanischen 
Tuin,  by  het  Colosseum  en  bQ  den  Engels- 
burcht worden  aangelegd.  Buiten  de  stad,  vóór 
de  Porta  del  Popoio  op  den  heuvelachtigen 
bodem  der  Montl  Parioli  zal  men  zelfii  een 
fknai  wandelbosch  doen  verrijzen. 

Bome  als  Staat.  Het  Bomeinsche  volk  is 
naar  luid  der  overlevering  ontstaan  door  de 
vereeniging  van  personen,  welke  tot  drie 
volksstammen  behoorden,  nameiyk  de  Laty- 
nen,.  Sabynen  en  Ëtrusoers  en  werd  dienten- 
gevolge verdeeld  in  8  stammen  (tribus),  die 
der  Bamnes,  Tities  en  Luceres.  Ieder  van 
deze  was  weder  gesplitst  in  10  curiae  en 
iedere  curia  in  10  decuriae.  Aan  het  hoofd 
van  eiken  tribus  bevond  zich  een  tribunus, 
van  iedere  curia  een  curio  en  van  ieder 
decuria  een  decurio.  Wie  tot  deze  3  stammen 
behoorden,  waren  de  eenige  volbloed  burgers 
en  vormden  het  oorspronkeiyke  Bomeinsche 
volk  (Populus  Bomanus  Qairites),  en  daarnaast 
bevonden  zich  slechts  cliënten  ofhoorigen,die 
eenigermate  afhankeiyk  waren  van  de  eigen- 
lyke  burgers,  en  slaven.  Omdat  de  burgers 
bescherming  verleenden  aan  de  cliënten,  droe- 


gen zy  den  naam  van  patriours  of  paUomemf 
—  en  burgers,  die  als  ruiters  in  dienst  waren, 
heette  men  eqmUet  of  oderet.  By  die  kern  der 
oorspronkeiyke  Bomeinsche  bnrgery  voegden 
zich  reeds  ten  tyde  der  Koningen  talrffke 
inwoners  der  naburige,  vooral  der  Latynsche 
steden,  die  later  het  burgerrecht  ontvingen, 
hoewel  zy  geene  aanspraak  konden  m&en 
op  het  uitbrengen  hunner  stemmen  en  op  het 
bekleeden  van  eerambten.  Zy  droegen  den 
naam  van  pUè^ers,  en  de  stryd  van  dezen  ter 
verwerving  van  geiykstelling  met  de  patri- 
ciërs is  een  merkwaardig  gedeelte  der  Bomein- 
sche geschiedenis.  Voorts  had  men  er  «ooit  of 
bondgenooten ,  die  verplicht  waren  tot  het 
leveren  van  hulptroepen.  Eindeiyk  had  men 
te  Bome  nog  de  klasse  der  Ubertimi  of  vryge- 
latenen,  die  hechts  zeer  beperkte  rechten 
bezaten.  Wie  niet  tot  éene  dezer  afdeelingen 
behoorden,  werden  met  den  naam  van  pen- 
fffini  (vreemdelingen)  of  zelfii  met  dien  van 
hostêt  (vyanden)  bestempeld.  Nadat  nu  in  de 
burgeroorlogen,  die  tot  in  de  8de  eeuw  vóór 
Chr.  bleven  aanhouden,  de  staatkundige  voor- 
rechten der  patriciërs  nagenoeg  waren  opge- 
heven, ontstond  uit  de  geslachten,  welke  zich 
allengs  van  groote  rykdommen  en  van  de 
aanzieniykste  ambten  hadden  meester  gemaakt, 
een  nieuwe  bevoorrechte  stand,  namelijk  die 
der  nobiUê  (adeliyken).  Tusschen  dezen  en 
het  volk  bevond  zich  de  ordo  equnUr  (rid- 
derstand), welke  allen  omvatte,  die  een  be- 
paald vermogen  bezaten,  en  in  den  laatsten 
tyd  der  Bepubliek  een  aanmerkeiyken  invloed 
had  op  staatkundig  gebied.  In  den  tyd  der 
Keizers  bleven  adel  en  ridderschap  bestaan, 
en  de  Keizers  zochten  ook  den  stand  der 
patriciërs  weder  in  het  leven  te  roepen. 
Daarenboven  ontstond  nog  een  stand  uit  hen, 
wier  bloedverwanten  zitthig  hadden  gehad  of 
nog  hadden  in  den  Senaat,  nameiyk  de  ordo 
êemUoriut. 

Bome  bezat  oorq[»ronkeiyk  eene  monarchale 
staatsregeling.  Aan  het  hoofd  des  volks  bevond 
zich  een  gekozen  Koning,  die  de  betrekkingen 
van  hoofi^en  rechter,  veldheer  en  priester  in 
zyn  persoon  vereenigde.  Overleed  hy,  dan 
kwam  het  bewind  in  handen  van  tusschen- 
koningen  (interreges),  die  door  den  Senaat  of 
door  de  patriciërs  werden  benoemd  en  elkan- 
der om  de  5  dagen  vervingen.  Zy  moesten  de 
noodige  maatregelen  nemen  voor  eene  nieuwe 
koningskeuze.  Het  uitwendig  teeken  der  ko- 
ninkiyke  waardigheid  bestond  in  eene  met 
purper  omzoomde  toga  (toga  praetexta)  en  12 
lictores  (byibundeldiagers),  die  een  bundel 
roeden  met  eene  byi  droegen,  en  tot  zyn 
onderhoud  diende  een  gedeelte  van  den  ge- 
meentegrond (ager  publicus),  hetwelk  op 
kosten  van  den  Staat  bebouwd  werd.  Het 
Koninkiyk  gezag  was  intusschen  geenszins 
onbeperkt  Een  hoogst  gewichtig  regeerings- 
lichaam  was  er  de  Senaat,  bestaande  uit  800 
patriciërs  en  door  den  Koning  tot  beraadsla- 
ging over  staatkundige  aangelegenheden  btf- 
eengeroepen.  Intusschen  werd  ook  het  volk 
vertegenwoordigd;  het  vergaderde  en  stemde 
in  oomitia  cuiiata  met  ja  of  «m»  over  ont- 
werpen, door  den  Koning  in  overleg  met  den 
Senaat  voorgedragen.  Zoo  bleef  de  toestand 
tot  aan  den  tyd  van  8êrmu9  TuOim*  (578 — 
534  vóór  Chr.).  Deze  verordende  eene  tweede 


ROME. 


55 


■onrt  van  TolksTergaderiiigeii,  namémk  de 
ooBitia  eeoturiata,  waardoor  ook  den  Plebejers 
eenig  aaodert  in  de  regeering  werd  yergond. 
Hg  verdeelde  namémk  het  Tolk  naar  gelang 
TBB  het  fer mogen  in  5  klaasen  en  deie  weder 
in  198  eentariae.  In  beide  soorten  van  eomitia 
werd  bQ  enriae  of  eentariae  gestemd  en  door 
de  meerderheid  beslist 

De  regeeringsvorm  kwam  echter  eerst  tot 
▼olkomene  ontwikkeling,  toen  in  520  het 
Koaingsehap  aijgesehaft  en  de  republiek  inge- 
voerd werd.  In  plaats  van  Koningen  werden  na 
telken,  jare  2  eoamkt  gekoien,  die  elkanders 
geaag  beperkten  en  bU  het  neérieggen  van  hnn 
anüyt  rekenschap  verschaldigd  waren  van  han 
bdieer.  De  Senaat  en  de  volksvergaderingen 
verkregoa  veel  meer  invloed  dan  te  voren. 
Naast  de  eonsols  benoemde  men  voorts  twee 
flBaw/ofii,—  wflders  in  498  en  later,  loovaak 
v0andige  aanvallen  het  vereiscbten,  een  dio- 
ttOofy  die,  met  onbeperkt  geiag  bekleed,  dit 
laatste  reeds  na  verloop  van  een  half  Jaar 
moest  aederleggen.  Een  w^agigtm'  eqmhm  of 
bevelhebber  der  raiterQ  stond  hem  ter  zt|de. 
Voorts  werd  in  448  het  ambt  van  oentor  in- 
gosleld;  er  waren  steeds  twee  censoren,  die 
telkens  na  anderhalf  jaar  rost  namen,  doch 
om  de  v0f  jaren  aftraden  en  gedurende  hun 
dieasttyd  bet  opiicht  hadden  op  de  zeden,  op 
de  veideeling  des  volks  in  klassen,  op  de 
lOstea  der  senatoren  enz.  Bt)  hun  aftreden 
werd  het  .v0Os^  lustrum  gevierd,  waarop 
mea  ter  reiniging  des  volks  ntovttamrüiaifit' 
teamden  in  zwtfnen,  schapen  en  stieren) 
alaehtte.  In  866  werd  het  ambt  van  praetar 
Ingesteld;  deze  moest  waken  over  de  rechts* 
pleging.  Het  aantal  praetoren,  aanvankelQk 
aleehts  éen,  nam  allengs  toe  en  klom  onder 
de  Keizers  tot  18.  Zf|  werden  toen  ook  tot 
het  besturen  van  provinciae  (wingewesten)  uit- 
geatméen.  Voorts  waren  te  Bome  MbwUpUbis 
(volkstribunen,  waarover  straks),  —  aedOet, 
eerst  2,  later  4,  die  inzonderheid  belast  waren 
met  de  regeling  der  openbare  spelen,  —  quaw 
tormy  wier  aantal  eindellfk  zich  tot  40  uit- 
breidde en  wier  plicht  het  was,  voor  de  be- 
langen der  sefaatkist  (aerarium)  te  zorgen  en 
de  stadhooders  in  de  provincie  behulpzaam  ter 
agde  te  staan,  en  inUmi  müUwm  (krOgstri- 
buaen). 

Deze  staatsregeling  was  aanvankeigk  in 
den  geest  der  patridfirs  vastgesteld  en  onder- 
ging vervolgens  eene  aanmerkeiyke  wOziging, 
toea  de  pleb^ers  dezelfde  rechten  verkregen. 
De  eerste  step  daartoe  werd  gedaan  in  498 
door  de  initelling  van  volkstribunen  (eerst  2, 
toen  5,  later  10),  die  hen  tegen  de  aanmati- 
ging der  patrieiërs  in  besoherming  moesten 
nemen,  waartoe  zy  in  staat  gesteld  werden 
door  de  hun  verieende  onschendbaarheid.  ZQ 
bedienden  zieh  voorts  van  eene  nieuwe  soort 
vmn  volksveigaderingen,  van  de  eomitia  tri- 
tmta,  aiioo  genoemd,  omdat  er  gestemd  werd 
naar  de  itamflBen  (tribus),  waarin  het  volk 
vras  verdeeld.  Deze  democratische  eomitia  be- 
moeidea  zich  eerst  uitsluitend  met  de  aange- 
legenheden der  pleb^ers,  maar  allengs  met 
die  van  den  g^ieelen  Staat,  terwQl  in  286  de 
bekraehtigfaiig  hunner  besluiten  door  de  eomitia 
ouriata  werd  sfgeschsft.  Omstreeks  het  Jaar 
800  verwierven  de  plebctjers  het  recht,  nagenoeg 
aUe  openbare  ambten  te  bekleeden.  Nu  kre- 


gen de  eomitia  tributa  het  oppergezag  in 
handen,  en  de  eomitia  curiata  bestonden  slechts 
voor  de  leus.  In  deze  laatste  stemden  de 
meer  aanzieniyke  burgers  en  bekleedden  de 
consuls  het  voorzitterschap,  terwQl  de  eomitia 
tributa  door  de  volkstribunen  werden  bQeen- 
geroepen  en  men  er,  zonder  voorstellen  van 
den  Senaat  af  te  wachten,  over  de  belangrQkste 
vragen  hoofdelSk  stemde.  Intusschen  mocht  het 
verkiezen  van  consules  en  praetores  alleen 
plaats  grypen  in  de  eomitia  curiata,  terwyi 
tribuni  plebis,  aediles  en  quaestores  door  de 
eomitia  tributa  werden  benoemd.  Inmiddels 
konden  beide  eomitia  beslaiten  nemen,  die 
verbindend  waren  voor  het  volk.  Hier  lag 
alzoo  de  kiem  van  eene  gevaariyke  tweespalt 
tusschen  den  Senaat  en  de  eomitia  curiata  aan 
de  óene  en  de  tribuni  plebis  en  de  eomitia 
tributa  aan  de  andere  zyde.  Niettemin  bleef 
by  eene  aanmerkeiyke  uitbreiding  van  het 
staatsgebied  de  onderlinge  eendracht  geruimen 
tyd  bewaard.  Doch  Juist  die  uitbreiding  was 
oorzaak,  dat  sommige  geslachten  te  Bome 
aanzieniyke  rykdommen  verkregen,  terwyi 
zich  in  de  door  armoede  gedrukte  lagere 
klassen  eene  schaar  van  benyders  vormde, 
die  de  overhand  hadden  in  de  eomitia  tributa. 
Eerzuchtige  mannen  plaatsten  zich  aan  hun 
hoofd  en  de  bloedige  burgeroorlogen,  die  den 
ondergang  der  Bepubliek  berokkenden,  namen 
een  aanvang. 

(kju9  Oetaviauua  was  de  eerste,  die  in 
deze  burgeroorlogen  de  overhand  behield  en 
alzoo  de  alleenheersohappy  verkreeg  (31  vóór— 
84  na  Chr.),  niet  met  den  titel  van  Koning, 
maar  met  dien  van  prinoêpi  (de  eerste  in  den 
Senaat).  Ook  noemde  men  hem  imperator  als 
opperbevelhebber  van  het  leger  en  hy  aan- 
vaardde den  titel  van  Av^ftuius  (doorluchtig), 
die  ook  aan  zyne  opvolg^  werd  toegekend, 
en  naar  zyn  ouderdom  dien  van  Cdefor,  van 
welken  het  woord  keUêr  afkomstig  \b.  Hy 
werd  door  den  Senaat  bekleed  met  de  gewich- 
tigste republikeinsche  staatsambten,  belastte 
zich  met  het  stadhouderschap  in  onderschei- 
dene provinciën,  was  tribunus  plebis,  pro- 
consul en  praefectus  morum  en  liet  zich 
dertienmaal  tot  consul  en  eindeiyk  ook  tot 
pontifex  maximus  kiezen.  Hy  handhaafde  de 
republikeinsche  ambten  en  instellingen,  als- 
mede de  volksvergaderingen,  welke  de  door 
hem  aanbevolene  candidaten  benoemden,  ter- 
wyi  eerlang  de  verkiezingen  aan  den  Senaat 
werden  opgedragen.  De  Senaat  verkreeg  onder 
de  Keizers  een  ruimer  werkkring,  daar  aan  dat 
lichaam  ook  een  gedeelte  der  rechtspraak 
werd  toevertrouwd,  doch  de  Senatoren  wer- 
den door  de  Keizers  aangesteld  en  afgezet 
Ook  werd  reeds  ten  tyde  van  Awfftutus  over 
de  belangrykste  zaken  niet  in  den  Senaat,  maar 
ia  een  eoHiüUm  beraadslaagd.  Consules  werden 
niet  langer  voor  den  tyd  van  éen  Jaar,  maar 
voor  dien  van  eenige  maanden  benoemd,  en 
de  benoemden  ontvingen  slechts  de  onder- 
scheidingsteekenen (insignia  consularia).  Ook 
schiepen  de  Keizers  nieuwe  ambtenaren,  zoo- 
als  den  praefgcint  mrbi  (stadsprefect)  en  den 
praefeoéuê  pratiort»  (bevelhebber  der  praetori- 
aansche  benden).  De  steun  van  het  Keizer- 
schap was  voorts  het  leger  en  het  bleef  daar- 
door 8  eeuwen  bestaan,  terwyi  het  Keizerschap 
meer    en  meer  van  dien  steun  afhankeiyk 


56 


BOME. 


en  het  RQk  door  vreeselüke  borgeroorlogen 
geteitterd  irerd.  Eene  aanmerkeiyke  yennde- 
ring  echter  werd  door  DiodeHamu  (284-  805) 
begonnen  en  door  Cmutamijf»  als  alleenheer- 
scher  (824—887)  voleindigd.  ZQ  vemietigdeB 
alle  repnblikeinscbe  Tormen  en  instellingen. 
Rome  hield  xelfB  op,  het  middenpnnt  des  BQkB 
te  wezen,  daar  de  residentie  des  Keiaers  eerst 
naar  Nicomedia  en  vervolgens  naar  Constan- 
tinopel  verlegd  werd.  Er  ontstond  een  sleep 
van  nienwe  ambtenaren,  van  welken  de  hoogste 
met  eeretitels  werden  begiftigd,  —  het  Bt)k 
werd  in  4  praefectnrae,  18  diooeses  en  116  pro- 
vinciae  verdeeld  en  de  borgerlQke  van  de  mili- 
taire macht  volkomen  gescheiden.  De  Senaat 
en  het  Consnlschap  bestonden  slechts  in  naam 
en  Werden  van  lieverlede  afgeschaft.  Gedurende 
eenigen  tyd  werd  éen  consnl  te  Rome  en  éen 
te  Constantinopel  benoemd  of  enkel  éen  te 
Constantinopel.  De  laatste  gewone  borger,  die 
het  ambt  van  consnl  bekleiedde,  was  Flamms 
BoiÜiitê  (541);  daarop  voerde  de  Keizer  den 
titel  van  consnl,  totdat  ook  deze  in  de  9de 
eenw  verdween. 

Het  Romeinsche  leger  onderging  in  den 
loop  der  eenwen  belangrQke  veranderingen. 
OorspronkelUk  bestond  het  nit  een  legioen 
van  8  000  man  (nit  elk  der  8  stammen  1000) 
en  nit  800  rniters.  Reeds  Servius  TmOmtê 
evenwel  had  meer  dan  éen  legioen  en  1800 
ruiters.  HQ  rekende  de  getalsterkte  van  het 
leger  op  42000  man  en  grondvestte  de  organi- 
satie op  de  indeeling  in  klassen  en  centnriae. 
Alle  Romeinsche  burgers  waren  verplicht  de 
wapens  te  dragen,  en  wel  van  het  17de  tot  het 
45ste  leven^laar  in  het  veld  en  verder  tot  aan 
het  608te  leven^aar  ter  bewaking  der  stad. 
Eerstgenoemden  moesten  aan  16  tot  20  veld- 
tochten (de  rniters  aan  10)  deelnemen,  voor 
eigen  uitrusting  zorgen  en  zonder  soldt)  die- 
nen. In  elk  legioen  waren  de  verschillende 
klassen  vertegenwoordigd.  De  mannen  der 
eerste  klasse,  gewapend  met  een  speer  (basta), 
hehn  (galea),  pantser  (lorica),  schild  (clypeus) 
en  beenstukken  (ocrea),  stonden  in  het 
voorste  gelid,  de  overige  klassen,  minder 
goed  gewapend,  in  de  volgende  gelederen. 
Eén  legioen  werd  in  den  vorm  van  den  Griek- 
schen  phalanx  opgesteld.  Later  werd  daarbQ 
weinig  acht  geslagen  op  de  indeeling  in  klas- 
sen, hoewel  de  zwaar  gewapenden  steeds  nit 
de  eerste  8  klassen  afkomstig  waren,  en  de 
mannen  der  laagste  2  klassen  dienst  deden 
ahi  lichtgewapenden  (velites).  Zie  voorts  onder 


iet  betrekking  tot  de  vloot  vermelden  wj) , 
dat  deze  in  den  vroegsten  tt)d  dan  alleen 
werd  uitgerust,  wanneer  daaraan,  zooals  in 
de  Punische  Oorlogen,  behoefte  bestond.  Eerst 
onder  de  Keizers  had  men  eene  blOvende 
vloot,  welke  zich  te  Misenum  en  te  Ravenna 
bevond.  Daarenboven  waren  er  oorlogshavens 
aan  de  RQn  en  de  Donan.  De  schepen  hadden 
aan  den  voorsteven  een  snavel  en  werden  ge- 
noemd naar  het  aantal  roeibanken.  De  be- 
manning, zoowel  soldaten  (dassiarii)  als  roei- 
jers,  stonden  niet  in  zoo  groot  aanzien  als  de 
soldaten  der  legioenen  en  l>ehoorden  gewoon- 
IQk  tot  de  standen  der  slaven  of  der  vrijge- 
latenen. 

Over    de  rechtspraak  werd  beschikt  door 
den  Koning,  die  naar  welgevallen  een  rechter-  I 


igk  ooUegie  (consilium)  of  a^nderigkereohten 
en  volgens  de  overlevering  bQ  zware  misdadea 
ook  bloedrechters  (duumvM  perdnelUonis)  be- 
noemde, van  welken  men  zich  beroepen  koa 
op  het  volk.  Zelfe  nog  in  lateren  t0d  bestond 
er  eene  door  den  pontifex  Papyku  bezorgde 
verzameling    van    leges  regiae  (Koninkldke 
wetten),  en  na  het  verdrgven  der  KoBingen 
werden  deze  ter  handhaving  van  het  recht 
door  de  consuls  (tQdelQk  door  deeemviri  en 
tribuni  consulares)  vervangen.  In  866  echter 
werden  de  praetores  met  de  recht^raak  belast 
en  in  sommige  gevallen  deaediles.  lamiddela 
hadden    de   Republikeinsohe  magistraten  op 
verre  na  niet  zoo  groote  macht  als  vroeger 
de  Koningen.  Men  kon  zich  steeds  beroepen 
op    het    volk;  de  hoogste  straf  was  eene 
boete  van  80  schapen  en  2  runderen,  en  deze 
werd  in  480  vóór  Chr.  door  eene  bepaalde 
geldsom  vervangen.  Alleen  het  volk  kon  een 
doodvonnis  of  een  verbanningsoordeel  uitspre- 
ken. Met  betrekking  tot  het  burgerlek  recht 
werden  de  praetoren  door  2  vaste  rechtbanken 
bttgestaan,  namelQk  door  de  oentumvirale  en 
de  deeemvürale  rechtbank.  Daarenboven  werden 
er  alleen  rechtsprekende  rechtersdoor  de  praeto- 
ren aangesteld.  De  rechtspraak,  die  in  het  open- 
baar op  het  Forum  en  in  de  comitia  geschiedde, 
was  aan  bepaalde,  nog  al  ingewikkelde  vor- 
men van  aanklacht  (legis  actiones) gebonden; 
éene  van  deze  was  bQv.  de  handoplegging 
(manus  injectio),  daarin  bestaande,   dat  de 
beide  partyen  de  hand  legden  op  het  voor- 
werp van  geschil,  waarna  de  praetor  uitspraak 
deed.  Was  dat  voorwerp  een  stuk  land,  zoo 
begaf  laatstgenoemde  zich  met  de  rechtvragen- 
den  derwaarts,  en  ieder  van  dezen  nam  eene  kluit 
aarde  mede.  Voorts  had  men  er  bltJvendereeht- 
banken,  die  het  eerst  voor  aanklachten  wegens 
afjpersingen  in  de  provinciën  in  het  Jaar  149 
vóór  Chr.  door  de  lex  Calpnmia  verordend  en 
door  8uaa  uitgebreid  waren.  ZO  kwamen  in 
plaats  van  het  volk.  hadden  groeten  invloed 
op    staatkundig  gebied  en  werden  eerlang, 
wegens  hare  samenstelling  nit  senators  of 
ridders,  een  twistappel  tusschen  den  Senaat 
en   de  volksparttj.  BQ  haar  werd  in  187  door 
de  lex  Oassia  de  geheime  stemming  door  mid- 
del van  stemtafeUes  ingevoerd;  ieder  rechter 
ontving  er  drie,  namelQk  éen  ter  veroordee- 
ling met  eene  O  (condemno),  éen  ter  vrQ- 
spraak  met  eene  A  (absolvo)  en  éen  ter  aan- 
duiding, dat  hy  geen  oordeel  kon  uitspreken 
met  de  letters  N.  L.  (non  liquet).  Eén  van 
deze  drie  wierp  hQ  in  de  stembus.  Onder  de 
Keizers  bleven  deze  inrichtingen  grootendeela 
bestaan,  althans  wat  den  vorm  aangaat  De 
belangrykste  rechterlijke  werkzaamheden  gin- 
gen over  op  den  Keizer,  op  wien  men  dch 
van  alle  rechtbanken  beroepen  kon,  alsmede 
op  den  praefectus  urbi  en  den  praefectus  prae- 
torio.  De  grondslag  van  het  Romeinsche  recht 
was  de  wet  der  Twaalf  Tafelen,  die  nog  in 
den  laatsten  tyd  der  Republiek  door  de  kna^ 
pen  werd  van  buiten  geleerd.  ZQ  werd  echter 
in  den  loop  der  eenwen  uitgebreid  en  aange- 
vuld. Dit  geschiedde  in  de  dagen  der  Repu- 
bliek en  ook  onder  de  Keizers,  hoofdaakeiyk 
door  de  edicta  der  praetores,  waarin  zy  bg 
het  aanvaarden  van  hun  ambt  de  beginselen 
blootlegden,  waarnaar  zy  recht  wilden  spre- 
ken. Het  sprak  echter  van  zelf,  dat  de  latere 


BOME. 


59 


«TiiImm  Jumms  Brmtugy  van  Tmr^vmiui  CóüaH' 
mwêf  den  gemaal  yan  Luerêtiaj  en  vwiSjMMriui 
Zwenüm,  haieo  vader,  <qwt(md  en  niet  alleen 
TÊrfmmtu  JSup&rhns  met  sQn  geheele  geslacht 
Terareei;  maar  ook  het  koningschap  voor  altQd 
aftehafte^ 

De  eente  afdeeling  Tan  het  tQdperk  der 
BepahU^  loopt  tot  aan  den  Eersten  Ponischen 
Oorlog  (510—264).  Daarin  breidde  de  Bo- 
meinaohe  heerschapp^  zich  oit  oyer  geheel 
Midden-en  Beneden-Itali5,terw||l  de  regeerings- 
▼om  lieh  allengs  ontwikkelde.  Het  gezag  der 
Koningen  werd  toegekend  aan  twee  ConsnU, 
die  slechts  éen  jaar  regeerden,  —  voorts  aan 
den  Senaat  en  aan  de  comitia  cnriata  en  eenta- 
riata.  Wél  aooht  TarqwhnmSuperhuheigeuig 
te  herwinnen  en  verwierfde  ondersteuning  der 
y^eates  on  der  Tarqainienses,  maar  hQ  zag 
eerlang  al  zgne  pogingen  verijdeld  door  den 
alag  ^  het  bosch  van  Arsia.  Na  wendde  hQ 
aldi  tot  PomarnM,  den  machtigen  koning  van 
Clssiam.  Deze  rokte  in  508  voorwaarts  tot 
aan  de  Tiberbmg  en  zou  deze  onverwQld  over- 
ge&okken  zQu,  zoo  niet  Soraüua  CooUm  met 
TerwonderlOke  dapperheid  aldaar  den  vQand 
had  tegengehouden.  Nu  omsingelde  Ponemna 
de  stad,  en  deze  zou  voor  de  belegeraars 
beswekea  zQn,  indien  PortMMia,  door  den 
heldenmoed  van  Mitci—  Seaewla  getroffen, 
liaar  geme  billSke  voorwaarden  had  toege- 
staan. De  stad  moest,  naar  luid  der  over- 
levering, het  aan  de  Yctjentee  ontnomen  ge- 
bied teruggeven  en  gQselaars  stellen;  volgens 
anderen  echter  heeft  z0  zich  aan  JPoneima 
overgegeven.  EindelSk  deed  Tar^piUMt  nog 
eene  poging,  om  met  hulp  der  Latynen  zOn 
doel  te  bereiken,  maar  werd  in  496  aan  het 
meer  RegiUns  geslagen,  waarop  hU  naar  Cumae 
terugtrok  en  kort  daarna  overleed.  Nu  sloten 
de  Bomeinen  met  de  Latynen  een  verbond 
tot  onderlinge  bescherming  en  .tot  gemeen- 
eeliappeigke  bestryding  hunner  v0ajiden,  waarin 
ook  anderen  werden  opgenomen.  Inmiddels 
▼eerde  Bome  steeds  oorlog  tegen  de  naburige 
▼olken.  In  449  behaalde  het  eene  glansryke 
overwinning  op  de  SabQuen  en  Aequers.  De 
stryd  tegen  de  Yolscers  werd  voor  hen  ge- 
vaariyk  doordien  een  Bomein,  Ooriólawuê  ge- 
naamd, aan  het  hoofd  der  vyanden  zegevierend 
t€gen  Bome  oprukte;  hU  werd  echter  do<Mr 
een  gezantschap  van  vrouwen,  waarby  zich 
■yne  moeder  en  zyne  echtgenoot  bevonden, 
overgehaald,  om  tot  de  zyde  der  Bomeinen 
temg  te  keeren.  De  oorlog  tegen  de  V^entes 
was  zeer  ongelukkig  doordien  de  FMij  meer 
dan  300  man  sterk,  door  den  vyand  in  eene 
liinderlaag  gelokt  en  omgebracht  werden.  Tien 
jaar  (405—896)  werd  deze  oorlog  voortgezet 
ea  eindeiyk  de  stad  Vcji  door  Mareu»Fwrw9 
OamUlMÊ  veroverd  en  geplunderd,  waarop  de 
lawoners  ^h  als  slaven  zagen  weggevoerd. 
Daarna  bezweken  ook  de  steden  Capena, 
Palertt,  Sutrium  en  Nepete,  zoodat  de  Bo- 
meinsche  heersohappy  aanmerkeiyk  werd  uit- 
gebreid. —  Binnen  de  grenzen  des  Byks  had 
voorts  de  ontwikk^faig  van  het  staatkundig 
leven  geenszins  stilgestaan.  Het  gezag  was  na 
de  verdry  ving  der  Koningen  schier  uitsluitend 
in  handen  der  patricisehe  aristocratie.  Het 
eonsalaat  en  de  Sanaat  waren  alleen  voor 
patridta  toegankeiyk,  en  de  comitia  cnriata, 
waar  alleen  patriciërs  hunne  stemmen  uitbrach- 


ten, vormden  de  invloedryke  volksvergade- 
ring.  Ook  het  dictatorschap,  in  428  ing^teld, 
werd  slechts  aan  patriciërs  toegekend.  Op  die 
wyze  was  een  reusachtig  bolwerk  opgeworpen 
tegen  de  plebejers,  en  toen  de  consul  F^tbUiu 
ValerWu  in  het  eerste  jaar  der  Republiek 
tegen  de  handelingen  der  overheden  een  be- 
ro^  op  het  volk  had  vastgesteld  by  de  wet, 
werd  deze  niet  toepasseiyk  gemaakt  op  den 
dictator;  ook  kon  dat  beroep  alleen  geschie- 
den in  de  comitia  curiata.  De  patriciërs  nu 
maakten  met  gematigdheid  gebruik  van  hunne 
voorrechten  zoolang  zy  zich  door  den  terug- 
keer van  Tarqvinnu  zagen  bedreigd;  maar 
toen  dit  gevaar  geweken  was,  kenden  ^ 
geene  verschooning  meer.  De  pleb^ers  waren 
door  de  aanhoudende  oorlogen  meermalen  ver- 
hinderd, hun  land  te  bebouwen,  en  hadden 
door  invallen  van  plunderende  vyanden  groote 
schade  geleden,  zoodat  zy  genoodzaakt  waren 
geweest,  gelden  op  te  nemen  by  ryke  piM- 
ciërs,  en  deze  maakten  nu  gebruik  van  de 
harde  wetten  tegen  schuldenaars,  om  dezen, 
zoo  zy  niet  aanstonds  betaalden,  in  de  ge- 
vangenis te  werpen  en  op  velerlei  wyzeu  te 
verdrukken.  Toen  trokken  de  pleb^ers  naar 
den  nabnrigen  Heiligen  Berg  (secessio  in 
Montem  Saerum),  vanwaar  zy  eerst  terug- 
keerden, toen  zy,  gerustgesteld  door  MênmiUu 
Agrippm^  in  de  benoeming  van  tribuni  plebis 
(volkstribunen)  een  waarborg  hadden  verkre- 
gen tegen  verdere  ongerechtigheden.  De  volks- 
tribunen (eerst  2,  toen  5  en  eindeiyk  10) 
waren  onschendbaar  (sacrosancti)  en  konden 
door  hunne  tussohenkomst  (interoessio)  el- 
ken  burger  aan  de  macht  der  overheid  ont- 
trekken. Voorts  verkregen  zy  het  recht,  de 
vergaderingen  van  den  Sanaat  by  te  wonen 
en  de  aldaar  genomen  besluiten  door  hun 
veio  (ik  verbied)  krachteloos  te  maken.  Vooral 
echter  waren  zy  machtig  door  de  instelling 
der  comitia  tributa,  waar  de  plebcüers  de 
overhand  hadden;  sedert  471  werden  zy  al- 
daar gekozen  en  bekleedden  er  het  voorzitter- 
schap. De  stryd  tegen  de  voorrechten  der  pa- 
triciërs nam  een  aanvang  met  het  verzet  der 
pleb^ers  tegen  den  maatregel,  dat  het  op 
de  vyanden  veroverde  land  (domeingrond) 
uitsluitend  aan  de  patriciërs  werd  toegewezen. 
Reeds  vroeger,  maar  te  vergeete,  had  de 
consul  8pwniê9  Cattmt  er  op  aangedrongen, 
dat  ook  de  plebejers  aanspraak  zonden  heb- 
ben op  dit  land,  en  nu  droegen  de  volkstri- 
bunen gedurig  nieuwe  akkerwetten  voor, 
zonder  evenwel  hun  doel  te  bereiken.  In  462 
ontstond  een  nieuwe  stryd.  De  tribuun  (^W 
Terentüim  Arta  deed  het  voorstel,  dat  de 
consuls  in  hun  beheer  aan  bepaalde  wetten 
zouden  gebonden  worden.  Dientengevolge  koos 
men  10  mannen  ter  opteekening  der  wetten 
(decemviri  legibus  consoribendis),  welke  deze 
op  10  tafelen  graveerden.  Dit  werd  in  450 
herhaald,  en  de  nieuwe  tienmannen  voegden 
er  2  tafels  by.  Op  die  wyze  kwam  de  wet 
der  Twaalf  Tafelen,  de  bron  van  hetBimein- 
sch  recht,  tot  stand.  Het  tweede  collegie  van 
tienmannen  maakte  zich  echter  schuldig  aan 
willekeur,  zoodat  er  oproer  kwam  onder  het 
volk  en  de  voormalige  staat  van  zaken  werd 
hersteld.  Om  het  volk  tot  kalmte  te  Inrengen, 
werden  2  zeer  populaire  mannen,  Lueim 
VdUrnu  en  Mareus  Moraümtf  tot  consuls  be- 


60 


ROME. 


noemd.  Deze  bekiaehtigcteii  de  onachendbAar- 
hdd  der  yolkatribanen  en  bepaalden,  dat 
de  comitia  tribata  geigke  rechten  tonden  heb- 
ben met  de  comitia  centnriata,  aUmede  dat 
de  benoemtng  yan  een  magistiaat  zonder  be- 
roep op  het  Tolk  ongeoorloofd  was.  In  445 
kwam  het  volk  nog  yerder,  want  toen  stelde 
men  Tast,  dat  hnwelQken  tnaeohen  patriciërs 
en  pleb^ers  als  wettig  werden  erkend,  terwtfl 
voorts  werd  toegestaan,  dat  men  in  plaats 
yan  consuls  krygstribnnen  zon  knnnen  kiezen 
en  dat  ook  plebejers  deze  betrekking  konden 
bekleeden.  Wél  zorgden  de  patriciërs,  dat  deze 
bepaling  niet  werd  toegepast,  maar  de  erken- 
ning yan  het  beginsel  was  reeds  yeeL  In  400 
weMen  echter  4  en  een  Jaar  later  5  kr0gs- 
tribunen  nit  de  plebejers  gekozen.  Ook  waren 
reeds  yroeger  S  plebejers  tot  qnaestores  be- 
noemd. 

Het  scheen  echter,  dat  die  binnen-  en  bnl- 
tenlandsche  yoomitgang  plotseiyk  zon  worden 
yemietigd,  toen  in  390  yöor  Chr.  de  Galliërs 
Bome  belaagden.  Deze,  een  paar  eenwen  te- 
yoren  oyer  de  Alpen  getrokken,  hadden  zich 
van  Opper-Italië  en  yan  een  gedeelte  yan 
Umbrië  meester  gemaakt  en  drongen  nn  in 
Etrnrië  door.  De  Romeinen,  door  de  Etms- 
cers  te  halp  geroepen,  zonden  gezanten  naar 
de  Galliërs,  doch  toen  die  gezanten  deelna- 
men aan  den  ooriog  ter  gunste  der  Etmscers 
en  éen  yan  hen  zelfe  een  aanyoerder  der  Gal- 
liërs doodde,  terwOl  de  Romeinen  weigerden 
daaryoor  yoldoening  te  geyen,  rukten  de  Gal- 
liërs aanstonds  yoorwaarts  naar  Rome,  yer- 
sloegen  het  Romeinsche  leger  aan  de  Allia, 
diongen  binnen  de  muren  der  stad,  staken 
haar  in  brand  en  belegerden  de  Romeinen  op 
het  Capitool.  Een  aanslag  der  Galliërs  op 
deze  yesting  werd  door  het  gekakel  der  gan- 
zen yerraden  en  door  de  beradenheid  yan 
Mareuê  Manlimt  yerQdeld.  Ten  laatste  eyen- 
wel  zag  zich  de  bezetting  door  gebrek  aan 
leyensmiddelen  genoodzaakt  met  de  Galliërs 
te  onderhandelen.  Deze  zouden  tegen  betaling 
yan  1 000  pond  goud  de  stad  ontruimen  en  de 
tribunus  consularis  Sulpidms  was  Juist  bezig, 
het  goud  den  aanyoerder  der  Galliërs,  Brem- 
nmsy  toe  te  wegen,  waarby  deze  met  den  uit- 
roep :  „Yae  yictis !  (wee  den  oyerwonnenen  I)** 
ook  zUn  zwaard  by  de  gewichten  in  de  schaal 
wierp,  toen  Camillms  met  eene  bende  Romein- 
sche yluchtelingen  yersoheen  en  den  Galliërs 
eerst  in  de  stad  en  yeryolgens  op  eenigen 
afttand  yan  deze  eene  yolkomene  nederlaag 
toebracht  Intusschen  bestaat  er  ook  eene  oyer- 
leyering,  yolgens  welke  de  Galliërs  met  de 
bedongene  oorlogsschatting  ongehinderd  aftrok- 
ken. In  elk  geyal  beyond  zich  de  stad  na 
hun  yertrek  in  een  allertreurigsten  toestand. 
De  yerbrande  huizen  moesten  weder  worden 
opgebouwd,  zoodat  het  minyermogend  gedeelte 
der  beyolking  zich  weder  in  zware  schulden 
stak.  Teyens  moesten  de  naburige  yolkeren, 
die  yan  de  gelegenheid  hadden  gebruik  ge- 
maakt tot  het  herkrygen  hunner  onaf  hankeiyk- 
heid,  nogmaals  tot  onderwerping  worden  ge- 
bracht De  Romeinen  yoerden  dan  ook  weder 
oorlog  tegen  de  Etmscers,  Voloers,  Aequers 
en  zelft  tegen  de  Latynen,  maar  de  stryd  werd 
door  den  dapperen  yeldheer  (kmiUmt  op  eene 
gewenschte  wyze  yoleindigd.  Ook  de  Galliërs 
waagden  in  867  weder  een  inyal,  maar  wer- 


den door  OawmOmt  by  Alba  geslagen.  In  het 
binnenland  werd  het  yolk  door  i^ne  patriei- 
sohe  schnldeischers  zóo  in  bedwang  gehouden, 
dat  het  alle  aanmatigfaigen  yerduurde.  Ja, 
toen  MakUmy  de  redder  yan  het  Capitool^ 
zich  yoor  het  arme  yolk  in  de  bres  stelde  en 
met  opoifering  yan  zyn  eigen  yermogen  een 
groot  aantal  schuldenaars  loskocht,  werdzelfli 
hy  in  de  geyangenis  geworpen  en  later,  toen 
hy  zyne  weldadige  bemo^ingen  yoortaette, 
op  de  beschuldiging,  dat  hy  naar  de  koninkiyke 
waardigheid  streefde,  ter  dood  yeroordeeld. 
Reeds  in  876  werd  de  oude  worsteling  der 
plebejers  tegen  de  patriciërs  door  de  yolks- 
tribunen  O.  lAeinUu  Solo  en  L,  SextUu  weder 
begonnen.  Zy  stelden  de  yolgende  wetten  (leges 
Liciniae)  yoor:  yan  de  schulden  worden  de 
reeds  betaalde  renten  als  mindering  afgetrok- 
ken en  het  oyerschietende  binnen  8  Jaren  be- 
taald, —  geen  burger  mag  meer  dan  600 
morgen  land  bezitten,  —  In  plaats  yan  tri- 
bun! consularee  worden  steeds  oonsuUi  be- 
noemd, en  óen  yan  dezen  is  een  plebejer.  De 
stryd  oyer  deze  wetten  duurde  10  Jaren,  en 
men  yermeldt,  dat  wegens  het  yeraet  der 
tribunen  yan  876  tot  871  geene  consuls  ge- 
kozen werden.  In  867  echter  werden  die  wet- 
ten aangenomen,  waarna  de  pleb^ers  allengs 
toegang  yerkregen  tot  alle  hooge  bedieningen. 
—  in  866  tot  de  dictatuur,  In  861  tot  het 
censorschap,  in  887  tot  het  ambt  yan  praetor 
en  in  800  door  de  lex  Ogulnia  tot  de  bedie- 
ningen yan  augur  en  pontifex.  Voorts  was 
de  bekrachtiging  yan  de  besluiten  der  comitia 
tributa  door  de  comitia  centuriata  niet  langer 
yerplichtend. 

Thans  was  het  Romeinsche  yolk  krachtiger 
dan  ooit.  Herhaalde  aanyallen  der  Galliërs 
werden  yooral  door  het  beleid  yan  T,  Tor- 
puUus  en  M.  VaUriui  Cbrmw  afgeslagen.  Ook 
tegen  andere  yolken  warden  yoorspoedige  oor- 
logen gevoerd  en  de  zelfopofferende  yader- 
landsliefde  der  Romeinen  bleek  uit  het  yoor- 
beeld  yan  If.  Ctenw,  die  zich  yrywilUg  in 
eene  op  het  Forum  zich  openende  kloof  stortte, 
om  de  stad  te  redden.  Een  schitterend  tyd- 
perk  der  Romeinsche  geschiedenis  nam  yoorts 
een  aanvang  in  het  Jaar  848  met  de  oorlogen, 
die  70  Jaren  duurden  en  de  verovering  van 
Midden-  en  Beneden  Italië  ten  gevolge  had- 
den. Die  oorlogen  werden  gevoerd  tegen  de 
Samnieten,  tegen  de  Latynen,  waarin  de  ze- 
gepraal by  den  Yesuvius  onder  de  consuls 
IfaiittMf  Torquai%k9y  en  P.  DtÖMê  door  de  zelf- 
opoffering yan  laatstgenoemde  werd  gefcodit, 
en  nogmaals  tegen  de  Samnieten.  De  merk- 
waardigste Jaren  van  dezen  oorlog  zyn:884y 
toen  L.  JPapUrius  Cwrtor  en  Q.  FMun  R^* 
lianuiy  de  eerste  als  dictator  en  de  tweede 
als  magister  equitum,  glansryke  overwinnin- 
gen behaalden,  terwyi  laatstgemelde  wegens 
ongehoorzaamheid  aan  den  dictator  ter  dood 
yeroordeeld  en  ter  nauwemood  van  de  vol- 
trekking van  dit  vonnis  verschoond  werd,  — 
821,  toen  het  Romeinsche  leger,  in  de  Fur- 
enlae  Gaudinae  ingesloten,  onder  het  Juk  moest 
doorgaan,  —  en  810,  toen  Q.  FMm  in  Etrurië 
doordrong  en  eene  schitterende  zegepraal  op 
de  Etmscers  verwierf.  Een  derde  ooriog  tegen 
de  Samnieten  (898—290)  dreigde  met  groot 
gevaar,  daar  de  vyaad  door  de  Galliërs,  Etms* 
cers  en  Umbriërs  werd  ondersteund,  doch  het 


ROME. 


61 


weri  a4>^wend  door  den  thig  bQ  Senttmim, 
waariB  zi^  weder  een  Deeiusy  eea  loon  van 
dea  boTeogenoemde,  voor- het  vaderUnd  op- 
offiBfde.  Een  laatste  groote  oorlog  werd  gevoerd 
tegen  Tarentnm,  de  machtigste  Oriekscbe  stad 
aan  de  kast  in  Beneden-Italifi.  Die  oorlog 
(280^272)  is  merkwaardig,  omdat  de  Bomei- 
•en  daarin  moesten  strQden  tegen  Pifrrkui, 
koning  van  Epims,  door  de  inwoners  van 
Tarentom  te  halp  geroepen.  F^hut  behaalde 
hooMnkelQk  door  middel  sgner  olifanten  tot 
tweeaaaal  toe  eene  overwinning  op  de  Bo- 
neiiieiiy  doeh  leed  daarbO  soo  groote  verlieien, 
dat  hg  in  278  ItaU6  verOet,  om  Sicilië  te 
veioveren,  loodat  de  Romeinen  de  meeste 
vganden  weder  tot  onderwerping  konden 
Wél  keerde  hg  in  275  naar  ItalUS 


lerag,  maar  werd  door  den  consul  Ourimê 
Dmiaim  bg  Beneventnm  gesbigen,  waarna  de 
strgd  eindigde  met  de  verovering  van  Taren- 
tom. De  inwoners  der  steden  in  Latiom  en 
Campania  ontvingen,  als  mnnieipia,  meestal 
bet  Bomeinaebe  burgerrecht  en  den  naam  van 
Latgnaebe  bondgenooten  (socii  latini  nomini); 
andere  overwonnen  volkeren  verloren  een  ge- 
deelte van  hnn  grondgebied  en  waren  verplicht 
tot  het  leveren  van  krggsvolk,  en  over  Midden- 
en  Beneden- Italië  verbreidde  men  een  net  van 
Bomelnsehe  koloniën. 

De  volgende  afdeeling  van  het  tweede  tgd- 
perk   loopt  tot  183  voor  Chr.  Daarin  bloeide 
de  Bepnbliek  door  eendracht,  vaderlandsliefde 
en  oorlogskracht  Men  schatte  het  leger  op 
700000  man.  Wddra  ontstond  de  Eerste  Poni- 
sehe  Oorlog  of  de  strgd  tegen  Carthago,  dat  sich 
van  het  eiland  Sicilië  wilde  meester  maken. 
Hg  werd  eerst  op  Sicilië  gevoerd,  maar  in 
260  bouwden  de  Bomeinen  in  korten  tgd  eene 
oorlogsvloot,  waarmede  sg  onder  bevel  van 
<7.  Dwüim  een  seetriomf  bg  Mylae  behaalden. 
Ka  eene  tweede  overwinning  bg  den  berg 
Ecnomus  werd  de  oorlog  naar  Aflrika  overge- 
bra^t,  maar  hier  leden  zg  in  255  eene  gewel- 
^Uge    nederlaag,    waarbg    hun    bevelhebber 
Béffimi  werd  gevangen  genomen.  Daarna  werd 
de  strgd  voor^pezet  totdat  de  overwinning  der 
Someloen   bg  de  Aegadische  Eilanden  met 
eene  door  de  vrgwillige  gaven  der  burgers 
nitgemste    vloot  de  Carthagers  noodzaakte, 
vrede  te  sluiten,  waarbg  zg  zich  verplichtten, 
Sicilië  af  te  staan,  eene  groote  som  gelds  te 
betnlen  en  zich  van  eiken  aanval  op  de  bond- 
genooten der  Bomeinen  te  onthouden.  Daar- 
door was  Garthago  evenwel  slechts  tgdeigk 
venEwakt  In  237  vertrok  Eamücar  Bareat 
naar  Spaitfe,  om  aldaar  nieuwe  troepen  te 
vemmelen,  en  veroverde  een  groot  gedeelte 
van  dat  rgke  land.  Na  zgn  dood  (229)  werd 
^hg  opgevolgd  door  zgn  schoonzoon  Masdnibdly 
die    het    begonnen  werk  voortzette,  en  na 
diens  overigden  (221)  door  zgn  zoon  Mcmmbal, 
die  in  219  het  met  de  Bomeinen  verbondene 
Saguntum  aantastte.  De  Bomeinen  hadden  in- 
middels ook  Sardinië  aan  de  Carthagers  ont- 
rokt, door  twee  oorlogen  in  Illyrië  hunne  heer- 
sehappg  aldaar  bevestigd  en  de  overvrinning 
behaald  op  de  Cbdliërs  in  Opper  Italië,  waarna 
zg  aldaar  de  koloniën  Placentia  en  Cremona 
Steden  verrgzen.  Toen  zg  nu  de  verovering  van 
Sagnntum  in  Spanje  vernamen,  zonden  zg  een 
gezantschap  naar  Garthago,  om  de  uitlevering 
<van  Mamtihal  te  vragen,  en  toen  deze  gewei- 


gerd werd,  nam  de  Tweede  Punische  Oorlog 
(218—201)  een  aanvang.  JTojiimM  wilde  Bome 
vernietigen ;  hg  trok  over  de  Alpen  en  behaalde 
overwinningen  aan  de  Ticinus,  aandeTrebis, 
aan  het  Meer  van  Trasimene  en  bg  Cannae, 
maar  zgn  plan  leed  schipbreuk  op  de  trouw 
der  Bomelnsehe  bondgenooten,  op  de  trage 
komst  der  bnlptroepen  uit  Spanje  en  op  de 
nederlaag  van  Masdr^ibal  aan  de  Metaurus. 
Nu  erlangden  de  Bomeinsche  wapenen  de 
overhand,  en  toen  P.  Comeliui  8^io,  later 
Aflieanmê  geheeten,  naar  Afrika  vertrok  en 
de  sidderende  Carthagers  hunnen  groeten  veld- 
heer derwaarts  riepen,  werd  deze  in  202  bg 
Zama  geslagen.  BQ  den  vrede,  die  daarna  tot 
stand  kwam ,  moesten  de  Carthagers  al  hunne 
bezittingen  buiten  Afrika  prgs  geven,  10000 
talenten  (80  millioen  gulden)  betalen  en  alle 
oorlogschepen  op  tien  na  lütleveren,  terwgi 
Ifarimtia  als  koning  over  geheel  Numidië, 
in  hunne  buurt  werd  geplaatst  om  het  oog 
op  hen  te  houden.  Met  dezen  oorlog  was  een 
andere  verbonden  tegen  Fkilippm  F,  koning 
van  Macedonië.  Deze  had  in  215  met  JZomniof 
een  verbond  gesloten,  en  nu  verklaarden  de 
Bomeinen  hem  den  oorlog,  waarop  na  den 
slag  bg  Cynocephalae  (197)  een  vrede  gesloten 
werd,  die  den  Koning  machteloos  maakte.  Van 
de  koningrgken,  voortgesproten  uitdewereld- 
heerschappg  van  AUxmnder  dê  Grooiêj  waren 
nog  2  aanzienigke  in  wezen,  nameigk  het 
E^ptische  en  het  Syrische.  Het  eerste  had 
reeds  voorlang  een  verbond  met  de  Bomeinen 
aangegaan,  en  in  192  ondernamen  dezen  den 
oorlog  tegen  JjU^oekm  JII  dê  QrooUy  die  bU 
Magnesia  aan  de  Sipylus  het  onderspit  moebt 
delven  en  een  vernederenden  vrede  sloot 
Er  bleef  nu  den  Bomeinen  slechts  over,  al 
die  veroverde  landen  in  wingewesten  te  her- 
scheppen. Dit  geschiedde  met  betrekking  tot 
CarUiago  door  den  Derden  Punischen  Oorlog 
(149—146),  die  met  de  verwoesting  van 
C^rthago  door  Sd^  Afrieamu  eindigde.  Met 
Macedonië  werd  in  171—168  op  nieuw  oorlog 
gevoerd,  koning  F^nmu  bg  F^dna  geslagen 
en  gevangen  genomen  en  Macedonië  wél  aan- 
vankeigk  vrg  verklaard,  maar  in  146  na  een 
opstand  in  eene  Bomeinsche  provincie  veran- 
derd. In  Griekenland  was  in  196  de  vrgheid 
verkondigd,  maar  na  de  nederlaag  van  Pertmu 
werden  1000  Grieken  van  het  AchaeTsch  Ver- 
bond naar  Bome  gebracht  en  aldaar  gevangen 
gehouden.  Toen  nu  deswege  in  Griekenland 
een  opstand  uitbarstte,  zonden  de  Bomeinen 
een  leger  derwaarts,  vernietigden  de  zwakke 
oorlogunacht  der  Grieken,  verwoestten  Corinthe 
en  herschiepen  het  land  onder  den  naam 
van  Achaia  in  een  wingewest  In  Syrië  en 
Egypte  ontstond  voorts  de  Bomeinsche  provin- 
cie Asia.  Moeieigker  was  de  strgd  in  Spapje, 
waar  men  gedurig  te  worstelen  had  met  een 
nieuwen  opstand.  Die  onder  VWiathnt  werd 
echter  door  het  vermoorden  van  dezen  ge- 
dempt en  die  der  Numaatgnen  door  Scipio 
Afneamuê  met  geweld  bedwongen. 

Het  Bomeinsche  Bgk  omvatte  nu,  behalve 
geheel  Italië,  de  provinciën  SicUlë,  Sardinië 
met  Corsica,  Spai^e,  Aflrika,  Macedonië, 
Achaia  en  Asia,  alzoo  bgna  alle  beschaafde 
landen  der  Oudheid.  Die  gewesten,  door  Bo- 
meinsche stadhouders  bestuurd,  werden  voor 
Bome  de  bronnen  van  onmeteigkergkdommen. 


62 


ROME. 


welke  hoofdzakelUk  aaa  de  heenohende  ge- 
BUchten  toevloeiden.  Zoo  ontstond  in  plaats  yan 
de  partQ  der  vroegere  patriciërs  die  van  den  adel, 
wier  leden  ook  opUmaten  werden  genaamd. 
Tevens  werd  Rome  het  centmm  eener  van 
alle  kanten  opgekomene,  minvermogende  be< 
volklng,  en  eene  botsing  tosschen  die  beide 
partQen,  van  welke  de  laatste  de  eerste  ver- 
reweg in  getalsterkte  overtrof  was  te  voor- 
alen. 

De  geschiedenis  dier  botsingen  vormt  de 
derde  afdeeUng  (188—81)  van  dit  tgdperk. 
De  gebroeders  lUerUu  en  CkifMs  Oraeckus 
(sie  aldaar),  van  vaders-  en  moedersatlde  nit 
aansienigke  geslachten  gesproten,  kosen  uit 
edele  beginselen  de  agde  des  volks.  De  oudere 
vernieuwde  als  volkstribnun  de  lex  Licinia 
omtrent  het  grondbexit;  door  het  overtollige 
land  der  rQken  onder  de  armen  te  verdeelen, 
wilde  hU  een  welvarenden  boerenstand  doen 
ontstaan.  ZQn  broeder,  nog  hartstochtelUker 
dan  htf,  ging  een  stap  verder  en  wilde  het 
regeeringsgesag  op  de  volksparty  overbrengen. 
Beide  broeders  vonden  daarbU  een  treurig 
uiteinde,  en  daardoor  ontstond  een  stryd  tus- 
sohen  de  senaat»-  en  de  volkspartV,  die  ein- 
deiyk  den  ondergang  der  Republiek  veroor- 
■aakte.  Luigen  ti|d  bleef  de  uitkomst  dier 
worsteling  onbeslist.  Aanvankeigk  heerschte 
de  Senaat  door  den  schrik ,  dien  het  ombrengen 
van  de  Graechmsêe»  en  van  hunne  aanhangers 
verbreidde.  Daar  echter  de  verregaande  self- 
lucht  der  aansienlQken  gedurig  duidelOker 
bleek  en  de  oorlog  van  Jtiffwrtha  (111—106) 
in  de  eerste  Jaren  op  eene  flauwhartige  wQze 
gevoerd  werd,  verkreeg  weldra  de  volksiMurtg 
de  overhand,  aoodat  de  volksman  C.  Marius 
(zie  aldaar)  in  107  consul  werd.  Er  ontstond 
echter  eene  aanmerkelfike  verand^ng,  toen 
S.  SertfiUus  QUmoia  en  L,  Apvlejut  Saiwrniiu 
een  opstand  van  het  gemeen  uitlokten  en 
alzoo  ManMu  dwongen,  aich  daarvan  los  te 
rukken  en  lich  met  de  senaatsparty  tot  on- 
derdrukking des  volks  te  vereenigen.  Daar- 
door kwam  de  heerschappy  in  handen  van 
den  Senaat.  Intusschen  werd  in  91  door  eene 
gematigde  minderheid  in  den  Senaat  eene 
poging  gedaan  om  eene  schikking  tot  stand 
te  brengen.  Voor  een  groot  deel  toch  liep  de 
stryd  over  het  bezit  der  rechtspraak,  welke 
door  C.  Qtaoohnt  van  den  Senaat  naar  de 
ridders  was  overgebracht,  zoodat  dezen  zich 
aan  de  zyde  des  volks  schaarden.  In  den 
geest  van  genoemde  minderheid  leverde  nu  de 
tribuun  M,  Limus  Drunu  eene  reeks  van 
wetten  in,  waardoor  de  rechtspraak  tot  den 
Senaat  zou  terugkeeren.  Die  poging  tot  ver- 
zoening echter  werd  door  de  meerderheid  ver- 
ydeld  en  had  ten  gevolge,  dat  de  bondge- 
nooten,  in  hunne  hoop  op  het  Romeinsche 
burgerrecht  te  leur  gesteld,  naar  de  wapens 
grepen.  Zoo  ontstond  de  Bondgenootenoorlog 
(90—89),  welke  eindigde  met  de  toekenning 
van  het  Romeinsche  burgerrecht  aan  allelta- 
liaansche  bondgenooten.  Daardoor  verdub- 
belde het  aantal  Romeinsche  burgers,  doch 
dezen  konden  wegens  den  a&tand  geene  volks- 
vergaderingen by  wonen,  zoodat  de  belangrykste 
besluiten  door  de  proletarii  te  Rome  genomen 
werden.  Qemakkeiyk  kon  derhalve  tribuun 
P.  3ulpiemt  Bufm  in  88  onderscheidene  re- 
volutionaire wetten  doordryven,  alsmede  het 


besluit,  dat  in  den  oorlog  tegen  MUkriiaUê 
het  opperbevel  van  den  consul  P.  OoméUmê 
SuUa  op  C.  Marwi  aou  worden  overgebracht 
Doch  Suila  trok  aan  het  hoofd  van  ^n  leger 
uit  Campania  naar  Rome,  doodde  of  verbande 
aldaar  ^ne  tegenstanders  en  nam  de  noodige 
maatregelen  om  het  gezag  der  senaatsparty  te 
handhaven.  Daarna  verliet  hy  Rome  enitaliö 
en  voerde  oorlog  tegen  MWmdatêê^  zonder 
zich  om  de  gebeurtenissen  te  Rome  te  be- 
kreunen. Inmiddels  maakten  de  aanhangers 
van  Mariuê  onder  aanvoering  van  L,  Oormelius 
(Xtma  zich  meester  van  de  heers<diappy  te 
Rome  en  behielden  haar  tot  aan  de  terug- 
komst van  SuUei.  Voorts  keerde  Jfarims  terug 
uit  Afrika,  werwaarts  hy  de  wyk  genomen 
had,  en  aanvaardde  in  86  voor  de  zevende  maal 
het  consulschap,  doch  overleed  weinige  dagen 
daarna.  Toen  SmUa  in  88  verscheen,  rukten 
de  aanhangers  van  Matriiu  hem  met  een  ge- 
ducht leger  tegemoet,  maar  zy  werden  in  den 
bloedigen  burgeroorlog  (88—21)  geheel  en  al 
vernietigd.  Nu  werd  SMa  dictator,  versterkte 
de  senaatsparty,  hergaf  de  rechtspraak  aan  den 
Senaat  en  maakte  de  volkstribunen  machteloos. 
Daarna  legde  hy  in  79  het  dictatorschap  neder 
en  overleed  niet  lang  daarna. 

8mUa  had  doen  zien,  dat  de  beslissiog  in 
den  burgeroorlog  af  hankeiyk  is  van  het  l^er, 
en  dit  laatste  was  een  uitstekend  werktuig 
geworden  in  de  hand  van  heerschzuchtige 
bevelhebbers,  nadat  ManuM  in  107,  in  s^d 
met  de  wet,  ook  de  proletarii  in  de  legioenen 
had  ingeiyfd.  Weldra  ontstond  er  verzet  tegen 
de  door  SiMa  verordende  beperkingen  van  de 
macht  des  volks.  De  consul  Jf.  AemUiiu  Le- 
pidui  (78)  hield  oproerige  toespraken,  verza- 
melde een  leger  in  E^rurië  en  trok  naar 
Rome.  Hy  leed  er  de  nederlaag,  maar  de 
volksbewegingen  duurden  voort  tot  70,  toen 
Om.  PompéjuB  de  voornaamste  eischen  der 
ontevredenen  inwilligde.  Deze,  reeds  vroeger 
wegens  zyne  dapperheid  Magmtu  bygenaamd, 
verwierf  nieuwe  lauweren  door  ^ne  voor- 
spoedige oorlogen  tegen  Sertorims  en  tegen 
épa/rtaeuê.  zoodat  hy  in  70  consul  werd, 
waarna  hy  aan  de  tribuni  plebis  hun  voor- 
malig gezag  teruggaf  en  de  ridders  herstelde 
in  het  bezit  van  een  gedeelte  der  rechtspraak. 
Daardoor  verwierf  hy  de  volksgunst  en  zag 
zich  benoemd  tot  opperbevelhebber  tegen  de 
zeeroovers  en  tegen  MUhndaUê.  Na  eene 
voorspoedige  voleindiging  van  deze  oorlogen 
had  hy  zich  gemakkeiyk  tot  beheerscher  van 
Rome  kunnen  opwerpen,  doch  hy  dankte  aan- 
stonds het  leger  af,  en  nu  kwam  de  Senaat,  die 
zich  krachtig  gevoelde  door  de  onderdrukking 
der  samenzwering  van  OatiUna  (zie  aldaar), 
in  verzet  tegen  zyne  beschikkingen  in  Azië 
en  tegen  de  belooning  van  het  leger,  zoodat 
Fompéjut  een  verbond  sloot  met  O.  JvU%9 
Camair  en  M.  lAmnitu  Oroênuy  om  zyne 
eischen  door  te  dry  ven.  Aldus  ontstond  het 
Eerste  Driemanschap  (60),  zoodat  deze  drie 
mannen  gezameniyk  heerschappy  voerden.  In 
68  sneuvelde  Orauu»  tegen  de  Parthen, 
en  in  49  barstte  uit  wederzydschen  nayver 
een  oorlog  uit  tnsschen  Fompéjuê  en  Cb«Mr. 
Deze  laatste  overwon  met  zyn  in  Qallië  ge- 
oefend leger  eerst  de  legatie  van  PoMp^Win 
Spanje,  daarna  JPomp^ut  zelven  in  48  by 
Pliarsalus    en  het  overschot  der  party  van 


BOME. 


63 


:Pomp6iu$  in  46  b)f  ThApsoa  in  Afirika  en  in 
45  bQ  Manda  in  Sp*qje.  Daardoor  verwierf 
h8  de  aUeenheerachappü  te  Bome.  —  Door  het 
▼ermoorden  van  Caeior  (44)  dreigde  de  bnr- 
geroorlog  nogmaals  nit  te  barsten.  O.  Odamanmê^ 
de  aangenomen  soon  van  CMtor  en  dienten- 
geyolge  Cajnê  Juliut  Caesar  Oetaoianus  gehee- 
ten,  bestreed  in  yerbond  met  de  senaatspartQ 
Mmvmê  Axtommy  keerde  de  wapenen  te^en 
de  Benaatspartg  en  bracht  in  43  het  Tweede 
Driemansehap  tot  stand  met  Jf.  Aniomviu  en 
Jf.  Aj&niXlm»  Lwidus.  De  voorstanders  van  de 
senaatsparty,  £,  Brutus  en  C.  Oasnuê^  wer- 
den in  42  by  Phüippi  overwonnen,  waarop 
Atdommê  ayn  tyd  en  syne  kracht  verkwistte 
in  weelde  en  overdaad  aan  het  Hof  van 
Cleópaira  of  in  nietsbeteekenende  oorlogen 
tegen  de  Parthen  en  Armeniërs,  terwyi  Oe- 
ianioÊÊut  in  Italië  ayne  tegenstanders  overwon 
of  nit  den  weg  münde  en  zyn  leger  in  veld- 
tochten versterkte.  Na  eene  langdurige  span- 
ning kwam  het  tosschen  de  beide  mededin- 
gers —  Ltpidms  was  reeds  verdwenen  —  tot 
een  oorlog;  AnUnmu  werd  in  een  zeeslag  by 
Aetiam  overwonnen  (31)  en  bracht  lich  in 
Egypte  om  het  leven  (30). 

Op  die  wyse  verkreeg  OetcmanMt  te  Bome 
de  alleenheerschappy,  welke  hy  door  ayne 
schranderheid  en  gematigdheid  tot  aan  zyn 
dood  behield.  Met  zyn  optreden  als  Keizer 
begint  alzoo  het  derde  tydperk,  dat  van  het 
Keiaerryk,  hetwelk  dunrde  tot  aan  den  val 
van  het  Westersch-Bomeinsohe  Keizerryk  in 
476  na  Chr. 

De  heerschappy  van  OctavUmusj  door  het 
leger  verworven,  werd  ook  door  de  legioenen 
en  hulptroepen  en  vooral  door  de  praetori- 
aanaohe  benden  te  Bome  gehandhaafd.  Om  de 
republikeinen  niet  te  kwetsen,  hield  hy  de 
vo<mnalige  instellingen  en  bedieningen  in 
stand,  maar  zorgde  tevens,  dat  hem  door  den 
Senaat  de  voornaamste  waardigheden  werden 
opgedragen.  Dat  lichaam  verleende  hem  in 
27  voor  Chr.  den  eeretitel  van  ^f^^w^Kf.  Hy 
wilde  de  orde,  door  de  burgeroorlogen  ver- 
stoordf  herstellen  en  de  burgers  op  nieuw 
gewminen  aan  gehoorzaamheid  aan  hnnne 
overheid.  Het  was  een  zegen  voor  Bome,  dat 
hy  geene  militaire  eerzucht  koesterde  en  dus 
by  het  volbrengen  van  zyne  vredelievende 
taak  den  oorlog  zooveel  mogeiyk  vermeed.  Niet- 
temin moest  in  Spanje  (27 — 19)  gestreden  wor- 
den, en  hy  nam  zelf  deel  aan  dien  stryd.  Van 
meer  belang  echter  waren  de  oorlogen  aan  de 
Donan,  waar  de  Sicambriërs  aan  If .  LoUiuSf 
den  stadhouder  van  Beneden- Germanië,  eene 
nederlaag  toegebracht  en  zellb  een  adelaar 
geroofd  hadden.  Deswege  trok  zyn  stiefzoon 
Drmtus^  later  deswege  Germanicus  genoemd, 
by  herhaling  naar  Duitschland  en  de  Neder- 
huiden  (12—9),  en  nadat  deze  door  een  val 
van  het  paard  was  omgekomen,  werd  zyn 
werk  door  Tiberius,  den  ouderen  stiefzoon 
van  Amguttuij  en  door  L,  DomiHm  met  goed 
gevolg  voortgezet,  zoodat  de  Bomeinen  het 
noordwesteiyk  gedeelte  van  Europa  tot  aan 
de  Elbe  ab  veroverd  land  beschouwden.  Die 
voordeden  evenwel  gingen  verloren  in  het 
jaar  9  na  Chr.  door  de  nederlaag  van  QuinH- 
Ims  VcMTus  in  het  Teutobnrger  Woud,  zoodat 
de  Bomeinen  hunne  landen  niet  verder  dan 
tot  aan  de  Byn  tegen  de  Qermanen  bescherm- 


den. Aan  de  Donau  ontstond,  nadat  Bhaetië, 
Yindelicië  en  Pannonië  in  wingewesten  ver- 
anderd waren,  ten  gevolge  van  een  oproer  in 
laatstgenoemde  provincie,  een  hevige  oorlog, 
die  van  6—9  duurde,  terwyi  lUerims  daarin 
ter  nauwemood  de  overhand  belüeld.  Voorts 
werden  in  de  jaren  26 — 21  voor  Chr.  veldtochten 
ondernomen  in  Europa  en  in  Ethiopië,  doch 
zy  brachten  den  Bomeinen  weinig  roem; 
An^ftutmê  werd  echter  hoog  geprezen,  omdat 
Phraortesy  koning  der  Parthen  bedreigd  door 
een  pretendent  en  door  een  Bomeinsch  leger, 
hem  de  Bomeinsche  gevangenen  en  veldtee> 
kens  terugzond,  welke  by  hem  aanwezig 
waren.  De  zegenryke  regeering  van  AugmstMB 
eindigde  met  zyn  dood  op  den  19den  Augustus 
14  na  Chr.  Hy  werd  opgevolgd  door  T{b«ria$ 
Claudiut  Nero,  den  aangenomen  stie&oon  van 
Av^/Mttmê  en  den  zoon  van  Livia  (later  JuUa 
en  Auguda  genoemd).  By  den  aanvang  van 
zyne  regeering  waren  de  legioenen  aan  de 
Byn  en  aan  de  Donau  opgestaan,  en  juist  daar 
bevond  zich  het  belangrykste  gedeelte  van  het 
leger.  Die  opstand  werd  met  moeite  gedempt, 
die  aan  de  Donau  door  DmnM,  den  zoon  van 
JSibenaty  en  die  aan  de  Byn  door  OêffMmooê^ 
den  zoon  van  Drusut  Oermamotu;  deze  deed 
daarop  tot  het  jaar  16  toe  by  herhaling  in- 
vallen in  Duitschland,  terwyi  hy  by  den  laat- 
sten  van  deze  tot  over  de  Weser  voorwaarts 
rukte  en  aan  de  Duitschers  onder  Armiims 
een  bloedigen  slag  leverde  op  het  Idistavisns- 
veld.  TUerius,  het  voorbeeld  van  Aufftisiui 
volgend,  vermeed  zooveel  mogeiyk  den  oorlog; 
hy  vertoefde  tot  het  jaar  26  te  Bome  of  op 
het  eiland  Capreae  (Capri),  en  hield  zich  y  vo- 
rig bezig  met  regeeringszaken.  Hy  bezat  eene 
pryzenswaardige  eerzucht  en  zyn  bestuur 
was  voor  de  wingewesten  niet  minder  welda- 
dig dan  dat  van  zyn  voorganger ;  daarentegen 
ergerden  te  Bome  velen  zich  aan  zyne  ach- 
terhoudendheid, zyn  wantrouwen  en  zyn 
hoogmoed.  Hy  behandelde  den  Senaat  als  een 
werktuig,  hetwelk  hy  bezigde  om  op  de  aan- 
klacht van  delatores  (verklikkefs)  een  groot 
aantal  aanzieniyke  mannen  te  doen  veroor  • 
deelen.  Zyne  rechterhand  was  de  praefectos 
praetorio  X.  Adimg  SejamoMy  die  de  praetori- 
aansche  benden  in  23  een  vast  legerkamp  binnen 
de  stad  deed  betrekken,  om  voor  zich  aelven  den 
weg  te  bereiden  tot  de  heerschappy,  den  zoon 
van  TUerius  en  de  meeste  familieleden  vaui 
Qermanieuê  uit  den  weg  ruimde  en  in  26  Ti- 
herius  overhaalde,  op  Capreae  de  eenzaamheid 
te  zoeken.  Hy  werd.  wel  is  waar  in  31  als 
beschuldigd  van  samenspanning  tegen  den  Kei- 
zer, ten  val  gebracht,  doch  maakte  slechts 
plaats  voor  een  dergeiyk  werktuig,  Maero 
genaamd.  TiJberius  werd  op  zyn  sterfbed,  toen 
hy  uit  eene  flauwte  scheen  by  te  komen, 
door  dien  onmensch  verstikt  en  liet  de  heer- 
schappy achter  aan  den  eenige  der  zonen  van 
OermtmieMiy  die  nog  in  leven  was,  aan  Ce^ut 
{Caesar  Augustus  Qemumieus),  reeds  als  kind 
door  de  soldaten  spottenderwys  GoZ^jmla  ge- 
heeten,  omdat  hy  kleine  soldatenschoenen 
(caligae)  droeg.  Deze  beschouwde  zyne  waar- 
digheid ab  een  vrybrief  om  alles  te  doen 
wat  hem  behaagde  en  sleet  den  korten  tyd 
zyner  regeering  met  de  onzinnigste  uitspattin- 
gen, brasseryen  en  wreedheden.  Hy  werd  den 
248ten  Januari  41  door  een  tribunus  der  prae 


64 


ROME. 


torianen  Termoord.  De  praetorianenTerhieyen 
toen  Tfèenmë  C^midUu  Ifero,  den  broeder  Tan 
Omiumietu,  tot  Kdier.  Dese  had  een  goeden 
wil,  maar  was  aeer  iwak  van  verttand,  zoo- 
dat hQ  de  speelbal  werd  van  iQne  vrouwen, 
eerst  yan  de  ledelooie  Jl£ê$$alima,  daarna  van 
de  heerselunohtife  A^rippima  en  van  sQne 
▼rVgelaten  riaven,  jModat  ook  onder  iSn  be- 
stnor  Rome  het  tooneel  was  yan  loslMindig- 
heid  en  wreedheid.  Intnsschen  werd  Manri- 
tanië  in  een  wingewest  veranderd  en  een 
beg^  gemaakt  met  de  verovering  van  Bri- 
tannië;  ook  groef  hQ  eene  nienwe  haven  te 
(Htia  en  lorgde  voor  eene  doelmatige  water- 
lo<»ing  van  het  Lacns  Fneinns,  dat  zyne  oe- 
vers gednrig  met  overstrooming  bedreigde. 
Zyne  gemalin  J^rippina  bezigde  haren  in- 
vloed vooral,  om  haren  zoon  nit  een  vroeger 
hnwelQk,  Z.  DamUiuêj  met  achterstelling  van 
BritmmietUj  den  zoon  van  OUmdUu^  van  het 
bezit  van  den  troon  verzekeren;  zQ  zorgde 
alzoo,  dat  hy  met  Ootavioy  de  dochter  van 
Clamdmi,  in  het  hnwelOk  trad  en  door  laatst- 
genoemde als  zoon  aangenomen  werd,  waarna 
hU  den  naam  van  Nero  ClaudUu  Drmnu 
Oamar  ontving.  Daarop  bracht  A^rippima  ha- 
ren echtgenoot  door  vergif  om  het  leven,  en 
Nero  aanvaardde  het  bewind.  Zjjne  regeering 
(54—68)  geleek  op  die  van  Oal^ila.  Htf 
vermoordde  Brii€Êmnout  (66),  zQne  moeder 
J^^rippima  (69).  z^ne  gemalin  Oetama  (62), 
syn  leermeester  Seneoa  (65)  en  een  groot 
aantal  aanzieniyke  Romeinen,  —  voorts  alle 
te  Rome  gevestigde  Christenen,  die  hQ  in 
64  na  den  groeten  brand  van  het  aansteken 
van  dezen  beseholdigde  en  onder  de  vreese- 
IQkste  martelingen  deed  ter  dood  brengen.  Hf) 
gaii  zich  over  aan  verregaande  uitspattingen 
en  brassergen  en  stelde  er  eene  eer  in,  als 
zanger  en  tooneelspeler  te  schitteren;  hy  trad 
dan  ook  te  Rome  en  elders  in  Italië  als  kun- 
stenaar op  en  volbracht  in  66  eene  reis  naar 
Griekenland,  om  er  aan  wedstryden  deel  te 
nonen.  ZQne  veldheeren  Corhulo  en  Vêtpa- 
«WMNW  voeÉrden  voorspoedige  oorlogen  tegen 
den  Koning  der  Parthen  en  tegen  de  Israë- 
lieten; eer^genoemde  werd  in  67  naar  €Me- 
kenland  geroepen  en  ontving  er  van  Nero 
bevel,  zich  zelvoi  om  het  leven  te  brengen. 
De  Romeinen  verdroegen  de  willekeur  en  de 
wreedheid  des  Keizers  tot  in  69,  toen  ztjn 
stadhouder  in  Gkülië,  C.  JuUmê  Vimdex,  door 
het  leger  ServUu  Suépieimê  Oalha.  stadhouder 
van  SpaiUe,  tot  Keiier  deed  uitroepen.  De 
opstand  in  Gkülië  werd  wel  is  waar  door 
VêTjfwmt  gedempt,  maar  QaXba  trok  met 
«yne  krUgsbenden  naar  Rome,  en  Nero  werd 
op  de  vlucht  volgens  zQu  eigen  last  dooreen 
zQner  vrQgelaten  slaven  gedood. 

Het  was  voor  Rome  eene  belangrtfke  ge- 
beurtenis, dat  met  Nero  het  keizerlQk  Huis  van 
JMiu  OÜMdimê  uitstierf.  Zy  toch  veroorzaakte, 
dat  verschillende  legerafdeelingen  hare  bevel- 
hebbers tot  Keizers  uitriepen,  zoodat  het 
Ryk  weder  door  burgeroorlogen  geteisterd 
werd.  Qdlha  werd  in  Januari  69  door  M.  8al- 
frims  Oiho  met  hulp  der  praetoriaansche  ben- 
den van  den  troon  geworpen,  en  laatstge- 
noemde, plaats  makende  voor  A,  VUeUms^ 
door  de  legioenen  van  Beneden-Germanië  tot 
Keizer  uitgeroepen,  doodde  zich  zelven  (16 
April  69).  Tegenover    ViteUmt  echter  werd 


door  de  legioenen  van  het  Oosten  TUm$  Fla- 
vku  Veepattcmu»  tot  k^zer  gekozen,  en  deze 
aanvaardde  in  December  69,  na  het  overwin- 
nen van  VUéUimBy  de  heerschappy.  Hy  her- 
stelde de  orde  in  het  leger  en  in  het  Ryk, 
en  onder  zyn  bestuur  werd  in  het  Jaar  70 
door  TUut  den  oorlog  tegen  de  IsraSlietea 
met  de  verovering  en  verwoesting  van  Jeru- 
salem  geëindigd.  Ook  een  opstand  der  Bata- 
vieren onder  CHmlitj  zich  uitbreidend  over 
een  groot  gedeelte  van  Qallie,  werd  door 
PeHUttê  OerèaUt  gedempt,  en  de  bemachtiging 
van  Britanniê  door  (M.  JuUus  A^rieola  voort- 
gezet Veepatumue  was  de  eerste  van  eene 
reeks  van  voortreffeiyke  Vor^n,  alleen  door 
DomiHamue  ontderd.  Zyn  oudste  zoon  TUtu 
MamMi  Vetpantmme  verwierf  door  zyne  uit- 
muntende hoedanigheden  gedurende  den  kor- 
ten tyd  van  zyn  bestuur  (79—81)  in  zoo 
hooge  mate  de  toegenegenheid  des  volks,  dat 
hy  den  eemaam  ontving  van  de  „liefde  en 
de  wellust  van  het  menscheiyk  geslaeht 
(amor  et  deliciae  generis  humani)".  In  dien 
tyd  werden  Pompeji  en  Herculanum  by  eene 
uitbarsting  van  den  Yesuvius  onder  de  aseh 
bedolven.  De  regeering  van  DomH%am$  (81—96), 
den  Jongeren  zoon  van  Fespaeiamu,  was  we- 
derom eene  aaneenschakeling  van  uitspattin- 
gen, brasseryen  en  wreedheden,  vooral  na 
het  ontdekking  der  samenzwering  van  Saimr- 
mmu$.  De  oorlogen,  welke  hy  voerde  tegen 
de  Katten,  Sarmaten  en  Daders,  waren  niet 
eervol  voor  de  Romeinen,  terwyi  hy  Agrieola^ 
die  in  BritanniS  lauweren  behaalde,  uit  afgunst 
terugriep.  De  ellende  van  zyn  tyd  werd  in 
de  dagen  van  J£.  Ooeoeftu  Nerva  (96—98)  en 
vooral  in  die  van  M,  ülpUu  Trafammê  (98— 
117)  zooveel  mogeiyk  verzacht.  Eerstgenoemde 
was  door  den  Senaat  uit  dat  lichaam  geko- 
zen, maakte  zich  verdiensteiyk  door  zyne 
welwillendheid  en  zachtmoedigheid  en  be- 
stemde TVafamu  tot  opvolger.  T^ae  vergrootte 
het  Romeinsche  Ryk  door  voorspoedige  oor- 
logen. Hy  voegde  er  Daciê  aan  toe,  I^welk 
zich  uitstrekte  tot  aan  de  Zwarte  Zee,  onder- 
wierp Armenië,  veroverde  Hesopotamië,  trok 
over  de  Tigris,  bemachtigde  Ctésiphon,  de 
hoofdstand  der  Parthen,  noodzaakte  den  Ko- 
ning om  te  vluchten  en  zou  wellicht  zyne 
veroveringen  nog  verder  hebben  uitgestrekt, 
zoo  hy  niet  gestorven  ware.  Ook  deed  hy 
te  Rome  grootsche  gebouwen  en  de  naar  hem 
genoemde  zuil  venüzen.  Zyn  opvolger  P. 
Adku  Sadriamu  (117—138)  bezat  een  ge- 
heel ander  karakter,  en  toch  was  zyn  be- 
stuur weldadig  voor  het  Ryk.  Hy  zorgde 
slechts  voor  het  behoud  des  vredes  en  liet 
de  veroveringen  van  zyn  voorganger  aan  de 
andere  zyde  van  de  Eufraat  uit  eigen  bewe- 
ging varen,  terwyi  hy  in  Britannië  en  (}er- 
manie  vestingwallen  langs  de  grenzen  deed 
aanleggen  of  versterken.  Ter  bevordering  der 
volkswelvaart  bezocht  hy  byna  alle  gewesten 
des  lands,  doorgaans  te  voet  Eerst  in  de 
laatste  jaren  van  zyn  bestuur  gaf  wantrouwra 
aanleiding  tot  wreedheden,  terwyi  hy  geen 
anderen  oorlog  van  eenig  belang  voerde  dan 
tegen  de  oproerige  Israëlieten  in  185,  wier 
laatste  hoop  op  het  herkrygen  der  zelf- 
standigheid toen  vernietigd  werd.  Op  hem 
volgden  de  beide  AnUmijnemy  nameiyk  Auto- 
Fiu$    en    Mareut  Awreinu   AjêiommUf 


ROME. 


65 


teet  wies  de  reeki  van  TOortreiVéltlke  Vonten 
eett  dade  nam.  De  regeering  vao  eentgenoemde 
(IM— 161)  WM  orer  het  geheel  rustig  en 
Toonpoedlg,  aoedat  de  geeehiedente  enkel 
i(ne  deogden  en  yerdlentten  prgst  Niet  min- 
der loffe^k  wae  het  karakter  van  zOn  aange- 
Bomen  men  en  oprolger  (161—180),  maar 
s|n  bertanr  was  minder  geiegend.  Langen 
tVd  had  h9  te  worstelen  tegen  Lu^tu  Verus, 
dto  desgeigks  naar  de  Keizerigke  waardigheid 
deag.  Toch  hraeht  hg  vele  nuttige  Instellingen 
teC  stand,  en  zOne  veldheeren  Siaiimi  Friteut 
en  Atiiimê  Coidtu  Toerden  een  roemrüken 
eotlog  tegen  de  Parthen.  Te  betreoren  was 
het,  dat  de  overwinnende  legers  de  pest 
nedehrachten  nlt  het  Oosten.  Voorts  hield  hQ 
net  moeite  de  Tolkeren  aan  de  Donan  In  be- 
dwang,  en  moest  ook  nog  een  yeldtoeht  onder- 
aemen  tegen  Gsmuw,  die  zich  In  het  Oosten 
tot  keizer  had  opgeworpen,  maar  door  zQne 
eigene  soldaten  werd  gedood. 

Het  yenral  der  Rgks,  zich  reeds  onder 
Jlormf  Awrtiimê  openbarend,  kwam  na  den 
dood  van  dezen  nog  dnldeltfker  aan  den  dag. 
In  het  noorden  werden  de  Romeinen  bedreigd 
door  het  Toorwaarts  dringen  der  Germaansche 
Tolken  en  in  het  Oosten  door  het  Nieow- 
Fenisehe  Rgk,  zich  in  226  op  de  painhoopen 
Tzn  dat  der  Parthen  yerheffend.  Daardoor 
tiad  de  militaire  maoht  weder  op  den  yoor- 
grond,  en  de  InTloedrgke  legioenen  kwamen 
in  Tenoeking,  honne  aanvoerders  tot  Keizers 
■It  te  roepen.  De  volgende  Keizer,  Oórnmodm 
(180^197),  de  onwaardige  zoon  van  Marew 
AmrèUn,  sloot  met  de  vQanden  een  smade- 
igken  vrede  en  gide  naar  Rome,  om  zich 
déar  aan  zQne  sehandelQke  lasten  over  te 
geven.  By  bracht  zQne  dagen  door  met  zich 
tal  het  openbaar  te  vertoonen  als  zwaardvech- 
ter en  als  Romdnschen  MireuUg,  terwyi  hQ 
het  regeeringsbeleld  overliet  aan  verachteigke 
ganateilngen.  Eene  samenzwering  veroor- 
naakte  ^  dood,  en  zQn  opvolger  PerHnax, 
door  den  Senaat  gekozen,  werd  door  de  onte- 
vredene praetorlanen  vermoord,  en  nn  ging 
de  overmoed  dier  soldaten  zoo  ver,  dat  zg 
den  troon  voor  25000  sestertiên  (ongeveer 
SOOO  galden)  ieder  aan  den  rtfken  senator 
^iémt  Jtditmmê  verkochten.  Er  stonden  echter 
drie  tegenkeizers  op,  JPeseenmUu  J^tger^  do- 
êm$  AWimu  en  SepHmku  Severus,  en  laatst- 
de  behield  de  overhand.  Smtimius 
(198--211)  herstelde  het  aanzien  des 
door  een  veldtocht  tegen  de  Parthen 
(198),  doeh  hg  vestigde  zffn  gezag  bepaalde- 
igk  op  de  praetorlanen,  wier  aantal  hQ  tot 
IK)000  vermeerderde.  Ka  volgden  CaraiDaila 
(111—817),  Maerimus  (217—218)  en  Mdu^d- 
èaUu  (218—222).  De  eerste  en  derde  over- 
troIRni  in  Uwbandigheid  en  wreedheid  hnnne 
sieehtite  voorgangers.  Oaraealla,  die  in  212 
asB  alle  vrpe  bewoners  des  Rt)ks  het  barger- 
reeht  verleende,  werd  gedood  door  Maerinmiy 
den  bevelhebber  der  praetorlanen,  die  eerlang 
een  dergeigk  lot  onderging,  waarna  Sdiogd- 
ftalM,  eigeiülk  SauiMnu^  als  14-Jarige  knaap 
tot  Keiser  nitgeroepen  werd.  Nadat  ook  deze 
door  de  praetorlanen  was  vermoord,  beklom 
AJëMmdêr  SnmmÊ  (222—285)  desgeigks  als 
14-Jarig  Jongeling  den  troon,  maar  ontwikkelde 
ilek  tot  een  welwillend  en  zelfttandig  Vorst  Hf 
ondernam,  zonder  belangrQke  gevolgen,  een 

xin. 


veldtocht  tegen  de  Perzen,  begaf  zich  voorts 
naar  de  grenzen  aan  de  Rgn,  maar  werd  al- 
daar door  zOne  mnitende  troepen  omgebracht. 
IfeKriflfitfiM,  de  aanlegger  dezer  mniterQ,  een 
Thraclêr  en  een  rnw  soldaat,  maakte  zich  mees- 
ter van  de  heerschappQ  (235—288).  HQ  voerde 
steeds  oorlog  en  wekte  door  wreedheid  en  heb- 
zacht  de  algemeene  ontevredenheid,  zoodat  na 
een  opstand  in  AfHka  een  vader  en  zoon,  beiden 
Gordiaitus  genaamd,  genoodzaakt  werden,  den 
Keizerigken  titel  te  aanvaarden.  Toen  dezen 
na  het  dempen  van  den  opstand  waren  ge- 
dood, benoemde  de  Senaat  twee  zyner  leden, 
Pupiému  en  BatHmtu  tot  keizers.  Maximinus 
trok  na  naar  Rome,  maar  werd  by  de  bele- 
gering van  Aqnileja  door  z||ne  soldaten  ge- 
dood. Fupiému  en  BdlHmut  werden  nn  door 
de  praetorlanen  gedwongen,  een  derden 
€hrdiamu,  een  Id-Jarigen  knaap,  als  mede- 
keizer te  erkennen  en  daarna  vermoord,  zoo- 
dat Oardianus  III  de  alleenheerschappó  ver- 
kreeg (238—244).  Deze,  door  zt)n  nitmantenden 
leermeester  Minthem  bQgestaan,  streed  met 
roem  tegen  de  Perzen,  maar  werd  vervolgens 
door  den  bevelhebber  der  praetorlanen,  PM- 
V^[tputy  een  Arabier  en  deswege  Arabê  genaamd, 
omgebracht  Deze  regeerde  van  244  tot  249  en 
werA  van  den  troon  geworpen  door  Deem$ 
(249—251),  die  zQn  roem  bezoedelde  door 
eene  bloedige  vervolging  der  Christonen.  Na- 
dat hy  gesnenveld  was  in  een  slag  tegen  de 
Oothen,  werd  CMlus  (251—254)  zyn  opvol- 
ger, eerst  tegelQk  met  den  door  den  Senaat 
benoemden  So$til%anu9^  doch  lator  alleen. 
Daarop  volgde  AemülianHs  (254)  en  toen 
Vdlerianuê  (255—260)  met  z0Q  door  hem  tot 
medebestnnrder  gekozen  zoon  GaUiênusi^b^ — 
268).  Naast  deze  beiden  verhieven  zich  in 
onderscheidene  wingewesten,  doorgaans  op 
aansporing  der  troepen,  tegenkeizers,  wier 
aantal  tot  80  klom,  terwgi  zg  bnrgeroorlog 
en  verwoesting  brachten  over  het  Rgk.  Daarbg 
kwamen  voorts  vgandeigke  Invallen  van  de 
Franken,  Alemannen,  Gothen  en  Perzen,  die 
de  provinciën  nitplanderden,  en  eindeigk  eene 
vreeseigke  pest,  die  van  251  tot  265  woedde 
en  de  helft  der  bevolking  wegsleepte,  weshalve 
dat  tgdperk  hoogst  rampzalig  mag  worden 
genoemd.  VaUrianus  werd  in  260  door  de 
Perzen  verslagen  en  gevangen  genomen  en 
bracht  daarna  zgn  leven  door  in  eenesmade- 
igke  gevangenschap,  en  Oalliénua  baadde  zich 
in  overdaad,  totdat  hg  door  eene  samenzwering 
in  zgn  leger  werd  gedood.  De  volgende  Kei- 
zers Olaudiuê  (268—270),  Awrdiamu  (270— 
276),  Tdeitut  (275-276),  Próbus  (276—282), 
Oarus  (282—288)  en  diens  zonen  Oariituê 
(288—285)  en  iTtimmaawf  (288— 284)  hebben 
wel  is  waar  een  einde  gemaakt  aan  die  tal- 
rjfke  mededinging  en  ook  voorspoedige  oor- 
logen gevoerd ,  maar  zg  waren  niet  in  staal, 
een  bigvenden  toestand  te  scheppen,  en  hnnne 
heerschappg  nam  doorgaans  een  einde  met  sol- 
datenoproer  en  moord.  De  besten  van  hen 
waren  Aurèlianw  en  Ptobut,  De  eerste  deed 
wel  is  waar  afMand  van  Daclë,  maar  wist 
aan  de  Donan  de  Gk>then  met  kracht  te  be- 
tengelen,  versloeg  de  Alemannen,  die  reeds 
in  Itali6  waren  doorgedrongen,  en  maakte  een 
ehide  aan  het  door  Odenathuê  gestichte  en 
door  Zwobia  dapper  verdedigde  Rgk  van  Pal- 
myra.  Profm$^  een  nitstekend  krggsman,  ver- 

5 


ROME. 


dieef  de  Gemumen  uit  GhüU6  en  venrolgde 
hen  tot  yer  in  hun  eigen  land,  yenterkte  de 
door  Sadncmm  voltooide  rerdedigingBlinie 
▼an  de  Btfn  tot  aan  de  Donan  door  een  mnnr, 
dempte  meer  dan  éen  opstand  in  de  winge- 
westen en  deed  door  iQne  soldaten  wgnbergen 
aanleggen  aan  de  Bgn  en  aan  de  Donan.  Ook 
hg  werd  door  lOne  soldaten  yermoord,  en 
ign  opvolger  CXinM  werd  almede  het  slachtoffer 
eener  sameniwering.  NMmêriamuê  overleed  ge- 
durende ign  terugkeer  van  een  yeldtoehtte^n 
de  Penen,  waarop  (7.  AmréUus  Vai0nui  Dio- 
dêüamui  door  het  leger  tot  Keiier  uitgeroepen 
werd.  OcÊrinui  streed  in  285  tegen  hem  bg 
Mnrtium,  maar  werd  door  i||ne  eigene  troe- 
pen gedood,  soodat  DiocUtiamm  de  alleen- 
heersohappl)  aanvaardde. 

Met  IHooleHanut  (284—806)  begint  een  nieuw 
tydperk  van  de  geschiedenis  des  Keiaerrgks 
door  de  instellingen,  waardoor  hy  het  wag- 
gelende BQk  op  een  nieuwen  grondslag  wilde 
bevestigen.  Hf|  splitste  het  in  4  deelen  en 
stelde  8  landvoogden  aan,  namelük  Maximia- 
mu  als  Avffuttnê  en  OtUêriui  en  CkmiiamüuÊ 
GSUontf  als  OMMMVf,  —  den  eerste  over  ItaliS 
en  Afrika,  den  tweede  over  Illyrifi  en  den 
derde  over  Qallifi,  Spanje  en  BritanniS,  ter- 
wQl  hQ  lelf  heerschappQ  bleef  voeren  over 
Adë,  Egypte  en  Thracifi,  zich  tevens  met 
het  opperbestuur  belastende.  H])  bevrQddehet 
Keiaerigk  geiag  van  den  overgebleven  invloed 
van  den  Senaat  en  van  de  piaetorianen  door 
moomedia  in  Bithynifi  tot  residentie  en  alaoo 
tot  middenpunt  des  B||ks  te  verheffen  en  aan 
Mammiamuê  te  bevelen,  iQn  letel  niet  te 
Bome,  maar  te  Mediolanum  (üilaan)  te  ves- 
tigen. Om  aan  de  Keiierlüke  waardigheid 
grooter  glans  te  verleenen.  versierde  hfl  dch 
met  den  diadeem,  aanvaardde  den  naam  van 
„dominus".  londcNrde  zich  af  en  stelde  een  aan- 
tal hoofiBcne  vormen  vast  Ook  legde  hQ  de 
grondslagen  voor  eene  rangschikking  van  amb- 
tenaren in  klassen,  welke  onder  OonstatUifH 
dê  QtaoU  werd  voortgezet  Dit  alles  ging  goed 
zoolang  hg  door  persoonigk  overwicht  de  een- 
dracht onder  de  verschillende  beheerschers 
handhaafde;  de  oproerige  bewegingen  werden 
gedempt,  de  grenzen  des  Bgks  verdedigd  en 
voorq^ocfdige  oorlogen  gevoerd  tegen  de  Perzen 
(287),  zoodat  het  ^dperk  van  DioeUtiamu  als 
gezegend  kan  worden  beschouwd.  De  Chris- 
tenen waren  echter  van  dien  zegen  uitgesloten 
en  vooral  in  808  aan  bloedige  vervolgingen  ter 
prooi.  Toen  evenwel  JHooleHamu  in  805  het 
bewind  nederlegde  en  ook  Maximimmu  over- 
haalde agn  voorbeeld  te  volgen,  stortte  het 
door  hem  gestichte  gebouw  eerlang  in  óen. 
Volgens  een  door  hem  genomen  besluit  wer- 
den nu  de  Caesares  Oomiamiimmi  Chhnu  en 
QaUrwê  tot  Arngmü  verheven  en  iSSf^ntf  en 
Mawmmtu  Data  tot  Caetaret  benoemd. 
Toen  echter  in  806  OoniianHnmi  overleden  was, 
trad  diens  zoon  OonttanHmu  tegen  den  wil 
van  CfaUrioi  als  Caesar  op.  Te  Bome  werd 
Maaeniku^  de  zoon  van  Maximiamu  tot  Caesar 
uitgeroepen,  en  ook  laatstgenoemde  keerdein 
807  naar  Bome  terug,  om  deel  te  nemen  aan 
de  heerschappg.  Gateruu  zond  wei  is  waar 
in  807  een  leger  onder  Severut  ter  bestrgding 
van  Maxêntims  en  Maximiamu  naar  Italië, 
maar  de  bevelhebber  werd  geslagen  en  gedood. 
Nadat  nu  Limmius  in  zgne  plaats  tot  ^i^^iw^  I 


benoemd  was,  had  men  niet  minder  dan  6 
Augusti,  nameigk :  GaUriu$j  Maximimt,  Omh 
êiaiUimuit  lAdttimt,  Maximiamu  en  Maxemüms, 
Van  deze  verdween :  Maximimmu  het  eerst  vaa 
het  tooneel;  hg  wilde  te  Bome  zgn  zoon 
doen  vallen,  maar  leed  de  nederlaag  en  nam 
de  vlucht  naar  zgn  schoonzoon  OotutoMÜmuUk 
QalUe,  die  hem  ia  810  vermoordde.  MaxmUimê 
werd  door  OmgioMtimu  overwonnen  bg  den 
Pons  Milvius  en  verdronk  in  de  Tiber.  Maxi- 
mimtê  werd  in  818  door  Xiommi»  m  AManopel 
geslagen  en  stierf  op  de  vlucht,  en  BaUnoê 
was  reeds  in  811  overleden,  zoodat  alleen 
CkmêiamÜÊimê  en  lAemku  overbleven.  Tnssdbien 
die  beiden  kwam  het  in  814  tot  een  oorlog, 
die  na  de  herhaalde  nederlaag  van  Liemku 
met  eene  nünneigke  schikking  eindigde.  Hg 
barstte  echter  wederom  uit  in  828.  lAeimmê 
moest  tot  tweemaal  toe,  bg  Adrianopel  en 
Chalcedon,  het  onderspit  delven,  viel  in  han- 
den van  OomUmtixmê  en  werd,  in  strgd  met 
diens  gegeven  woord,  in  824  te  Thessalonica 
omgebracht 

Zoo  werd  Omaiamian^  doorgaans,  maar  met 
zeer  twgfelachtig  recht  de  Qtoaie  genaamd, 
alieenheerscher  (824—887).  Hg  vestigde  zgn 
zetel  te  Byzantium,  naar  hem  Constantinopel 
geheeten,  verfraaide  deze  stad,  en  verdeelde 
het  Bgk  in  4  praefecturae,  18  diooeses  en  115 
provinoiae.  Voorts  scheidde  hg  het  militairen 
burgerigk  bewind,  bevorderde  de  aanstelling 
van  een  welgevormd  korps  ambtenaren  en 
verhief  het  Christendom  tot  staatsgodsdienst 
Beeds  gedurende  den  strgd  tegen  i^ne  mede- 
dingers naar  den  troon  had  hg  steun  gezocht 
bg  de  Christenen  en  hun  bescherming  ver- 
leend, terwgi  zgne  tegenstanders  in  het  ver- 
volgen der  Christenen  bleven  volharden.  Vol- 
gens zgn  eigen  verhaal  had  hg  vóór  den  slag 
tegen  Maxemüm  bg  den  Pons  Milvius  een 
visioen  gehad,  bestaande  in  een  kruis  met 
het  opschrift:  „In  hoc  signo  vinces  (in  dit 
teeken  zult  gg  zegenpralen)**.  en  na  dientgd 
was  een  vaandel  met  een  kruis  en  met  dit 
opschrift  (labarum)  zgn  veldteeken.  Dow  het 
Edict  van  Milaan  (815)  schonk  hg  aan  de 
Christenen  vrUbdd  van  godsdienst  en  helde 
zelf  tot  het  Christendom  over,  zoodat  hg  op 
het  oecumenisch  condlie  te  Nicaea  het  voor- 
zitterschap bekleedde,  oftchoon  hg  eerst  in 
zgn  laatste  leven^aar  zich  liet  doopen.  Het 
door  hem  ingevoerde  stelsel  van  bestuur  deed 
de  belastingen  met  schier  ondrageigk  gewicht 
drukken  op  de  provinciën,  en  ook  op  ^n 
huiseigk  leven  agn  donkere  vlekken  aan  te 
wgzen.  Toch  moet  men  van  hem  getuigen, 
dat  hg  met  kracht  en  beleid  regeerde,  d» 
grenzen  des  lands  tegen  de  invallen  der  Qer- 
manen  en  Sarmaten  beveiligde  en  alle  oproe- 
rige bewegingen  wist  te  betoomen.  In  887 
werd  hg  opgevolgd  door  zgne  z<men  Oomtmtku 
en  Ckmgiamëj  die  reeds  vroeger  tegeigk  met 
twee  neven  van  hun  vader  tot  Oaetarm  waren 
benoemd,  maar  thans  die  neven  en  vele  andere- 
nabestaanden van  OomimU^  deden  ombren- 
gen en  zelven  ais  Afigmti  het  Bgk  onderling^ 
verdeelden.  Oomtiam  werd  in  een  opstand, 
door  den  tegenkeizer  MagnmUmê  aangevoerd ,. 
gedood  (850),  en  nadat  laatstgenoemde  en  nog 
twee  andere  tegenkeizers  overwonnen  waren, 
aanvaardde  OonêtatUiim  de  alleenheerschappg» 
In  860  evenwel  werd  zgn  neef  Jtüammj  de 


ROME. 


67 


eenige  nog  levende  bloedverwant  van  Oom* 
stmiij»  dê  Orooiêy  door  het  leger  tot  keiier 
uitgeroepen.  Dese  had  sedert  865  in  Qallië  op 
eeiie  roemrOke  wQze  oorlog  gevoerd  tegen  de 
Franken  en  Alemannen  en  aan  deie  laatsten  bf| 
Argentoratnm  (Straatsborg)  eene  bloedige  ne- 
deriaag  toegebraeht  (857).  Daar  men  hem  niet 
ala  AwffUituê  wilde  erkennen,  trok  hQ  op 
tegen  Oomstamümj  die  echter  vroeg  genoeg 
overleed  (861X  om  een  veldslag  te  voorkomen. 
JuUamUf  die  nu  de  tengels  van  het  bewind 
aanvaardde  (861—368)  spande  al  zUne  krach- 
ten in,  om  de  voormalige  grootheid  van  het 
Bomeiiuche  B||k  te  herstellen.  HU  ondernam 
een  veldtoeht  tegen  de  Peraen  en  mkte  in  868 
zegepralend  voorwaarts  tot  aan  dtéeiphon, 
doch  werd  tot  den  terugtocht  gedwongen  en 
overleed  aan  eene  wonde  op  den  268tenJani 
vaa  dat  Jaar.  Merkwaardig  is  iQne  poging 
om  sonder  middelen  van  geweld  het  Christen- 
dom ter  i4de  te  schniven  en  den  alonden  volks- 
godsdienst te  herstellen,  weshalve  by  den 
naam  van  Apoêiaia  (de  A(Vallige)  ontving  en 
door  de  Chritteltike  schitivers  van  dien  en 
vaa  lateren  tt|d  met  onverdienden  smaad  over- 
hiden  werd.  Zffa  opvolger  Jommw  (868— 864) 
sloot  met  den  Koning  der  Penen  een  ver- 
nederenden vrede.  HQ  werd  vervangen  door 
VaUuHmamtt  I  (865—874),  die  het  bewind 
over  het  Oosten  opdroeg  aan  zUn  broeder  VoUmé 
(864^-878)  en  i||n  lOon  OraHamu  tot  mede- 
keiaer  benoemde,  welke  laatste  den  vieijari- 
MB  VaUnHmoMMi  II  tot  medekeizer  verhief. 
In  876  werden  de  WestGtothen,  die  door 
de  Hnnnen  waren  voortgestuwd,  welke  laatste, 
van  de  overzQde  der  Wolga  komend,  zich 
eerst  op  de  Alanen  geworpen  en  dezen  ge- 
deelteiyk  verdreven,  gedeelteltJk  zich  met 
ben  vereenigd  hadden  (het  begin  der  Qroote 
Yolksverhuising),  door  Keizer  VaUns  wel- 
willend in  het  Romeinsche  KeizerrOk  opge- 
nomen. Door  de  KeizerlQke  ambtenaren  ge- 
teisterd, grepen  zt)  echter  naar  de  wapen& 
brachten  in  878  in  den  bloedigen  slag  bU 
Adrianopel  den  Kdner  eene  geweldige  neder- 
laag toe,  waarin  hf|  zelf  sneuvelde  en  z^n 
legOT  nagenoeg  vernietigd  werd,  en  bezochten 
met  plottdering  en  verwoesting  het  geheele 
huid  tusBchen  de  Adriatische  en  de  Zwarte 
Zee.  In  dien  tfid  van  bitteren  nood  benoemde 
Oraüamus  een  uitstekend  veldheer,  den  Span- 
jaard TkeodoiHUf  niet  ten  onrechte  de  Qroote 
goiaamd,  tot  Keizer  in  het  Oosten,  en  deze 
bracht  het  door  een  voorspoedigen  oorlog  en 
door  onderhandelingen  zoo  vór,  dat  de  Qothen 
in  382  zich  vestigden  iuThraoi^en  dat 40000 
hamer  mannen  dienst  namen  in  het  Bomein- 
sdie  leger.  Ook  verleende  hy  krachtigen  b0- 
stand  aan  het  Weetersche  B4|k.  Hg  nam  wraak 
over  den  dood  van  GraüamUf  die  in  een 
opstand  van  den  tegenkeizer  Mawimmi  was 
omgekomen,  door  dezen  te  doen  sneven,  en 
toen  VaUntimmuê  II  (892)  door  ArbogoêUêj 
opperbevelhebber  van  het  leger,  omgebracht  en 
door  JSwgemuê  vervangen  was.  bracht  hQ  in 
884  laatitgenoemde  ter  dood.  Nu  was  Theodo- 
«Miff  korten  tQd  alleenheerseher,  daar  hQ  in 
896  overleed,  waarna  zQue  zonen  ArcadUtê 
en  Bonariue  het  bewind  aanvaardden,  de 
eerste  over  het  Oostersch,  de  tweede  over  het 
Westersch  Keizerrtk. 
De    geschiedenis  van  laatstgenoemd  Rgk, 

xin. 


thans  voor  goed  van  het  Oost-Bomeinsche 
gescheiden,  vermeldt  in  dit  laatste  tQdperk 
hoofdzakelijk  worstelingen  tegen  de  Qermaan- 
sche  volken,  weshalve  de  residentie  reeds  in 
408  naar  het  sterke  Ravenna  werd  verlegd. 
Eerlang  echter  werd  het  aangevallen  door  de 
West-Gk>then,  die  onder  aanvoering  van  .l^oriJi; 
bO  herhaling  in  Italië  doordrongen.  ZQ  wer- 
den aanvankeigk  afgeweerd  door  den  dapperen 
StiUekoj  den  voogd  van  MoHonuê  (895-428). 
Hy  bracht  Alarik  in  408  eene  nederlaag  toe 
by  PoUentia  en  Verona  en  dwong  hem  tot 
den  terugtocht  Eerst  nadat  SHHeko  door  een 
Hof  kabaal  ten  val  gebracht  en  gedood  was, 
keerde  AUurik  in  408  voor  de  tweede  en  in 
410  voor  de  derde  maal  terug  en  rukte  tel- 
kens voorwaarts  tot  Rome,  dat  in  408  zich 
vrykocht  door  goud,  maar  in  410  veroverd 
werd,  waarop  de  Qothen  aanvankeigk  naar 
Zuidltalie  trokken,  maar  na  den  dood  van 
Marik  zich  naar  het  zuiden  van  GtAhS  be- 
gaven, waar  zy  in  415  onder  JFallia,  den 
tweeden  opvolger  van  Alarik,  het  West-Gh)- 
thische  Ryk  stichtten  met  Tolosa  (Toulouse) 
als  hoofdstad.  Reeds  in  406  was  een  andere 
gevaariyke  aanval  desgeiyks  door  SHlicko 
met  goed  gevolg  bestreden,  nameiyk  die  der 
Wandalen,  Sneven,  Alanen  en  Burgundionen 
onder  Eadagije ;  hun  leger  was  door  Stüieko 
omsingeld  en  nagenoeg  geheel  vernietigd.  In 
datzelfde  Jaar  echter  overstelpte  een  ander 
gedeelte  dier  volkeren  geheel  Qalli6,  vanwaar 
de  Wandalen,  Sneven  en  Alanen  naar  Spanje 
trokken.  Na  den  dood  van  JBowortM  en  na 
den  val  van  den  overweldiger  JoAoMMf  werd, 
door  den  invloed  van  den  Oost-Romeinschen 
Keizer,  ValeniiMUi  III  (425-455)  op  nea- 
Jarigen  leeftyd  tot  Keizer  verheven.  Xydens 
zyn  bestuur  begaven  zich  de  Wandalen  (429) 
naar  AArika  om  er  een  alkonderiyk  Ryk  te 
stichten.  Voorts  drongen  de  Hunnen  inC(alli9 
door  (441),  doch  werden  er  door  de  ver- 
eenigde  West-Qothen  en  Franken  onder  aan- 
voering van  den  Romeinschen  veldheer  .iI^^Nim 
op  de  CJatalannische  velden  (Ch&lons)  geslagen, 
waarna  zy  zich  naar  Italië  begaven,  omdiUtr 
te  plunderen  en  te  roeven.  Men  vermeldt 
echter,  dat  zy  door  den  Usschop  van  Rome, 
Leo  7,  werden  overreed  om  terug  te  keeren, 
en»  toen  Koning  AUüa  in  458  stierf,  werd 
die  groote  voikerenvereeniging  ontbonden, 
waarna  zy  zich  in  verschillende  oorden  ves- 
tigden, de  Oost-Oothen  in  Pannonië,  de  (}epi- 
den  in  Moesië  en  een  gemengde  stam,  uit 
Herulers,  Skiren,  Rugen  en  Turcilingers  be- 
staande ,  in  Dalmatië.  Valemiknmme  werd  in 

455  door  Peêromue  Mdwimuê  vermoord,  waarna 
deze  den  troon  beklom.  JSudotrioj  de  weduwe 
des  vermoorden,  riep  de  Wandelen  uit  AMka 
tegen  den  moordenaar  te  hulp,  en  deie  plun- 
derden Rome  eu  brachten  JHèmimme  om  het 
leven.  Nu  maakte  Atniiu  zich  voor  korten 
tyd  meester  van  het  bewind,  maar  werd  ia 

456  van  den  troon  geworpen  door  JBMimt, 
den  bevelhebber  van  de  vreemde  hulptroepen, 
die  vervolgens  Keizers  aanstelde  en  aikette, 
terwyi  hy  zelf  eigeniyk  heerschappy  voerde,  — 
ernst  Mttforiamte  (457—461),  daarop  IMut 
Severui  (461—465),  voorts  na  een  tweejarig 
keizerioos  tydperk  Antkemiuê  (467—472)  en 
eindeiyk  (Hybriut.  Nadat  Bkitmer  en  Ol^briui 
in  472  overleden  waren  en  Anihemhe  (478) 

5» 


C8 


ROME-BOMEINSCH£  LETTERKUNDE. 


en  JWfM  Ntfos  (474-475)  korten  tyd  irere- 
deerd  hadden,  aanvaardde  0/«r<M,  aanvoerder 
der  hnnrbeaden,  de  rol  van  B'uAmer  en  yer* 
hief  zUn  zoon  Mamulm  Augustus^  met  den 
gpotnaam  van  Av^füstulus  bestempeld ,  tot 
keiser.  GMorende  de  heerschapptJ  van  dezen 
Keiier,  die  toevallig  de  namen  droeg  van  den 
grondlegger  van  Eome  en  van  den  stiehter 
van  het  Keizerryk,  naderde  dit  laatste  ztjn 
ondergang.  Beeds  in  476  deed  Odoaotr  aan 
het  hoofd  van  de  Henders  en  van  andere 
met  hen  verbondene  volken  een  inval  in 
Italië,  belegerde  Ofêiit»  in  Pavla,  bracht  hem 
na  verovering  dier  stad  om  het  lefen,  nood- 
zaakte Bomuln*  Auffustut  het  bewind  neder 
te  leggen  en  trad  zelf  op  als  Koning  van 
Italië.  De  volkeren,  die  hem  vergezelden, 
vestigden  zich  in  Italië,  daar  hnn  het  derde 
gedeelte  van  den  grond  werd  toegekend,  en 
daarmede  nam  het  West-RomeinBche  Keizer- 
rtfk  een  einde. 

Bome  is  ook  de  naam  der  hoofdstad  van 
Oneida  Coonty  in  den  Noord-Amerikaanschen 
Btaat  New  York.  Zg  ligt  aan  de  Mohawk- 
Eivier  en  aan  het  vereenigingspant  van  het 
Erie-  en  Black-Riverkanaal,  atemede  aan  dat 
van  verschillende  spoorwegen  en  telt  mim 
12000  iÉwoners  (1880).  Er  zlfn  breede  stra- 
ten, onderscheidene  parken,  15  kerken,  10 
openbare  scholen,  eene  académie,  eene  biblio- 
theek, verschillende  spaarbanken  en  eenige 
fabrieken. 

Bomeinsohe  Curie  is  de  naam  van  het 
Kabinet  of  van  het  korps  ambtenaren  van 
den  Paos.  zy  worden  verdeeld  in  cardinalen, 
praelaten  en  cnrialen,  welke  laatsten  het  onder- 
geschikte personeel  uitmaken.  Die  ambtenaren 
zt|n  tot  verschillende  oollegiën  samengevoegd, 
zooals  het  consistorie,  bestaande  uit  de  car- 
dinalen onder  het  voorzitterschap  van  den  Fans, 
de  congregatiën,  het  secretariaat,  de  cancellaria 
apoetolica.  de  secretaria  brevinm  enz. 

Bcmieinflohe  letterkunde.  Men  kan  de 
geschiedenis  der  Romeinsche  letterkunde  in 
5  t0dperken  verdeelen.  Het  êênte  loopt  van 
de  stichting  van  Rome  tot  op  Liows  Amdró- 
me%u  (S40  vóór  Chr.).  Daarin  bestaat  nog 
geene  eigenlQke  letterkunde.  De  eenige  over- 
blüAelen  uit  dit  tydperk  z|}n  enkele  liederen, 
welke  reeds  onverstaanbaar  waren  voor  de 
latere  Romeinen,  eenige  proeven  van  ruwe 
dramatische  poëxO,  eenige  fhtgmenten  van 
wetten  en  een  aantal  opschriften.  —  Het  ^ip«mI0 
tydperk  begint  met  de  invoering  van  de 
Grieksclie  en  het  ontstaan  van  eene  Romein- 
sche letterkunde.  Toen  de  Romeinen  hunne 
kryoftochten  tot  in  (Griekenland  en  Azië  uit- 
strekten, hielden  Qrleksche  beschaving  en 
letterkunde  haren  vreedzamen  intocht  in  Rome; 
zy  wonnen  er  veld  in  weerwil  van  den  tegen- 
stand van  den  Senaat  (161  vóór  Chr.).  Zy 
werden  er  voorts  gesteund  door  de  komst  van 
een  A^eensch  gezantschap,  uit  drie  wysgee- 
ren  bestaande,  en  weldra  behoorde  kennis 
der  Grieksche  taal  en  letterkunde  er  tot  den 
goeden  toon  ten  huize  der  aanzieniyke  Ro- 
meinen. Zellb  CcUo  gevoelde  zich  gedrongen, 
op  gevorderden  leeftyd  Grieksch  te  loeren, 
en  ieder  Romelnsch  staatsman  moest  zich 
toeleggen  op  de  wysbegeerte  en  welsprekend- 
heid der  Grieken.  Dit  tydperk  duurde  tot 
aan  den  dood  van  8Mt  (78  vóór  Chr.).  —  Het 


dêfde  tydperk.  doorgaans  de  „gouden  eeuw*' 
der  Romeinsene  letterkunde  geheeten,  loopt 
van  den  dood  van  8uUa  tot  dien  van  AuffUitut 
(14  na  Ctir.).  Toen  had  zich  de  taal  tot  hare 
hoogste  volkomraheid  ontwikkeld,  en  er 
ontstond  onder  den  invloed  der  Grieksche  be- 
schaving en  onder  de  begunstiging  van  Keizer 
At^ugtut  eene  prachtige  letterkunde.  De  jeug- 
dige Romdnen  werden  door  Grieksche  leer- 
meesters onderwezen  en  reisden  vervolgens 
naar  Athene,  om  aldaar  hunne  opvoeding  te 
voltooien.  In  dat  tydperk  schitterde  Mareuë 
TSiUhu  (Xcero  als  redenaar,  rechtsgeleerde  en 
wysgeer,  en  leverden  SoratUu  Flaeamgj  Vir- 
SfUius  Maro  en  OadUu  Nato  hunne  onsterfe- 
lyke  gedichten.  ~  Het  vierde  tydperk  of  „de  zil- 
veren eeuw"  begint  met  den  dood  van  Angngtm 
en  strekt  zich  uit  tot  dien  van  TV^'omM 
(14—117);  daarin  kwam  de  Romeinsche  let- 
terkunde zoowel  door  den  invloed  van  buiten, 
als  door  binnenlandsohe  dwingelandy  en  zede- 
bederf  allengs  in  verval.  Sohry  vers  en  dichters 
konden  zich  niet  vry  genoeg  bewegen.  Intus- 
schen  blodde  in  dat  ^dperk  het  hekeldicht,  als- 
mede de  gerechteiyke  welsprekendheid,  hoewel 
deze  hare  voormalige  eenvoudigheid  en  kradit 
grootendeels  verloren  had.  —  Het  vijfde  tydperk 
eindeiyk  loopt  tot  aan  den  val  van  het  West- 
Romeinsche  Ryk  (476).  Daarin  voerden  holle 
klanken  de  heersohappy  en  luidden  de  La- 
tynsche  taal  en  letterkunde  ten  grave. 

Tot  de  oudste  proeven  der  Romeinsche 
poëzy  behooren  de  gezangen  der  SaUsdie 
priesters  en  de  liederen  der  Arvalische  Broe- 
ders, enkele  voorspellingen  en  orakelqireuken, 
tafel-,  zege-  en  tooverliederen,  IQkzangen, 
dramatische  fragmenten,  opschriften,  die  de 
daden  van  zegevierende  veldheeren  verkon- 
digden, en  spotliederen.  De  „saturae"  waren 
goYmproviseerde  kluchten,  en  oorspronkeiyke 
treurspelen  zocht  men  by  de  Bomeinen  te 
vergeeft,  zy  schepten  meer  behagen  in  de 
spelen  der  gladiatoren,  in  dierengevechten 
enz.,  dan  in  het  ernstige  treurspel.  Het  Ro- 
meinsche drama  ble^  steeds  eene  navolging 
van  het  Grieksche.  In  de  geschiedenis  van 
het  Romeinsche  treurspel  onderscheidt  men 
twee  tydperken,  van  welke  het  tweede  een 
aanvang  neemt  met  de  eauw  van  AngmUu. 
De  eerste  die  met  een  drama  optrad,  was 
Utim9  A*dfó»huê  (240  vóór  Chr.).  Op  hem 
volgde  ÖHêfui  NoêviMi,  van  wiens  stukken 
nog  eenige  titels  bekend  zyn.  Q.J^aint  legde 
zich  toe  op  de  behandeling  van  Grieksche 
onderwerpen.  Grooteren  roem  beiiaalden  Po- 
cuviui  en  AUUu.  Van  de  overige  Romeinsche 
treuTspeldichten  is,  behalve  de  rhetorische 
drama's  van  Sênêoa^  niets  bewaard  gebleven, 
dan  de  titels.  Het  biy^Ml  (komedie)  onder- 
scheidde men  in  het  aan  Grieksche  tooneel- 
spelen  ontleende  (comoedia  palliata)  en  in 
het  nationale  biyspel  (comoedia  togata).  Dit 
laatste  bereikte  zyne  hoogste  volkomenheid  in 
de  biyspelen  van  PUmtm  en  TèrmKHnUj  die 
talryke  navolgen  vonden.  Gok  hadden  de 
Romeinen  groot  behagen  in  mimische  stukken, 
die  door  DeeUmu  Laberiug  en  JPMiUut  <6yn» 
geleverd  werden  en,  verbonden  met  muziek 
en  dans,  den  naam  van  pantominen  ontvingen. 

De  schepper  van  liet  Romeinsche  epos  is 
Quimtut  JSunius,  die  in  zfne  „Annalee**  de 
geschiedenis  van  Rome  en  de  stichting  der 


ROMEINSCHE  LETTEEKÜNDE. 


69 


stad  tot  op  ztfn  tQd  toe  in  hezémeten  be- 
haadelde.  De  heldendichten  van  dit  en  van 
het  Tolgeade  tgdperk  tot  aan  de  eeaw  van 
Anffutiuê  sgn  alle  verloren  gegaan.  De  yoor- 
naamste  der  epische  dichters  van  Rome  is 
^Miu$  Firffüiui  Mcêto  (70—19  vóór  Chr.), 
die  in  s^n  „AentflB"  een  yoortreffel0k  werk 
leverde.  ZQne  navolgers  ontleenden  hunne  stof 
gedeettelQk  aan  de  Grleksohe  mythologie  en 
gedeeltoigk  aan  de  Romeinsche  geschiedenis. 
Tot  de  beste  voortbrengselen  van  dien  aard 
behooren  de  „Pharsalia"  van  3f.  Annaevs 
LMeamuê  (36—66)  en  de  onvoltooide  nArgo- 
nantica"  van  C.  Valmius  Flaecus  (70  na  Chr.). 
Voorts  schreef  C.  IXliut  lialicuê  (geboren  26 
na  Chr.)  eene  „Ponica"  en  Papimus  StoHui 
0ets  jonger  dan  de  voorgaande)  eene  „ThebaYs'* 
en  eene  onvoltooide  „AchilleYs**.  EindelQk 
heeft  men  eenige  epische  gedichten  van  Clau- 
diui  ClaudiimMê  (400)  alt  Alexandrië,  zooals: 
j^ptos  Proserpinae**,  —  „Qigaatomachia", 
—  „De  bello  Gildonico'*,  —  en  ,,De  bello 
Oetico". 

Tot  de  voortrelTeltikste  dichterlQke  verha- 
len behoort  de  „Metamorphoseon"  van  Ooidhis 
(t  17  na  Chr.).  Ook  heeft  men  onderscheidene 
vertalingen  der  gedichten  van  Momérut,  Tot 
de  beschrOvende  gedichten  l)ehooren  de  „Mo- 
sella*'  van  Awonius  (4de  eenw)  en  de  „Phoe- 
niee**.  Cok  bestaan  er  onderscheidene  lofdich- 
ten op  de  Reisers.  * 

Het  leerdicht  werd  ingevoerd  door  SnmM$ 
en  later  vooral  beoefend  door  TerentUu  Varro 
en  Tiiui  LuereHus  Carusj  die  het  voortreffe- 
IQk  gedicht:  „De  rernm  natura"  achterliet. 
Ook  de  vertaling  der  „Phaenomena**  van 
Araius  door  (Xoero  en  de  „Epistola  ad  Piso- 
nes''  van  HoraHm  sQn  leerdichten.  Voortref- 
feigk  op  dit  gebied  sQn  voorts  de  „Cteorgica** 
van  Fkj/üUuy  en  de  „Ars  amandi'\  „Remedia 
amoris*\  „Medicamina  fooiei",  „Halienticon" 
en  „Fasti  van  Ovidims,  In  dien  tfid  schreef 
AewtUuu  Maeer  nit  Verona  eene  „Omitho- 
gonia"  en  eene  „Tberiaca",  en  Chraüus 
een  „Kynegeticon".  Een  ander  leerdicht  met 
denselfden  titel  is  afkomstig  van  M,  Awrdnu 
OU^mpiui  Nemetianui  (310  na  Chr.),  en  nit 
de  3de  eenw  is  ook  het  gedicht:  „De  medi- 
cina*' van  Q.  Serenut  Samoniüus  bewaard  ge- 
bleven. Voorts  heeft  men  aardr^kskandige 
gedichten  van  Bmfus  Fettus  Avienug  en  van 
Frueiammê,  een  dichterlek  dagboek:  „De 
reditn  sno"  van  BuiiUus  Cflaüdim  NumcUta- 
«Hf,  een  „Astronomicon**  van  MamUMêf  een 
„Aetna**  van  LnciUus  enz. 

Het  hekeldicht  der  Romeinen  onderscheidt 
óeh  door  oorspronkeiykheid.  Het  didactisch 
hekeldicht  werd  het  eerst  geschreven  door 
JBnniMt,  en  nadat  ook  Tèrwfina  Varro  op  dat 
gebied  veel  goeds  geleverd  had,  erlangde  de 
satire  door  O.  LueiUus  (148-102  vóór  Chr.) 
eene  meer  bepaalde  richting:  sQ  giq>te  de 
heerschende  ondeugden  en  gebreken  met  on- 
meêdoogenden  spot.  Met  Q.  HaraÜMt  Flaeeus 
(76—8  vóór  C^.)  neemt  een  nieuw  t^dperk 
der  Romeinsche  satire  een  aanvang.  HU  maakte 
de  ondeugden  en  gebreken  belacheiyk  door 
se  voor  te  stellen  als  de  gevolgen  van  dom- 
heid en  dwaling.  Geheel  anders  waren  de 
hekeldichten  van  AvlUê  Ptniuê  Flaeousi^— 
64)  en  van  Jkeimus  Jwmu  Juvenalia  (geboren 
omstreeks  het  Jaar  47  na  Chr.).  In  die  dagen 


van  verdorvenheid  en  dwingelandfl  moest  de 
satire  weder  een  emstigen  toon  aanslaan  om 
de  ondeugd  met  hartstochteigke  bitterheid  te 


Het  lierdicht  der  Romeinen  ademde  een 
Grieluchen  geest  en  werd  beoefend  door  O, 
Valefim  CcUtdluê  en  vooral  door  den  onna- 
volgbaren  Maratius,  —  voorts  door  Caeritu 
Bmuutj  Solêfus  Bat9u$j  Vesirieiui  Spurvma 
en  Petronius.  In  hel  begin  der  3de  eeuw 
dichtte  AuJut  S^Hmitts  Severüs  sQne  „Opus- 
cula  mralia".  De  t^d,  waarin  het  „Pervigilium 
Veneris**  vervaardigd  werd,  is  onzeker.  Vooral 
leverden  de  Romeinsche  dichters  voortreffelUke 
elegieën,  nameigk  CtUuUuSy  ProperHui  Ti- 
htUus  en  Ooidi^*  Van  laatstgenoemde  zfin 
de  „Amores**,  „Libri  tristium'*,  „Epistolae  ex 
Ponto**  en  de  „Heroldes**  afkomstig.  De  vervaar- 
diger van  de  „Elegia  ad  M.  Valerium  Mes- 
salam**  is  onbekend.  Herdersdichten  werden 
vervaardigd  door  Virpliüg,  TUu$  Oalpurmu$ 
Sieulusj  Claüdius  CÜtudianuê  en  AuêonUu. 
Fabelen  werden  gedicht  door  Phaednu  (30 
na  Clir.)  en  puntdichten  vooral  door  M,  Val&- 
leriut  MarüaUs  (40  na  Chr.). 

Tot  de  oudste  overblQfiielen  van  het  Ro- 
meinsche proza  behooren  de  „Leges  regiae 
(Jus  Papirianum)*',  de  door  de  Pontifices  vast- 
gestelde Kalender  (Faati),  de  „Annales  Pon- 
tiflcum**.  de  „Libri  Pontiflcum**,  de  „Annales 
lfazimi*>  de  „Libri  maglstratuum*'  en  de 
„Libri  lintel**,  —  voorts  gedenkboeken  van 
aanzienlQke  geslachten,  elogia  (opschriften op 
de  beelden  van  voorvaderen)  en  lykredenen. 
Zeer  te  betreuren  is  het,  dat  de  Wet  der 
Twaalf  Tafelen,  het  Jus  Flavianum  en  het  Jus 
Aelianum  zQn  verloren  gegaan. 

Het  schrQven  der  geschiedenis  werd  te  Rome 
aan  practische  oogmerken  dienstbaar  gemaakt, 
namel))k  aan  de  l)evordering  van  den  luister 
des  Rtfks.  De  geschiedenis  was  voor  den  Ro- 
meinschen  staatsman  de  beste  leidsvrouw  op 
z0ne  staatkundige  loopbaan.  Zy  werd  dan 
ook  in  verband  gebracht  met  de  welspre- 
kendheid en  bereikte  te  Rome  eene  hooge 
trap  van  ontwikkeling.  De  welsprekendheid 
werd  later  hoofdzaak,  en  daarin  ligt  het  eigen- 
aardig karakter  der  Romeinsche  geschiedenis. 
De  oudste  geschiedkundige  geschriften  stju 
dooT  den  brand  van  889  vóór  Chr.  grooten- 
deels vernield.  Eerst  ton  t^de  van  den  Tweeden 
Punischen  Oorlog  vinden  wQ  weder  beginse- 
len van  geschiedenis.  Toen  traden  de  annalisten 
op,  en  de  oudste  van  deze  is  Q.  Fabku 
Pieior.  ZQu  tQdgenoot  X.  Otmitiff  Alimêmtuê 
schreef  in  de  Grieksche  taal  eene  geschiedenis 
van  Rome,  van  de  stichting  der  stad  tot  op 
z0n  tyd.  Voorts  betreuren  wQ  het  verlies  der 
„Origines**  van  Jf.  Poreiu$  Caio  (knMorvu 
(234—149  vóór  Chr.X  waarin  de  geschiedenis 
van  Rome  en  van  de  overige  Italiaansche 
steden  behandeld  werd  tot  aan  het  Jaar  161 
vóór  CShr.  Ook  van  andere  annalisten  kennen 
wy  weinig  meer  dan  de  namen.  Tot  de  voor- 
treffelOkste  geschiedkundige  werken  der  Ro- 
meinen beh^Hren  de  „Commentarii  de  bello 
Gallico*'  en  de  „Commentarii  de  b^lo  civiU** 
van  C.  JifZi«f  Cb«ar,  —  de  „Vitae  ezoellen- 
tium  imperatorum  van  Cotndim  Nêpoê  (f  30 
vóór  Chr.),  -^  de  „Bellum  Catilinarinm**  en 
de  „Bellum  Jugurthinum*'  van  C.  Salluêtius 
Oritput  (86—36),  —  eene  niet  tot  ons  ge- 


70 


ROMEINSOHE  LETTERKUNDE. 


komene  geecbiedenis  der  burgeroorlogen  tos- 
BOben  Caesar  en  Fompüuê  van  C,  AnmUi 
PóUio,  —  eene  gioote  Bomeinscbe  gescbie- 
denifl  van  T.  LiviÊU  (geboren  59  yóor  Chr). 
In  142  bo^en,  van  welke  85  zfln  bewaard 
geUeren,  —  de  „Historiae  PiiiUppicae  et 
totioB  mnndi  origines  et  terrae  sitns'*,  in  24 
boeken,  waarvan  een  door  Juftimus  yervaar- 
digd  nittr^uel  tot  ons  kwam,  —  de  „Historiae 
Bomanae  libri  II"  van  O,  Veüefut  Patérerdut.  — 
de  „Faotomm  dletoramqae  memorabillom  llbri 
IX"  van  ValênuM  Maximus,  —  en  bovenal  de 
voortreffelüke  geschiedkundige  werken  van  C 
ComeUus  TücUus.  Van  minder  belang  zyn: 
„De  rebos  Alexandri  Magni"  van  Q.  Ourtius 
Bufas,  —  de  „Yitae  XII  imperatomm"  van 
C.  Suetojnus,  —  en  ^^Pitome  de  gestis  Ro- 
manomm"  van  L,  Amaeus  Flarus.  Voorts 
heeft  men  nog  de  „Scriptores  historlae 
Aognstae"  van  verschillende  schryvers,  —  de 
werken  van  S,  Aurdim  Vietor,  —  het  ti^re- 
viarinm  historiae  Romanae"  van  Sutropius, — 
het  „Breviarinm  remm  gestarom  popnli  Ro- 
man!" van  Sexius  Bufus,  —  de  ,,R6ram 
gestarom  libri  XXXr*  van  Ammianus  Moreel' 
limu,  —  en  „Historiamm  llbri  VU  adversns 
paganos"  van  Paulés  Oroskts,  De  laatste  drie 
leefden  niet  lang  vóór  den  ondergang  van  het 
Westersoh  Keizerryk. 

De  welsprekendheid  vormde  in  den  bloeitQd 
der  Romeinsche  letterkunde  het  voornaamste 
bestanddeel  der  beschaving»  Een  nitstekend 
redenaar  was  te  Rome  een  man  van  groeten 
invloed.  Intosscben  werd  de  welsprekendheid 
eerst  stelselmatig  beoefend,  nadat  de  Romeinen 
sich  hadden  bekend  gemaakt  met  de  Grieksche 
wHsbegeerte  en  webprekendheid.  Qrieksche 
rhetorenscholen  werden  In  155  vóór  Chr.  ge- 
sticht en  in  94  eene  Lattjnsche  door  Flotius 
OaUus.  De  eerste  redenaar  was  volgens  CHoero 
een  sekere  M.  Conuüws  Ceihegui,  Op  hem 
volgden  Jf.  Foreius  Oato,  Scipio  Africanus 
mimor  met  zjin  vriend  Laelinsy  O.  OarbOf  Ti- 
herius  en  Cajus  Graoekus,  Ourio  enz.  Vooral 
wordt  M.  AemUius  Lepidns  (consul  in  148 
vóór  Chr.)  door  Oüsero  geroemd.  Wyders  wor- 
den M.  Aniomus  (100  vóór  Chr.),  L,  Lunmns 
Orassus  en  Cajus  JutUti  Caesar  Strabo  als 
redenaars  vermeid.  Tot  den  bloeitgd  der  Ro- 
meinsdie welsprekendheid  behooren:  Q.  Hor- 
tensius  Orialus,  de  vriend  en  mededinger  van 
C(eero,  C.  Serth(miu8  Curio,  O,  LuAnius  Cal- 
vM  Julius  Caesar  en  bovenal  M.  TStüius  Cicero 
(sie  aldaar).  Na  dien  tt|d  zonk  de  welspre- 
kendheid tegelijk  met  de  vr0heid  in  het  voor 
deze  door  de  Keizers  gedolven  graf.  Men  ver- 
vaardigde proeven  van  welsprekendheid  (de- 
clamationes,  controversiae,  suasoriae)  en  l>e- 
d^te  den  schralen  arbeid  met  een  pronk  van 
fraaie  woorden.  De  plaats  der  vroegere  rede- 
naars (oratords)  werd  ingenomen  door  leeraars 
in  de  welq>rekendheid  (rhetores).  Tot  dezen 
behoorden:  BuiUiüs  Lupus  en  M.  Annaei^ 
Sémeooy  alsmede  de  voortreifeiyke  M.  Fabm 
Quintüiamts  (zie  aldaar).  Vooral  werd  onder 
de  Keizers  veel  werk  gemaakt  van  lofredenen, 
en  die  van  Flimus  de  Jongere  (108  na  Chr.) 
op  Trajanus  is  eene  der  schoonste  proeven  van 
Romeinsche  welsprekendheid.  Voorts  ver- 
melden wtf  nog:  Jf.  Comdiun  Frouto,  Lueius 
A^lpuê,  AquUa  Bomanus,  Julius  Victor  en 
Mariuê  VietoriMus, 


Onder  de  wUsgeerige  werken  .der  Romeinen 
bekleeden  die  van  Cioero  de  eerste  plaats. 
Verdiensteiyk  zQn  voorts  op  dat  gebied:  de 
geschriften  van  L.Anmaeas  Sé»eea,YtaiFUmus 
de  Oudere,  van  (7.  JuUus  Solmus,  van  Apul^us 
en  van  Boëthius  (470  na  Chr.). 

Van  eene  wetensohappeiyke  behandeling 
der  wislninde  en  andere  daarmede  verbondene 
wetenschappen  vindt  men  eerrt  sporen  kort 
vóór  de  eeuw  van  Augustus.  In  de  dagen  van 
Cüsero  leefde  de  wis-  en  sterrenknndige  P. 
Ififfidims  Figulus,  wiens  tahryke  geschriften 
zyn  verloren  gegaan.  In  den  ^d  van  Trtiyamus 
behandelde  BaOms,  in  de  4de  eeuw  J.  Firmi- 
eus  Matemus  de  meetknnde;  tegen  het  einde  der 
5de  eeuw  schreef  Joê^AtiM  over  de  rekenkunde 
en  eene  eeuw  later  Sulpicius  GaUba  over  de 
sterrenkunde.  Onder  Caesar  en  Augustus  schreef 
M.  yitrieius  Fottio  een  grootendeels  bewaard 
gebleven  werk  in  10  boeken:  „De  architec- 
tura",  en  later  (75  na  Chr.)  leverde  S.  Julius 
Frontinus  zyne  2  boeken:  yDe  aquaednctibus 
nrbis  Romae".  Over  de  krijgskunde  bezitten 
wy  óen  werk  van  Mggimus:  „De  castrameta- 
tione"  en  van  Flaeius  Vegetius  Beuatus  een 
„Epitome  institntionum  rei  miiitaris  (370  na 
Chr.)".  Omtrent  de  landmeetkunde  bezitten 
wy  onderscheidene  geschriften  der  Romeinen, 
doch  men  heeft  met  betrekking  tot  de  schry- 
vers geene  volkomene  zekerheid.  Op  het  ge- 
bied der  aardrykskunde  leverde  de  Spanjaard 
Fomponius  Mda  het  wwk:  „De  situ  orbis" 
en  omstreeks  98  na  Chr.  Tdeitus  zyn  „Ger- 
mania".  Voorts  heeft  men  eene  „Cosmogra- 
phia"  van  AelMeus  Ister,  —  „Itineraria  Anto- 
nini  Augusti"  enz. 

Van  de  geneeskundige  geschriften  noemen 
wy  8  boeken  „De  medicina"  van  Aulus  Cor- 
ndius  Celsus,  —  de  „Compoeitiones  medica- 
mentorum"  van  Soribonius  Largus,  —  de 
„Acutarum  et  chronicarum  passionnm  libri 
VIII"  van  Cadius  Aurdia»us,  —  eene  volks- 
geneesleer  in  verzen  van  Serenus  Sammonieus, 
—  een  „Enporiston"  van  Tkeodorus  FriseiaMus, 
-^  en  een  Medicamentorum  liber"  van  Cu, 
Mareeüus,  lyfiwts  van  Keizer  Tkeodosius  I. 
Hierby  vermelden  wy:  „De  arte  veterinaria" 
van  VegetiUks  en  „De  arte  coquinaria"  van 
Caélius  jtf moMM.  —  Over  den  landbouw  schre- 
ven Jf.  ForcMs  Cato  Censorius  (geboren  284 
vóór  Chr.),  wiens  werk:  „De  re  rustica"  be- 
waard bleef,  —  M.  Teren  tius  Varro  (geboren 
116  vóór  Chr.),  de  geleerdste  Romein  van 
zyn  tyd,  wiens  werk:  „De  re  rustica"  desge- 
lyks  tot  ons  kwam,  —  L.  Jumus  Moderatus 
ColumeUa  en  FalUsdius, 

Op  het  gebied  der  taalkunde  schreef  Jf. 
Tereniius  Varro,  van  wiens  werk:  „Delingua 
latina"  6  boeken  zyn  bewaard  gebleven.  Voorts 
leverde  Nigidius  Figulus  zyne  „Commentarii 
grammatici",  —  en  Verrius  Flaeeus  het  uit- 
voerige werk:  „De  verbomm  rtgnifieatu", 
waarvan  een  uit&eksel  tot  ons  üi  gekomen. 
Tot  de  schryvers  over  taalkunde  behoorde 
voorts  onder  Nero  nog  Jf.  VdUrius  Frobus, 
en  onder  Sadriauus  schreef  C  TsreuHus 
Soaurus  eene  spraakkunst,  welke  met  andere 
werken  van  denzelflen  schryver  is  verloren 
gegaan,  terwyi  eene  kleine  verhandeling  van 
hem:  „Be  orthographla"  is  bewaard  gebleven. 
Aulus  Qaii^  (t  150  na  Chr.)  schreef  de 
„Noctes  Atticae",  en  van  de  overige  schry- 


B0HEIN80HE  LETT£BKUNDE-B01IEIN8CIH£  TAAL. 


71 


▼en  over  ttllnmde  Yennelden  wtf :  Dwaiui, 
Mari»9  FmIoHmm,  Fianku  Sonmatêr  Okmri' 
m»9j  Tarmfimtnê  Mamru9,  Fufymhui  Diomêdêif 
Maenèmgj  Marüamêg  CapéOa^  Itidonu  en 
Otudodonu. 

Den  eigenlttke  roman  zoekt  men  bf|  de 
B<mieinen  te  vergeeft.  In  den  geeet  van  den 
fonan  evenwel  schreef  Ftiramtu  At^iUr^lto» 
jySatirae**,  die  de  liefdeaavontoren  van  een 
vrSgelalen  slaaf  bevatten.  In  de  eenw  der 
AMÜ^mümê»  leverde  X.  Ajml^  zt|n  ,»Meta- 
Borpboseon  sive  de  asino  aaree  Ubri  XI". 
Van  de  brieven  vermelden  wQ  die  van  (Hoero 
welke  belangrfike  ophelderingen  geven  aan- 
gaande de  omstandigheden  van  iQn  t0d.  Voorts 
heeft  L.  Annaêu$  Sèuta  ons  124  brieven  van 
w^sgeerigen  inbond  aan  if|n  vriend  LueUiiu 
aehtergelaten.  Van  anderen  aard,  maar  aeer 
tMeloid  iQn  de  brieven  van  P^mmm  de  Jomi 
^Mv.  Voorts  heeft  men  er:  van  Jf.  OorMsUmi 
Vrwto,  van  Q.  Awrdimê  8gmmaehu$  en  van 
O.  SUUmi  JfioUiaaris  Stdommt  (geboren  in 
428  na  Ghr.) 

Bomeinsohe  munten.  Men  is  van  mee- 
ninffy  dat  het  ondste  Bomeinsche  geld  geen 
t^timpéi  droeg  (aes  mde).  Later  had  men  groote 
gegoten  koperen  mnntcni,  namelQk:  as,  semis, 
trienSy  qnadrans,  sextans  en  nneia  met  de 
mwe  godenbeelden  van  Jami$j  Jt^pUer^  Faüas, 
MArctie»j  Mfreunuê,  Sama  en  een  sehip  op 
de  keerstlde.  Later  werden  die  koperen  man- 
ten  meeriaalen  liehter  gemaakt,  de  eerste  maal 
na  den  Eersten  Poniseben  Oorlog.  De  oudste 
as  woog  ongeveer  800  tot  860  wichtjes.  Zil- 
veren mnnten,  zooalB  de  denarins  (19  as), 
qninariiiB  (Vs  denarins)  en  sestertins  (V4  de- 
narins), werden  eerst  sedert  869  vóór  Chr. 
geslagea,  en  de  meeste  sUveren  mnnten  der 
Bepnbliek  i||n  van  veel  lateren  tQd.  Mont- 
meesters  waren  de  tresvhri  (onder  Cboaor 
qnataorviri)  monetales  of  ambtenaren,  aan 
wie  het  mnntrecht  was  toegekend.  Met  nit- 
■ondering  van  vele  stokken,  werden  onder  de 
Bepnbliek  eerst  aeer  laat,  nameigk  ten  t0de 
van  SuUa,  gooden  mnnten  vervaardigd.  Op 
de  monten  der  Bepnbliek  siet  men  meestal 
op  de  voorsOde  het  hoofd  van  Sama  en 
op  de  keenUde  eene  &miUesage  van  den 
ambtenaa^mnntmeeBter,  bQv.  den  roof  der 
Sabgnsehe  maagden  op  de  denarii  van  X.  71- 
imius  Sabimuê,  De  eerste  Bomein,  die  iQne 
eigene  berttenis  <h^  de  monten  plaatste,  was 
Ckmtnr;  dit  geschiedde  waarsehSnigk  eerst  in 
het  laatste  ja«r  van  ign  leven.  Sedert  dien 
tgd  vindt  men  er  het  beeld  van  BrmUu^  van 
het  Driemanschap  {Oeitmamuiy  Antammi  en 
Léfiêm)  ens.  Sedert  Ait^utfui  was  het  aan* 
mnnten  van  kopergeld  een  recht  van  den 
Senaat,  doc^  idlveren  en  gooden  monten 
werden  op  last  des  Kdxers  geslagen.  Oroote 
gooden  en  aUvwen  penningen  zUn  leldiaam ; 
eetst  Auffugtuê  sloeg  groote  goodstokken  en 
Domitiamui  groote  good-  en  silverstokken, 
terwfll  TVqiamu  aeer  groote  en  tevens  seer 
Iraaie  koperen  stokken  deed  vervaardigen. 
De  lilveren  monten  werden  allengs  slechter 
van  gehalte  en  veranderden  tegen  het  einde 
van  de  8de  eenw  schier  geheel  en  al  in  koper. 
DèoéUêimmêeüMècfimmiaMMi  brachten  den  de- 
narins van  loiver  sUver  weder  in  omloop, 
en  sedert  ObMfoM^»  120  OrooU  werd  de  goo- 
den solidas  (Vn*to  van  een  pond)  gemonten 


met  het  egfer  72  of  de  GMeksehe  letters  OB 
(ook  72)  gestempeld.  Naar  denselfden  standaard 
werden  no  de  monten  geslagen  onder  alle 
volgende  Keisers,  tot  aan  Bómuhu  A^iutubu 
toe.  De  nranten  der  Byzantynsche  K^ien, 
meestal  van  good  of  koper,  selden  van  zilver, 
loopen  tot  aan  den  voorlaatsten  Keizer,  Jo- 
hamm  PaUuologiM  VII  i  het  schgnt,  dat  zjio 
opvolger  geene  monten  heeft  doen  slaan.  De 
konstwaarde  der  ondste  Bomeinsche  mnnten 
is  meestal  zew  gering.  Doch  met  Cae$af  nemeft 
de  karakteristieke  portretten  een  aanvang, 
dieu  schoon  in  verschillenden  stf)l  oitgevoerd, 
aich  oitstrekktti  tot  in  de  derde  eeow.  Op  de 
keersQde  slet  men  gewoonljfk  droge  allego- 
rieën, maar  ook  wel  eens  keorigetafereelen. 
Vooral  onderscheiden  zich  de  groote  bronzen 
medailles  door  eene  ideale  voorstelling  der 
koppen  en  door  eene  fraaie  mythologische 
keerzUde.  O^er  het  geheel  vormen  zt)  een 
belangrUk  holpmiddel  bti  tfidrekenkondige  na- 
sporingen. 

Bomeinsohe  taal  (De)  of  Latfinsche 
taal,  óen  van  de  rykste  takkra  van  den 
Indogermaansohen  taaistam,  was  oorspronke- 
IQk  ómi  der  verschillende,  maar  onderling 
vermaagschapte  tongvallen  (Etroscisch,  Um- 
brisch,  Messapisoh  en  Sabellisch),  bg  de  vol- 
keren van  het  aioode  Italifi  in  zwang.  Tege- 
mk  met  de  oitbreiding  der  Bomeinsche  heer- 
schappQ  en  met  de  onderwerping  dier  volkeren 
verkreeg  de  taal  der  overwinnaars  de  over- 
himd,  zoodat  er  door  geweld  van  wapenen 
eenheid  ontstond.  De  Latynsche  taal,  zooals 
de  overheersohende  genoemd  werd,  ontwik- 
kelde zich  zeer  langzaam  en  was  gedorende 
6  eeowen  verstoken  van  alle  letterkonde, 
zoodat  zV,  gel0k  men  oit  enkele  overbiyfiM- 
len  kan  opmaken,  mw  en  ongevormd  bleef  en 
geene  aanspraak  kon  maken  op  welloidend- 
held.  £indel||k  werd  zQ  eenigermate  beschaafd 
door  de  voortbrengselen  der  dichters  en  sedert 
de  eerste  helft  der  derde  eeow  vóór  Ghr. 
door  den  invloed  der  Grieksche  letterkonde. 
JBmmui  wist  haar,  in  navolging  der  Grieken, 
tot  heximeters  te  smeden,  en  zoo  ontstond 
allengs  in  de  hoofdstad  eene  meer  beschaafde 
taal  (lingoa  orbana).  Het  proza  werd  vooral 
door  (Seero  ont?Hkkeld  en  tot  behandeling 
van  wOsgeerige  en  wetenschappeigke  onder- 
werpen geschikt  gemaakt  Van  dien  tyd  af 
was  de  schr0ftaal  aan  bepaalde  vormen  ge- 
bonden. Deze  werd  in  de  eeow  van  Attguttiu 
ongemeen  rierigk,  doch  die  sierlOkheid  on^ 
aardde  weldra  in  gemanierdheid.  Na  TVt^'amu 
nam  de  ontwikkeling  der  Bomeinsche  taal 
een  einde,  en  haar  verval  dagteekent  van  de 
tweede  eeow.  zg  werd  toen  meer  en  meer 
door  boitenlandsche  bestanddeelen  ontreinigd, 
vooral  door  den  invloed  der  mystieke  wfjiri^- 
geerte  van  het  Oosten.  De  volkstaal  (lingoa 
volgaris  of  rostica)  had  daarvan  minder  te 
Igden  en  behield  steeds  de  ood-Italiaansche, 
mwere  vormen,  welke  de  schrQftaal  verban- 
nen had.  Deze  taal  werd  door  de  kolonisten 
en  soldaten  naar  de  wingewesten  overgebracht 
en  oit  hare  vermenging  met  de  taal  van  de 
oorspronkeiyke  bewonen  dier  landen  ont- 
stonden de  BosMansche  talen.  Na  den  val 
van  het  Bomeinsche  B0k  bleef  intossehen  de 
Bomeinsche  taal  niet  alleen  in  den  mond  der 
overwonnenen  bewaard,  maar  werd  ook  als 


72 


BOMEIÜïSCHE  TAAI^BOKEINSCH  RECHT. 


eeoe  meer  besdiMide  door  de  oTerwinnaMn 
aangenomen.  Hierdoor  was  zy  aan  menige 
▼erandering  en  Terbastering  blootgeateldy  aoo- 
dat  sy  allengs  liare  soiverheid  yerloor.  Aan 
vreemde  woorden  gaf  men  een  LatQnscken 
▼orm,  de  klinkers  werden  Terzwakt  of  ver- 
wisseld, men  lette  niet  meer  op  de  regels 
der  spraakkunst,  veranderde  het  gebmik  der 
voorzetsels,  liet  de  eindverbuiging  varen  enz. 
Door  de  bemoeiingen  van  Boükinê  en  Coituh 
doms  hield  men  nog  hier  en  daar  de  stadie 
der  Romeinsche  letterkunde  in  eer  en  eenige 
beoefenaars  der  spraakkunst  zoditen  het  toe- 
nemend taalbederf  tegen  te  gaan.  Doch  de 
invloedrQke  Christeigke  geestelükheid,  die 
het  verbasterd  LatQn«  tevens  de  taal  der 
Segeering,  iiad  aangenomen,  toonde  zich  af- 
'  keerig  van  de  ond-Romeinsehe  letterkunde 
wegens  haren  Heidenschen  oorsprong.  Slechts 
hier  en  daar  onderhield  men  in  kloosters  en 
scholen  de  beoefening  der  klanieke  letter- 
kunde en  de  kennis  der  klassieke  Aomeinscbe 
taal.  By  de  ontwikkeling  der  sehotostieke 
wUsbegeerte  en  by  de  stichting  der  universi- 
teiten kwam  echter  het  Latyn,  als  taal  der 
wetenschap,  weder  in  zwang.  Zy  werd  in 
Kerk  en  Staat  meer  algemeen  gebMigd,  en 
toen  na  den  val  van  Constantinopel  (146B) 
het  Westen  op  nieuw  was  bekend  gemaakt 
met  de  schatten  der  oude  klassieke  letter- 
kunde, werd  de  beoefening  der  Bomeinsche 
taal  eene  noodzakeiykheid  (zie  FkOol^). 
zy  werd  de  taal  der  geleerden,  der  geeste- 
lyken  en  der  staatslieden.  Men  sprak  Li^ 
aan  de  vorsteiyke  Hoven,  op  den  leerstoel 
en  in  de  scholen,  —  ja*  zy  werd  de  taal 
van  het  diplomatiek  verkeer  en  eerst  ten 
tyde  van  Lodêwijh  XIV  door  het  Fransch 
vervangen.  Tegenwoordig  is  het  Latyn  nog 
altyd  de  gebruikeiyke  taal  der  B.  KathoUeke 
Kerk.  Diuirenboven  kan  de  wetenschap  die 
taal  nog  niet  missen,  noodat  zy  nog  altyd 
geleerd  wordt  op  de  scholen,  welke  ter  voor- 
bereiding dienen  voor  eene  hoogere  weten- 
schappe^ke  vorming.  Immers  vele  bronnen 
van  wetenschappeiyk  onderzoek  zyn  alleen 
toegankeiyk  voor  hen,  die  in  de  taal  van  het 
oude  Bome  werden  ingewyd. 

Het  Bomeinsche  alphabet  bestond  oorspron- 
keiyk  uit  16  letters:  ABCDEIKLM 
N  O  P  Q  B  S  T.  Later  kwam  G  er  by, 
waarvoor  aanvankeiyk  G  gebezigd  werd,  toen 
F  en  H,  daarna  V  en  in  den  laatsten  tyd 
der  Bepubliek  X  Y  Z.  Op  die  wyze  had  men 
28  letters  verkregen,  waarby  reeds  vroeg  de 
C  de  plaats  van  K  had  ingenomen.  Het  ver* 
schil  tusBchen  de  schriftteekens  I  en  J,  U 
en  y  is  niet  oud.  Met  betrekking  tot  de  uit- 
spraak waren  de  klinkers  over  het  geheel 
geiykvormig  aan  de  thans  gebruikeiyke,  hoe- 
wel de  %  vermoedeiyk  als  ons  oe  werd  uitge- 
sproken, doch  de  uitspraak  der  letters  in  ver- 
schillende klankverbindingen  is  In  den  loop 
der  tyden  niet  steeds  dezelfde  gebleven,  — 
vooral  die  der  C  was  geheel  anders  dan  in 
onzen  tyd. 

Beeds  de  Bomeinen  begonnen  hunne  taal 
wetenschappeiyk  te  behandelen.  Onder  het 
groote  getal  hunner  taalbeeefenaars  schitteren 
inzonderheid  Vairto  en  CMfor.  In  de  midden- 
eeuwen verhief  men  zich  niet  boven  de  vor- 
men van  éen  der  taalkundige  stels^  looals  I 


wy  in  het  werk  van  Aéixiu  Jhtiatuê  aantfef* 
fén,  doch  reeds  in  de  15de  eeuw  neemt  de 
bewerking  der  Bomeinsche  spraakkunst  door 
de  Italiaansche  humanisten  een  aanvang.  Yaa 
dezen  noemen  wy  Lammüus  Vaüa  (1480— 
1460),  die  in  ayne  „Libri  IV  elegantiaram" 
eene  verzameling  leverde  vaa  scherpzinnige 
opmerkingen  over  de  Bomeinsche  sprukkunst 
en  den  bouw  der  volzinnen.  In  de  16de  eeuw 
schreven  over  dat  onderwerp  Aldug  MemuHuêj 
TAomat  Liuaegr,  PhilipfuM  Mdamehihom^  Sm- 
manuel  dê  Ahtarez  en  Franeiêoo  Scuufiêz  de 
loê  JBrotatj  wiens  geschrift:  „Minerva,  sive 
de  causis  linguae  latinae  oommratarius"  hoogst 
belangryk  werd  door  de  aaateekeningen  van 
PiftJSMMiM.  Voorts  vermelden  wy:  „£^  causis 
linguae  latinae  Ubri  XIII"  yaA  Caesar  Seali^fet, 
—  de  M^cAmouktica  philosophica"  van  Ob«- 
parus  SoioppiuSf  —  en  de  » Aristarohus,  sive  de 
arte  grammatica  Ubri  Vn  (1536  en  later)*' 
van  den  uitstekenden  Chrkardms  Jokaames 
Vossius.  Uit  de  18de  eeuw  noemen  wy  de 
„Inatitutiones  linguae  latinae  (1725)"  van  JBimI- 
dimann  en  de  „Grammatica  Marehica  (1718)". 
Voor  M^iooigebruik  werd  menige  voortreff^^yke 
Latynsche  spraakkunst  geleverd,  byv.  door 
Vossius,  SekeUer,  Bröder,  Madmg  enz.,  en 
onderscheidene  letterkundigen  hebben  over 
bepaalde  afdeelingen  der  La^nsche  grammatica 
uitmuntende  monographieön  gese&even.  Tot 
de  beste  woordenboeken  der  Bomeinsche  taal 
behooren:  de  „C!omu  eopiae  (1498)"  vaa 
Psrolii,  —  de  „Thesaurus  (1681)"  van  au- 
phanus,  —  de  „Novus  linguae  et  emdltonia 
Bomanae  thesaurus  (1749)"  vaa  €hsner,  — 
„Totius  latinitatis  lexicon"  van  ForeeUimi,  -^ 
de  woordenboeken  van  SokeUer,  Peüsous,  mm 
den  Ss  enz.  Het  middeneeuwsch  Latyn  werd 
behandeld  door  Du  Oamge  in  zyn  „Qlossarium 
ad  scriptores  mediae  et  infimae  latinitatis",  en 
de  geschiedenis  der  Latynsche  taal  door  OdUp- 
Httff  in  bet  werk:  „De  fatis  linguae  latinae"  en 
in  nieuweren  tyd  door  Hertog  in  ayne  „Un- 
tersuchungen  fiber  die  Biidungsgeechichte  der 
griechischen  und  lateinischen  Spraohe  (1871)". 
Bomeinsoh  reoht.  In  het  oudste  Bomein- 
sche recht  is  het  privaatrecht  op  het  nauwst 
met  het  public  recht  verbonden  en  gezameniyk 
onder  de  hoede  van  den  godsdienst  gesteld. 
Volgens  de  overlevering  i^  de  priesters  de 
handhaven  en  uitdeelers  van  het  recht  en 
rechters  in  burgeriyke  zaken,  terwyi  de  rech^ 
spraak  samenhangt  met  velerlei  voorschriften 
van  godsdieastigen  aard.  Het  recht  ontstond 
lang  den  weg  der  gewoonte.  De  „leges  regiae 
(Koninkiyke  wetten)",  die  nog  door  tydge- 
nooten  van  Pompomus  in  de  Sde  eeuw  na 
Ghr.  worden  aangehaald,  zyn  enkel  door  de 
priesters  verzamelde  gewoonterechten  en  pries- 
teriyke  rechtsregels,  wier  oorsprong  men  aaa 
de  Koningen  toekende.  Het  eerste  merkwaar- 
dige werk  van  wetgeving  was  de  Wet  der 
Twaalf  Tafelen,  een  kort  maar  volledig  begrip 
van  het  toen  geldend  recht;  zy  werd  op 
aandringen  der  Plebejers  in  461  vóór  Ohr. 
door  daartoe  benoemde  deeemviri  (tienmannen) 
vervaardigd,  om  een  einde  te  maken  aan  de 
willekeur  en  de  rechtsonzekerheid,  welke  uit 
de  haadliaving  vaa  het  gewoontereeht  door 
patricische  consuls  en  priesters  voortvloeidea. 
Later  —  ia  het  tweede  tydperk  —  werd  het 
nationaal  reoht  vaa  het  Bomeinsche  volk  (joa 


R0MEIN8CH  BECHT. 


78 


eivile)  ventor  ontwikkeld,  gedeeltelVk  door 
watten  en  gedeeltelgk  door  gewoonten,  die  da 
raelitagelaerdeo  looveel  mogeiyk  op  den  grond« 
slag  dar  Twanlf  Taftlen  lockten  te  yeetigen. 
Beirim  ontsprong  in  de  ediotn  der  overheden, 
inaonditlieid  der  pnetoren,  eene  nieowe  reokts- 
kron  (Jmi  kononuekun),  wtardoor  de  oode  ker- 
komalen  naar  de  bekoefken  yan  dan  tüd  ge- 
wViigd  of  met  nienwe  bepalingen  yermeerderd 
werden.  De  wetgevende  mackt  werd  gedeelta^k 
door  kat  gekeeie  yolk  in  de  oomitia  eentnriata, 
gedeeltelük  (na  de  Lex  Hortensia,  286  yóor 
Ckr.)  éoot  Jiet  plebs  in  de  eomitia  tribota 
nitgeoefead.  Ook  de  Senaat  erlangde  tegen 
bat  einde  yan  dit  tydperk  eene  wetgevende 
maekt,  maar  maakte  daarvan  zelden  gebruik 
ten  bekoeve  van  ket  privaat  reckt.  De  ontwik- 
kaling  van  ket  reekt  door  verklaring  der  wetten 
en  door  vaststelling  van  ket  gewoontereckt  was 
vo<»tB  de  taak  der  Jnristen.  Hoewel  eenigan 
van  hen  tegen  ket  einde  van  dit  tijdperk  ahi 
sekrtverB  optraden,  was  knnne  weriuaamkeid 
niet  van  wetensckappeiyken,  maar  van  prae- 
tinkea  aard.  Zy  bestond  in  eene  sebrifteltfke 
aiteensetting  der  reehtsaken,  in  het  onderriek- 
ten  der  partyen  en  in  het  ondersteunen  van 
dese  voor  het  gerecht  Inaonderiieid  werd  het 
reeht  ontwikkeld  door  de  edicta  despraetorea, 
wéllM,  sekoon  slechts  geldend  voor  het  Jaar 
hnnner  ambtsbekleeding,  veelal  door  hunne 
opvolgers  herhaald  werden  en  alioo  op  den 
itaRir  een  samenstel  van  wetsbepalingen  vorm- 
den. In  die  edicta  werd,  in  tegenstelling  tegen 
kat  nationaal  rackt  ( jns  Qniritom),  ket  volken- 
radit  Ow  gentinm)  vastgesteld,  dat  ziek  nit- 
stiekte  over  het  verkeer  van  Bomeinscke 
bnrgars  met  andere  volken. 

In  ket  derde  tydperlc,  loopende  tot  Qm- 
MiaÊdijm  de  QrooU^  bleven  aanvankeiyk  de 
repnbllkeinsehe  instellingen  althans  in  sehtfn 
bestaan;  er  werden  dus  nog  altyd  wetten, 
aeaaatsbeahüten  en  edksta  van  den  praetor 
uitgevaardigd.  Inmiddels  werd  het  edietam 
onder  IZoiirMMM  (182  na  Chr.)  door  den  praetor 
Sdlviui  Juiiamiê  in  een  nienwen  en  duuna- 
man  vorm  gebracht,  en  de  Senaatsbesluiten 
verkondigden  doorgaaas  sleckts  ket  welbe- 
kagen  van  den  alieenkeerscker.  Daarenboven 
verkregen  de  verordeningen  van  den  Keiaer 
in  de  venehillende  vormen  van  edicta,  man- 
data, decveta  en  rescripta  kraokt  van  wet, 
aoodat  itf  in  den  monarckalen  Staat  de  eenige 
reditsbron  vormden.  Tock  werd  de  rechts^ 
leerdkeid  door  de  Juristen  aanmerkelQk  ont- 
wikkeld. Deie  nameiyk,  minder  dan  keden 
tan  daga  onder  den  last  der  geleerdkeid  ga- 
bnkt,  door  de  gewoonte  van  steeds  te  worden 
geraadpleegd  alttfd  in  het  midden  der  nken 
en,  daar  de  bekleeding  van  ket  reekterambt 
een  bnrgerplickt  en  de  bezigheid  van  den 
aakwaamemer  aan  Jongere  lieden  overgelaten 
was,  bevryd  van  werktnig^yken  arbeid, 
seUepen  eene  recktswetensekap,  die  voorbeel- 
dig kan  worden  genoemd,  en  gaven  aan  ket 
Romeiasek  reekt  eene  onschatbare  waarde 
voor  de  gasohiedenia.  Zy  hebben  derecktsbe- 
ginaelen  met  redematige  JniBtkeid  toegepast, 
op  de  nietigste  omstaaSgkeden  by  de  bekan- 
daUng  van  een  recktsgeding  gelet,  de  eiscken 
van  kat  practiseke  leven  bevredigd  en  kunne 
denkbaaldan  op  de  maeat  volkossene  wyae 
ia  woorden  gebnekt  Hun  invloed  werd  tron- 


niet  weinig  vermeerderd  door  de  om- 
staadigkeid,  dat  aan  de  uHstekendsten  onder 
ken  de  bevoegdkdd  werd  verieend,  om  in 
naam  des  Keiaers  (az  auctoritata  prindpis) 
adviezen  (req^onsa)  te  geven,  welke  by  over* 
eenstemming  tot  aanw^ing  dienden  voor  de 
reekters.  De  Bomeinscke  Juristen  leverden  tevena 
een  groot  aantal  gesokriiften  van  versokillenden 
aard;  van  de  bewaard  geblevene  vermelden 
wy  de  excerpten,  die  de  pandecten  vormen, 
de  „Institutiones**  van  €fi^  (zie  aldaar)  en 
flraginenten  van  de  geaekriften  van  Ulpiimuê 
en  JPthilm.  Tot  de  voornaamste  rechtsgeleerden 
van  dien  tyd  behoorden :  L&beo,  OmniOf  8aH»ugj 

iMM,  PamUi  en  ModetHitMÊ. 

In  het  vierde  tydperk,  loopende  tot  Jutü- 
mamiê  (560  na  Ghr.).  is  het  overwicht  van 
Bome  in  ItaliS  vernietigd.  Tegeiyk  met  de 
oplossing  van  den  Bomeinscken  volksaard  in 
de  ruimte  der  wereldkeeraekappy  verdween 
ook  de  rechtswetenschap.  Ken  bepaalde  zich 
141  ket  vervaardigen  van  uittreksels  uit  rechts- 
geleerde werken  van  vroegeren  tyd,  by  ket 
van  buiten  loeren  der  rechtsiagels  in  de  scholen 
en  tot  de  toepassing  daarvan  voor  de  reckt- 
banl^  Zonder  zeUitandig  ondenoek  gehoor- 
zaamde men  blindelings  aan  het  gezag  der 
Juristen  van  het  voorgaande  tydperk.  De  be- 
kende aankalingswet  van  Keiaar  r<rf«i#iaiaaw 
III  (426)  erkent  zeUti  als  beginsel,  dat  mende 
rechtsgeleerde  geschriften  als  wetten  moet  be- 
sckouwen  en  bindt  den  reckter  by  verschil 
van  gevoelen  aan  de  meerderheid  van  stem- 
men. Het  volk  was  van  de  wetgeving  en  van 
de  toepassing  der  wetten  uitgesloten.  Deze 
laatste  was  bepaaldeiyk  opgedragen  aan  Kei- 
seriyke  ambtenaren,  en  de  Oonstitutiones  der 
Keiaers  vormden  de  eaiige  reebtsbron.  £indeiyk 
werd  door  Jntimuaimê  ket  geldend  recht  ge- 
eodificeerd.  Nadat  reeds  Tkeododus  IJ  in  488 
eene  officieele  verzameling  van  Kerkeiyke 
Oonstitutiones  (Oodez  TkeodosianuB)  bezorgd 
kad,  deed  Jmtimiamê  in  128—684  eene  der- 
g^ke  verzameling  (Oodex)  der  reektskraeht 
bezittenda  Oonstitutionea,  een  aantal  excerpten 
met  de  degeiykste  recktsgeleerde  werken  (Di- 
gesta,  Pandeetae)  en  een  beknopt  leerboek 
van  bet  reekt  (Institutiones)  naar  ket  modéi 
van  dat  van  Gajna  bewerken  en  verleende  aan 
dit  gebeel  eene  volkomene  rechtsgeldigkdd, 
terwyi  ky  alle  andere  bepalingen  afhckalle. 
Deze  drie  werken  vormen  sMt  de  latere  wet- 
ten (NoveUae)  van  Jmtimmmê  het  Oorpua 
Juris  Oivilis,  hetwelk  datgene  omvat,  wat  wy 
het  Bomeinsoh  recht  noesMu.  Dat  uitbreide 
geschrift  strekt  aick  uit  over  alle  doelen  van 
ket  groote  reektsgebied  en  bekelst  ket  Staat»-, 
Kerkeiyk-,  straf,  proces-  en  bnrgeriyk  reekt 
Hat  is  evenwel  niet  zoozeer  een  wetboek  ala 
eene  vamamaling  van  bouwstoffen  daarvoor. 
Toch  is  de  eigenaardige  samenstelling  van 
dat  werk  van  ket  kóogste  belang,  daar  het 
ons  bekend  maakt  met  de  gevoelena  der  uit- 
stekendsle  Bomeinscke  reektageleerden  in  ver^ 
sckillende  tyden  en  ons  alzoo  in  staat  stelt, 
de  ontvrikkeüng  van  ket  reekt  na  te  gaanhf 
een  volk,  dat  by  uitnemendkeid  vatbaar  was 
voor  de  beoefening  der  rechtsgeleerde  weten- 
schap. Met  ket  ,|Oorp«i  Juris"  van  Jïw#Mt«Mt 
is  ket  gebouw  van  ket  Bomeinsek  reekt  ala 
'  reeht  voltooid.  Tock  werd  te  Oen- 


74 


BOMEINSCH  RECHT. 


Btaatinopel  onder  BanUui  Mmeêdo  en  «Qn 
BOon  Lto  VI  eene  omwerking  vsn  dat  bo^ 
in  de  Gridciohe  taal  in  gereedheid  gebraeht, 
welke  onder  den  naam  van  „Imperatoriae 
Ckmstitationes**  is  liewaard  gebleven. 

In  de  Germaansohe  Staten,  welke  sicbTer- 
hieven  op  de  pninhoopen  van  het  Wett-Bo- 
meinaehe  Byk,  bleef  het  Bomefnaeh  recht  Toor 
de  inboorlingen  van  kracht  De  Germaaniohe 
Vonten  yervaardigden  echter  eerlang  beknopte 
▼ersamelingen,  waarin  eenige  fhigmenten  van 
Keiieriyke  Gonstitntione»  en  eenige  reohtige- 
leerde  geechriften  werden  opgenomen,  aooala: 
het  ,,£diotam  Theodorlcl*'  roor  het  Ooit- 
Gothische  rgk,  de  „Lex  Romana  Yiilgotho- 
mm''  of  bet  ,,BreTiarinm  Alarieianam"  en  de 
„Lex  Romana  Borgondionnm  (517—526)".  In 
Italië  werd  door  JuMtimamuê  na  den  val  van 
het  OoBt-Gothisehe  RQk  Etfn  wetboek  afgekon- 
digd, met  nitsondering  van  de  „Noyellae*', 
en  het  kwam  er  geennlna  geheel  in  vergetel- 
held,  looals  blUkt  uit  den  „Braohylogne'*  en 
andere  geechriften  der  9de,  en  11de  eenw. 
Het  Romeinsch  recht  ontwaakte  ale  het  ware 
nit  iQne  sluimering,  toen  na  het  temgrin- 
den  van  een  Tolledig  handschrift  van  het 
,iOo^pQS  Joris"  op  de  rechtsgeleerde  school  te 
Bologna  door  Imeriits  en  BQne  leerlingen  (de 
glossatores)  daarover  voorlezingen  werden  ge- 
houden. De  glossatores  bepaalden  zich  tot 
eene  doorlooi^nde  verklaring  van  den  tekst, 
doch  daardoor  eerst  werd  het  mogeltlk,  een 
overzicht  te  verkrygen  over  het  uitgebreide 
veld  van  het  Romeinsch  recht,  en  hunne  uit- 
leggingen, door  Aoemnmi  in  de  „Glossa  ordi* 
naria"  bQeengebracht,  hebben  ook  thans  nog 
eene  wetensohappelOke  waarde. 

Als  het  wetenschappelUk  ontwikkelde  recht 
van  een  zeer  beschaafd  volk  beantwoordde 
het  Romeinsch  recht  aan  de  eischen  van  in 
beschaving  vooruitstrevende  volk^en,  aan 
die  van  een  toenemend  onderling  verkeer 
en  aan  het  verlangen  naar  eene  verbeterde 
rechtsbedeellng,  terw^l  die  behoeften  door  het 
nog  In  zQne  kindsheid  verkeerend  nationaal 
Ckmaansoh  recJit  niet  bevredigd  konden  wor- 
den. Uit  alle  beschaafde  landen  van  Europa 
stroomden  dus  talrVke  leerlingen  naar  de 
scholen  der  beroemde  Italiaansohe  rechtsge- 
leerden en  keerden  met  de  aldaar  verkregene 
reditskennls  naar  hun  vaderland  terug.  Be- 
schouwde men  in  de  middeneeuwen  de  leer 
van  Ariitótda  als  onfeilbaar  en  deGrieksche 
en  Romeinsche  kunst  en  letterkunde  als  „klas- 
siek", evenzoo  achtte  men  het  Romeinsch 
recht  het  eeoig  redematige,  ja,  men  gaf  daar- 
aan den  naam  van  „geschreven  rede",  wes- 
halve het,  zooal  niet  ov«ral  kracht  van  wet 
ontvangende,  in  leer  mimeren  kring  werd  toe- 
g^NUt  Dit  werd  niet  weinig  bevorderd  door 
de  geestellikheid,  die  op  haar  gebied  het 
Romeinsch  recht  zocht  te  handhaven  en  met 
s||ne  beginselen  haar  Kerkeiyk  recht  in  over- 
eenstemming bracht.  Behalve  Engeland  en 
Skandinavië  hebben  dan  ook  alle  beschaafde 
Enropeesche  Staten  aan  de  ontwikkeling  van 
het  Bomeinsoh  recht  deelgenomen.  De  poet- 
glessatores  {OêofinéhUf  BésHohu,  overleden  in 
1857,  Baidm$,  overlecton  in.l400,en  and^en),  die 
in  uitvoerige  commentaren  de  rechtsgeleerdheid 
onderwierpen  aan  de  heerschappQ  der  scho- 
lastiek, maar  er  door  nieuwe  gewoonterechten 


aan  toe  te  voegen  de  brulkbaarh^d  van  het 
Romeinsche  recht  bevorderden,  behoorden 
meestal  te  huls  In  Italië.  De  Frsnsche  school, 
waarin  Ch^aams  als  scherpzinnig  wetver- 
klaarder  en  DonêOms  (f  1591)  als  schrander 
stelselbouwer  optraden,  poogde  met  hulp  der 
humanistisehe  studiën  het  lEtemeinsch  recht  In 
zQne  oorspronkeiyke  zuiverheid  te  herstellen. 
Bovenal  schitterde  op  dat  gebied  de  Neder- 
landsche  school,  met  Mtiffo  GrotHU  aan  het 
hoofd,  terwtfl  wy  ook  de  Spaansche  rechtsge- 
leerden Feret,  Suarsz  enz.  niet  onvermeld 
mogen  laten.  In  de  17de  eeuw  beyverde  men 
zich  het  Rom^nsch  recht  geschikt  te  maken 
voor  de  behoeften  van  dien  tf|d,  zooals  blf|kt 
uit  de  geschriften  van  8tnn>ê  (f  1692),  8. 
Str^k  (t  1700)  ra  Seiatér  (f  1705),  maar 
in  den  aanvang  der  18de  bakende  men,  naar 
het  voorbeeld  van  Tkomaaiuê,  met  nanwge- 
aethdd  de  grenzen  af  der  verschillende  rechts- 
geleerde wetenschappen.  Het  gevolg  hiervan 
was,  dat  men  het  Romeinsoh  recht  aftchtidde 
van  het  Germaansch  en  dit  laatste  atender- 
10k  behandelde.  Van  hen,  die  deze  richtittg 
volgden,  noemen  wfj:  JETeinêeeius  (f  1741), 
SeUfdd  (f  1782),  Mofaeker  (f  1798),  aehömmm 
(t  1814),  MambM  (f  1824),  Olüek  (f  1881), 
Saue  (t  1831),  JB.  A>awgmürg  (f  1881),  Gü' 
Êohm  (t  1887)  en  miUewbrueh  (f  1843),  ter- 
wgi  T%ihaut  (t  1840)  en  JMm  (f  1851)  een 
beteren  weg  Insloegen.  Het  onderzoek  van  de 
geschiedenis  van  het  recht  en  alaoo  eene  meer 
nauwkeurige  kennis  van  dit  laatste  werd 
wUders  bevorderd  door  Bu^o  (f  1844)  en 
vooral  door  Savi^tty^  de  stichters  van  de  his- 
torische school.  Tot  de  vermaardste  rechtsge- 
leerden onzer  eeuw,  die  bekend  staan  als 
viytige  beoefenaars  van  het  Romeinsch  recht, 
behooren  nog :  FwAia  (f  1849),  Löir  (f  1851), 
AméUê,  wm  BtihmtumSolMtg (f  1877), Böekmg 
(t  1870),  BHnz,  Fdn  (f  1858),  Framike 
(f  1873),  Jhéri^,  KéOer  (f  1880),  JS«rfd/y, 
M»  Sekewrly  Slnimni  (f  1868),  «o»  Vang^row 
(f  1870),  W&oktêT,  WiMdtchmd,  TT.  Moider- 
Ma»,  Kappeyne  «mi  de  OoppeUo  enz. 

In  de  Germaansche  landen  heeft  het  Ro- 
meinsch recht  niet  alleen  als  redematig  recht, 
maar  ook  als  positief  recht  kracht  van  wet 
verkregen.  Dit  werd  bevorderd  door  boven 
reeds  genoemde  omstandigheden,  alsmede  door 
den  toestand  van  het  inheemseh  recht,  het- 
welk verschillend  was  by  de  verschillende 
stammen,  ja,  in  de  verschillende  steden,  ter- 
wyi  de  behoefte  des  tyds  eenheid  eischte, 
alsmede  daardoor,  dat  de  Daitsehe  Keizers, 
als  opvolgers  der  Romeinsche  Caesars,  de 
wetten  van  dezen,  voor  hen  in  het  algemeen 
hoogst  gunstig,  eenigermate  als  Inheemseh 
beschouwden.  Terwyi  de  „Sachsensplegel 
(1230)"  nog  vry  is  van  den  invloed  van  het 
Romeinsch  recht,  vindt  men  daarvan  reeds 
sporen  in  den  „Schwabenspiegel  (1275)".  In 
de  15de  eeuw  werd  het  Romeinsch  recht  door 
de  rechtsgeleerde  doctoren  in  toepassing  ge- 
bracht, doch  eent  in  de  16de  en  17de  eenw 
als  algemeen  g^end  erkend.  Toch  gaf  de 
toepasabg  van  het  Romeinsch  recht  op  C(er- 
maansche  rechtstoestanden,  door  geheel  an- 
dere zeden  en  gewoonten  b^eerseht,  aan- 
leiding tot  rechtmatige  klachten  en  wel  eens 
tot  hevigen  tegenstand.  Hét  Romelnaeh  recht 
heeft  dan  ook  het  Gtormaansehe  niet  geheel 


R0MEIN8CH  BEOHT— BOMER. 


76 


kiiniieii  Tordringen,  Booh  dch  aan  den  invloed 
Tsa  dit  laatste  knnnen  onttreklLen.  Tronwena 
bei  Bomel&cli  recht  is  slechts  in  ssooyeraan- 
genomen  als  het  in  het  „Corims  Joris  Civilis*' 
Terrat  en  yoor  soover  dit  laatste  door  de 
gUwsatoros  toegelicht  is.  Voorts  sQn  aolke 
bepaUngen  als  niet  ran  toepassing  beschouwd, 
welke  betrekking  hebben  op  het  staatsrecht 
•of  <9  instellingen,  welke  in  de  Germaansche 
landen  niet  aanweaig  sgn,  alsmede  soodanige, 
die  in  str^d  sBn  mot  aldaar  erkende  rechten. 
Alaoo  yerschilt  het  kede»daag9ek  Boméinsoh 
ceoht  aanmerkelQk  van  dat,  hetwelk  wQ  in  het 
„Corpns  Jaris''  aantreffen ;  alleen  het  eerste 
Ican  men  als  het  in  de  Germaansche  landen 
geldende  aanmerken. 

Sedert  het  midden  der  18de  eeuw  open- 
baarde zich  een  sekere  tegenstand  tegen  het 
Bomeinsch  recht  Daardoor  ontstonden  in  1794 
het  algemeene  Pruisisch  landrecht,  waarnaast 
bet  Bomeinsch  recht  enkel  als  hulprecht  bleef 
bestaan,  en  het  OjstenrOksch  wetboek  van 
1811.  In  de  dagen  der  Fransche  oyerheer- 
scking  werd  in  vele  Staten  ran  Europa,  ook 
in  ons  Vaderland,  de  Fransche  wetgeying 
ingeyoerd.  In  1815  yerlangde  7%ibaue  het  tot 
stand  komen  eener  algemeene  Duitsche  wet- 
geying. Hoewel  dit  aanyankelgk  door  het 
gesag  yan  iSudt^wy  is  tegengehouden,  werden 
toch  in  de  meeste  Duitsche  Staten  allengs 
nieuwe  wetboeken  yan  strafyordering  en  bur- 
geriyke  reehtsyordering  ingeyoerd  en  het  Bo- 
meinsch recht  meer  en  meer  yerdrongen,  en 
in  onsen  t^d  streeft  men  in  het  nieuwe  Duit- 
sche KeizerrOk  naar  eenheid  van  wetgeying 
en  rechtspraak,  soodat  men  eerlang,  wanneer 
niks  door  alle  beschaafde  Staten  is  nageyolgd, 
4UUI  het  Bomeinsche  recht  enkel  eene  weten- 
«chappeigke  waarde  aal  mogen  toekennen. 

Ook  in  ons  Vaderland,  bepaaldeigk  in  de 
Koord-Nederlandsche  gewesten,  gold  sedert  de 
16de  eeuw  het  Bomeinsch  recht  als  subsidiaire 
wetgeying  naast  de  landrechten,  de  gewoonte- 
fechten  en  de  plakkaten.  Die  toestand  heeft 
▼oortgeduurd  tot  aan  den  248ten  Februari 
1809,  toen  hier  te  lande,  bg  onze  inigying 
bp  Ffankrük,  het  „Wetboek  yan  Napoleon*' 
werd  ingeyoerd  en  teyens  het  Bomeinsch 
recht  uitdrukkeHIk  afjgeschaft  Intusschen  is 
onze  hedendaagsche  burgerlgke  wetgeying 
grootendeels  uit  het  Bomeinsch  recht  geput 

Bomer.  Onder  dezen  naam  yermelden  wg: 

Olê  of  Olaf  JZAmt,  een  yerdiensteiyk  ster- 
rrakundige,  geboren  te  Aarhuus  den  25sten 
8q;itember  1644.  In  1671  begaf  hg  zich  met 
den  Franschen  sterrenkundige  Pieard  naar 
ParOs,  waar  hQ  yan  Lodew^h  XIV eene  toelage 
ontylng,  astronomische  waarnemingen  deed  en 
tot  lid  der  Académie  benoemd  werd.  Hier 
droeg  hg  den  22sten  Noyember  1676  zgne 
beroemde  yerhandeling  yOor,  waarin  hg  uit  de 
<miatandigfaeid,  dat  de  yerdnisteringen  der 
«erste  maan  yan  JApiter  niet  steeds  na  geigke 
iassehentgden  werden  waargenomoi,  de  ge- 
volgtrekking opmaakte,  dat  het  licht  zich  niet 
pk»toeigk  yoodiilant,  maar  eene  meetbare  snel- 
beid  bezit  Ckutim  bestreed  de  juistheid  yan 
dit  geyoelen,  maar  het  werd  in  bescherming 
gnomen  door  Su^heiu  en  Nemiom.  In  1681 
keerde  Röw^gr  met  den  titel  yan  Koninkigk 
wiskunstenaar  terug  naar  Kopenhagen,  waar 
bg  zgne  sterrenkundige  waarnemingen  yoort- 


zette  en  de  parallaxis  der  yaste  sterren  zocht 
te  bepalen.  Hg  was  de  eerste,  die  den  me- 
ridiaaniLgker  en  den  m^diaancirkeL  bene- 
yens den  hoogte-  en  azimuthoirkel  bezigde. 
Ook  ontdekte  hg  in  1674  de  epicycloTde  en 
hare  doelmatigheid  yoor  de  gedaante  yan  tand- 
raderen.  Hg  oyerleed  als  burgemeester  yan 
Kopenhagen  en  Deensch  staatsiraad  den  19den 
September  1710.  Zgne  waarnemingen  zgnniet 
door  den  druk  openbaar  gemaakt  en  zgne 
schrifteigke  nalatenschap  wmrd  bg  een  brand  te 
Kopenhi^n  in  1728  eene  prooi  derylammen. 

Ffiêdriek  ton  Römtr^  een  Wflrtembergsch 
staatsman,  geboren  den  4den  Juli  1794  te 
Erkenbrechtsweiler  auf  der  Alp.  Hg  bezocht  het 
godgeleerd  seminarium  te  Tlibingen,  trad  in 
1814  in  dienst  bg  het  Würtembefgsche  leger, 
studeerde  sedert  1816  te  Tübingen  in  de  rech- 
ten, werd  in  1819  auditeur  te  Stuttgart  en 
zag  zich  in  1880  benoemd  tot  lid  yan  den 
Baad  yan  oorlog.  Voorts  werd  hg  lid  der  Ka- 
mer van  Volksyertegenwoordigers  en  behoorde 
er  tot  de  woordyoerders  der  liberale  partg. 
Daar  echter  de  Begeering  hem  het  noodige 
yerlof  weigerde,  yerwisselde  hg  den  staatsdienst 
met  de  balie,  doch  aanyaardde  in  1848  de 
portefeuille  yan  Justitie,  en  gyerde  nu  eyen- 
zeer  yoor  de  opheffing  der  uit  de  dagen  yan 
het  leenrecht  oyergebleyene  lasten  als  tegen  de 
aanmatiging  der  democratie.  Nadat  hg  lid  was 
geweest  yan  het  Vdor  Parlement  te  Frankfort, 
erlangde  hg  zitting  in  de  Duitsche  Nationale 
Vergadering,  waar  hg  deel  nam  aan  de  sa- 
menstelling der  grondwet  Voorts  bracht  hg  te 
Stuttgart  eene  wet  tot  stand  totsamenroe^ng 
eener  Constitueerende  Vergadering.  Toen  yoorts 
de  Koning  in  Maart  1849  weigerde,  de  Duit- 
sche Bgkswet  te  erkennen,  yroeg  hg  mei  de 
oyerige  ministers  zgo  ontslag,  maar  behield, 
toen  de  Koning  toegaf,  zgne  betrekking.  Na- 
dat het  BompParlement  naar  Stuttgart  was 
yerhuisd^  weigerde  hg  op  beslisseuden  toon 
de  besluiten  yan  dat  lichaam  te  erkennen 
en  deed  het  eindeigk  door  den  sterken  arm 
uiteei^agen.  Vóór  nog  de  nieuwe  Kamer, 
waanran  hem  ook  het  lidmaatschap  opgedra- 
gen was,  zich  yereenigde,  nam  hg,  omdat 
hg  het  met  zgne  ambtgenooten  niet  eens  kon 
worden  oyer  de  toetreding  tot  den  Driekonin- 
genbond, zgn  ontslag,  waarna  het  geheele 
Kabinet  bezweek.  Nu  bepaalde  hg  zich  weder 
bg  de  rechtq»raetgk,  werd  echter  in  1851  yoor- 
zitter  yan  de  Tweede  Kamer  en  oyerleed  te 
Stnttgart  den  Uden  Maart  1864. 

Rcibert  Romer ^  een  zoon  yan  den  yoorgaande, 
geboren  den  Isten  Mei  1828  te  Stuttgart.  Hg 
studeerde  te  Tübingen  en  Heidelberg  in  de 
rechten,  yest^e  zich  in  1846  te  Stuttgart  als 
adyocaat,  werd  in  1862  priyaatdocent  te  Tü- 
bingen en  zag  er  zich  in  1856  tot  Mütenge- 
woon  en  in  1867  tot  gewoon  hoogleeraar 
benoemd.  In  1864  yerying  hg  zgn  yaderinde 
Tweede  Kamer,  behoorde  er  yan  den  beginne 
af  tot  de  yoorstanders  der  eenheid  yan  Duitsch* 
land  en  werd  de  stichter  der  nationaalliberale 
partg  in  Wttrtemberg.  In  1871  werd  hg  Ud 
yan  de  hoogste  haadelsreohtbank  des  Bgkste 
Leipaig  en  yan  1871  tot  1876  was  ng  Ud 
yan  den  Daitsohen  Bgksdag.  Hg  schreef :  „Die 
Beweidast  hinsichtlich  des  Irrthums  nach 
gemeinem  Otyihrecht  (1852)",  —  „Die  be- 
dhigte    Noyaftion    naeh  den  Bdmischen  und 


76 


ROMER— fiOMBIEL. 


beiitigeii  gemeinen  Recht  (1866)'*,  —  «Dia 
VerfiusoDg  der  Norddentaeheii  BuBdes  and 
die  Sfiddentsehe  Fi^lieit  (8de  druk,  1867)**, 

—  „Gmndsilge  des  Wttrtembergiaolieii  £rb- 
reelitB  (1872)'',  —  en  „Das  Wttrteml)ergi8elie 
Unterpfandrecht  (1876)".  HQ  orerleed  den 
28eten  October  1879. 

IHêdrieh  AMf  BömoTf  een  Terdienatelük 
geoloog,  geboren  den  14den  April  1809  te 
Hildeslieim  Hy  studeerde  te  Göttingen  en 
Beriyn  in  de  rectiten,  liekleedde  yerschillende 
betrdLkingen  bQ  bet  mgnweien,  werd  in  1845 
leermar  in  de  aard-  en  deUMofknnde  aan  de 
mOnscbool  te  Klanstbal,  in  1862  directeur  dier 
inrichting,  moest  in  1867  om  redenen  van  ge- 
sondheid  igne  betrekking  nederleggen  en  over- 
leed  te  Klausthal  den  25sten  November  1869. 
HQ  schreef:  „Die  Yersteinerungen  des  nord- 
deutschen  Oolithengebirges  (1836;  supplement, 
1838)".  —  „Die  Yersteinerungen  des  nord- 
deutschen  Kreidegebirges  (1840-1841)",  — 
„Die  Yersteinerungen  des  Hangebirges  (1848)", 

—  „Beitrige  sur  geologiscben  Kenntnis  des 
nordwestlichen  Harsgebirges  (1860—1866)",  — 
en  het  geologisch  g^eelte  der  „Synopsis"  van 
Leumii, 

S&rmmm  B^fmer,  een  broeder  yan  denvoor- 
gaande,  senator  te  Hildesheim  en  aldaar  gebo« 
ren  den  4den  Januari  1816.  Deie  leverde  eene: 
„G^gnoetisehe  Karte  von  Hannoyer  und  den 
angrensenden  Lindem  (1862)"  en  behoort  tot 
de  leden  yan  den  Duitschen  RQksdag. 

Ferdimmd  Bitmer,  een  broeder  yan  de  beide 
yoorgaanden,  desgeltfks  een  yerdiensteiyk  geo- 
loog en  geboren  te  Hildesheim  den  5den  Januari 
1818.  HU  studeerde  te  Göttingen,  Heidelberg 
en  Berltfn,  reisde  in  Noord-Amerika,  yooral  in 
Texas,  yestigde  zich  in  1848  als  priyaatdocent 
te  Bonn  en  werd  in  1855  professor  aan  de 
uniyersiteit  te  Breslau.  Yan  ztine  geschriften 
noemen  wQ:  „Das  rheinische  Uebergangsgebirge, 
eine  palftontologisch-geognostische  Monographie 
(1844)",  —  „Texas,  mit  besonderer  Racksicht 
auf  deutsche  Auswanderung  und  die  physi- 
kalischen  Yerhilltnisse  des  Landes  (1849)", -- 
„Die  Kreidebildungen  yon  Texas  und  ihre 
organischen  Einschlflsse  (1852)",  —  „Die  Siluri- 
sohe   Fauna  des  westlichen  Tenessee  (1860)", 

—  „Die  fossile  Fauna  der  Silurische n  Diluyial- 
geschiebe  yon  Sadewiti  bei  Oels  (1861/',  — 
„G^iogie  yon  Oberschlesien  (1870,  2  dln)",— 
en  „Litliaea  palaeoaoica,  oder  Beschreibung  und 
Abbildung  der  ittr  die  einxelnen  Abtheilungen 
der  palaeoioYschen  Formationen  bezeiclknend- 
sten  Yersteinerungen  (1876)". 

Budolf  Oomdis  Senérik  BOmêr^  een  Ne- 
derlandsch  letterkundige.  HQ  werd  geboren  te 
Gudewater  den  Uden  December  1816,  stu- 
deerde en  promoyeerde  te  Utrecht  in  de  the- 
ologie en  werd  predikant  te  Deil  en  Easptfk. 
Behalye  sBne  dissertatie  schreef  hf}  een  „G(e- 
schledkundig  ovenicht  yan  de  kloosters  en 
abdyen  in  de  yoormalige  graaftchappen  Hol- 
land en  Zeeland  (1854,  2  dln)",  door  de 
Leidsche  Maatschapptf  met  goud  bekroond, — 
en  „DiehtstuKfes  (1856)",  —  vertaalde  uit  bet 
Italiaanseh:  ,Hector  Fiéramosca"  yan  cT^^m^^ 
en  uit  het  Noorsch:  „Hammerich,  HandeUn- 
gei  yan  den  eersten  Bkaadinayisehen  kerkdi^ 
te  Kopenhagen  (1858)",  en  leverde  bgdnigea 
in  een  groot  aantal  JaarboeKles  en  tydsehrifteii. 

Bomer  (Frans  Florus),  een  Hongaarsch 


ondheidknndige,  geboren  te  Presaburg  den 
12den  AprU  1815,  trad  in  de  Grde  der  Bene- 
dietgnen,  werd  na  het  voleindigen  lOner 
studiën  hoogleeraar  te  Raab  en  wydde  dch 
bO  voorkeur  aan  de  natuurkunde.  Gedurende 
den  omwentelingsooiiog  van  1848—1849  diende 
liQ  bO  het  korps  pionniers  der  Hongaarsche 
armee,  doch  werd  hierop  om  staatkundige 
redenen  eerst  te  Olmtttz  en  vervolgens  te 
Josephstadt  in  den  kerker  opgesloten.  Toen 
bU  na  verloop  van  5  jaren  a0ne  vrSheid  her- 
kregen had,  werd  hQ  eerst  huisonderwt|aer  te 
PrMiburg,  toen  hoogleeraar  te  Raab,  vervol* 
geus  directeur  van  het  Koninkiyk  gymnasium 
te  Pest  en  eindeigk  hoogleeraar  in  de  oud* 
heidkunde  aan  de  universiteit  en  custos  der 
arehaeologische  afdeeling  van  het  nationaal 
museum.  Als  natuurkundige  heeft  hy  eene 
beachrtiving  geleverd  van  een  groot  gedeelte 
van  HongarQe.  Later  wQdde  hg  zich  uitatn^ 
tend  aan  de  geschiedenis  en  oudheidkunde 
en  volbracht  reiaen  in  verschillende  Staten  van 
Europa.  In  1860  werd  hQ  lid  der  Hongaarsche 
Académie,  en  redigeerde  van  1864  tot  1878 
de  archeologische  geschriften  van  dat  lichaam. 
Tot  mne  belangrykste  werken  behooren :  „A 
regi  Pest  (Het  oude  Pest)"  en  eene  Hongaar- 
sehe  vertaling  van  de  „Monuments  epigraphi* 
qnes  du  Musóe  National  Hongrois  (1878)'*« 
In  1874  is  ht)  tot  abt  van  Jinos  benoemd. 

Bomilly  (Samuël),  een  uitstekend  Engelsch 
rechtsgeleerde  van  Fransche  afkomst,  geboren 
te  Londen  den  Isten  Blaart  1757,  werd  in  1788 
advocaat  en  verkreeg  door  sÜn  geschrift  over 
de  vormen  en  huishoudeigke  reglementen  vaa 
het  Britsch  Parlement  in  1806  in  het  minis- 
terie Fo^^OrmivUU  de  betrekking  van  ad* 
vocaat-generaal  en  den  titel  van  ridder,  terwQl 
hy  voorts  gekosen  werd  tot  lid  van  het 
Lagerhuis.  Hier  onderscheidde  hy  xich  als 
redenaar,  was  in  het  beruchte  proces  tegen 
Lord  MdvUle  éen  der  commissarissen  van  het 
Lagerhuis  en  rapporteur  van  het  comité  en 
leverde  opmerkeiyke  opstellen  over  den  sla* 
venhandel.  Na  den  dood  van  Fox  verloor  hy 
lyne  betrekking  aan  het  ministerie  en  werd 
éen  der  hoofdleiders  van  de  oppositie.  Hy 
verdedigde  de  staatlrande  der  afgetredene  mi* 
nisters,  sprong  ia  de  bres  voor  de  emancipatie 
der  R.  Katholieken  en  wees  op  de  noodia* 
lykheid  eener  Parlementshervorming.  In  1818 
xag  hy  lich  door  Westminster  gekosen  tot 
lid  van  het  Parlement,  maar  bracht  sich  den 
2den  November  van  dat  jaar  in  eene  vlaair 
van  swaarmoedigheid  om  het  leven.  Hoogst 
belangryk  is  zyn  geschrift :  „Observations  on 
the  criminal  law  of  Eagland  (1810)".  —  Zyn 
aoon  Jok»  Bownllf,  desgeiyks  een  verdienste* 
lyk  rechtsgeleerde,  geboren  in  1808,  werd  in 
1851  master  of  the  roU  (directeur  der  kanse* 
larV),  in  1865  Lord  lUm^ji  vam  Barry,  be* 
sorgde  de  uitgave  van  oud-£ngelsche  ooffcon* 
den  en  van  de  „Memoirs"  i^s  vaders,  en 
overleed  te  Londen  den  24sten  December  1874. 

Bommel  (Dietrieh  Christoph  von),  een 
Dnitsoh  geschiedschryver,  geboren  te  Cassel 
den  17den  AprU  1781,  studeerde  te  Ifarborg 
en  GOttingen  in  de  godgeleerdheid  en  letteren^ 
legde  lich  inaonderheid  toe  op  de  Gostersohe 
talen  en  de  aardryksknnde,  werd  in  1804 
buitengewoon  hoogleeraar  te  Marburg  en  ng 
sich    in    1805  aldaar  benoemd  tot  gewoon 


BOMMEL -ROMÜLUB  AUGUSTUS. 


77 


boogieenuir  in  de  weliprekendheid  en  in  liet 
Orieksch.  In  1810  begaf  bQ  licb  in  deie  be- 
trekking naar  Cliarkow,  maar  keerde  in  1815 
als  professor  in  de  geschiedenis  naar  Marburg 
terug  en  werd  in  1820  als  bistoriograaf  naar 
Oassel  beroepen.  In  1828  sag  bf|  zioh  in  den 
addstand  opgenomen,  werd  er  in  1829  diree- 
teor  van  de  bibliotheek  en  yan  het  mnsenm, 
en  orerleed  aldaar  den  2l8ten  Jannari  1859. 
HÜ  schreef  eene  ,,Oeechichte  ven  Hessen 
(1820—1848,  8  din)**,  loopende  tot  1650,  doch 
het  verrolg ;  „Oeschichte  yon  Hessen  seit  dem 
WestiXlischen  Frieden  (1858—1858,  2  dln)** 
is  onvoltooid. 

Bomp  (De)  is  de  weinig  gelede  hoofdmassa 
yan  "b  menschen  lichaam,  waaraan  het  hoofd 
en  de  vier  ledenmaten  (armen  en  beenen)als 
het  ware  zOn  vastgehecht.  Men  verdeelt  den 
romp  in  4  hoofdafdeelingen,  namel|fk  in  den 
hals,  in  het  bovenigf  of  de  borst  met  de  mime 
borstholte,  in  het  onderl0f  of  den  bnik  met  de 
bnikholto  en  in  het  bekken  met  de  bekken- 
holte. Het  steansel  van  den  romp  is  de  wer- 
velkolom, die  een  kanaal  voor  het  roggemerg 
bevat  en  eene  slangvormige  kromming  heeft 
Aan  de  12  borstwervels  sgn  de  24  ribben 
vastgehecht,  die  sich  aan  de  voorsjlde  met 
het  borstbeen  vereenigen.  Het  onderste  ge- 
deelte der  wervelkolom  vormt  met  de  beide 
bekkenbeenderen  een  sterken,  beenigen  ring, 
waaraan  de  onderste  ledematen  ztln  vastge- 
hecht. De  bovenste  ledematen  zgndoorschon- 
derbladen  en  slentelbeenderen  met  den  romp 
vereenigd  en  de  vele  en  krachtige  spieren  van 
den  romp  dienen  gedeelteiyk  om  de  wervelko- 
lom te  bewegen,  gedeelteiyk  om  de  bnikholte 
te  vemanwen,  gedeelteiyk  om  de  ademhaling 
te  bevorderen,  alsmede  om  de  beweging  der 
ledematen  te  hestoren. 

Bomtilas  en  iQn  broeder  B^mus  waren 
volgens  de  sage  de  stichters  der  stad  Rome 
en  de  grondleggers  van  den  Romeinschen  Staat 
Omtrent  hem  wordt  door  de  sage  het  volgende 
medegedeeld:  N4m%tor^  koning  van  Albalonga, 
werd  door  ztfn  broeder  jtfflutZitM  van  den  troon 
gestooten  en  sgne  dochter  tot  priesteres  van 
Vegta  gewQd.  Niettemin  was  een  tweetal 
sonen  de  vmcht  van  haren  omgang  met  Ma/rs. 
Toen  gaf  Amüwg  bevel  aan  sfin  dienstknecht, 
beide  kinderen  in  de  Tiber  te  werpen.  De 
rilier  echter  had  hare  boorden  overstroomd, 
soodat  de  dienstknecht  de  mand  met  de  twee 
kinderen  op  dat  ondiepe  water  plaatste.  Di^ 
laatste  begon  te  dalen  en  de  mand  bleef  han- 
gen aan  een  vQgeboom  aan  den  voet  van  den 
Palatynsehen  heuvel.  Hier  werden  de  kinderen 
geioogd  door  eene  wolvin,  totdat  de  herder 
Fmulidtu  hen  vond  en  toevertronwde  aan 
affne  echtgenoot  Acea  Lamreittia,  Hier  werden 
80  onder  de  namen  Bomulut  en  Bmnuê  opge- 
voed, en  nadat  zS  tot  krachtige  Jongelingen 
waren  opgewassen,  volbrachten  zS  met  een 
aantal  rawe  makkers  gednrig  rooftochten  in 
den  omtr^,  totdat  JSmnw  door  de  herders 
van  Ntmiior  gegrepen  en  bQ  AmklUu  gebracht 
werd,  die  hem  ter  beschikking  stelde  van 
Jféimior.  Dit  leidde  tot  eene  herkenning.  De 
hdde  broeders  namen  nn  met  hnnne  getrou- 
wen den  Koninkiyken  burcht  van  AmuUtu  stor- 
menderhand in,  deden  hem  sneven  en  herstel- 
den 1^4mUor  in  ztfne  waardigheid.  Albalonga 
•echter  was  een  te  beperkt  tooneel  voor  de 


bedryvigheld  der  beide  broeders;  deze  ver- 
trokken met  een  aantal  volgelingen  naar  den 
PalatOnschen  heuvel,  het  oord,  waar  zy  gered 
waren  en  opgevoed.  Nadat  hier  eene  stad  was 
gesticht,  opperde  men  de  vraag,  wie  van  de 
bdde  broeders  haar  zUn  naam  verleenen  en 
over  haar  heerschen  zou?  Men  besloot,  de 
beslissing  aan  de  Qoden  over  te  laten.  Tot 
dat  einde  begaf  zich  MommUu  naar  den  Pala- 
t0nschen  en  Semns  naar  den  Aven^nscben 
heuvel.  Weldra  zag  Bemuê  zes  gieren.  Nau- 
weiyks  was  dit  ter  kennis  gebracht  van  Bo- 
wMrfi»,  toen  deze  er  twaalf  ontwaarde.  Hier- 
over ontstond  twist,  en  in  het  gewod  van 
den  str0d  werd  Remu$  gedood.  VolgMu  eene 
andere  sage  heeft  BammUu  hem  in  toom  ge- 
dood, omdat  Memut  spottend  over  den  la^ 
stadswal  was  gesprongen.  Nu  bestempelde 
Bommim  de  stad  met  den  naam  van  Romaen 
heerschte  er  als  koning  van  758  tot  716  vóór 
Cbr.  Nadat  hf)  het  aantal  inwoners,  door  het 
openen  van  een  asylum  (vrQplaats)  op  het 
eapitool  vermeerderd  had,  schonk  hQ  het 
leven  aan  de  belangrlfkste  staatkundige  in- 
stollingen,  te  weten  hQ  benoemde  een  Senaat, 
verdeelde  het  volk  in  tribus  en  curlae  en 
schiep  onderscheidene  priesterigke  betrekkin- 
gen. Vooral  echter  was  hy  een  uitstekend 
krOgsbevelhebber.  Daar  de  burgers  zUnerstad 
geene  vreuwen  hadden,  legde  hQ  een  groot 
feest  aan,  en  toen  de  inwoners  der  naburige 
plaatsen,  inzonderheid  de  SabQnen,  aldaar 
met  vrouwen  en  dochters  verschenen,  werden 
laatstgenoemden  door  de  krVgslieden  wegge- 
roofd.  Daardoor  verontwaardigd  trokken  de 
omwonende  stammen  weldra  tegen  Jtomuluê 
ten  strijde.  Deze  echter  overwon  eerst  de 
Caeninensen,  doodde  hun  Koning  Aeran  en 
bracht  diens  wapenrusting  als  spolia  oplma 
aan  JapUer  IWeiriug  ten  offSer.  Moelelüker 
*was  zQn  strtjd  tegen  de  Sab0nen.  Deze  had- 
den zich  reeds  van  het  Capitool  meester  ge- 
maakt en  waren  op  het  punt,  eene  beslissende 
overwinning  to  behalen,  toen  de  geroofde 
Sabgnsche  maagden  zich  tusschen  de  str0ders 
wierpen  en  eene  verzoening  tot  stand  brachten. 
De  SabQnen  vereenigden  zich  nu  met  de  Ro- 
meinen tot  éen  volk,  dat  den  naam  van 
Qairites  droeg,  en  vestigden  zich  op  den  Mons 
Capitolinus  en  den  Mons  Quirinalis.  De  Senaat 
werd  met  100  Sabgoen  aangevuld,  en  hun 
koning  Tiiug  Tstiiiu  deelde  met  Jtamuluê  de 
heersehappU,  totdat  hQ  nes  Jaar  daarna  to 
liavinium  werd  gedood.  Daarenboven  voerde 
Boimilus  oorlog  tegen  de  naburige  steden  Fi- 
denae  en  Yc^li ;  eerstgenoemde  werd  ingenomen 
en  tot  onderwerping  gebracht,  en  ook  de  be- 
woners van  Voji  moesten  het  onderq^  delven 
en  een  gedekte  van  hun  grondgebied  aan  de 
Romeinen  afMaan.  BomuUu  regieerde  87  Jaar, 
doch  toen  hg  in  716  op  het  Oampus  Martius 
eene  volksvergadering  bgwoonde,  werd  de 
hemel  plotseling  verduisterd,  en  toen  het  Ucht 
temgkeerde,  was  de  Koning  verdwenen.  Een 
aanzienigk  man,  FróeuUu  JuUm^  verkondigde 
daarop  aan  het  verbaasde  volk,  dat  hg  door 
de  Ooden  in  den  hemel  was  opgenomen,  wes- 
halve BomulMê  na  dien  tgd  onder  den  naam 
van  Qmrimuê  als  een  God  werd  gehuldigd. 

BomultiB  Augustus  of,  zooals  hg  later 
spottenderwgs  genoemd  werd,  Bommlm  Anffti»- 
imkUf  werd  in  475  na  Cbr.  door  zgn  vader 


78 


BOMULÜS  AUaUSTUS-EöNNE. 


Oruiegj  aanyoerder  der  Treemde  hulptroepen, 
op  den  Bomeinscken  Keiientroon  geplaatst, 
maar  reeds  in  476  door  Odoaoêr  van  sBne 
waardigheid  beroofd,  waarna  het  West-Ro- 
meinsche  Keiaentjk  beiweek.  SomuUu  wevd 
met  een  jaargeld  van  6000  soUdi  naar  een 
kasteel  in  Campania  verwesen. 

Bonaldshay  is  de  naam  van  twee  der 
Orkney- eilanden  aan  den  noordoosteHIken  uit- 
hoek yan  Schotland.  Het  zuideigke  telt  op 
47  Q  Ned.  mgi  2500  inwoners  en  heeft  eene 
goede  hayen,  en  het  noordeiyke  op  10  Q  Ned. 
mgi  ruim  500  inwoners  en  is  in  het  beasit  yan 
een  ynurtoren. 

Bónay  (Hyaeinth),  een  Hongaarseh  schry- 
yer,  geboren  den  Idden  Mei  1814  te  Stnhl- 
weissenburg,  trad  in  de  Orde  der  Benediety- 
nen,  was  gemimen  tyd  werksaam  te  Baab 
als  hoogleeiaar  in  de  wysbegeerte,  werd  in 
1847  lid  yan  de  Hongaarsehe  Académie,  nam 
na  de  omwenteling  de  wQk  naar  het  buiten- 
land en  yestigde  sich  in  1850  te  Londen.  Van 
^ne  geschriften  yermelden  wQ :  „Darlegungen 
aus  dem  Bereich  der  empirischen  Psychologie 
(1846)".  —  „Charakteristik  der  englischen, 
ftanaösischen,  dentschen,  italienischen,  russi- 
sehen,  spanischen  Nation  yom  psyohologischen 
Qesichtspunkt  (1847)",  —  „Der  weise  Feuer- 
anbeter,  urweltliche  fMnneringen  (1860)",  — 
en  „The  Yoguls  and  a  Vogiü  legend  of  the 
creation  of  the  earth  (1866)".  In  1866  keerde 
hg  naar  Hongarge  terug,  lag  zich  in  1867 
en  1869  gekozen  tot  afgeyaardlgde  naar  den 
Bgksdag,  in  1871  benoemd  tot  sectieraad  in 
het  Hongaarsehe  ministerie  yoor  Eeredienst 
eu  Onderyrgs  en  werd  in  1873  groot-proost  en 
wObissohop  te  Freszburg. 

Bonoesvalles,  een  deel  der  Pyreneeën 
in  de  Spaansohe  proyincie  Nayarra,  strekt 
zich  uit  tosschen  Pamplona  en  St  Jean  Pied 
de  Port.  Er  yerheft  zich  een  eyenzoo  genoemd 
gehucht  met  eene  yermaarde  abdfl.  Volgens 
de  oyerleyering  werd  aldaar  in  778  de  ach- 
teihoede  yan  Kard  de  QrwU  door  de  Ara- 
bieren geslagen  en  kwam  de  dappere  Boland 
er  om  het  leyen.  Zie  BoUmdélied, 

Bonday  oorspronkeigk  Amnda,  eene  stad 
in  de  Spaansche  proyincie  Malaga  (Andalusië), 
ligt  in  de  Siërra  de  Ronda  opeenrotsgeyaarte, 
dat  aan  3  zt)den  in  eene  kloof  ter  diepte  yan 
70  Ned. 'el  afdaalt,  en  aan  deBiyierOuadiaro, 
oyer  welke  8  trotsche  bruggen  zQn  gelegd. 
Er  yerhefièn  zich  yele  aanzienigke  gebouwen, 
waaronder  een  kasteel,  —  yoorts  i^n  er  ge- 
weermakerOen,  laken-  en  hoedenflabrieken  en 
byna  20000  inwoners.  Hare  omstreken  leyeren 
uitmuntend  ooft,  oigyenolie  en  wgn,  alsmede 
yoortreffeigke  paarden,  en  in  hare  nabQheid 
yerheffen  zich  de  bouwyallen  yan  het  aloude 
Ancinipum. 

Bonde  (De)  bestaat  uit  éen  offieier  en 
eenige  manschappen,  die  zich  des  nachts  gaan 
yergewissen  yan  de  waakzaamheid  der  uitge- 
zette wachtposten  in  yestingen,  legerkampen 
enz.  Voor  elke  ronde  komt  de  wacht  in  *t 
geweer.  —  Langs  in  de  hayen  gelegene  oor- 
logschepen  wordt  de  ronde  gedaan  in  eene 
boot 

Bondeau  is  de  naam  yan  éene  dichtsoort 
yan  Franschen  oorsprong,  eenigszins  op  een 
sonet  geiykend.  Het  bestaat  uit  13  tien-  en 
elAylbige  Jambische  yersregels  met  2  rgm- 


uitgangen,  een  staanden  en  een  slependen. 
De  eerste  keert  8-  of  7-maal  en  de  tweede 
5-  of  6  maal  terug,  en  de  eerste  woorden  yan 
den  eersten  regel  yindt  men  in  den  8Bten  en 
13den  als  refrein. 

Bondo  is  de  naam  yan  een  beyallig  mu- 
ziekstuk met  óen  hoofdthema  en  yerschiUende 
ondergeschikte  thema*s.  Volgens  Mar»  zün 
er  6  soiMTten  yan  rondo's  naar  g«^UuDg  yan  het 
aantal  gebelgde  thema's.  Deze  moeten  zeer  be- 
yallig ^n  en  eene  zekere  oyereenkomst  hebben. 
Bondo*s  worden  yooral  gebedgd  tot  slot  yan 
sonat6*s.  Voortreifeigke  rondo's  werden  gele- 
yerd  door  Maydn^  Motari^  Beetkove»,  Sekt^- 
heri,  JFeber  en  MmdeUtokm. 

Bonge  (Johannes),  de  aanyankeigke  grond- 
legger yan  de  Duitsch  Katholieke  Kerk  en 
geboren  te  Bischoftwalde  in  Silezië  den  19den 
October  1818,  studeerde  te  Breslau  in  de 
theologie  en  bezocht  in  1839  de  B.  Katho- 
lieke school.  Nadat  htf  in  1840  de  plaats  yan 
kapellaan  te  Grottkan  had  ingenomen,  werd 
hg  wegens  artikels  yan  zQne  hand,  in  de 
„Sfichsische  Vaterlandsblfttter"  geplaatst,  in 
Januari  1843  geschorst,  waarna  hi|  zich  te 
Laurahfltte  in  Opper-Silezië  bezig  hield  met 
het  onderwazen  yan  kinderen  yan  aldaar  ge- 
yestigde  ambtenaren.  De  tentoonstelling  yan 
den  Heiligen  Bok  te  Trier  deed  hem  een  yan 
1  October  1844  gedagteekenden  open  brief 
aan  bisschop  Arnddi  te  Trier  in  gemelde 
„Vaterlandsblütter"  opnemen,  die  eene  groote 
opschudding  yerwekto.  Daarop  werd  hy  In 
den  ban  gedaan.  Nagenoeg  te  geiyker  tyd 
ontstond  te  Schneidemflhl  onder  ^  de  leiding 
yan  den  priester  Ozenikp  eene  Duitsch  Katho- 
lieke gemeente,  die  zich  op  denzelfden  grond 
yan  de  B.  Katholieke  Kerk  lossoheurde.  Bwgê 
nu  zocht  door  geschriften  en  door  redeyoe- 
ringen  iets  dergeigks  tot  stand  te  brengen  in 
de  yoomaamste  B.  Katholieke  steden,  name- 
lyk  eene  afiKsheiding  yan  Bome  en  de  stich- 
ting yan  eene  Duitsch  Katholieke  Kerk.  In 
zyn  geschrift:  „Die  Bömische  und  Deutsche 
Schule"  wees  hQ  op  de  noodzakeiykheid  eener 
yerandering  yan  het  onderwQs,  en  in  zUne 
„Neue  und  doch  alte  Feinde"  stelde  hQ  de 
yyandige  geyoelens  in  het  licht,  waarmede 
de  Protestantsche  rechtzinnigheid  dezekerke- 
lyke  beweging  begroette.  Li  1848  waagde  hy 
zich  op  het  gebied  der  politiek.  Hy  werd  af- 
geyaardigd  naar  het  Vóór- Parlement  en  yoegde 
^ch  yeryolgens  by  de  party  der  Badicalen. 
In  Juni  kwam  hy  met  Boj/rhoffer  en  Gtrw^aim 
Mèiiermeh  in  naam  der  Donocratie  in  yerzet 
tegen  de  yolbrachte  yerkiezing  yandeuByks- 
bestuurder,  yertrok  in  1849  naar  Londen, 
keerde  ten  geyoige  yan  de  amnestie  in  Maart 
1861  naar  Breslau  terug  en  aanyaardde  er  de 
betrekking  yan  geesteiyke  by  de  Christeiyk- 
Katholieke  gemeente.  Veryolgens  begaf  hU 
zich  naar  Frankfort  aan  de  Main  en  stichtte 
er  in  1863  de  yereeniging  tot  henrorming  yan 
den  godsdienst  Zyne  aanhangers  hebben  zich 
geyoegd  byde  Oud-Katholieke  party,  die  zich 
na  het  Vaticaansch  Concilie  (1870)  onder 
DSllUtger  (zie  aldaar)  heeft  geyormd.  Sedert 
1873  woont  hy  te  Darmstadt,  waar  hy  de  „Neue 
religiöse  Beform"  redigeert. 

Bönne  (Ludwig  Moritz  Peter  yon),  een 
yerdiensteiyk  Duitsch  schryyer,  geboren  den 
18den  October  1804  te  Glückstadt,  studeerde 


RöNHE-ROOD. 


79 


te  Bonn  en  te  Berign,  trad  in  1825  in  Pnii- 
•iacken  Btaatsdienst  en  werd  in  1828  kamer- 
gcrechtfliMOonor  te  Berl)|n.  In  laatstgenoemd 
Jaar  aanvaardde  hfi  voorts  de  betrekking  van 
lands-  en  stadsrechter  te  Müasterberg  en 
lag  zich  in  1882  als  lands- en  stadsgereehtsdi- 
reetenr  naar  Hirschberg  en  in  1846  als  op- 
periandsgerechtsraad  naar  Breslan  rerplaatst. 
Daarna  bekleedde  hfi  yerscbillende  recbteriyke 
betrekkingen  te  BerlQn  en  werd  in  1869  yice- 
president  Tan  het  Hof  van  Appèl  te  Ologao. 
Van  1849—1863  was  hy  bQ  herhaling  lidyan 
de  Eerste  Kamer  en  van  1868—1862  lid  yan 
het  Hols  van  Afigeraardigden,  waar  hy  tot 
de  party  der  ond-liberalen  behoorde.  In  1868 
werd  hy  op  lyn  yenoek  gepensioneerd,  maar 
bleef  afgeyaardigde  naar  den  Dnitsohen  Byks- 
dag  en  wydde  lich  yoor  *t  oyerige  aan  we- 
tenschappeiyken  arbeid.  Van  zyne  gesohrilten 
yermelden  wy:  „Ergftnanngen  nnd  Erlftute- 
rangen  der  prea8iisehenBechtBbttcher(1837— 
1861,  6  dln  en  6  sopplementdeelen;  6de  drnk, 
1874,  4  dln)",  -r  „Die  Verfassnng  nnd  Ver- 
waltnng  des  prensiisehen  Staats  (1860—1856, 
9  dlny*.  —  „Das  Staatsrecht  der  prensaisehen 
Monarchie  (1856—1863,  2  dln;  3de  dmk, 
1869—1872)*',  —  „Das  Verfassangsreoht  des 
dentsehen  Reictis  (1872)",  op  nieuw  bewerkt 
onder  den  titel:  „Das  Staatsrecht  des  dent- 
sehen Beichs  (1876—1877,  2  dln)",  —  „Die 
Yer&ssnngsorknnde  fttr  den  prensaisehen  Staat 
yon  31  Jannar  1860  (1860;  Sde  drok,  1850)", 
—  en  „Das  Geseta  über  die  Presse  yon  12 
Mal  1861  (1851)". 

Bonner  (Henriette),  een  yerdiensteiyke 
Nederlandsche  schilderes,  de  dochter  en  leer- 
ling van  den  dierenschilder  Snip  en  geboren 
te  Amrterdam  den  31sten  Mei  1821,  is  er  door 
yyerige  stadie  der  anatomie  en  door  eene 
ongemeene  gaye  yan  waarneming  yooral  in 
geslaagd  om  de  guitige  streken  yan  katten 
en  ka^es  op  eene  geestige  wUae  op  het  doek 
te  brengen,  terwyi  hare  stukken  aich  teyens 
onderscheiden  door  eene  uitstekende  ordon- 
nantie en  een  aangenaam  koloriet  Ook  de 
groote  tentoonstelling  te  Amsterdam  in  1883 
en  de  stedeiyke  yan  1886  prykten  met  keu- 
rige yoortbrengselen  yan  haar  penseel.  Zy 
ontying  de  gouden  medaille  op  de  tentoon- 
stelling te  *8  Grayenhage  in  1861  en  1865,  op 
die  te  Amsterdam  in  1868  en  1880,  op  de 
Wcfeldtentoonstelling  te  Oporto  in  1866,  — de 
groote  medaille  yan  Neérlands  Koning  met 
diploma  in  1874,  de  gouden  Byksmedaille  te 
Antwerpen  in  1879  en  elders  onderscheidene 
zilyeren  medailles.  Zy  is  lid  yan  yerdienste 
yan  Natura  Artis  Magistra  te  Amsterdam  en 
woont  te  BmsseU 

Bonsard  (Pierre),  een  Fransch  dichter, 
geboren  den  lOden  September  1525  op  het 
kasteel  Mapoissonnière  in  Yendómois,  was  de 
telg  yan  een  Hongaarschen  stam,  werd  page 
yan  Koning  Jaeobm  V  yan  Schotland  en  keerde 
daarop  naar  het  Hof  yan  den  Hertog  vcm  Or- 
léam  terug,  die  hem  met  aendingen  belastte 
naar  Ierland,  SchotUnd  en  Zeeland.  Nadat 
hy  de  gunst  yan  het  Huis  Valoia  yolop  ge- 
noten had,  yerliet  hy  in  1541  wegens  toene- 
mende doofheid  het  Ho^  bestudeerde  de  clas- 
sleke  schryyers  der  Oudheid  en  socht  met 
syne  yrienden  Baif,  Mmreiusy  JoddU^  BeOay 
en  anderen  de  letterkunde  yan  hare  midden- 


eeawBChe  bo^n  te  beyryden  en  tot  de  na- 
yolging  der  Ouden  terug  te  leiden.  Hy  oyer- 
leed  ahi  prior  yan  St  Oosme  te  Tours  den 
27sten  December  1685.  Hy  is  door  sommigen 
yergood  en  door  anderen  yeracht.  Het  ontbrak 
hem  niet  aan  kennis,  aan  besef  yan  het  eigen- 
aardige der  kunst  en  aan  geyoel  yoor  het 
schoone,  maar  hy  ging  te  yer  in  ^n  yyer 
yoor  datgene,  wat  hy  classiek  noemde,  en 
beschouwde  den  yorm  te  yeel  als  hoofdnak. 
Maar  ook  die  yorm  was  yan  aeer  bedenkeiy- 
ken  aard,  daar  hy  hulde  bracht  aan  den  wan- 
smaak door  Latynsche  en  Qrieksche  uitdruk- 
kingen met  zyne  moedertaal  te  yermengen. 
Aanyankeiyk  yerwierf  hy  roem  door  eene 
yertaling  yan  den  „Plutus"  yan  Ar%$tóp1ume8^ 
welke  te  Parys  met  groeten  byyal  werd  op- 
geyoerd.  Daarop  yerwierf  hy  in  de  Jeux  flo- 
raux  te  Toulouse  den  prys  en  teyens  den  titel 
yan  „Poète  firan^is",  door  syne  yrienden  in 
dien  yan  „Prince  des  poötes  fran^is"  yeran- 
derd.  Hy  onderscheidde  zich  niet  door  oor- 
spronkeiykheid  en  scheppende  kracht,  maar 
bezat  toch  groote  dichteriyke  gayen.  Hy 
schreef  6  boeken  met  oden,  2  met  hymnen, 
4  met  sonetten  en  2  met  eologen,  alsmede 
het  onvoltooide  heldendicht,  „La  Frandade". 
zyne  „Oeuyres"  syn  in  1567  in  4  deelen  en 
later  by  herhaling  in  het  licht  yerschenen. 

Boo  van  Alderwèrelt  (Joan  Karel  Hen- 
drik de),  een  geyierd  Nederlandsch  krygs- 
kundige,  geboren  te  Harderwyk  den  6den 
Augui^  1822,  ontying  zyne  opleiding  aan 
de  militaire  académie  te  Breda,  klom  op  tot 
den  rang  yan  m^)oor  der  in&nterie  en  werd 
door  het  kiesdistrict  Leeuwarden  afgevaardigd 
naar  de  Tweede  Kamer  der  Staten-Oeaeraal, 
waar  ^ne  degeiyke,  scherpe,  nooit  rustende 
oppositie  meer  dan  éen  minister  van  Oorlog 
tot  aftreding  noodzaakte.  In  1877  aanvaardde 
hy  in  het  ministerieJE'aiipyiM  zelf  de  porte- 
feuille van  dat  departement,  doch  yond  teyens 
goed,  dathy  te  Leeuwarden  ahi  lid  der  Tweede 
Kamer  herkozen  werd.  Zyne  uitgebreide  plan- 
nen tot  reorganisatie  yan  ons  leger  enz.  wer- 
den echter  yerydeld  door  eene  smarteiyke 
ziekte,  die  hem  op  den  31sten  December  1878 
ten  grave  bracht.  Hy  schreef,  behalve  eene 
„Handleiding"  tot  de  kennis  der  Vaderland- 
sche  geschiedenis;  eene  „Oeschiedenis yan  het 
7de  Regiment  Infanterie  (1867)",  —  „Deyes- 
tingooriog  en  de  vestingbouw  in  hunne  ont- 
wikkeling beschouwd  (1864)",  —  „Bydragen 
tot  de  kennis  yan  ons  verdedigingstelsel 
(1864)",  —  en  „De  yal  van  het  tweede  Kei- 
zerryk  (1875,  2  dln)",  terwyi  hy  onderschei- 
dene brochures  in  het  licht  zond  en  opstellen 
plaatste  in  yerscbillende  tydschriflea. 

Bood  is  óene  der  kleuren  yan  het  spec* 
trum  en  wel  die,  wier  stralen  zich  door 
de  geringste  breekbaarheid  onder  de  lichtstralen 
ondemcheiden.  Men  onderscheidt  yuurrood, 
hyacinthrood,  steenrood,  scharlaken- of  purper- 
rood, bloedrood,  vleeschrood,  karmynrood, 
cochenillerood,  appelbloesemrood,  rozenrood, 
kersrood,  bruinrood  enz.  Vele  delfttoffen  zyn 
rood  gekleurd,  yeelal  door  yzeroxyde.  De 
yelerlei  schakeeringen  yan  rood,  welke  men 
by  de  bloemen  opmerkt,  zyn  zeer  onbestendig 
en  worden  door  alkaliën  in  blauw  of  groen 
veranderd,  doch  de  roode  yerfttoffen  der  wor- 
tels   zyn    veel  bestendiger.  Merkwaardig  is 


80 


ROOD— ROOD  RUSLAND. 


het  mtUmerood,  hetwelk  alt  teer  verkregen 
wordt  en  ook  in  lichmamsdeelen  van  sommige 
dieren  ontsttat  Nüfnbêrger  rood  is  roode  oker, 
Fmriiêok  rood  menie  en  Pêni$éh  rood  basiach 
ohroomraor  lood. 

Boodborslde  (Lnsciola  mbecola)  is  de 
naam  yan  een  mmgvogel  uit  de  flunilie  der 
Zmgmn  (SylvUdae)  en  onderscheidt  lich  van 
de  roodataar^  en  nachtegalen  door  de  be- 
treIckelSke  lengte  d6r8lagpennen;bObetrood- 
borsQe  nameigk  is  de  eerste  slagpen  half  loo 
laag  als  de  tweede,  terwyi  de  derde  en  vierde 
langer  dan  de  Toorgaande  en  even  lang  sBi^- 
Het  is  kleiner  dan  de  nachtegaal;  syn  nelE, 
rog,  Tlengels  en  staart  iQn  olQf  klenrig  bruin, 
B||n  aangericht,  keel  en  borst  geelachtig  rood 
en  de  boik  «i  de  yederen  der  pooten  wit 
Zfn  snavel  is  swartachtig  bruin,  iQne  oogea 
Ettn  bQna  iwart  en  zQne  pooten  yuUbrain. 
Het  Toedt  sioh  met  insecten,  bewoont  geheel 
Europa  en  het  brengt  xelHi  een  zachten  winter 
bfl  ons  door.  Het  roodborstje  is  volstrekt  niet 
schuw,  heeft  een  lacht,  alleraangenaamst 
stemgeluid  en  bouwt  syn  nest  op  den  grond, 
waarin  het  wgOe  5  of  6  geelachtig  witte, 
eenigssins  bruin  gevlekte  eieren  legt 

Boode  Kruis,  zie  Om^oe. 

Boode  Torenpaa  (Yörös-Morony)  is  de 
naam  van  een  diep  ingesneden  bergpasinhet 
luidelflke  randgebergte  van  Siebenbfirgen,ten 
suidoosten  van  Hermannstadt,  eene  doorbraak 
der  Aloeta  naar  de  s|Kle  van  WalaohQe  en 
alioo  genaamd  naar  een  rood  geverfd  op 
eene  rots  gelegen  kasteel.  Aan  atjn  luideltlken 
ingang  lagen  weleer  de  Gastra  TnO*iuii  wes- 
halve hg  ook  wel  „Poort  van  Tn^anus'*  wordt 
genoemd.  Tot  tweemaal  toe  (1442  en  1498) 
leden  de  Turken  aldaar  eene  nederlaag  in 
den  strQd  tegen  de  Hongaren,  en  in  1849 
trokken  de  Russen  door  deien  pas  uit  Wa- 
laehVe  in  Siebenbflrgen. 

Boode  Zee  (De),  door  de  Arabieren 
JBoAr  ü  Akmar  of  Bakr  d  Hodtja»  geheeten, 
is  eene  golf  in  het  noordwesteigk  gedeelte  van 
den  Indisehen  Oceaan,  welke  lich  in  noord- 
westelQke  richting  uitstrekt  tusschen  AsiS  en 
Afrika  en  Arabië  van  Egypte  scheidt,  loodat 
dese  slechts  door  de  thans  ook  doorsnedene 
landengte  van  Su6s  met  elkander  verbonden 
agn.  De  oorsprong  van  den  naam  deier  Gk>lf 
is  omeker.  Zy  heeft  van  de  Straat  Bab-el- 
Handeb  (22  Ned.  mQl  breed),  die  haar  met 
de  Ooif  van  Aden  in  gemeenschap  stelt,  tot 
aan  Sute  eene  lengte  van  2140  Ned.  mQl  en 
eene  grootste  breedte  —  op  16®  N.  B.  ^van 
860  Ned.  mtfl.  ZQ  wordt  aan  de  uiteinden 
allengs  smaller  en  ontleent  haar  water  hoofd- 
aake^k  aan  de  Indische  Zee,  daar  slechts 
tgdeigke  stortbeken,  maar  geene  rivieren  itoh 
derwaarts  spoeden.  In  het  noorden  splitst  sy 
aieh  in  twee  boeiems,  die  het  Sinaltisch 
Schiereiland  insluiten.  De  oostelQke,  te  voren 
naar  de  stad  Aelana  (Alla)  Sinus  Aelaniticus 
geheeten,  draagt  thans  den  naam  van  (Mt 
vaa  Akaba,  en  de  weflteigke,  vroeger  Sinus 
Heroopolites,  dien  van  (Mt  van  Suës.  Waar 
in  den  Bybel  sprake  is  van  de  Roode  Zee, 
wordt  de  westeigke  boeiem  bedoeld,  aldaar 
ook  wel  Scheiteee  (Rieteee)  genoemd,  omdat 
ig  met  bamboesriet  begroeid  en  seer  ondiep 
is.  Haar  water  heeft  eene  fraaie  blauwe 
kleur,  doch  dese  is  boven  de  klippen  lich- 


ter en  groenachtig.  Hare  kusten  sgn  over 
het  geheel  woest,  lEandig  of  rotsachtig  en 
schraal  bevolkt,  en  daarachter  verheffen  zich 
bergen  ter  hoogte  van  1800  tot  2800  Ned. 
eL  De  eb  en  vloed  leveren  er  een  versddl 
van  waterstand  van  1  tot  2  Ned.  el,  en  in 
het  midden  is  sg  400—600,  Ja,  <9  enkele 
plaatsen  1000  vadem  diep,  terwgi  men  langs 
de  kust  talrgke  koraalriffen  en  koraaleilan- 
den aantreft,  die  er  de  scheepvaart  bloot- 
stellen aan  gevaren,  welke  nog  vermeerderd 
worden  door  de  heiraschende  winden  en  het 
ontbreken  van  veilige  havens.  Groote  leil- 
schepen  kieaen  alsoo  gewoonigk  den  weg 
rondom  de  luidspits  van  Afrika,  doch  stoom- 
booten  houden  het  midden  van  de  Roode  Zee, 
terwgi  kleine  Arabische  vaartuigen  nabg  de 
kust  hier  en  daar  achter  de  koraalrüfen  veilige 
wgkplaatsen  vinden.  Van  ouds  is  de  scheep- 
vaart er  leer  levendig.  Reeds  in  de  dagen 
van  SaUmo  lond  men  er  uit  de  havens  van 
Eiiongeber  en  Elath  schepen  naar  Ophir. 
Onder  de  heerschappg  der.  JPtolematutwm  en 
der  Romeinen  nam  de  scheepvaart  uit  Berenioe 
en  Mjus  Hormus  naar  IndiS  eene  hooge  vlucht. 
In  de  middeneeuwen  dreven  er  yeneti6,(}eaua, 
Pisa,  Karseille  en  andere  aaq^de  Bliddelland- 
sche  Zee  gelegene  steden  een  levendigen 
transitohandel.  Na  het  ontdekken  van  den 
waterweg  rondom  de  Kaap  de  Ooede  Ho<9 
en  na  de  vestiging  der  Tnrluohe  heerschappg 
in  Egypte  kwam  het  handelsverkeer  op  de 
Roode  Zee  langzamerhand  in  verval,  doch 
het  nam  weder  toe  door  den  Britsch-Indischen 
handel  van  Bombay  over  Sn6s,  vooral  na  het 
graven  van  het  Kanaal  van  Snés  (aie  aldaar). 
Thans  wordt  de  Roode  Zee  beiocht  door  de 
stoombooten  van  verschillende  groote  maat- 
schappgen,  terwgi  het  verkeer  langs  de  kusten 
bevorderd  wordt  door  Arabis<Ae  zeilschepen 
en  Egyptische  stoombooten,  welke  laatste  om 
de  14  dagen  zich  naar  DJsidda,  Saoeakim  en 
Massaoea  begeven,  en  vanhier  naar  Sn6zterag- 
keeren.  Andere  belangrgke  havens  heeft  men 
er  te  Koeseffr,  Tenba  (Jembo)  en  El  Woed^. 

Bood  krijt  is  eene  delfMof,  welke  bestaat 
uit  een  innig  mengsel  van  leem  met  rood 
gaeroker,  rood  gzerozyde  of  eene  verscheiden- 
heid van  rood  leemgzersteen,  diebgSaalfeld, 
Nümbeig,  in  Hessen,  in  Tyrol  enz.  ia  den 
leisteen  voorkomt.  Het  is  bruinachtig  rood 
van  kleur  en  verft  af,  zoodat  het  tot  teekenen 
en  schrgven  kan  gebruikt  worden.  De  Engel- 
sohe  en  Fransche  roodkrgtstiften  worden  echter 
vervaardigd  door  het  rood  krgt  fUn  te  wrgvea, 
te  slibben,  met  gom  aan  te  roeren  en  daarna 
te  laten  drogen. 

Boodliggend  of  rood-doodUffgend  noemen 
de  mgnwerkers  te  MansMd  de  laag,  welke 
ligt  op  de  door  hen  weggenomen  koperlei 
en  geen  erts  bevat,  zoodat  zg  voor  hen  dood 
is.  Die  naam  is  voorts  gebezigd  ter  aanduiding 
van  de  onderste  lagen  der  dyuformatle,  welke 
men  te  voren  roeden  zandsteen  heette.  Zg 
komt  in  Daitschlaad  voor  en  bedekt  gewoon- 
igk onmiddeligk  de  steenkolenbeddingen;  ge- 
woonigk bestaat  zg  uit  dikke  lagen  vaa  een 
conglomeraat  (samenklonteringsgesteente),  dat 
aan  een  gzerhoudend  bindmiddel  zgne  roode 
kleur  ontleent  en  overbigfelen  bevat  van  coni- 
feren, boomachtige  varens  en  paardestaarten. 

Bood  Busland,  ook  Botkrmutmh  Bmum^ 


ROODBUSLAND— ROOFDIEREN. 


81 


Stu  of  het  RiuriBch  woiwodeaolutp  geheeten, 
WM  een  befltsndde^  ran  het  Toormalig  Ko- 
ningrOk  Polen  en  omratte  het  hedendaagsche 
tot  Ooetenrpk  behoorende  Galicid  en  Lodo- 
miri6  met  het  landschap  Chelm,  alaoo  het 
nddoosteiyk  gedeelte  ran  het  gonvernement 
LnbUn.  De  naam  Is  afkomstig  ran  het  door 
den  Kletn-Ronisehen  stam  der  Roethenen  be- 
woonde gewest  aan  den  noordoosteltiken  Toet 
der  Carpathen,  waar  eenwen  lang  Russische 
Vorsten  nit  het  Huis  van  Bmrik  heersehappQ 
▼oerden,  totdat  sU  door  de  Hongaren  ens. 
werden  verdreven.  Reeds  door  Wladiwtir  de 
Groote  (980)  werden  de  Teijaagde  Slawen  na 
de  Teroveiing  van  de  stad  Ttjerwen  bQ  Ros- 
tand ingeigfd  en  men  noemde  het  landT^er- 
wenni^a  Rnssia.  Daar  echter  het  Poolsohe 
woord  „t^fermnoi"  de  beteekenis  heeft  van 
rood,  100  is  daardoor  de  naam  van  Rood 
Rusland  ontstaan. 

Boodververij  (De)  is  een  belangrQketak 
▼an  ngrerheid.  Z0  bedient  aieh  doorgaans  ran 
meeto^Py  cochenille,  lakdye,  roodhont  en  saf- 
floer en  in  onsen  t^d  yooral  van  anilincTerf- 
stoffen,  welke  op  dit  gebied  eene  belangrQke 
omwenteling  veroonaakt  hebben.  Zyde  verft 
men  gewoonigk  met  anilinerood.  Rozen-  tot 
karmSnrood  verkrOgt  men  door  middel  van 
diamantfiiehsine.  Men  verwarmt  water  tot  37° 
€.,  doet  er  opgeloste  fhcbsine  bO  (voor5Ned. 
pond  licht  rosenrood  16  Ned.  wich^es  füchsine), 
terwgi  men  donkerder  schakeeringen  erlangt 
door  de  hoeveelheid  fticlisine  te  vermeerderen. 
Men  dompelt  daarin  de  K0de  en  wascht  ze  ver- 
volgens in  kond  water,  waaraan  iets  zwavelznor 
Is  toegevoegd.  Heeft  men  aan  de  zi|de  vooraf 
een  knrknmabad  gegeven,  dan  verkrygt  men 
ponoeao.  Met  saAranlne-,  cerise-,  magdaiarood 
en  grenadinerood  verft  men  de  stof  rechtstreeks 
in  een  warm,  seepbevattend  bad,  waarna  men 
se  aftpoelt  met  kokend  water,  waarin  eenig 
wOnsteenzovr  Is  opgelost  Eene  scharlakenklenr 
vokrOgt  men  met  anilineponcean  of  gerano- 
slne,  en  nog  fraaier  met  eoslne  of  primeroae. 
Om  met  cochenille  eene  rozenklenr  te  geven, 
verft  men  de  stof  In  een  lanw  warm  bad  met 
eocheniUe  ammoniacale  en  verlevendigt  de 
klenr  met  asQnznnr.  Door  grooter  cochenille- 
gehalte verkrtlgt  men  karmozt|n.  Saffloerkar- 
n^n  geeft  kersrood  en  scharlakenrood.  Het 
saffloerbad  vermengt  men  met  citroenznnr. 
Ook  wol  verft  men  het  fraaist  met  ftichaine, 
op  dergelOke  wQs  als  de  zflde.  Om  met  coche- 
nille rozenrood  te  verven,  kookt  men  (op  10 
Ned.  pond  wol)  250  Ned.  wich^es  wgnsteen, 
IMX)  Ned.  wichQes  tinchloride- oplossing  en 
125  Ned.  wich^es  cochenille  eenige  minuten 
met  water,  dompelt  de  stof  er  in  en  laat  het 
^■"ocht  onder  gedurig  omroeren  een  half  uur 
koken.  Begeert  men  eene  scharlakenklenr, 
dan  lost  men  In  water  (tfzeren  en  koperen  ketels 
moeten  hierbO  vermeden  worden)  800  Ned. 
wich^es  wensteen,  125  Ned.  widi^es  zuring- 
luni^  100  Ned.  wichijes  chloortin,  80  Ned. 
wiohQës  tinrood,  80  Ned.  wichtjes  flavine  en 
800  Ned.  wich^es  cochenille  op,  koelt  de 
oplossing  af  met  eenig  koud  water,  dompelt 
de  stof  er  in  en  laat  het  vocht  koken.  Deze 
kleur  is  zeer  fraai,  maar  niet  zeer  vast.  Dit 
laatste  geldt  evenzeer  van  alle  scharia- 
kenanlHnékleuren,  welke  daarenboven  duur 
«On.    De    meest  eehte  klenr  verkriigt  men 

xin. 


door  het  lakdye,  als  men  verft  met  eene 
oplossing  van  800  Ned.  wichtjes  wensteen, 
250  Ned.  wichtjes  chloortin,  80  Ned.  wich^es 
suringznnr,  80  Ned.  wichtjes  flavine  en  500 
wich^es  lakdye.  Dit  laatste,  moet  men  vooraf 
met  kokend  water  (de  helft  van  ztip  gewicht) 
aanmengen  en  er  eene  gelijke  hoeveelheid 
van  eene  chloortinoplossing  b0voegen.  Men 
laat  de  stof  een  half  uur  in  die  oplossing 
koken.  —  Om  katoen  en  Hnnen  rosenrood  te 
verven,  brengt  men  de  goed  gebleekte  stoffen 
in  een  kond  saffloerkarmtjnbad,  roert  ze  hierin 
om,  totdat  de  klenr  niet  donkerder  wordt, 
en  brengt  ze  daarna  In  een  met  wQnsteenznnr 
klaargemaakt  bad.  Door  de  grootere  of  kleinere 
hoeveelheid  saffloerkarmHn  brengt  men  de 
verschillende  schakeeringen  voort.  Om  onecht 
Tnrksch  rood  te  verkrijgen,  legt  men  de  stof- 
fen des  nachts  in  een  afkooksel  van  IVs  pond 
snmak,  bewerkt  ze  daarna  een  uur  lang  met 
eene  salpetersure  tinoplossing  (8°  B.)  en  verft 
ze  daarna  in  een  koud  bad,  waaraan  men  een 
afkooksel  van  10  Ned.  pond  roodhont  heeft 
toegevoegd.  Roode  aniUnekleuren  worden  voor 
katoen  weinig  gebruikt,  omdat  deze  aan  pümt- 
aardige  vezels  niet  zulke  fraaie  schakeeringen 
geven  als  aan  dierlijke.  Men  dient  hierbij  niet 
te  vergeten,  dat  menig  bestanddeel  van  deze 
talrijke  verfstoffen  vergiftig  is. 

Boodvonk  (scarlatina),  een  door  koorts 
vergezelde  huiduitslag,  onderscheidt  zich  door 
eene  helder  roode  of  aardbeziënachtige  klenr 
der  huid,  welke  zich  algemeen  verspreidt  of 
op  enkele,  niet  verhevene  plekken  te  voor- 
Bchyn  treedt,  alsmede  door  dergelijke  roodheid 
van  het  slijmvlies,  vooral  van  de  tong,terwyi 
de  tongtepeltjes  hoogrood,  opgezet  en  zeer 
gevoelig  z|jn.  Voorts  vertoont  zich  daarb|j 
keelontsteking.  Eén  en  ander  eindigt  met 
afschilfering  der  opperhuid,  doorgaans  in  den 
vorm  van  lappen.  Meestal  vertoont  zich  de 
roodvonk  epidemisch  en  zQ  verspreidt  zich 
daarenboven  door  eene  eigenaardige  besmet- 
telijkheid, welke  het  gevaarlijkst  schijnt  te 
wezen  in  de  afschilferingsperiode.  Ctowoonltjk 
ontwaart  men  btj  het  uitbarsten  der  ziekte 
eene  aanmerkelijke  versnelling  van  de  pols, 
die  180  tot  200  slagen  doet  In  de  minuut  De 
verschgnselen  klimmen  gedurende  7  tot  8 
dagen,  waarna  z|j  weder  geleidelijk  alÉemen. 
De  behandeling  bestaat  fo  een  eenvovdlg, 
zacht  nitwasemend  dieet  bfj  eene  matige 
kamertemperatuur.  Door  sommigen  wordt  het 
insmeeren  der  huid  met  vet  aanbevolen. 
Vertoonen  zich  daarby  andere  verschgnselen 
van  zorgwekkenden  aard,  zoo  raadplege  men 
een  kundigen  arts. 

Boofdieren  (Ferae,  Carnivora)  moest  men 
In  mimeren  zin  alle  dieren  noemen,  welke  zich 
met  andere  dieren  voeden.  Oeweonigk  echter 
bedoelt  men  met  dien  naam  eene  orde  van 
zoogdieren,  die  uMrtultend  leven  van  vleesch 
en  bloed.  In  den  bouw  van  hun  lichaam  ziet 
men  gewoonigk  kiaoht,  snelheid  engemakke- 
Iffkheid  van  beweging  vereenigd.  Hnn  schedel 
(zie  begaande  flgnnr)  is  kort,  gedrongen,  rond 
en  sterk;  de  hersenen  s|jn  klein,  de  groeven 
aan  de  slapen  diep,  de  Jnkbogen  sterk  naar 
buiten  uitgelegen  en  de  kauwq»leren  onge- 
meen ontwikkeld.  De  kaken  zQu  des  te  korter 
en  gedrongener,  de  opst^gende  takken  der 
onderkaak   des  te  broeder  en  de  kop  i»  des 

6 


82 


BOOFDIEREN-aOOK. 


te  ronder,  naarmste  het  dier  rooteichtiger  is. 
De  drie  soorten  yan  taaden  iQn  in  beide 
kaken  aanwezig;  de  snytanden,  meestal  ten 
getale  van  6,  ijin  doorgaans  klein,  schnlBa 
geplaatst  en  leer  scherp,  —  de  hoektanden 
groot,  gekromd,  pnntig  en  loodanig  geplaatst, 
dat  ae  bjj  het  slaiten  van  den  bek  langs 
elkaftr  Tallen.  Achter  de  hoektanden  Tolgen 
eenige  kleine,  kegelvormige,  pnntige,  óenwor- 
telige  kieMn,  welke  den  naam  van  valsche 
maiütanden  dragen.  De  rQ  der  eigenlOke, 
meerwortelige  maaltanden  begint  met  eene 
groote  kies,  loo  scherp  als  een  mes  en  Tan 
onderscheidene  scherpe  ponten  yoonden,  den 
yleeschtand  of  seheorkies,  waarop  soms  onder- 
scheidene knobbelkieien  yolgen,  welke  yan 
stompe  yerheyenheden  t^n  yoorzien.  Hoe 
rooflmcbtiger  een  dier  is,  des  te  kleiner  is 
het  aantal  zyner  knobbelkieaen.  en  bV  het 
nattigen  yan  gemengd  yoedsel  hebben  dese 
eene  breede  kroon,  sooals  wjl  bQ  den  beer 
opmerken.  De  weeke  lippen  der  roofdieren  i^u 
steeds  met  kneyelharen  beiet,  en  yan  hnnne 
sintoigen  i^n  gesicbt,  gehoor  en  reok  uitstekend 
ontwikkeld.  Hanne[teenen  zlJn  gescheiden  en 


yan  de  grootste  roofdieren  yeeUü  afbeeldingen 
geyonden  worden,  zttn  ondeiscbeidene  kleinere 
roofdieren  yoorgeételd  op  neyensgaan  de  plaat. 

Eyenals  de  yinpootigen  yroeger  als  water- 
roofdieren aan  de  orde  der  yerschenrende  dieren 
werden  toegeyoegd,  rekenden  yele  dierkandi- 
gen  yroeger  ook  de  Jfwee^mM^f  (Inseetiyora), 
b|fy.  den  mol,  den  egel,  de  spitsmois  enz.,  tot 
de  roofdieren. 

Boof^ogels  (Baptatores)  onderscheiden 
zich  onder  de  yogels  door  de  yolgende  ken- 
merken: de  boyensnayel  is  haaksgewtfs  om- 
gebogen en  somtgds  yan  éen  of  twee  tand- 
yormige  nitsteeksels  yoonden.  De  krachtige 
gangpooten  hebben  zityoeten,  gewapend  met 
zeer  sterke,  gekromde  klauwen.  In  de  ylengels 
yindt  men  10  slagpennen  yan  den  eersten  rang, 
en  het  darmkanaal  is  als  dat  yan  yleescbetende 
dieren  zeer  kort.  Tot  deze  orde  behooren  3 
ftuniliën,  nameigk  die  der  (Herem  (Ynltoridae), 
Vdlke»  (Falconidae)  en  ÜUem  (Strigidae).  Zie 
yerder  onder  deze  namen.  Op  neyensgaand 
tweetal  platen  zttn  de  merkwaardigste  roof- 
yogels  afgebeeld. 

Book  is  eene  stof,  welke  uit  brandenae 


De  Bchedel  van  een  leeuw. 


met  kromme,  scherpe  klauwen  gewapend;  bt| 
sommige  kan  het  klauwlid  opgetrokken  worden. 
241  hebben  niet  minder  dan  4  teenen,  en  by 
sommige  yindt  men  er  5.  De  wUO^  hebben 
eene  dubbele  ry  tepels  aan  den  buik.  De  Jongen 
worden  blind  geboren  en  het  duurt  lang 
yoordat  zy  in  hun  eigen  onderhoud  kunnen 
yoorzien. 

De  dieren  dezer  orde  wyken  onderling  af, 
yooral  in  het  gebit  en  in  hun  lichaamsyorm  of 
habitus  en  yooral  ook  in  de  wyze,  waarop 
de  ledematen  met  den  grond  in  aanraking 
komen.  Sommige  toch,  ztXMÜs  de  beer,  zetten 
by  het  gaan  den  geheelen  yoet  op  den  grond, 
en  men  noemt  hen  Zocigantgtrê  (Plantigrada), 
—  andere  den  halyea  yoet,  en  men  geeft  aan 
deze  den  naam  yan  SaLfkootgcmgin  (Semi- 
plantigrada),  —  en  de  meeste  zetten  alleen 
de  teenen  op  den  grond,  en  men  heet  hen 
Tèmigtmgmn  (Digitigrada).  Tot  deze  laatste 
behooren  de  Katten  (Felida),  de  Hyena*s 
(Hyaenida)  en  de  Honden  (Canida),  —  tot  de 
Halteoolgangers  de  Stinkratten  (Viyerrida)  en 
de  Harters  (Muatelida).  Men  raadplege  wyders 
de  artikelen  onder  die  namen.  Ter^l  aldaar 


of  tot  eene  bepaalde  temperatuur  yerwarmde 
lichamen  in  den  yorm  yan  een  neyel  opetygt. 
Die  stof  is  gedeelteiyk  damp-  of  gasyormig  en 
bestaat  gedeelteiyk  uit  yaste  deeltjes,  welke 
den  rook  zichtbaar  maken,  door  de  gasyormige 
bestanddeelen  medegesleept  worden  en  met  de 
gecondenseerde  gasyormige  bestanddeelen  op 
koudere  yoorirerpen  neerslaan.  Heeft  deze 
neerslag  eene  zwarte  kleur,  dan  geeft  men 
daaraan  den  naam  yan  roet  net  roeken  ia  l>y 
het  gebruik  yan  gewone  brandstoffen  stee^ 
een  teeken  yan  onyolkomeae  yerbranding,  en 
naar  mate  de  yuurhaard  gebrekkiger  is  inge- 
richt, sQlgt  meer  rook  uit  den  schoorsteen  op. 
Daar  rook  de  lucht  op  eene  onaangename 
wyze  yerontreinigt,  is  men  er  —  yooral  in 
Engeland  —  reeds  lang  op  bedacht  geweest, 
om  den  rook  te  yerbranden  of  te  yerwyderen. 
Dit  kan  op  yerschiilende  wyzen  geschieden, 
nameiyk:  mechanisch,  door  het  wasschen  der 
yerbrandingsproduoten,  —  door  eene  ywbeterde 
inrichting  der  roosters,  waardoor  de  lucht  beter 
tot  de  brandstof  kan  toetreden,  —  door  lucht 
naar  de  yerbrandingsproducten  te  brengen  op 
eene  plaats,  waar  zj)  nog  warm  genoeg  zyn 


KLEINERE  1 


GeïlluBtroerde  Encyclopacdie.    3de  druk. 


ROOFDIEREN. 


■ticyon  veaaücos). 


9.  Wezel  (Mustela  viilgaris)  in  het  winterkleed. 

Bij  het  artikel:  Koofdiereu. 


ROOFVC 


6a.  KouiBgswouNv  (Milvas  regalia).    2a.  Trekvalk 
(Falco  peregrinas). 


Ba.  Sohedel  vnn  den  arend. 


(ioïllustreorde  Encyclopaedic.    2de  druk. 


^GELS.   I. 


B\  KlRuw  van  d«n  arend. 


1.  Secretarisvogel  (Gypogeranus.  aerpeutarius». 

Bij  hot  artikel :  UoolviiKela. 


ROOFVO 


Geïllustreerde  Eucyclopuedie.    2de  druk. 


GELS.    II. 


^ptiron  p»rttauptcrnB  /, 


Bij  hot  artikel :  Boofrogcls. 


BOOK-BOOBDA. 


83 


om  Tolkomen  te  TerbrandeD,  —  door  den  rooster 
ongeigk  of  slechts  gedeelteltik  Tan  brandstof 
te  Yoonien,  —  en  door  een  regelmaügen  aan- 
voer Tan  brandstof. 

Het  mechanisch  wasschen  geschiedt  door 
den  rook  te  laten  strOken  door  eene  mimte, 
waar  hO  een  4|nen  regen  ontmoet  ^  maar 
deie  inrichting  beeft  het  nadeel,  dat  ^  door 
sterke  afkoeling  de  trekking  vermindert 
Tot  de  verbeterde  roosters  behooren  de  trap- 
rooster,  de  rooster  met  verdiepingen  vanl^- 
gem  en  de  kettingrooster  van  Zudker^  die 
eene  meer  volkomene  verbranding  bevorde- 
ren. Eene  inrichtiiigy  om  lacht  tot  de  ver- 
brandlngsprodacten  te  doen  toetreden,  is  de 
gesi^eten  vanrbmg  van  Fnrkeij  —  en  tot  de 
inrichtingen,  waarby  de  rooster  ongeltik  of 
gedeelte^k  van  brandstof  wordt  voormen, 
behoort  die  van  DwmSrg.  Zolk  een  rooster  is 
in  het  midden  verhoogd  en  heeft  alxoo  den 
vorm  van  een  ladeL  Daartoe  dient  ook  de 
dubbele  vonrhaard  van  Fakhaim.  EindelVk 
heeft  men  een  groot  aantal  inrichtingen  tot 
regelmatigen  aanvoer  van  brandstof,  ao^kf  die 

.  iBBrWedgwi 


met  omgekeerdenJnfihtflteoom. 
en  vooral  die  van  SimUgff  welke  later  door 
CoUiêr  en  Deern  verbeterd  werd.  Het  isdnide- 
igk,  dat  een  doelmatige  aanvoer  van  brandstof 
uitstekende  diensten  bewSst  voor  eene  vol- 
komene verbranding. 

Booktopaas,  sie  KwarU. 

Boom,  ne  onder  BoUr  en  lidk. 

Boomsoh  Katholieke  Kerk,  de  Ka- 
tkoUoUmut. 

Boon  (Albrecht  Theodor  £mil,  graaf  von), 
Praisisch  veldmaarschalk  en  minister  van 
Oorlog,  geboren  den  SOsten  April  1808  te 
Plenshagen  bQ  Kolberg,  ontving  sedert  1816 
sttne  opleiding  op  de  luiidettenscmool  te  Kalm, 
sedert  1818  bQ  het  kadettenkorps  te  Berigo, 
trad  in  1821  in  dienst  bff  het  14de  regiment, 
in&nterie,  bezocht  in  1824—1827  de  alge- 
meene  kitlgaschool  te  BerlQn,  waar  hQ  zich 
met  Ifver  toelegde  op  de  tactiek  en  op  de 
aardrgkskonde,  en  werd  in  1827  opvoeder  en 
in  1829  leeraar  by  het  kadettenkorps  te  Ber- 
ign.  Toen  verschenen  igne  alom  verspreide 
.AnOngsgrande  der  Erdkande  (1884;  12de 
drnk,  1868)"  en  de  „Grandzttge  der  Erd-, 
YOlker-  and  Staatenkande  (1882-1840;  Sde 
drok,  1847~-1866,  8  dln)*'.  In  1838—1836 
was  hy  werkzaam  b|f  de  topographische  op- 
metingen van  den  generalen  staf.  In  1885 
werd  hg  als  leeraar  aan  de  krtfgsschool  en|in 
1886  als  kapitefai  bQ  den  generalen  staf  ge- 
plaatst en  tevens  tot  lid  van  de  hooge  militaire 
examencommissie  benoemd.  Daarop  leverde 
hy  eene  ^MilitSrische  Underbeschreibnng  von 
Eoropa  (1887)*^,  alsmede  een  eerste  gedeelte 
van  de  militaire  monographie:  .Die  Iberische 
Halbinsel  (1889)".  In  1842  zag  hy  zich  bevor- 
derd tot  nu^oor  en  by  den  generalen  staf  van 
bet  7de  armeekorpe,  doch  in  1848  weder  naar 
Beriyn  verplaatst  en  werd  tevens  belast  met 
bet  militair  onderwys  van  Prins  JMedriek  Karl, 
dien  hy  voorts  naar  de  nnlversiteit  te  Bonn 
en  op  zyne  reizen  naar  Italië  en  Frankryk 
vergezelde.  In  Maart  1848  werd  hy  by  den 
generalen  staf  van  het  8Bte  armeekorps  ge- 
plaatst en  eerlang  tot  chef  daarvan  benoemd, 
en  woonde  in  1849  den  veldtocht  in  Baden 
by.  In  1850  werd  hy  luitenant  kolonel  en 
XIII. 


kommandant  van  het  SSste  regiment  en  in 
1851  koloneL  In  1856  verkreeg  hy  het  kom- 
mando  over  de  20ste  brigade  infiinterie  in 
Posen  en  in  1858  dat  van  de  14de  divisie  in 
Dttsseldorf.  Eene  memorie,  ingeleverd  in  1858 
aan  den  Prins  Begent,  over  de  gebreken  van 
het  leger  en  over  de  noodzakeiyke  verbeteringen 
wekten  diens  opmerkzaamheid,  en  von  Boon 
werd  in  1859,  nadat  hy  in  Mei  tot  luitenant- 
generaal  was  bevorderd,  benoemd  tot  lid  der 
commissie  voor  de  reorganisatie  van  het  leger. 
Na  het  aftreden  van  JBomn  zag  hy  zich  den 
5den  December  1859  met  de  portefeuille  van 
Oorlog  en  den  16den  April  1861  ook  met  die 
van  Marine  belast  De  cordaatheid,  waarmede 
hy  optrad  by  de  verdediging  dier  reorganisatie, 
vooral  nadat  zy  door  de  liberale  meerderheid 
van  het  Huis  van  Afgevaardigden  bestreden 
was  en  de  daarvoor  noodige  gelden  geweigerd 
waren,  maakte  hem  tot  een  gunsteling  van 
Koning  WUMmy  die  de  hwschepping  van  het 
leger  als  zyn  eigen  werk  beschouwde,  doch  in 
het  Huis  van  Afgevaardigden  gaf  zyne  stoute 
taal  aanleiding  tot  herhaalde  botsingen.  Kwam 
hy  aanvankeiyk  veel  te  kort  in  parlementaire 
vormen,  hy  maakte  ze  later  tot  zyn  eigen- 
dom en  ontwikkelde  zich  tot  een  uitstekend 
redenaar.  Zelft  wist  hy  de  oppositie  te  gemoet 
te  komen  en  zieh  naar  den  wensch  der  Kamer 
te  voegen,  zonder  evenwel  de  hoofdzaak 
prys  te  geven.  Terwyi  hy  alzoo  de  reorgani- 
satie in  het  Parlement  in  beginsel  verdedigde, 
bracht  hy  haar,  in  Q>yt  van  alle  geldeVke 
bezwaren,  practisdi  ten  uitvoer,  en  wel  op 
zoo  voortreiléiyke  wyae,  dat  in  1866  de  mo- 
'  Melmaking  zonder  eenige  stoornis  plaats  greep, 
het  leger  voltallig  en  uitmuntend  uitgerust 
was  en  by  het  einde  van  den  oorlog  meer 
manschappen  telde  dan  in  den  beginne.  De 
Koning  benoemde  hem  den  Ssten  Juni  van 
laatstgenoemd  Jaar  tot  generaal  der  inflmte- 
rie,  verleende  hem  de  Orde  van  den  Zwarten 
Adelaar  en  schonk  hem  eene  aanzieniyke 
dotatto.  Met  niet  minder  roem  was  hy  werk- 
zaam in  1870,  en  de  Koning  herhaalde  zyne 
dankbetuiging  door  de  verdienste  van  wn 
Boon  te  erkennen  by  de  viering  van  zyn 
50-Jarigen  diensttyd  op  den  9den  Januari  1871. 
Op  den  16den  Juni  daaraanvolgende  werd  hy 
in  den  gravenstand  opgenomen  en  met  eene 
nieuwe  dotatie  beloond.  De  portefeuille  van 
Marine  legde  hy  den  Sisten  December  1872 
neder,  maar  werd,  toen  von  BUmarék  afttand 
deed  van  het  voorzitterschap  van  het  Pruisi- 
sche ministerie,  den  Isten  Januari  1873  tot 
diens  plaatsvervanger  en  tevens  tot  generaal- 
veldmaarschalk  benoemd,  terwyi  hem  gene- 
raal von  Kamekê  als  plaatsvervanger  in  het 
departement  van  Oorlog  werd  toegevoegd.  Den 
9den  November  1878  ontving  hy  op  ^n  ver- 
zoek zyn  ontslag  als  eerste  minister  en  hoofd 
van  het  departement  van  Oorlog  en  begaf  zich 
naar  Gfltergotz  by  Potsdam.  In  1874  verkocht 
hy  dit  landgoed,  woonde  na  dien  tyd  by  af- 
wisseling op  Neuhof  by  Ck>burg  en  op  Krob- 
nitz  by  Görlitz  en  overleed  den  23sten  Fe- 
bmaH  1879. 

Boorda  is  de  naam  van  een  aanzieniyk 
Friesch  geslacht.  Van  de  leden  vermelden 
wy:  JPopke  Boorda  y  in  1468  grietman  van 
Idaarderadeel ;  —  Fndmk  Boorda^  in  1521 
grietman  van  Scboterland  en  reeds  in  1515 

6* 


84 


ROORDA-BOOS. 


mede  aCe^vaardigd  naar  den  Hertog  mm  Qddêr^ 
om  hem  te  vertoeken,  in  Friesland  te  komen; 
in  1521  werd  hy  in  een  gereeht  van  het 
volk  van  den  Bisschop  van  Utrecht  tegen 
de  Gelderschen  door  het  eerste  gevangen  ge- 
nomen, en  in  1545  behoorde  hy  tot  de  mede- 
onderteekenaars  der  resolutie  tot  bescherming 
van  *slands  privilegiën;  —  Frams  Roofda^ 
in  1538  olderman  van  Sneek  en  grietman 
van  Wymbritseradeel;  —  Waite  Boordaj 
doctor  in  de  rechten,  grietman  van  Hennaar- 
deradeel  en  in  1539  door  de  Staten  afigevaar- 
digd  naar  de  Landvoogdes;  —  PopkeRoorda, 
mede  onderteekenaar  van  het  Verbond  der 
Edelen  en  als  voorstander  der  Hervorming 
in  1568  door  den  Bloedraad  verbannen;  — 
SéMte  Moarda,  desgeiyks  tot  het  Verbond 
der  Edelen  behoorend;  —  Emurt  Eoorda^  een 
vryheidlievenden  Fries,  in  1572  gevangen  ge- 
nomen en  in  1576  overleden;  —  Jokaumet 
Moardat  een  verdiensteiyk  rechtsgeleerde  en 
in  1579  raadsheer  in  het  Kamergerecht  van 
Spiers;  hy  hield  sich  aan  de  syde  vanSpai^e 
en  werd  deswege  eenigen  tyd  op  de  kasteelen 
Loevestein,  Woerden  en  Rammekes  gevangen 
gebonden,  waarna  hy  het  land  verliet;  •— 
Kard  Boorda,  mede- onderteekenaar  van  het 
Verbond  der  Edelen;  hy  werd  gebannen, 
swierf  gendmen  tyd  in  Dnitschland  en  Frank- 
ryk  rond,  behoorde  tot  de  yverigste  voorstan- 
ders der  onafhankeiykheid  van  Friesland  en 
Jaren  lang  tot  de  gemeennamste  vrienden 
van  Graaf  Lodewyh  vtm  Nasêo»,  was  tevens 
een  man  van  groote  geleerdheid,  sooals  biykt 
nit  syne  ^Rndimenta  religionls  christianae 
(1591)''  en  overleed  den  lOden  November 
1601;  —  en  Wjjfbrand  Boorda^  gewooniyk 
W$b9  W^bes  van  Gouifim  geheeten,  loitenant 
onder  hopman  Sieitk  vm  Jkikama  en  Spaansch- 
gesind  evenals  deie;  in  1677  maakte  hy  op 
vermetele  wyie  lich  meester  van  het  kasteel 
te  Leeuwarden  en  hield  er  den  drossaard 
MaUnettê  gevangen,  waarna  de  burgers  hem 
voor  eene  som  van  3300  galden  overhaalden 
om  af  te  trekken ;  hy  voerde  voorts  by  Zoutkamp 
bevel  over  een  schip,  dat  door  hopman  Tjaaird 
Tjéthêi  door  in  stilte  derwaarts  iwenmiende 
soldaten  genomen  werd,  sneuvelde  in  1584 
vÓOT  Oterdum  en  werd  in  de  Aakerk  te  Gro- 
ningen begraven. 

Tot  een  ander  geslacht  behoorden :  AJbra- 
ham  Roorda,  in  1620  grietman  van  Idaarde- 
radeel,  lid  van  gedeputeerde  Staten  van  Fries- 
land en  een  y  verig  tegenstander  van  het  Huis 
van  OraiOe;  —  Andrku  Boorda,  waarschyn- 
lyk  een  broeder  van  den  voorgaande,  in  1611 
benoemd  tot  hoogleeraar  in  de  logica  te  Fra- 
neker,  later  rentmeester-generaal  van  de  do- 
meinen en  van  het  Bildt;  —  en  Kard  Boorda^ 
grietman  van  Idaarderadeel ,  commissaris- 
politiek  by  verschillende  synoden,  lid  van 
Gedeputeerde  Staten ,  een  tegenstander  van 
het  Huis  van  Oramfe  en  wegens  syne  geleerd- 
heid door  JTtihmr  „een  ciersel  van  ons  land'' 
genoemd  (f  16  Januari  1670). 

Eindeiyk  vermelden  wy  nog:  Taco  Roorda^ 
een  Nederlandsch  geleerde.  Hy  werd  geboren 
te  BritBum  den  19den  Juli  1801,  promoveerde 
te  Groningen  in  1824  in  de  theologie  en  werd 
in  1825  eershalve  doctor  in  de  letteren.  Eerst 
werd  hy  predikant  te  LuUegast  in  Groninger- 
land,  toen  in  1828  buitengewoon  hoogleeraar 


in  de  Oostersche  talen  te  Amsterdam,  in  1845 
gewoon  hoogleeraar  in  de  taal-,  land-  en 
volkenkunde  voor  Nederlandsch  IndiS  te  Delft 
en  in  1864  hoogleeraar  aan  de  Ryks-instelling 
voor  Indische  taal-,  land-  en  volkenkunde  te 
Leiden.  Hy  overleed  aldaar  den  5den  Md 
1874.  Van  syne  geschriften  vermelden  wy: 
„Ontwikkeling  van  het  begrip  der  philosophie, 
tot  inleiding  in  de  bespiegelende  wysbegeerte 
op  het  tegenwoordig  standpunt  der  weten- 
schap (1835)",  —  „Proeve  van  Javaansehe 
poë^l  uit  het  Javaansehe  heldendicht  de 
Br&t&  JoedH  of  de  stryd  der  Barathas  (1841)", 

—  „Het  boek  RacUa  Virangon  of  de  geschie- 
denis van  Nabi-Moesa  (1844)",  —  „Zielkunde 
of  beschouwing  van  den  mensch  als  besleld 
weien  (1842;  3de  druk,  1864)",  —  „De  vry- 
heid  van  den  mensch  in  de  bepaling  van  syn 
wU  (1859)",  —  „Handleiding  tot  het  onder- 
wys  (1858)",  —  „Over  de  deelen  der  rede 
en  de  redeontleding  of  logische  analyse  der 
taal  tot  grondslag  voor  wetenschappeiyke 
taalstndie  (1852;  2de  druk,  1855)",  —  „Over 
dichtmaat,  versmaat  en  versbouw  ens.  (1863)", 

—  ^  A»^>^^on  ftgi^  ^w.  ^^  rfltnn*  van  de  ver- 
schillende spreekgeluiden  ens.  (1866)",  —  en 
„Het  geloof  en  de  gelooAgronden  van  een 
modem  Christen  (1871)". 

Roorda  vam  Ikfiioffaf  sie  JBjftin^a, 
Boos  (Rosa  Tbtim.)  is  de  naam  van  een  plan- 
tengeslacht uit  de  ftunilie  der  Sotaoêë».  Het  om- 
vat meerendeels  heesters,  die  in  het  bedt  syn  van 
stekels,  van  verspreide,  oneven  gevinde  blade- 
ren, gezaagde  blaadjes,  aan  den  bladsteel  vastge- 
groeide steunbUacUes,  van  alleen  of  tot  scherm- 


De  tbecroos. 


vormige  trossen  vereenigde  bloemen  en  kleine, 
harde,  sydeharige  vruchten,  die  met  de  vlee- 
sige,  sappige  kelkbuis  eene  schynvrucht  vor- 
men. Men  heeft  een  groot  aantal  soorten: 
volgens  LimdUif  78  en  daarenboven  24  twy- 
félaehtige,  volgens  Waüroth  24  met  235  ver- 
scheidenheden   en   volgens  Steudd  217.  Zy 


B00& 


85 


beriaden  zieh  alle  met  sleehts  een  drietal  uit- 
aoadeiiBgen  op  het  noordelVk  halflrond  tnaachen 
20  en  10^.  De  Honda-  en  Kaneelroien  orer- 
■chrgden  in  Finmarken  den  TOsten  breedtegraad 
en  in  Abe«ini6  grodt  een  roos  op  9^  N.  B. 
Asifi  telt  99,  Eoropa  85,  Amerika  14  en  Afrika 
8le6lit8.4  soorten.  Gewoonl^k  onderscheidt  men  8 
groepen,  te  weten:  PimpêrndrotM  (Pimpineilifo- 
Ua),  welke  laag  s||n  Tan  stam,  zelden  klimmen, 
rechte  stekels  van  ongeiyke  lengte,alleenstaande, 
xelden  gepaarde  bloemen  en  breed- langwerpige 
of  ronde  blaadjes  hebben,  zooals:  de  gele 
roos  (R.  Intea  MilL)^  waarsehgnlOk  afkomstig 
oit  Aiiatisch  Turkye,  met  gele  of  rood 
gestreepte  bloemen,  wier  bladeren  in  Grie- 
kenland tot  het  bereiden  van  thee  worden 
gebeilgd,  —  B.  hemisphaerica  Merrm.  met 
blanwgroen  loof  en  licht-gele  bloemen,  —  en 
de  eehte  Pimpemélroos  (B.  spinosissima  X.), 
een  leer  lagen,  sterk  vertakten  heester  met 
gele  bloemen;  •—  Kamtlroxe»,  doorgaans  met 
weinig  of  geene 
stekels,  ongeigke 
stennblaa^jes  en 
gewoonigk  roode 
bloemen,  zooals  de 
eigenlfke  kaneel- 
roos  (B.  einnamo- 
mea  X.)»  met  ka- 
neelbminen  bast 
om  de  Jonge  tak- 
ken ,  in  Znid- 
Dnitsehland  en 
diar  in  de  berg- 
streek  groeiend,— 
de  bergroos  (Bosa 
alpina  X.),  in  de 
bergstreek  van 
Midden- Eoropa  te 
Tinden  en  nanwe- 
mks  3  Ned.  palm 
hoog,  —  de  Virgi- 
nisehe  roos  (B. 
Tirginiana  MUI.), 
in  Noord-Amerika 
te  Tinden,  —  de 
glansbladige  roos 
(B.  Ineida  JSirh.) 
met  talrQke  Ter- 
takte  stengels  en 
aeer  kleine  bloe- 
men, — -  en  de 
roodbladige    roos  pi^  o 

(B.    mbrifolia  ^' 

FiU.)y  een  Trg  hoogen  heester,  met  blanw- 
aohtig  roode  takken,  flraairoode,  blanwaohtig 
groene  bladeren  en  lichtroode  bloemtrossen; 
—  TVMTOfo»  (Hortenses),  rechtstandige,  niet 
zeer  hooge  heesters  met  stekels  en  klierdra- 
gende  borstels,  looals  de  roos  Tan  Damascns 
(B.  DassMoena  MUL)  met  styTO  takken  en 
tw9gen,  gekromcte,  wel  eens  roode  stekels, 
aan  de  ondenyde  behaarde  bladeren  en  tot 
trosTormige  bloemsehermen  Toreenigde  bloe- 
men, reeds  in  de  dagen  der  Ondheid  oit  het 
Oosten  naar  Beneden-Italiö  OTcrgebraeht,  wel- 
lieht  de  Termaarde  roos  Tan  Paestnm,  doch 
in  de  16de  eenw  nogmaals  naar  Eoropa  OTer- 
geplant,  waar  sy  de  moeder  werd  der  Bosa 
belgiea  en  der  pompoenrooe,  —  de  York- 
Laaeasterroos  (B.  Tariegata)  met  witte  en 
roode  bloemen,  somtyds  op  denieUden  stam. 


—  demaandrooB(B.menstnia),  — decentiiblia 
X.  met  Btyve  takken  en  ongeiyke,  gekromde 
stekels,  —  de  proTonceroos  (B.  proTincialis 
MUI.)  met  kleine,  ronde,  meestal  gepaarde 
bloemen,  —  de  mosroos  (B.  moscosa  ^i/.)  met 
moeachtige  klierborstels  aan  den  kelk,  —  en 
de  Fransche  roos  (Bosa  gallica  L.);  —  Sonds- 
romen  (Caninae),  opstaande,  sterk  Tertakte 
heesters  met  min  of  meer  gebogen  stekels,  Tr{| 
breede  stennblaadjes,  meestal  gOTinde  kelk- 
slippen en  lederachtige  vrachten,  zooals  de 
Tiltbladige  roos  (B.  tomentosa  Sm,),  die  Vj^ 
Ned.  el  hoog  wordt  en  eetbare  Trachten  op- 
ICTert,  —  de  appelroos  (B.  villosa  X.),  met 
sterk  behaarde,  smalle  bladeren  en  veelbloe- 
mige,  schermvormige  trossen,  —  deeigeniyke 
hondsroos  (B.  canina  X.)  met  een  2  Ned.  el 
hoogen  stam,  ellipsvormige,  naakte  of  Tan 
onder  behaarde  blaadjes  en  donkerroode  Trach- 
ten en  de  witte  roos  (B.  alba  X.),  die  byna 
4  Ned.  el  hoog  wordt  en  enkele,  witte  bloe- 
men draagt;  — 
Bumddraxen  (Co- 
rymbiferae)  met 
opgaanden,  kroi- 
penden  of  klim- 
menden  stengel , 
min  of  meer  ge- 
kromde stekels, 
smalle  steunblaad- 
Jes  en  Tcelal  in 
schermTormige 
trossen  gerang- 
schikte bloemen, 
zooals:  de  veld- 
roos  (B.  arTonsis 
Budê.)  met  krol- 
pende  of  klimmen- 
de stengels  ter 
lengte  Tan  2  Ned. 
el  en  witte,  zelden 
lichtroode  bloe- 
men, —  de  altyd- 
groene  roos  (B. 
semperTirens  X.) 
met  een  krnipen* 
den  of  klimmenden 
stengel  ter  lengte 
Tan  5  Ned.  el, 
doorgaan  s  dicht 
met  stekels  bezet, 
met  aan  beide  zy- 
den  glanzige,  OTcr- 
biyTcnde  bladeren 
en  witte  bloemen,  —  de  eigeniyke  bondel- 
roos  (B.  moltiflora  TIMMft),  met  een  opgaan- 
den stam,  OTcrhangende,  stekelige  takken, 
behaarde  twygen  en  bladeren  en  talryke  licht- 
roode bloemen  (in  1804  uit  China  naar  Eoropa 
OTcrgebracht),  —  de  moskosroos  (B.  mofl»hata 
MUI,)  met  opgaanden  stengel,  —  de  noiset- 
roos  (B.  noisetteana  1%.  et  B.)  met  roode 
bloemen  en  als  trenrroos  bekend,  —  en  de 
prairieroos  (B.  setlgera  {Mteh».)  met  een  zwak- 
ken, soms  klimmenden  stengel:  —  Bdelrozen 
(Nobiles),  met  opgaanden,  doen  Taak  zwak- 
ken stengel,  gekromde  stekels,  Try  groote 
steonbladen  en  groote  bloemen,  zooals  de  eehte 
edelroos  (B.  chinenesis  Jaeq,  of  B.  indica)  met 
zwakken  stam,  zwakke  takken,  onbehaarde 
bladeren,  smalle  stennblaadjes  en  donne 
bloemstelen,  in  China,  wellicht  ook  in  Japan 


De  bourbonroos. 


86 


BOOS. 


te  huis  behoorend  en  ia  1789  naar  Europa 
overgebracht,  —  de  theeroos  (R.  fragrans  JUd.) 
met  nog  al  stÜTe  takken,  minder  gekromde, 
roode  stekels  en  groote,  geurige  bloemen,  de 
eerste  in  rang  onder  de  rozen  en  sedert  1810 
in  Europa  oyergebracht,  —  demaaadrooe  (EL. 
semperflorens  Omrt,)  met  een  lagen  stengel, 
dunne  takken  en  sedert  1789  of  1802  in  ons 
werelddeel  groeiend,  —  de  Bourbonrooe  (B. 
borbonica  Red,),  afkomstig  van  het  eiland 
Bourbon,  ens.;  —  Banhrage»  (Banksianae), 
heesters  met  een  opgaanden,  schier  rankenden, 
in  den  regel  met  stekels  beaetten  stengel,  aoo- 
als  de  Bankroos  (B.  Banksiae  JZ.  Br.)  met 
witte  of  gele,  leer  welriekende  bloemen;  —  en 
JEnkdbladige  roten  (Simplicifoliae).  lage,  op- 
gaande heesters  met  enkdvoudige  bladeren,  loo  • 
als  B.  simplicifolia  SdUwb.  met  gele  bloemen  en 
in  Siberië  en  Tartarjje  te  vinden.  Wy  geven 
hierby  afbeeldingen  van  de  theeroos,  de  Bour- 
bonroos en  de  Fransche  roos :  van  dexe  laatste 
ziet  men  in  a  een  bloemtak,  m  h  eene  vrucht, 
beide  in  natuur- 
lyke  grootte,  in  e 
een  vruchtbeginsel 
metstyi  op5-vou- 
dige  grootte,  in  d 
eene  kiem  op  6- 
voudige  grootte, 
en  in  «  en  ^meel- 
draden  op  6-vou- 
digé  grootte.  Men 
kweekt  tegen- 
woordig duiaende 
verscheidenheden 
vanroi9n,diemen 
van  het  saad  van 
betrekkeiyk  wei- 
nig soorten  verkre- 
gen heeft.  De  roos 
behoort  tot  die  ge- 
wassen, welke  on- 
der den  invloed 
van  bodem  en  kli- 
maat zeer  licht 
van  voorkomen 
veranderen ,  ter- 
wyi  zy  daarenbo- 
ven ontaarden 
door  bevruchting 
van  de  éene  ver- 
schddenheid  met  het  stuifmeel  van  eene 
andere.  Deze  planten  gedyen  in  eiken  vrucht- 
baren tningrond,  doch  by  voorkeur  in  een 
ieemigen  zandgrond,  op  eene  vrye,  zonnige, 
tegen  de  koude  beschermde  plek.  Men  verplant, 
.  de  rozen  in  den  herfM  of  in  het  voorjaar 
en  de  petrozen  worden  in  April  in  de  opene 
lucht  gebracht.  Men  vermenigvuldigt  ze  door 
stekken,  afleggers  of  worteluitloopers.  Tot 
stamroos  is  de  hondsroos  het  meest  ge- 
schikt, maar  men  vergete  niet,  tegen  den 
winter  den  stam  naar  den  grond  te  buigen 
en  met  stroo  te  bedekken.  Het  middenpunt 
van  het  gebied  der  rozen  is  Centraal- Azië, 
tevens  de  wieg  van  het  menscheiyk  geslacht 
Reeds  vroeg  wekte  deze  plant  de  aandacht 
door  hare  schoone  bloemen,  en  in  een  Tq)oe- 
dengraf,  dat  waarschyniyk  TOOOJaaroudwas, 
vond  men  eene  munt  met  het  beeld  eener 
roos.  By  de  Indiërs,  Syriërs  en  Egyptenaren 
werd  de  roos  op  godsdienstige  i^ae  gehnl- 


Fig.  3.  Rosa  gallica 


digd,  en  Mêrodalmt  verhaalt,  dat  de  Babylo- 
niërs  by  fèesteiyke  gelegenheden  zilveren  rozen 
droegen,  aan  staven  vastgehecht  Over  Phry- 
gië,  Thracië  en  Macedonië  bereikte  de  roos 
het  eigeniyke  Griekenland.  Zy  vrerd  er  aan 
Apkródiie  (Venns)  gewyd;  zy  ontstond  vol- 
gens den  mythus  uit  het  bloed  van  Adomt  of 
by  de  geboorte  van  JphródieeuïthetYtJïhtBx 
afvallend  schuim  der  zee.  Tevens  echter  was 
de  roos  geheiligd  aan  DUmgnu  (Baochns)  en 
diende  op  gastmalen  en  in  den  bloemkrans 
tot  sieraad,  zy  is  het  zinnebeeld  der  schoon- 
heid, maar  tevens  dat  der  vergankeiykheid, 
zoodat  te  voren  de  graven  met  rozen  werden 
bestrooid.  Beeds  vroeg  werden  de  rozen  naar 
Italië  overgebracht,  en  de  deftige  Romeinen 
tooiden  zich  by  het  gastmaal  met  een  diadeem 
van  rozen.  Voor  óen  gastmaal  moest  Nero 
meer  dan  8  tonnen  gouds  voor  rozen  uitge- 
ven, en  de  Sybarieten  legden  zich  neder  op 
eene  legerstede  van  rozenbladeren.  In  het 
Christendom  werd  de  roos  wegens  hare  schoon- 
heid, haren  geur 
en  hare  genees- 
kracht in  verband 
gebracht  met  de 
Madonna,  doch  de 
rozenkrans  der  B. 
Katholieken  is  van 
Boeddhalstischen 
oorsprong.  Daar- 
entegen wUdt  de 
Paus    sedert     de 

middeneeuwen 
eene  gouden  roos, 
die  hy  in  heUige 
olie  dompelt  en 
met  muflkus  be- 
strooit, waarna  hy 
er  zyn  zegen  over 
uitspreekt  en  haar 
ten  geschenke 
geeft  aan  een  per- 
soon,  die  zich  by 

uitnemendheid 
verdiensteiyk  ge- 
maakt heeft  jegens 
de  Kerk.  Ook  in 
de  Kerkeiyke  or- 
namentiek komt 
de  roos  te  pas. 
De  oude  Germanen  hielden  in  het  voor- 
Jaar  volksvergaderingen  op  door  rozenha- 
gen omringde  plaatsen,  en  de  roos  werd 
by  hen  reeds  vroeg  in  verband  gebracht  met 
de  liefde.  Zy  werd  gepUmt  op  de  graven  van 
Jongelingen  en  maagden,  diende  tot  sieraad 
by  feesteiyke  samenkomsten,  werd  in  menig 
adeliyk  wapen  opgenomen  en  ook  als  beel- 
tenis op  munten  geplaatst  Als  sierplant  drong 
zy  door  in  alle  tuinen,  en  vele  van  deze  er- 
langden Juist  door  de  rozen  eene  ongemeene 
vermaardheid.  Het  kweeken  van  rozen  was 
vooral  in  Frankryk  in  zwang  ten  tyde  van  Kei- 
zerin JoneMm,  en  in  Dnitsohland  was  de  ver- 
zameling in  de  Keurvorstèiyke  tuinen  te  Cassel, 
alsmede  op  het  Pauweneiland  by  Potsdam  be- 
roemd. Frankryk  en  België  kweeken  tegenwoor- 
dig de  meeste  nieuwe  soorten,  maar  de  Engel- 
sche  en  Duitsche  worden  voor  schoener  gehou- 
den. Op  de  bloemmarkt  te  Parys  worden  Jaar- 
lyks  meer  dan  100  000  rozenstammen  verkocht. 


BOOS-SOOTHAAN. 


87 


Boos  (Eryaipelai)  la  eene  aandoeniiig  der 
oitweiidife  huid,  voortTloeiende  nit  eene  ont- 
itddng  Tan  de  boTenlmag  (pin  paplUaris)  der 
lederfanid.  ZQ  onderseheidt  nch  door  eene  rood- 
heid der  hnid,  welke  geene  naawkenrige  gren- 
lea  beeft,  Toor  vingerdrakking  wQkt,  maar  na 
bet  opbonden  van  deae  aanetonda  terugkeert, 
door  verhoogde  temperatoor,  spanning  en 
■welUttg  van  bet  deel  en  eene  groote  geroe- 
Ugbeid.  Men  beeft  twee  boofdaoorten  van  roos, 
namelOk  wmn  en  vdltt^  De  eerate  ontstaat 
doorgaaaa  met  de  gewone  Tersobynselen  van 
nitslagilekte,  namel(|k  een  algemeen  gejoel 
▼an  liekellikbeid,  galacbtige  verscbDnselen, 
gestoorden  eetlnst,  gebrek  aan  atoelgang,  mia- 
seUkbeld,  een  Mtteren  amaak,  trek  naar  snnr, 
dorat  en  koorta.  Na  éen  of  twee  dagen  Tolgt 
daarop  de  roos,  meestal  in  bet  aangeiicbt  (bel- 
roos). Breidt  sQ  siob  nit  in  de  diepte  tot  op 
de  onderste  laag  der  lederbnid,  dan  noemt 
men  baar  phUgwimodêê.  Vormt  sy  rocbtbelien 
onder  de  opperbaid,  loo  bestempelt  men  baar 
met  den  naam  van  Maderroas  (E.  poatoloaam), 
—  Teroorsaakt  sQ  anebtige  zwelling,  dan 
heet  men  baar  S,  oêdêmaêodeê^  —  ala  sQ  de 
hnid  verhardt  ÜL  $ekrkodêtf  —  en  ala  sQ  een 
kwaadaardig  karakter  aanneemt  S,  maliffimm, 
^anyrwomw,  earbuneuUumm,  Behalve  bet  ge- 
laat, worden  er  veelal  de  boraten  yanaoogende 
▼ronwea,  alamede  de  voeten  door  aangetaat 
Een  eigenaardige  vorm  van  roos  ia  bet  St  An- 
tbonievnnr  ei  de  gurddtooÊj  welke  zich  bepaalt 
tot  de  linker  of  rechter  zQde  van  den  romp, 
nooit  over  de  middell0n  gaat  en  na  eenigen 
tQd  met  pniatifee  eindigt,  welke  ineenvloeien 
of  zelfttandig  bleven,  verdrogen  en  vervolgena 
veretteren.  De  rooa  \è  intnaacben  in  den  regel 
geene  gevaariVke  ongeateldbeid,  daar  de  hnid 
eodang  na  Jeoken  en  aftcbilferen  tot  den 
gezonden  toestand  terogkeert  ZQ  wordt  be- 
streden met  ontstekingwerende  geneesmidde- 
len en  door  bet  bedekken  der  hnid  met  wat- 
ten of  met  eoUodiom.  —  De  «olidU  roos  vertoont 
sieb  bO  inwendige  verwondingm  en  onder^ 
sebeidtzieb  door  eene  meer  pnrperacbtige  klenr. 

Boos  is  de  naam  van  een  vermaard  knn- 
steaaarsgealaobt  Jokamn  MmÊuidh  JESom,  gebo- 
ren in  1681  te  Ottemdorf  in  de  Pfbls,  kwam 
reeda  ala  knaiqi  te  Amaterdam,  wgdde  zieb 
bier  onder  de  leiding  van  im  Jartkêtj  Qraai 
en  dé  Bie  aan  bet  landaebap-  en  dierenaobil- 
deren  en  vestigde  zich  vervolgens  te  Frank- 
fort aan  de  Main,  waar  b||  in  1685  overleed. 
Uitstekende  doeken  van  dezen  kunstenaar 
vindt  men  in  de  musea  te  Weenen,  BerlQn, 
Ifaiieben,  Dresden  enz.  Ook  beeft  bD  voor- 
treffaiyke  etsen  geleverd.  —  zyn  broeder 
Tiéodoor,  geboren  te  Wesel  in  1688,  was  een 
historie-  en  portretsebilder,  desgelQka  een  leer- 
ling van  ^  Pm  en  woonde  te  Hanheim  en 
Stiaatabarg  en  eindeigk  ala  HoftobUder  te 
Stnttgart  fly  overleed  in  1698.  — Onder  de 
zonen  van  Jokamt  AiMfioft  onderaobeidde  zich 
vooral  PAOJpp  JPêietj  bOgenaamd  So«a  «U 
Ti9oH,  een  vermaard  dierenacbilder.  HQ  waa 
geboren  te  Frankfort  aan  de  Main  in  1657, 
ontwikkelde  zich  te  Bome  onder  Bramdi  en 
overleed  aldaar  in  1781.  — De  kleinzoon  van 
Jokmm  Hwkmriék,  genaamd  Joêefh  en  bQge- 
naaaul  Roêo^  geboren  te  Weenen  in  17S8, 
genoot  onderwas  in  de  sebilderknnst  vanzOn 
vader  efaeUmOf  sebilderde  fraaie  landschappen 


met  vee  en  overleed  als  directeur  van  bet  Mu- 
seum en  Keizeriyk  raadsheer  te  Weenen  in  1805. 

Boosenboom  (Margaretba),  eene  verdien- 
steiyke  Nederlandacbe  bloemen-  en  vmchten- 
scbUderes,  geboren  te  *b  Gravenbage  den 
24aten  October  1848,  weet  op  eene  amaakvolle 
wyse  rozen  en  druiven  op  bet  doek  te  toove- 
ren  en  ontving  de  gouden  medaille  op  de 
tentoonatelling  te  *8  Gravenbage  en  eene  me- 
daille op  de  wereldtentoonateiling  te  Weenen 
in  1878.  Voorta  wordt  baar  doek:  getiteld, 
„Herinnering  (eene  met  rozen  en  klimop  ve^ 
aierde  en  gedeelteiyk  met  rouwfloera  bedekte 
guitare)",  door  baar  in  1879  te  Botterdam  ten 
toon  gesteld,  ongemeen  geroemd  als  fUn^i^a 
opvatting  en  keurig  van  uitvoering. 

Booses  (Max),  een  verdiensteiyk  Y laamacb 
letterkundige,  geboren  te  Antwerpen  den  lOden 
Februari  1886,  ontving  tot  1858  zyne  oplei- 
ding in  zyne  geboorteatad,  atudeerde  daarna 
2  Jaren  in  de  wyabegeerte  en  letteren  te  Luik 
en  werd  in  1860  atudeermeeater  aan  betathe- 
naeum  te  Antwerpen,  waarna  by  in  1868  in 
de  letteren  promoveerde  en  in  1864  te  Namen 
en  in  1866  te  (}ent  aan  bet  athenaeum  (gymna- 
aium)  leeraar  werd  in  de  Nederlandacbe  taal 
en  letterkunde.  Nu  ia  by  conaervator  van  bet 
Muaeum  Plantyn-Moretna  te  Antwerpen.  Van 
zyne  geacbriften  vermelden  wy:  „Een  drietal 
verhandelingen  over  de  geacbiedenia  der  let- 
terkunde (1855)*',  —  „Open  brief  over  bet  DLe 
Nederlandacb  letterkundig  Congröa  (1868)",— 
„Willem  Ogier,  Antwerpach  tooneeldicbter 
der  XVUde  eeuw  (1872)*',  —  „Keua  uit  de 
werken  van  J.F.Willema  enz.  (1874, 5  din)", 

—  „Levenaaobeta  van  J.  F.  WUlema  (1874)", 

—  „Pater  Poirtera  in  zyn  leven,  zyne  wer- 
ken, zyne  leer,  zyn  tyd  en  zyne  orde  (1874)", 

—  „Kunatrei^je  door  bet  noorden  vanFrank- 
ryk  (1875)'%  —  „Keua  van  Nederlandacbe 
redevoeringen ,  ten  gebruike  der  geaticb- 
ten  van  middelbaar  onderwya  (1876)",  — 
„Schetaenboek  (1877)",  —  „Le  Muaóe  Plan- 
tin-Moretna  (1878)",  —  „Over  de  Alpen 
(1880)",  —  en  „Catalogue  du  Muaóe  Plantin 
(1881)",  —  „(ïeacbiedenia  der  Antwerpeche 
acbilderacbool  (1879)",  —  „Nieuw  aebetaen- 
boek  (1882)",  —  „Oorreapondance  de  Plantin 
(1888  en  1886)",  —  „Chriatopbe  Plantin  im- 
primeur  (1882)",  —  „Derde  schetaenboek 
(1885)",  —  „L'oeuvre  de  P.  P.  Bubena 
(1886)",  alamede  tahryke  bydragen  in  veracbil- 
lende  tydacbriften,  Jaarboekjea  en  dag- 
bladen. 

Boothaan  (Jobannea  Philippua),  generaal 
der  Jezitfeten,  geboren  te  Amaterdam  den 
28Bten  November  1785,  waa  de  telg  eener 
oorapronkeiyk  Protestantsche  (iamilie,  bezocht 
het  athenaeum  in  zyne  geboorteplaats,  en 
vertrok  in  1804  naar  Boaland,  waar  by  den 
18den  Juni  van  dat  jaar  lid  werd  van  de  Orde 
der  Jezuïeten.  Hy  onderwees  er  aanvankeiyk 
in  bet  coUegie  te  Dtlnabnrg  taalkunde  en 
welsprekendheid,  studeerde  vervolgens  te  Po- 
losk  in  de  godgeleerdheid,  ontvüig  in  1812 
de  priesterwyding  en  was  pastoor  te  Orszan, 
toen  de  JezuTeten  uit  Bushmd  gebannen  wer- 
den. Daarop  vestigde  by  zieb  te  Brieg  in 
Wallis  en  aanvaardde  in  1629  de  betrekking 
van  leeraar  by  het  collegie  van  Francisoode 
PauU  te  Taryn.  In  182t  word  by  vicaris- 
provinciaal  van  ItaUö  en*  op*  den  9den  Juli 


ROOTHAAN— RO«A. 


van  dat  Jaar  generaal  der  Orde,  waaraan  hg  een 
klimmenden  invloed  wist  te  becorgen.  HQ  sticht- 
te 8  nieuwe  provinciën,  2  in  Italië,  2  in  Frank- 
rQk,  éene  in  Dnitschland,  éene  in  België,  éene 
in  Nederland  en  éene  in  liaryland  inrdeVer- 
eenigde  Staten.  Hf}  overleed  den  6den  Mei  1858. 
Böpell  (Richard),  een  verdienstelOk  ge- 
BchiedschrOver,  geboren  te  Danteig  den  4den 
November  1808,  studeerde  te  Halle  en  te 
Berltjn,  vestigde  zich  als  fnrivaatdocent  in  de 
geschiedenis  te  Halle,  werd  in  1841  professor 
te  Breslaa,  was  in  1860  lid  van  het  Parlement 
te  Erfürt,  in  1861—1868  en  1868—1876  lid 
van  het  Hnis  van  Afgevaardigden  in  Pruisen, 
en  is  sedert  1877  als  vertegenwoordiger  van 
de  universiteit  te  Berltfn  lid  van  het  Huis 
der  Heeren.  HU  schreef:  ^Die  Orafen  van 
Habsburg  (1832)'*,  —  „Oeschichte  von  Polen 
(dl  1,  loopende  van  860 — 1800,  voortgezet  door 
J.  Goro)",  —  „Die  orientalische  Frage  in  ihren 
geschichtlichen  £ntwickelung(1854)",— en  „Po- 
len urn  die  Mitte  des  18  Jahrhnnderts  (1876)'*. 
Bopij  is  de  naam  van  eene  Oost-Indische 
gouden  en  zilveren  munt  van  veranderiyke 
waarde.  Te  voren  gold  eene  gouden  ropQ 
(mohoer)  16  zilveren.  In  den  Jongsten  tQd 
echter  werden  in  Britsoh-Indië  zilveren  en 
gouden  ropQen  gemunt,  die  onder  den  naam 
van  OosMndische  O>mpagnierop0en  aldaar 
algemeen  gangbaar  zQu.  Men  heeft  er  in  zil- 
ver \/gSte,  V4de,  Vi^e  ropQ  en  ook  stukken  van 
1  of  2  ropyen.  —  en  in  goud  van  6,  10,  16 
en  80  ropyen.  Eene  ropü  heeft  de  waarde  van 
omstreeks  114  cents  Nederlandsch,  doch  eene 
uit  Perzië  van  slechts  98  cents. 

Boqueplan.  Onder  dezen  naam  ver^ 
melden  w0: 

Camillê  EoqueplcMj  een  uitstekend  Fransch 
schilder.  Hy  werd  geboren  den  18den  Februari 
1802  te  Mallemort  (Bouches  du  Bbdne)  en 
oefende  zich  onder  de  leiding  van  baron  Oroif 
waarna  hy  fnoAe  genrestukken  leverde.  Ook 
zyne  landschappen  en  zeestukken  zyn  zeer 
verdiensteiyk.  In  het  historisch  museum  te 
Yersailles  ziet  men  van  zyne  hand:  „De  slag 
by  Elchingen".  Hy  overleed  te  Parys  den 
16den  October  1865. 

Neitor  Boqueplan^  een  Fransch  schryver  en 
een  broeder  van  den  voorgaande.  Hy  werd 
geboren  te  Mallemort  in  1805  studeerde  te 
Parys  in  de  rechten,  was  er  medewerker  aan 
verschillende  dagbladen,  vooral  aan  „Fi- 
garo", behoorde  tot  de  redactie  van  dit  laatste 
en  zag  zich  sedert  1840  belast  met  de  directie 
van  onderscheidene  schouwburgen,  byv.  van 
de  Variétés,  van  de  Opera  (1847—1857),  van 
de  Opéra  Comique  (1857—1860)  en  eindeiyk 
van  den  CbMelet  (1869).  Hy  overleed  den 
24sten  April  1870.  Hy  schreef:  „Nouvelles  4 
la  main",  —  „Histoire  de  Napoleon  racontée 
par  une  grand*  mère  k  ses  enflints  (1885)**,— 
„Begain  de  la  vie  Parisienne  (1843)'*,  —  „Les 
coulisses  de  TOpéra  (1866)**,  enz. 

Boquette  (Otto),  een  Duitsch  dichter, 
geboren  den  19den  April  1824  te  Krotoschin 
(Posen)  uit  een  Fransch  geslacht,  bezocht 
het  gymnasium  te  Frankfort  aan  de  Oder 
studeerde  eerst  te  Heidelberg,  waar  hy  reeds 
vele  fhiaie  liederen  dichtte,  en  daarna  te 
Halle,  en  maakte  zich  bekend  door  zyn 
sprool^e :  „Des  Waldmeisters  Brautfkhrt  (1851 ; 
438te  druk,  1876)**  en  door  zyn  „Orion**.  Na 


langdurige  reizen  in  Zuid-DuitsehUnd,  Zwit- 
serland en  Opper-Italië,  die  hem  o.  a.  stof 
leverden  voor  het  gedicht:  „Der  Tag  vonSt 
Jakob  (1853;  3de  druk,  1853)**,  vestigde  hy  zich 
te  Beriyn,  was  van  1854—1857  leeraar  in  de 
Dnitsche  taal  en  letterkunde  aan  het  instituut 
van  BhehmoHn  te  Dresden  en  keerde  daarop 
terug  naar  Beriyn,  alwaar  hy  in  1860  professor 
werd  in  de  geschiedenis  aan  de  militaire  aca- 
démie, welke  betrekking  hy  reeds  het  volgende 
Jaar  nederlegde.  Sedert  1869  is  hy  werkzaam 
als  professor  in  de  Dnitsche  lett^unde  en  in 
de  geschiedenis  aan  de  Polyteehnisohe  school 
te  Darmstadt  Van  zyne  werken  vermelden 
wy  voorts^  „Liederbuch  (1852,  2de  druk  onder 
den  titel:  „Gedichte,  (1822)**,  —  de  sage: 
„Herr  Heinrich  (1854;  2de  druk,  1857)*',  — 
het  dramatisch  gedicht :  „Das  Beich  der  Trüume 
(1853;  3de  druk,  1869)**,  — -  de  roman :  „Hein- 
rich Falk  (1868,  8  dln)**,  —  „Hans  Haide- 
kukuck  (1854;  5de  druk,  1864)",  —  „ErziUi- 
lungen  (1859)" ,  —  „Nene  Ërzfthlungen  (1862)**, 

—  „Snsanne  (1863/',  -  „Luginsland  (1867)**, 

—  „Dramatische  Dichtungen  (1867—1876  2 
dln)",  —  „Gevatter  Tod  (1873)**,— „Novellen 
(1870;  2de  druk,  1875)**,  —  „Welt  und  Haas 
(1871,  2  dln)**,  —  „Bebenkranz  zu  Wald- 
meisters sUbemer  Hochzeit  (1876;  5de  druk, 
1885)**,  —  en  „Euphrosyne  (1877)*'.  Ook  schreef 
hy  nog:  „Leben  und  Dichten  Christian  Gttn- 
thers  (1860)**,  —  „Geschiehte  der  Deutschen 
Llteratur  (1861—1862  2  dln;  2de druk,  1871— 
1872)",  —  „Deutsches  Lesebuch  fttr  höhere 
Lehranstalten  (1877,  2  dln)**,  —  „Das  Buchsta- 
birbnch  der  Leidenschaft  (1878,  2  dln)",  —  en 
„Die  Prophetenschule  (1879;  2de  druk,  1882)**, 

—  „lm  Hause  der  Vftter  (1878)**,  —  „Idyllen,  £le- 
gien  und  Monologe  (1882)**,  —  „Inga  Svendson 
(1883)**,  —  en  „Neues  NoveUenbuch  (1884)**. 

Böraas,  een  bergstat^e  in  het  Noorweegseh 
ambt  Zuid-Drontheim,  op  eene  bergvlakte  niet 
ver  van  de  bronnen  van  de  Glommen  in 
een  woest  landschap  gelegen,  is  een  station 
van  den  spoorweg  Christiania-Drontheim  en 
tevens  vermaard  wegens  ryke  kopermynen, 
die  reeds  in  1646  werden  ontgonnen  en  nog 
altyd  een  overvloed  van  erts  opleveren.  Men  heeft 
er  eene  bevolking  van  3538  inwoners  (1875). 

Borsohaoh,  eene  merkwaardige  haven- 
plaats  aan  de  Bodensee'in  het  Zwitsersohe 
canton  8t.  Gallen,  telt  ongeveer  4  868  inwo- 
nen (1880)  en  is  het  vereenigingspunt  van  den 
spoorweg  Chur-Winterthür-Zurich  met  den 
oeverspoorweg  Constanz-Borschach.  Ook  neemt 
er  de  spoorweg  met  tandraderen  een  aanvang, 
gaande  naar  Heiden  en  in  1875  geopend.  Daaren- 
boven is  zy  door  stoombooten  met  alle  belangry- 
ke  oeverplaatsen  aan  het  Meer  verbonden.  Men 
heeft  er  wél-ingerichte  en  druk  bezochte  baden. 

Bosa.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy; 

SUto  BotOf  bygenaamd  Badaloeekio,  een 
Italiaansch  schilder  en  graveur,  geboren  te 
Parma  omstreeks  het  Jaar  1585  en  overleden 
te  Rome,  een  leerling  van  AnmbaU  Carraeei 
en  een  vriend  van  Xcm/hmo».  Zyne  sehllderyen 

—  men  heeft  er  te  Reggio,  Gualtiéri,  Parma 
enz.  —  zyn  weinig  bekend,  maar  zyne  gra- 
vures des  te  meer.  Met  Lamprameo  etste  hy  de 
Bybelsche  tafereelen  van  B^faSUn  het  Vaticaan 
(1607,  23  bladen),  —  voorts  alleen  6  bladen 
naar  fresco*8  van  Oomggio  in  den  Dom  te 
Parma,  eene  Heilige  Familie  naar  SehidoM^ 


ROSA— BOSACEËN. 


89 


de  Viar  EraiigeUiten  naar  Bmfaelj  Amor  en 
Pan  naar  Jt^oHimo  Omrraoeij  de  groep  van 
Laoooon,  den  Doop  ran  Christna  en  het  Hn- 
weÜk  van  de  Heilige  CaUiarina. 

SahtOorê  Bmoy  een  Italiaaascli  schilder, 
terens  diehter  en  toonknnatenaar,  geboren  te 
Benella  tg  Napels  den  SOaten  Juni  1616. 
HQ  wtldde  lich  eerst  aan  de  mniieky  daarna 
ak  leerling  van  Ribera  en  FdUone  aan  de 
sehilderlranst  Op  18-Jarigen  leeft0d  ondernam 
14  eea  toeht  door  Apnlië  en  Galabrië,  om  de 
ftaaiale  ponten  in  schets  te  brengen.  In  de 
Abffonen  viel  hQ  in  handen  ran  bandieten, 
en  men  rerhaalt,  dat  hy  eenigen  tgd  deel 
nam  aan  hnnne  rooftochten.  Na  zOn  terugkeer 
te  Napels  bevond  hQ  lioh  in  bekrompene 
omstandigheid,  aoodat  hQ  K||ne  teekeningen 
voor  spotprttaen  moest  verkoopen.  Ook  te 
Bome,  werwaarts  htf  lich  in  1634  begaf, 
bad  14  aanvankelQk  te  worstelen  met  gebrek 
ea  nood,  doch  nadat  hg  st|ne  gaven  door  on- 
vermoeide vigt  en  eene  nanwgeiette  stadie  der 
natonr  nog  meer  ontwikkeld  had,  vonden 
ztfne  sohilderQen  alleags  grooter  bgval.  Daar 
14  voorts  met  spoed  werkte,  verwierf  hy 
eerlang  e^  aaasienigk  vermogen  en  xtine 
vrontng  werd  de  ver^erplaats  der  mannen 
van  geest  en  talent  te  Rome.  Terwgi  hQ  nn 
door  iVtte  beminnelüke  eigenschappen  vrien- 
den en  begunstigers  verkreeg,  maakte  hD 
sieh  door  ^ne  bUtende  geestigheid  evenioo- 
vele  vyanden.  Yocnral  geeselde  I4)  de  Académie 
van  San  Lnea,  die  hem  dan  ook  uit  haren 
kring  verwyderde.  Volgens  sommigen  werd 
hy  leUi  mt  Bome  gebannen.  Zooveel  is  zeker, 
dal  hy  de  stad  der  Zeven  Heuvelen  verliet 
en  lich,  gehoor  gevende  aan  eene  uitnoodi- 
giag  van  Hertog  Qvnoaami  Cmrlo  de'  JMici, 
naar  Florence  begaf;  waar  hy  vele  jaren  ver- 
toeftle.  Sommige  sehryvers  vermelden,  dat 
hy  in  1647  naar  Napels  temgkeerde  en  deel 
nam  aan  den  opstand  onder  MataenSUoy  maar 
na  de  herstelling  der  Spaansohe  heersehappy 
de  wyk  nam  naar  Rome,  waar  hy  den  15den 
Maart  1678  overleed.  Op  zyn  graf  in  de  Kart- 
haiaer  Kerk  aldaar  verheft  zich  het  door 
FioriiOo  gebeitelde  beeld  van  dezen  schilder. 
Zyne  eigenaardige  richting  openbaart  zich 
vooral  in  zyne  landschappen  in  geweldige 
op  elkaar  gestapelde  rotsgevaarten,  in  on- 
weerswolken en  lichtstrepen,  waardoor  hy 
sterk  op  het  effect  werkt,  zonder  steeds 
aan  de  waarheid  getrouw  te  biyven.  Hy 
stoffeerde  zyne  stukken  met  bandieten,  solr 
daten,  tooverkollen  enz.  Ook  ak  historie- 
êehttder  heeft  hy  veel  voortreffeiyks  geleverd, 
zooals  biykt  uit  een  „Slagveld"  inhetLouvre, 
en  de  ,»Samenzwering  van  Catilina"  in  het 
Paleis  Pttti  te  Florence.  Vele  stukken  van 
Quieaim^  Satm  bevinden  zich  in  Engeland, 
maar  men  heeft  er  ook  in  het  Louvre,  te  Drea- 
den,  Beriyn,  Weenen,  MOnehen  enz.  Ook 
graveerde  hy  86  bladen,  terwyi  hy  tevens 
hekeldichten  in  het  licht  zond. 

.Piéiro  MoêOj  een  Italiaanseh  oudheidkun- 
dige, geboren  in  1816  te  Rome  uit  een  ge- 
slaeht,  hetwelk  beweert  af  te  stammen  van 
aélmtcre  Mo$a.  Hy  wydde  zich  aan  de  schoone 
bouwkunst,  was  tot  1848  architect  van  Prins 
Jiof^fkeee  en  werkte  na  dien  tyd  aan  eene 
groote  topographisohe  kaart  van  het  oude  La- 
fium,  waardoor  hy  de  ligging  der  aloude  gra- 


ven aan  de  Via  Appia  wilde  bepalen.  Sedert 
1860  bestuurde  hy  in  dienst  van  de  Fraasohe 
Regeering  de  oudheidkundige  nasporingen  in  de 
legerplaats  der  praetorianen  te  Albano,  werd 
in  1861  conservator  van  het  zoogenaamde  Kei- 
zwiyke  Paleis  in  den  Famesischen  tuin  en 
leidde  er  de  opdelvingen.  In  1868  werd  htf 
lid  der  Académie  te  Parys.  ZQne  geschriften 
zyn  opgenomen  in  de  „Annalen**  van  het  Ar- 
chaeologisch  Genootschap  te  Rome,  en  hy 
stond  er  tot  1874  aan  het  hoofd  der  opgra- 
vingen. Hy  is  thans  lid  van  den  Senaat  en 
inspecteur-generaal  der  musea.  Van  zyne 
afzoDderiyk  uitgegeven  geschriften  noemen  wyi 
„Snlle  Scoperte  archeologiche  della  dtti  e  pro* 
viDcia  di  Roma  (1878)". 

Bosa-Bonheur,  zie  Bonketir. 

Bosaoeön  is  de  naam  van  eene  tweezaad* 
lobbige  plantenfiunilie.  Zy  omvat  kruiden,  hees» 
ters  en  hoornen  met  afwisselende,  meestal  hand- 
vormige  of  gevinde  bladeren,  met  aan  den  blad- 
steel  vastgi^roeide  steunbladen  en  met  volko- 
mene, regelmatige,  in  byschermen,  hoofdjes  of 
trossen  gerangschikte  bloemen.  Het  onderste 
gedeelte  van  den  kelk  is  korten  uitgespreid  of 
ook  kruikvormig  verlengd,  aan  den  zoom  4-  of 
6-,  zelden  8-  tot  d-spletig  en  soms  van  een  by- 
kelk  voorzien,  wiens  bladeren  met  de  kelk- 
slippen afwisselen.  De  bloembladen  en  meel- 
draden  zyn  op  den  kelk  ingeplant,  de  eerste 
in  geiyken  getale  en  afwisselend  met  de  kelk- 
slippen, de  Uatste  in  grooteren  getale,  slechts 
zelden  niet  grooter  dan  dat  der  kelkslippen. 
De  meeldraden  zyn  vry  en  draadvormig,  de 
hehnknoppen  binnenwaarts  gekeerd,  2-h<riüdg 
en  overlangs  openspringend.  Meestal  heeft  men 
onderscheidene  éenbladige  vruchtbeginsels  op 
den  vruchtbodem;  zy  bevatten  doorgaans  éen 
zaadknop,  zelden  twee.  De  styi  op  elk 
vruchtb^nsel  is  eind-  of  min  of  meer  zy- 
standig,  «ikelvoudig,  priemvormig,  afvallend 
of  biyvend,  en  de  stempel  enkelvoudig  of 
penseelvormig.  De  vrucht  bestaat  uit  talryke» 
éenzadige  dopvruchten;  somtyds  echter  ont- 
staat eene  schynvrucht  door  besachtige  ver- 
weeking van  de  vruchtbodem  of  door  verdik- 
king van  de  kelkbuis,  welke  de  dopvruchten 
omsluit.  By  sommige  Rosaceën  worden  de  dop- 
vruehten  zelve  besaohtig.  Slechts  zelden  vindt 
men  éene  enkele,  door  de  verharde  kelkbuis 
omgevene  dopvrucht  By  vele  eindeiyk  ont* 
staat  uit  de  vruchtbeginsels  eene  éen-  of  veel- 
zadige  graanvrncht  De  zaden  hebben  geen 
kiemwit,  eene  rechte  kiem  en  slechts  zelden 
bladvormige  zaadiobben.  Men  splitst  de  Ro- 
saeeSn  in  de  volgende  onderafdeelingen:£oMM 
met  een  kruikvormig  uitgezetten  kelk,  talryke 
meeldraden  en  vele  op  de  kelkbuis  geplaatste 
vruchtbeginsels,  welke  in  doosvruchten  veran- 
deren (Rosa);  —  Dryadeim^  met  een  uitge- 
spreiden  kelk  en  talryke,  op  den  vruohtbodem 
geplaatste,  meestal  éenzadige  dopvruchten 
(Fragaria,  Potentilla,  Agrimonia,  Alchemilla, 
Sanguisorba,  Poterium,  Oeum,  Dryas,  Rubus 
enz.),  —  /SjpwvaofAi,  gewooniyk  met  6  kraas- 
vornüg  geplaatste,  éen-  tot  veelzadige  graan- 
vruchten  (Spiraea,  Kenia  enz.),  — -  Nemradeim 
met  10  meeldraden  en  evenzoovele  onderling 
en  met  de  kelkbuis  saftmgegroeide  vruohtbe- 
ginsels,  —  eene  iSunilie,  welke  omstreeks  700 
soorten  omvat,  die  meerendeels  in  de  gema- 
tigde   en    koude    gewesten    groeien.  In  de 


90 


BOSACEËN— SOSCIUS. 


meeste  Bo§aeeëii  yindt  men  Bamentrekkende 
beatanddeelen,  alsmede  aetherische  olie  of 
hars.  Die,  welke  sappige  yniehten  of  schyn- 
Yinchten  dragen,  waa^  men  suiker,  slQm, 
appel-  en  oitroennrar  aantreft,  behooren  tot 
de  kweekplanten  (Fragaria,  Baba8),en  onder  de 
lieesterachtigeBosacedn  (Rosa,  Spiraea,  Kerria, 
Bnbos  ens.)  heeft  men  fraaie  sierplanten. 

Bosalia  (De  heilige),  eene  nicht  van  Wil- 
lem de  Goede,  koning  van  Napels,  Tersaakte 
reeds  vroeg  de  vermaken  der  wereld  en  leidde 
in  eene  grot  van  den  Monte  Pellegrino  bQ 
Palermo  als  klnisenares  een  heilig  leven.  ZQ 
is  de  beschermheilige  van  Palermo  en  hare 
gedachtenis  wordt  aldaar  van  11  tot  16  Jnli 
met  groeten  luister  gevierd. 

Bosaniline,  eene  door  A.  W,  RoftMim 
ontdekte  organische  base,  ontstaat  door  ozydatie 
van  een  mengsel  van  aniline  en  tolnidine.  ZU 
is  in  aniveren  toestand  kleurloos  en  verbindt 
^ch  met  znren  tot  zoaten,  die  in  gekristalli- 
seerden  toestand  lich  prachtig  gro^i  meteen 
metaalachtige  weerschUn  vertoonen  en  in  water 
of  alkohol  opgelost  prachtig  rood  zQn.  Fachsine 
is  sontraor  rosaniline  van  de  samenstelling 
CaoHjoNaHa. 

Bosaiio.  Onder  dezen  naam  kent  men 
eene  stad  in  den  Mezicaanschen  Staat  Cinaloa 
en  aan  de  evenaoo  genoemde  rivier,  59  Ned. 
mt|l  van  de  pUats,  waar  zQ  zich  uitstort  in 
de  Stille  Zee ;  te  voren  had  men  in  hare  na- 
byheld  goud-  en  zilvwmt|nen,  en  thans  is  zQ 
de  stapelplaats  van  een  levendigen  handel 
tnsschen  de  haven  van  Mazatlan  en  de  bin- 
nenlandsche  steden,  terwQl  zy  ongeveer 7 000 
inwoners  telt;  —  eene  stad  in  de  Znid-Ame- 
rikaansche  republiek  Paraguay,  aan  de  rivier 
van  dien  naam,  met  8000  inwoners;  —  en 
eene  stad  in  den  Staat  Santa  Fé  der  Argm- 
tynsche  Confederatie,  op  den  rechter  oever 
van  de  Parana,  met  ruim  42000  inwoners 
(1884),  onder  welken  zich  vooral  vele  Italianen 
en  Fransohen  bevinden;  deze  is  het  midden- 
punt  van  een  drukken  handel,  welke  bevorderd 
wordt  door  het  stoombootverkeer  en  door  den 
spoorweg  naar  Oordoba  en  Tucuman. 

Bosas  (Don  Manuei  Ortez  de),  dictator 
der  ArgentQnsohe  Oonfederatie,  geboren  te 
Buenos  Ayres  den  80sten  Maart  1793,  was  de 
telg  van  een  Spaansoh  geslacht,  maar  bracht 
de  dagen  zQner  jeugd  door  op  landhoeven 
onder  de  (ïaucho*s,  wier  zeden  en  gewoonten 
hU  zoo  volkomen  aannam,  dat  zQ  hem  later 
als  éen  der  hunnen  beschouwden  en  hem  bQ 
het  volvoeren  zyner  eerzuchtige  plannen  bij- 
stand verleenden.  Nadat  hg  in  1828  als  op- 
perhoofd der  Foederalisten  in  den  strijd  tegen 
de  Unitariërs  was  opgetreden,  zag  hy  zich 
den  8sten  December  1829  tot  kapitein-generaal 
van  Buenos  Ayres  benoemd  en  alzoo  tot  op- 
perhoofd der  Argentynsche  Bepubliek.  Hü 
bekleedde  die  betrekking  gedurende  28  Jaren 
en  verkreeg  allengs  eene  dictatoriale  macht 
Htl  deed  zyne  t^nstanders  bü  duizenden 
ombrengen  en  kende  geene  grenzen  voor  de 
aanmatiging  zijner  heerschzuoht  Op  den  Sden 
Februari  1868  werd  hy  door  Urqmza,  gou- 
verneur van  Entre  Bios,  met  hulp  van  Bra- 
zilië en  Uruguay,  van  zyn  gezag  beroofd. 
Hy  kwam  den  268ten  April  1862  tePlymonth 
en  woonde  na  dien  tyd  als  pachter  bg 
Soothampton.  Zyn  verbazend  groot  vermogen, 


in  landeryen  en  vee  bestaande,  werd  door 
het  Yoorloopig  Bewind  der  Argentynsohe 
Bepubliek  ten  behoeve  van  den  Staat  ver- 
beurd verklaard  en  hy  zelf  in  1861  by  ver- 
stek ter  dood  veroordeeld.  Intnsschen  kreeg 
hy  later  een  gedeelte  van  zyne  fortuin  terug 
en  overleed  den  14den  Maart  1877. 

Bosoher  (Wilhelm),  een  verdiensteigk 
staathuishottdkundige,  geboren  den  2l8ten(>c- 
tober  1817  te  Hannover.  studeerde  te  Göttin- 
gen  en  Beriyn,  zag  zich  in  1843  tot  buiten- 
gewoon en  het  volgende  Jaar  tot  gewoon 
hoogleeraar  te  (Kettingen  benoemd,  maar  ver- 
trok in  1848  in  die  betrekking  naar  Leipzig, 
waar  hy  in  1861  den  titel  van  hofiraad  ont- 
ving, zyne  voorlezingen  aldaar  strekten  zich 
uit  over  staatkunde,  staathuishoudkunde,  pO' 
litie,  flnandën,  statistiek  en  geschiedenis  der 
staatswetenschappen.  Met  Knisi  was  hy  de 
grondlegger  van  de  historische  methode  der 
volkshuishoudkunde.  Hy  vestigde  vooral  zyne 
aandacht  op  de  onderlinge  betarekking  van  de 
volkshuishoudkunde  met  den  Staat,  de  kunst, 
de  zeden,  de  letterkunde  enz.,  en  tevens  be- 
zigde hy  voor  de  praetisohe  toestanden  van 
het  maatschappeiyk  leven  en  voor  de  stelsels 
der  staathuishoudkunde  den  maatstaf  der  ge- 
schiedkundige verschynselen.  Men  ontwaart 
die  richting  reeds  in  zyne  dissertatie:  „De 
historicae  doctrinae  apud  sophistas  miyores 
vestigiis  (1838)".  Daarop  volgde:  „Leben, 
Werk  und  Zdtalter  des  Thukydides  (1842)" 
en  van  zyne  overige  geschriften  vermelden 
wy  zyn  „System  der  Volkswirtschaft"  en  zy- 
ne „Oeschichte  der  Nationalökonomik  in 
Deutschland  (1874)";  het  eerste,  door  Wo- 
Umehi  in  het  Fransch  vertaald,  zal  uit  4 
doelen  bestaan,  van  welke  tot  nog  toe  drie: 
de  „Orundlagen  der  Nationalökonomie  (1864; 
12de  druk,  1876)",  de  „Nationalökonomie  des 
Ackerbanes  (1869;  7de  druk«  1873)"  en  de 
„Nationalökonomik  des  Handels  und  (}ewwb- 
fleiszes  (1881;  4de  druk,  1884)",  in  het  Ucht 
verschenen  zyn,  terwyi  het  vierde  de  staat- 
huishoudkunde der  flnanciewetenschap  zal 
omvatten,  —  „Grundrisz  zu  Vorlesnngen  über 
die  Staatswirtschaft  (1843)",  —  „UeberKom- 
handel  und  Theuerungspolitik  (1847 ;  3de  druk, 
1862)",  —  „Zur  Gteschichte  der  englisohen 
Volkswirtschaft  aus  dem  geechichtlichen  Stand- 
punkt  (1861)",  —  „Znr  Orflndungsgeschichte 
des  ZoUvereins  (1870)",  —  „Betraohtungen 
fiber  die  WlUirungsfrage  der  deutsehen  Mftnz- 
reform  (1872)".  Ook  leverde  hy  vele  belaag- 
ryke  bydnigen  in  tydschriften,  en  hy  wordt 
geroemd  als  een  man  met  uitgebreide  kennis, 
een  Juisten  blik  en  een  schrander  oordeel. 

Bosoins,  een  vermaard  Bomeinsch  too- 
neelspeler  in  de  dagen  van  (Xóero,  was  ge- 
boren als  slaaf  omstreeks  het  Jaar  134  v6or 
Chr.  in  het  dorp  Selenium  by  Lanuvinm, 
maar  kocht  zich  vry  en  aanvaardde  den  naam 
van  Qmmtue  Boieiue  Gdüme.  Vooral  onder- 
scheidde hg  zich  door  zyn  gebarenspel,  zoo- 
dat  hy  de  gunsteling  werd  van  het  Bomeinsche 
volk  en  groeten  roem  verwierf.  Tegen  de 
gewoonte  der  toenmalige  tooneelspelen  trad 
hy  gewooniyk  op  zonder  masker.  Hy  overleed 
omstreeks  het  Jaar  61.  Cioero  was  zyn  pleit- 
bezorger in  een  proces  tegen  Fanmut  Ohemrea, 
en  diens  als  zoodanig  gehondene  pleitrede  is 
bewaard  gebleven. 


ROSCOE-BOSECRANS. 


91 


Bosooe.  Ooder  deien  naam  Termelden  wQ : 

Wiükm  Roscoe^  een  Terdiensteltik  Engelsch 
getchiedBohry^er,  geboren  den  daten  Maart 
1758  te  LWerpool.  Hg  maakte  als  klerk  bQ 
een  advoeaat  zich  bekend  met  de  letterkunde 
van  sOn  Taderland  en  schreef  reeds  op  16  jari- 
gen onderdom  het  leerdicht  :,,MonntPieasant*\ 
hetwelk  met  groeten  bQ^al  ontvangen  werd. 
Lii^  werd  hy  zelf  advocaat,  wUdde  zich 
daarenboven  aan  de  fraaie  letteren  en  droeg 
niet  weinig  bQ  tot  de  stichting  van  de  vRoTal 
Insiitntion  of  Liverpoor*.  Ook  streed  hy  met 
groeten  y ver  voor  de  aftchafflng  der  slaverny, 
vooral  in  het  gedicht:  ,,The  wrongs  inAfrica 
(1788)'*.  Aanvankeiyk  was  hy  een  warm  voor- 
staader  der  Fraasche  Omwenteling,  en  van 
de  balladen,  waarin  hy  haar  verheeriykte,  is 
„Millions  be  freef*  de  meest  bekende.  Korten 
tyd  was  hy  lid  van  het  Parlement,  doch  be- 
paalde zich  op  gevorderden  leeftyd  vooral  by 
de  geschiedenis.  Zyue  belangrykste  geschriften 
op  dit  gebied  zyn:  „Life  of  Lorenzo  de' Medici 
(1797;  2de  druk,  1846)''  met  de  daarby  be- 
hoorende  „Ilinstrations  historical  and  critical 
(1822)",  -  en  «The  life  and  pontiflcate  of 
Leo  X  (1805;  2de  drnk,  1875)".  Later  werd 
hy  deelgenoot  in  eene  bankierszaak,  welke 
hem  bniten  zyne  schuld  groote  verliezen  be- 
rokkende. Hy  overleed  den  dOsten  Juni  1831. 

SmH  JBmftM  Rotcoe^  een  verdienateiyk 
scheikundige  en  geboren  te  Londen  den  7den 
Januari  1888.  Hy  studeerde  aldaar  en  te  Hei- 
delberg,  werd  in  1858  hoogleeraar  in  de  schei- 
kunde aan  Owens  College  te  Manchester  en 
zag  zich  in  1868  benoemd  tot  fellow  der  Rojal 
Society.  Hy  bepaalde  zich  voorts  te  Heidelberg 
onder  de  leiding  van  Buntm  tot  photochemische 
proeven,  die  hem  in  staat  stelden  om  de  eerste 
nauwkeurige  bepalingen  te  leveren  over  de 
chemische  werking  van  het  licht  Ihuurop  hield 
hy  zich  bezig  met  de  spectraalanalyse  en  deed 
onderzoek  naar  de  verbindingen  van  het  vana- 
dium  en  Tan  het  wolfranium.  Hy  schreef: 
jJjesBons  in  elementary  chemistry",  in  het 
Dnitsch  en  Nederlandsch  vertaald,  —  voorts 
een:  „Treatise  on  chemistry  (met  8ehorlenmêr\ 
—  „Lectures  on  spectrum  analysis  (5de  druk, 
1878)",'  —  en  bezorgde  met  HuxUw  en  Bdtfomr 
Stewari  eene  uitgave  van :  „MacmiUan's  science 
primer  series".  In  1884  werd  hy  wegens  zyne 
uitstekende  verdiensten  met  de  ridderiyke 
waardigheid  bekleed. 

Bosooxnmon  is  de  naam  van  een  graaf- 
schap In  de  lersche  provincie  Connaught.  Het 
heeft  eene  oppervlakte  van  nagenoeg  44  Vs  D 
geogr.  myi,  een  golvenden  bodem,  uitgebreide 
veengronden,  maar  ook  vruchtbaar  land.  De 
Tomrnaamste  rivier  is  er  de  bevaarbare  en 
vischryke  Shannon,  die  er  eenige  groote  meren 
vormt.  Landbouw  en  veeteelt  zyn  er  de  voor- 
naamste bronnen  van  bestaan.  In  1875  had 
men  er  22%  bouwland,  59%  weilanden  19% 
bosoh,  en  men  vond  er  toen  8000  paarden, 
1000  muildieren,  8000  ezels,  106000  runderen, 
200000  schapen,  81000  zwynen  en  22000 
geiten.  Tot  de  uitvoerartikelen  behooren  er 
▼las,  wol,  hoomvee,  zwynen  en  pekelvleesch. 
De  bevolking  biyft  er  steeds  verminderen  ;zy 
telde  In  1841  ongeveer  258000  en  in  1884 
•leohts  byna  182000  zielen.  De  evenzoo  ge- 
noemde hoofdstad  heeft  2  800  inwoners  (1881). 

Bose.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 


Hèinrich  Bose,  een  verdiensteiyk  scheikun- 
dige, geboren  te  Beriyn  den  6den  Augustus 
1795.  Hy  legde  zich  toe  op  de  scheikunde 
eerst  te  Beriyn,  toen  te  Stokholm  onder  Ber- 
zêUui  en  daarna  te  Kiel,  vestigde  zich  in 
1822  als  privaatdocent  te  Beriyn,  werd  erin 
1828  buitengewoon  en  in  1885  gewoon  hoog- 
leeraar en  overleed  aldaar  den  27sten  Januari 
1864.  Hy  was  een  uitstekend  beoefenaar  der 
chemische  analyse  en  heeffc  veel  merkwaar- 
digs op  het  gebied  der  scheikundige  weten- 
schap tot  stand  gebracht.  Hy  schreef:  „Aus- 
ftlhrliches  Handbuch  der  analytischen  Chemie 
(1851)",  hetwelk  in  onderscheidene  Europee- 
sche  talen  is  overgezet 

&Mtiav  Bose,  een  verdiensteiyk  aard-  en 
delflitof  kundige  en  een  broeder  van  den  voor- 
gaande. Hy  werd  geboren  te  Beriyn  den  lOden 
Maart  1798,  nam  in  1815  deel  aan  den  vry- 
heidsoorlog,  wydde  zich  in  1816  te  Königs- 
hutte  by  Tamowitz  in  Silezi6  aan  de  myn- 
wetenschap,  studeerde  voorts  te  Beriyn  in  de 
aard-,  delfMof-  en  scheikunde,  was  In  1821 
werkzaam  in  het  laboratorium  van  Bêrzdius, 
werd  in  1822  custos  van  de  mineralogisohe 
verzameling  aan  de  universiteit  te  Beriyn, 
reisde  in  Frankryk  en  G^rootBritaiUe,  aan- 
vaardde in  1826  de  betrekking  van  buitenge- 
woon hoogleeraar  te  Beriyn  en  vergezelde 
in  1829  AUxander  wm  JZiiMio2<{<  naar  Siberië. 
In  1889  werd  hy  gewoon  hoogleeraar  en  in 
1856  directeur  van  het  mineralogisch  museum. 
Sedert  dien  tyd  wydde  hy  zyne  vaoantiën 
hoofdzakeiyk  aan  een  geognostisch  onderzoek 
van  het  Beuzengeber^.  In  1850  ondernam 
hy  voorts  met  MUêekerUek  eene  geologische 
reis  naar  den  Vesuvius,  den  Etna  en  de  Lipa- 
rische  Eilanden  en  in  1852  naar  de  uitge- 
brande vulkanen  in  het  zuiden  van  Frankryk. 
Hy  overleed  te  Beriyn  den  15den  Juli  1878. 
Hy  leverde  monographieën  van  onderscheidene 
soorten  van  delfttoffen.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy :  „Elemente  der  KrystallographIe 
(1888;  8de  druk,  1878,  tweede  deel  van^SSodtf- 
heek,  1876)",  —  „Reise  nach  dem  Ural,  dem 
Altai  und  dem  Kaspischen  Meere  (1807—1842, 
2  dln)",  —  „Ueber  das  KrystalHsationasystem 
des  Qoarzes  (1846)",  — -  „Das  Krsrstallochemi- 
sche  Mineral^stem  (1852)",  —  „Beschreibung 
und  Eintheilung  der  Meteoriten  (1864)",  — 
en  «Ueber  die  Krystallisation  der  Diamanten 
(1877)". 

Bosebery  (Archibald  Phillpp  Primrose 
graaf  van),  een  Engelsch  staatsman,  geboren 
te  Londen  in  1847,  ontving  zyne  opleiding  te 
Oxford  en  werd  in  1868  opvolger  van  zyn 
grootvader  in  de  waardigheid  van  pair.  In 
1878  werd  hy  tot  rector  van  de  universiteit 
te  Aberdeen  en  in  1880  tot  rector  van  die 
te  Edinburgh  gekozen.  In  1881  werd  hy  onder- 
staatssecretaris by  het  departement  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken  en  in  Februari  1886  aan- 
vaardde hy  de  betrekking^  van  Staatssecretaris 
voor  Bnitenlandache  Zaken  in  het  nieuwe 
Kabinet  QladêUmey  doch  verloor  haar  weldra 
by  het  aftreden  van  dit  laatste. 

Boseorans  (Wllllam  Starke),  een  Noord- 
Amerikaaaseh  generaal,  geboren  den  6den 
November  1818  te  Delaware  County  In  den 
Staat  Ohio,  ontving  zyne  opleiding  te  West- 
point,  werd  In  1841  luitenant  der  genie,  maar 
nam  weldra  zyn  ontslag  en  vestigde  zich  in 


92 


BOSECBAKS— ROSEN. 


1853  als  cMel  iogenienr  te  Cinciniiati,  waar 
hy  deel  nam  aan  venchillende  nUverheida- 
ondernemingen.  In  1861  lag  hQ  zich  benoemd 
tot  kolonel  van  een  Ohioregiment,  rergezelde 
Mae  CUllan  naar  West-Virginia  en  onder- 
scheidde zich  al  dadeiyk  door  beleid  en  moed. 
In  het  gevecht  by  Bich  Montain  (11  JoU 
1861)  veroverde  hy  met  4  regimenten  de 
vyandeiyise  verschansbigen  en  werd  bevorderd 
tot  brigade-generaal.  Als  opperbevelhebber  der 
armee  van  WestVirginia  versloeg  hy  den  lOden 
September  de  znideiyke  generaals  Flogd  en 
Wisê  by  Sammersville  en  hield  gedurende  den 
winter  zich  staande  in  West-Virginia.  In  Juli 
1862  werd  by  in  plaats  van  Haüeek  belast 
met  het  opperbevel  van  het  Mississippileger. 
Op  den  Sden  October  1862  werd  hy  in  zyn 
hoofdkwartier  te  Corinthe  door  eene  vyandeiyke 
legermacht  onder  Friee  en  van  Dim  aange- 
viülen,  maar  hy  bracht  hen  na  eene  twee- 
daagsche  worsteling  met  groot  verlies  aan  het 
wyken.  Hierna  werd  hy  opperbevelhebber  der 
West-armee,  versloeg  den  8den  Januari  1853 
de  in  Murfreesboroogh  gelegene  hoofdmacht 
der  (ïeconfedereerden  onder  Bragg  en  bezette 
Murfreesboroogh.  In  het  vooijaar  van  1863 
noodzaakte  hy  den  vyand,  achter  de  Tenessee 
terug  te  trekken,  zoodat  geheel  Midden-Te- 
nesaee  in  handen  bleef  der  Unionisten.  Toen 
hy  in  September  voorwaarts  rukte  naar  het 
zidden,  leed  hy  echter  in  de  bergstreek  by  de 
rivier  Chicamauga  eene  nederlaag,  zoodat  hy 
naar  Chattanooga  moest  terugkeeren,  alwaar 
hy  in  October  door  generaal  Thomat  vervangen 
werd.  In  1864  werd  hy  kommandant  van  het 
Missouridepurtement,  doch  nam  in  1866  zyn 
ontslag  uit  den  dienst  In  1868  benoemde 
Jókmon  hem  tot  gezant  te  Mexico,  doch  QtatU 
riep  hem  weldra  terug. 

Bosegger  (Petri  Kettenfeier),  een  Oosten- 
ryksch  dichter  en  prozaschryver,  geboren  den 
Sisten  Juli  1848  te  Alpl  by  Krieglach  in 
OpperStiermarken,  is  de  zoon  van  behoeftige 
landlieden ,  ontving  slechts  een  zeer  gebrekkig 
onderwys  en  kwam  op  17  Jarigen  ouderdom 
in  de  leer  by  een  kleermaker,  met  wien  by 
jaren  lang  van  de  éene  boerdery  naar  de 
andere  trok.  Tevens  las  hy  allerlei  boeken  en 
begon  ook  zelf  verzen  en  verhalen  te  schry ven. 
Door  tnsBChenkomst  van  den  redacteur  van 
den  „Tagesposf*  te  Graz,  aan  wien  Botegger 
eenige  proeven  van  zyn  talent  had  medege- 
deeld, zag  hy  zich  in  1866  in  de  gelegenheid 
gesteld,  de  handelsacadémie  aldaar  te  bezoe- 
ken, waar  hy  tot  1869  de  leasen  bywoonde, 
waarna  de  Staten  des  lands  hem  tot  zyne 
verdere  ontwikkeling  gedurende  3  Jaren  een 
Jaargeld  verleenden.  Hy  schreef:  „Zither  und 
Hackbret,  gedichte  in  Obersteirischer  Mundart 
(1870;  2de  druk,  1874)",  —  „Tannenbarz  und 
Fiehtennadeln  (1870)",  ^  „Geschichten  aus 
Steiermark  (1871)",  —  „Wanderleben,  Skiz- 
len  (1871)*\  —  „Gestalten  aus  dem  Volk  der 
österreichischen  Alpenwelt  (1878)",  —  „In  der 
Einöde  (1872)",  -  „Aus  dem  Walde  (1872)",  — 
„G^eschichten  aus  der  Alpen  (1873,  2dln)",— 
„Die  Schriften  des  Waidschulmeisters  (1875)", 
^  „Das  Volksleben  in  Steiermark  (1876,  2 
dhi)",  —  „Sonderlinge  aus  dem  Volk  der 
Alpen  (1876,  3  dlo)",  —  „Streit  und  Sieg, 
Novellen  (1876,  2  dln)",  —  „Mann  und  Weib 
(1878,  2  dln)",  —  „Lustige  Geschichten  (1879)", 


—  „Bilder  von  Deflregger  (1879)",  —  „Aus 
meinem  Handwerkerleben  (1880)",  —  en  „Der 
(ïottsucher  (1881)".  Zyne  „ Ausgewfthlte  Sdirif- 
ten"  verschenen  in  1861—1888  in  80  afleve- 
ringen. Thans  is  hy  redacteur  van  den  „HeUn* 
garten",  een  by  het  volk  zeer  geliefd  maand- 
schrift, te  Graz. 

BoeeUini  (Ippolito),  een  Italiaansch  be- 
oefonaar  der  (Jostersche  talen,  geboren  te 
Pisa  den  ISden  Augustus  1800,  studeerde 
aldaar  en  vervolgens  nog  8  Jaren  te  Bologna 
onder  de  leiding  van  den  vermaarden  Jfceco- 
fanti  en  werd  in  1824  hoogleeraar  in  de 
Oostersche  talen  aan  de  universiteit  te  Pisa. 
Sedert  1825  wydde  hy  zich  hoofdzakeiyk  aan 
de  studie  van  het  Egyptisch,  verleende  zyne 
hulp  aan  ChampdUwn  by  het  onderzoeken  van 
hiëroglyphen  te  Bome,  Napels  en  Turyn  en 
volgde  dezen  later  naar  Parys.  In  1828  werd 
hy  aan  het  hoofd  geplaatst  van  eene  Toscaan* 
sche  expeditie  naar  Egjrpte,  welke  zich  met 
eene  Fransche  onder  de  leidingvan  (^ampUlum 
vereenigde,  waarna  de  beide  ezpeditiSn  ge- 
meenschappeiyk  gedurende  16  maanden  hure 
krachten  besteedden  aan  een  nader  onderzoek 
der  hiéroglyphen  in  Egsrpte,  waarop  RoidUfd 
zyn  werk  in  het  licht  gaf:  „I monumenti  dell* 
Egitto  e  della  Nubia  (1832—1841,  8  dln  met 
2  dln  platen)".  Een  derde  deel  met  platen 
werd  eerst  in  1844,  een  Jaar  na  zyn  overiyden 
(4  Juni  1843),  in  het  licht  gegeven.  Voorts 
vermelden  wy  van  hem:  „Elementa  linguae 
aegyptiacae  (1847)",  terwyi  hy  het  onvoltooide 
handschrift  van  een„Dizionariohi€roglyphioo" 
heeft  nagelaten.  Hy  overleed  te  Pisa  den  4den 
Juni  1843. 

Bosen  is  de  naam  van  een  vryheeriyk 
geslacht,  afkomstig  uit  Bohemen,  maar  tegen- 
woordig in  Busland,  Zweden,  Pruisen,  Slees- 
wyk-Holstein  en  Denemarken  gevestigd.  Van 
zyne  leden  noemen  wy:  Chorg  Andreat  v<m 
Bosen,  een  Bussisch  generaal,  geboren  in 
1774.  Hy  trad  in  1789  in  Bussischen  krygs- 
dienst,  nam  deel  onder  Soewaraw  aan  de  veld- 
tochten in  Polen  en  Italië,  werd  in  1806  kolo- 
nel, in  1809  generaalm^joor,  in  1818 brigade- 
generaal  en  in  1812  bevelhebber  der  eerste 
brigade  van  de  garde,  aan  wier  hoofd  hQ 
zich  in  den  slag  by  Borodino,  in  het  gevecht 
by  Moshaisk  en  by  het  vervolgen  der  Fran- 
schen  onderscheidde.  In  de  veldslagen  btf 
GroBzgörschen  en  Bautzen  was  hy  divisie- 
generaal,  —  voorts  streed  hy  met  het  korp» 
van  Otiermann  by  Kulm  en  als  luitenant- 
generaal  by  Leipzig,  by  Arcis  sur  Aube  en 
by  Montmartre.  In  1831  was  hy  aanvoerder 
van  het  6de  korps  infanterie  tegen  de  Pool- 
sche  opstandelingen,  sloeg  hen  in  den  bloe- 
digen  slag  by  Grochow,  maar  moest  b0 
Dembe-Wielki  en  Iganie  voor  ShrtgnecJci  het 
onderspit  delven.  Na  het  dmnpen  van  dien 
opstand  zag  hy  zich  belast  met  het  opperbevel 
over  ai  de  troepen  in  den  Cauoasus,  bracht 
Kati  Moeüa  eene  nederlaag  toe  en  veroverdi» 
stormenderhand  de  vesting  Gimry.  Toch  kon 
hy  Sfamyl  niet  tot  onderwerping  brengen. 
Weldra  werd  hy  tot  senator  en  lid  van  het 
krygscomité  te  Petersburg  benoemd  en  over- 
leed aldaar  den  24sten  Augustus  1841.  ^ 
Qeorgj  baron  von  Boêên  was  een  Bussisch  dichter 
en  een  vriend  FoetfHn,  Hy  trad  in  1827  op 
met  „Drie  gedichten",  welke  met  byval  wer- 


BOSËN. 


93 


den  ontvangen.  Daarop  volgden  in  1828:  „Het 
geheim*'  eo  in  1838:  „De  geboorte  van  Iwan 
de  Verschrikkeltfke**.  Met  KotuftM  deed  hg 
een  dichtwlUk  JaarboeKJe  in  het  licht  ver- 
«ohtfnen.  Yoorta  vermelden  wQ  stlne  treor- 
spelen:  „Rosland  en  B&thori  (1834)'*,  — 
„Baamanow  (1836)'\  —  en  „De  doehter  van 
Iwan  in  (1839)".  Zgne  opera:  „Het  leven 
van  den  Ccaar  (1837)"  werd  vermaard  door 
de  mnziek  van  GUnka.  HU  overleed  te  Peters- 
burg den  6den  Maart  1860. 

Onder  den  naam  JSomii  vermelden  wQ 
▼oorts: 

Friêdrick  AuguH  Bot9n^  een  verdienatelSk 
beoefenaar  der  Oostersche  talen,  geboren  te 
Huinover  den  2den  September  1816.  H0  stu- 
deerde te  Leipiig,  legde  te  Beriyn  onder  de 
leiding  van  Bcpp  zich  toe  op  het  San^riet, 
en  gaf  daarop  zyne  „Ra&ces  sanscritae 
(1827)"  in  het  licht.  Daarop  vertrok  hf}  als 
hoogleeraar  in  de  Oostersche  talen  naar  Lon- 
den, bezorgde  er  eene  nitgave  der  Arabische 
algebra  van  Mohammed  &0»  Moeia  (1831), 
maar  legde  in  1831  zt|n  hoogleeraarsambt 
neder,  werd  secretaris  van  het  Aziatisch  (Ge- 
nootschap, en  belastte  zich  met  het  sohrgven 
▼an  artikelen  in  de  „Penny  Cydopedia",  met 
de  revisie  van  het  Sanscriet-Bengaalsch  woor- 
denboek van  Ma^Uon  (1838)  en  met  de  ver- 
vaardiging van  een  catiiogns  der  Syrische 
handsdirfften  In  het  Britsch  Mosenm.  Eene 
bewerking  der  „Veda's"  bleef  steken  door  zQn 
overladen  op  den  2den  September  1837;  daar- 
van verscheen  slechts:  „Rigveda-Sanhita, liber 
primas,  sansorite  et  latine  (1838)'*. 

Qeorg  Rosen^  een  broeder  van  den  voor- 
gaande en  desgelQks  een  Qverig  beoefenaar 
der  Oostersche  letterkunde.  Hy  werd  geboren 
4e  Detmold  den  21sten  September  1821,  stu- 
deerde te  Berljjn  en  te  Leipzig,  maakte  zich 
▼erdiensteltlk  door  z|jne  „Rudimenta  Persica 
<1843)"  en  vertrok,  door  de  Regeering  onder- 
steund, in  1843  met  Kook  naar  het  Oosten. 
De  nitkomsten  van  zyne  nasporingen  verza- 
melde hy  in  zyne  verhandeling:  „Ueber  die 
Bprache  der  Lazen  (1844)"  en  in  zyne  „Os- 
setische  Grammatik  (1847)".  Sedert  1844  was 
hg  werkzaam  als  tolk  by  het  Pruisisch  ge- 
zantschap te  Constantinopel,  werd  in  1853 
Pnrisisch  consul  te  Jerusalem  en  in  1867 
consul  generaal  van  den  Noord  Duitschen  Bond, 
later  van  het  Duitsche  Rgk  te  Belgrado,  doch 
keerde  in  1876  naar  zyn  vaderland  terug.  Zeer 
verdiensteiyk  maakte  hy  zich  door  eene  onder 
den  titel:  „TuUh-nameh  (1856,  2  dln)"  uitge- 
gevene  vertaling  van  de  Turiische  overzetting 
van  het  oud-eerwaardige  „Papegaaienboek", 
-eene  verzameling  van  Oostersche  sprookjes 
en  vertellingen.  Voorts  hield  hy  zich  bezig 
met  oudheidknndige  nasporingen  in  Palaestina 
en  schreef  o.  a.  „Das  Heram  SJerif  zu  Jerusa- 
lem nnd  sein  Verhiiltnis  zu  dem  Jüdischen 
TempelpUitz  (1866)*',  alsmede  eene  „Geschiohte 
der  Turkel  vom  Sieg  der  Reform  1826  bis 
som  Fariser  Traktat  1856  (1866— 1867, 2  dln)", 
terwgi  hg  onderscheidene  wetenschappeiyke 
1>gdragen  leverde  in  het  „Zeitschrift  der 
Dentschen  Morgenl&ndischen  Gtesellschaft". 

JmUhu  Moêon,  eigeniyk  NicóUoê  Duffek^  een 
Oostenrgksch  kluch^  en  bigspeldichter.  Hg 
werd  geboren  den  8Bten  October  1833  te 
Praag,  studeerde  aldaar,  had  wegens  de  be- 


trekking van  zyn  vader  (directeur  van  het 
koor  en  vervolgens  lid  van  het  orkest)  eene 
nitmuntende  gelegenheid  om  den  schouwburg 
te  bezoeken  en  werd  daardoor  opgewekt  tot 
dramatischen  arbeid.  Hy  zag  zich  als  ambtenaar 
geplaatst  in  Siebenbtlrgen,  vervolgens  in  Oeden- 
burg,  waar  men  reeds  in  1859  zyn  stuk: 
„Convenienz  und  Liebe"  had  opgevoerd,  ver- 
kreeg voorts  te  Praag  eene  betrekking  by  de 
politie,  doch  nam  in  1867  zyn  ontsl^,  daar 
reeds  verschillende  stukken  van  zyne  hand 
te  Weenen  en  te  Beriyn  met  goed  gevolg 
waren  vertoond.  Eerlang  werd  hy  dan  ook 
secretaris  by  het  Carltheater  te  Weenen.  Al- 
gemeen bekend  werden  zyne  biyspeien:  „Die 
Kompromittirten  (1863)*',  —  „lUnner  von 
heute  (1864)",  —  „Hohe  PoUtik  (1865)",  — 
„Held  der  Reklame  (1866)**,  ~  „Nullen  (1867)*', 

—  „Kanonfutter  (1869)*',  —  „Eln  Engel",  — 
„Zitrone",  enz.  Daarenboven  schreef  hy  een 
groot  aantal  kleinere  stokken,  zoodat  er  wel 
vy  ftig  van  hem  werden  opgevoerd.  Trouwens  hy 
schry  ft  slechts  voor  den  dag  van  heden,  weshalve 
zyne  voortbrengselen  den  toets  der  degeiykheid 
moeieiyk  kunnen  doorstaan.  Sommige  dienen 
alleen  om  eene  leverschudding  te  verwekken 
of  aan  de  tooneelspelers  gelegenheid  te  geven 
tot  belacheiyke  overdryving.  Eoien  leverde 
voorts  feuilletons  in  dagbladen.  Tot  1874 
bleef  hy  aan  het  Carltheater  verbonden,  en 
na  dien  tyd  leefde  hg  van  zyoe  pen.  Zyne 
„Gesammelte  Dramatische  Werken"  verschy- 
nen  sedert  1870;  daarvan  zyn  11  deelen  in 
het  licht  gezonden. 

Jóhann  Oeorg  Otto  Mose»  (GraaO «  oen 
Zweedsch  historieschilder,  geboren  te  Parys 
in  1843.  Hy  ontving  zyne  opleiding  aan  de 
académie  te  Stokholm  en  aan  de  schilderschool 
te  Weimar,  trad  in  kennis  met  den  Belgischen 
schilder  Leys  en  keerde  naar  Stokholm  terug, 
waar  hy  met:  „Sten  Sture*s  intocht  in  Stok- 
holm na  de  zegepraal  by  den  Brunkeberg  in 
1471"  de  Koninkiyke  medaille  behaalde  en 
na  eene  reis  naar  het  Oosten  tot  lid  der  Zweed- 
sche  Académie  van  Sohoone  Kunsten  benoemd 
werd.  Op  de  Skandinavische  Tentoonstelling 
te  Stokholm  in  1866  leverde  hy  eene  reeks  van 
fïraaie  stukken,  waarna  hy ,  gesteund  door  een 
staatsstipendinm,  op  eene  studiereis  van  vyf 
Jaren  Itali6,  Frankryk  en  Duitschland  bezocht, 
maar  het  langst  by  Legt  vertoefde.  Nu  schiep 
hy  zyn  grootste  stuk,  nameiyk:  „Koning  Erik 
XIV  tusschen  zyne  gemalin  Katharina  en  zyn 
snooden  raadsman  GÖren  Persson  (sedert  1871 
in  het  Nationaal  Museum  te  Stokholm)**.  Voorts 
vermelden  wy  van  hem:  „Eene  ond-Vlaamsche 
bloemmarkt"  en  het  uitmuntend  portret  van 
den  vader  des  kunstenaars.  Na  zyn  terugkeer 
in  zyn  vaderland  werd  hy  in  1872  lid  der 
Académie  en  in  1875  professor  aan  de  daar- 
mede verbondene  schilderschool.  Hy  leverde 
een  groot  aantal  portretten,  alsmede:  „De 
Egyptische  danseres**,  —  „De  wandelende 
Jood**,  —  „De  verjaardag**,  —  en  „Koning 
Erik  XIV  in  de  gevangenis,  bezoek  ontvan- 
gend van  zyne  gemalin  Katharina".  Ook  be- 
zorgde hy  eenige  fraaie  gravures,  tafereelen 
nit  de  geschiedenis  van  Zweden  voorstellend, 

—  en  zyne  teekeningen:  „De  goede  Herder" 
en  „Het  einde  (een  kunstenaar,  door  den  dood 
overrompeld)**  worden  zeer  geroemd.  Hg  is 
thans  directeur  van  laatstvermelde  schilder- 


94 


BOSEN-  BOSENKRAKZ. 


Bchool  en  ook  lid  van  de  Deensohe  Académie 
Tan  Sohoone  Kansten. 

Bosenberg  (AdolO»  een  achrHver  over 
knnstaangelegenheden  en  geboren  te  Bromberg 
den  SOsten  Jannari  1860,  Btodeerde  in  de 
wtfsbegeerte  en  ondheidknnde  te  Beriyn  en 
promoveerde  iddaar  in  1872.  Daarna  reisde  hQ 
in  DnitBchland,  OoBtenrgk,  Italië,  Frankrgk 
en  de  Nederlanden,  behoort  sedert  1876  tot  de 
redactie  van  het  dagblad :  „Die  Post'*  en  schreef: 
.Die  Erinnyen  (1871^,  —  „Sebald  and  Banhel 
Beham,  zwei  Maler  der  dentschen  Benaissance 
(1876)",  —  „Die  Berliner  Malerschale  (1879)", 
—  en  „Bnbensbriefe  (1881)".  In:  „Knnst  ana 
Kttnstler"  van  Dohmê  leverde  hf}  opstellen  over 
Lueoi  MM  Leiden,  Gkiberiij  Donatello,  Faima 
Veeckio,  Sansovino  ens..  bezorgde  eene  nienwe 
nltgave  van  de:  „Kflnstlerbriefen  (1879—1880)" 
van  ChM  en  van  de :  „C^eschichte  des  Kostflms 
(1881)"  van  Eadnet  en  bewerkte  met  lAöki 
de  getUastreerde  werken:  „Die  Architektar 
Berlins  (1877)"  en  „Die  Architektar  Deatsch- 
lands  (1879)".  Eindeiyk  schreef  hQeene:  „Ge- 
schichte  der  modernen  Kunst  von  1789  bis 
anf  die  Gegenwart". 

Bosenbuoh  (Karl  Heinrich  Ferdlnand), 
een  verdlensteiyk  aardkundige,  geboren  te 
Einbeck  in  Hannover  den  24sten  Jnni  1836, 
vestigde  zich  in  1869  als  privaatdocent  te 
Freibnrg  en  werd  in  1878  te  Straatsborg 
en  in  1877  te  Heidelberg  hoogleeraar  in  de 
aard-  en  delfetofkande.  Hy  schreef:  „Mikro- 
skopische  Pbysiographie  der  Hineraliën  and 
C^esteine  (1877)".  Met  C.  Klein  en  Beneoke 
redigeerde  hg  van  1879  tot  1884  het :  „Nenes 
Jahrbach  fttr  Mineralogie,  Geologie  and  Pa- 
Iftontologie". 

Bosendaaly  een  vlek  in  de  Nederlandsche 
provincie  Noord- Brabant,  heeft  eene  Hervormde 
en  eene  R.  Katholieke  Kerk,  onderscheidene 
leerlooieryen,  een  belangryken  vee-  en  graan- 
handel en  omstreeks  8000  inwoners.  Het  is 
merkwaardig  als  het  snypant  van  den  spoorweg 
van  Antwerpen  naar  Rotterdam  met  dien  van 
Breda  naar  Bergen-op  Zoom  en  Ylissingen. 

Bosengarten  of  Cfrosxer  Eoeettgarten  (ter 
onderscheiding  van  het  gedicht:  „Laarin", 
dat  ook  wel  KUinêr  Moeengarien  wordt  ge- 
heeten)  is  de  naam  van  een  episch  gedicht 
uit  de  Daitschemiddeneen wen,  volgens  Orimm 
vermoedeiyk  oit  het  midden  der  ISde  eeaw. 
Zyn  inbond  is  in  korte  trekken  de  volgende : 
Ckriewthildf  eene  dochter  van  Gièich,  koning 
van  Boorgondiö,  die  te  Worms  zyn  verbiyf 
hield,  had  aldaar  een  rozenhof,  wier  bewa- 
king was  toevertroawd  aan  zekeren  Sitgflried, 
die  de  hand  van  Ckriemhild  begeerde,  en  aan  elf 
Boorgondiërs.  CMiemhUdrichi  eeneaitnoodiging 
tot  de  Koningen  DieUich  vam  Bem  (Verona) 
en  Stsel  vam  Swmnenland,  om  met  de  bewakers 
van  dien  tnin  te  vechten.  Werden  deze  door 
hen  overwonnen,  dan  zon  CHüch  zyn  Byk 
van  den  overwinnaar  in  leen  ontvangen,  aan 
wien  daarenboven  met  zyne  makkers  een 
krans  van  rozen  en  een  kns  als  loon  der 
zegepraal  werd  toegezc^.  De  aitgenoodigden 
verschynen;  aan  han  hoofd  bevindt  zich 
JHetridk  met  12  van  zyne  Amelongen,  tot 
welken  Sildèbrand  en  zyn  strydlnstige  broeder, 
de  monnik  lUan,  behooren.  De  Bourgondische 
helden  lyden  de  nederlaag,  hoewel  Siegfried 
en  na  hem  vooral    Volleer  eene  ongemeene 


dapperheid  ten  toon  spreiden.  Met  meester» 
hand  is  in  dit  gedicht  de  koddige  monnik 
llêan  geteekend,  die,  na  een  20-Jarig  verbiyf 
in  een  klooster  door  zyn  broeder  opgeroepen 
om  deel  te  nemen  aan  den  tocht  naar  Worms, 
geene  tengels  kent  voor  zyn  vechtlust,  in  den 
Bozentuin  de  dolste  streken  uitvoert  en  na 
zyn  terugkeer  de  monniken  plaagt  en  bespot. 
Men  heeft  van  deze  sage  een  zestal  verschillende 
bewerkingen,  van  welke  éene  in  1886  door 

Qriwim  is  uitgegeven. 

Bosengarten  (Albert),  een  verdiensteiyk 
architect  en  schryver  over  architectuur,  werd 
geboren  te  Gasaei  in  1809,  bezocht  de  Académie 
aldaar  en  deed  er  de  synagoge  verryzen.  Nadat 
hy  na  inlevering  van  het  ontwerp  van  een 
zomerpaleis  den  académischen  prys  en  een 
reisstipendinm  voor  drie  Jaren  verworven  had, 
begaf  hy  zich  in  1839  naar  Parys  en  oefende 
zich  onder  de  leiding  van  den  architect  Henri 
Labrouiie  en  den  Undschapschilder  Mnbertf 
bestudeerde  gedurende  twee  jaar  in  Italië  de 
overbiyftelen  der  antieke  bouwkunst  en  vestigde 
zich  vervolgens  te  Homburg,  waar  hy  naden 
brand  van  1842  onderscheidene  nieuwe  ge- 
bouwen stichtte.  Voorts  bouwde  hy  er  later: 
Het  Schrödergesticht  (1862),  —  de  graf- 
kapel van  den  vryheer  wm  Sekrödery  —  de 
synagoge,  —  het  Israëlietisch  weeshui^  — 
en  het  oude  mannenhuis.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy:  „Architektonische  Mittheilun- 
gen  fiber  Italien  (1847—1860,  met  Rungey\ 
—  „Beitrage  zur  neuen  Folge  von  Runge*s 
Backsteinarchitektur  Oberitaliens  (1863),"  — 
„Architektonische  Briefe  (1864)",  —  „Archi- 
tekturbilder  aus  Paris  und  London  (1860)",  — 
en  „Architektonische  Stilarten  (1867 ;  3de  druk, 
1874)". 

Bosenkilde  (Adolf  Marius),  een  Deensch 
tooneelkunstenaar  en  humoristisch  schryver. 
geboren  te  Kopenhagen  den  16den  Februari 
1816,  bezocht  de  universiteit  aldaar,  maar 
verliet  weldra  de  academische  loopbaan  en 
betrad  in  1837  den  koninkiyken  schouwburg. 
Sedert  1839  was  hy  eenige  Jaren  verbonden 
aan  de  schouwburgen  te  Christiania  en  aan 
het  casino  te  Kopenhagen,  maar  keerde  in  1867 
terug  tot  den  Koninkiyken  schouwburg  en 
overleed  den  14den  October  1882.  Hy  onder- 
scheidde zich  vooral  in  komische  rollen,  reisde 
in  Rusland  en  schreef  o.  a.  de  vaudeville 
„En  Jëde  i  Mandal  (Een  Jood  in  Mandal)", 
die  te  Christiana  werd  opgevoerd,  —  voorts: 

Anders  Tikjëb,  en  jydsch  Deyns  Reiseerin- 


dringer  (1861;  9de  druk,  1870)" 


„Carstens 


Skriftemaal  (1863)",  —„Lars ogMelle (1863)", 
—  en  „Mettem  Saisonerma  (1872)". 

Bosenkranz  (Johann  Karl  Friedrich),  een 
Duitsch  wysgeer,  geboren  den  238ten  April 
1806  te  Magdeburg,  studeerde  te  Beriyn, 
Halle  en  Heidelberg,  vestigde  zich  in  1828  als 
privaatdocent  te  Halle,  werd  er  in  1831  bui- 
tengewoon hoogleeraar,  en  in  1833  gewoon 
hoogleeraar  in  de  wysbegeerte  te  Kënigsberg. 
was  in  1848—1849  voordragend  raadsheer  bQ 
het  ministerie  van  Eeredienst  en  woonde  na 
dien  tyd,  nagenoeg  blind  geworden,  als  ge- 
heim regeeringsraad  te  Königsberg,  waar  hy 
den  14den  Juni  1879  overleed.  Hy  behoorde 
tot  de  meest  ontwikkelde  en  getrouwste  leer- 
lingen van  Hegel  en  heeft  zich  als  schryver 
niet  aUeen  op  het  gebied  der  wysbegeerte. 


ROSENKRANZ— ROSENTHAL-BOKIN. 


95 


maar  ook  op  dat  der  geBchledenis  en  der  fraaie 
letteren  bekend  gemaakt  Van  de  lange  reeks 
ifner  geschriften  Termelden  wQ:  nGeashichte 
der  deotschen  Poesie  im  MltteUlter  (18d0)", — 
„Handlraeh  einer  allgemeinen  Gesohichte  der 
Poesie  (1882—1888,  8  dln)",  -  «Zor  Ge- 
sehiehte  der  dentschen  Literator  (1886)'\  — 
^Die  Natorreligion  (1881)'*,  —  „Encyklopaedie 
der  theologischen  Wissenschaften  (1831;  2de 
drok,  18i5)*\  —  ^Kritik  der  Schleiermacher- 
sohen  Olanbenslehre  (1886)*',  —  „Psychologie 
oder  Wissenschaft  vom  snliti^cti^®>^  ^^^ 
(1877;  f  de  drok,  1863)'*,  —  „Kritische  Erlftu- 
terongen  des  Hegel'schen  Systems  (1840)'*,— 
„Vorlesongen  flber  Schelling  (1842)",  —  „K5- 
nigsberger  Skisaen  (1842,  2  dln)'*,  —  „Kritik 
der  Principien  der  Stransz'schen  Olanbenslehre 
(1845)'*,  —  „Die  Pftdagogik  als  System  (1848)**, 

—  „Aesthetik  des  Hlisalichem  (1853)",  — 
„Die  Poesie  and  ihre  (ïeschichte  (1855)",  — 
„Wissenschaft  der  logischen  Idee  (1858— 1859, 
2  dln)'*,  —  „Ooethe  and  seine  Werke  (1847)",  — 
„Hegel  als  dentscheNationalphilosoph  (1870)'*, 

—  „Stodien  (1889—1844,  5  dln)",  —  en  „Neae 
Stadiën  (1875—1877,  8  dln)".  Ook  beiorgde 
ht  met  J*.  W,  Sekmbert  eene  nitgave  der  wer- 
ken Tan  Kami  in  12  deelen  (1838—1840). 

Bosenlaui  is  de  naam  van  een  fraaien 
gletseher  in  het  Bemer  Oberland,  bekend 
wegens  de  sehoone  klear  Tan  het  Qs.  Hg  ligt 
een  paar  aar  gaans  ten  aniden  van  Heiringen 
en  treedt  alt  de  geweldige  sneenwmassa's  tas- 
sohen  den  Well-  en  Oestellhom  te  Toorschtin, 
maar  is  in  de  laatste  jaren  aanmerkelijk  in 
omvang  Terminderd. 

Bosenmtlller.  Onder  deaen  naam  Ter- 
melden wg: 

Jokmm  €horg  BoêemmWêr^  een  Terdienstel0k 
godgeleerde  en  kansehredenaar.  Hg  werd  ge- 
boren te  Ummerstadt  bg  Hildburghausen  den 
19den  December  1786,  stodeerde  te  Altdorf 
in  de  theologie,  werd  in  1778  professor  in 
de  godgeleerdheid  te  Erlangen,  in  1788  te 
Oiesaen  en  in  1785  te  Leipdg,  Toorts  in 
1798  domheer  te  Meissen  en  in  1806  prelaat 
en  oTerleed  den  14den  Maart  1815.  Hg  heeft 
een  hondertal  geschriften  in  het  licht  gegeven, 
meestal  Tan  stichteigken  aard.  Wg  Termelden 
alleen:  „Scholia  in  Novam  Testamentnm 
(1777—1786,  6  dln;  6de  drnk,  1815—1881)'*. 

Bmti  Friedncik  Karl  BoiênmüUer,  een  Ter- 
diensteigk  beoefenaar  der  Oostersche  talen 
en  een  lOon  Tan  den  Toorgaande.  Hg  werd 
geboren  den  lOden  December  1768  te  Hesiberg 
bg  Hildbarghansen,  stodeerde  te  Leipaig, 
werd  er  in  1795  boitengewoon  en  in  1813 
gewoon  hoogleeraar  en  OTerleed  den  17den 
September  1835.  Van  zgne  geschriften  noemen 
wg:  „Scholia  in  Vetos  Testamentom  (1788— 
1885,  11  dln  in  23  banden)'*,  waarTan  hg 
ook  een  „Compendinm*'  loTcrde,  —  „Hand- 
boek der  biblischen  Altherthumsknnde  (1828— 
1881,  4  dln)",  —  en  „Analecta  Arabica 
(1825-1888,  3  dln)". 

JokoMn  Okruiian  Botenmüller,  een  Tordien- 
steigk  ontleedkandige  en  een  broeder  Tan  den 
TOorgaande.  Hg  werd  geboren  teHeszbergbg 
Hildbarghaasen  den  15den  Mei  1771,  studeerde 
te  Leipiig  en  Erlangen  in  de  geneeskunde 
ondenocht  reeds  als  stodent  de  beenderen- 
holen  bg  Maggendorf,  werd  in  1794  prosector 
bg  de  anatomie  te  Leipzig  en  in  1800  hoog- 


leeraar aldaar  en  OTerleed  den  228ten  Febraari 
1820.  Hg  schreef:  „Beitr^  zar  Zergliede- 
rnngskunst  (1800,  2  dln)",  —  „Chirnrgisch- 
anatomische  Abbildongen  fOr  Aenste  and 
Wandarate  (1804—1812,  8  dln)**,  —  en  „Hand- 
bnch  der  Anatomie  des  menschlichen  förpers 
(1801 ;  6de  drnk,  1840)". 

Bosenstein  (Samnel  Siegmnnd  R),  een 
uitstekend  geneeskandige,  geboren  te  Berign  in 
1832,  studeerde  in  zgne  geboorteplaats  eerst 
in  de  wgsbegeerte  en  TerTolgens  in  de  na- 
knnde,  promoToerde  in  1854  op  eene  disserta- 
tie :  „De  cyclopia  inter  animaüa  observata**, 
waarmede  hg  eene  academische  prgsrraag  be- 
antwoord had  en  die  Tcrrolgens  in  „Virchow's 
ArchiT"  werd  opgenomen,  was  Tan  1856  tot 
1858  assistent  Tan  Wagner  in  het  gasthuis  te 
Dantzig,  Testigde  zich  als  practiseerend  genees- 
heer te  Berign  en  werd  er  in  1868  priTaat- 
docent  aan  de  unlTcrsiteit.  In  1865  werd  hg 
op  aanbeveling  Tan  TVatibe  en  Vwehow  benoemd 
tot  gewoon  hoogleeraar  aan  de  uniTersiteit 
Oroningen,  waar  hg  zgn  ambt  aauTaardde 
met  een  redcToering  OTer:  „Die  Beziehungen 
zvrischen  Wissenschaft  and  Praxis  in  der  Me- 
dioin".  Hg  bleef  er  werkzaam  tot  1872  en 
Tertrok  in  dat  Jaar  naar  Leiden,  waar  zgne 
intrêerede  handelde  OTor  „Het  tegenwoo^ig 
karakter  der  geneeskunde",  waarin  hg  wees 
op  de  merkwaardige  rol  der  micro-organismen 
bg  besmetteigke  ziekten.  Een  beroep,  hem  hi 
1882  te  Amsterdam  aangeboden,  wees  hg  Tan 
de  hand.  Hg  loTerde  onderscheidene  belaag- 
rgke  opstellen  in  „Virchow's  ArchiT'*,  Tan 
welke  wg  noemen:  „Ueber  den  zusammen- 
hang  Ton  Herz-  en  Nierenkrankheiten**,  — 
„Ueber  die  Aetiologie  der  parenchym-Nephri- 
tis**,  —  „Ueber  Diabetes  meUitns**,—  en  „Ueber 
Epilepsfit  satumina",  —  Toorts  in  het  „Klin. 
Wochenschrift"  te  Berign:  „Ueber  Tuberculose 
der  Hamorgane",  —  „Zur  Lehre  Tom  Pulsns 
bigeminus",  —  en  „Zur  Kenntoiss  derprimft- 
ren  Meningitis  cerebri  simplex**,  alsmede  in 
het  „Klin.  ArchiT  ftirdieMedicin:  „Zur  Theo- 
rie des  Herzstosses**.  Zyn  hoofdwerk  Is  ech- 
ter :  „Die  Pathologie  und  Therapie  der  Nieren- 
krankheiten (1863—1886)".  Ook  behandelde 
hg  in  de  „Encyklopftdie"  Tan  Z%em$9m  de 
ziekten  Tan  het  endocardium. 

Bosenthal  (Isidor),  een  Terdiensteigk 
physioloog,  geboren  den  16den  Juli  1836  te 
Labischin  in  het  Pruisische  district  Bromberg, 
stodeerde  te  Berign,  Testigde  zich  aldaar  au 
priTaatdocent,  werd  er  in  1867  buitengewoon 
hoogleeraar  en  is  sedert  1872  gewoon  hoog- 
leeraar te  Erlangen.  Hg  loTcrde  onderscheidene 
opstellen  in  wetenschappeigke  tgdschriften  en 
schreef  daarenboven:  „ElektricitStslehre  fOr 
Mediziner  (1862;  2de  druk,  1869)**,  —  „Die 
Atembewegungen  und  ihre  Beziehungen  zum 
NervuB  vagus  (1862)**,  —  „Zur  Kenntois  der 
Wftrmeregulimng  bei  den  warmblfltigen  Thieren 
(1872)**,  —  „Ziele  und  Aussichten  der  Oesund- 
heitspflege  (1875)",  —  „Bemerkungen  über  die 
Tb&tigkeit  der  automatischen  Nervencentra,  be- 
sonders  fiber  die  Atembewegungen  (1875)",  — 
en  „AUgemeine  Physiologie  der  Muskeln  und 
NerTen  (1871)**.  dg  is  redacteur  Tan  het: 
„OentralbUtt  fOr  die  mediz.  Wissenschaften** 
en  Tan  de  Duitsche  uitgaTe  der:  „Internatio- 
nale wissenschaftliche  Bibliothek**. 

Bosenthal-Bonin  (Hugo),  een  Duitsch 


96 


ROSENTHAL-BONIN-ROSMABIJN. 


letterkundige,  geboren  den  14den  October  1840 
te  Palermo,  studeerde  te  BerlQn  en  te  Par||8 
in  de  natnnrknnde  en  in  de  letterkunde  en 
reisde  vervolgens  in  Spai\)e,  Italië,  Grieken- 
land, TurkQe,  Califomië  en  Japan,  werd  hier 
correspondent  van  een  handelshuis,  was  voorts 
«Is  koopman  op  verschillende  plaatsen  werk- 
saam,  bepaalde  lich  toen  bQ  de  beoefening  der 
letteren  en  werd  in  1872  lid  der  redactie  van : 
^Ueber  Land  und  Meer".  Hy  schreef:  „Ein 
Heiteres  Bnch  (kleine  blOspelen,  1867)",  — de 
novellenbundels:  „Der  Heirfithsdftmon  (2de 
druk,  1879)"  en  „Unterirdisch  Fener  (1878)", 
—  en  de  romans:  „Der  Bemsteinsncher  (1880, 
2  dln)"  —  „Die  Donna  Anna  (1880)",  —  en 
^Der  Diamantschleifer  (1881)". 

BosettO}  in  het  Arabisch  JEUueJUdj  het  al- 
-oude  BolhUnnêj  is  eene  stad  in  Beneden-Egypte, 
op  den  linker  kant  van  den  mond  van  den 
westelQken  hoofdarm  van  de  Ntji,  heeft  on- 
ilerscheidene  moskeeën  en  is  door  tuinen  om- 


88  dln)  en  schreef  daarbQ  een  „Saggio  sngli 
amori  dl  Tasso  e  sulle  cause  della  sua 
prigione  (1832)".  Voorts  leverde  hO  de  ge- 
schiedkundige romans:  „La  monaca  di  Monia 
(1829,  8  dln;  2de  druk,  1876)",  —  „Luisa 
Strozzi  (188S.  4  dln)",  —  en  „U  conté  Ugolino 
(1843,  3  dln)^\  Van  syne  dramatische  werken 
noemen  wQ:  „Torquato  Tasso  (1886)",  en 
Jegens  de  kunstgeschiedenis  heeft  h]j  lich 
verdiensteiyk  gemaakt  door  aQne  „Storia  della 
pittura  itaUana  (1838,  4  dln;  2de druk,  1848— 
1854)".  Eene  verzameling  van  sQne  verstrooide 
geschriften  verscheen  in  1837  in  6  deelen. 

Boskoff  (Georg  Gustav),  een  verdiensteiyk 
Protestantsch  godgeleerde,  geboren  te  Press- 
burg  den  308ten  Augustus  1814,  studeerde 
aldaar  in  de  rechten,  belastte  zich  met  de  op- 
voeding van  den  Jeugdigen  Graaf  Bada^  en 
begaf  zich  in  1829  naar  de  universiteit  te 
Halle,  waar  hU  zich  toelegde  op  de  godge- 
leerdheid en  de  wijsbegeerte.  Hy  voleindigde 


De  rosmarijn. 


jgeven.  Zy  ia  met  Damanhoer  en  Alexandrië 
4oor  een  spoorweg  verbonden  en  telde  vroeger, 
voordat  Alexandrië  door  hetS£ahmoediéhkanaal 
den  handel  tot  sich  getrokken  had^  40000  in- 
woners, welk  aantal  in  1882  tot  16666  was 
gedaald.  Onder  dezen  bevinden  sich  vele  Grie- 
ken en  Kopten,  die  er  sich  besig  houden  met 
•ny  verheid  en  handeL  In  de  nabyheid  der  stad 
ürerd  in  1799  het  vermaarde  opschrift  in  drie 
talen  gevonden,  hetwelk  ter  ontcyfering  der 
'hiërogl^hen  groote  diensten  bewees. 

Bosini  (Giovanni),  een  Italiaansch  dichter 
en  geachiedsehryver,  geboren  den  248ten  Juni 
1776  te  Ludgnano,  studeerde  te  Livomo, 
Florence  en  Pisa  in  de  rechten,  werd  in  1803 
'hoogleeraar  in  de  Italiaanache  letterkunde  al- 
daar en  overleed  er  den  16dfin  Mei  1855. 
Eene  verzameling  van  zyne  gedichten  ver- 
scheen te  Pisa  in  1819  in  2  deelen.  Hy  be- 
zorgde eene  nieuwe  uitgave  der  „Storia 
'dltaUa  (1819,  10  dln)"  van  CMeeiatrdim,  als- 
•ook  van  de  werken  van  Tcuso  (1821—1832, 


zyne  studiën  aan  het  Evangelisch  seminarium 
te  Weenen,  werd  in  1846  leeraar  aan  die 
inrichting  en  zag  er  zich  in  1850  benoemd  tot 
gewoon  hoogleeraar.  De  godgeleerde  ftusulteit 
te  Heidelberg  schonk  hem  in  1852  het  docto- 
raat en  in  1864  nam  hy  zitting  in  den  Gos- 
tenrykschen  raad  van  onderwys.  Hy  behoort 
tot  de  mannen  der  vryzinnige  richting,  en  van 
zyne  geschriften  vermelden  wy:  „Die  hebrSi- 
schen  Alterthflmer  in  Briefen  (1857)",  — 
„Die  Simsonasage  nachihrerEntBtehung,Form 
und  Bedeutung  und  der  Heraklesmythus 
(1860)",  —  „Die  Gegensfttslichkeit  in  der 
religiösen  Anschauung  der  NaturvOlker",  — 
„B^n^iiBitunwandlungen  auf  dem  Geblete  der 
Religionen",— „Geschichte  des  TeufeU  (1869)", 
—  „Die  Periode  der  gerichtlichen  Hezenver- 
folgung  in  Deutschlsnd",  —  en  „Das  Beligions- 
wesens  der  rohesten  Naturvölker  (1880)".  Ook 
is  hy  medewerker  aan  het  „Bibellezikon"  van 
Sehenhd. 
Bosmarijn  (Salvla  Eosmarinus)  wordt  6( 


BOSHABUK 


«la  een  aluBderlVk]  geslielit  ia  de  flunilie 
4er  lAfUommgmk  (LaMitae)  Magenomea  óf 
▼olgMM  Sptmmm  en  QMMm^  eene loort Tan 
het  geslaeht  8alo\a  uit  die  ftunlUe  aangemerkt 
Zg  is  een  altVdgroeaelieestermeCasehgraawe, 
.fltemp-Tierkante  takken  enmetTiltlgetwVgen. 
De  bladeren  iVn  eenigirins  lederaelitig,  aan  de 
randen  omgekrold,  van  boven  gegroefd-rimpeUg 
en  glaniiff  donkeigroenf  van  onder  grUeaehtig 
beript  ttaelitandige,  dnnne  tal^ee  dragen 
eenige  bloemen,  die  eebtnbaar  in  tronen  ifn 
gerangschikt  De  kdk  heeft  eene  aliseknotte, 
S4andige  borenlip  en  eene  S-tandIge  onderlip. 
De  bloembnis  ia  gesloten,  klokrormig  en  mid- 
den op  de  onden0de  bnltig,  de  borenlip  ge- 
epieten  met  omgeslagen  slippen,  de  onderlip 
8-spletlg;  de  sgdellngiehe  afdeelingen  van  deie 
itn  halftongig  en  omgeslagen,  denriddensteis 
aan  de  basis  wigrormig  en  yan  boren  eirond.  De 
8  meeldraden  i0n  boogrormig.  De  bloemen 
iQn  witaehtig  met  grgsblanwe  rlekken.  Deie 
heester  groeit  op  rotsen  en  moren  langs  de 
kost  der  Middellandsche  Zee  en  bloeit  gedn- 
rende  het  geheele  jaar  sMt  een  leer  qpeoery- 
aehtigen  genr.  De  bladeren  en  bloemen  werden 
▼oorheen  als  Herba  et  Flores  roris  marini  in 
de  geneeskunde  gebmikt  Men  liet  in  begaande 
lignnr  in  •  een  steng^  op  Vsdedernatnnrigke 
grootte,  in  h  eene  bloem  van  ter  syde  op 
4l-?ondige  grootte,  in  ü  eene  bloemkroon  van 
ter  syde,  in  é  laatrtgenoemde  uitgerold,  in  « 
deae  van  voren  op  4-Toudige  grooibe  en  in  f 
eene  Tmoht  op  6Tondige  grocite. 

Bosmini  (Carlo  de),  een  Italiaansoh  ge- 
sehiedschrgTer,  geboren  in  1766  te  Boveredo, 
studeerde  te  Innsbruck  in  de  rechten  en  legcto 
lich  verrolgens  toe  op  de  geschiedenis.  Sedert 
1808  vertoefde  hg  te  Milaan  bg  sgn  vriend, 
den  marchese  TWmOcio  en  overieed  aldaar 
den  9den  Juni  1887.  Hg  lond  levensbeschrg- 
▼ingen  in  het  licht  van  OsmKm,  Mmos, 
OtforNM,  #0  JWlr»,  THiwMo  eni.  en  schreef 
eene  Istoria  di  MUano  (1880-1881,  4  dln, 
loopende  tot  1685)'',  alsmede  een  bundel  „Versi 
(1788)". 

Bosmini-Serbati  (Antonio),  een  Ita- 
Uaansch  wgsgeer,  geboren  in  Maart  1797  te 
Soveredo  in  lyrol,  was  de  telg  van  een 
aanilenigken  stam,  studeerde  te  Padua,  om- 
helsde in  1881  den  geesteigken  stand  met  het 
•  voornemen,  aan  den  godsdienst  een  degeigk- 
wgsgeerigen  grondslag  te  geven,  trad  door 
de  stichtiag  van  een  godsdienstig  genootsefaap, 
dat  van  de  Broeders  en  Zusters  der  Liefto, 
in  1888  op  als  kerkeigk  hervormer,  schaarde 
lich  in  1880  aan  de  agde  van  némont  in 
1848  aan  die  van  Paus  Bw»  IX  en  werd  in 
het  ministerie  Bom  minister  van  Onderwgs, 
do^  verwgderde  cich  hg  het  uitbarsten  der 
omwent^ng  te  Bome  van  het  staatkundig 
tooneel  en  overleed  te  Stresa  den  Isten  Juli 
1866.  Hg  was  een  voorstander  van  het  idea- 
lismus  van  Dmmrêm,  doch  hoewel  hg  den 
Paos  in  baUngsehap  naar  (SMta  vergeelde, 
werd  ifn  ges(3irllt:  «Over  de  vgf  wonden 
der  Kei^**  op  aandringen  der  Jeiuloten  op 
den  Index  geplaatst  Zgne  genamenigke  ge- 
schriften i4n  in  1848^1844  in  17  deelen  in 
het  licht  gegeven.  Daarvan  vermelden  wg*. 
•Nuovo  saggio  suil*  orighie  délle  idee  (1886, 
8  dhi)**,  —  en  „Filosofla  del  diritto  (1844)**. 

Bomy  (Léon  de),  een  verdiensteigk  be- 


-RM^        ^ 


97 


losny 
XHL 


der  Oostersohe  talen,  geboren  den 
6dsn  Augustus  1887  te  Loss  (departement  du 
Nord),  studeerde  te  Pargs  in  de  Oostersche  taal- 
kunde en  geschiedenis,  aanvaardde  in  1868  het 
hoogleeraarsambt  in  het  JiHprasch  aan  de 
Nationale  boekerg  aldaar  en  is  sedert  1868 
hoogleeraar  in  het  Japansch  aan  de  bgsondere 
school  voor  Oostersohe  talen.  Hg  schreef: 
„Introductkm  k  Tétude  de  la  languejaponaise 
(1857)*',  —  „Aper^u  gte4ral  des  langues 
sómitiques  et  de  leur  histoire  (1868)**,  — 
„Dictionnaire  Japonais^fran^is  anglais  (1858^ 
1870,  onvoltooid)**,  —  „Manuei  de  la  ieeture 
Japonaise  (1859)**,  —  „Les  ócrituies  flgura- 
tlves  et  hiérogljrphiques  des  difli&rents  peuples 
anciens  et  modemes  (1860;  8de  druk,  1870)**, 
—  nB^OMU  de  teztcs  japonnais  (1866)**,  — 
•Dictionnaire  des  signes  idéographiques  de  la 
Chlne  (1864—1866)**,  —  „Etudes  asiatiques 
de  géographie  et  d*hi8teire  (1864)**,  —  „Aper^ 
dé  la  laague  oorósnne  (1867)**,  —  „Vocabu- 
laire chinois-oeréen-aino  (1867)*',  —  „Variétés 
orientales  (1868;  8de  drak,  1869)'*,  —  „CSonrs 
de  Japonais  (1859)'*,  —  en  „L'interprétation 
des  anciens  testes  mayas  (1875)".  Ook  redi- 
geert hg  het  „Bulletin"  van  het  door  hem 
gesticht  genootechap  voor  Amerikaansehe  en 
Asiatische  volkerenkunde. 
Bosolsaur,  aie  OoraUme. 
BofiS.  Onder  deaen  naam  vermelden  wg : 
8ir  Johm  Bouy  een  Britsch  leeman,  ge- 
boren in  Schotland  den  84stsn  Juni  1777.^1 
trad  in  1786  in  leedienst,  onderscheidde  lioh 
in  den  oorlog  tegen  Frankrgk  en  werd  kom- 
mandMit  van  een  oorlogschip.  In  1818  zag  hg 
lich  bekleed  met  het  opperbevel  over  de 
schepen  „Isabella"  en  „Alexander",  uitgerust 
ter  ontdekking  van  eene  noordwesteliPie  door- 
vaart, doch  hg  keerde  weldra  onverrichter  zake 
terug.  Aangespoord  door  de  beter  gelukte 
pogingen  van  Porry,  bracht  hg  in  1889  alles 
voor  eene  nieuwe  expeditie  in  gereedheid,  sleet 
4  winters  in  de  gsgewesten  der  noordpool, 
ontdekte  de  magnetische  pool  en  het  schier- 
eiland Beothia  fdix  en  keerde  in  October 

1888  naar  Engeland  terug.  Hg  gaf  verslag  van 
dien  tocht  in  zgn:  „Narrativeofaseoondvoyage 
in  seareh  of  a  North-West  passage  (1884)". 
Den  88sten  Mei  1850  zeUde  hg  uit  met  het 
schip  „Felix"  ter  opsporing  van  JWwJrlie, 
bereikte  in  September  het  Wellingtonkanaal, 
overwinterde  in  de  Assistance-baai,  maar 
moest  in  September  1861  zonder  eenig  goed 
gevi^g  temgkeeren.  Inmiddels  was  hg  tot 
s(^ont-bg-nacht  benoemd.  Hg  overleed  den 
SOsten  Augustus  1856.  Hg  had  nog  hi  het 
licht  gegeven:  „A  treatise  of  navigatien  by 
Bteam  (2de  druk,  1887)",  —  en  „Bear  admfaral 
Sir  John  Franklin,  a  narrattve  (1857)". 

Sir  jMMf  Clarh  Eou,  desgeigks  een  ver^ 
maard  zeeman  en  neef  van  den  voorgaande. 
Hg  werd  geboren  te  Londen  den  IMenAprU 
1800,  trad  neer  jong  in  zeedienst,  vergeielde 
In  1819*1885  Sir  Sdmifrd  Farry  op  zgne  8 
tochten  naar  de  poolstreek,  was  in  1889— 1888 
als  tweede  bevelhebber  de  reiskameraad  van 
ign  oom  op  een  dergeigken  tocht,  werd  in 
1884  fregatkapitein  en  nam  hi  1888  deel 
aan  de  door  de  Admiraliteit  verordende  op- 
meUng   van   Oroot-BritoAJe  en   Ierland.  In 

1889  aanvaardde  hg  het  d)[»perbevel  over  de 
door  de  Begeering  uitgeruste  expeditte  naar  de 


98 


ROSS— B06BEEUW  SAINT-HILAIBE. 


zuidpool,  liooMnkeltik  om  WMnendiicen  te 
doen  omtreat  het  aardmagnetiamiiiy  deed  met 
de  aehepen  ^Ereboa**  en  ,,Terror"  ia  18il  en 
1842  tot  driemial  toe  pogingen  om  tot  de 
nidpool  te  naderen,  drong  door  tot  78^4' Z.  B., 
ontdekte  een  nitgeitrekt  yaat  land,  door  een 
yamaor  ter  koogto  raa  60  Ned.  el  omgeven, 
en  meef  dientengevolge  nog  266  Ned.  mQl 
van  de  nulgnetische  nidpool  rerwUderd.  De 
belaagrüke  waamemingmi,  op  deien  tocht  ge- 
daan, sVn  opgenomen  in  sifn  „Voyage  o/ 
diBcoyery  and  research  in  the  Sonthem  and 
Antarctic  Seas  (1846,  2  dln)*'.  In  1848  werd 
hem  het  kommando  opgedragen  over  de  sche- 
pen i^Entreprise"  en  „Investi^aor",  bestemd 
ter  opsporing  Tan  FramkUM.  ^  overwinterde 
in  Leopoldshayea,  doonooht  in  het  Toorjaar 
van  1849  de  noordelijke  en  westelüke  kasten 
van  North-Somerset  tot  op  72^'  N.  B.,  als- 
mede het  Wellingtonkanaal,  maar  mocht  het 
gewenschte  doel  niet  bereiken.  Hg  overleed 
te  Aylesbnry  den  8den  April  1862. 

BofiS  en  Oromarty,  een  graafiKshap  in 
het  noorden  van  Schotland,  toaschen  de 
Noordaee  en  de  Straat  Minch  (van  den  Atlan- 
tischen  Oceaan),  die  het  vaste  land  van  het 
graafcchap  aAcheidt  van  het  daartoe  behoorend 
eiland  Lewis,  bestaat  dgenlUk  nit  2  graaf- 
schappen, nameiyk  fioss  en  het  nit  kleine 
deelen  samengevoegde  Cromartj,  en  telt  op 
148  Q  geogr.  mgi  omstreeks  81 000  taiwoners. 
Ten  oosten  dringen  de  Moray ,  Oromarty  en 
Domoch  Firth  diep  in  het  land  do<ff  en  vor- 
men er  de  vr||  eifene  en  vmchtbare  schier- 
eilaaden  Black  Isle  en  Easter  Ross.  Voor 
't  overige  bestaat  het  graaüM^p  nit  eene 
woeste,  slechts  voor  schapenfokkerji' geschikte 
bergstreek,  met  diepe  dalen  en  talrtke  meren. 
De  hoogste  berg  is  er  de  Ben  Attow  (1 220 
Ned.  el  hoog),  het  grootste  meer  het  Lodi 
Maree,  en  tot  de  aaniienUkste  rivieren  be- 
hooren  er  de  Oikd  en  de  Oaaon.  Van  de 
vele  watervallen  is  er  die  van  Glomach,  107 
Ned.  el  hoog,  de  vermaardste.  Aan  de  west- 
kost  heeft  men  vooral  gneis  en  Oambrischen 
leisteen,  in  het  binnenland  Silnrischen  leisteen 
en  in  het  oosten  rooden  aandsteen.  Yaa  de 
geheele  oppervlakte  is  slechts  6%  onder  den 
ploeg  en  eerst  in  den  laatsten  tUd  heeft  men 
er  bosschen  aangelegd;  in  1876  telde  men  er 
86S000  schapen,  42000  randeren,  7000paar- 
den  en  7  600  lEwgnen.  De  visscheóry  is  er  eene 
beUngrOke  bron  van  bestaan.  De  inwoners 
spreken  er  nog  de  Keltische  taal;  zü  sQn 
wel  arm  maar  zeer  gastvrij.  De  hoofdstad 
van  het  graaftohap  is  Tain. 

Bosse  (William  Parsons,  graaf  van),  eea 
tJverig  beoefenaar  der  sterrenkonde,  geboren 
den  17den  Jnni  1800  op  het  kasteel  Birr  btf 
Parsonsstown,  Kings  Ooonty  in  Ierland,  droeg 
tot  aan  den  dood  ztJns  vaders  den  titel  van 
Lord  Orwuuutowu,  Hy  stndeerde  te  Dublin  en 
Oxfbrd,  had  van  1821—1824  litting  in  het 
Parlement  en  werd  later  lord-loitenant  van 
Kings  Ooonty.  In  1826  stichtte  hy  op  zyn 
landgoed  Parsonstown  een  observatoriom  en 
vestigde  vooral  lyne  aandacht  op  de  verbetering 
van  den  telescoop.  Nadat  hy  een  groot  objec- 
tief vervaardigd  had,  deed  hy  in  1864  een 
renientelescoop  in  orde  brengen,  welke  hem 
12  000  pond  sterling  kostte.  Dat  werktuig  had 
600-maal  de  kracht  van  het  ongewapend  oog 


en  hy  zag  daardoor,  dat  de  nevelvlekken  oit 
sterren  bestonden.  Ook  heeft  hy  zich  zeer 
verdiensteiyk  gemaakt  door  zyne  pogingen 
om  de  ellende  der  lagere  volksklassen  in 
Ierland  te  verzachten.  Hy  gaf:  «Letters  on 
the  stete  of  Iieland  (1847)"  in  het  licht,  als-, 
mede:  „A  few  words  on  the  relation  of  laad- 
lord  aad  tenant  in  Ireland  (1866)'\  gericht 
tegen  de  denkbeelden  van  Bri^kt,  welke  hy 
als  commonistisch  afkeorde.  Hy  werd  voorzitter 
van  de  Royal  Society  en  overleed  te  Monka- 
town  den  Isten  November  1867. 

Boaaeola  (EmmannSl),  eea  verdiensteiyk 
Ylaamsoh  letteriLondige,  geboren  te  Antwerpen 
den  Uden  Joli  1818,  was  eent  als  bontwer- 
ker in  het  bedryf  van  zyn  vader  werkzaam, 
zag  zich  daarna  geplaatst  als  klerk  op  het 
kantoor  van  een  bankier  en  werd  eindeiyk 
makelaar  in  eifocten.  Hy  behoorde  tot  de  eer- 
sten, die  na  1830  werkzaam  waren, ter  op- 
beuring van  het  vaderlandsch  tooneel,  terwyi 
hy  optrad  als  een  yverig  voorstander  der 
Ylaamsche  beweging  en  tot  den  bloei  der 
letteren  zocht  hy  by  te  dragen  door  het  oit- 
geven  van  het  tydschift:  „De  Vlaemsche 
letterbode  (1848—1845)**.  Voorts  schreef  hy 
„Herman  de  dronka^d,  drama  in  éen  bedryf 
(1880)'*,  —  „Het  dorpsmeiiUe,  biyspel  met 
zang  in  óen  bedryf  (1840)*',-- „De  verfhmschte 
landmei^es,  biyspel  met  zang  in  éen  bedryf 
(1841)",  —  „De  witte  lykbidder  of  het  feest 
in  den  keider,  kluchtspel  in  óen  bedryf  (1842)", 

—  „Alfried  en  Karolina  ,  of  de  stemme  des 
bloeds,  drama  in  2  bedryven  (1852)",  — 
„(Gedichten  van  BeUamy,  met  eene  levens- 
schets van  den  dichter  en  inleiding  (1844)",  — 
„Richilde,  geschiedkundig  drama  (met  P.  F, 
MM  Kerkhovem,  belcroond  (1841)",  —  „Iets  om 
te  lachen  enz  (1846)",  —  „Brouwers  gevan- 
genis op  *t  kasteel  van  Antwerpen,  biyspel 
in  éen  bedryf  (1849)",  —  „De  Koning  of  zyn 
broen  biyspel  met  zang  in  éen  bedryf  (1849)", 

—  „Laster  en  onschuld,  drama  in  6  bedry  veo 
(1861)",  —  „Theodoor  van  Ryswyck  of  schuw 
de  plaetsen,  waer  de  plagen  vallen,  biyspel 
in  éen  bedryf  (1852)",  —  „De  duivenmelker, 
biyspel  in  éen  bedryf  (1854)",  —  „De  dorps- 
meeting, biyspel  met  zang  in  een  bedryf 
(1857)",  —  „Twee  baronnen  als  *t  o  belieft, 
biyspel  in  éen  bedryf  (1849)",  ~  „Het  witte 
bal,  zangspel  (1860)".  —  „Een  dief  in  huis, 
biyspel  (1861)",  —  „Een  man  die  groen  ziet, 
tooneelspel  (1861)",  —  „Twee  zusters,  biy- 
spel  (1861)",  —  „Rosalinde,  tooneelspel  in  3 
bedryven  (1861)",  —  „Liberaal  en  KathoUek, 
biyspel  (1861)",  —  Lena,  tooneelspel  (1861)", 

—  „Stille  waters  hebben  diepe  gronden,  biy- 
spel  (1861)",  —  „Adriaen  Brouwer,  zangspel 
(1861)",  —  „Antoon  van  Dyck  te  Saventhem, 
zangq)el  (1866)",  —  „Anna  Breughel,  zang- 
spel (1868)",  —  en  „Francis  Alard,  historisch 
verhaal  uit  den  tyd  der  Hervorming  (1874)". 
Ook  leverde  hy  vele  bydragen  in  Jaarboelges, 
dag-  en  weekbladen  enz. 

Bosseeuw  Saint-Hüaire  (Eugéne  Fran- 
9ois  Achille),  een  Fransch  schryver,  geboren 
den  9den  Augustus  1802  te  Parys,  bepaalde 
zich  hy  het  onderwys,  werd  in  1829  leeraar 
in  de  geschiedenis  aan  het  Lycée  Louis  ie 
Orand,  in  1808  plaatsvervanger  van  LacretdU 
als  professor  in  de  oude  geschiedenis  aan  de 
Faculté   des    lettres    te    Parys  en  in  1856 


BOSSEEUW  SAINTHILAIBE— ROSSETTL 


99 


diens  opTolger.  Sedert  1872  ia  bQ  lid  der  Aca- 
dteie.  HS  aehreef:  ,»Bienii  et  les  Colonna. 
oa  fiome  aa  XIV  siècle  (1825,  2  dln)",  — 
^Etudes  sur  rorigine  de  la  langae  et  des  roman- 
ces espagnoles  (1889)*\  —  „Histoire  d'Espagne 
depois  les  premieiti  temps  histeriqoes  Jnsqa*  k 
la  mort  de  Ferdlnand  II  (1844- 1879, 14  dln)**, 
—  ^Ge  qu'il  fiiat  k  la  France,  étude  faistoriqae 
(1861)**,  —  „Etndes  religienses  et  littéraires 
(1863)",  —  „Les  legendes  d^Alsace  (1868,  2 
dln)",  —  „La  déUvranee  (1871)'*,  —  en  „Dis* 
grace  de  la  princesse  des  Urains  (1874)**. 

BoBsell  7  Iiopes  (Cayetano),  een  S^Aansch 
gesehiedBelirti?er  en  bibliograaf,  geboren  in 
1816  te  AraTaca  (provincie  Madrid),  studeerde 
in  de  hoofdstad,  werd  in  1844  redacteur  van 
bet  „Boietin  ofloial  de  instruccion  pablica**en 
leverde  opstellen  in  de  voornaamste  tQdschrif- 
ten.  In  bet  volg^ide  Jaar  zag  bg  sicb  benoemd 
tot  bibliotbecaris  der  Nationale  BoekerU,  ver- 
kreeg vervolgens  een  leerstoel  in  de  biblio- 
gcapbie  aan  de  Escuebidiplomatica,  was  voorts 
Jaren  lang  directeur-generaal  van  openbaar 
onderwQs  en  werd  in  1880  directeur  der  Na- 
tionale BoekerQ  en  van  de  Yereeniging  van 
archivarissen,  bibliothecarissen  en  antiquaren. 
ZQne:  „Uemoiria  del  combate  de  Lepanto** 
werd  in  1858  door  de  Eoninkigke  Académie 
bekroond.  Voorts  schreef  hg:  ,^xpedicia  del 
C!ardinal  Jlmenea  de  Cisnéros  i  Oran*'  —  ver- 
volgde de  „Historia  de  Espafia**  van  MarioÊta 
en  MUkma  en  leverde  in  de  „Historia  de  Fe- 
Upe  II**  en  in  de  „Historia  del  reinado  de 
los  reyes  católicos**  vertalingen  naar  JPretcati. 
Ook  vertaalde  hg  de  „Divina  commedia**  van 
Damle^  het  „Paradise  lost**  van  MiUon  en  den 
„Orlando  Furioeo'*  van  Jriotio  en  leverde  eene 
re^LS  van  deelen  der  „Bibliotheca  de  autores 
eqiafioles*'.  HU  werd  voorzitter  der  Vereeni- 
ging  van  schryvers  en  kunstenaars  en  over- 
leed te  Madrid  den  268ten  Maart  1883. 

Bossem  (Maarten  van),  een  vermaard 
krUgsoverste  uit  de  dagen  van  Kard  F,  werd 
geboren  te  Bommel  en  zag  zich  in  1588  benoemd 
tot  stadhouder  van  Friesland,  waar  bQ  dapper 
streed,  maar  de  luievelaryen  der  Qelderschen 
niet  kon  verdragen,  zoodat  hg  zUn  ambt 
nederlegde.  Vervolgens  werd  hU  gouverneur 
van  het  Sticht  van  Utrecht  en  maarschalk. 
In  1528  volbracht  h0  een  stouten  tocht  naar 
Holland;  met  2  000  man  voetvolk  en  ruiterfi 
rukte  hy  onder  de  Oostenrjjksche  banier  langs 
Montfoort  en  Woerden  naar  *s  Qravenhage. 
De  bezetting  van  Leiden  liet  hem  uit  onwe- 
tendheid voorbytrekken  tot  Voorschoten,  waar 
hg  eenige  huizen  in  brand  stalL.  Voorbg  Rys- 
Wgk  door  het  Haagache  Boach  getrokken, 
deed  hg  de  Gtolderache  vaandela  ontroUen  en 
bestormde  het  vlek.  Hier  was  de  ontsteltenis 
zoo  groot,  dat  men  nauweigks  zich  in  staat 
bevond,  iets  te  bergen.  Het  Hof  werd  door 
de  Qelderschen  ingenomen,  maar  niet  geplun- 
derd. Véle  woningen  echter  werden  eene  prooi 
der  roolkuchtige  krggsknechten,  en  men  kocht 
de  verdere  plundering  af  voor  20  000  gulden, 
waarna  de  met  buit  beladene  bende  naar 
Utrecht  terugkeerde.  In  1542  deed  van  Eo$sem 
een  inval  in  Antwerpen,  plunderde  onder- 
scheidene dorpen  in  de  Meierg  en  veroverde 
bet  kasteel  EUM>gBtraten  bg  verdrag,  terwgi 
hg  den  Prins  wm  Oramje  in  eene  hinderlaag 
lokte  en  tot  den  terugtocht  naar  Antwerpen 
XIU. 


dwong.  Ook  mm  Mosiem  trok  derwaarts  en 
eischte  de  stad  op,  doch  daar  hg  niet  voor- 
zien was  van  geschut,  moest  hg  eerlang  af- 
trekken. De  Qelderschen  plunderden  nu  in 
Brabant,  maar  werden  voor  Leuven  zoo  ern- 
stig afgewezen,  dat  zg  naar  Luxemburg 
trokken,  om  zich  aldaar  met  het  Fransche 
leger  te  vereenigen.  Qedurende  den  oorlog 
van  WUUmy  hertog  van  Cleef  en  Qulik,  tegen 
Kard  T,  onderscheidde  zich  van  Boêsem  door 
stoute  ondernemingen.  Nog  in  1542  bedreigde 
hg  Holland  met  een  inval,  waarvan  vele  steden 
zich  vrgkochten.  In  het  volgende  Jaar  ver- 
brandde hg  eenige  dorpen  in  Luxemburg, 
trok  daarna  met  25  vendels  voetvolk  en  1 200 
ruiters  naar  Amersfoort,  dat  zich  bg  verdrag 
overgaf,  en  deed  daarna  op  nieuw  de  Meierg 
uitplunderen.  Weldra  trok  Karel  TmetseOOO 
man  voetvolk  en  8  000  ruiters  naar  Qelder* 
land,  zoodat  Willem  zich  haastte  afttand  te 
doen  van  dit  gewest  Van  Bottem  schaarde 
rich  daaiop  aan  de  zgde  des  Keizers,  wien 
hg  gedurende  vele  Jaren  gewichtige  diensten 
bewees.  In  1451  werd  hg  naar  Mechelen  ge- 
zonden, om  er  troepen  te  verzamelen,  en 
terwgi  Sendrik  II  het  volgende  Jaar  een 
inval  deed  in  Luxemburg,  waar  van  Botum 
gezag  voerde  als  gouverneur,  hield  laatstge- 
noemde op  eene  vreeseigke  wgze  buis  in 
Lotharingen  en  Champagne.  In  1555  werd 
van  Bo9êêm  in  het  Keizerigke  leger  bg  Qivet 
aangetast  door  de  pest;  hg  kon  nog  naar 
Antwerpen  vervoerd  worden,  maar  overleed 
kort  daarna.  Hg  is  een  type  van  een  onver- 
saagd, maar  tevens  wreed  en  gewetenloos 
bendenhoofd  uit  den  aanvang  van  den  nieuwe- 
ren tgd. 

BossettL  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg: 

Oabride  Bandtij  een  Italiaansch  dichter 
en  geleerde,  geboren  den  Isten  Maart  1788  te 
Basto  op  NapoUtaansch  grondgebied.  Hg  begaf 
zich  in  1804  naar  Napefi,  waar  hg  het  aanvan- 
keigk  gehanteerde  póiseel  met  de  diohtveder 
verwisselde  en  de  betrekking  erlangde  van  con- 
servator aan  het  Koninkigk  museum.  De  reso- 
lutie van  1820  vond  in  hem  haren  Tkfrtaeur^  zgne 
prachtige  hymne:  „Sei  pur  bella  con  gli  astri  sul 
crine'*  werd  algemeen  door  het  Znidltaliaan- 
sche  volk  gezongen.  Na  de  Restauratie  verborg 
hg  zich  in  het  gewaad  van  een  Engelscb  zee- 
officier  op  een  Engelscb  schip,  en  de  gebeur- 
tenissen van  dien  tgd  ontlokten  hem  krachtige 
liederen.  In  1812  begaf  hg  zich  naar  Malta 
en  in  1824  naar  Londen,  waar  hg  zich  ves- 
tigde en  een  uitvoerigen  commentaar  schreef 
op  de  „Divina  Commedia**  van  Dante  (1826— 
1827,  2  dln).  Daarin  begverde  hg  zich.  de 
hervormings-  en  anti-pausgezinde  gevoelens 
van  Dan/ê  in  een  duideigk  licht  te  plaatsen 
en  de  denkbeelden  van  het  Jonge  ItaliS  met 
die  van  den  grootsten  Italiaansohen  dichter  te 
vereenzelvigen.  Toen  hg  daarover  werd  aan- 
gevallen, schreef  hg  ter  zgner  verdediging: 
„SuUo  spirito  antipapale  (1880)**.  In  1881 
zag  hg  zich  benoemd  tot  hoogleeraar  in  de 
Italiaansche  taal  en  letterkunde  aan  Kings 
College  te  Londen  en  schreef:  „H  mistere 
dell*  amore  platonico  svelato  (1840)**,  —  „Drie 
onderzoekingen  over  Bealriee  van  Daniê'\  opge- 
nomen in  een  werk  van  8  deelen  over  dat  onder- 
werp (1852),  —  een  bundel  „Politieke  gedichten 

7* 


100 


R0S3ETTI— R08SI. 


(184S)*\  —  ea  eene  veriameUBg  fieöixkien 
uit  de  dagen  der  Jeagd  (1847)".  Schoon  ht 
<lch  met  kracht  Terzette  tegen  bet  wereldltfk 
gexag  van  den  Paos,  bezat  hQ  een  godadien- 
Btig  gemoed,  sooab  biykt  nit  de  gedicfaten: 
„U  tempo  OTYcro  Dio  e  Taomo,  aalterio 
(1840)"  en  n^'arpa  eyaageUca  (1852)".  HQ 
overleed  te  Londen  den  268ten  April  1854.  In 
de  rU  der  staatkundige  Italiaansehe  dichten 
verheft  licb  BaueiH  ala  de  derde  naast  QnuH 
en  Bêréket  en  overtreft  deaen  lelfé  in  de  stont- 
beid  en  helderheid  van  zUn  politiek  programma. 

Jkmie  Qabriele  Botêettiy  een  lOon  van  den 
voorgaande  en  geboren  te  Londen  in  1828. 
Hg  beeft  zich  bekend  gemaakt  door  het 
werk:  ^^Tbe  etfrly  lUllan  Poeta  (1868;  2de 
dmk,  1873)'\  door  eene  vertaling  der  «Vita 
noova"  van  J)a$iU  en  door  een  bundel  ^BiX- 
lada  and  Sonnets  (1881)'%  welke  bg  berha- 
ling  word  uitgegeven,  terwQl  b||  niet  zonder 
roem  tevens  het  penseel  hanteerde.  Hy  overleed 
te  Birchington  bQ  Bfargate  den  9den  April  1882. 

WUliam  Miehad  Eouetii^  een  Engelacb  schrQ- 
ver  en  een  broeder  van  den  voorgaande.  H(| 
werd  geboren  te  Londen  den  25Bten  Septem- 
ber 1829,  bezocht  er  King's  College's  school 
en  werd  in  1845  ambtenaar  bQ  de  belastingen. 
Tevens  was  htj  y  verig  werkzaam  op  letterkun- 
dig gebied,  leverde  eene  vertaling  van  den 
^Inferno"  van  Daniê^  redigeerde :  „The  Qerm", 
verzamelde  zyne  critische  opstellen  in:  j!PivLQ 
art,  chiefly  contemporary  notices  (1867)'',  be- 
zorgde eene  uitgave  der  werken  van  ShdUy 
(1870;  2de  herziene  dmk,  1879, 3  dln),  alsmede 
eene  bloemlezing  uit  Engelsche  en  Amerikaan- 
Bche  dichtwerken  onder  den  titel:  „Hozon's 
popular  poets"  en  schreef:  „Lives  of  funons 
poets  (1878)",  —  „Criticism  on  Swinburne's 
poems  and  ballads  (1866)",  —  en  de  dlchterigke 
novelle:  „Mrs  Holmes  Gre7(1869)".  Eindeigk 
leverde  hy  uitgaven  van  de  gedichten  van 
W.  Bldke  en  W.  Whitmtm  en  van  andere 
oude  Engelsche  dichters. 

Maria  Franeetea  Botsetti,  eene  Engelsche 
schryfster  en  eene  zuster  van  de  voorgaanden. 
Zy  werd  geboren  te  Londen  den  17den  Fe- 
bruari 1827  en  schreef:  The  Rivulet  (1846)",  ~ 
„Idiomatic  Italian  exercises  (1867)",  —  en  „A 
shadow  of  Dante  (1871)"  en  overleed  den 
24sten  November  1876. 

Ckrittina  GabfiMa  BotsefH^  desgeiyks  eene 
Engelsche  schryfster  en  eene  zuster  van  de 
voorgaande.  Zy  werd  geboren  te  Londen  in 
1830  en  behaalde  groeten  roem  als  dichteres, 
zy  leverde:  „Gk)blin  Market,  and  other poems 
(1862)",  —  „The  Prince's  progress,  and  other 
poems  (1866)",  —  „Commonplace  and  other 
short  stories  (1870)",  —  „Sing-song,  a  nursery 
rhyme-book  (1872)",  —  „Speaking  likeness 
(1874)",  —  en  „Annns  Domini.  A  prayer  for 
every  daj  in  the  yeu  (1874)".  Hare  gedichten 
zyn  verzameld  in  1875. 

Oonêtaatin  Rotsettiy  een  Boemeensch  dichter 
en  staatsman,  geboren  te  Boekharest  in  1816. 
Hy  trad  eerst  in  krygsdienst  en  bepaalde  zich 
vervolgens  by  de  beoefening  der  letteren.  Eerst 
leverde  by  vertalingen  van  gedichten  van 
Bfftimy  VoUaifê  en  Lamartwe  en  in  1840  een 
bundel  gedichten  in  de  Roemeensche  taal.  In 
1845  vertrok  by  naar  Parys,  trad  er  in  het 
huweiyk  met  eene  Engelsche  en  vestigde  ver- 
volgens een  boekhandel  te  Boekharest  By  de 


revolutionaire  beweging  in  Roemenië  werd  k| 
tot  lid  van  het  revolutionair  comité  gekozon, 
in  de  gevangenis  geworpen,  maar  den  volgen- 
den dag  door  het  volk  bevryd.  Nu  werd  hy 
commissaris  van  politie  te  Boekharest  en  ver- 
volgens minister  van  Binnenlandsche  Zaken. 
terwyi  hy  tevens  een  democratisch  dagblad 
redigeerde.  Als  lid  van  het  gezantschap  naar 
het  leger  van  Foêod-Patfa  werd  hy  in  hech- 
tenis genomen,  maar  door  het  kloek  beleid 
van  zyne  echtgenoot  bevryd.  Tydens  de  reactie 
nam  hy  de  Wyk  naar  Parys,  maar  keerde  in 
1861  naar  zyn  vaderland  terug.  In  1881  be- 
lastte by  rich  met  de  portefeuille  van  Binnen- 
landsche Zaken  in  het  Kabinet  Bratiémoe,  maar 
legde  haar  in  1882  neder.  Ook  bedankte  hy 
voor  het  lidmaatschap  der  Kamer  van  Afge- 
vaardigden, maar  werd  herkozen  en  den  288ten 
November*  1882  tot  vice-president  van  dal 
lichaam  benoemd.  Hy  overleed  den  19den 
April  1885. 
Bossi.  Onder  dezen  naam  vermelden,  wy: 
PeUegrino  Lmgi  Odoardo,  graaf  Boisi,  een 
verdiensteiyk  Italiaansch  staatsman,  geboren 
den  13den  Juli  1787  te  Carrara.  Hy  studeerde 
te  Bologna  en  werd  in  1812  hoogleeraar  in  het 
strafirecht  aldaar.  Daar  hy  echter  door  Mmrai  in 
1815  belast  was  met  de  betrekking  van  civiel 
commissaris  in  de  Legatiën,  nam  by  na  diens 
val  de  vlucht  naar  Frankryk  en  vestigde  zich 
vervolgens  te  Ctenève,  waar  hy  voorlezingen 
hield  over  geschiedenis,  rechtsgeleerdheid  en 
staathuishoudkunde.  Hy  werd  er  in  1819 
hoogleeraar  in  het  Romeinsch  recht  en  in  het 
strafirecht  en  in  1820  lid  van  den  Grooten 
Raad  der  Republiek.  Als  lid  van  het  bestuur 
der  Republiek  leverde  hy  in  1832  het  ontwerp 
eener  nieuwe  grondwet  (Pacte  Rossi),  zag 
zich  tot  regeling  van  de  zaken  der  Poolsche 
uitgewekenen  naar  Parys  gezonden,  trad  er 
in  1833  in  Franschen  staatsdienst  en  verwierf 
in  1834  een  leerstoel  voor  staathuishoudkunde 
aan  het  CJollége  de  France,  —  voorts  eenige 
maanden  daarna  dien  voor  constitutioneel  recht 
aan  de  rechtsgeleerde  school  te  Parys.  Ia  1838 
werd  hy  lid  der  Académie  des  Sciences  Ho- 
rales  et  Politiques  en  in  1839  pair.  Nu  legde  hy 
zyn  professoraat  neder  en  nam  in  1840  zitting 
in  den  staatsraad,  waar  hy  zich  eerst  met 
aangelegenheden  van  onderwys  en  vervolgens 
met  buitenlandsche  zaken  bezig  hield.  In  1845 
vertrok  hy  als  buitengewoon  gezant  naar 
Rome,  ontving  in  1846  den  rang  van  ambas- 
sadeur en  werd  in  den  gravenstand  opgenomen. 
Hy  bevorderde  de  verkiezing  van  Pm»  JX, 
en  vooral  de  hervormingen,  door  dezen  Paus 
aanvankeiyk  beoogd.  Na  de  Februari- omwen- 
teling van  1848  verloor  hy  zyn  gezantschaps- 
post  Wegens  zyne  yverige  belangstelling  in 
de  ontwikkeling  van  ItaliS  werd  hy  te  Bo- 
logna tot  volksvertegenwoordiger  gekozen,  en 
na  den  val  van  Mamimi  (14  September  1848) 
belastte  hy  zich  in  het  nieuwe  Kabinet  van 
den  Paus  met  de  portefeuille  van  Binnen- 
landsche Zaken,  alsmede  voorloopig  met  die 
van  Politie  en  van  Financien;  hy  aanvaardde 
alzoo  de  moeieiyke  taak,  de  Pauseiyke  heer- 
schappy  met  de  eischen  der  liberalen  te  ver- 
zoenen. Hy  werd  echter  reeds  den  15den 
November,  by  het  openen  van  de  Kamer 
van  Afgevaardigden,  op  de  buitentrap  van  het 
paleis  der  kanselary  door  Santa  Cotutanünif 


ROSSI— ROSSINI. 


101 


66Ö  dweepiiek  nuUeaa!,  vermoord.  Dit  gra- 
wdMuk  was  hot  soiii  tot  don  opstand,  die 
des  29aten  Noveiiiber  gerolgd  werd  door  de 
Tlaelit  Tsa  den  Paos.  Van  de  gesehrlften  van 
R(mi  noemen  wQ:  ,,Traité  da  droit  pénal 
(1889,  8  dln;  2de  dnik,  1866)**,  ~  „Traite  dn 
drott  eonatftot&onnel  Fran^is  (18S6;  2de  druk 
1877,  4  dln)"  —  en  „Coors  d'éoonomie  poll- 
tiqne  (1839—1841,  2  dln;  4de  dmk,  1866)**. 

Gitm  Bmttktm  dê  BosH  een  uitstekend 
Itailaanaoh  ondkeklkandige.  Hg  werd  gebo- 
ren den  SSsten  Febroari  1822  te  Bome  en 
ontring  aldaar  eeae  wetenaehappeiyke  op- 
leiding. 

Voorts  sioh  wgdende  aan  de  arebaeologie, 
behandelde  hV  de  Christeigke  opschriften  nit 
de  eerste  eenw  oneer  Jaartelling  en  bepaalde 
lieh  toen  bQ  een  grondig  ondersoek  der  Ca- 
tacomben (sie  aldaar).  Van  lOne  hoogst  merk- 
waardige geschriften  Termelden  wQ:  „Inserip- 
ti<mes  chr^tianae  nrbis  Romae  septimo  secnlo 
antlquiores  (1857)**,  —  „Roma  sotterranea 
erlstiana  (1865—1867,  2  dln  met  pbtten)**, 
—  en  „Mnsald  christiani  (1872  enz.)'**  Ook 
leTcrde  hV  belangr|ike  opstellen  in  het  door 
hem  geredigeerde  „BoUetino  dl  Archeologia 
Cristiana**.  HQ  is  hoogleeraar  aan  de  aniver- 
telt  te  Rome,  lid  van  de  Fontificia  Accademia 
d*Afeheologia ,  sedert  1876  eerelid  yan  de 
Académie  te  Weeoen  en  lid  yan  onderschei- 
dene geleerde  genootsdiappen. 

Brnetto  Moii^  een  Termaard  Italiaansch 
tooneelspeler,  den  soon  yan  een  yoormallg 
officier  Tan  Ntq^oUom  I  en  geboren  te  Liyomo 
in  1880.  HO  verUet  de  Académie  te  Plsa, 
waar  hy  in  de  rechten  stndeerde,  om  zich  aan 
het  tooneel  te  yerblnden  en  trad  reeds  in 
1846  te  Genua  op.  Later  behoorde  h0  tot  de 
leerlingen  yan  den  uitstekenden  acteur  Modema, 
speelde  in  1847  te  Milaan,  in  1862  te  Turyn 
en  in  1865  ten  ttfde  yan  de  Wereldtentoon- 
stelling te  Pargs  met  JUiiorL  Daarna  yolbracht 
hV  kunstreizen  in  de  Oude  en  Nieuwe  Wereld, 
en  trad  op  te  Weenen  en  te  ParQs  (1866), 
en  hier  lelfb  in  het  Thé&tre  Francais.  In  1869 
begon  h0  te  Lissabon  zich  met  hoofdrollen 
uit  de  stukken  yan  Skaktpmre  te  belasten  en 
bezocht  yoorts  de  yoomaamste  steden  yan 
Eiffopa.  Z|ne  meest  yermaarde  rollen  zOn  die 
yan  OtheUo ,  Hamlet,  Faust,  de  Cid,  Lode- 
yr||k  XI  (hl  een  treurspel  yan  Dthvoigné)  en 
Nero  (in  «Nerone  artista**  yan  Omm).  HQ  is 
een  realist,  die  ook  het  yreesellfke  en  gruwe- 
Qke  op  indrukwekkende  wQze  weet  yoor  te 
stellen.  Als  dramatisch  schryyer  leyende  hQ 
eindelik  onderscheidene  stukken,  btfy:  „Adèle 
(yoor  JKtftori)**. 

Hmriette^  grayin  JSom,  zie  Somiag. 

BoflMinl  (Oioachimo  Antonio),  een  uitste- 
kend Itaüaansch  operacomponist  geboren  den 
t9«ten  Februari' 1792  te.P««ro  indenKerke- 
Qken  Staat,  was  de  zoon  yan  een  rondzweryend 
hoomblaaer  en  yan  eene  zangeres  yan  den 
tweeden  rang.  De  knaap  blies  reeds  op  zQu 
zeyendejaar  den  waldhoorn  enzongmetzOne 
moeder  in  den  schonwlrorg.  Hg  ontying  eerst 
behooriHk  muaiekonderw|s  in  1804  yan 
AwgOo  Tnei  te  Bologna,  die  2  Jaar  langsgne 
oefndngen  op  het  klayler  bestuurde.  Nadat 
m  weder  eenigen  t^d  met  zQne  ouders  rond- 
gezworyen  had,  bezocht  hg  in  1807  het  lyceum 
▼oor  muziek  te  Bologna  en  ontying  er  yaa 


pater  M«dUi  onderwas  in  het  componeeren. 
H0  kon  echter  onder  den  schooldwang  ^ 
ongeduld  niet  beteugelen.  NauwelQks  meende 
hg  genoegzame  kennis  te  hebben  opgedbMn, 
toen  hg  zelfttandig  wilde  werken.  Weldra 
bracht  hg  eene  cantate :  „H  pianto  d*amionia** 
in  gereedheid,  yoorts  eene  symphonie  en  onder- 
scheidene strgkkwartetten.  Zgne  eerste  opera 
.La  cambiale  dl  matrimonio  (1810)**  yond 
weinig  bgyal.  Daarop  yolgden  in  1811:  L*equi- 
yoco  strayagante**  en  „Demetrio  e  Polibio'*.  Zgn 
klimmende  roem  bezorgde  hem  eerlang  een 
groot  aantal  bestellingen,  waaraan  hg  met 
gyer  yoldeed.  In  1812  deed  hg  5  opera's  op- 
j,L*h]ganno  felice**,—   „Ciro  in  Ba- 


bilonia**,  —  .La  scala  dl  sete**,  —  y^lA  pietra 
del  paragone^  —  en  ,)L*occasione  fa  11  ladro**, 
welke  hem  den  lof  yerschaften  yan  een  groeten 
rgkdom  yan  ylndlng.  Vooral  yerwierf  hg  groe- 
ten roem  door  zgne  opera:  ^Tancredi**,  en  in 
dat  Jaar  yerschenen  ook:  Lltallana  in  Algeri 
en  „Il  figlio  per  assardo**.  In  1818  werkte  hg  al- 
leen yoor  Milaan,  waar  zgn  „Anreliano  in  Pal- 
mira**  en  „Il  Turco  in  Italia**  nauweigks 
werden  opgemerkt,  terwgi  in  1815  zgne  opera 
„Elisabetta**  groot  opzien  baarde.  Daarop  yolgde 
in  1816  te  Rome  de  opera:  „Torwaldo  cDor- 
llsca**,  en  yeryolgens^a  wereldberoemd  stuk: 
„n  barbiere  dl  Seyiglia**.  In  dat  Jaar  schreef  hg 
ook  de  operette :  „La  (}aazetta**  en  de  heroïsche 
opera:  „Otello**,  beneyens  „La  Cenerentola**, — 
in  1817:  La  gazza  ladra**  en  „Armida**,  — 
in  1818:  „Adelaida  di  Borgogna**,  —  „Moeé 
in  Egitto**,  —  en  „RIcclarde  e  Zoraide**,  —  in 
1819:  „Ermione**,  — „Edoardo  e  Crlstina'*,  — 
en  „La  donna  del  Lago**,  —  in  1820 :  „Bianca 
e  Falièro**,  —  en  „Maometto  II**,—  in  1821: 
„MatUda  di  Ciabrano**,  -  en  in  1822:  „Zel- 
mira**.  Laatstgenoemde,  met  hulp  yan  zgne 
echtgenoot,  eene  uitstekende  zangeres,  te 
Weenen  opgeyoerd,  yond  aldaar  yele  bewon- 
deraars. Daarop  schreef  hg:  „Semiramide**, 
en  begaf  zich  oyer  Pargs  naar  Londen,  keerde 
naar  Pargs  terug  en  werd  directeur  der  Ita- 
liaansche  opera  en  later  intendant-generaal 
der  Koninkigke  muziek  en  inspecteur-generaal 
yan  het  gezang  in  Frankrgk  op  een  tractement 
yan  20000  francs.  Hg  werkte  er  intusschen 
ook  yoor  de  Groote  Opera  en  schreef  in  1825 
ter  gelegenheid  yan  de  kroning  yan  Keird  X 
de  opera:  „Il  yiagglo  k  Reims**  en  in  1826 
zgn  „Maometto**,  later  omgewerkt  tot  „Le 
stege  de  Ck>rinthe**,  waarna  hg  ook  zgn 
„Mosé**  herschiep  in :  „Mofte  en  Egypte*",  — 
en  in  1829  het  uitstekende  kunstgewrocht: 
„Guillaume  Teil**,  waarmede  hg  zgne  loop- 
baan als  operacomponist  eindigde.  Na  dien 
tgd  leyerde  hg  een  „Stabat  mater'*.  —  eenige 
cantates  en  „Sofarées  musicales.  Een  proces 
wegens  het  hem  ontnomen  rgk^aargeld  yrerd 
door  hem  gewonnen.  Nadat  hg  eenigen  tgd 
mede-ondernemer  was  geweest  yan  de  Ita- 
liaansche  opera  te  Pargs,  begaf  hg  ztoh  in 
18S6  weder  naar  Italië,  keerde  in  1866  terug 
naar  Pargs  en  oyerleed  op  zgn  landgoed  bg 
Passy  den  ISden  Noyember  1868.  Roitimi 
was  een  yolbloed-Italiaan  en  daardoor  de 
auiyer  nationale  operacomponist  der  nieuwere 
Italiaansche  school.  Vruchteloos  zocht  men 
bg  hem  eene  waardeering  yan  het  ideaal  der 
kunst.  —  hg  streefde  slechts  naar  het  genot 
yan  het  oogenblik.  Het  was  hem  yoldoende 


102 


BOSSmi— BOSTOCK. 


door  MBgrÜpeiide  melodieën  de  linnen  te 
Btreelen;  daarom  was  allee  op  liet  effect  be- 
rekend. Niettemin  beeft  men  in  igae  operare 
gedeelten,  die  aicb  door  eeoe  ongemeene 
friaehbeid  en  door  onTergaakelKlKe  Bcboonbeid 
onderaobeiden.  ZQn  ,,Barbiere  di  Se^iglia** 
en  ifGnillaiime  Teil"  snllen  niet  licbt  van  bet 
repertoire  Terdwffnen. 

BoBSum,  zie  J^omm». 

Bost.  Ondw  deien  naam  yermeiden  wQ : 

Johamn  OhrUfoph  Bóit,  een  yerdienstelük 
Daitscb  di<^ter.  uy  werd  geboren  te  Leiprig 
den  7den  April  1717,  stadeerde  aldaar  en 
Bobreef  naar  aanleiding  Tan  den  atrfld  van 
JMederike  Karolime  Neiiw  tegen  OoUtéhêd  bet 
b^eldicbt:  „Das  Vorspiel",  waarin  laatstge- 
noemde bespotteiyk  werd  gemaakt  Wél  wist 
CMUeked  te  bewerken,  dat  bet  gedicbt  werd 
▼erbenrd  yerklaard,  maar  bet  werd  weldra  in 
Zwitserland  op  nieaw  nitgegeven.  In  1742 
belastte  by  sicb  met  de  redactie  van  de 
„Spenerscbe  Zeitong"  te  Leipsig,  docb  keerde 
na  verloop  van  een  Jaar  naar  Berljfn  temg 
en  werd  in  1776  secretaris  en  bibliotbeoaris 
van  Graaf  BrW.  te  Dresden.  Toen  de  operette 
van  Wtiiu:  „Der  TenfeMst  los  (1752)"  door 
Gi>ttschêd  en  ctlne  aanbangers  beftig  werd 
aangevallen,  leverde  Rogt  in  1753  s0n 
„Scbreiben  des  Teafels  an  Herm  O.,  Eanst- 
riobter  der  Leipziger  Bttbne,  in  Knittelversen", 
en  zorgde  dat  bet  gedicbt  aan  Chtiehed^  die 
zicb  Jaist  op  reis  bevond,  op  ieder  station 
werd  aangeboden.  Mott  werd  in  1760  opper- 
secretaris  by  de  belastingen  te  Dresden  en 
overleed  aldaar  den  19den  Jali  1765.  Van 
zyne  overige  gescbriften  vermeen  wQ:  „Scbii- 
fererzftblongen  (1742)",  —  bet  gedicbt:  „Die 
Bcböoste  Nacbt  (1763)",  —  „Die  gelernte  Liebe 
(1743)",  —  en  „Vermisobte  Gedicbte  (1768)". 

Alêxander  Roti,  een  dramadicbter,  geboren 
te  Weimar  den  228ten  Maart  1816.  HU  sta- 
deerde te  Jena,  was  daarna  werkaaam  by  de 
magistrataor,  maar  nam  in  1848  zyn  ontslag, 
om  zicb  onverdeeld  aan  de  letterkande  te 
wyden,  en  overleed  den  15  Mei  1875.  Hy 
beeft  eene  lange  reeks  van  volksdrama^s  ge- 
sobreven,  die  in  Midden-Doitscbland  met 
groeten  byval  werden  opgevoerd.  Daartoe  be- 
booren :  „Lndwig  der  Eiseme,  oder  das  Wan- 
dermüroben  aas  der  Babi".  —  Eaiser  Badolf 
in  Worms",  —  „Landgraf  Friedricb  mit  der 
gebissenen  Wange",  —  „Das  Begiment  Madlo", 
—  „Bertbold  Scbwarz"  enz.,  verzameld  onder 
den  titel  van  „Dramatiscbe  Dicbtangen  (1867 — 
1868,  6  din".  Daarna  scbreef  by  nog:  „Der 
unglttabige  Tbomas  (1875)",  enz. 

Beinhold  Roti,  een  verdiensteiyk  beoefenaar 
der  Oosterscbe  letterkande  en  geboren  te 
Eisenberg  den  2den  Febraari  1822.  Hy  sta- 
deerde te  Jena,  begaf  zicb  vervolgens  naar 
Engeland  en  werd  in  1851  lector  in  de  Oos- 
terscbe talen  aan  bet  zendelingenseminariam 
te  CJanterbury,  —  voorts  secretaris  van  de 
Boyal  Asiatic  Society  te  Londen  en  in  1869 
opperbibliotiieoaris  en  bericbtgever  over  weten- 
Bcbappeiyke  aang^egenbeden  by  bet  Indiscb 
Departement  aldaar.  Van  zyne  gescbriften 
noemen  wy:  „Misoellaneoas  papers  relating 
to  Indo-Cbina  (1886,  2  din)".  Dok  leverde  by 
«itgaven  van  de :  „Select  works  (1859—1665, 
5  dbi)"  van  WiUm  en  van  de :  „Miscellaneoas 
essays  (1880)  van  Mod^ion, 


ValmUw  OkruHam  Friêdriek  Roti,  een  v«- 
dienstdyk  opvoedkandige,  geboren  den  16den 
Dctober  1790  te  Friedriobsrode  in  bet  land  van 
Gkytba.  Hy  stadeerde  te  Jena,  werd  leeraar  aan 
bet  gymnasiam  te  GK>tba,  in  1842  directear 
van  die  inricbting  en  overleed  aldaar  den  6den 
October  1862.  Van  zyne  gesebriften  noemen 
wy :  „Grieebiscbe  Grammatik  (1816 ;  7de  drnk, 
1856)",—  „  Anleitang  zam  Uebersetaen  aas  dem 
Deoticben  ins  Grieebiscbe  (met  WütUmamn, 
dl.  1,  11de  drak,  1876;  dL  2, 4de  drak,  1861)", 
—  „(ahriecbiscbe  Scbnlgrammatik  (2de  drak, 
1869)",  —  „Griecbiscb-deiitscb  Wörterbacb 
(4de  drak,  1871)",  —en  „Deatscbgriecbiscbes 
Wörterbacb  (10de  drak,  1874,  2  dia)".  Voorts 
bezorgde  by  eene  nieuwe  nitgave  van  bet: 
„Novnm  lexicon  Graecam  (1831—1838)"  van 
Dënoan  en  redigeerde  de  door  bem  en  Jaoobt 
gesticbte:  „Bibliotbeca  graeca".  Ook  was  by 
sedert  1842  bestoorder  van  de  levensverzdce- 
ringbank  voor  Daitscbland. 

Bostgaard  (Frederik),  een  Deenscb  ge- 
leerde en  diebter,  geboren  den  SOsten  Aagas- 
tas  1671  te  Krc^lerap,  reisde  veel  in  bet  bai- 
tenland  en  bekleedde  aanzleniyke  staatsambten. 
Hy  overleed  den  25sten  April  1745.  Hy  be- 
vorderde met  grooten  yver  de  ontwikkeling 
der  wetenscbap  en  werkte  zelf  gedorende  25 
jaar  aan  een  Deenscb  woordenboek,  betwelk 
later  door  Lawffèbeh  tot  deel  25  werd  voort- 
gezet en,  scboon  enkel  in  bandscbrift  aanwezig, 
de  grondslag  werd  der  latere  Deenscbe  woor- 
denboeken. Ook  scbreef  by  prysen  nit  voor 
goede  gediobten,  vervaardigde  zelf  verzen  en 
maakte  zicb  verdiensteiyk  wegens  de  biblio- 
tbeek wetenscbap,  vooral  door  zyn  „Prcilet 
d*ane  nonvelle  métbode  poar  dresser  Ie  cata- 
logae  d'ane  bibliotbèqoe  (1628)". 

Bostook,  de  grootste  en  merkwaardigste 
stad  van  Mecklenbarg  en  éene  der  aanzien- 
lykste  koopsteden  der  Daitscbe  Oostzeekast, 
verbeft  zicb  op  den  linker  oever  van  de  War- 
now,  die  bier  veel  broeder  wordt  en  12  Ned. 
myi  noordeiyker  zicb  uitstort  in  de  Oostzee,  — 
voorts  aan  den  Frledricb-Franzspoorweg  en 
was  te  voren  omgeven  door  veirtingwerken, 
welke  tbans  in  firaaie  wandelplaatsen  berscba- 
pen  zyo.  Zy  bestaat  nit  de  Oad-,  Midden- 
en  Kieawstad  en  nit  eenige  voorsteden.  De 
Midden-  en  Nienwstad  zyn  regelmatig  en  met 
zorg  aangelegd  en  maken  met  bare  deftige 
kerken,  met  bare  talryke  scbepen  en  met 
baar  levendig  bandelsverkeer  een  goeden  in- 
drak.  Het  aantal  inwoners  bedraagt  er  met 
bet  garnizoen  (2  bataUons  infiEinterie)  byna 
40000,  en  onder  dezen  bevinden  zicb  160  B. 
KatboUeken  en  140  Israëlieten  (1885).  Er  zyn  4 
land-  en  2  waterpoorten,  onderscbeidene  raime 
plelaen,  zooals  de  Nieuwe  Markt  met  een 
flraai  koperen  standbeeld  van  JBUeW,  vervaar- 
digd door  Schadow,  enz.  Van  de  openbare 
gebonwen  aldaar  noemen  wy  een  54al  ker- 
ken, onder  welke  men  de  Mariakerk  aantreft 
met  een  gedenkteeken  tw  eere  van  onzen  aaa- 
vankeiyk  bier  begraven  Si^  de  Orooi^  — 
bet  paleis  van  den  Grootbeitog  (in  1702  ge- 
bouwd), —  bet  raadbuis  in  spitsboogstyi  met 
siwiyke  gevels,  —  de  boofdwacbt,  —  bet  ge- 
reobtsbof,  —  de  universiteit,  —  bet  sociëteitsge- 
bouw, —  den  Bobouwbarg,  —  bet  stads  zieken- 
buis,—  betmilitabrebizaret— enbetkrankzin- 
nigengesticbt  Men  beeft  er  een  Hoog  Hof  van 


ROSTOOK— R08T0W. 


108 


Appöl,  een  coasiatorie,  eene  kanelarg,  <mder- 
seheidene  ferechtsliOTeii,  eene  milTeniteit,  in 
141S  door  de  Hertogen  van  Me^lenbnrg  ge- 
gticht,  Tan  1437—1448  naar  Oreifrwald  en  van 
17^—1789    naar    Bfltaow   Terplaatot,  maar 
fai    laalatgeBoemd  Jaar  te  Boatoek  herit^d. 
Ia  het  winterludOaar  van  1885—1886  waree 
er  819  etvdenten.  Voorts  heeft  men  er  eene 
merkwaardige  boekerQ  met  140  000  deelen,  een 
homiletiaeh-kateobetiaoh  eeminarinm,  een  ana- 
tomiaoh    en    aathropotomieeh    mvseiim,    een 
loOtomisehphyBiologisch,  een  pathologiaoh  en 
een  pliarmacologiadi  instltant,  een  IMorisch 
semi&Mtam,  4  genees-  en  heelkundige  hospi- 
talen, een  klassiek  en  een  Daitseh-letterknn- 
dig  seminariom,  een  mantkabinet,  een  nraseom 
▼oor    natanrigke    historie,    een   scheikundig 
laboratorlam,    een    wiskundig  kabiaet,  eene 
sterrenwacht  en  een  landbouwkundig  proeftta- 
tion,    alsmede  een  gymnasium,  reaalseholen 
▼aa  de  eerste  en  tweede  orde,  eene  leevaart- 
sohool  en  onderscheidene  genootschappen,  be- 
aerens  vele  Inriehtittgen  van  w^dadigheid. 
Den  19den  September  1886  is  er  op  de  „Wall- 
promenade*'  eea  gedenkteeken  onthuld  ter  eere 
Tan  den  r^aiger  in  Afrika  dr.  Paal  Pi^^  De 
stad  is  eigenares  Tan  aaaaienigke  goederen 
en  Tan  een  boseh  aaa  de  Oostaee  met  eene 
attgebreidheid  van  5600  bunder.   Voor  den 
graanhandel  is  Bestook  éene  der  belangrUkste 
kof^Mteden  aan  de  kust  der  Oostaee.  Behalre 
graan  worden  er  aansiealOke  hoereelheden 
wol,    Tlas,    Tleesch  ens.  attgeroerd,  terwlfl 
koloniale    waren,  Qseren  voorwerpen,  wtfa, 
steenkolen,  petroleum,  hout  en  haring  er  tot 
de    iuToerartikelen  béhooren.  De  stod  was 
in  1885  in  het  beait  van  811  schepen.  Ook 
ign  er  druk  beaochte  markten,  en  de  n0Ter- 
beid  b^MMlt  er  Mb  Tooiml  tot  de  Torvaardi- 
giag  van  katoenen   maauAusturen,  stroohoe* 
den,  behangselB,  seep,  speelkaarten,  watten, 
chocolade,  cidiorei,  TeriMoflbn,  wageasmeer, 
aaQn  ena.  WQders  heeft  men  er  yaergietergen, 
maehinenfiibrleken,  wagenmaketfen,  oUeslage- 
rtfen,  saagmoiens,  brandew0astoker||en,  looie- 
rfen,    blerbrouweiVen    ena.   Op   de  talrQke 
scheepstiminerweffen  worden  er  houten  en  tlao' 
ren  schepen  gebouwd.  Ook  de  Tissche^  iser 
▼an  belang.  Volgens  eene  in  1788  met  Groot- 
hertog JVMrMJhMfgesiateno  overeenkomst 
heeft  de  stad  eene  afiMnderltfke,  republikein- 
Bche  grondwet,  eene  uitgebreide  wetgevende 
macht,  eeae  oaaflumkeigke  politie  en  een  wétt- 
standig  binaenlands^  bestuur  met  aanmerke- 
Itlke  rechten.  Tot  18S7  beaat  «0  de  medebe- 
schermheerachappB  overdeunivmitrit.Opden 
Landdag  vormt  deae  stad  een  alkonderltlken 
stand,  en  éen  van  hare  3  burgemeesters  Is  med» 
lid  vaa  het  direetortam  op  de  Laaddagen^alsook 
lid  der  gedepoteerde  commisBie.  De  haven  vaa 
Bostodt  Is  het  13  Ned.  mul  vandaar  gelegea 
Wamemlnde  met  8000  Inwonen  en  een  dnd( 
benodd  aeebad.  Het  vaarwater  van  de  Wamow 
heeft  Oaas  tot  aaa  Bestook  eeae  geriagsta 
dl^e  van  4  Ned.  eL  —  Bostoek  of  Botice 
ontving  ia  de  lldeeeuwvan  éMMMb,  vorst 
der  Obotrltea,  steddVke  rechten,  doch  werd 
In  1181  door  WMmar  /,  koning  van  Dene- 
■Mrken,  veroverd  en  verbrand.  In  1170  opge* 
bouwd,  herkreeg  a»  In  1818  steddüke  rech- 
ten, was  van  1289—1814  de  aetel  van  een 
eigen   Verstenhnis,   maar   vervid  toen  aan 


Mecklenburg,  dat  in  1888  voor  Bostoek  de 
Deensohe  leenheersohapplf  erkende.  Zy  be- 
hoorde tot  de  Hansa,  bleef  ia  1681  het  eigen- 
dom van  de  bdde  Hecklenborgsche  l||aen  en 
viel  eerst  in  1685  ten  deel  aan  Hecklenburg- 
Schwerin.  In  1712  werd  zQ  doo'  de  Zweden 
veroverd,  in  1715  door  de  Denen  en  in  1716 
door  de  Bussen  beaet,  doch  in  1719  in  hare 
aloude  rechten  hersteld,  en  in  1788  verkreeg 
zji  door  bovengemelde  overeenkomst  eene 
groote  mate  van  lelibtandigheid. 

Bo0toptsiin  (Fedor  WasiUewit^,  graaf 
van),  een  Busslsoh  generaal,  geboren  den 
28sten  ICaart  1765  in  de  provincie  Orel,  werd 
eerst  page  van  Keizerin  (hiharima  II,  kwam 
als  luitenant  in  dienst  bg  de  Keizerigke  garde 
en  werd  in  1796  door  Keizer  JPaml  tot  gene- 
raal, opperhofinaarschalk  en  minister  van 
Bnitenlandsche  Zakea  benoemd  en  in  Sep- 
tember 1799  in  den  stand  der  Bossische  Bgks- 
graven  opgenomen,  maar  viel  wegens  aQn 
verzet  tegen  het  door  den  Keizer  in  1801 
met  Frankrtik  gesloten  verbond  in  ongenade. 
Nadat  hfl  eerst  in  1810  weder  in  dienst  ge- 
teeden  was,  erlangde  hH  kort  vóór  het  uit- 
barsten van  den  oorlog  van  1818  de  betrek- 
king van  gouverneur-generaal  van  Moskou, 
prikkelde  het  volk  tot  gewelddadigheden 
Jegens  de  vreemdelingen  en  ontwierp  het  plan 
tot  den  brand  van  Moskon,  nadat  hQ  vooraf 
zQn  eigen  paleis  in  de  nabgheid  dier  stad 
aan  de  vlammen  had  prQs  gegevea.  Wól 
loochende  hQ  dit  in  zQn  geschrift:  „La  vérité 
sur  nncendie  de  Moscou  (1888)**,  maar  erkende 
toch  later,  dat  hg  er  toe  had  medegewerkt 
In  1814  vergezelde  hg  Keizer  AletMnder  I 
naar  het  Congres  te  Weenen,  bezocht  in  1817 
Karlsbad,  vertoefde  daarna  eene  redu  vaa 
Jarea  te  Pargs  en  overleed  te  Moskou  den 
80sten  Januari  1826.  Zgae  gezamenigke  werken 
in  de  Buaslsche  en  Fransche  taal,  waaroader 
zich  8  l^lspelen,  opmerkingen  gedurende 
eene  reis  door  Dnitschland  en  de  geestige 
„Mémoires  écrits  en  dix  minutes**  bevinden, 
zgn  in  1852  door  ^miitiM  in  het  licht  gegeven. 

Bostow.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg 
2  Bttssische  steden.  De  éene  ligt  in  het  gou- 
vernement Jaroslaw,  is  door  4  dorpen  bg 
wgze  van  voorsteden  omgeven,  strekt  tot 
aetel  voor  een  aartsbisschop,  heeft  81  kerken, 
5  kloosters  en  4  scholen  en  telt  ruim  12000 
inwoners,  (1888)  die  zich  vooral  met  tuinbouw, 
visscherg  en  een  levendlgen  handel  bezig  hou- 
den. —  De  tweede  verheft  zich  in  het  gou- 
vernement JekaterinBolaw,  op  den  rechteroever 
van  de  Don  en  bg  den  mond  der  Temerlnkar 
en  telt  bgna  71000  inwoners  (1881).  Er  zgn 
5  Chrieksche  en  éene  B.  Katholieke  kerken,  2 
BTuagogen,  2  gymnasia,  éene  reaalsehool  ea  4 
aadere  scholen,  een  zieken-,  een  armen-  ea  een 
vondelingenhuis  enz.  Het  gedeelte  der  stad  aaa 
de  rivier  is  aeer  goed  geboawd;  het  heeft 
gaslicht,  eene  waterleiding,  een  schouwburg 
en  goede  hdtels.  De  stad  heeft  voor  dea  handel 
eene  hoogst  gunstige  ligging  aan  eenebreede 
rivier  en  is  tevens  het  vereenigingspunt  vaa 
ondcfacheidene  spoorwegen.  De  handel  bepaalt 
er  zich  hooMaakeigk  tot  graan,  koolzaad,  tabak, 
wol,  talk,  boter,  halden,  leder,  gzer,  haal, 
kabeltouw,  pek  ena.  De  waarde  van  dea 
uitvoer  bedroeg  er  in  de  jarea  1868— 
1874  taawhan  187,  en  16Vi  millioen  roebel, 


104 


RO0TOW— BOSZBACH. 


en  in  1874  kwamen  er  40  seeiehepen  en 
8241  kngtvMitnigen  in  de  hairen,  behalve 
hel  aantal  rlTiencliepen,  dat  in  1871  niim 
1100  beliep.  In  de  itad  bebooren  807  sehepen, 
wMionder  10  stoombooton,  te  hoia.  Tet  de 
takken  raa  nyrerlieid  rekent  men  er  aekeeiM- 
boow,  leilmakerll,  wolkammeril,  beeebnit- 
bakkerV,  macaronibeveidinf,  looierQ,  tabaks- 
kerrertly  aeepsieder||  ens.  Ook  beeft  men  er 
Merbronwergen,  eene  klok-  en  eene  taer- 
gieterg  en  eene  fttbriek  raa  ebemiiehe  prae- 
paiaten.  Vooral  ook  it  de  Timherll,  Torbon- 
den  met  de  bereiding  yan  kaviaar  en  yiaek- 
Ifm,  aldaar  van  groot  belang. 

Bostra  of  MowZt  noemde  men  de  met 
tier  bealagene  Toorstevena  der  alonde  ooriog- 
e^epen.  Dientengevolge  gaf  men  dien  naam 
ook  aan  het  redenaanigestoelfee  op  hetForam 
te  Rome,  omdat  het  venierd  was  met  de 
YOoriteTens  van  ooriogschepen,  door  de  Bo- 
meinen  bQ  de  Terovering  van  Latinm  (888  vóór 
Cbr.)  boit  gemaakt. 

Bosweyde  (Heribertos),  een  Nederlandseh 
grteade,  geboren  te  Utrecht  den  SSsten  Janoari 
1596,  voc^e  lieh  bf  de  Orde  der  Jesnleten, 
Btadeerde  te  Donai  en  werd  alhier  en  later  te 
Antwerpen  leeraar  in  de  wysbegeerte.  HQ 
▼ormde  het  plan,  de  levens  van  de  Heiligen 
der  R.  Katholieke  Kerk  te  venamelen  en 
naar  de  rangorde  der  vierdagen  ia  het  licht 
te  geven.  Hd  legde  dan  ook  de  grondslagen 
van  den  reuenarbeid,  die  onder  den  naam  van 
„Aeta  Sanctomm**  na  iQn  dood  door  BMmidmt 
en  anderen  is  voortgeset.  Voorts  beQverde  aieh 
JtoMMydi  in  al  zyne  werken  de  B.  Katholieke 
Kerk  tegen  de  Protestanten  te  verdedigen. 
Hg  overleed  te  Antwerpen  den  7den  Oetober 
1629,  en  van  xgne  talr0ke  geschriften  ver- 
melden wQ:  «Fasti  Sanctomm,  qoomm  vitae 
ia  belgicis  bibUothecis  mannseriptae  (1607V\ 

—  „Dispotatio  de  ilde  hereticis  servanda  etc. 
(1610)**,  —  «ICartyrologinm  ronaanm  ete. 
(1618)**,  —  „Vitae  patmm  etc.  (1618)**,  — 
„t  Bosch  der  Eremyten  en  Eremytinnen  van 
Aegjpten  en  Falestinen  ens.  (1616)'*,  —  „Ge- 
nerale legende  der  Hejlighen  (1619  en  later)**, 

—  „Ctonerale  KerokelQcke  Historie  enz.  (1688)**, 

—  en  „Leven  der  H.  H.  Maaghden,  die  van 
Christos  tQden  tot  deeie  eenwe  in  den  staat 
van  sayverheidt  ia  de  wereldt  geleeft  hebben 
(1626  en  later)**. 

Bosa  (Lndwig),  een  verdiensteMIk  ondheid- 
knndige,  geboren  den  22Bten  Jali  1806  te 
Horst  in  Holstein,  studeerde  te  Kiel  en  te 
Leipsig  in  de  letteren,  ondernam  in  1882 
^ene  reis  naar  Griekenland  en  werd  conser- 
vator der  antiquiteiten  in  den  Peloponnesas. 
Nadat  hg  met  de  Begeering  in  moeleigkheid 
was  gerMkt  over  het  vrge  gebmik  der  oad- 
heden,  nam  hg  in  September  1886  agn  ontslag 
en  leeMe  te  Athene  als  privaatdocent,  totdal 
hg  aldaar  in  1848  gewoon  hoogleeraar  werd  in 
de  ondheidknnde  aan  de  pas  gestichte  Otto- 
oaiversiteit  Door  de  Septemberomwenteling 
van  1848  verloor  hg  deze  betrekking,  waarna 
hg  een  beroep  naar  Halle  aannam,  hoewel 
hg  nog  een  Jaar  in  Griekenland  bleef,  om  de 
oadheidknndige  nasporiagen,  onder  4ae  lei- 
dlag  begonnen,  naar  behooren  te  regelen.  Hg 
leed  aan  eene  folterende  mggemergkwaal 
en  makte  den  6den  Angnstns  1869  dooraelf- 
en  einde  aan  agn  leven.  Van  sgne 


geaehriften  vermelden  wg :  een  in  *t  Kieuw* 
Griekseh  geschreven  „Handbneh  der  Arehioh>- 
gie  der  Knnst  (dl  1,  1841)**,—  „Inscriptiosea 
graecae  inedltae  (1884—1846,  8  afl.)**,  — 
„Beschreibmig  nnd  Abbildnng  der  AkropoUa 
vea  Athen  (1889)**,  —  „Beisen  aaf  den  grie- 
ohiaehen  Insela  des  Asgeisehen  Meers  (dl 
1—4,  1862)**,  —  „Beisen  nnd  Boisetonten  ia 
GMechenlaad  (dl  1,  1841)**,  —  „Qrieehisshe 
Kdnigsreisen  (1848,  2  dln)**,  —  „Die  Demen 
von  Attika  nach  lasehriften  (1846)**,  —  „Klein- 
aaiea  and  Deotsdüand  (1860)**,  —  „Das  The- 
sekm  nnd  der  Temprt  des  Ares  ia  Athen 
(1852)**,  —  „Hellenika  oder  arehSologiseher, 
philologiseher,  hiitoriseher  nnd  epigraphischer 
AaMUae  nad  Abhaadloagen  (1846,  2dln)**,— 
„ArohMogische  AoMtae  (1856— 1861, 2  dln)*V 
—  en  „Erinaemngen  nnd  Mittheilnngen  aoa 
Grieehenland  (1868)**. 

Bosaibftoh,  een  kMn  dorp  in  het  Pmisi* 
scha  regeeringsdistriet  MersciKurg,  is  merk- 
waardig wegens  de  asgepraal, door  JVwfmlriit 
Ofêêiê  aldaar  den  5den  November  1757  behaald 
op  de  Fransehen  en  het  Bgksleger.  Hg  had 
igne  booMmacht  moeten  aehteriaten  ia  8ileai« 
oader  bevel  van  den  Hertog  imni  Beomm,  om 
aldaar  de  Oostmrgkache  armee  in  het  oog  te; 
honden  en  kon  slechts  beschikken  over  22  000^ 
man  en  72  stnkken  geschut,  terwgi  devgaad 
48000  man  mei  100  stnkken  telde.  Niettearin 
deed  Fr^dmk  II  op  den  4den  November  agn 
leger  oprukken,  om  de  positie  van  agne 
vladen  te  verkennen.  Daar  hg  echter  wegena 
de  gestddheid  van  het  terrein  een  aanval 
ongeraden  achtte,  betrok  hg  eene  positie  tas- 
sohen  Bosabach  en  Bedra.  Door  dit  temg- 
wlHien  aangemoedigd,  besloten  de  vganden 
slag  te  leveren;  zg  souden  daarbg  londom  de 
linker  flaak  van  het  Praisische  legertrekken 
en  die  van  de  agde  van  Beichartawerben  aan- 
vaUea.  Om  deaa  beweging  te  masquocren,  be- 
aelto  ia  dea  oehtend  van  den  5den  Graaf 
ammt'Getmmm  met  eene  divisie  de  hoogte  van 
Sehartau  en  begon  het  Pruisisehe  l^[er  te 
beschieten.  Bent  te  11  ure  rukte  het  eigen- 
igke  leger  voorwaarts  naar  Pettstidt.  In  de 
voorhoede  bevondt  sieh  de  miterg  der  Bgn- 
troepen  en  der  Fnmschen,  —  daarop  volgde 
hel  Fraasche  voetvolk  en  daaraa  iets  verder 
aaar  de  rechter  zgde  de  Bgksinlknterie.  JV0- 
êmrik  II  kon  het  aaavankeigk  niet  gelooven, 
dat  de  ygand  om  agn  linker  vleugel  wilde 
heentrekken  en  dezen  den  aftocht  naar  de  Saaie 
atagden.  Eerst  op  den  n^ddag  gaf  hg  bevel, 
de  tenten  af  te  breken,  belastte  zich  met  het 
bevel  over  het  voetvolk  en  vertrouwde  hel 
kommaado  over  de  miterg  toe  aan  SeifdüU, 
Des  namiddags  te  2V9  uor  was  hel  leger  reeds 
op  weg  naar  den  linker  vleugel;  vooraan  be- 
vond zich  de  miterg,  daarna  kwam  het  voet- 
volk en  ter  rechter  zgde  van  dü  laatste  het 
geschut  Deae  geheele  beweging  echter  werd 
door  eene  heuvelreeks  voor  het  oog  van  den 
vgand  verborgen.  De  vgaadeigke  miterg,  het 
voetvolk  voomittnellend  en  meenende,  datzg 
zich  reeds  achter  het  leger  des  Konhigs  be- 
vond, trok,  toen  de  kolonaes  Beichartawerben 
bereiktea,  aldaar  mei  spoed  voorbg  en  aetle 
harea  tocht  voort  aaar  de  liaker  agde,  om  de 
Pruisen,  die  naar  men  BMcnde  teragtrokkea, 
hel  ontsnappen  te  beletten.  Doch  te  87^  uur 
plantte  Fr§dmk  het  geschut  op  een  heuvel 


ROSZBACH— BOSZMSSZLER. 


10& 


(dan  JaniiaheiiTel)  en  opeade  h«tyiuir,terw||l 
SÊgdlUz  met  al  sóae  nüterQ  een  aanTal  deed 
op  de  rechter  flank  der  ?Qanden,die  na  een 
korten  tegenstand  achter  Beiohartswerben  op 
de  Tlnoht  geworpen  werden.  Inmiddels  had  de 
FnuMche  inüuiterie  alch  onder  het  vnui  van 
het  Pmieische  geachnt  in  4>ataUon8  aoeken 
te  scharen  en  de  artillerie  teyens  moeite  gedaan 
om  eene  positie  in  te  nemen;  doch  voordat 
het  zoo  ver  gekomen  was,  overschreed  de 
Pruisische  inihnterie  de  henvelketen,  belaagde 
met  7  bataDonsonderPrinsAtNrt«&  de  rechter 
flank  der  Franschen  en  Joeg  door  een  snel 
geweervnor,  gesteund  door  het  kartetsenvonr 
der  stukken,  het  Fransche  voetvolk  op  de 
vlneht  De  BQkstroepen  konden  niet  eensaan  het 
schieten  toekomen.  Nu  Joeg  S^jfdUU  los  met 
stine  eskadrons  op  den  verwarden  hoop  der 
vluchtelingen,  verstrooide  se  en  maakte  velen 
krügsgevangen.  Graaf  SaitU-Oêrmam  was  ge- 
gedurende  den  slag  werkeloos  gebleven  op  de 
hoogte  van  Schartan,  en  iQn  korps,  alsmede 
dat  van  Loudcm^  trok  terug  naar  Freiborg. 
Des  avonds  te  6  ure  was  de  vgandelUke  rui- 
terg  reeds  over  de  Unstrut  getrokken,  maar 
het  voetvolk  hield  er  lich  den  geheelen  nacht 
mede  besg  en  de  armee  verstrooide  Biehnaar 
aUe  lyden.  De  Pruisen  verloren  aan  gesneuvel- 
den 3  oificieren  en  162  man,  terwQl  het  aantal 
hunner  gewonden  d76  bedroeg,  maar  het  ver- 
lies der  vtfanden  beliep  1700  doeden,  ruim 
2000  gewonden  en  6000  gevangenen,  onder 
welken  skh  8  generaals  en  800  officieren  be- 
vonden. In  handen  van  den  overwinnaar  vie- 
len 72  stukken  geschut,  7  vaandels  en  16 
standaarden. 

Boasbaoh  (August  WilheUn),  een  letter- 
en oudheidkundige,  geboren  te  Schmaalkalden 
den  26sten  Augustus  1828,  studeerde  in  1844— 
1848  te  Leipiig  en  Marburg,  vestigde  si(^  in 
1862  als  privaatdocent  te  Tflbingea,  sag  er 
sich  in  1864  benoemd  tot  buitengewoon  hoo^ 
leeraar  en  werd  in  1866  beroepen  als  hoog- 
leeraar in  de  letteren  en  oudheidkunde  te 
Breslaa,  waar  hQ  by  voortduring  werkiaam 
is-  Van  lyne  geschriften  vermelden  wü: 
«Metrik  der  Qriechischen  dramatiker  und  ly- 
riker,  nebst  den  begleitenden  musisehen  Kun- 
sten (met  JTutfk^l,  1864—1866;  2de  druk, 
1867—1868)*',  —  „Untersuohungen  flber  die 
römisohe  £he  (1868)*',  —  „Bdmische  Hooh- 
leits-  und  Ehedenkm&ler  (1871)'\ 

Bosnhirt  (Konrad  £ugen  Fraaa)*',  een 
verdiensteitik  rechtsgeleerde,  geboren  te  Bam- 
berg  den  26sten  Januari  1768,  studeerde  te 
Tsimrtshnt,  Erlangen  en  CUHtingeo,  was  sedert 
1812  werkttam  by  de  magistratuur,  werd  in 
^817  hoogleeraar  te  Erlangen  en  in  1818 
te  Heidelberg  en  overleed  aldaar  den  6dea 
Juni  1878.  Van  zyne  geschriften  vermelden 
wtt:  ,»Beitr«ge  zum  tömÉsehen  Becht  und 
■um  römisoh-deitfschen  Kriminakeeht  (1820— 
1824,  2  afl.)'*,  —  „Lehrbuch  des  Krimtautl- 
reekts  (1822)'\  —  „Batwiekelnng  der  Grund- 
sfttae  des  Straflrechts  (1822)'\  —  i,£inleitung 
in  das  Erbreeht  und  Darstelluag  des  gaaien 
IntMtaterbreeht  (1881)'%  —  „Die  Lehre  voa 
den  VermSfihtnissen  (1186^  2  dln)'\  —  „Ge- 
sehicbte  and  System  des  deutschen  Strafrechts 
(1888—1889,  8  dln)",  —  «Das  testamentarisebe 
Brbrecht  bei  den  Bömern  (1848,  2  afl.)',  — 
«Gemeftnes  deutsches  CivUreeht  (1841—1848, 


8dln)",  —  „Das  ftansösische  und  badische 
Civilrecht  (1842)'\  —  „Kanonisches  Becht 
(1867)'',  —  „Manuale  latinitatis  Jnris  canonici 
(1862*',  —  en  „Aeussere  Ëncyklopftdie  des 
Kirchenreehts  (1866—1867)".  ibt  Watmkifni^ 
redigeerde  hy  het  „Zeitschrift  für  Civil-und 
Krimlaalrecht  (1881—1849,  6  dln)". 

Koggmann  (Wilhelm),  een  yverig  beoefe- 
naar der  kunstgescliiedenis  en  geboren  te 
Seesen  in  Brunswyk  den  298ten  Mei  1882, 
studeerde  te  Jena.  Tttbingen  en  Göttingen 
eerst  in  de  theologie  en  vervolgens  in  de  ge- 
schiedenis. In  1866  vestigde  hy  zich  als  pri- 
vaatdocent te  Göttingen  en  schreef:  „Betrach- 
tungen  flber  das  Zeitalter  der  Beformation 
(1868)",  —  en  „Die  makkabiUsche  Erhebung 
(1860)".  In  het  niOaar  van  1860  werd  h|| 
onderwVaer  van  Prins  Bernhard  vam  Sahêm" 
Meinitiifem  en  bleef  als  zoodanig  werkzaam  tot 
1869.  Inmiddels  schreef  hy:  „Orest,  Tragddie 
des  Aeschylos  (1867)",  sleet  met  zyn  leerling 
den  winter  van  1868  op  1869  te  Napels,  op 
SiciliS  en  te  Bome  en  leverde  na  zyn  terugkeen 
„Vom  Gtostade  der  Kyklopen  und  S&enen 
(1869)".  —  en  „Eine  protestantische  Osteran- 
dacht  hl  St  Peter  za  Bom  (1871;  2de  druk. 
(1872)".  Nadat  hy  eenige  Jaren  te  Wolfenbflttel 
had  gewoond,  werd  hy  in  1872  tot  hoo^eeraar 
in  de  kunstgeschiedenis  te  Weimar  benoemd 
en  schreef:  „Meister  Lukas  (1872)".  In  1872-< 
1878  vergezelde  hy  bovengenoemden  Prins  op 
eene  reis  naar  het  Gosten  en  schreef:  „Die 
Lage  des  alten  Trotia",  —  en  „Ein  Besuch  anf 
den  Berg  Athos".  In  1878  werd  hy  professor 
in  de  kunstgeschiedenis  te  Dflsseldorf  en  kort 
daarop  voordragend  adviseur  by  de  generale 
directie  der  Iconinkiyke  verzamelingen  voor 
kunst  en  wetenschap  te  Dresden,  waar  hy; 
„Die  kflnstlerische  Ausschmflckung  der  Al- 
brechtsburg  zu  Meisaen  (1878)"  ter  perse  legde. 

Bogonisaler  (Emil  AdolO»  een  verdien- 
steiyk  natuurkundige,  geboren  den  8den  Maart 
1806  te  Leipzig,  studeerde  in  1826  aldaar  in 
de  godgeleerdheid,  maar  bepaalde  zich  weidra 
by  de  natuurkunde  en  werd  in  1827  leeraar 
te  Weida  en  in  1880  hoogleeraar  in  de  natuur- 
lyke  historie  aan  de  bosch-  en  laadbouw- 
académle  te  Tharand  bfl  Dresden.  In  1848 
zag  hy  zich  aljgevaardigd  naar  het  Dnitsohe 
Parlement;  hier  voegde  hy  zich  by  de  linker 
zyde  en  nam  ook  deel  aan  het  Bompparlement 
te  Stuttgiurt  Hy  werd  deswege  van  hoogver- 
raad besehuldigd  en  wel  is  waar  vry^espreken. 
maar  in  1860  van  zyn  ambt  beroofd.  Hy 
vestigde  zich  toen  te  Leipzig  en  overieed 
aldaar  den  8stea  April  1867.  zyn  merkwaar- 
digst geschrift  is  voorseken  „Ikonographie 
der  europAischen  Land-  en  SflszwassermoUas- 
ken  (1886—1862,  8  dln,  met  een  4de  dl  van 
EMU^  1877)".  Voorts  zocht  hy  door  populaire 
geaehriften  de  natnurkunde  dieartUasi  te  maken 
aan  de  opvoeding  des  volks.  Wy  vennelden 
van  hem:  „Anleitnng  zum  Studium  derThier- 
welt  (1847—1866,  8  dhi)",  —  „Das  Wich- 
tigste  vom  ianern  Baa  und  Leben  der  Ge^ 
wftchse  (1848)",  —  „Beitrige  aar  Veratelne- 
rungskunde  (1848)",  —  „Der  Menseh  lm 
Spiegel  der  Natur  (1860-1867,  6  dln; tweede 
druk,  1868)",  —  „PopnUlre  Vorlesangen  aas 
dem  Geblete  der  Natar  (1862,  2  dln)",  - 
„Die  vier  Jahresaeitett(1866;  6de  druk  1877)", 
—  „Flora  im  Winterkleide  (2de  druk,  1866)",  — 


106 


R0SZlfö8ZLER~R0TH. 


.Das  flflflWUBer-Aqnariiim  (1867;  3de  dnik, 
1875)", "  J>ie  QeBchichte  der  Erde  (1866;  8de 
drnk,  1875)*\— ,,1>er  DatorgeeehiehtUche  TIn- 
terrlcht  (1860)",  —  „Der  Wald  (1868;  2de 
dnik  1871,  met  J^tcAo»)",  —  „Die  Tbiere  des 
Waldea  (1868—1867,  2  dln)",  —  en  „Pttr 
freie  Standen  (1868)".  In  1853  volbracht  hV 
eene  reis  door  bet  soidoosten  van  Spanje  en 
gaf  Terrolgens  zOne  „Reiseerinneningen  aas 
Spanien  (1854;  2de  dralc,  1857)**  in  hetlicbt. 
H0  beboort  met  dr.  O.  üle  tot  de  stiebters 
▼aa  bet  tQdscbrUt:  „Die  Katar**  en  redigeerde 
tevens  bet  nataarliandig  voUcsblad:  „A.a8  der 
Heimath**.  Vooral  bierin  l>evorderde  bQ  de  uit- 
breiding der  Hnmboldtvereenigingen.  Eene 
door  bem  lelven  vervaardigde  levensbescbrQ- 
ving:  „Hein  Leben  and  Streben  im  Verkelir 
mit  der  Natar**  is  in  1874  door  Bun  in  bet 
licbt  gegeven. 

BosBtrappe  (De)  is  de  naam  van  eene 
granietklip  in  bet  Hangebergte.  ZU  verbeft 
Bieb  ter  boogte  van  167  Ned.  el  steil  nit  bet 
dal  der  Bode  en  men  heeft  op  baren  top  een 
prachtig  oitsicht.  Haar  naam  is  ontleend  aan 
eene  holte  op  haren  top,  voor  den  indruk 
gehouden  van  den  voet  van  een  roe,  waar- 
mede^ eene  Prinses,  door  een  reus  vervolgd,  van 
deie  hoogte  naar  beneden  sprong.  Tegenover 
de  Bosrtrappe,  aan  de  andere  stde  van  het 
dal  der  Bode,  verrgst  de  Hezentanxplats  ter 
hoogte  van  260  Ned.  el,  —  en  aan  den  voet 
van  dit  rotsgevaarte  ligt  het  hotel :  „Der  Wald- 
kater**,  vanwaar  men  langs  een  uitmantendea 
weg  zich  naar  Hubertosbad  kan  begeven. 

BoBEWitha,  aie  SroiwUhs, 

Bot  afkomstig  van  rtipta  (een  brok  of 
gedeelte)  noemt  men  in  de  krQgskande  eenige 
achter  elkander  opgestelde  soldaten,  terwQl 
de  naast  elkander  geplaatste  een  ^«ImI  vormen. 
Het  rot  telt  zooveel  man  als  er  gelederen 
achter  elka&r  staan.  Het  bestaat  b9  de  infanterie 
ten  hoogste  uit  3  en  by  de  kavallerie  uit  2 
man.  Ontbreekt  de  tweede  man,  dan  heeft 
men  een  hlimd  rot. 

Bota  of  Maia  romana  was  te  voren  een 
Hof  van  Appèl  te  Bome,  bestaande  uit  12 
praelaten  en  bevoegd  om  in  appèl  te  oordee- 
len  over  vonnissen  in  den  KerkelOken  Staat, 
welke  geveld  waren  in  processen  over  eene 
waarde  van  meer  dan  500  scodi.  De  naams- 
oorq>roag  dezer  rechtbank  is  onzeker. 

Botang,  zie  Calamu$. 

Botatie  noemt  men  de  omwenteling  van 
een  lichaam  om  eene  lUn,  welke  den  naam 
draagt  van  rotatie-as.  2^  is,  zoo  zy  niet  ge- 
regeld wordt,  by  projectielen  de  oorzaak  van 
misschoten  en  men  bezigt  Juist  den  getrokken 
loop,  om  het  projectiel  tot  eene  rotatie  rond- 
om de  lengte-as  of  rondom  de  as,  samenval- 
lende met  die  der  ziel,  te  dwingen.  Niettemin 
wykt  ook  het  projectiel  van  een  getrokken 
loop  rechts  of  links  uit  het  schootvlak  ten  ge- 
volge van  den  invloed  van  de  zwaartekracht 
en  den  tegenstand  der  lucht  Hen  geeft  aan 
deze  afwllkiiig  den  naam  van  derivatie. 

Botatietoest^  (Electromagnetisch),  zie 
JSUetro-  mojSfHéHimut, 

Botgans  (Anser  bemicla  Hl,)  is  de  naam 
van  een  vogel  uit  de  ftuniUe  deir  SmtdachHffe» 
en  uit  de  orde  der  Zwemtc^  (Natatores).  Zy 
is  ved  klefaier  dan  de  granwe  of  wilde  gans  (A. 
cinerens)  en  niet  veel  grooter  dan  de  gewone 


wilde  eend.  Kop  en  hals  zyn  zwart,  kort  en 
stomp;  de  oogen  zyn  klein  en  donker  bruhi. 
De  rugvederen  en  de  dekvederen  der  vleugels 
zyn  ^B,  —  de  vederen  van  de  borst  en 
van  den  voorbnik  grauwaehtig  grys,  met 
smalle,  lichtere  randen  en  die  van  den  achter- 
balk  wit,  alsmede  de  dekvederen  van  den 
staart.  Voor  't  overige  is  deze  vogel  zwart. 
Hy  komt  des  winters  aan  onze  stranden, 
vertoeft  er  tot  Mei  en  begeeft  zich  alsdan 
naar  noordeiyker  gewesten.  Hy  voedt  zich 
met  zeeplanten  en  kleine  zeedieren. 

Botgans  (Lucas),  een  verdiensteiyk  dich- 
ter, geboren  te  Amsterdam  in  October  1645, 
legde  zich  met  yver  toe  op  de  kennis  der 
fhuiie  letteren,  inzonderheid  op  die  der  La- 
tynsche  schryvers.  By  het  uitbarsten  van  den 
oorlog  van  1672  trad  by  in  dienst,  doch  toen 
het  gevaar  geweken  en  de  kans  op  bevorde- 
ring verdwenen  was,  nam  by  zyn  ontslag  en 
vestigde  zich  op  de  hofttede  Kromwyk.  toe- 
beboorende  aan  zyne  grootmoeder  en  gelegen 
tuflschen  Brenkelen  en  Haarsen.  Hier  hield 
hy  zich  bezig  met  de  studie  der  letteren, 
schreef  een  groot  aantal  gedichten  en  over- 
leed aan  de  kinderziekte  op  den  Sden  No- 
vember 1710.  Wy  vermelden  van  hem:  „(Ge- 
dichten op  Gk>adestein  aan  Joban  Hujdecoper 
(1690)'*,  —  „Oedichten  (1691)**,  —„Koning 
Willem  de  derde,  heldendicht  met  platen 
van  B»  de  Hooglke  (1690, 2  dln)*',  —  en  de  ver- 
maarde „Boerenkermis  (1706;  2de  druk,  1734)*'. 
In  1721  werden  zyne  gedichten  verzameld 
en  uitgegeven  onder  den  titel  van  „Poëzy 
van  versdieidene  mengelstefliMi**,  waarin  ook 
zyne  treurspelen:  „SciUa**  en  „Eneas  en  Tur- 
nus**  voorkomen,  welke  tevens  afifionderiyk  in 
het  licht  verschenen  zyn. 

Both.  Onder  dezen  naam  vmrm^den  wy: 

Albreekt  Wükdm  Both^  een  verdiensteiyk 
knüdkandige,  geboren  te  Döltingen  in  Olden- 
bnrg  den  6den  Januari  1757.  Hy  studeerde 
en  promoveerde  te  Halle  in  de  geneeskunde, 
vestigde  zich  daarna  te  Yegesack  by  Bremen 
en  zag  zich  weldra  benoemd  tot  landphysicus 
der  Weserstreek  in  het  hertogdom  Bremen. 
Het  uitst^end  gevolg  beoefende  hy  tevens 
de  kruidkunde,  ontving  den  titel  van  „Medi- 
einalrath**  en  overleed  den  16den  October 
1884.  Van  zyne  talryke  geschriften  vermelden 
wy:  „Anweisang  fttr  Anfilnger,  Pflanzen 
zum  Ntttzen  and  Yergnttgen  zu  sammeln  und 
■ach  den  Linnèlscben  Sjsleme  zu  bestim- 
men  (1778)'*,  —  „Abbandlung  fiber  die  Art 
and  Nothwendigbeit  Natur^MChichte  auf 
Scbulen  zu  behandeln  (1779)".  —  „Verzeich- 
niss  derjenigen  Pflanzen,  welene  nacbAnzahl 
and  Beschaffenbeit  nicht  in  den  geharigen 
Klassen  des  Linnèlscben  Systems  stehen 
(1781)'*,  —  „Tentamen  florae  Qermanicae 
(1788—1800,  3  dln)",  —  „Novae  plantarum 
species  (1824)",  —  en  „Manuale  botanicum* 
(1830)**. 

Juitne  Ludwi^  Adolf  Batk^  een  verdienste- 
lyk  aardkundige.  Hy  werd  geboren  te  Ham- 
burg den  15den  September  1818,  wydde  zieb 
aan  de  studie  der  pbarmaeie,  was  van  1844— 
1848  apotheker  te  Hamburg,  vestigde  Mb. 
toen  te  Beriyn  en  werd  er  in  1867  lid  der 
Académie  van  Wetenschappen  en  faoogleeraar 
aan  de  universiteit  Van  zyne  gesdiriften  ver- 
melden wy:  „Die  Kugelförmen  im  Minend- 


BOTH-BOTHËB. 


107 


reich  (1S44V\  —  i^Der  YesaT  nnd  die  Urn- 
getalg  von  Neapel  (1867)*',  —  „Die  Gestelns- 
MBÊtjwBn  in  Tabellarifleher  Uebergleht  imd 
mit  Kritiselien  ErHhitennigeil  (1861)**,  — 
.Beltrige  sur  Petrognphie  der  platOBiseben 
Oeiteiiie,  gesttitzt  aaf  die  yob  1861—1868 
▼eHMfentUchten  AnaijBen  (1870)**,  —  „Bei- 
Mge  etc^  gesttHit  anf  die  von  1869—1878 
TeHlffènttiobten  Analysea  (1874)**,  --  „Ueber 
den  Serpentin  nnd  die  genetieehen  Besiehon- 
gen  deaaelben  (1870)*',  —  „Ueber  die  Lelne 
TOB  MetamorpbiHnai  and  die  Entetelmng 
der  kristalUniBelien  Schiefer  (1871)**,  —  „Stu- 
diën «m  Monte  Somms  (1877)**,  —  en  „ Allge- 
meine  ekemiaebe  Geologie  (Iste  dL  1879 ;  8de 
dL  lite  en  8de  afdeeling,  1888  en  1885)**.  Ook 
beeft  b0  de  nügave  beiorgd  van  bet  werk  yw 
MütckêrUdk:  „UeberdioTnlkasiMbenErsebei* 
nnngen  in  den  Eifel  (1866)**. 

Paml  Jbidclf  wm  IMh^  een  Terdienateltlk 
beoefenaar  van  bet  Ctermaaneeb  recbt,  gebo- 
ren te  Nflmberg  den  Uden  Jnli  1880.  Htf 
ftndeerde  te  Hfioeben  promoyeerde  in  1848 
te  Erlangen  op  eene  dinertatie:  „Ueber  Ent- 
•tèhug  der  Lex  BjOnTariorom*',  vestigde 
aicb  te  Mflncben  abi  prl?aatdooent,  werd  ia 
1860  buitengewoon  boogleeraar  in  de  reebten 
te  Marburg,  nadat  by  door  sQne  „GteBcbiebte 
des  Beoefieialwesens  (1860)**  een  goeden 
naam  Terworven  had,  en  aaaraardde  In  1868 
bet  ambt  van  gewoon  hoogleeraar  te  Bostook, 
In  1868  te  Kiel  en  in  1868  te  Mancben,waar 
btl  later  ook  tot  opperbibUotbecaris  aan  de 
uniyersiteitsbibliotheek  werd  benoemd.  In 
1868  werd  bU  buitengewoon,  in  1868  gewoon 
Md  der  bistorisohe  klasse  Tan  de  Bdersobe 
Aeadómie  Tan  Wetensobappen.  Van  s|}ne  ge- 
sehrifton  noemen  wft  nog:  „Kurhessisebee 
Priratreebt  (1866—1868  dl  1,  met  MHbomy\ 

—  „Mecklenburgisebes  Lebenreobt  (1868)**,  — 
„FeudaUtit  und  Untertbanenyerbaad  (1868)**, 

—  „Zur  Ctesebiebte  der  Bayrischen  Volksreehts 
<1866)**,  —  „Ba^rrtocbes  OirUrocfat  1870- 
1876,  4  dia)**,  —  en  „Deutsebes  Priiratreobt  (dl 
1  en  8,  1880)**.  Met  JBMiof/ren  andere  stichtte 
VI  in  1861  bet  „Zeitsehrift  für  Beobtsge- 
ecblehte**,  en  hg  is  lid  der  Btfksoommissie 
tot  het  ontwerpen  van  een  wetboek  ran 
burgerigke  reehtsTordering  voor  Dnitscbland. 

Bmiolf  Batk^  'een  yerdiensteiyk  beoefenaar 
der  Oostersehe  letteren  en  geboren  te  Stutt- 
gart  den  8den  April  1881.  Hg  studeerde  te 
Tttbingen,  Berign,  Parus  en  Londen,  Testigde 
ddi  in  1846  te  Tfibfaigen  en  is  ersedertl866 
boegleeraar  ia  de  Oostersehe  talen  en  opper^ 
bibliothecaris  der  unirersiteitsboekertl.  Van 
aOne  geschriften  vermelden  wf}:  „Znr  litera- 
tnr  und  (ïeschiobte  des  Veda  (1846)**,  — 
.Ueber  den  Atbarva^Veda  (1886)**,  —  „Der 
Mjthns  TOB  den  fttof  Menscbengeechlecbtem 
(1860)**,  —  en  „Ueber  die  VOTsteUuag  vom 
Sebleksal  in  der  indiseben  Spruchweisheit 
(1864)**.  Ook  gaf  b0  met  anderen  een 
JSamdLTitwMerbueb  (1868—1876,  7  dln)**  in 
bet  lidit  en  beiorgde  lütgaven  van  de  „Nimkti** 
van  Téskm  en  van  den  „AtharvaVeda**. 

Wilkdm  At^Mii  i^M,  een  verdiensteigk 
geneeskundige,  geb<nen  den  89sten  Juni  1888 
te  Lftbdea  in  de  Nederlaasits.  Hg  studeerde 
te  Berign,  promoveorde  aldaar  in  1866,  was 
in  venebillende  hospitalen  werluaam,  klom 
op  tot  een  beogen  rang  als  offieier  van  ge- 


londbeld  en  werd  in  1878  leeraar  aan  de 
polyteebnlsobe  school  te  Dresden.  Hg  schreef: 
„MilitXranttiebe  Studiën  (1867—1868,  8  dln)'*, 

—  „Ghruüdrisi  der  phTsiologische  Anatomie  ftlr 
Tumlebrerbildungsinstalten  (8de  druk,  1878)**, 

—  en  „Handbuch  der  Militargesundheitspflege 
(met  Leut,  1878—1877,  8  dln)'*.  Voorts  vol- 
bracht hg  onderscheidene  wetenschappeigke 
reilen,  vertrok  in  1868  naar  het  leger  te 
Chftlons,  werd  in  1867  naar  de  Kgverheids- 
tentoonstelling  te  Pargs  geaonden  en  was  in 
1876  lid  der  Jury  op  de  tentoonstelling  te 
Pbiladelphia. 

Bothe  (Bichard),  een  uitstekend  Protes- 
tantsch  godgeleerde,  geboren  te  Posen  den 
888ten  Januari  1809,  studeerde  te  Heidelberg 
en  Berign,  werd  in  1888  predikant  bg  bet 
Pruisiseb  gesantschap  te  Bome,  in  1888 
boogleeraar  aan  het  godgeleerd  seminarium 
te  Wittenberg  en  in  1888  tweede  directeur 
en  ephorus  van  dese  inrichting.  lo  1887  werd 
hg  hoogleeraar,  universiteitspredikant  en  direc- 
teur van  het  theologisch  seminarium  te  Hei- 
delberg en  in  1869  te  Bonn,  maar  keerde  in 
1864  als  professor  naar  Heidelberg  terug  en 
overleed  aldaar  den  80Bten  Augustus  1867.  Hg 
schreef  o.  a.:  „Die  AnfSage  der  Christlldien 
Kirche  und  ibrer  Vertessung  (1887)**,  — 
„Theologische  Ethik  (1846—1848,  8  dln;  8de 
druk,  1867—1871)**,  —  en  „Zur  Dogmatlk 
(1868 ;  8de  druk,  1869)**.  Onderscheidene  werken 
van  dezen  geleerde  sgn  eerst  na  zgn  dood 
door  igne  vrienden  in  het  licht  gesonden. 

Boihenburg  (Adelheid  von),  van  haar 
zelven  vam  ZotlrMD,  eene  verdiensteigke  schrgf- 
ster,  geboren  in  1887  op  het  landgoed  Krum- 
kavel  bg  Soldin  in  de  Neumark ,  ontving  hare 
opleiding  te  Posen  en  te  Berign,  trad  in  1860 
In  bet  buweigk  met  den  kapitein  wm  Ratkmi^ 
6«r^,  woonde  met  hem  in  verschillende  gami- 
soensplaatsen  —  sedert  1877  te  Darmstadt  — 
en  schreef  eene  reeks  van  novellen,  die  in 
den  „Belchsbote**  werden  opgenomen,  alsmede 
de  verhalen :  „Katharine  aus  Angerbach  (1878)'*, 

—  „Aus  dem  Tagebucb  einer  Haushalterin 
(1879)**,  —  en  „lm  Umkreis  von  vier  Meilen 
(1880)**.  —  benevens  den  roman:  „Verwor- 
renes  Gam". 

Bother  of  Komiêff  JMltt  is  de  naam  van 
een  Germaansebmiddeneeuwsch  gedicht  uit 
den  Longobardisoben  sagenkring.  Het  is  door 
een  rondreiaenden  dichter  naar  een  ouder 
stuk  omstreeks  in  het  midden  der  18de  eeuw 
vervaardigd  en  moet  wegens  ign  vorm  als 
éen  «Ier  oudste  middeneeuwscbe  h^dendicb- 
ten  werden  beschouwd,  hoewel  de  daarin  be- 
handelde sage  tot  de  Jongste  der  oud-Germaaa- 
Bobe  sagen  behoort.  De  boofdsakeigke  inbovd 
is  de  volgende:  Koning  J2oa«r,  te  Bare 
(Bari  in  ApuUS)  gevestigd,  wenscht  te  huwen 
en  lendt  twaalf  Graven  naar  Ckmstantinepel, 
om  voor  hem  RetUndê^  de  dochter  van  Ko- 
ning OoMtamüjm^  tot  eebtgenoot  te  vragen. 
Laatstgenoemde  echter  is  verontwaardigd 
over  dat  aanaoek  en  werpt  de  afjireaantea  in 
de  gevangenis.  Daarop  trekt  Bóihêr  met  een 
leger  naar  Ooastantinopel,  vergezeld  door 
eene  bende  renaen,  onder  welken  zich  de  ge- 
vreesde AjÊf^ruamê  bevindt  Onder  den  naam 
van  Diêtfkh  begeeft  hg  er  zich  tot  den  Ko- 
ning, verwerft  zgne  gunst  en  eertaag  ook  de 
liefde    der   doebter,   verlost   Ck>nstantlnopel 


loe 


B0THEB-B0TH8CH1LD. 


▼aa  een  TSaadeltik  leger  en  neemt  onder  be- 
gmatiging  van  het  slaggewoel  met  Mêrtmdê 
en  met  si  de  zünen  de  rlneht  naar  iVn  rader- 
land.  Het  gelakt  echter  aan  eenapeelman 
des  Koniaga,  SêrUmde  door  list  naar  Con- 
stantinopel  temg  te  roepen.  Toen  trekt  JEMk&r 
op  nienw  naar  Ck>nstantinopely  waar  Jniat  de 
teniloft  van  zUne  nitverkorene  met  een  ander 
ion  worden  gevierd,  sluipt  in  de  feestsaal, 
maar  wordt  herkend  en  ter  dood  verwenen. 
In  het  boseh  evenwel,  waar  dit  vonnis  non 
worden  ten  uitvoer  gebracht,  honden  sich  zyne 
vrienden  verborgen  en  komen  weldra  te  voor- 
Bchyn;  de  renaen  doen  het  meerendeel  zUner 
vVanden  sneven,  en  de  Koning  geeft  iÉ|ine 
toestemming  tot  het  hnweiyk  van  Soiher  en 
Mèriimde.  Laatstgenoemde  was  volgens  de 
sage  de  moeder  van  JPipjfn  en  de  grootmoeder 
van  Xard  de  Orooiê,  De  beste  nitgave  van 
dit  gedicht  is  die  van  JGT.  BMchtrt  (1871). 

Bother  (Christian  von),  een  Pmisisch 
staatsminister,  geboren  den  14den  November 
1778  te  Rappertsdorf  in  SUeaiG,  werd  in  1697 
geplaatst  by  de  poUtie  en  in  1806  bQ  het 
departement  ven  Oorlog.  Onder  het  ministerie 
SardÊA&rg  (1810)  werd  hg  raad  van  de  re- 
kenkamer, in  1816  gevolmachtigde  hy  de  ver- 
deeling der  oorlogacontribntie,  welke  Fraak- 
ryk  betalen  moest,  in  1880  chef  van  den 
aeehandel,  in  1831  directeor  der  Koninkiyke 
bank,  waarna  hy  in  den  adelstand  opgeno- 
men werd,  daarop  president  van  het  bestnnr 
der  staatsschulden  en  in  1886  minister.  In 
die  betrekkiqg  maakte  hy  aich  neer  verdien- 
steiyk  door  de  instelling  van  eene  commissie  tot 
ddging  der  staatsschulden  en  van  eene  crediet- 
bank  voor  grondbezitters,  door  den  aanleg 
van  vele  Aibrieken  en  knnstwegen  en  door 
het  ontwerpen  der  Botherstichting  ten  be- 
hoeve van  onverzorgde  dochters  van  overle- 
den staatsambtenaren.  Na  de  gebeurtenissen 
van  Ifaart  1848  nam  hy  zyn  ontslag,  begaf 
atek  naar  zyne  goederen  in  Silezië  en  over- 
leed aldaar  den  7den  November  1849. 

Botherham,  eene  stad  in  het  Ëngelsche 
graa&ehap  York,  aan  het  vereenigingspunt 
van  de  Don  en  de  Bother  en  aan  den  Mid- 
landspoorweg,  10  Ned.  myi  ten  noord- 
oosten van  Sheifield,  bezit  eene  Latynsche 
school,  een  seminarium  der  Independenten,  eene 
yaergietery,  spykersmederyen ,  machinenfkbrie- 
ken,  pottebakkeryen  enz.  en  byna  85000  in- 
woners. (1881). 

Bothsohild  (Het  huis),  het  aanzieniykste 
en  rykste  bankiershuis  onzer  eeuw,  heeft  op 
de  geldmiddelen  en  de  staatkundige  beweging 
van  Europa  een  hoogst  belangryken  invloed, 
zyn  sttohter  is  J<dy0r  ^fiMliii  £oMmMM  Hy  was 
de  BOon  van  een  uiterst  eenvoadig  Israèlietisch 
handelsman,  aanschouwde  het  levenslicht  te 
Frankfort  aan  de-Hain  in  1748,  verloor  vroeg 
zyne  oaders,  bezocht,  tot  rabbyn  bestemd, 
eenige  Jaren  de  theologische  school  te  Fifarth, 
doeh  liet  zyn-  voornemen  varen,  oefende  lieh 
in  zyne  geboorteplaats  op  een  Icantoor  en  vond 
eene  plaats  in  eene  bankierszaak  te  Hannover. 
Met  een  klein  vermogen  keerde  hy  naar 
Frankfort  temg,  stichtte  er  een  wisselkantoor 
en  trad  in  het  hnweiyk  met  QUd  Sokmapptr. 
zyne  viyt  en  de  degeiykheid  van  ayn  karak- 
ter vermeerderden  zyn  crediet,  zoodat  zyne 
zaak  boven  verwachting  bloeide.  Door  zyne 


kennis  van  zaken  der  munt  kwam  ky  meer- 
malen in  aanraking  met  den  Landgraaf ,  later 
Keurvorst,  WüAtim  I  van  Hessen,  die  hem  in 
1801  tot  zyn  Hof-agent  benoemde.  In  het  vol- 
gende Jaar  sloot  -JBaiktcküé  de  eerste  aamlen- 
4|ke  leening  met  de  Deensche  Begeering,  ten  be- 
drage van  10  millioen  thaler.  Toen  in  1806  de 
Kearvorst  van  Hessen  de  wyk  nam  voor  de 
naderende  Franschen,  vertrouwde  hy  de  zorg 
voor  zyne  geldmiddelen  toe  aan  RoihickUdf  en 
het  gelukte  dezen,  niet  zonder  levensgevaar , 
het  vermogen  van  den  Keurvorst  te  behouden* 
Hy  overleed  den  19den  September  1812  en  liet, 
behalve  5  dochters,  6  zonen  na.  De  oudste  van 
dezen  kwam  aan  het  hoofd  der  zaak  te  Frankfort, 
en  de  anderen  stichtten  nieuwe  bankierriiui- 
zen  te  Weenen,  Parys,  Londen  en  Napels, 
die  wel  zelibtandig  werkten,  maar  tevens  ge- 
meenschap onderhielden  met  het  Huis  te  Frank- 
fort Nadat  zy  reeds,  met  uitzondering  van 
Naihmm,  in  1815  door  den  Keizer  van  Ooe- 
tenryk  wegens  beiangryke  diensten  in  den 
adelstand  waren  opgenomen,  zagen  zy  zich 
allen  in  1822  tot  viifheeren  benoemd.  Anêdm 
Mdjfer,  geboren  den  12den  Juni  1772,  werd 
in  1818,  ais  chef  van  het  stamhuis,  Pruisisck 
geheam-oommercieraad,  voorts  in  1820  BeierMli 
consul  en  Hof  bankier  en  overleed  kinder* 
loos  den  6den  December  1856.  Hy  werd  op- 
gevolgd door  zyn  neef  Karl  (een  zoon  van 
zyn  evenzoo  genoemden  broeder),  geboren  den 
5den  Augustus  1820  en  lid  van  het  Huis  der 
Hoeren  in  Pruisen.  —  Salanumf  geboren  den 
9den  September  1774,  vestigde  zich  te  Wee- 
nen en  overleed  aldaar  den  27Bten  Juli  1865, 
hy  werd  eerst  opgevolgd  door  zyn  zoon 
Atuélm  SaloMtom^  geboren  den  29sten  Januari 
1808  en  overleden  den  278ten  Juli  1874,  en 
toen  door  zyn  kleinzoon  Alhert,  geboren  den. 
29sten  October  1844.  ~  Naihanj  geboren  den 
16den  September  1777,  had  in  1798  de  firma 
te  Manchester  gesticht,  maar  verplaatste  haar 
in  1813  naar  Londen.  Hy  bewees  gedurende 
de  geldorisis  van  dat  Jaar  beiangryke  diensten 
aan  het  Britsche  Kabinet  en  kwam  zeer  in 
aanzien.  In  1822  werd  by  w  Oostenryksch 
consul-generaal,  en  overleed  te  Frankfort  aan 
de  Main  den  18den  JuU  1886,  opgevolgd  door 
zyn  zoon  £toiM2,  geboren  den  27sten  November 
1808.  Hoewel  reeds  vroeger  tot  lid  van  het 
I^ement  gekozen,  k<m  hy  er,  wegens  den 
eed,  eerst  in  1858  zitting  nemen,  en  zyn  zoon 
üftUMamil^  geboren  den  86ten  November  1840, 
is  desg^ks  lid  van  het  Lagerhuis  en  erfeiyk 
baronet  en  werd  in  Juni  1885  tot  pair  ver- 
heven. —  Karl,  geboren  den  248ten  Apri^ 
1788,  werd  chef  van  de  in  1820  te  Napel» 
gevestigde  zaak,  toefde  veel  te  Frankfort, 
werd  in  1829  consul  generaal  van  Sicilië  ea 
overleed  te  Napels  den  lOden  Maart  1856» 
zyn  evenzoo  genoemde  zoon  werd.  zooals  w|^ 
reeds  gezegd  hebben,  chef  van  het  huis  te 
Frankfort.  —  J^iöob  (James),  geboren  den 
15den  Mei  1792,  werd  in  1812  chef  van  een 
Huis  te  Parys  en  in  1822  Oostenryksch  consul- 
generaal  aldaar.  Nadat  hy  de  Fransche  lee- 
ningen gesloten  had,  nameiyk  in  1880  van  80 
mUUoen,  in  1831  van  120  mUUoen,  in  1828^ 
van  150  millioen  «en  in  1844  van  200millk>en 
francs,  sag  hy  zich  door  LomU  Pküippe  be- 
noemd tot  grootofficier  van  het  Legioen  van 
Eor.  Hy  overleed  den  15den  November  1868, 


R0TH80HILD— BOTTEBDAM. 


109 


opgevolgd  door  igo  loon  Alfoiuê^  goborea 
den  Istan  Janiutri  1837.  De  geraehten  om- 
treit  liet  ontseCteBd  Termogen  der  fiunille 
B9ik9tèild  benHten  enkel  op  TermoedenB. 

Botrou  (Jeftn  de),  ees  Franaeh  dichter, 
tereiiB  een  Triend  en  tgdgenoot  yan  Chmeiüej 
gelioren  in  1009  te  Drenx  in  Orléaaftis,  ont- 
leotde  tVne  stoklcen  tan  de  Spaansobe  van 
Lap$y  xoeals:  „La  belle  Alfrède",  —  ,)Laare 
peraeootée*',  —  „Oocaelons  perdnet**,  —  „La 
bagno  de  ronbli*'  ens.,  en  SSaeco  lererde 
hem  de  stof  Toor  zyn  „Heronie  monrant**. 
Beter  ereawel  iSn  de  oorspronkelgke  stukken: 
„Venoeslai  (1647)",  —  „CosroCs",  —  en 
^SaintGeneste  (1646)*'.  DeM  drama's  streren 
die  Tan  Oommüe  op  zyde.  Ook  heeft  hQ  on- 
derwheldene  blQspelen  geschreven.  HQ  OTOr- 
leed  den  278ten  Jnni  1660,  en  2||ne  werken 
sQn  door  VioUet  U  Dhc  in  1822  in  5  doelen 
hl  het  licht  gegeven. 

Bötsoher  (Heinrich  Theodor),  een  ver- 
dienstel0k  dramaturg,  geboren  den  lOden 
September  1808  te  Mittenwalde  in  Branden- 
burg, studeerde  te  Beriyn  en  te  Leipsig  in 
de  philologie  en  vertrok  in  1828  als  professor 
naar  het  gymnasium  te  Bromberg.  Omstreeks 
dien  tyd  verscheen  zyn  geschrift:  „Aristopha- 
nes  und  sein  Zeitalter  (1827)*'.  Voorts  leverde 
hg:  „Abhandlungen  zur  Philosophie  der 
Kunst  (1837—1847,  5  dln)",  —  „Die  Kunst 
der  dramatischen  Darstellung  (1841—1846,  3 
dln;  2de  druk,  1864)",  —  en  „Shakespeare  in 
«einen  hOchsten  Charaktergebilden  (1864)". 
Om  nuttig  te  wezen  voor  het  tooneel,  begaf 
hg  zich  naar  Berign,  waar  het  ministerie 
JRdUom  hem  belastte  met  het  ontwerpen 
van  een  plan  tot  stichting  eenertooneelschool. 
De  uitvoering  daarvan  werd  echter  vergdeld 
door  de  omwenteling  van  1848.  De  betrekking, 
•die  hg  bekleedde  aan  den  Koninkigken  Schouw- 
turg,  liet  hg  Taren  in  1861  en  overleed,  na- 
genoeg geheel  van  het  licht  der  oogen  beroofd, 
op  den  9den  April  1871.  Tan  zjjne  overige 
geschriften  vermeiden  wg  nog:  „Dramaturgische 
Bkizzen  und  Krittken  (1847)",  —  „DasSchau- 
epielwesen  (1843)",  —  „UeberByronaManfted 
<1844)",  —  „Seydelmanns  Leben  undWiriten 
<1846)".  —  „Dramaturgische  und  ftsthetische 
Abhandlungen  (1864  en  1867)'*,  —  „Drama- 
•tuigische  Bifttter  (1866)",  —  en  „Entwicke- 
4ung  dramatischer  Charaktere  aus  Lessings, 
13cldllers  und  Goethe's  Werken  (1869)". 

Botteok  (Karl  WenzeslausRodeckervon), 
een  uitstekend  Duitsch  geschiedschrgver,  ge- 
boren den  18den  Juli  1776  te  Frdbnrg  in  de 
Breisgau,  studeerde  aldaar  in  de  rechten  en 
«ag  zich  in  1798  benoemd  tot  professor  in  de 
:ge8chiedeni8  aan  de  universiteit  van  zgne  ge- 
boortestad en  in  1808  tot  professor  in  de 
•etaatswetenschappen.  Weldra  echter  verbeurde 
*hg  door  zgne  vrgzinnige  denkbeelden  de  gunst 
der  Begeering.  Aan  zgn  geschrift:  „Für  die 
ȣrhaltung  der  Universitftt  Freiburg"  had  deze 
dnriehting  Tan  onderwgs  hoofdzakeigk  haar  be- 
houd te  danken,  en  hg  werd  In  1819  door 
haar  aij^evaardigd  naar  de  Eerste  Kamer,  waar 
'hg  en  Weicker  de  woordvoerders  waren  der 
oppositie.  Nadat  in  1826  de  reactionaire  partg 
zgne  herfclezing  vergdeld  had,  zond  men  hem 
in  1831  naar  de  Tweede  Kamer,  waar  hg 
.gedurende  10  Jaar  het  eminentste  lid  was  der 
Jberale  pa-ig  en  vooral  gverig   streed  voor 


de  vrgheld  van  drukpers  en  voor  de  afiBchaffing 
der  tienden.  Om  die  reden  werd  hg  door  een 
beslait  van  den  Bondsdag  beroofd  van  zgn 
hoogleeraarsanftyt,  de  uitgave  van  den  door 
hem  gesHehten  „Freisinnige"  en  van  de  „Po- 
litisehe  Annalen"  verboden  en  zgne  verkiezing 
tot  burgemeester  van  Freiburg  niet  beknuA- 
tigd.  Hg  overleed  den  26sten  November  1840, 
en  In  1863  verrees  te  Freiburg  op  het  Do- 
minicanerplein een  gedenkteeken  te  zgner 
eer.  Van  zgne  geschriften  vermelden  wg: 
„Allgemelne  G(eschichte  (1812—1817 ,  9  dln; 
26ste  druk,  voortgezet  door  6S^er,  1866— 
1867,  11  dln)",  —  verkorte  „Allgemelne  WeK- 
gesehichte  (1830-1834,  4  dln;  8ste  druk,  ver- 
volgd door  ZUmHermann,  1868-  1872,  7  dln)", 
—  „Lehrbuch  des  Yemnnftrechts  und  der 
.Staatswissenschaften  (1829— 1836,  4  dln;  2de 
druk,  1840)",—  en  „Sammlung  kleiner  Schriften 
(1829—1837,  6  dfii)".  Met  JFeleJker  leverde 
hg  het  „Staatslexicon  (1834—1844,  12  dln; 
8de  druk,  1866—1866,  14  dln)".  —  Zgn  zoon 
Karl  von  BotUck^  geboren  in  1812,  werd  ad- 
vocaat te  Freiburg,  plaatste  zich  in  1849  in 
Baden  aan  het  hoofd  der  democratische  partti, 
nam  na  het  dempen  van  den  opstand  de  wgk 
naar  het  buitenland  en  keerde  ten  gevolge 
eener  amnestie  in  1866  in  Baden  terug.  — 
Een  andere  zoon,  Hrnmanm  von  Baiteck,  ge- 
boren den  26sten  Augustus  1816,  leverde  o.  a.: 
„Poëtische  Yersuche  (1838)",  vestigde  zich  als 
privaatdocent  te  Freiburg,  maar  overieed  reeds 
den  12den  Juli  1846. 

Botterdanij  eene  arrondissementshoofd- 
stad  in  de  Nederlandsche  provincie  Zuid- 
Holland,  aan  de  Haas  en  aan  de  nitwatering 
Tan  het  rivierQe  de  Botte,  18  Ned.  mgi  van 
den  mond  van  eerstgenoemde,  is  na  Amsterdam 
de  belangrgitste  koopstad  van  Nederland  en 
door  hare  gunstige  lifi^ng  de  natuurigke  haven 
voor  de  schepen,  die  de  Bgn  en  de  Haas 
bevaren.  De  gemeenschap  met  de  zee  is  door 
het  nieuwe  kanaal  naar  den  Hoek  van  Holland 
aanmerkeigk  verbeterd.  Schepen  met  een  diep- 
gang van  66  —70  Ned.  palm  kunnen  nu  met  onge- 
broken lading  voor  de  stad  komen ;  deze  groote 
Torbetering  zal  zeker  in  mime  mate  bgdragen 
tot  de  welvaart  van  haar  bewoners.  Men  heeft 
er  uitmuntende  havens,  zoodat  de  zeeschepen  er 
de  magazgnen  in  het  midden  der  stad  zonder 
moeite  kunnen  bereiken.  Voorts  brengt  de 
nieuwe  spoorwegbrug  over  de  Maas  de  stad 
in  verbinding  met  het  zuiden  (over  den  Moerdgk 
met  Antwerpen,  Brussel,  Pargs,  Londen  enz.), 
terwgi  er  tevens  spoorwegen  zich  vereenigen 
uit  Amsterdam  over  Haarlem,  Leiden  en  's  (3^ 
venhage,  uit  Dordrecht,  uit  Utrecht  over  Qouda 
enz.  De  oude  stad  met  de  drukke,  met  winkels 
bezette  straten  als  Hoogstraat,  Hoofdsteeg, 
Blaak  enz.  vormen  thans  slechts  een  klein 
gedeelte  van  het  geheel,  daar  aan  alle  kanten 
nieuwe  wgken  verrezen  zgn.  Vooral  vindt  men 
er  firaaie  gebouwen  op  het  Nieuwe  Werk  (aan 
de  Maas  en  zich  aansluitend  aan  de  Boompjes), 
en  dit  gedeelte  verschaft  aan  hen,  die  met 
stoombooten  den  oever  naderen,  een  fraai 
stadsgezicht.  De  Westersingel,  Eendraohtsweg 
en  MauritBweg  hebben  ook  als  woonplaats 
Toor  de  welgestelden  eene  aantrekkeigke 
ligging.  Vooral  echter  is  de  uitbreiding  aan 
den  linker  MaasooTer  eene  hoogst  belangrgke; 
weldra  zal  daar  eene  stad  Terrezen  zgn,  wer- 


110 


BOTT£BDiJI— BOTUMAH. 


waarts  eene  brug  voor  rytnigen  en  Toetgsagecs 
neTeiifl  die  van  den  spoorweg  over  de  I£mm 
Toert  Dit  nienwe  w]|k  trekt  gaande?reg  de 
groote  vaart  geheel  tot  zich.  De  groote  stoom- 
sehepen  vinden  er  oitmontende  ligplaatBen  en 
dehnlp  der  nieuwste  middelen  om  honne  kost- 
bare ladingen  te  lossen  en  op  te  slaan.  Onder  de 
nienwste  halpmiddelen  verdient  vooral  ver- 
melding de  kolentip,  voor  rekening  der  gemeente 
daargesteldy  om  dit  belangr0ke  oonsomtie-arti- 
kel,  dat  per  spoor  van  Doitsohland  wordt  aange- 
voerd, in  den  kortst  mogelUken  tyd  over  te  laden. 
Deze  kolentip  is  deeenigeop  het  geheele  vaste 
land.  De  laatste  uitbreiding  van  Rotterdam  is 
de  vereeniging  met  Delftshaven,  eene  uitbrei- 
ding aan  den  kant  der  Maas,  die  ook  de 
scheepvaart  in  de  toekomst  zeer  te  goede  kan 
komen.  Onder  de  25  kerken  van  verschillende 
kerkgenootschappen  vindt  men  er  de  Groote  of 
Laurentiuskerk  met  een  toren  ter  hoogte  van 
90  Ned.  el,  een  uitmuntend  orgel  en  de  praal- 
graven der  admiraals  Wiite  OomeUsz.de  WUh 
(in  1668  by  Elseneur  gesneuveld),  Cortenoêr^ 
vam  Brakel  enz.,  —  de  Zuiderkerk  —  en  de 
pas  voltooide  St.Anthoninskerk.  Andere  merk- 
waardige gebouwen  zün  er :  het  stadhuis ,  — 
het  museum  Boymans  met  fraaie  schildeii)en 
en  gravures,  gedeeltelijk  door  den  brand  van 
Februari  1864  vernield,  maar  na  dien  tyd 
herbouwd  en  verrekt,  —  het  gymnasium, 
waarvan  vooral  het  trontispice  en  het  beeld 
van  üfiMTDo,  door  Stracké  vervaardigd,  ?er- 
melding  verdienen,  —  het  gebouw  van  de 
Yachtdub,  —  de  beurs,  —  het  nieuwe  zieken- 
huis ,  —  het  prachtige  sociëteitsgebouw  in 
den  bierentuin,  —  het  nieuwe  station  van  den 
HoUandschen  spoorweg  en  het  post-  en  tele- 
graaf kantoor.  Men  heeft  er  standbeelden  van 
Denderiui  Sratmue  (sedert  1622),  van  Tolhnê 
(door  StraekS)  en  van  ^Hjebert  Kard  van 
Hc$endorp  (van  Gm/i).  Tot  de  inrichtingen  van 
onderwys  behooren  er:  eene  académie  voor 
beeldende  kunsten  en  technische  wetenschap- 
pen, eene  muziekschool,  een  gymnasium,  3 
hoogere  burgerscholen,  eene  zeevaartschool, 
eene  ambachtsschool,  scholen  voor  gymnastiek 
en  een  doofstommeninstitnut,  —  voorts  zyn  er 
vele  inrichtingen  van  weldadigheiden  eenige  ge- 
leerde genootschappen.  Tot  deze  behooren:  het 
Bataa&ch  Genootschap  voor  proefondervinde- 
lyke  natuurkunde  en  de  Vereeniging  voor  ge- 
schiedenis. De  dierentuin,  schoon  niet  zoo  ryk 
voorzien  als  de  Amsterdamsche ,  is  éen  der 
fraaiste  en  grootste  van  Europa;  vooral  door 
den  schoenen  aanleg  van  den  tuin  txekt  zy  in 
hooge  mate  de  aandacht  van  de  vele  vreem- 
delingen, die  haar  bezoeken.  Het  aantal  in- 
woners bedroeg  er  op  den  Isten  Januari  1884 
byna  170000.  Botterdam  is  eene  hoofdmarkt 
voor  graan,  tabak  en  koloniale  waren  en  heeft 
daarenboven  bloeiende  fabrieken,  nameiyk: 
eene  groote  machinenftibrieken  eene  yzergietery 
aan  de  overzyde  der  Maas  (op  Fyenoord), 
suikerraffinaderyen,  Jenever-  en  likeurstokeryen, 
tabakskerveryen  enz.  De  scheepstimmerwer- 
ven  verkeeren  er  echter,  althans  voor  het 
tegenwoordige,  in  een  kwynenden  toestand. — 
—  Botterdam  wordt  reeds  in  de  11de  eeuw 
vermeld.  De  stad  is  in  1272  door  muren 
omringd  en  met  stedeiyke  rechten  begiftigd. 
In  1480  werd  zy  ingenomen  door  Jonker  JPraM 
van    Brederode^    die   haar  verdedigde  tegen 


Aartshertog  MammiUaam.  De  SpaiUaarden  ver- 
overden haar  in  1672,  doch  in  1680  verkreeg 
zy  zitting  en  stem  in  de  Statenvergadering^ 
van  Holland.  Sedert  dien  tyd  heeft  zy  aich 
met  ongemeenen  spoed  ontwikkeld. 

Botterdam  (Jan  Baptist  Antoon  van), 
een  Ylaamsch  letterkundige,  geboren  te  Ant- 
werpen den  28sten  Maart  1826,  ontving  aan- 
vankeiyk  onderwys  van  zyn  vader,  kwam 
vervolgens  op  een  handelskantoor,  was  ala 
reiziger  werkzaam  en  werd  mederedacteur  vaa 
het  Joumals  d'Anvers,  doch  legde  in  1874  om 
redenen  van  gezondheid  die  betrekking  neder. 
Hy  schreef  een  groot  aantal  novellen,  zooals: 
Het  huis  van  Joostens  (1846)",  —  „De  twee 
Spanjaarden  (1846)",  —  „De  twee  vrienden 
(1846)",  —  „Klara  (1846)",  --  „De  oude  en 
Jonge  wolven  (1848)",  —  „Kinderen  en  kin- 
derspelen (1866)",  —  „Een  onverbeteriyke 
dronkaard  (1866)",  —  „Een  vreemde  heer  in 
een  hotel  (1866)",  —  „Het  steenen  kruis 
(1866)",  —  „Eene  onverschrokkene  vrouw 
(1866)",  —  „Spel  en  drank  (1866)",  —  „Leo- 
poid  de  Eerste  (1866)",  —  „Een  drama  in 
den  kelder  (1866)",  —  „De  dochter  des  vis- 
schers  (bekroond,  1866)",  —  „De  smokkelaars 
(1867)",  —  en  „Oude  vrienden  (1866)". 

Kotti,  éen  der  kleine  Soenda  eilanden,  ligt 
ten  zuidwesten  van  Timor  en  is  daarvan  ge- 
schelden  door  eene  smalle  straat.  De  noord- 
oosthoek  ligt  op  10°38'  en  de  zuidwesthoek 
op  19°66'  Z.  B.  Het  heeft  een  lengte  van  12 
en  eene  grootste  breedte  van  3  of  4  uur  gaans 
en  staat  onder  het  bestuur  van  den  resident 
van  Timor,  die  te  Koepang  op  Timor  zyn 
verbiyf  houdt  Het  land  is  er  afwisselend 
vruchtbaar  en  kalkachtiff,  en  de  bevolking 
bedraagt  er  ongeveer  76000  zielen.  Tevoren 
was  het  eiland  verdeeld  in  6  regentschappen, 
doch  thans  bestaan  er  18  districten,  door 
dorpshoofden  bestuurd.  Het  Nederlandsche 
zendelinggenootschap  heeft  er  zendelingen,  en 
vele  inlanders  zyn  er  tot  het  Christendom 
overgegaan. 

Kottmann  (Karl),  een  beroemd  landschap- 
schilder,  geboren  den  Uden  Januari  1798  in 
de  nabyheid  van  Heidelberg,  begaf  zich  in  1822 
naar  München  en  gevoelde  zich  vooral  aan- 
getrokken door  de  bergstreek.  In  de  Jaren 
1830—1883  schilderde  hp  op  last  van  Koning 
Lodewijh  /  de  28  beroemde  fresco's  in  de  bo- 
gengangen  van  het  Hof  en  in  1836  vertrok 
hy  op  aansporing  des  Konings  naar  Grieken- 
land, om  er  studiën  te  verzamelen  voor  een 
aantÏJ  landschappen,  die  de  noordeiyke  bogen- 
gangen  zouden  versieren.  Het  schoone  van 
deze  reeks  van  23  stukken  is  vooral  gelegen 
in  het  betooverend  lichteffect.  Botimann  was 
met  geestdrift  bezield  voor  de  plastische  schoon- 
heid van  Italië  en  verwaarloosde  dan  ook 
geenszins  het  koloriet  Hy  overleed  te  MOn- 
chen  den  6den  Juli  1860,  en  de  Koning  plaatste 
zyn  borstbeeld  in  de  nieuwe  Pinacotheek, 
terwyi  de  kunstbroeders  te  MQnchen  te  zyner 
eer  een  gedenksteen  deden  verryzen  aan  het 
Stamberger  Meer. 

Botiuuah,  een  Britsch  eiland  in  de  Stille 
Zee,  ten  zuidoosten  van  Melanesië  tusschen 
de  Ellice  eilanden  ten  noorden  en  de  Fidsji- 
eilanden  ten  zuiden,  is  aan  alle  kanten  door 
koraalriffen  omgeven,  heeft  geene  haven  en  i 
vulkanisch   van  aard,  met  boschryke  heuvels 


BOTÜMAH— BOÜEN. 


111 


bedekt  en  niim  Toonien  Tan  kokospalmen. 
Het  telt  op  ^4  D  Ned.  mfjl  btfna  3000  inwo- 
nen Tan  Maleische  afkomst  en  tot  het  Chris- 
tendom b^eerd.  In  de  hoofdplaats  Fangwot 
en  in  de  overige  dorpen  heeft  men  be?alUge 
en  xindeiyke  woningen.  Het  werd  in  1791  door 
Sdwards  ontdekt  en  GrenTÜle  geheeten  en  het 
is  volgens  een  besloit  van  de  Koningin  (30  De- 
cember 1880)  aan  de  Britsche  kolonie  der  Fid^i- 
eilanden  toegevoegd  en  den  Idden  Mei  1881 
onder  het  bestnnr  van  laatstgenoemde  eilanden 
gesteld. 

Boubaiz,  eene  stad  in  het  Fransche  de- 
partement da  Nord  en  in  het  arrondissement 
Lille  (Bgssel),  aan  het  evenzoo  genoemde 
Kanaal  en  aan  den  noorderspoorweg ,  heeft 
eenige  rechtbanken  en  scholen,  een  mnsenm 
voor  nOverheid,  eene  boekerQ,  genootschappen 
voor  landbouw,  wetenschappen  en  kunsten, 
hospitalen  en  omstreeks  80000  inwoners  (1880). 
Bonbaiz  is  over  het  geheel  eene  nieuwerwet- 
sche  stad;  de  meeste  huizen  en  straten  zQn 
nog  geene  halve  eeuw  oud.  Tot  de  belang- 
rijkste gebouwen  behooren  er:  de  kerk  van 
St.  Maarten,  het  stadhuis  en  de  beide  hospi- 
talen; ook  heeft  de  stad  een  openbaren  tiün 
en  een  schouwburg.  Z|)  is  het  middenpunt 
van  eene  aanmerkelijke  ny  verheid,  zich  vooral 
bepalende  tot  geweven  stoffen  van  katoen, 
wol  en  zyde.  Er  zyn  78  wol-  en  12  katoen- 
splnnertten ,  —  voorts  300  fabrieken,  van  wel- 
ke 260  wollen,  katoenen  en  linnen  stoffen 
leveren.  Voorts  heeft  men  er  een  levendigen 
handel.  —  Het  Kamaal  va»  Boubaixj  27,4  Ked. 
myi  lang,  vereenigt  zich  op  Belgisch  grond- 
gebied met  de  Schelde. 

Boudaire  (Frangois  £lie),  een  Fransch 
schryver.  bekend  wegens  zyn  ontwerp  om  de 
Sahara  m  Tunis  en  Algérië  onder  water  te 
zetten,  werd  geboren  te  Gueret  (departement 
Crenze)  den  6den  Augustus  1836,  nam  deel 
aan  den  oorlog  van  1871  en  werd  by  Wörth 
gewond.  Reeds  vroeger  was  hU  met  triangu- 
latie in  Algérië  belast  en  daarby  viel  zyne  aan- 
dacht op  de  laagte  van  den  bodem,  waarna 
hy  in  de  „Revue  des  Deux  Mondes**  het  op- 
stel plaatste:  „Une  mer*  intérieure  en  Afirique**, 
dat  groot  opzien  baarde.  In  de  volgende  jaren 
tot  1879  onderzocht  hy  de  Afrikaansehe  ge- 
westen en  bleef  de  inundatie  bepleiten.  Maar 
al  is  deze  ook  mogeiyk,  toch  zyn  de  kosten, 
die  daar?o<Mr  moeten  aangewend  worden,  zóo 
groot  —  zooals  door  SlacAe  in  Oostenryk  en 
door  Autinori  in  Italië  is  aaugewezen  — ,  dat 
zelfiB  in  Frankryk  zyn  ontwerp  door  velen  is 
afgekeurd. 

Bouen,  de  hoofdstad  van  het  Fransche 
departement  Seine  Inférieure  en  de  voormalige 
hoofdstad  van  Normandië.  ligt  in  eene  fraaie, 
door  heuvels  omslotene  vlakte  op  den  rechter 
oever  van  de  Seine  en  aan  den  spoorweg  van 
Parys  naar  Havre,  die  er  zy  takken  heeft  naar 
Dieppe  en  Amiens.  Zy  is  de  zetel  van  een 
prefect,  van  het  3de  armeekorps,  van  een 
aartsbisschop  en  van  onderscheidene  consuls. 
Men  heeft  er  een  Hof  van  appèl,  een  gerechts- 
hof,  een  Hof  van  assises,  6  vredegerechten , 
eene  handelsrechtbank  enz.  Vooral  heeft  men 
er  vele  inrichtingen  van  onderwys,  nameiyk: 
eene  theologische  faculteit,  een  lyceum,  een 
groot  en  een  klein  seminarium,  eene  voor- 
bereidende school  voor  geneeskunde  en  artse- 


ntfmengkunde,  eene  school  voor  wetenschap 
en  letterkunde,  eene  kweekschool  van  on- 
derwyzers,  eene  hydrographische  school, scho* 
len  voor  kruid-,  schei-  en  natuurkunde, 
schilder-  en  teekenkunst,  handelsrecht,  boek- 
houden, geometrie  en  mechanica,  eene  land- 
bouw- en  eene  nyverheidsschool,  vele  lagere 
scholen  en  een  instituut  voor  doo&tommen. 
Daarenboven  vindt  men  er:  eene  Académie 
van  Kunsten  en  Wetenschappen,  een  oudheid- 
kundig genootschap,  onderscheidene  andere 
vereenigingen,  eene  boekery  met  llOOOOdeelen, 
360  wiegedrukken  en  2960  handschriften,  een 
museum  van  schilderyen,  een  van  aardewerk, 
een  van  oudheden,  een  van  natuuriyke  historie 
en  een  van  ny  verheid.  Tot  de  inrichtingen  van 
weldadigheid  behooren  er:  eene  bank  van 
leenïDg,  3  ziekenhuizen  (waaronder  het  Hotel- 
Dien  met  17  zalen  en  600  bedden),  een  blin- 
deninstituut,  een  krankzinnigengesticht,  een 
weeshuis  4  crèches ,  6  asyles  en  10  vereeni- 
gingen tot  onderlinge  ondersteuning  met  9  000 
leden.  Er  zyn  6  voorsteden;  van  deze  ligt 
St  Sever  op  den  linker  oever  van  de  Seine 
en  is  met  eene  steenen  brug  van  6  bogen 
en  door  eene  hangende  brug  met  de  eigeniyke 
stad  verbonden.  Het  eigenaardig  antiek  voor- 
komen van  Rouen  is  door  het  verbouwen  van 
oude  straten  en  huizen  grootendeels  verdwe- 
nen; niettemin  is  de  stad  met  haar  bevalligen 
omtrek  èene  "^der  merkwaardigste  provincie- 
steden van  Frankryk.  Het  aantal  kerken  is 
er  sedert  de  groote  Revolutie  van  37  tot  14 
gedaald.  De  fraaiste  van  deze  is  de  hoofdkerk, 
die  van  Notre  Dame.  Deze  werd  in  1200 
verwoest,  maar  ten  tyde  van  Jan  tonder  Land 
hersteld.  De  voorgevel,  in  1609—1533  gebouwd, 
heeft  veel  geleden,  maar  bezit  nietteïmin  eene 
verrassende  schoonheid.  Deze  kerk  heeft  8 
torens,  waaronder  éen  ter  hoogte  van  149 
Ned  el;  van  binnen  is  zy  130  Ned.  el  lang 
en  wordt  door  3  rosetten  en  130  meerendeels 
fraai  beschilderde  ramen  verlicht.  Langs  het 
koor  vindt  men  26  kapellen  met  praalgraven, 
waaronder  de  prachtige  van  Lauit  de  Bréxé 
(gemaal  van  IHane  de  PoiHers),  van  de  beide 
cardinalen  d'Amhoise  en  van  den  Prins  de  Oray, 
Ëindeiyk  ziet  men  er  2  marmeren  hoofdaltaren 
met  fraaie  standbeelden,  kostbare  schilderyen, 
een  prachtig  orgel  en  eene  sieriyke  sacristy- 
deur.  Ook  de  kerk  van  St.  Ouen  is  een  in- 
drukwekkend gebouw  in  spitsboogstyi ,  in  het 
westeiyk  gedeelte  met  3  en  in  het  oosteiyk 
met  6  beuken;  zy  is  136  Ned.  el  lang,  26  Ned. 
el  breed  en  43  Ned.  el  hoog,  terwyi  6  veel- 
hoekige kapellen  het  koor  omgeven.  Rondom 
deze  kerk  heeft  men  een  openbaren  tuin  met 
het  standbeeld  van  BóUo  en  een  Romaanschen 
toren  uit  de  11de  eeuw.  Het  merkwaardigste 
wereldiyke  gebouw  is  er  het  paleis  van  Justitie, 
in  1493—1499  gesticht,  met  prachtige  zalen. 
Voorts  heeft  men  er  het  aartsbisschoppeiyk 
paleis,  het  stadhuis,  den  klokketoren,  het  oude 
stadhuis,  het  belastinggebouw,  het  entrepdt- 
magazyn,  de  beurs,  3  schouwburgen  enz. 
Ook  mogen  wy  het  Hotel  du  Bourgtheroulde 
(uit  de  16de  eenw)  met  vele  reliéfb  en  de 
woningen,  waar  Jawoenet^  JSoiddieu,  Dtdong  en 
Armand  Cairrd  het  levenslicht  aanschouwden, 
niet  met  stilzwygen  voorbygaan.  Er  zyn  6 
boulevards,  431  straten  en  36  pleinen,  onder 
welke  zich  de  Oude  Markt  bevindt,  waar 


llt 


BOUEN-ROÜHER. 


Jwmu  XAte  Terbrand  werd,  de  Nieuwe 
BUritt  met  fonteinen  en  eene  obelisk,  het 
Stadhuisplein  met  een  bronaen  niitentandbeeld 
▼an  NapdUtm  I  enz.  De  bonlevards,  in  1770— 
1780  giedempte  stadsgrachten,  omgeven  de 
onde  stad.  Hen  yindt  er  voorts  een  standbeeld 
Tan  OornêUle  op  de  bmg  en  een  ran  Boiddlm 
by  de  benrs.  WQders  zQn  er  36  fonteinen, 
eene  nienwe  waterleiding  en  koude,  Szer- 
houdende  bronnen,  Tot  de  meestgeliefde  wan- 
delplaatsen  behooren  er,  bebaWe  de  boulevards, 
de  Cours  de  Ia  Reine,  800  Ned.  el  lang  en 
net  4  rQen  prachtige  olmen  bepoot,  de  Square 
de  Solferino,  de  Cours  Boieldieu,  de  Avenue 
du  Mont  Riboudet  en  de  Jardin  des  Plantes.  Het 
aantal  inwoners  beloopt  er  nagenoeg  99000 
<1881).  ZQ  houden  sich  vooral  bedg  met  han- 
del en  nQverheid,  inxonderheid  met  katoen- 
vgverheid  (Rouennerie);  in  en  om  de  stad  bevin- 
<len  zich  160  katoenspinneryen,  benevens  eene 
menigte  weefotoeien.  Ook  is  er  een  aanzien- 
lyke  wolhandeL  Andere  takken  van  ngverheid 
zQn  er:  zeepziedergen,  kaarsengietertfen,  styf- 
selmakergen,  IQmkokerllen,  leerlooierUen,  sui- 
kerrafBnadeiiien,  tabakskerverQen,  machinen- 
fabrieken,  scheepstimmerwerven  enz.  De 
voornaamste  handelsartikelen  aOn  er:  steen- 
kolen, olie,  katoen,  garens,  koffie,  wollen 
goederen,  graan,  timmerhout,  ooft,  wol, 
suiker  en  w0n,  en  er  bestaan  verschillende 
instellingen  ter  bevordering  van  den  handel. 
De  stad  heeft,  schoon  op  een  afttand  van  120 
Ned.  mQl,  in  den  mond  der  Seine  eene  ui^ 
muntende  zeehaven,  waar  b|}  vloed  stoom- 
booten  van  800  ton  kunnen  binnenloopen.  In 
1875  zi|n  er  1086  uit  andere  landen  komende 
schepen  met  byna  241 000  ton  (waaronder  604 
stoombooten)  uitgevaren  en  953  schepen  met 
byna  223000  ton  (waaronder  588  stoombooten) 
binnengekomen.  Daarenboven  zyn  er  nagenoeg 
evensoovele  kustvaartuigen  uitgezeild  en 
binnengeloopen.  De  voorhaven  van  Rouen  is 
QuiUeboeuf  aan  den  mond  der  Seine.  —  By 
de  ouden  droeg  Rouen  den  naam  van  Roto- 
magus;  zy  was  de  hoofdstad  der  Velocassiërs 
en  onder  Oontianiiin  de  QrooU  die  der  Provincie 
Lugdunensis.  In  de  middeneeuwen  heette  de 
stad  Rothomum  en  Rodamum.In  841  werd  zy 
door  de  Noormannen  ingenomen,  die  er  rich 
in  859  voor  goed  vestigden.  Sedert  de  10de 
eeuw  was  zy  de  hoofdstad  van  Normandië  en 
de  zetel  der  Hertogen  van  dit  gewest,  zoodat 
zy  zich  sedert  Wülem  dê  Veroveraar  onder 
Engelsche  heerschappy  bevond,  hoewel  ak 
een  Fransch  leengoed.  In  1204  werd  zy  door 
jPkiUpput  Afigueiuë  aan  Koning  Jan  tonder 
Lattd  ontrukt  De  Engelschen  heroverden  haar 
in  1419,  maar  in  1449  kwam  zy  weder  inde 
macht  van  Frankryk.  In  1431  werd  er  de 
Maagd  van  Crléans  verbrand.  Vooral  had  zy 
veel  te  lyden  in  den  oorlog  der  Hugenoten; 
deze  hielden  zich  hier  genesteld  en  het  ge- 
lukte eerst  in  1562  aan  Kard  IX  de  stad  na 
eene  hardnekkige  verdediging  tot  onderwer- 
ping te  brengen.  Mendrik  IV  belegerde  haar 
in  1591—1592  te  vergeeft  en  bemachtigde  haar 
eerst  in  1594  door  capitulatie.  Zy  werd  in 
1633  door  een  orkaan  en  in  1774  doorbrand 
grootendeels  vernield.  Cok  veroorzaakte  in 
1687  het  verdryven  der  Hugenoten  haar  groote 
schade.  Den  25Bten  Februari  1848  werden  er 
.  by  een  oploop  de  Engelsche  katoenspinneryen 


verwoest,  en  in  April  daaraanvolgende  hadden 
er  barrikadengevechten  plaats  wegens  de  ver- 
kiezingen. Voorts  rukte  den  6den  December 
1870  generaal  von  MaiUenffd  er  binnen  met 
een  Duitsch  legerkorps,  en  zy  bleef  in  handen 
der  Duitschers  tot  aan  den  228ten  Juli  1771. 

Boués  (geradbraakten)  is  de  naam^waar- 
mede  men  ^dens  het  regentschap  van  Hertog 
Phüippe  d'OrUane  de  losbandige  genotzoekers 
bestempelde.  De  liederiyke  makkers  van  dezen 
Hertog  hadden  dien  aangenomen  om  zich  te 
onderscheiden  vau  hunne  bedienden, die  pen- 
darde  (galgenbrokken)  werden  genoemd.  Later 
gaf  men  hem  aan  alle  losbandige  aanzieniyken, 
en  men  bedoelt  daarmede  nog  altyd  dezulken, 
die,  verstoken  van  alle  zedeiyke  beginselen, 
hunne  verdorvenheid  onder  een  vernis  van 
voornaamheid  en  geestigheid  trachten  te  ver- 
bergen. 

Bougé  (Olivier  Charles  Camille  Emanuël, 
vicomte  de),  een  Fransch  Egyptoloog,  ge- 
boren te  Parys  den  Uden  April  1811,  was  de 
telg  van  een  oud  geslacht,  studeerde  in  de 
rechten,  maar  bepaalde  zich  hoofdzakeiyk  by 
de  talen,  wydde  zich  sedert  1844  uitsluitend 
aan  de  studie  der  Egyptische  oudheden  en 
werd  in  1849  conservator  der  Egyptische 
verzameling  in  het  Louvre  en  4  Jaar  daarna 
staatsraad  in  de  afdeeUng  voor  Binnenlandsche 
Zaken  en  voor  Openbaar  Onderwys.  Reeds  in 
1852  had  hy  door  zyne  geschriften  zoo  groo- 
ten  roem  verworven,  dat  hy  tot  lid  van  het 
Jnstituut  werd  benoemd.  Na  den  dood  van 
Lenorwufnt  (1859)  werd  hy  professor  in  de 
Egyptische  archaeologie  aan  het  College  de 
France  en  overleed  den  Isten  Januari  1878. 
zyne  verhandelingen  ^n  opgenomen  in  de 
„Revue  archéologique"  en  in  de  „Mémofares" 
van  het  Instituut.  Ook  vertaalde  hy  van  een 
papyrus  in  het  Britsch  Museum  den  voor  3  000 
jaar  vervaardigden  roman:  „De  twee  broe- 
ders*' en  gaf  eene  „Chrestomathie  égyptienne 
(1868)"  in  het  licht. 

Bouget  de  laaie,  zie  MarteUlaite. 

Botilier  (Eugène),  een  Fransch  staatsman, 
geboren  den  30sten  November  1814  te  Riom, 
bezocht  het  marine-instituut  te  Angouléme, 
studeerde  daarna  te  Parys  in  de  rechten  en 
werd  advocaat  te  Riom,  waar  hy  na  den 
dood  van  zyn  oudsten  broeder  in  het  bezit 
kwam  van  diens  winstgevende  practyk.  In 
1848  nam  hy  als  republikeinschgezind  aXge- 
vaardigde  zitting  in  de  Nationale  Vergadering, 
maar  ging  eerlang  over  tot  de  rechter  zyde, 
werd  daarna  Ud  van  de  Wetgevende  Verga- 
dering, waar  hy  zich  aan  de  zyde  van  Prins 
Lodewijk  Napoleon  schaarde,  en  zag  zich  den 
31sten  October  1849  tot  minister  van  Justitie 
en  voorzitter  van  het  Kabinet  benoemd.  Nadat 
hy  den  26sten  October  1851  was  afgetreden, 
belastte  hy  zich  na  den  staatsstreek  weder 
met  dezelfde  portefeuille,  legde  haar  evenwel 
wegens  de  verbeurdverklaring  der  goederen 
van  het  geslacht  Orlêame  den  228ten  Januari 
1852  neder,  werd  president  van  den  staatsraad 
en  aanvaardde  het  voorzittterschap  in  de  af- 
deeling  voor  wetgeving.  Van  3  Februari  1855 
tot  23  Juni  1863  stond  hy  aan  het  hoofd  van 
het  ministerie  van  Handel,  Landbouw  en 
Openbare  Werken  en  legde  daarby  eene  groote 
bekwaamheid  aan  den  dag.  Hy  bevorderde 
het  vryhandelstelsel  van  Napoleon  III  tnfXo^ 


BOUHEB-ROULETTE. 


113 


het  Yerniurde  handelstnetast  met  Eogeland. 
Na  den  dood  yan  BUlamU  werd  hQ  den  ISden 
Ootober  1868  minister  Tan  Staat,  belast  met 
het  Terdedigea  der  Begearingsontwerpen,  en 
bekleedde  dese  betrekkfiig  tot  in  1870.  Steeds 
was  hy  bereid,  de  staatkande  der  Begeering  in 
het  Wetgevend  Liehaam  tegen  de  aanyallen 
der  oppositie  in  bescherming  te  nemen.  Torens 
▼oegde  h0  aioh  naar  alle  kronkelingen  der 
Napoleontisehe  politiek;  hQ  schroomde  niet, 
te  yerdedigen  wat  hQ  kort  te  voren  met  z^n 
bemeht  ^Jamais"  onmogelQk  had  verklaard , 
en  te  bestrgden 
wat  hQ  te  voren 
gebiUUkthad,  en 
daar  b{|  heden  de 
eischen  der  open- 
bare meening  het 

verderf    van 
FrankrQk  en  mor- 
gen de  kroon  van 
het  constitntio- 

neele  gebouw 
noemde,  erlangde 
hy  grooten  in- 
vloed bt)  NapoUtm 
III,  ja,  maakte 
Biohdoordekanst 
om  lelA  de  be- 
denkeiyke  daden 
van  het  Tweede 
Eeiierr||kmeteen 
stalen  voorhoofd 
als  de  verhevend- 
ste  wQsheid  te 
fnïlzen,  xoo  on- 
misbaar aan  het 
Hof,  dat  OUtoMT 
hem  den  12den 
Juli  1867  den  »vi- 
ce-keiser**  noem- 
de. Hy  genoot  ech- 
ter soo  weinig 
achüng,  dat  hy 
syn  geaag  by  den 
aanvang  van  het 

nienwe  liberale 
tydperk  (1869)  niet 
kon  handhaven ; 
in  Januari  1870 
legde  hy  sgne  be- 
trekking neder , 
maar  werd  tot 
Toonittervan  den 
Senaat  benoemd 
en  behield  zUn 
invloed.  Aan  het 
hoofd  van  dat  li- 
chaam richtte  hy 
den  16den  Juli 
1870  tot  den  Keiaer  eene  zeer  oorlogzuch- 
tige redevoering.  Na  den  4den  September 
b^gaf  hy  zich  naar  het  buitenland,  moest 
by  de  verkiezingen  voor  de  Nationale  Ver- 
gadering in  1871  tot  tweemaal  toe  de  vlag 
stryken  en  werd  eerst  den  Uden  Februari 
1872  op  Corsica  btmoemd,  waar  Alèaiwei 
plaats  voor  hem  maakte.  Openiyk  stelde  hy 
zich  nu  aan  het  hoofd  der  kleine  Bonapartis- 
tisehe  party  en  had  den  22sten  Mei  den  moed, 
het  Tweede  Keizorryk  tegen  de  aanvallen 
van  Audiffnt-Patqmaf  te  verdedigen.  Hy  be- 
XUI. 


hoorde  er  tot  de  conservatieve  groep  der  Bona- 
partisten,  die  met  yver  opkwamen  voor  de 
rechten  van  den  Keizeriyken  Prins.  In  1876 
werd  hy  herkozen,  en  by  de  oorlogsverklaring 
der  drie  monarchale  partyen  aan  de  Bepubliek 
op  16  Mei  1877  stond  hy  aan  het  hoofd  der 
Bonapartisten,  terwyi  hy  voorts  na  de  aftre- 
ding van  Mao  Tliahon  zyne  rol  voor  goed  had 
afgespeeld.  Hy  overleed  den  Sden  Februari 
1884. 

Boulades  noemt  men  in  de  muziek  de 
op-  en  afloopende  notenreeksen,  welke  tnsschen 
de   wezeniyk  tot 
het    stuk    behoo- 
rende    noten    ter 
versiering  worden 
aangebracht.    By 
spaarzaam    ge- 
bruik    en    eene 
Juiste     uitvoering 
hebben    zy  door- 
gaans een  treffend 
effect. 

Boulette  is  de 
naam  van  een  ha- 
zardspel, waarby 
men  een  toestel 
bezigt,  die  in  by- 
gaande  figuur  is 
voorgesteld.  Hy 
bestaat    uit  eene 

ronddraaiende 
schyf,  die  in  een 
aantal  geiyke  vak- 
ken (gewooniyk 
38,nameiykl— 36, 
O  en  00)  is  ver- 
deeld, welke  om 
het  andere  rood 
en  zwart  zyn  ge- 
kleurd. De  schye 
draait  langs  een 
iets  hoogeren , 
gootvormigen 
rand ,  die  naar 
haar  afbelt  en 
waarin  de  bankier 
een  ivoren  bal- 
letje doet  rond- 
loopen,  terwyi  hy 
tevens  de  schyf 
in  tegenovergestel- 
de richting  doet 
draaien.  BQ  het 
verminderen  der 
beweging  valt  het 
balletje  op  éen 
der  vakken,  en  de 
kleur  en  hetnom- 
mer  van  dat  vak 


Roulette. 


besUssen  over  winst  en  verlies.  Immers  op  het 
groene  tafeltapyt  heeft  men  afdeelingen  voor 
rood  en  zwart  (rouge  et  nofa*),  voor  even  en 
oneven  (pair  et  impiür),  voor  klein  en  groot 
(manque  et  passé).  Die  afdeelingen  winnen  of 
verliezen  naar  mate  het  winnend  cyfsr  rood 
of  zwart,  even  of  oneven,  en  onder  en  boven 
de  18  is.  Op  die  afdeelingen  plaatsen  de  spelers 
hun  inzet  Op  de  nul,  de  dubbele  nul  en  de 
cyfers  wordt  de  inzet  by  het  winnen  86-maal 
betaald,  en  de  inzet  der  niet  winnende  cyfers 
is  voor  den  bankier.  Voor  den  inzet  op  even 

8 


114 


BOULETTE— ROUSSEAU. 


en  onereo,  rood  en  Bwart,  groot  en  klein  ont- 
vangt men  êXb  winner  liet  dnbbele.  Komt  het 
bAlle^e  in  het  Tnk  der  O,  dnn  Terliesen  swart, 
groot  en  even,  —  komt  het  op  dat  der  dnbbele 
nnl,  dan  verlieaen  rood,  klein  eaoneren.Ook 
bfl  dit  spel  heeft  de  baakier  de  gonatigite 


Boulez  (Joeeph  Emanvel  GhiBlain),  een 
nitstekend  Belgisch  ondheidkundige,  geboren 
den  6den  Febmari  1806  te  Nivelles,  studeerde  te 
Lenven  en  beantwoordde  reeds  yroeg  twee  prts- 
vragen  met  sQne  eommentationes:  «DeCameade 
Cyrenaeo  (1826)"  en  «De  vita  et  scriptis 
Heraclidis  Pontiflcis  (1828)".  Ka  itfne  pro- 
motie lette  htl  itjne  stndiön  voort  te  Hei- 
delberg  en  te  BerlQn,  en  werd  in  1832  hoog- 
leeraar in  het  Grieksch  aan  het  athenaenm 
en  in  1886  aan  de  nniversiteit  te  Gent  In 
1868  werd  ht)  administraten^inspectear  van 
deie  instelling,  bekleedde  dit  ambt  tot  1878, 
en  overleed  te  G^t  den  16den  Maart  1878. 
Hg  was  lid  van  de  Belgische  Académie  van 
Wetenschappen  en  sedert  1867  directenr  van 
de  Classe  des  lettres.  Van  lyne  geschriften 
vermelden  w|i  nog:  eene  uitgave  der  „Novae 
historiae"  van  PtóUmaeuê  Mepkamtumj  — 
„Mólanges  de  philologle,  d'histoire  et  d'anti- 
qnités  (1838—1844,  7  afl.)",  —  en  „Choiz  de 
vases  peints  dn  mnsóe  d*antiquitós  de  Lelde 
(1864)". 

BouBseaiL  Gnder  deaen  naam  vermelden 
wtJ: 

Jêtm  BapHiiê  Btmêê^om^  een  Fransch  dich- 
ter, geboren  te  ParQs  den  lOden  April  1670. 
Hg  was  de  loon  van  een  schoenmaker,  ont- 
ving eene  lorgvoldige  opvoeding,  ging  in 
1688  als  page  van  den  Franschen  gesant  Bo»- 
f^pêom  naar  Denemarken,  daarna  als  secretaris 
van  den  maarschalk  Tdüard  naar  Engeland 
en  werd  onder  MomUS  bQ  de  afdeeling  finan- 
ciën geplaatst  Daar  men  hem  voor  den  ver- 
vaardiger hield  van  eenige  onkiesche  hekel- 
dichten, waarin  hooggeplaatste  personen  wer- 
den aangevallen,  sag  hO  lich  in  1712  nit 
Frankr||k  verbannen.  Eerst  ging  htf  naar 
Zwitserland,  waar  hff  een  begunstiger  vond 
in  den  Franschen  gezant,  Graaf  Dduc,  en  ver- 
volgens in  1714  met  Prins  J7i^«fm(t  naar  Wee- 
nen.  Na  verloop  van  twee  Jaren  kwam  htf  weder 
onder  verdenking  van  het  vervaardigen  van 
hekelr||men  en  moest  ook  laatstgenoemde  stad 
verlaten,  waarop  hg  na  het  overladen  van 
Lodewifk  XIV  naar  Par^s  terugkeerde.  Daar 
men  intossohen  weigerde,  zyn  proces  aan  eene 
herziening  te  onderwerpen,  vertrok  hU  in  1721 
naar  Londen  en  nadat  hfl  voorts  s)|n  ver- 
mogen b0  de  handelmaatBohappQ  te  Ostende 
verteren  had,  leefde  hy  te  Brnnel  van  den 
onderstand  van  eenige  vrienden,  en  overleed 
in  de  nabffheid  dier  stad,  te  Genette,  den 
17den  Maart  1741.  Zgne  „Gden"  werden  in 
z^n  tgd  zeer  geroemd,  en  Amait  bezorgde  in 
1820  eene  volledige  nitgave  van  ztjne  werken 
in  5  deelen. 

Jetm  Jtteqnm  Mousseau,  éen  van  de  ver- 
maardste  en  invloedrUkste  Fransche  schr||vers 
der  18de  eenw.  HU  werd  geboren  te  (s^ëve 
den  28sten  Jnni  1812.  Z0ne  moeder,  de  doch- 
ter van  een  Protestantsch  predilLant,  stierf 
bO  zyne  geboorte  en  zt|n  vader,  een  onbe- 
middeld unrwerkmaker,  leerde  hem  reeds 
vroeg  lezen  en  gaf  hem  naast  enkele  weten- 


sehappel|ke  werken  alleriei  romans  !n  handen. 
Vooral  echter  gevoelde  de  Jeugdige  Momiteam 
zich  geboeid  door  de  levensbesohrSvingen  van 
Fïmimrekmtj  en  daardoor  ontwaakten  in  zVn 
binnenste  liefde  tot  de  vrgheid  en  bewonde- 
ring van  groote  daden,  terwVl  tevens  zQne 
verbeelding  niet  weinig  geprikkeld  werd.  Toen 
zQn  vader  wegens  eene  zaak  van  eer  de  vlocht 
moest  nemen,  kwam  de  zoon  bff  een  predi- 
kant, LamiêreUr  genaamd,  waar  hO  gelukkige 
dagen  doorbracht,  doch  wegens  eene  ten  on- 
rechte hem  toegediende  tuchtiging  werd  hQ 
opgenomen  in  het  huis  van  zQn  oom  Bêmttrd, 
AiuivankelOk  zou  hQ  zich  nu  op  de  kennis 
der  rechtsgeleerdheid  toeleggen,  maar  toen  het 
bleek,  dat  htf  daarvoor  ongeschikt  was,  kwam 
hfl  in  de  leer  bQ  een  graveur.  Hier  zonk  htf 
onder  den  invloed  van  verdorvene  makkers 
allengs  dieper,  zoodat  hQ  zich  zelfé  aan  dief- 
stal schuldig  maakte  en  eene  harde  behande- 
ling van  ^n  meester  te  verduren  had.  Na 
verloop  van  eenigen  t0d  nam  hU  de  vlucht, 
doolde  rond  in  de  naburige  dorpen  en  bereikte 
eindeigk  Consignon  in  Savoye,  waar  de  pas- 
toor hem  met  welwillendhdd  bejegende  en 
aan  mevrouw  dê  Waremt  te  Anneey  aanbeval. 
Deze,  eene  dame  van  fyne  beschaving  en  van 
een  bevallig  voorkomen,  maar  tegelUk  van  een 
zwak  karakter  en  wulpschen  aard,  was  haren 
in  Waadtland  wonenden  echtgenoot  ontvlueht 
en  tot  de  B.  Katholieke  Kerk  overgegaan, 
waarna  zy  —  tegen  een  Jaargeld  van  2000 
francs  —  zich  beijverde,  proselieten  aan  dat 
Kerkgenootschap  te  bezorgen.  De  16-Jarige 
Bauuêom  werd  eerlang  door  haar  geboeid,  in 
een  bekeerlingenhuis  te  TurOn  in  het  B.  Ka- 
tholieke geloof  onderwezen  en  tot  den  schoot 
der  moederkerk  gebracht.  H0  koesterde  de 
hoop,  dat  men  bt)  z||n  overgang  tot  het  B. 
Katholiek  geloof  ook  verder  voor  hem  zorgen 
zou,  doch  hy  ontving  na  het  voleindigen  der 
plechtigheid  slechts  eene  kleine  somme  gelds 
en  werd  daarmede  aan  zyn  lot  overgelaten. 
Hy  bevond  zich  dus  radeloos  in  eene  vreemde 
stad  onder  vreemden.  Eene  soldaten-  en  eene 
koopmansvrouw  ontfermden  zich  over  hem  en 
bezorgden  hem  eene  plaats  als  bediende  in 
het  huis  van  eene  adeliyke  dame,  na  wier 
dood  hy  eene  dergeiyke  betrekking  aanvaardde 
by  Graaf  de  Chtuxm^  eerste  stalmeester  dea 
Konings.  Toen  men  aldaar  by  toeval  zyn  aan- 
leg en  zyne  bekwaamheid  ontdekte,  zocht  een 
bloedverwant  van  den  Graaf,  de  abbó  de  Qau- 
mm,  voor  zyne  verdere  ontwikkeling  te  zorgen 
en  onderwees  hem  in  de  Latynsche  taal.  Doch 
ook  hier  was  het  verbiyf  van  Bom$$eau  niet 
van  langen  duur.  Met  een  lichtzinnigen  land- 
genoot trok  hy  de  wyde  wereld  in,  terwyi 
een  draaiorgel  in  beider  onderhoud  moest 
voorzien.  Zoo  bereikten  zy  Anneey,  waar 
Bamêêou  weder  een  bezoek  bracht  aan  me- 
vrouw dê  Waremt,  Deze  overreedde  hem,  om 
zich  tot  geesteiyke  te  bekwamen;  hy  bezocht 
nu  een  theologisch  seminarium,  waar  het 
verbiyf  hem  echter  verbitterd  werd  door  de 
gestrengheid  van  den  leeraar,  en  daar  hy 
groote  neiging  gevoelde  tot  de  muziek,  deed 
zyne  beschermster  hem  onderwys  geven  door 
den  muziekmeester  Le  Mattre,  Toen  deze 
voorts  wegens  botsing  met  de  geesteiykheid 
de  wyk  moest  nemen,  vergezelde  Bowseam 
hem  tot  Lyon,  vanwaar  hy  naar  mevrouw 


BOUSSEAU. 


116 


êê  Warmu  tenigkaerde.  ZQ  was  echter 
vit  Anneey  vertrokken,  en  nn  begaf  hff 
ilefa  op  goed  geluk  naar  Zwitserland,  kwam 
er  by  een  (aooals  hy  lich  noemde)  Griek- 
•ehen  patriarch  als  tolk  in  dienst,  was  eenl- 
gen  tgd  mnziekonderwtlaer  te  Lansanne  en 
te  Nrachfttel  en  hervond  eindelQk  te  Cham- 
béry  mevronw  de  Waren»,  Eerst  poogde  hy 
als  Bchryver  en  mosiekmeester  in  zyn  onder- 
houd te  voonien,  doch  daarna  leefde  hy  op 
kosten  van'  mevrouw  de  Wairmuj  met  wie  hy 
het  landgoed  Anz  Charmettes  by  Chambóry 
betrok  xonder  lyn  voormaligen  swerfltist  aan 
banden  te  leggra.  Tossehen  die  beiden  bestond 
intosschen  meer  dan  eene  wofte  liefdeebetrek- 
king. Te  vergeeft  poogde  hy  het  gedrag  te  be- 
stnren  der  lichtzinnige  vronw,  die  lu»r  vermogen 
in  tafafke  dwaie  ondernemingen  verkwistte. 
Hy  werd  nek  van  verdriet  en  verveling  en  be- 
zocht in  1737  de  baden  van  Montpellier.  Gedo- 
rende  die  reis  kwam  hy  in  betrekking  met  aan- 
zieniyke,  maar  aedelooze  vroawen,  en  toen  hy 
naar  mevrouw  de  Warmu  temgkeerde,  vond 
hy  zyne  plaats  bezet  door  een  fHsenr.  zyne 
voormalige  beminde  deed  hem  voorstellen, 
maar  JBo«mmm,  wiens  zedeiyk  gevoel  nog 
niet  geheel  was  uitgedoofd,  wees  ze  van  de 
liand,  verliet  haar  huis  en  begaf  zich  als 
hnisonderwgser  naar  Lyon.  Intusschen  had 
hy  zich  niet  alleen  op  de  hoogte  gehouden 
der  Fransehe  letterkunde,  maar  zich  ook  op 
de  wiskunde  toegelegd.  Hy  had  de  werken 
doorsnuffeld  van  Budidet,  Locke,  LeibniZf 
Deeearteê  en  MdUbranéhe^  gevoelde  de  begeerte 
ontwaken  om  zelf  als  sc£ryver  op  te  ^eden, 
en  besloot  naar  Parys  te  gaan  en  aan  de 
Académie  een  nieuw  ontwerp  voor  te  leggen 
ter  vervanging  van  muzieknoten  door  getallen. 
Hy  voerde  dat  voornemen  uit  in  1741.  Hoe- 
wel hy  zyn  stelsel  geen  ingang  kon  verschaffen 
by  de  Académie,  werd  hy  toch  opgenomen 
in  den  kring  van  beschaafde  mannen  en  vrou- 
wen, zoodat  hy  in  kennis  kwam  met  Dideraty 
d'AUmberiy  Voliawe^  Fomtenelle^  Martvaux 
enz.  Nu  werd  hy  secretaris  by  Graaf  de  Mon- 
M^,  Fransch  gezant  te  Venetië;  doch  de 
eigenzinnigheid  en  gierigheid  van  dien  Graaf 
waren  oorzaak  dat  hy  na  18  maanden  naar 
Parys  terugkeerde,  om  zich  door  middel  van 
zyne  pen  het  noodige  te  verschaffen.  Nadat 
hy  eenigen  tyd  artikels  over  muziek  in  de 
„Encyclopédie,"  geleverd  had  en  vruchteloos 
by  val  had  zoeken  te  verwerven  op  dramatisch 

Sbied,  viel  hem  in  1749  eene  prysvraag  in 
nden,  uitgeschreven  door  de  Académie  te 
Dyon  en  aldus  luidende:  „Of  de  herleving 
der  wetenschappen  en  kunsten  een  gunstigen 
invloed  hadden  gehad  op  de  verbetering  der 
zeden?*'  Samtêeau  schreef  daarop  een  ontken- 
nend antwoord  en  wist  uit  de  geschiedenis 
aan  te  wyzen,  dat  de  herleving  der  weten- 
schappen overal  en  altyd  hand  aan  handwas 
gegflian  met  toenemend  zedebederf.  Dit  gevoe- 
len wist  hy  op  zoo  eigenaardige  wyze  te  be- 
vestigen en  met  zulk  eene  schitterende  wel- 
sprekendheid te  bewyzen,  dat  de  Académie 
hém  een  prys  toekende  en  zyn  naam  eerlang 
genoemd  werd  onder  die  der  vermaardste 
Fransehe  schryvers.  Zyn  „Discours"  gaf  aan- 
leiding tot  het  ontstaan  van  talryke  wedr- 
leggfaigen;  men  overlaadde  hem  met  bezoeken 
en  hy  werd  algemeen  bewonderd  en  gevierd. 

xni. 


Het  bericht,  dat  zyn  antwoord  bekroond  was, 
maakte  op  zyn  gemoed  een  diepen  indruk. 
Hy  nam  het  ernstig  besluit,  aan  de  deugd 
getrouw  te  biyven,  zich  uit  den  kring  der 
losbandige  aanzieniyken  te  verwyderen  en 
zich  by  de  studie  te  bepalen.  Hy  werd  in  dat 
voornemen  bevestigd  door  eene  ziekte,  welke 
hem  omstreeks  dien  tyd  aantastte.  Hy  trok 
alzoo  zyne  zyden  kousen  uit,  legde  zyn  de- 
gen af,  verkocht  zyn  uurwerk  en  droeg  eene 
ronde  pruik.  Voorts  gaf  hy  zyne  „Lettre  sur 
la  musique"  in  het  licht  en  wilde  zyne  krach- 
ten wyden  aan  de  muziek,  daar  zyn  drama: 
„Narcisse"  geen  byval  gevonden  had.  Zyne 
opera:  „Le  devin  du  village  (1762)"  werd 
toegejuicht,  en  byna  had  dit  voorrecht,  alsmede 
de  loftuiting  van  Lodew^k  XV,  hem  doen 
wankelen  in  zyn  besluit  Hy  overwon  echter 
deze  weifeling,  wees  een  Jaargeld,  hem  door 
den  Koning  aangeboden,  van  de  hand,  zond 
aan  de  markiezin  de  JPompadour  eene  aan- 
zieniyke  som  terug,  die  ^  hem  voor  het 
aftchryven  van  muziek  had  doen  toekomen,  en 
begaf  zich  met  de  zeer  weinig  ontwikkelde 
JÜnrèse  Levaeeewr  naar  Genéve,  waar  hy 
tot  de  Protestantsche  Kerk  terugkeerde  en 
het  burgerrecht,  hetwelk  hy  door  ^ne  vroe- 
gere gelooAiverzaking  verloren  had,  herkreeg. 
Met  genoemde  T%erète  had  hy  kennis  ge- 
maakt te  Parys,  onmiddeliyk  na  zyn  terug- 
keer uit  Venetië.  Schoon  niet  wettig  gehuwd, 
leefde  hy  met  haar  als  in  echteiyken  staat  en 
bracht  hare  kinderen  naar  het  vondelingenge- 
sticht, oordeelende,  dat  zy  ddar  eene  betere 
opvoeding  zouden  eriangen,  dan  hy  hun  be- 
zorgen kon.  Ook  bezocht  hy  Savoye,  waar 
hy  een  groot  gedeelte  van  zyne  Jeugd  had 
doorgebracht.  Hy  vond  er  mevrouw  de  Waretu 
ter  prooi  van  armoede  en  ellende,  zoodat  hy 
haar  zooveel  mogeiyk  ondersteunde.  Te  Cham- 
béry,  waar  hy  genümen  tyd  vertoefde,  schreef 
hy  eene  verhandeling  over  het  ontstaan  der 
ongeiykheid  onder  de  menschen.  Dit  „Dis- 
cours sur  Torigine  et  les  fondaments  de  Tiné- 
galité  parmi  les  hommes  (1768)",  een  ant- 
woord op  eene  door  de  Académie  te  Dyon 
uitgeschreven  prysvraag,  geeft  ons  den  sleutel 
in  handen  tot  zyn  verdere  werkzaamheden 
als  schryver  en  verkondigt  reeds  de  sociaal- 
democratische denkbeelden  van  onzen  tyd. 
Soueeeam  wilde  de  menschen  brengen  tot  een 
natuuriyken  toestand  door  de  vorming  van 
een  democratischen  Staat,  ~  geenszins  tot 
een  denkbeeldigen,  ruwen  natuurstaat  Hy 
trad  op  als  pleitbezorger  der  natuur;  —  van 
nature  zyn  alle  menschen  geiyk,  en  om  die 
reden  vorderde  hy  de  republiek.  Nu  schitterde 
zyn  roem  met  nieuwen  glans:  men  vergeleek 
hem  als  denker  met  Momiêequieu  en  als  proza- 
schryver  met  VóUaiire,  Op  dringende  uitnoo- 
diging  keerde  hy  in  1766  naar  Frankryk  terug, 
waar  hy  overal  met  groote  toejuiching  werd 
begroet.  Daar  hy  echter  een  afkeer  had  van 
de  levenswys  der  aanzieniyken,  deed  zyne 
begunstigster,  madame  d'Spmay,  in  hetbosch 
van  Montmorency  eene  kleine  woning  voor 
hem  bouwen,  de  vermaarde  „Hermitage". 
Déar  bracht  hy  ongeveer  2  Jaren  in  eenzaam- 
heid door  en  daania  schreef  hy  in  Montmo- 
rency zyne  beste  werken.  Het  eerste  van  deze 
was:  „Julie,  ou  la  nouvelle  HelolïM  (1766)", 
dat  schier  verslonden  werd  en  onderscheidene 

8* 


116 


BOUSSEAU. 


Asvolgiogen  deed  ontstaan.  Het  tintelt  van 
hartstocht  en  diep  gevoel  en  bevat  fraiüe  be- 
schrOvingen  van  nataurtafereelen,  vooral  van 
het  Meer  van  Qenève.  De  „Nieuwe  Helolto'* 
behoort  tot  de  boeken,  die  een  verbalenden 
invloed  oefenden  op  de  wereldgeschiedenis, 
daar  zj),  op  het  gevoel  werkende,  aan  de 
revolationaire  beweging  der  18de  eenw  ook 
die  gemoederen  deden  deelnemen,  welke  door 
den  spot  van  VoUairt  duurvan  waren  ver- 
vreemd. Zjj  luisterden  naar  de  ernstige  taal 
der  waarheid,  waarmede  Eougseou  lioh  venette 
tegen  de  ontaarding  en  de  geknnsteldheid  van 
den  maatschappelOken  toestand,  ontwaarden 
in  het  aantrekkelijk  gewaad  van  den  roman 
de  diepe  verdorveiüieid  des  volks  en  gevoelden 
het  verlangen  naar  het  goede  en  edele,  naar 
eene  doortastende  hervorming  van  het  dage- 
lyksch  leven  aan  de  hand  van  den  wegsle- 
penden verhaler,  die  in  de  liefdesgeschie&nis 
van  8t,  Freuw  en  JuUe  een  „Hooglied  van 
den  hartstocht'*  leverde.  De  „Nieuwe  Hólolse'' 
is  tevens  de  eerste  moderne  roman.  De  mis- 
leidende ontleding  van  het  gevoel  der  liefde, 
van  hare  vreugde  en  smart,  de  nauwkeurige 
voorstelling  van  de  bysonderheden  dier  be- 
trekking, de  welsprekende  geest  der  lel&ucht, 
die  lich  by  alle  afdwalingen  en  ondeugden 
steeds  in  een  verheven  licht  weet  te  plaat- 
sen, — -  dit  alles  behoort  tot  het  wesen  van 
den  modernen  roman.  Drie  Jaar  later  sond  hy 
zyne  beide  andere  hoofdwerken:  het„Contrat 
social**  en  den  „Emile,  ou  de  Téducation" 
in  het  licht.  In  het  „Contrat  Social'\  de 
grondwet  der  moderne  democratie,  vereenigt 
hy  de  draden,  in  de  beide  prysantwoorden 
gesponnen,  tot  een  radicaal  stelsel  Hy  poogt 
de  beginselen  van  een  redematigen  regeerings- 
vorm  vast  te  stellen  door  de  menschen  te 
nemen,  zooals  ly  syn,  en  de  wetten,  aooals 
zy  moesten  wezen.  De  grondslag  zou  dus 
een  maatschappeiyk  verdrag  moeten  zyn, 
waarby  ieder  zich  Jegens  allen  verbond,  door 
als  het  ware  zich  zelven  en  zyn  bezit  aan 
den  Staat  af  te  staan.  Anders  toch  kan  men 
den  rechtsstaat  niet  verklaren,  daar  er  oor- 
spronkeiyk  geen  recht  van  den  sterkere  en 
geen  recht  tot  het  houden  van  slaven  bestaat. 
£r  moest  derhalve  geiykheid  wezen  van  alle 
staatsburgers,  daar  zy  by  hunne  vereeniging 
hetzelfde,  nameiyk  hunne  natuuriyke  vryheid, 
hadden  ten  offer  gebracht;  uit  die  geiykheid 
ontstaat  voorts  de  burgeriyke  vryheid  zoodat 
geiykheid  en  vryheid  onafiBcheideiyk  verbon- 
den zyn.  De  souvereiniteit  is  het  eigendom 
des  volks,  en  de  wet  de  uitspraak  van  den  al- 
gemeenen  wil;  de  souvereiniteit  is  onver- 
vreemdbaar en  ondeelbaar,  en  de  algemeene 
wil  kan  niet  dwalen.  Met  geiykheid  bedoelt 
Eoutteau  intusschen  niet,  &X  alle  personen 
geiyk  zullen  zyn  in  macht  en  rykdom:hy  wU 
slechts,  dat  de  macht  niet  in  geweldenary 
ontaarde,  maar  binnen  de  perken  der  wet 
biyve,  en,  met  betrekking  tot  den  rykdom, 
dat  niemand  zoo  veel  bezitte,  dat  hy  zyn 
evenmensch  kan  koopen,  en  niemand  zoo 
weinig,  dat  hy  genoodzaakt  is,  zich  te  verkoo- 
pen.  Dit  „Contrat  sociai'*  baarde  geweldig 
veel  opzien:  de  ingezetenen  van  Polen  en  van 
Corsica  richtten  tot  Rtmuecm  zelfs  het  ver- 
zoek, eene  grondwet  voor  hen  te  ontwerpen. 
Hoewel  hy  hieraan  geen  gehoor  gaf,  schreef 


hy  toch:  .Lettres  sur  la  lègislation  des  Cor- 
ses**  en  „Considéraiions  sur  Ie  gouvernement 
de  Pologne  (1778)**.  Van  meer  belang  is  zyn 
„Discours  sur  réconomle  politique*',  in  1765 
in  de  „Enoydopódie**  opgenomen,  waarin  hy 
de  volkshuishoudkunde  niet,  evenals  Snntk^ 
Sajf  enz.,  beschouwde  als  de  leer  Tan  het 
voortbrengen,  het  behouden  en  het  verdeelen 
van  den  rykdom,  maar  als  die  van  het  v^yze 
en  wettige  staatstsbestuur,  tot  het  algemeen 
welzyn  werkzaam,  waarby  hy  ook  reeds  twee 
eischen  derhedendaagsche  socialisten,  nameiyk 
eene  progressieve  belasting  en  onderwys  van 
Staatswege,  op  den  voorgrond  stelt  Zyn  meeet- 
beroemd  geschrift,  nameiyk  „Emile**,  over 
de  opvoeding  handelend,  verscheen  in  1762. 
Het  heeft  den  vorm  van  een  roman,  waarin 
een  knaap  naar  de  beginselen  van  Bousieau, 
die  trouwens,  zooals  wy  zagen,  zyne  eigene 
kinderen  verzaakte,  wordt  opgeleid  tot  aan 
den  volwassen  leeftyd,  waarin  hy  kennis  maakt 
met  een  mei^e,  dat  naar  dergeiyke  grondstel- 
lingen werd  opgevoed.  Zyne  opvoedkundige 
hoofdregels  zyn  vooral,  dat  de  kweekeling  door 
voorbeelden  leeren  moet  en  dat  hy  onder  de 
leiding  van  den  opvoeder  zelf  moet  zoeken 
en  vinden.  Hy  wil  JSmiU  vormen  tot  een  na- 
tuuriyk,  zelfiBtandig  denkend,  gevoelig,  krach- 
tig, Uverig  en  deugdzaam  mensch.  Hy  is  een 
vyand  van  het  werktuigeiyk  van  bulten  leeren. 
Zelfis  wil  hy  den  knaap  gedurende  den  kin- 
deriyken  leeftyd  niet  met  godsdienstonderwys 
vermoeien,  omdat  het  kind  nog  niet  geschikt 
is  een  denkbeeld  te  vormen  van  God  en  de 
wereld.  Anders  is  het,  volgens  Sauuea»^  met 
de  meines;  deze  wil  hy  reeds  vroeg  doen 
deelnemen  aan  het  godsdienstonderwys,  omdat 
zy,  volgens  zyne  meening,  niet  bestemd  zyn, 
om  zelflitandig  over  dergeiyke  zaken  te  oor- 
deelen.  Smtie  moet  niet  alleen  algemeene 
kennis  verwerven,  maar  ook  arbeiden  en 
hiertoe  éen  of  ander  handwerk  leeren.  Over 
het  geheel  wyst  Mouneau  er  op,  dat  eerlang 
groote  veranderingen  zullen  plaats  grypen  in 
de  Europeesche  maatschappy,  zoodat  het  ge- 
raden is,  dat  niemand  op  zyn  rykdom,  maar 
ieder  op  eigen  kracht  vertrouwe.  Groote  op- 
schudding baarde  voorts  de  in  den  „Emile**, 
voorkomende  „Confession  de  foi  d*un  vicaire 
savoyard**,  waarin  de  schryver  in  verhevene 
bewoordingen  een  natuuriyken  godsdienst  ver- 
kondigt Op  uitnoodiging  der  gemalin  van 
den  Maarschalk  de  LuxtmbowTs/  betrok  voorts 
Rouêêeam  met  zyne  Therèsê  eenige  vertrekken 
van  haar  kasteel  en  sleet  er,  afgezonderd  van  de 
wereld,  zeer  gelukkige  dagen.  Dit  voorrecht 
evenwel  was  niet  van  langen  duur,  want  de 
talryke  vyanden,  die  hy  door  zyn  „Contrat 
sociar*  en  door  bovengenoemde  „Qelooftbe- 
lydenis**  had  wakker  geschud,  spanden  samen 
tot  zyn  verderf.  Reeds  den  9den  November 
1762  nam  het  Parlement  te  Parys  het  besluit, 
den  „Emile**  te  verbranden  en  den  vervaar- 
diger van  dat  boek  in  de  gevangenis  te  wer- 
pen. lUmaeam  moest  derhalve  de  vlucht  nemen. 
Op  het  gebied  van  Bern  waande  hy  zich  in 
veiligheid,  doch  daar  de  aartsbisschop  van 
Parys  een  herderiyken  brief  tegen  hem  uit- 
vaardigde en  het  gemeentebestuur  te  Genève 
den  „Emile**  door  beulshanden  deed  verbran- 
den, gaf  de  Begeering  van  Bern  hem  te  kennen, 
dat  hy  het  land  zoo  spoedig  mogeiyk  moest 


BOÜSSEAU— ROÜSSET. 


117 


OBtroimen.  liomitmm  vond  daarop  eene  wQk- 
plaatB  in  het  Pniiaiaelie  eanton  Neacbfttel, 
waar  de  gonvenieiir,  Lord  Kèiihj  hem  met 
welwillendheid  bejegende.  HQ  vestigde  lieh 
in  het  dorp  Moitien  in  den  Val  de  Traven 
en  sehreef  vanhier  een  brief  aan  den  Aarts- 
biaehop  van  FarVs  en  aan  den  eeraten  Syn- 
dicQS  der  repnbliek  Oenöve.  In  deien  laatste 
deed  hQ  afttand  van  lyn  burgerrecht  en  Joeg 
daardoor  de  bnrgers  der  stad  en  den  Grooten 
Baad  in  het  harnas  tegen  den  Kleinen  Baad, 
die  hem  op  eigen  geiag  veroordeeld  had. 
Daarop  versehenen  nog  het  strydsehrift:  y^Bons- 
aean  k  Christophe  de  Beanmont,  archevéqoe 
de  Paris*'  en  de  beroemde  „Lettres  de  la 
Montagne*\  waarin  hQ  de  gelooftvrgheid  in 
bescherming  nam  tegen  de  leerbegrippen  der 
Kerk  en  tegen  de  willekenr  der  politie.  Daar- 
door echter  klom  de  toom  lyner  vQanden. 
Z8  wisten  den  Protestantsehen  predikant  van 
MoitierB  over  te  halen,  de  misstappen  van 
Botumm  openlflk  van  den  kansel  aan  de  ge- 
meente bekend  te  maken  en  haar  tegen  hem 
op  te  hitsen,  loodat  de  dweepsieke  gemeente- 
naren  sOn  hnis  vernielden  en  hem  uit  het 
dorp  verdreven.  Nu  nam  hQ  de  wSk  naar  het 
Peterseilaad  in  het  Bieler  Meer,  doch  daar 
dit  tot  het  eanton  Bern  behoorde,  sonden  de 
Patricita  van  Bern  hem  het  bevel,  naar 
elders  te  verhniien.  Daarop  deelde  Lord  ITeUh 
hem  mede,  dat  het  aan  lYedêrik  II,  die  hem 
als  een  onafhankelOk  ondenoeker  der  waar- 
heid hoogachtte,  niet  onaangenaam  son  zQn, 
aoo  hH  sieh  naar  Potsdam  begaf.  Aanvanke- 
IQk  wilde  de  balling  daaraan  gehoor  geven, 
doch  toen  hy  te  Straatsburg  eene  nitnoodiging 
van  Buwtê  ontving,  om  sich  naar  het  land- 
goed van  deien  te  begeven,  vertrok  hQ  met 
een  brief  van  vrdgeleide,  hem  door  een  vriend 
besorgd,  over  Par§s  naar  Engeland.  Niet  lang 
echter  dmirde  de  harmonie  der  beide  w|fs- 
geeren,  want  Simê  was  een  kond  verstande- 
menseh,  terwtjl  de  Qdele  Jtouuêom  met  sgne 
eigene  denkbeelden  dweepte.  Toen  voorts  Lord 
Waipolê  een  verdichten  brief  van  den  Koning 
van  Pmisen  aan  Eauêteam  openbaar  maakte, 
kwam  deie,  die  door  veelvondige  vervolgin- 
gen achterdochtig  was  geworden  en  meende 
dat  J7«flM  met  stjne  vtlimden  heulde,  in  vol- 
slagen onmin  met  s||n  gastheer.  Sedert  1767 
woonde  h0  weder  in  Frankrgk ,  waar  hg 
onder  voorwaarde,  dat  hg  niets  tegen  den 
heersehenden  godsdienst  en  tegen  de  Regeering 
schrgven  sou,  oogluikend  geduld  werd,  en  h0 
woonde  hg  afwisseling  te  Bourgoin,  Monquin 
en  Trye.  In  laatstgenoemde  plaats  trad  hg 
onder  den  naam  van  Bêmm  met  Tkêrèie  in 
het  hnweigk.  Nadat  hg  eindeigk  in  1770  ver- 
gunning had  verinregen.  naar  Pargs  terug  te 
koeren,  vestigde  hg  er  iich  in  de  Boe  Platrière 
(welke  thans  ign  naam  draagt)  en  voltooide 
aldaar  op58-Jarigen  leefigd  i4|ne  „Confessions**, 
waarin  hg  voorgaf  met  onverbloemde,  hier 
en  daar  het  gevoel  •  kwetsende  oprechtheid 
de  geschiedenis  van  zgn  geheelen  levensloop 
te  lullen  mededeelen,  maar  waarin  hg  uit  louter 
gdelbeid  sich  aehren  nu  eens  misgrepen  toe- 
dichtte, waarvan  hg  vreemd  was,  dan  weder 
werkeigk  begane  overtredingen  in  een  valsch 
licht  voorstelde.  In  een  lang  Armenisch  gewaad 
en  in  eene  swaarmoedige  stemming  wandelde 
hg  in  die  dagen  onder  de  Pargzenaars  rond, 


hield  sich  beiig  met  musiek  en  knddkunde, 
schreef:  „Lettres  sur  la  botanique**,  —  „Dia- 
logues'*,  ens^  dichtte  eenige  fhutie  romances 
en  voorsag  door  het  aftecfirgven  van  musiek 
in  sgn  onderhoud,  totdat  hg  in  Mei  1778  van 
den  Bfarkies  de  Oirardin  de  uitnoodiging  ont- 
ving, te  Ermenonville  bg  Pargs  een  buitenver- 
bigf  te  betrekken.  Hier  overleed  hgplotseigk, 
nadat  hg  van  eene  wandeling  was  terugge- 
keerd, op  den  Sden  Juli  van  laatstgenoemd 
Jaar,  —  volgens  sommigen  door  eigen  toe- 
doen. Zgn  stoffeigk  overschot  werd  in  het 
park  van  Ermenonville  op  het  Populiereneiland 
begraven,  zgn  standbeeld  echter  werd  gedu- 
rende de  Groote  omwenteling  in  het  Pantheon 
geplaatst,  en  xgne  landgenooten  deden  op  het 
Rouflseau-eiland  bg  Genève  een  levensgroot 
standbeeld  verrgsen.  Van  sgne  versamelde 
werken  zgn  ui^^ven  beaorgd  door  Feyroim 
(1782—1790,  86  doelen)  met  de  „Genvree 
posthumes  (1782-1780, 12  dln)*\  door  RaekelU 
(1865,  13  dln)  en  anderen.  Nog  verschenen 
van  hem:  „Oeuvres  et  correspondances  in- 
ödites  (1861)"  door  Streokeitêm-MauÜtm.  Hg 
schreef  ook  nog  eene  „Dictionnaire  de  mu- 
sique  (dl  1  en  2,  1767)"  en  het  melodrama: 
„Pygmalion",  benevens  eenige  liederen  en 
romances  onder  den  titel:  „Les  consolations 
des  misères  de  ma  vie".  Zgne  talrgke  brieven  ^ 
sgn  niet  alleen  belangrgk  voor  de  geschiedenis 
van  sgn  leven,  maar  ook  voor  die  van  sgn  tgd. 
De  verbalende  invloed,  door  dien  man,  eigenigk 
niets  meer  dan  een  schitterend  dwaallicht,  op 
tgdgenoot  en  nakomeling  uitgeoefend,  behoort 
trouwens  tot  de  opmerkeigkste  psychologische 
verschgnselen. 

Tkêodore  Mouêtêou,  een  uitstekend  land- 
schapschilder,  geboren  te  Pargs  den  15den 
April  1812.  Hg  was  een  leerling  van  BmoMd 
en  van  OuUUm-Letkère,  verkreeg  op  de  We- 
reldtentoonstelling van  1867  de  groote  gouden 
medaille  en  overleed  te  Barbizon  den  22Bten 
April  1867.  Met  Dtipré  is  hg  de  schepper  van 
het  paysage  Intime.  Zgn  „Bosch  van  Fontai- 
nebleau  bg  zonsondergang"  is  een  der  firaaiste 
doeken  van  het  Luzembourg. 

Bousselaere,  eene  stad  in  de  Belgische 
provincie  West  Vlaanderen,  aan  de  Mandelbeke 
en  aan  den  spoorweg  van  Kortrgk  naar  Brugge, 
heeft  een  fraai  stadhuis,  eene  deftige  hoofdkerk, 
onderscheidene  katoen-,  cichorei-  en  vlasfh- 
brieken,  veel  handel  en  ruim  16  000  invroners. 

Bousset  (Camile  Fóliz  Michel),  een 
FrauBch  geschiedschrgver,  geboren  te  Parg» 
den  16den  Februari  1821,  werd  in  1841  leeraar 
aan  het  college  St  Louis  aldaar,  in  1848 
professor  te  Grenoble,  in  1845  aan  het  Lycée 
Bourbon  (later  Lycée  Bonaparte)  te  Pargs. 
in  1864  historiograaf  en  archivaris  van  het 
ministerie  van  Oorlog,  vergeielde  in  1870  het 
hoofdkwartier  van  het  Bgnleger  en  werd  in 
1871  M  der  Académie.  Hg  schreef:  „Précis 
d*histoire  de  la  revolntion  fran^aise  (1849)", — 
„Histoire  de  Louvois  et  de  son  administration 
politique  et  militaire  (1861—1868  4  dln;  8de 
druk,  1864)",  een  uitstekend  werk,  3  Jaar 
achtereen  door  de  Académie  bekroond.  — 
„Le  eomte  de  Gisors  1798—58  (1868)*\  — 
„Les  volontaires  de  1793  (1872;  8de  druk, 
1874)",  --  „La  grande  armee  de  1813  (1871)", 
—  „Histoire  de  laguerredeCrlmée(l877)^— 
„La  cooquéte  d'Alger  (1880)",  —  en  „Clorrespon  • 


118 


BOUBSET— BOTEBEDO. 


daiiee  de  LoakXYetdaiiiaréolialdeNoiiaillei 
(1885,  2  dln)". 

Boussillon,  eene  yoormalige  Fnuiiohe 
provincie,  tiuMchen  Limgoedoc  en  de  Middel- 
landBohe  Zee,  de  Pyreneeën  en  het  graaüwhap 
Foix  gelegen,  vormt  thuiB  ongeveer  bet  de- 
partement Pyrenóee  OHentalee.  Hare  hoofdstad 
was  Perplgnan,  en  zQ  ontleende  haren  naam 
aan  eene  rivier  en  aan  de  onde  hoofdstad 
BoBoino.  In  50  voor  Chr.  veroverden  de  Bo- 
meinen  het  land  en  behielden  het  tot  462, 
toen  sy  door  de  West  Qothen  verdreven  wer- 
den. In  720  werd  het  ingenomen  door  de 
Santceenen,  doch  deie  moeeten  bet  in  759 
prQs  geven  aan  JPijMu  dê  Korie^  die  het  b0 
Aqnitaniö  voegde.  Kmrd  de  Chroaiê  deed  bet 
hestoren  door  eigen  Graven;  de  eerste  van 
deien  was  Chmeelm,  en  hnnne  waardigheid 
werd  in  915  erfeiyk.  Na  bet  uitsterven  van 
bet  Qrafeltik  Hnis  (1168)  verviel  het  graaftohap 
volgens  een  testament  van  1172  aan  Mfontm 
IIj  Itoning  van  Aragon,  maar  bleef  onder 
de  leenbeerschappO  van  Frankrijk.  Mfomui 
verleende  het  in  1185  met  CSerdagne  aan  lyn 
broeder  SoMcko.  Voorts  deed  Lodewiji  IX  in 
1258  afttand  van  zQne  soavereiniteitsrechten 
op  BooBsillon.  hetwelk  nn  geplaatst  werd 
onder  de  leenheerBchappy  van  Aragon.  Toen 
nn  Jacebui  JI,  een  lOon  van  Smutho^  in 
venet  kwam  tegen  zyn  leenheer,  werd  Bons- 
sillon  als  een  vervallen  leen  met  Aragon  ver- 
enigd en  bleef  in  dien  toestand  tot  aan  J<mJJ. 
B0  den  opstand  van  Barcelona  verpandde  J<m 
BoQSsillon  aan  Lodew^  XI  van  Franfaryk 
(1462).  De  ingezetenen  kwamen  tegen  laatst- 
genoemde in  verzet  en  werden  bierbll  door 
de  inwoners  van  Aragon  ondersteand.  Niette- 
min veroverden  de  Franschen  in  1478  Per- 
pignan  en  hielden  Boossillon  in  bezit,  totdat 
in  1498  Kcutd  VIII  bet  vrUwillig  overgaf 
aan  Ferdimmd  II  van  Aragon.  Het  graaftohap 
bleef  nn  bg  SpaiUe  tot  1642.  In  dat  Jaar 
maakte  Loiêwijh  XIII  zich  meester  van  Per^ 
pignan  en  tevens  van  het  geheele  land,  en  in 
1659  bg  den  Vrede  der  Pyreneeön  werd  éen 
en  ander  aan  Lodew^k  Xir  afgestaan.  Sedert 
dien  tgd  behoort  het  aan  Frankrgk. 

De  noiinmi  van  BaustUUm^  meestal  rood  van 
kleor,  zgn  vol  vaar,  en  sommige  soorten, 
zooals  de  maskaatwyn  Bivealtes,  behooren 
tot  de  beste,  die  Frankrgk  oplevert  Vooral 
ook  wordt  de  roode  Grönaohe  geroemd. 

BotiBtftn,  een  Fninsch  diplomaat,  geboren 
in  1886  te  La  Ciotat  (departement  Bouohes 
da  Bh6ne),  bevorderde  met  veel  beleid  te  Smyr- 
na,  Caïro,  Damascas,  in  Palaestina  en  te  Alex- 
andrië  de  belangen  van  zQn  vaderland.  lo  1874 
werd  hg  consul-generaal  en  chargé  d'aflUres 
te  Tunis  en  verkreeg  er  —  vooral  tegenover 
zgn  mededinger,  den  Italiaanschen  consul 
Maceio  —  groeten  invloed,  zooals  bleek  uit 
de  gebeurtenissen  van  1880  en  1881.  Het  ver- 
drag tusschen  Frankrgk  en  Tunis  bezorgde 
hem  hier  ter  plaatste  eene  schier  onbeperkte 
heerschappg.  Inmiddels  was  hg  er  door  de 
Fransche  Begeering  tot  gevolmachtigd  mi- 
nister benoemd.  De  beschuldigingen,  voor 
Moekêfort  in  den  „Intransigeant*'  tegen  hem 
ingebracht,  noopten  hem  om  in  persoon  te  Pa- 
rgs  voor  de  rechtbank  te  verschgnen,  maar 
de  besoholdigde  werd  in  het  geigk  gesteld. 
Wöl  vertrok  Bouitam  weder  naar  Tunto,  maar 


hg  werd  wegens  het  afkeurend  oordeel,  door 
velen  over  den  oorlog  aldaar  uitgesproken, 
in  Februari  1883  tot  gezant  te.  Washington 
benoemd. 

Bout  is  een  Engelsch  woord,  dateigenigk 
MMRéMTo^^  of  oploop  beteokent,  maar  sedert 
bet  begtai  der  18de  eeuw  gebezigd  werd  van 
de  groote  ^assemblóes**  der  aanzienigken.  Thans 
evenwel  is  het  weinig  in  gebruik. 

Bouüne,  afkomstig  van  rouié  (weg),  is 
een  woord,  dat  men  door  w^kommi  zou  kun- 
nen vertalen.  Gewoonigk  wordt  daarmede  eene 
a^ece  vaardigheid  aangeduid  in  éen  of  ander 
wei^  of  bed^f^  —  eene  vaardigheid,  welke 
niet  zoozeer  door  theoretische  studie  als  door 
practische  oefening  verkregen  werd. 

Bouvier  (Maurice),  een  Fransch  minister, 
geboren  te  Aix  den  17den  April  1842,  studeerde 
in  de  rechten  en  vestigde  zich  als  advocaat 
te  Marseille.  Hg  behoorde  tot  de  republikeinscbe 
partg,  bestreed  het  Eeizerigk  Bewind  en  werd 
in  1870  secretaris-generaal  van  het  department 
Bouches  dn  Bh6ne.  Het  volgende  jaar  zag  hg 
zich  gekozen  tot  lid  van  de  Nationale  Verga- 
dering en  voegde  er  zich  bg  de  linker  zgde. 
Als  verslaggevw  omtrent  de  organisatie  der 
rechterigke  macht  in  Egypte  behartigde  hg 
met  gver  de  belangen  van  Frankrgk.  Sedert 
1870  is  hg  lid  van  de  Kamer  van  Afgevaar- 
digden, zag  zich  door  den  laster  vervolgd  en 
werd  in  November  1881  minister  van  Koop- 
handel en  Koloniën.  Beeds  den  26sten  Januari 
des  volgenden  jaars  legde  hg  evenwel  de  por- 
tefeuille neder,  om  zich  daarmede  wederom 
te  belasten  in  het  Kabinet  JWry  van  18  Oc- 
tober  1884  tot  80  Maart  1885.  Hg  behoort 
tot  de  warme  verdedigers  van  den  vrgen 
handel. 

Boux  (Karl),  een  verdiensteigk  schilder 
en  een  zoon  van  Jacób  Wükdm  JEUmx  (geboren 
in  1771  en  overleden  in  1831),  die  zich  des- 
geigks  als  een  bekwaam  schilder  en  graveur 
heeft  bekend  gemaakt,  aanschouwde  het 
levenslicbt  te  Heidelberg  den  15den  Augustus 
1826,  bezocht  in  1844  de  académie  te  Dttasel- 
dorf,  voorts  te  München,  Antwerpen  en  Pargs, 
woonde  vele  jaren  te  Karlsruhe  en  bevindt 
zich  sedert  1868  te  Minchen.  Aanvankeigk 
schilderde  hg  historische  genrestukken  in  den 
trant  van  Wouw&muuu^  zooals:  „Vluchtende 
ruiters",  —  „Toon^l  uit  den  Dertigjarigen 
Oorlog"  enz.,  bepaalde  zich  vervolgens  bg  de 
idylle  en  schilderde  tafereelen  uit  de  werken 
van  CHsthe  en  bracht  in  den  laatsten  tgd 
vooral  rundvee  op  bet  doek.  Hg  wordt  geroemd 
wegens  zgne  oompositie,  zgne  correcte  teeke- 
ning  en  zgn  natuurigk  koloriet. 

BoTeredo,  eene  districtshoofdstad  in  Tyrol 
met  een  zeUMandig  gemeentebestuur,  ligt  aan 
den  mond  der  Leno  en  aan  de  Etsen  (Adige), 
alsmede  aan  den  spoorweg  van  Bozen  naar 
Verona.  Men  heeft  er  eene  rechtbank,  eene 
Kamer  van  Koophandel,  2  voorsteden,  eenige 
firaaie  straten,  ondw  welke  de  Corso  Nuovo 
met  een  aantal  fraaie  gebouwen  den  eersten 
rang  bekleedt,  7  openbare  pleinen,  evenzoo- 
vele  kerken,  een  oud  kasteel,  een  paar  kloos- 
ters, een  gymnasiom,  eene  reaalsdiool,  een 
schouwburg,  eene  Académie  met  eene  goede 
bibliotheek  en  nagenoeg  10000  inwoners.  Deze 
stad  is  de  hoofdzetel  der  zgdesplnnerg  in  Tjrrol 
en  bezit  ook  onderscheidene  andere  flibrleken. 


BOYBBEDO— BOTAABDB. 


119 


Niet  ver  Tmadiwr  Ugt  laera,  bekead  wegens 
iUb  oitmiiiiteBden  wOn. 

BoYlgno  of  Trmi§no^  eene  eted  in  Istrië 
aan  de  Adriatisehe  Zee  en  het  eindpunt  van  een 
sytak  Tan  den  q^oorweg  van  DiTasn  naar 
P<ria,  ia  de  aetel  van  eenereehtbank,  yan  eene 
Kamer  van  Koopliandel  ens.  en  beiit  eene 
fraaie  domkerk,  een  klooetar,  onderselieidene 
Bckoopetimmerwerven  en  ongeyeer  10000  in- 
wonen. Tot  de  middelen  yaa  iMStaan  liehoo- 
ren  er  inaoaderiieid:  handel  en  scheepvaart, 
viatcherQ,  besohnitbakkerg ,  het  verbonwen 
van  wtfn  en  olf|venoUe  enz.  In  de  liaven 
deaer  stad  ^n  in  1875  binnengeloopen  2866 
aehepen  met  eene  laadruimte  van  1668S0ton. 

BoYigo,  eene  Italiaansehe  provincie  op 
Yenetiaaaech  grondgebied,  ligt  aan  de  Adria- 
tiseke  Zee  en  is  voor  toverige  omgeven  door 
de  provinciën  Ferrara,  Yerona,  Kantoa. 
Padna  en  Yenetl9.  Zy  telt  op  86,1  Q  geogr.  myi 
mim  218000  inwonen  (1881).  De  bodem  bestaat 
er  nit  vlakke,  aUnviale  gronden,  die  flanw 
afbellen  naar  de  lee  en  van  de  Po  en  de  Etseh 
(Adige)  en  van  onderscheidene  kanalen  door- 
sneden iQn,  terwOi  lich  hier  en  daar  groote 
moerassen  bevinden,  die  er  het  klimaat  on- 
gesond  maken.  Door  l>edtfkittg  der  rivieren 
keeft  men  er  de  waarde  van  den  grond  aan- 
merk^k  verhoogd.  De  voornaamste  voort- 
brengselen 80n  er  maXé,  graan,  rtfst,  hennep, 
wifn  en  moerlieiiënlM>omen. 

De  evenaoo  genoemde  Aoo/Utioi,  aan  de  Navi- 
gUo  Adigetto  en  aan  den  spoorweg  vanPadoa 
naar  B<^ogBa  gelegen  en  slechts  gedeiBltelUk  door 
gesloopte  ringmnren  omgeven,  prQkt  met  een 
onden  burcht,  met  een  Yenetiaanschen  Idokke- 
toren,  met  een  onvoltooiden  Dom,  met  eene 
koepelkerk,  met  een  stadhuis,  alwaar  sich 
eene  veraameling  van  schilderden  bevindt,  en 
met  2  sohoawburgen.  Zy  is  de  letei  van  een 
profeet,  van  een  bisschop  (van  Adria),  van 
een  gerechtshof  en  van  eene  Kamor  van  Koop- 
handel en  heeft  een  gymnasium,  een  bis- 
sehoppeiyk  seminarinm  met  eene  bibliotheek, 
eene  technische  schooL  eene  académie  van  we- 
tenschappen met  eene  boekery  (80000  doelen), 
onderscheidene  inrichtingen  van  weldadigheid 
en  (als  gemeente)  omstreeks  11000  inwonen 
(1881),  die  aleh  met  landbouw,  wol-  ensyde- 
spinnorg,   ververQ,   graanhandel    ena.  besig 


Bowe  (Nicholas),  een  Engelsch  dramatisch 
dichter,  geboren  in  1673  te  Berkfort  in  Bed- 
fordshire,  wydde  aioh  eerst  aan  de  rechtsge- 
leerdheid en  daarna  aan  de  dichtkunst  GMu- 
rende  8  jaar  was  hy  ondentaatssecretaris,  en 
Omnrffê  I  s^onk  hem  onderscheidene  winst- 
gevende bedieningen.  Hy  overleed  den  6den 
December  1718  en  ayn  stoffeiyk  overKhot 
werd  in  de  Wcitadasterabdy  bygeaet,  alwaar 
s(|ne  weduwe  te  syner  eer  een  firaai  gedenk- 
teken deed  verrVaen.  Yaa  synetrempelen 
veraMlden  wf:  ^The  ambitious  stepmother", 
—  „Tameriane*',  —  „The  «sir  penitent",  — 
„ülysses",  —  „Lady  Jane  Grejr".  —en „The 
royal  eonverts".  Ook  beaorgde  iiy  eene  uit- 
gave der  werken  van  /SAdbgMrv  en  eene 
levensbeeckryving  van  dien  dfehter.  De  geaa- 
meniyke  werken  van  Bowe  syn  meermalen  in 
het  Hcht  venehenen. 

Bowtoy  Bagis,  eene  stad  in  bet  Bngelsche 
grsatehap  Stafford,  18  Ned.  myi  ten  westen 


van  Birmingham,  beait  groote  yaerihbriekeoi 
ankersmederyen,  yaergieteryen,  geweermake- 
ryen,  pottebakkeryen  ena.  en  tolt  ongeveer 
24000  inwonen. 

Bozane,  de  dochter  van  den  Sogdiaan- 
schen  Yorst  Ojogairtêt^  „de  parel  van  het 
Oosten"  genoemd  en  krygsgevangen  ge- 
maakt door  de  HacedoniSn,  werd  wegens 
hare  schoonheid  de  gemalin  van  AUeumderde 
QrooU  en  schonk  8  maanden  na  den  dood 
van  dezen,  wiens  andere  weduwe,  Stottwa^ 
sy  door  sluipmoordenaan  deed  ombrengen, 
het  leven  aan  een  zoon,  Jlexander  Aegoi^^Q 
naar  de  beschikking  des  vaden  met  ^rrMomff 
koning  zou  worden  van  Macedonië.  Roxamê 
bracht  hem  derwaarts  en  sloot  er  vriendschap 
met  O^MfMM,  de  moeder  van  Alexamder.  Met 
deae  werd  sy  in  816  vóór  Chr.  to  Pydna 
door  Otuêander  gevangen  genomen,  na  het 
vermoorden  van  Ol^mpiat  to  Amphipolis  in 
hechtenis  gehouden  en  in  811  met  haren  zoon  al- 
daar omgebracht.  Haar  huwdyk  met  .ii2«MMkl0r 
werd  voorgesteld  op  eene  beroemde  schildery 
van  den  Bomeinschen  schilder  Aetitmj  en 
hetzelfde  onderwerp  is  behandeld  door  Sodoma 
op  syne  desgeiyks  vermaarde  schildery  in  de 
Famesina  to  Bome.  De  lotgevallen  van  BoMtm 
leverden  aan  Desmmrei  en  anderen  de  stof  voor 
treunpelen. 

Boxburgh,  een  graafechap  In  het  zuiden 
van  Schotland  en  aan  Engeland  grenzende, 
tolt  op  81,6  Q  geogr.  myi  54000  inwonen 
(1881).  Het  omvat  de  landschM>pen  Teviot- 
dale  en  Liddesdale,  benevens  eengedeeltovan 
Tweeddale.  Het  land  is  er  zeer  heuvelaohig,  en 
de  hoogsto  top  heeft  er  eene  hoogto  van  814 
Ned.  el;  het  wordt  besproeid  door  de  Tweed, 
de  Teviot  en  de  Jed,  bezit  onderscheidene 
meren,  een  gezond  klimaat  en  een  grazigen 
bodem.  De  voomaamsto  voortbrengselen  iyn 
er  graan,  aardappelen,  eenig  ooft,  runderen, 
schapen  en  stoenkoien.  Men  had  er  in  1876 
byna  een  half  millioen  schapen  en  omstreeks 
17600  runderen.  De  hoofetad  van  het  graaf- 
schap is  Jedburgh  met  4000  inwonen.  In  dit 
graaftchap  liggen  de  schilderachtige  bouwval- 
len van  de  abdy  Mdrose,  door  fTaiUr  8cott 
bezongen,  alsmede  zyn  kasteel  Abbotsford. 

Boxburgh  (William),  een  verdieostoiyk 
kruidkundige,  geboren  in  1769  to  Underwood 
in  Schotland,  oefende  zich  to  Edinbnrgh  in 
de  kruidkunde,  trad  op  Jeugdigen  leeftyd  in 
dienst  der  Engelsche  Compi^rnle,  venamelde 
en  beschreef  planten  in  Britsch  Indi0  werd 
directour  van  een  botanischen  tuin  to  CaicUtta, 
vertrok  om  redenen  van  geaondheid  in  1814 
naar  zyn  vaderland  en  overleed  to  Edinbnrgh 
in  1816.  Yan  zyne  geschriften  vermelden  wy: 
het  prachtwerk  „Plants  of  the  Ooast  of  Ooro- 
mandel  (1796-1819,  met  800  platen)**  — 
„Hortus  Bengalensis  (1814)",  —  en  „Flora 
indica,  or  descriptions  ofindian  plants  (1820— 
1824,  2  dln)".  fl^  was  lid  van  onderscheidene 
geleerde  genootschaiH^n,  byv.  van  de  Sodetaa 
Linnaeana,  en  een  paar  plantengeslachten  zyn 
naar  hem  genoemd. 

Boyaaras  (Herman  Johan),  een  Neder- 
landsch  beoefenaar  der  kerkgeschiedenis,  ge- 
boren to  Utrecht  den  8den  October  1794,  trok 
in  1816  als  student  met  de  vry  willige  Jagers 
to  velde,  promoveerde  In  1818  in  de  theologto, 
werdt  predikaat  te  Meerkerk  en  zag  zich  in 


120 


BOTAABDS-ROTER^COLLARD. 


1828  benoemd  tot  bnitoBgewoon  en  8  Jaar 
later  tot  gewoon  hoogleeraar  aan  deUtrecht- 
sche  hoogeschool.  Omstreeks  het  Jaar  1826 
stichtte  hy  met  st|n  vriend  N.  O.  r%ti  het 
yArohief  voor  Kerkeiyke  geschiedenis  inson- 
derheid  in  Nederland"  en  bleef  daaraan  z))ne 
krachten  wQden  tot  aan  sQb  dood,  welke 
Tooryiel  op  den  2den  Jannari  1864.  Behalre 
een  groot  aantal  opstellen  in  genoemd  „Ar- 
ohief*  schreef  hg  o.  a.:  „Proeye  over  den 
geest  en  het  belang  ran  het  boek  Daniël 
(1822)**,  met  goad  bekroond  door  het  Haagsch 
Genootschap,  —  „Hedendaagsoh  kerkrecht  bQ 
de  Hervormden  in  Nederland  (1884—1887,  2 
dln)",  —  „(Geschiedenis  der  invoering  en  ves- 
tiging van  het  Christendom  in  Nederland  (1842; 
3de  dmk,  1841)",  bekroond  door  de  Tweede 
klasse  van  het  Koninkigk  Nederlandsch  In- 
stituut, —  en  „Geschiedenis  van  het  geves- 
tigde Christendom  en  de  Christoiyke  Kerk  in 
de  middeneeuwen  (1849—1868,  2  dln)*\ 

Boyen  (van).  Cnder  deaen  naam  vermelden 
wt|: 

Adriaam  mm  Bogen,  een  verdienstelVk  Ne- 
derlandsch kruidkundige,  geboren  te  Leiden 
den  17den  November  1704.  HQ  werd  aldaar  eerst 
lector  in  de  kruidkunde  en  in  1782  hoog- 
leeraar in  de  kruidkunde  en  geneeskunde. 
Met  eerstgenoemd  vak  bleef  h0  belast  tot 
1766,  terwQl  hQ  het  onderwas  In  de  genees- 
kunde voortiette  tot  in  1776,  toen  hem  een 
eervol  emeritaat  werd  toegestaan.  HQ  over- 
leed den  28Bten  Februari  1779.  Hg  schreef 
o.  a.:  „De  anatome  et  oeconomia  plantarum 
(1728)**,  —  „Florae  Leydensis  Prodromus 
(1740)",  —  een  aantal  „Grationes**,  —  en 
onderscheidene  Latgnache  gedichten. 

Mmêdrik  wm  Boyen,  een  verdiensteigk  be- 
oefenaar der  oude  letteren  en  der  Nederiand- 
sche  poösg.  Hg  werd  geboren  te  Noordwgk 
aan  Zee  in  1760  en  lag  lich  na  het  volein- 
digen zgner  studiën  benoemd  tot  lector  in  de 
geschiedenis  en  in  de  Grieksche  taal  te  Vlis- 
singen.  De  omwenteling  van  1794  deed  hem 
de  staatkundige  loopbaan  betreden.  Voorts  be- 
noemde Koning  WUlem  I  hem  tot  staatsraad 
in  buitengewonen  dienst  en  tot  ridder,  later 
tot  kommaadeur  der  Orde  ean  den  Nederland- 
schen  Leeuw.  Eenigen  tgd  bekleedde  hg  de 
betrekking  van  administrateur  der  postergen, 
en  hg  was  lid  van  verschillende  geleerde  ge- 
nootschappen. Behalve  een  Latgnsch  dichtstuk 
op  de  Buyter  heeft  men  van  hem  onderschei- 
dene Nederlandsche  gedichten. 

Boyer  (Louis),  een  verdiensteigk  Zuid- 
Nederlandsch  beeldhouwer,  geboren  den  2den 
Augustus  1768  te  Mechelen,  ontving  aldaar 
onderwgs  aan  de  teekenacadémie  en  behaalde 
er  in  1810  den  prgs  in  het  teekenen  naar  het 
levend  model.  Daarna  bleef  hg  3  Jaar  onder 
de  leiding  van  den  beeldhouwer  C^eel  en  ver- 
wierf in  1816  den  prgs  in  de  beeldhouwkunst 
met  het  standbeeld  van  Sébé  bg  de  Blaat* 
sohappg  van  Schoone  Kunsten  te  Antwerpen, 
en  de  gouden  medaUle  met  igne  allegorie  op 
het  huweigk  van  den  toenmaligen  Prins  en  de 
Prinses  tan  Ormje  op  de  tentoonstelling  te 
Mechelen.  In  1819  vertrok  hg  naar  Pargs  en 
een  Jaar  later  vestigde  hg  lich  te  Amsterdam. 
Hier  beitelde  hg  het  standbeeld  van  OlaMm 
OMlu,  dat  hem  in  1821  den  groeten  prgs  te 
Brussel  beaoigde.  Hg  behaalde  dien  deigeigks 


in  1828  met  iga  „Ghrleksche  herder,  vluch- 
tende voor  eene  slang**.  Daarop  .toette  hg  4 
Jaar  (1824—1828)  in  Italië,  vooral  te  Rome 
en  te  Napels,  en  werd  toen  te  *sGravenhage 
beeldhouwer  van  den  Koning  der  Nederlanden. 
Voorts  werd  hg  lid  der  4de  klasse  van  het 
Koninkigk  Nederlandsch  Instituut  en  in  1887 
directeur  der  Koninkigke  Académie  te  Am- 
sterdam. Van  igne  kunstgewrochten  vermelden 
wg  een  borstbeeld  van  BemArandt,  eene  groep 
van  „Paul  et  Virginie**,  borstbeelden  van  Wü* 
Zmw  J  en  van  igne  gemalin,  alsmede  van  een 
Grieksch  meisje,  de  groep  „La  venve  du  sol- 
dat**, een  bas-réliefmet  „De  HeUige  Familie**, 
een  „Ecce  Homo**,  een  borstbeeld  van  Leo  XII, 
een  standbeeld  van  SraewMu,  den  kolossalen 
leeuw  van  het  monument  van  vam  Sptijik  aan 
den  vuurtoren  te  Egmond  aan  Zee,  het  stand- 
beeld van  de  Bm/ter  te  VUssingen,  het  stand- 
beeld van  Louren»  Jams.  Ooeter  te  BUtarlem, 
het  beeld  van  de  Eendracht  op  het  monument 
voor  het  Metalen  Kruis  te  Amsterdam  en  het 
gedenkteeken  voor  8mon  SUfl,  te  Harlingen. 
Hg  was  ridder  der  Orde  van  den  Nederland- 
schen  Leeuw,  kommandeur  van  de  Orde  der 
Bikenkroon  en  groot-dignitaris  dier  orde  en 
overleed  in  Juni  1868. 

Boyer-CoUard  (Pierre  Paul),  een  Fransch 
geleerde  en  staatsman,  geboren  den  listen 
Juni  1763  te  Sompuis  in  Champagne,  werd 
kort  véor  het  uitbarsten  der  Bevolutie  advo- 
caat bg  het  Parlement  te  Pargs,  in  1789 
president  van  de  sectie  Saint  Louis,  na  het 
bestormen  der  Bastille  lid  van  de  municipali- 
teit  der  hoofdstad  en  later  secretaris  van  dit 
lichaam.  Door  sgn  krachtig  venet  tegen  de 
regeeringloosheid  haalde  hg  sieh  den  feilen 
haat  der  Jacobgnen  op  den  hals.  Na  de  vlucht 
des  Konings  nam  hg  sgn  ontslag  uit  sgne 
stedeigke  betrekking,  en  na  de  omverwerping 
van  den  troon  (10  Augustus  1791)  spoedde 
hg  lich  naar  Sompuis,  waar  hg  lich  verbor- 
gen hield.  Het  departement  Maine  koos  hem 
tot  afisevaardigde;  in  Mei  1797  werd  hg  lid 
van  den  Baad  van  Vgfhonderd,  maar  sa^ 
sich  na  den  staatsstreek  van  den  18den  Fruc- 
tidor  daaruit  verwgderd.  In  1810  werd  hg 
hoogleeraar  in  de  wgsbegeerte  aan  de  Faculté 
des  lettres  en  had  een  aanmerkeigken  invloed 
op  de  hervorming  der  Fransehe  philosophie, 
daar  hg  de  stichter  werd  der  doctrinaire  schoot 
Jonffroy,  Connn  en  éMro^  behoorden  tot  sgne 
leerlingen.  In  1814  benoemde  de  Koning  sgn 
getrouwen  aanhanger  tot  staatsraad  en  direc- 
teur-generaal van  den  boelüiandeL  Gtedurende 
de  Honderd  Dagen  legde  Boyer-OoUard  dese 
bedieningen  neder,  waarop  hg  na  de  Tweede 
Bestauratie  soorsitter  van  de  commissie  voor 
Openbaar  Gnderwgs  en  alsoo  lid  van  het 
Kabinet  werd.  Tevens  nam  hg  als  volksver- 
tegenwoordiger sitting  in  de  Kamer  en  was 
er  werlLsaam  als  een  gverig  verdediger  van 
het  oonstitutioneele  stelsel,  soodat  hg  in  1820 
bovengenoemde  voorsittersbetrekking  verloor. 
Na  voegde  hg  sich  bg  de  oppositie,  was  in 
die  richting  als  dagbladschrgvw  werksaam  en 
werd  de  leider  der  Doetrinairen.  In  1828  werd 
hg  in  7  distrieten  tot  afgevaardigde  gekosen 
en  daarna  tot  voorsitter  der  Kamer  benoemd. 
In  die  betrekking  overhandigde  hg  in  Maart 
1880  aan  Karel  X  het  vermaarde  adres  der 
221  afgevaardigden.  Voor  *t  overige  lag  het 


BOYEB-COLLABD— BOZENKBUISEBS. 


121 


Biet  in  iQn  plani  made  te  werkea  tot  dea 
Tml  der  Bamhimij  hoewel  hQ  als  eenpopnlafar 
▼erdediger  der  eonstitntie  de  nitbanting  der 
JnU-omwenteling  niet  weinig  heeft  bevorderd. 
Onder  het  nieowe  Bewind  keerde  hQ  tot  het 
ambteloos  leven  temg  en  overleed  den  4deB 
September  1845. 

Bosenbokje  (Cerambyx  mosehatna  X.)  is 
de  naam  eener  tor  nit  de  ÜBunilie  der  Bokiorrem 
(Cerambidda)  en  oit  de  orde  der  SekUd- 
ximigfüge  imêoUm.  (Coleoptera).  Het  ontleent 
^n  naam  aan  zün  geur,  welke  eenigninB  naar 
dien  van  roien  aweemt.  Het  leeft  gewooniffk 
op  wilgenboomen,  Ib  2  tot  2VsNed.dnim  lang, 
heeft  een  BchninB  naar  voren  geplaatsten  kop 
met  lange  q»rieten,  die  by  het  wijQe  loo  lang 
iQn  ^  het  lichaam  en  by  het  mannetje  nog 
langer,  een  min  of  meer  platgedrukt,  knobbelig, 
aan  de  ayden  van  een  stomp  dorentje  voonden 
borstotnk  en  lange,  niet  seer  harde,  met  8  ri- 
ehel^es  vooniene  deksehilden.  De  pooteniyn 
vry  lang  en  de  dyen  in  het  midden  verdikt 
De  larve  leeft  in  het  hout 

Bosenhout  is  de  naam  van  onderschei- 
dene welriekende  houtsoorten,  vooral  ultBra- 
silië  en  Siam  afkomstig.  Zy  hebben  op  een 


Het  rosenhout  (Convolvulus  scopariua), 

lichtrooden  grond  donkerroode  vlammen.  Voorts 
riekt  het  wortelhont  van  Gonvolvnlns  soopa- 
rins,  dat  op  de  Canarische  Eilanden  groeit 


100  sterk  naar  roien,  dat  de  daaruit  getrok- 
ken olie  tot  vervalsohing  van  roienolie  ge- 
besigd  wordt  (sie  bygaande  figuur). 

Bozenkrans  (rosarium)  noemt  men  een 
krans  van  kleine  aan  een  snoer  geregen  kralen 
van  tweeërlei  grootte  of  kleur.  Naar  volgorde 
van  die  kralen  wordt  een  bepaald  aantal  „Pater 
No8ter*s**  en  „Ave  Maria's**  achter  elkander 
gebeden.  Men  onderscheidt  een  groeten  en  een 
kleinen  rozenkrans.  De  groote  bevat,  naar 
het  aantal  Psalmen,  16-maal  10  kralen  voor 
„Ave  Maria's  en  tusschen  ieder  tiental  éen 
voor  een  „Pater  Koster",  soodat  ter  gedach- 
tenis van  elke  der  6  biyde  gebeurtenisaen 
(Maria  boodschap,  ontvangenis,  geboorte  van 
Jesus,  kraamsuivering  en  terugvinding  vaa 
Jexus  in  den  tempel),  van  elk  der  6  smar- 
teiyke  gebeurtenissen  (doodsangst  in  G^etse- 
mané,  geeseling,  kroning  met  de  doornen- 
kroon, kruisdraging  en  kruisiging)  en  voor 
elk  der  roemwaardige  geheimenissen  (opstan- 
ding, hemelvaart,  uitstorting  van  den  Heiligen» 
GtoMt,  hemelvaart  van  Maria  en  hare  kro- 
ning in  den  hemel)  10  „Ave  Maria V  gebeden 
worden.  De  kleine  of  gewone  rozenkrans  heeft 
slechts  6  tientallen  kralen.  Men  begint  deien 
met  een  „Pater  Koster'*  en  eenteraet(3  „Av& 
Maria's"),  die  men  aan  het  eerste  tiental  doet 
voorafgaan,  terwyi  men  den  groeten  rosen- 
krans  met  het  „Credo"  begint  Men  houdt 
het  er  voor,  dat  de  roienkrans  afkomstig  ia 
uit  het  Oosten,  waar  kluisenaars  en  monniken 
slch  reeds  vroeg  van  kleine  steentjes  bedien- 
den, om  het  aantal  hunner  gebeden  te  bepa- 
len. De  roienkrans  in  syne  tegenwoordig» 
gedaante  werd  omstreeks  het  Jaar  12(^  inge- 
voerd door  den  Heiligen  DomUneus.  Het  feest 
ter  eere  van  den  roienkrans  wordt  op  den 
eersten  londag  in  October  gevierd.  Ook  de 
Mohammedanen  bedienen  sich  van  eenroien- 
krans  met  99  kralen,  die  sy  door  de  vinger» 
laten  giyden,  terwyi  sy  de  99  eigenschappen 
van  God  uitspreken,  welke  in  den  Konn 
worden  vermeld. 

Bosenkruisers  is  de  naam  der  leden 
van  een  geheim  genootschap  der  17de  eeuw» 
die  zich  eene  algemeene  verbetering  der  Kerk 
hadden  ten  doel  gesteld,  nameiyk  eene  zui- 
vering van  deze  van  het  gnostisch  mystieis- 
mus  en  van  het  scholastiek  orthodoxismus, 
ten  einde  haar  terug  te  brengen  tot  een  zuiver 
Bybelsch  standpunt,  terwyi  ^  tevens  het  heil 
der  Staten  en  der  ingezetenen  op  een  dege- 
lyken  grondslag  wilden  vestigen.  Dit  denkbeeld 
ging  uit  van  Joktum  VaUÜm  Amdreë  (f  te 
Stuttgart  in  1654)  en  werd  door  hem  toege- 
licht in  de  drie  vlugschriften :  „Fama  ihiter- 
nitaüs  (1614)",  —  „Confcssion  der  SocietiU 
der  Boeenkrenaer  (1618)",  —  en  „Chymische 
Hochseit  von  Christian  Boeenkreuto  (1616)",  die 
weUicht  gedeelteiyk  van  satyrieken  aard  syn 
en  de  toenmalige  goudmakery  in  een  bespot- 
teiyk  daglicht  stellen.  De  ven^uurdiger  noemde 
zich  in  deze  naamlooae  vluffwhfiften  een  rid- 
der van  het  rozenkruis,  omdat  hy,  doelende 
op  zyn  naam,  een  Andreaskruis  met  4  rozen 
(het  zinnebeeld  der  geheimhouding)  in  zyn 
wapen  voerde,  hetwelk  later  met  het  raad- 
schriit:  „(Trux  Cbristi  Corona  Christianorum" 
het  algemeene  wapen  der  Bpsenkroisers  werd. 
In  de  laatste  der  drie  brochures  deelde  hy 
mede,    dat   een  Duitsoh  edelman,  Okruümm 


122 


BOZENKBUISERS— BUBATTINO. 


BoêeMlermUj  in  1378  het  Ootton  beioclit  en 
yan  de  Indische  Wftwefa  de  verborgenheden 
van  den  iteen  der  wtlsen  en  van  het  elixir 
deg  levens  vernomen  hsd,  waaromtrent  in 
1604  s(dirifteltke  aanteelceningen  in  lyn  graf 
waren  ontdekt  De  Fratemitas  Christiana, 
in  1C20  gesticht,  bleef  ten  gevolge  van  den 
Dertigjarigen  Oorlog  in  een  kvrSnenden  toe- 
stand. Daarentegen  maakten  eerlang  dweepers, 
mystieke  wtjsgeeren  en  goodioekersiioh  mees- 
ter van  het  door  ^«irea  geopperde  denkbeeld, 
en  in  1622  ontstond  te  *s  Gravenhage  eene 
vereeniging  van  RozenlumiBers,  welke  hare 
vertakkingen  had  te  Amsterdam,  Kttmberg, 
Hamburg,  Dantiig  ens.  en  aich  tot  in  Italië, 
vooral  te  Mantua  en  Venetië  uitbreidde.  De 
leden  deaer  vereeniging  noemden  sioh  de  ware 
Boienlmiisers  en  hielden  CSkriitkm  Eote  voor 
haren  grondlegger.  De  «mimm  Boienkrulsers, 
die  in  1766  -1768  als  bezitters  van  een  hoo- 
geren  graad  der  YrUmetseiarg  ontstonden, 
beflverden  zich  hunne  Orde  voor  te  stellen 
als  afkomstig  van  de  vroegere  Roienkruisers. 
Daarenboven  vwkeerden  sy  in  den  waan,  dat 
de  eigenigke  geheimen  der  VrUmetselartl  in 
eene  wolk  van  theosophie,  magie  en  alchemie 
gehuld  waren  en  alleen  voor  de  hoogst-inge- 
w0den  werden  ontsluierd.  O-,  Soki^fer  te 
Leipzig  bezigde,  evenals  GiffUottro,  het  ge- 
loof der  onnoozelen  aan  een  met  buitengewone 
kennis  toegerust  verbond  der  Rozenkruisers, 
om  zich  voor  een  agent  van  dat  verbond  uit 
te  geven  en  vele  lichtgeloovige  aanzieniyken 
op  te  lichten,  IH}v.  den  Hertog  vam  KoerUmd^ 
GraafiM^  den  Saksischen  minister  OOM  Wwrwib^ 
den  lateren  Pruidsehen  minister  Wöün«reïa. 
—  By  de  Fransehe  Yrymetselaars  is  de  graad 
van  ridder  of  prins  van  het  Boaenknüs  (Ie 
smiverain  prinee  Bose  eroix)  de  zevende  of 
hoogste  van  den  Rite  Francais. 

IlOEenobel  is  de  naam  van  eene  groote 
gouden  munt,  door  Bduard  III  van  1348— 
1377  geslagen,  ter  waarde  van  omstreeks 
een  guii\)e.  Op  de  voorzyde  ziet  men  een 
schip  en  eene  roos,  en  op  de  keerzyde  eene 
8-bladige  roos,  waarin  zich  4  gekroonde 
leeuwen  en  in  het  midden  eene  ster  bevinden. 

Bosenc^e,  door  de  Engelschen  aiiar  ge- 
naamd, is  eene  aetherische  olie,  die  door  destilla- 
tie van  rozenbladeren  met  water  verkregen 
wordt  Men  bereidt  haar  in  Oost-Indië,  China 
en  Perzië  en  voor  den  Enropeeschen  handel 
in  de  ten  zuiden  van  den  Balkan  gelegene 
districten  KissanUk,  Philippopel,  Eeki  8Sgn, 
T^irpan  enz.  De  rosenolie,  in  het  zuiden 
van  Frankryk  verkregen,  wordt  aldaar  tot 
parfhmerieën  gebruikt  Men  destilleert  de 
rozen,  nadat  ^  vroeg  in  den  morgen  verza- 
meld zyn,  in  hoeveelheden  van  12 — 26  Ned. 
pond  in  koperen  destilleerketols  en  verkrygt 
alsdan  ongeveer  0,04%  olie.  De  opbrengst  was 
in  Boemelië  gedurende  de  Jaren  1867—1871 
Jaariyks  gemiddeld  400000  mitskal  (elk  van 
4,8  Ned.  wiohQe).  De  olie  wordt  bewaard  in 
platte,  met  vilt  bedekte,  luchtdicht  geslotene 
tinnen  of  ook  in  kleine,  langwerpige,  met 
goud  versierde  glazen  flesclues,  en  komt  over 
C<mBtantinopel  in  den  handel.  Zy  is  lichtgeel, 
riekt  sterk  naar  rozen,  heeft  een  soorteiyk 
gewicht  van  0,87—0,89  en  bestaat  uit  eene 
▼loeibare,  znurstofhoudende  olie  en  een  kris- 
taUlseerbaar,  zuurstofvry,  reukeloosstearopton. 


Dit  laatste  is  inzonderheid  in  groote  hoeveel- 
heid aanwezig  in  de  oliën  uit  koudere  gewes- 
ten, zoodat  deze  veel  spoediger  vast  worden 
dan  die  uit  warmere  landen.  Turksehe  oUe 
wordt  vast  by  11—16%.  Meer  nog  dan  by  het 
koopen  van  eenige  andere  zelfttandigheid  dient 
men  by  het  koopen  van  rozenolie  op  zyne 
hoede  te  wenen  tegen  vervalsohing. 

Bozijnen  of  gedroogde  druiven  worden 
vooral  in  het  zuiden  van  Europa  en  Klein- 
Asië  in  groote  hoeveelheid  in  den  handel  ge- 
bracht De  grootere  soorten  verkrygt  men  van 
groote,  langwerpige  druiven,  die  men  een- 
vou^g  in  de  zon  en  alleen  in  geval  van  nood 
door  kunstmatige  warmte  droogt.  De  beste 
rozynen,  vooral  voor  het  dessert  bestemd, 
komen  als  trosrozynen,  de  overige  in  afton- 
deriyke  bessen  in  den  handel.  Men  heeft 
Smymasche  rozynen  (uit  Ti^i^e,  Voerla, 
Karaboemoe,  Oos  en  Samos  afkomstig),  8ul- 
tanarozynen  (zonder  pitten,  uit  Klein-Azië) 
en  zeer  groote  Damasceensche  rozynen.  De 
Italiaansche  en  Fransehe  rozynen  worden 
meerendeels  naar  Engeland  verzonden.  By 
ons  worden,  behalve  Smymasche,  vooral 
Spaansche  rozynen  gebruikt,  uit  Malaga,  Va- 
lencia  en  Allcanto  aangevoerd.  Kleine  ro^nen 
noemt  men  krenUm  (zie  aldaar). 

BOBza  (S^ndor),  een  berucht  Hongaarsch 
rooverhoofdman,  geboren  te  Szegedin  den 
17den  Juli  1838,  was  reeds  vroeg  het  opper- 
hoofd eener  bende,  doch  onderscheidde  zich 
tevens  door  edelmoedigheid  Jegens  huiplwhoe- 
venden.  Oedurende  de  Hongaarsche  revolutie 
diende  hy  als  aanvoerder  van  een  korps  vry  wil- 
ligen tegen  de  Serviërs.  Hy  werd  in  1866 
gevangen  genomen  en  ter  dood  veroordeeld, 
welk  vonnis  veranderd  werd  in  levenslange 
gevangenis.  Ka  acht  Jaren  werd  hy  vrygeiaten, 
maar  aanstonds  verzamelde  hy  weder  eene 
rooversbende,  waarmede  hy  in  1868  zeifis  een 
spoortrein  overviel.  Eindeiyk  werd  hy  naar 
Szegedin  gelokt,  aldaar  gevat  en  wederom 
tot  levenslange  kerkerstraf  verwezen.  Hy 
werd  te  SzamosUJvar  achter  de  grendels 
gebracht  en  overleed  aldaar  den  22sten  No- 
vember 1878. 

Buardi  (Johannes),  geboren  te  Leeuwar- 
den in  1746,  was  eerst  hoogleeraar  in  de 
geschiedenis,  welflq[»rekendheid  en  Grieksche 
taal  te  Deventer  (1771)  en  vervolgens  in  de 
Grieksche  en  Latynsehe  letterkunde  te  Gro- 
ningen (1781).  Hy  schreef  eenige  Latynsehe 
gedichten,  en  overleed  den  26sten  Juni  1816. 

Bubattino  (Baffiieie),  de  aanzieniykste  Ita- 
liaansche scheepsreeder  onzer  eeuw  en  geboren 
te  Gtonua  in  1810,  overleed  op  zyne  Villa 
alla  Foce  naby  zyne  geboorteplaats  op  den 
Isten  November  1881.  In  1843  bouwde  hy 
zyne  eerste  twee  schepen  en  bevoer  de  wate- 
ren tussehenlGtenua ,  Sardinië  en  Tunis,  en 
sedert  1876  was  hy  belast  met  den  postdienst 
langs  de  geheele  Aflrikaansche  kust,  waartoe 
hy  een  aanmerkeiyk  subsidie  ontving  van  de 
Italiaansche  Begeering.  Zonder  subsidie  ech- 
ter opende  hy  eene  wekeiyksohe  vaart  van 
Suéz  door  de  geheele  Boode  Zee  met  Assab 
als  stapelplaats  en  tevens  eene  druk  besochte 
lyn  van  Gtonua  naar  Oalcutta  en  Singapore. 
Door  zyne  rusteiooze  werkzaamheid  en  zyn 
klonen  ondernemingsgeest  heeft  hy  den  blo^ 
van  den  handel  in  Italië  krachtig  bevorderd. 


BÜBATTIKO— RUBENS. 


123 


Ook  werkte  hy  mede  tot  de  berrydiag  van 
ItaUe  door  stfae  ttoomaekepen  tot  dat  einde 
—  bÜT.  ten  behoeve  van  den  tocht  van  Gari- 
hUdi  naar  Sicilifi  (1860)  —  beschikbaar  te 
stellen.  Onder  syn  naam  verkreeg  Victor 
Swtemud  de  eerste  Italiaansche  kolonie,  het 
reeds  vermelde  Assabj  dat  jaren  lang  voor  een 
eigendom  van  BubatHmo  gebonden  werd,  tot- 
dat de  Italiaansche  Begeering  het  in  1880  in 
bedt  nam.  Den  7den  Joli  1880  sloot  hg  het 
meriLwawdig  verdrag,  waardoor  h|i  den 
spoorweg  Tnnis  —  Ooletta  verkreeg  en  aanlei- 
ding gaf  tot  de  expeditie  der  Fransehen  naar 
Tonis  (1881).  Korten  tgd  was  RiAattmo  Ud 
van  het  Italiaanseh  Parlement,  waar  hy  tot 
de  linker  zyde  behoorde,  en  in  1881  ver- 
eenigde  sich  de  maatsohappy  Rkbatümo  met 
eene  andere,  nameiyk  met  het  aanzieniyk 
hiis  V.  Florio  êH  Oomp,  te  Palermo. 

Buben.  Ondw  desen  naam  vermelden  wy: 

Jtmbem^  volgens  de  Hebreenwsche  sage  den 
oudsten  aoon  van  den  aartsvader  Jaiob  en 
den  stamvader  van  een  Israëlietischen  stam, 
die  na  de  verovering  van  Kanalbi  syn  gebied 
betrok  aan  de  oversyde  van  de  Jordaan, 
tnascben  de  Amon  en  het  stamgebied  van  Dam. 

Ckristiam  Smbm^  een  verdiensteiyk  schilder, 
geboren  te  Trier  in  1805.  Hy  ontwikkelde 
sich  sedert  1828  te  Düaseldorf  onder  de  lei- 
ding van  Oormdimt  en  toefde  sedert  1826  te 
Mfinchen  als  medewerker  aan  de  cartons  voor 
glasschilderingen  in  den  Dom  van  Regensburg 
enz.  In  1836  sag  hy  sich  belast  met  het  leveren 
van  compositlën  ter  versiering  van  het  kasteel 
Hohensohwangan.  Daarop  schilderde  hy  genre- 
stokken  in  olieverf  en  was  vervolgens  werk- 
saam  voor  het  Knnstgenootschap  te  Huinover. 
In  1841  werd  hy  directenr  van  de  académie 
te  Praag,  waar  hy  het  Belvedère  met  mnur- 
sehilderyen  versierde.  Ook  beschilderde  hy 
▼oor  den  Prins  wm  8afm  eene  prachtige  saai 
en  penseelde  voor  de  kerk  te  Tnman  3  altaar- 
stakken.  Van  1852—1872  was  hy  directeur 
van  de  académie  te  Weenen  en  overleed  al- 
daar den  9den  Jaii  1875.  Onderscheidene 
stokken  van  ayne  hand  syn  door  de  graveer- 
naald  algemeen  verspreid,  vooral  ook  syn 
„Colnmbns,  eene  nieowe  wereld  ontd^Lkend". 

Bubens  (Petros  Paolos),  de  grootste  Bel- 
gische schilder,  geboren  den  29sten  Joni  1577 
te  Siegen,  waar  syn  vader,  een  aanaieniyk 
man  te  Antwerpen,  eene  wykplaats  gevonden 
had,  vertrok  na  den  dood  van  desen  in  1587 
naar  Antwerpen,  werd  er  eerst  page,  maar 
wydde  zich  weldra  aan  de  konst  onder  de 
leiding  van  Tkeodoor  Vèrkat^t,  van  Noort  en 
vooral  van  Oito  vam  Veen,  In  1598  werd  hy 
in  het  schildersgild  te  Antwerpen  opgenomen, 
begaf  zich  in  Mei  1600  naar  Italië  en  toefde 
vooral  te  Venetië,  om  er  de  werken  van 
TWaan  en  JPaolo  Veroneêe  te  bestodeeren. 
Hier  leerde  hy  den  Hertog  Vineenxo  ChmMoga 
van  llaatoa  kennen  en  trad  in  syn  dienst 
De  verzameling  van  den  Hertog,  waarin  sich 
freseo^s  van  QimUo  Bamano,  stokken  van 
Mamt^^na  ens.  bevonden,  schonk  hem  eene 
gvastige  gelegenheid  tot  verdere  oefening.  Na 
een  lang&rig  vertoef  te  Rome  begaf  hy  sich 
in  1603,  als  overbrenger  van  kostbare  geschen- 
ken van  den  Etertog,  naar  het  Spaansche  Hof 
te  Madrid,  en  na  syne  temgkeer  in  1604 
sehilderde  ky  bet  tryptichon  voor  de  kerk  der 


Jesitfeten  te  Mantoa.  Voorts  vglbracht  hy  tot 
1608  stodiereisen  naar  Rome,  Florence,  Bo- 
logna  en  Gtoaoa.  In  dien  tyd  schilderde  hy: 
de  Heilige  Ignatios,  —  de  drie  Gratiën,  — 
en  het  portret  der  Marchesa  Spincïa.  De  ty- 
ding  van  de  siekte  syner  moeder  deed  hem 
in  den  her&t  van  1608  naar  Antwerpen  terog- 
keeren,  en  de  smart  over  liaar  afiiterven,  de 
belofte  van  Hertog  Albreokt  fwn  Brabant,  die 
hem  tot  Hofbchilder  benoemde  en  syne  liefde 
jegens  Mizabeik  Branij  met  wie  hy  later  in 
het  howeiyk  trad,  deden  hem  aldaar  biyven. 
Hy  deed  naar  syn  eigen  ontwerp  een  prachtig 
hnis  boawen,  waarin  hy  syne  ryke  verzame- 
ling plaatste.  Weldra  werd  zyn  atelier  door 
een  groot  aantal  leerlingen  besocht  Tot  de 
schilderstokken  van  Bkhem  oit  dien  tyd  be- 
hooren:  eene  Heilige  Familie  (in  het  moseom 
Wallace),  —  het  altaar  van  den  Heiligen 
lidefonso  (te  Weenen),  —  en  een  tafeieel, 
hem  selven  en  syne  vronw  voorstellend,  in 
een  prieel  geseten  (te  Mttochen).  Vooral  klom 
syn  roem  door  de  „Oprichting  van  het  Krois" 
en  de  „Afneming  van  het  Krois"  (beide  te 
Antwerpen).  In  1620  ontbood  Maria  de' 
Medici  hem  naar  Parys,  om  het  Palais  dn 
Loxemboorg  met  merkwaardige  tafereelen  uit 
hare  levensgeschiedenis  te  versieren.  Bidtmu 
vervaardigde  aldaar  slechts  de  schetsen,  waarna 
hy  de  schilderyen  te  Antwerpen  voltooide.  In 
1628  sond  de  Aartshertogin  J«a5eZ2a  hem  naar 
Spanye,  om  den  Koning  te  onderrichten  omtrent 
den  treurlgen  staat  van  saken  in  de  Neder- 
landen. Btibene  verwierf  het  vertrouwen  des 
Konings  en  schilderde  gedurende  syn  verbiyf 
te  Madrid  verschillende  stukken,  die  hem  dek 
titel  besorgden  van  secretaris  van  den  gehei- 
men raad.  In  het  volgende  Jaar  belastte  de 
Landvoogdes  hem  met  eene  sending  naar  En- 
geland, om  er  het  sluiten  van  den  vrede  voor 
te  bereiden.  Hier  schilderde  hy  desgeiyks  ondw- 
scheidene  stukken.  Ook  laier  werden  hem 
staatkondige  sendingen  opgedragen.  Na  den 
dood  van  syne  eerste  vrouw  hertrouwde  hy 
in  1630  met  de  schoone  Mdene  Fromentf  die 
meermalen  voor  hem  geposeerd  had.  Toenhy 
voorts  met  bestellingen  overladen  werd,  on- 
wierp  hy  alleen  de  schetsen,  maar  liet  de 
uitvoering  over  aan  syne  leerlingen,  terwyi 
hy  er  gewooniyk  de  laatste  hand  aan  legde. 
Bubens  hield  by  afwisseling  syn  verbiyf  in 
de  stad  en  op  syn  landgoed  Steen.  Na  1635 
schilderde  hy  niet  veel  meer  dan  eenige  land- 
schappen en  overleed  na  een  langdurig 
lyden  aan  de  Jicht  te  Antwerpen  op  den 
30sten  Mei  1650.  By  de  plaats,  waar  in  de 
St  Jacobskerk  aldaar  syn  stoffeiyk  overschot 
is  bygeset,  vindt  men  een  voortreilèiyk  stuk 
van  ^ne  hand,  nameiyk:  „De  Heilige  Maagd 
met  het  Kind**.  Zyne  nalatenschap  werd  ver- 
kocht voor  de  som  van  meer  dan  een  millioen 
gulden.  In  1843  verrees  te  syner  eer  te 
Antwerpen  een  door  Boyer  gemodelleerd  bron- 
sen  standbeeld,  en  in  1877  is  het  derde  eeuw- 
feest syner  geboorte  te  Antwerpen  en  te 
Siegen  met  groeten  luister  gevierd.  Babem 
legde  er  sich  op  toe  te  schilderen  naar  het 
leven  en  den  indruk  te  verhoogen  door  een 
firaai  koloriet  Hy  onderscheidde  sich  daardoor 
van  de  school  van  van  JSjfeè^  dat  hy  den  in- 
druk van  het  geheel  steeds  voor  oogen  hield, 
zyne  kinstgewrochten  dragen,  meer  dan  die 


124 


RUBBNS-RUBIACEËN. 


▼an  eenig  anéer  schilder,  den  stempel  yan 
oonpronkeltikheid,  ftiscbheid  en  levendigheid 
T«n  Terbeelding.  OelQk  Bêmbrcmdt  de  schilder 
is  yan  het  halfdonker,  soo  is  JSmbMê  de 
BchUder  van  het  licht.  Met  betrekking  tot 
r^kdom  van  vinding  kannen  alleen  Bafaelen 
AUtmUU  jyUfttt  met  hem  vergeleken  worden. 
Züne  flgnren,  vooral  de  vronwelUke,  sOn  in- 
tnsschen  niet  schoon:  iQ  zt|n  veelal  te  vleesig, 
vaak  celfii  misvormd.  Toch  is  hy  in  de  ver- 
wonderI0ke  natunrlUkheid  van  het  naakt  door 
niemand  overtroffen.  HU  was  de  eerste,  die 
niet  alleen  naar  naakte  modellen  schilderde, 
maar  ook  gestalten  schiep,  voor  wie,  evenals 
voor  somm^en  der  Grieken  en  Romeinen,  de 
na^theid  eene  behoefte  was.  BQ  voorwerpen 
echter,  die  de  nitdrokking  van  den  boogsten 
sedelVken  adel  vereischen,  schenkt  bQ  door- 
gaans geene  bevrediging.  Zffne  Chfuiu»-  en 
JUTotioiMafiguren  onderscheiden  zich  niet  door 
waardigheid.  Daarvan  is  eene  Madonna  in  bet 
Esenriaal  nitgesM)nderd,  die,  opeen  wereldbol 
staande,  eene  kronkelende  slang  vertreedt, — 
^smede  eene  Hana  op  de  voorstelling  van 
de  Aanbidding  der  Herders  in  bet  Koninkigk 
Mnseam  te  Madrid.  Vooral  schittert  stine 
grootheid  in  de  voorstelling  van  LwftAa^  die 
den  duivel  nitdryft  (in  het  Belvedère  te 
Weenen),  alsmede  in  stfne  dramatische  stuk- 
ken: „De  val  der  Engelen*',  —  „De  val  der 
verdoemden**,  —  en  Het  laatste  oordeel**  alle 
drie  in  de  Pinacotheek  te  Mttncben.  Voorts 
heeft  men  van  hem  onderscheidene  BSbelsche 
tafereelen,  zooals:  „8aIomo*s  eerste  recht'*, — 
„Simson,  door  Delila  van  zyne  haarlokken 
beroofd",  — ^  „Christas  en  de  boetvaardige  ion- 
darea**,  —  „Het  laatste  oordeel**  (alle  in  de 
Pinacotheek  te  Mttncben),  —  „Lot  met  slne 
vroaw  en  dochters  door  twee  Engelen  uitge- 
leid uit  Sodom  (te  Blenheim)**, — „De  overspelige 
vrouw  voor  Christus  (te  Leight  Court)**,  —  en 
vooral  de  .^Afteeming  van  het  Kruis**  in  den 
Dom  te  Antwerpen.  Oeheel  vrQ  en  ongedwon- 
gen beweegt  lich  de  kunstenaar  op  het  gebied 
der  Grieksche  mjrtbologie.  Het  firaaiste  stuk 
van  deae  categorie  is  voorzeker  „De  Amazonen- 
slag'*  in  de  Pinacotheek  te  Mttncben,  terwfjl 
ook  „De  Apotheose  van  Hercules'*  in  het  Nieuwe 
paleis  te  Madrid  zeer  wordt  geroemd.  In  vele 
stukken  vervuilen  Vemus  FandewiOê  en  Bacehtu 
de  hoofdroL  Ook  heeft  hQ  tafereelen  geleverd 
van  Loi  en  zQne  dochters  en  van  Suzanna  in 
bet  bad.  ZQne  neiging  tot  het  zinnel0ke  open- 
baart zich  echter  vooral  in  de  Bacchustafe- 
reelen,  van  welke  13  door  de  graveemaald 
algemeen  zün  verspreid.  Z|)ne  tooneelen  van 
Satyrs  en  Nymphen  tintelen  van  levensgenot. 
Daurentegen  kon  hU  dramatische  onderwerpen 
op  eene  schrikwekkende  wOze  behandelen. 
De  voortreffelQkste  stukken  van  dien  aard 
zQn:  „De  Kruisiging  van  Petrus  (te  Keulen)**,  — 
„Juditb,  het  hoofd  van  Holofemea  van  den 
romp  scheidende*',  —  en  „De  kindermoord  te 
Bethlehem".  Aangenamer  indruk  maakt  h0, 
waar  hQ  aardsche  pracht  en  luister  voorstelt 
en  zoowel  zi|n  klenrgevoel  als  z0ne  mees- 
teriyke  nabootsing  van  verschillende  stoffen, 
alsmede  zffne  geniale  compositie  aan  den  dag 
legt.  Daartoe  leverde  de  „Aanbidding  der  Ko- 
ningen** een  uitmuntend  onderwerp,  dat  hO 
trouwens  ook  tot  twaalflnaal  toe  behandeld 
heeft,  voorts  de  levensgeechiedenis  van  Maria 


de*  JIMfci,  de  „Triomf  van  Keizer  Karel  V^* 
„De  Sultan  aan  het  hoofd  van  zQn  leger'*,  ens* 
Ook  het  vrooiyke,  onschuldige  kinderleven  had 
voor  hem  veel  aantrekkeiyks,  zooals  biykt 
uit  het  fnaXt  stuk  met  zeven  kinderen  inde- 
Pinacotheek  te  Mttncben.  Mede  als  dierenschil- 
der  bereikte  hQ  een  hoogen  trap  van  volkomen- 
heid, daar  hy  den  moed,  de  kracht  en  behendig- 
heid der  dieren  op  eene  treffende  wyne  wist  voor 
te  stellen.  Wy  vermelden  hier:  „Daniël  in  den 
leeuwenkuil**  en  „Simson,  die  een  leeuw  ver- 
worgt**,  alsmede  zyne  leeuwenjacbten  (te  Dres- 
den  en  te  Mttnchen)  en  zyne  wolvenjacht  (in 
de  verzameling  van  Lord  A$Umrton).  Van 
zyne  landschappen  werden  86  in  phiat  ge- 
bracht, en  men  ziet  daarin,  dat  hy  er  zich  op- 
toelegde,  de  natuurtafereelen  van  zyn  vader- 
land van  de  bevalligste  zyde  voor  te  stellen, 
zyne  genrestukken  dragen  den  stempel  van  eene 
geestige  opvatting  en  van  eene  vrye  behandeling. 
Van  ^ne  portretten  vermelden  wy  een  stuk 
in  het  paleis  Pttti  te  Florence,  bekend  onder 
den  naam  van  „De  vier  philosophen'*;  daarop> 
zyn  Justug  LiptUu^  Mugo  de  Gtoot^  Phüwpue 
Rubenê  en  de  kunstenaar  zelf  geplaatst,  voor- 
treffidiyk  zyn  ook  de  portretten  van  Rubens^ 
en  zyne  vrouw  op  het  kasteel  te  Windsor, 
alsmede  zyn  portret  op  het  kasteel  te  Blen- 
heim en  dat  van  zyne  vrouw  en  van  zyn  kind  te 
Mttnchen.  Bovenal  echter  roemt  men  het  por- 
tret van  doctor  van  Tuide»  in  de  Pinacotheek 
te  Mttnchen,  alsmede  dat  van  een  meisje  in 
de  verzameling  van  Bobert  Fed  te  Londen. 
Er  zyn  weinig  kunstenaars,  die  zoo  groeten, 
zoo  wegslependen  invloed  oefenden  op  hunne 
tydgenooten,  en  deze  invloed  van  Ruben» 
strekt  zich  uit  tot  alle  takken  der  schilder- 
kunst. Tot  zyne  vermaardste  leerlingen  be- 
hoorden: J.  Jordaens,  Tk,  van  Tnlden^  C.  de 
Orayer^  M,  Fepijn^  A,  Diepenbeeck^  C.  Sehmiy 
JB.  QnelUnue,  J.  van  Sgmonê,  F.  van  Mol  en 
J,  van  Hoeek.  Daarenboven  heeft  hy  eene 
school  gevormd  van  uitstekende  graveurs» 
zooals  J,  van  Rtdetoeriy  Fonüue  en  Vortter- 
many  terwyi  men  ook  van  Rmbens  zelve» 
eenlge  etsen  aantreft. 

Bubia  Tbair».,  zie  Meekrap. 

Bubiaceèn  is  de  naam  eener  tweezaad- 
lobbige  plantenfiunilie.  Zy  omvat  een  aantal  krui- 
den, maar  meerendeels  heesters  en  boomen  met 
ronde  of  vierkante,  vaak  knooplg  gelede  sten- 
gels. De  bladeren  zyn  tegenovergesteld,  de 
Bteunbladen  vry  of  met  de  basis  der  bladere» 
samengegroeid  en  soms  byna  geiyk  aan  deze, 
zoodat  zy  daarmede  schynbaar  een  krana 
vormen.  Deze  laatste  zyn  enkelvoudig,  gaaf, 
gestoeld  of  zittend.  De  bloemen  zyn  meestal 
volkomen,  regelmatig  en  in  byschermen,  aren 
of  hoofcUes  geplaatst  De  kelk  vormt  om 
den  bovenrand  van  het  onderstandig  vrucht- 
beginsel somtyds  een  aiigfeknotten,  gaven* 
somtyds  een  2-  tot  6-spletigen  of  getanden, 
overbiyvenden  of  afvaUenden  zoom.  De 
bloemkroon  staat  op  den  kelk;  zy  ia 
trechter-,  schotel-,  klok-  of  radvormig,  4-  tot 
6  spletig  met  geiyke  of  eenigszins  ongeiyke 
slippen.  De  meeldraden  staan  op  de  bloem- 
kroonbuis  en  wisselen  af  met  de  slippen 
van  deze;  zy  hebben  draad-  of  priemvormige 
helmdraden  en  2-hokkige  helmknoppen.  Het 
onderstandig  vrucbtbeginsel  bestaat  uit  2  of 
meer  vmchtbladen,  heeft  evenzoovele  hokken 


KÜBIACEËN— BUBIO  Y  DIAZ. 


125 


•en  ia  op  den  top  gekroond  met  eene  min  of 
meer  ontwikkelde,  Weeiige  BchQf  en  Tooraien 
van  een  stfjl  met  een  2-  of  meerspletigen 
stempel.  De  anatrope  of  amphitrope  zaadknop- 
pen komen  aflMnderigk  of  in  grooteren  ge- 
ttüe  in  ieder  hok  in  den  binnenkook  voor ;  zQ  kun- 
gen  ook  hangend  of  klimmend  weaen.  De 
vmoht  ia  eene  splitymeht,  eene  dooBvmcht, 
eane  bes  of  eene  steenbes  met  óen-  of  veel- 
sadige  hokken.  De  asaden  syn  op  den  rog 
bol  of  samengedrukt  en  bevatten  meestal 
een  dicht,  vleesig,  kraakbeenachtig  kiemwit 
en  eene  rechte  of  gekromde  Idem.  De  Babia- 
eeën  worden  verdeeld  in  2  onderafdeelingen:  de 
CaffMtceëm  met  éen-,  selden  tweezadige  vracht- 
hokken,  waartoe  vele  vreemde  en  alle  inland- 
sehe  geslachten  behooren,  en  de  Oinckonacein 
met  veelzadige  vrachthokken,  slechts  buiten- 
landsche  geslachten  omvattend.  Deze  familie 
telt  in  ongeveer  260  geslachten  nagenoeg 
1900  soorten,  welke  men  meerendeels  in  de 
keerkringslanden  aantreft.  Vele  onderscheiden 
zich  door  eigenaardige  alkaloïden  (chinine, 
chineonine,  caffeïne)  of  door  samentrekkende 
en  bittere  bestanddeelen.  Ook  bevatten  zU 
merkwaardige  organische  zuren  (chinaznnr, 
koffiezanr).  Men  vindt  in  deze  familie  belang- 
rijke geneeskrachtige  gewassen,  planten  voor 
dageiyksch  gebroik  en  andere,  die  verfatoflfen 
opleveren. 

Bubioo  (De),  een  grensrivier^e  tosschen 
CisAlpOnsch  GaUië  en  het  eigenlUke  ItaU6, 
aan  de  kost  der  Adriatische  Zee,  niet  ver 
van  Ariminom,  is  vermaard  door  den  over- 
tocht van  CbMor  in  49  vóór  Chr.,  waarmede 
de  burgeroorlog  een  aanvang  nam.  Hoewel 
een  Paasel|jke  bul  van  1756  besliste,  dat  de 
Babico  dezelfde  rivier  is  als  de  hedendaag- 
sche  Lnsa,  blQkt  het  toch  uit  de  afstanden 
der  Tabula  Pentingeriana,  dat  men  daarvoor 
eene  andere  rivier  moet  honden,  welke  ge- 
vormd wordt  door  de  Pisatello,  Fiuminioo 
en  Bngona. 

Bubidimn  (Bb),  een  alkalimetaal,  vindt 
men  in  de  natuur  sterk  verspreid,  maar  ner- 
gens in  groote  hoeveelheid.  Het  vergezelt  ge- 
woonltjk  het  kalium  en  komt  voor  in  lepidoliet, 
litiiionglimmer,  petaliet,  veldspaat  en  triphyl- 
lien,  alsmede  in  de  tot  nu  toe  voor  melafler 
en  amandelsteen  gehoudene  uitbarstingsge- 
steenten van  de  PiHlz  en  in  het  basalt  Het 
komt  wQders  voor  in  de  teelaarde  en  is  dus 
ook  voorhanden  in  de  asch  van  vele  plan- 
ten. Ook  vele  bronnen,  zooals  die  van  Dflrk- 
heim,  Ebensee,  Aussee,  Nauheim  enz.,  bevat- 
ten robidium.  Om  het  te  bereiden,  slaat  men 
een  mengsel  van  de  alkalimetaalchloriden , 
uit  gemelde  planten  bereid,  neer  met  platina- 
chloride;  daarna  maakt  men  gebruik  van  de 
verschillende  oplosbaarheid  der  dubbelzonten 
om  deze  te  scheiden,  ontleedt  het  verkregen 
rabidimnzout,  bereidt  hierait  koolzuur  rabi- 
dlum  en  scheidt  hieruit  het  metaal  af,  op 
geiyke  wUze  als  kalium  uit  koolzuur  kalium, 
met  behulp  van  koolstof.  Babidium  is  zoo  wit 
als  zilver  en  glansrOk;  het  heeft  een  soor- 
tel||k  gewicht  van  1,52*,  een  atoomgewicht 
van  85,2,  is  bU  10°  C.  nog  zoo  week  als  was, 
smelt  bg  88,5''  C,  verandert  by  gloeihitte  in 
eengroenachtig  blauwen  damp,  ozydeert  zeer 
sterk  in  de  luchten  ontleedt  het  water,  waar- 
bij, evenals  bg  kalium,  de  daarbQ  zich  ont- 


wikkelende waterstof  ontbrandt.  Koolzuur 
rabidinm  BbsCO^  vormt  kleurMoze,  smeltbare, 
waterhoudende,  in  water  genuüskeltlk,  maar 
in  alkohol  moeieigk  oplosbare  kristallen.  Het 
rabidinm  werd  in  1860  door  Bwuem  door 
middel  der  spectraalanalyse  ontdekt;  zUn 
spectram  onderscheidt  zich  door  donkerroode 
lynen,  welke  reeds  bg  aanwezigheid  van 
eene  uiterst  geringe  hoeveelheid  ohloorrabi- 
dinm  ontstaan. 

Bubini  (Qiovanni  Battista),  een  beroemd 
Itallaansch  zanger,  geboren  den  7den  April 
1795  te  Bomano  1^  Bergamo,  wekte  als 
kleermakersleerling  te  Bergamo  de  aandacht 
door  zgne  welluidende  stem,  erlangde  gele- 
genheid om  deze  te  oefenen,  werd  koorzanger 
en  trad  met  klimmenden  roem  op  in  bgna 
alle  groote  schouwburgen  van  zgn  vaderland. 
Sedert  1825  volbracht  hg  ook  kunstreisen,  be- 
paaldeigk  naar  Pargs  en  Londen,  en  in  1842 
met  Lint  naar  Dnitschland  en  Busland.  Bg 
het  klimmen  zgner  Jaren  begon  zgne  stem 
haren  klank  te  verliezen,  zoodat  hg  zich  allengs 
van  het  tooneel  verwgderde.  Hg  overleed  in 
zgne  geboorteplaats  den  2den  Blaart  1852,  een 
vermogen  van  3  millioen  flrancs  nalatend. 

Bubinstein  (Anton),  een  uitstekend  kla- 
vierspeler, geboren  den  SOsten  November  1829 
te  Wechwotynetz  bg  Jassy,  ontving  het  eerste 
onderwgs  in  het  klavierspel  van  zgne  moeder 
en  later  van  VUUnng  te  Moskon.  Voorts  kwam 
hg  op  eene  kunstreis  in  kennis  met  lAui, 
Nadat  hg  eenige  kunstrdzen  volbracht  had 
door  Zweden,  Engeland,  ons  Vaderland  en 
Duitschland,  wgdde  hg  zich  sedert  1845  te 
Berign  onder  de  leiding  van  Dtihm  aan  de 
studie  der  compositie,  vertoefde  van  1846 — 
1848  als  mnziekonderwgzer  te  Weenen  en 
te  Petersburg,  werd  in  1848  kamervirtuoos 
van  de  Grootvorstin  Sdena^  in  1860  kapel- 
meester der  Bussische  opera  te  Petersburg  en 
later  directeur  van  het  Keizerigk  conservato- 
rium aldaar.  In  1871  werd  hg  in  den  Bossi- 
schen  adelstand  opgenomen.  Enbvutmn  is  een 
uitstekend  kunstenaar.  Als  componist  was  hg 
schier  op  elk  gebied  op  eene  loffeigke  wgze 
werkzaam,  en  als  pianospeler  voert  hg  heer- 
schappg  over  een  repertorium,  dat  de  voort- 
brengselen van  alle  groote  meesters  omvat. 
Van  zgne  eigene  stukken  vermelden  wg  zgne 
symphonieen:  „Oceaan"  en  „Bichard  Hl*',  de 
opera^s:  „Het  verloren  paradgs*',  —  „De  to- 
renbouw van  Babel",  —  „Lalla  Bookh'*,  — 
„De  kinderen  der  heide",  —  „Feramors",  — • 
„De  Makkabeën",  —  „Toms  de  Gek",  — „Di- 
mltri  Donskoi",  --  „De  wraak",  —  en  „De 
Siberische  Jagers".  Voorts  schreef  hg:  „Don 
Qaixote",  benevens  een  groot  aantal  stukken 
van  kleineren  omvang  In  Maart  1885  deed 
hg  zich  weder  in  ons  Vaderland  hoeren  en 
werd  er  met  geestdrift  toegcdnicht.  —  Ook 
zgn  broeder  Nieola%$  was  een  uitstekend 
klaviervirtuoos,  werd  directeur  van  het  conser- 
vatorium te  Moskon  en  overleed  te  Pargs  den 
28sten  Maart  188^. 

Bubio  y  Diaz  (Vicente),  een  Spaansch 
schrgver,  geboren  in  1836  te  SeviUa,  bepaalde 
zich  tot  de  beoefening  der  wis-  en  natuurkun-- 
dige  wetenschappen  en  verwierf  door  zgne 
geschriften  over  chemie  en  over  verschillende 
takken  der  wiskunde  groeten  roem.  Hg  is 
thans  directeur  van  het  Istituto  provincial  de 


126 


RUBIO  T  DIAZ-BttCKERT. 


Cadli  en  preddent  van  de  KoninklUke  Aca- 
démie van  W^Dsehappen  aldaar,  alsmede  lid 
▼an  ondencheideiie  geleerde  genootaohappen. 
Op  last  der  proTineie  vertegenwoordigde  h0 
haar  op  de  tentoonstelling  te  Londen  en  te 
FEnrtls  en  was  in  1876  president  der  Jary, 
belast  om  de  binnen-  en  boitenlandsche  ge- 
sehriften  over  de  middelen  tot  opbeuring  der 
ntfrerheid  te  ondenoeken.  ZQne  wetenschappe- 
Itjke  leerboeken  lyn  op  vele  scholen  in  Spanje 
en  op  Coba  ingevoerd.  Voorts  vermelden  wQ 
van  atlno  geschriften:  ^Estndios  sobre  la 
evocaeion  de  los  espiritns",  —  en  tot  sOne 
gedichten,  in  tgdBchriften  verstrooid,  behoort 
de  legende:  „Adelma*'  en  „Una  comedia  de 
aflcionadoe**. 

Bubus,  zie  Braambei. 

Bucellai  (Qiovanni),  een  ItaHaansch  dich- 
ter, geboren  te  Florence  den  20sten  October 
1475,  werd  in  1494  als  bloedverwant  der 
Medici  met  dezen  verbannen  en  toefde  vervol- 
gens te  Bome,  waar  hQ  zich  met  het  beoefe- 
nen der  dichtkunst  onledig  hield.  In  1612 
keerde  htf  met  de  Medid  temg  naar  Florence 
en  bekleedde  er  onderscheidene  eervolle  be- 
trekkingen, die  hg  echter  bQ  de  benoeming 
van  zQn  neef  Leo  X  tot  paos  nederlegde,  om 
in  den  geesteigken  stand  te  treden.  De  Fans 
riep  hem  aan  zQn  Hof  en  zond  hem  vervol- 
gens als  nnntins  naar  Frangots  I,  koning  van 
Frankryk.  De  dood  van  Leo  beroofde  hem 
van  het  uitzicht  op  den  cardinaalshoed,  maar 
Clement  VII  benoemde  hem  tot  gouverneur 
van  den  Engelsburg.  H0  overleed  in  die  be- 
trekking in  1625.  Zgne  „Bosmunda  (1626)" 
is  naast  de  „Sofonisba''  van  Tristino  het  oudste 
Italiaansche  treurspel.  Ztjn  „Oreste"  daaren- 
tegen is  niet  veel  anders  dan  eene  verwaterde 
navolging  der  „Iphigenia"  van  JBur^Mee,  ZQn 
roem  als  dichter  borust  intusschen  hoofzake- 
lyk  op  zyn  leerdicht  over  de  btjen:  „Le  api 
(1683  en  later)*V  eene  vrije  navolging  van  het 
4de  boek  der  „(ïeorglca"  van  Virffüitu.  Zyne 
gezameniyke  werken  verschenen  in  1772. 

Bnohonnet  (Louis),  president  van  het 
Zwitsersche  Eedgenootschap  voor  het  jaar 
1883,  werd  geboren  in  Engeland  den  18den 
April  1834,  ontving  zgne  opleiding  te  Lau- 
sanne,  studeerde  er  in  de  rechten,  voltooide 
zQne  studi6n  in  Engeland  en  te  Parfls  en 
vestigde  zich  in  Zwitserland  als  advocaat  In 
1868  werd  hy  lid  van  den  Groeten  Baad  in 
Waadtland,  in  1866  leider  der  radicaal-demo- 
cratische partg  en  in  1868  lid  van  den  Staats- 
raad, waar  men  hem  in  1873  tot  voorzitter 
koos.  Als  hoofd  van  het  departement  van 
Openbaar  Onderwtls  en  van  Oorlog  leverde 
hO  belangrtlke  wetsontwerpen  in,  leidde  in 
1873  de  onderhandelingen  tot  vereeniging  der 
verschillende  BpoorwegmaatschappQen  in  wes- 
telijk Zwitserland  en  zorgde  door  zQne  be- 
moeiingen te  Partjs,  dat  de  Jougnespoorweg 
tot  stand  kwam.  Ofok  andere  nuttige  zaken 
werden  door  hem  bevorderd.  In  1881  bekleedde 
hy  in  den  Nationalen  Baad  de  betrekking  van 
vice  president,  werd  nogmaals  in  den  Bonds- 
raad gekozen,  waar  hy  zich  eerst  met  de 
portefeuille  van  Handel  en  Landbouw  en  later 
met  die  van  Justitie  en  Politie  belastte.  In 
December  1881  werd  hy  tot  vice  president  en 
in  December  1882  tot  president  van  het  Eed- 
genootschap benoemd.  Nadat  hy  in  1884  op- 


gevolgd was  door  WeM  nam  hQ  als  lid  voor 
het  canton  Waadt  weder  zitting  in  den  Bonds- 
raad. 
Bttokert.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
Friedriek  Bikikert,  een  uitstekend  Duitseh 
dichter.  Hy  werd  geboren  den  16den  Mei  1788 
te  Schweinfürt,  studeerde  te  Wttrzburg  in  de 
rechten,  maar  bepaalde  zich  vooral  by  de  beoefe- 
ning der  letteren  en  vestigde  zieh  te  Wttra- 
burg.  Nadat  zyne  «Jugendlieder"  in  het  licht 
verschenen  waren,  schreef  hy:  zyne  „Gtohar- 
nischte  Sonette",  —  „AmarvUis*',  — |  „Agnes* 
Todtenfeier**,  —  „FOnf  Mftrlein"  enz.  In  1814 
leverde  hy  onder  den  naam  van  Freimmnê 
Beimar  zyne  „Deutsche  Gedichten".  Twee 
Jaar  later  belastte  hy  zich  met  de  redactie 
van  het  dichteriyk  gedeelte  van  het  «Mor- 
genbiatt"  van  Cóita.  Te  Stuttgart,  waar  hy 
zich  vervolgens  gevestigd  had,  zond  hy  den 
„Kranz  der  Zeit  (1817)"  en  „Napoleon,  eine 
politische  Komddie  (1816-1818)"  in  het  licht 
In  1817  begaf  hy  zich  naar  ItaU«,  waar  hy 
geruimen  tyd  te  Bome  den  omgang  genoot 
van  uitstekende  kunstenaars.  Na  zyn  terug- 
keer vertoefde  hy  by  afwisseling  ten  huize 
^ner  ouders  te  Ebem  in  Franken,  te  Coburg, 
NOmberg  en  elders,  totdat  hy  door  zyn  hu- 
weiyk  in  het  bezit  kwam  van  een  bevallig 
landhuis  te  Neusesz  by  Ooburg,  waar  hy  het 
grootste  gedeelte  zyner  latere  Jaren  sleet  In 
1826  werd  hy  hoogleeraar  in  de  Oostersche 
taal  en  letterkunde  te  Erlangen.  By  voorkeur 
trouwens  vertoefde  hy  met  zyne  verbeelding 
in  het  Oosten  en  schreef:  „Die  Yerwandlun- 
gen  des  Abu  Seid  von  Serug  oder  die  Maka- 
men  des  Hariri  (1826;  5de  druk,  1876)",  — 
„Nal  und  Dami^anti,  eine  Indische  G^eschiohte 
(1828;  6de  druk,  1874)",  --  „Hebrttische  Pro- 
pheten  (1881)",  —  „Schiking,  chinesisches  Lie- 
derbuch  (1883)",  —  „Morgeniandische  Sagen 
und  Geschichten  (1887,  2  dln)",  —  „Erbau- 
liches  und  Beschauliches  ausdemMorgenlande 
(1887-  1888,  2  dln)",  ~  „Bestem  und  Suhrab 
(1888 ;  2de  druk,  1846)",  —  „Brahmanische 
Erzfthlungen  (1889)",  —  „Leben  Jesu.  Evan- 
geliënharmonie in  gebundener  Bede  (1889)", 

—  „Amrillais,  der  Dichter  und  KOnig  (1843)", 

—  „Hamftsa  oder  die  ültestenarabischen  Yolks- 
lieder  (1846,  2  dln)"  enz.  Na  de  troonbe- 
klimming  van  IHedru^  WUkelm  IV  werd 
BMekert  in  1841  naar  Beriyn  geroepen,  doch 
hy  gevoelde  er  zich  niet  op  zyn  gemak,  zoo- 
dat hy  in  1848  voor  goed  naar  zyn  buiten- 
verbiyf  terugkeerde.  Van  zyne  gedichten  ver- 
melden wy  nog:   „Oestliche  Bosen   (1822)", 

—  „Hans-  und  Jahreslieder  (vervaardigd  in 
1882—1889)",  —  „LiebesfMlhling  (1821;  10de 
druk,  1876)"  —  en  „Die  Weishelt  der  Brah- 
manen (1886-1839,  6  dln;  9de  druk,  1876)". 
Van  minder  belang  zyn  de  dramatische  stuk- 
ken: „Saul  und  David  (1844)",—  „Herodes 
der  Grosze  (1844)",  —  „Kaiaer  Heinrieh  IV 
(1846,  2  dln)",  —  en  „Christoforo  Oolumbo 
(1846)".  Hy  overleed  den  31sten  Januari  1866 
te  Neusesz,  waar  in  1869  een  gedenkteeken 
te  zyner  eer  verrees.  Zyne  gedichten  onder- 
schelden zich  door  rykdom  van  denkbeelden 
en  door  sieriykheid  van  taal;  behalve  het 
meesterschap  over  deze  laatste  bezat  hy  de 
gave,  de  ideeën,  met  het  oog  des  geestes 
waargenomen,  in  een  aanschouweiyken  vorm 
voor  te  stellen,  zyne  gedichten  werden  by 


BttCKEBT—RüDOLP. 


127 


herhaUog  gemaeniyk  uitgegeven. 

LeopM  ImmmmU  Eü^okêH,  een  ▼erdienatelSk 
ProteetantBch  godgeleerde.  HQ  werd  geboren 
In  1797  te  Groetbennersdorf  in  de  Oberlanaits, 
8tadeerde  te  Leipsigy  werd  in  1844  boogleeraar 
te  Jena  en  overleed  aldaar  den  9den  Aiwil 
1871.  HU  beeft  belangrijke  commentaren  ge- 
leverd op  de  merkwaardigste  brieven  van 
FmUm»,  -  alsmede  ,,Theologie  (1851—1852, 
2  dln)",  —  nI>M  Abendmabl  (1856)'\  —  en 
^Der  BationalismoB  (1858)'*. 

HmMfiek  Rüekerty  een  Doitsob  gesobiedsohrll- 
ver  en  beoefenaar  der  Oermaanscbe  letterkunde. 
Htt  werd  geboren  te  Cobnrg  den  14den  Febru- 
ari 1828,  studeerde  in  1840—1844  te  Erlangen, 
Bonn  en  Berltfn  in  de  letteren,  vestigde  sich 
als  privaatdocent  te  Jena,  werd  in  1852  boog- 
leeraar te  Breslan  en  overleed  aldaar  den 
Uden  September  1875.  Van  zUne  geschriften 
vermelden  wQ:  „Annalen  der  deutschen  Ge- 
sebichte  (1850,  3  dln;  2de  druk,  1861,  vervolgd 
in  1878)*',  —  .Gescbichte  des  Mittelalters 
(1852)",  —  „Gesohiohte  der  Neuzeit  (1854)",-- 
„AUgemeine  Weltgeeohichte(1861)",--„Lehr- 
buob  der  Wdtgeschichte  in  organiscber  Dar- 
BteUuBg  (1857,  2  dln)",  —  „Kulturgeschichte 
des  deutschen  Volks  in  der  Zeit  des  Ueber- 
gangs  ans  dem  Heidenthum  in  das  Christen- 
thum  (1858  en  1854,  2  dln)",  —  uitgaven  van 
geschriften  der  Oud-Doitsche  letterkunde,  zoo- 
als:  „Lobengrin",  „König  Bother",  „Heliand", 
enz.,  -  en  „Geschichte  der  neuhochdeutsehen 
Sohriftsprache  (1875,  2  dln)". 

Budbeok  (01of)t  een  vermaard  Zweedsch 
gekarde,  geboren  den  ISden  September  KïSO 
te  Westerns  in  Westmanland,  legde  zich  toe 
op  het  verkrQgen  van  algemeene  kennis  en 
verwierf  op  21-jarigen  ouderdom  reeds  groeten 
roem  door  de  ontdekking  der  Ijnnphatische 
vaten.  HQ  werd  hoogleeraar  in  de  krnidkunde 
en  later  in  de  ontleedkunde  aan  de  universiteit  te 
Ups^  en  overleed  den  15den  December  1702. 
Ztfn  belangrgkst  geschrift  is  getiteld:  „Atland 
eUer  Manbeim,  Atlantiea  sive  Manheim,  vera 
Japheti  posterorum  sedes  et  patria  (1675 — 
1698,  3  dln)".  —  ZQu  zoon  Olof,  geboren  den 
15den  Maart  1660,  verwierf  den  vaderiyken 
leerstoel,  werd  in  den  adelstand  opgenomen, 
leverde:  ,jApponia  illustrata  (1701)"  en  „Ich- 
thyotogia  UbUca  (1705-1722)"  en  overleed 
den  238ten  Maart  1740. 

Büdeaheiin,  een  stadje  met  ruim  3400 
inwonerS)  in  het  Pruisische  district  Wieebaden, 
aan  de  Bgn  tegenover  Bingen  en  aan  den 
spoorweg  van  Wiesbaden  naar  Oberiahnsteln 
gelegen,  is  vermaard  door  zyne  voortreffelijke 
wgngaarden,  die  eene  uitgebreidheid  hebben 
van  210  Ned.  bunder.  De  beste  soorten  z|)n 
er:  Bfldesheüner  Berg,  —  Hinterhaus,  —  en 
Bottland. 

Budhart  (Ignaz  von),  een  Beieraeh  staats- 
man, geboren^  den  Uden  Maart  1790  te  Weisi- 
main  in  Opper-Franken,  studeerde  te  liandshut 
in  de  reehtmi,  werd  in  1811  geplaatst  aan  de 
universiteit  te  Marburg,  schreef  eene:  „Ge- 
sehiehte  der  Landstftnde  in  Bayem  (1817)" 
en  aanvaardde  eene  aanzienl0ke  betrekking 
te  Mfbichen.  Twee  Jaar  daarna  werd  hQ  er 
ministerieel  adviseur  bQ  het  departement  van 
Financiën  en  lid  van  de  Académie  van  We- 
tenschappen, in  1823  directeur  der  „Finanz- 
kammer"  bj)  de  regeering  te  Bayreuth  en  in 


1826  te  Begensburg.  Hg  schreef  voorts:  „Ueber 
den  Zustand  Bayems  (1826-^1827,  3  dln)" 
werd  meermalen  tot  vertegenwoordiger  geko- 
zen, ontving  in  1882  adeldom  en  begaf  zich 
voorts  als  commissaris-generaal  en  als  regee- 
ringspresident  naar  Passau.  In  1886  werd  htf 
staatsraad  in  Beierschen  dienst,  minister  van 
Binnenlandsche  Zaken  en  voorzitter  van  den 
Baad  van  den  Koning  van  Griekenland.  Hy 
nam  echter  weldra  ^n  ontslag  en  overleed 
te  Triest  den  Uden  Mei  1885.  ^ZQn  jongere 
broeder,  Chofy  Thomas  Smdhart,  geboren  te 
Weiszmain  den  27sten  Maart  1792,  studeerde 
in  de  rechten  te  Erlangen  en  te  Landshut, 
werd  in  1827  professor  aan  het  lyceum  te 
Hamberg,  in  1847  professor  in  de  geschie- 
denis te  Mttnchen  en  aanvaardde  er  in  1855 
de  betrekking  van  archivaris  van  het  Bps- 
archief.  Hjj  overleed  aldaar  den  lOden  Decem- 
ber 1860.  Van  z0ne  geschriften  noemen  wQ: 
„Thomas  Morus  (1828)",  —  en  „Aelteste  Ge- 
sehiehte  Bayems  (1841)". 

Büdiger  (Fedor  WasiUewit^,  graaO,  een 
Bussisch  generaal,  geboren  omstreeks  hetjaar 
1780,  trad  reeds  vroeg  in  dienst  en  voerde  in 
1812  en  1814  in  Duitschland  en  Fraakrgk 
als  generaal-m^oor  bevel  over  eene  brigade 
huzaren  van  het  korps  van  Wittsfmuieim.  In 

1827  en  1828  streed  hg  met  roem  in  den 
oorlog  tegen  de  Turken,  alsmede  in  1831  in 
Polen.  Hg  werd  generaal  der  kavallerie, 
voerde  in  1885  bevel  over  het  Bussische  leger 
bg  Kallsch  en  bezette  in  1846  Krakau.  Ge- 
durende den  Hongaarsehen  veldtocht  van  1849 
vocht  hg  bg  Waitzen  en  Debreczin,  vervolgde 
Oörsiei  naar  Arad  en  sloot  met  hem  de  ciH[)i- 
tulatie  van  Vilagos.  In  1840  werd  &g  Ud  van 
den  Bgksraad,  vertrok  in  1854  als  gouverneur 
naar  Warschau,  zag  zich  in  1855  benoemd 
tot  chef  der  garde  en  overleed  te  Karlsbad 
den  228ten  Juni  1856. 

Budolf ,  in  het  oud-Hoogduitsch  RtwMLf 
(Boem wolf).  Onder  dezen  naam  vermelden  wg : 

Benige  Dwimike  Kmtmê  en  Kwiimgm^  na- 
meigk: 

BiÊdolf  MM  Sekwaben,  tegenkoning  van  JSTah- 
drik  IV  en  een  zoon  van  Graaf  Ktmd  wm 
Mkeimfeldem.  Hg  schaakte  in  1057  Jlo^At^  de 
elfjarige  dochter  van  Keizerin  4^fMt,  uit  een 
klooster  en  noodzaakte  deze  alzoo ,  niet  alleen 
hare  toestemming  te  geven  tot  zgn  huweigk 
met  Matküdoy  maar  ook  hem  het  hertogdom 
Schwaben  af  te  staan  en  het  bestuur  over 
Bourgondid  op  te  dragen.  Niettemin  plaatste 
hg  zich  reeds  in  1066  aan  het  hoofd  van  de 
samenzwering  der  Vorsten  tegen  Hendrik  IV 
en  poogde  zelf  de  Kroon  te  verwerven.  Vooral 
gedurende  den  opstand  der  Saksers  in  1073 — 
1075  gedroeg  hg  zich  op  eene  trouwelooze  en 
dubbeihartige  wgze,  maar  had  geen  moed  tot 
een  openigk  verzet.  Hg  nam  deel  aan  den 
veldtocht  van  Hendrik  tegen  de  Saksers  in 
1075  en  streed  aan  het  hoofd  der  Schwaben  in 
den  slag  bg  Hohenburg.  Nadat  echter  in  1076 
Hendrik  IV  door  Paus  Gregoritu  VII  in  den 
ban  was  gedaan,  riepen  onderscheidene  Vor- 
sten, waaronder  ook  Brndolf^  een  Bgksdag 
bgeen,  om  den  Koning  af  te  zetten  en  een 
opvolger  te  kiezen.  Wegens  de  onderwerping 
van  Hendrik  werd  de  verkiezing  uitgesteld 
tot  in  het  vooijaar  van  1077;  zg  had  plaats 
den  15den  Maart,  en  schoon  Hendrik  van  den 


128 


EUDOLP. 


ban  ontheven  was,  viel  de  keos  op  JBudoJ/;  na- 
dat deie  aftlaad  had  gedaan  Tan  de  inveetitnnr 
der  binchoppen  en  het  kiesrecht  der  Vorsten 
erkend  had.  Thans  echter  week  de  voorspoed 
van  zyne  sBde.  Zelft  in  s||n  eigen  hertogdom 
vond  h0  vyanden ,  soodat  hfl  zich  genoodsaakt 
sag,  zyne  toevlucht  te  nemen  tot  de  Saksers. 
Deie  schaarden,  door  haat  tegen  Sendrik 
gedreven,  sich  getronw  aan  zyne  igde, 
en  ook  de  Panseigke  legaten  b^i^nnstigden 
den  „Papenkoning".  Lang  woedde  de  burger- 
oorlog flonder  tot  eene  beslissing  te  komen. 
Wél  behaalde  BmMf  meer  dan  éene  over- 
vfinning,  zoodat  h0  door  Chrêgoruu  VII  als 
wettig  Koning  werd  erkend,  —  wél  zege- 
praalde hg  den  15den  October  1808  bO  Mölsen, 
niet  ver  van  Meiseburg,  maar  verloor  er  de 
rechterhand  en  ontving  eene  doodeigke  wonde 
in  den  onderbuik,  zoodat  hQ  den  volgenden 
dag  overleed. 

Bmdclf  I  WM  J7aM«r^,  oudsten  zoon  van 
Graaf  AUtreckt  IV  van  Sébêmrg  en  van 
SmiMng  wm  JTjfèiM:^.  ^0  ^^^  geboren  den 
2den  Mei  1218  op  het  kasteel  Limburg  in  de 
Breisgau,  vergezelde  in  1241  zyn  doopvader, 
Keizer  JVvdtfrUf  JJ,  naar  Italië  en  ontving 
aldaar  den  ridderslag.  Nadat  zyn  vader  in 
Palaestina  bezweken  was ,  kwam  TMtAf  in 
het  bezit  van  de  helft  van  het  graafschap 
Hi^burg  in  Zwitserland.  Door  zQn  huweigk 
met  QHftnMa^  eene  dochter  van  Qraaf 
BerthM  vam  MokmiUrg  e»  Maigerloch  vermeer- 
derde hS  zyne  bezittingen  met  het  kasteel  Orten- 
burg  en  met  onderscheidene  goederen  in  den 
Elzas.  In  1249  deed  ImnooêrnHms  IV  hem  in  den 
ban,  omdat  Bmdolfeen  aanhanger  was  van  Keizer 
Frêi&rik  IIj  —  en  nogmaals  in  1254,  omdat  hQ 
het  jaar  te  voren,  strQdende  tegen  den  bisschop 
van  Basel,  eene  voorstad  van  deze  plaats  aan 
de  vlammen  had  pr||s  gegeven.  In  herhaalde 
veeten  vergrootte  hQ  de  bezittingen  van  zUn 
Huis.  Als  bondgenoot  van  Straatsburg  over- 
won hg  den  bisschop  dier  stad,  Wolikm  von 
0€rMiêók,  bti  Hausbergen  in  een  open  veld- 
slag (1262).  Na  den  dood  der  Graven  wm 
K^wrgj  zQne  neven,  verkreeg  hQ  in  1266  ook 
dit  graaitehap  en  werd  alzoo  de  machtigste 
Vorstin  Schwaben  en  Opper-Bourgondië.  Terwgi 
hg,  op  nieuw  oorlogende  tegen  den  bisschop 
van  Basel,  deze  stad  beleerde,  ontving  hg 
de  tgding,  dat  hg  den  29sten  September  1278 
te  Frankfort  gekozen  was  tot  Duitsch  koning. 
TTtffMT  tan  Bppmutémy  aartsbisschop  van 
Mainz,  die  op  eene  reis  door  Zwitserland  naar 
Rome  Budolf  had  leeren  kennen,  wist  de 
aandacht  der  Keurvorsten  op  hem  te  vestigen. 
Beeds  den  '24sten  October  werd  hg  te  Aken 
gekroond.  Hg  was  een  ridderigk  en  godvruch- 
tig Vorst,  die  zich  onderscheidde  doorgezond 
verstand  en  groeten  gver.  Hg  bezat  eene 
lange,  magere  gestalte  en  een  adelaarsneus, 
maar  had  voor  *t  overige  een  zeer  eenvoudig 
voorkomen.  Om  de  goedkeuring  van  den 
Paus  op  deze  verkiezing  te  verkrggen,  moest 
Bmdaf  alle  door  OUo  IV  en  Fredêrik  II 
verleende  inwilligingen  op  nieuw  bevesti- 
gen. De  Koning  begverde  zich  in  de  eerste 
plaats,  om  het  vuistrecht  te  vernietigen.  Toen 
op  de  door  hem  daartoe  uitgeechrevene  Bgks- 
dagen  te  Nflmberg,  Wflrzburg  en  Augsburg 
Koning  Ottokar  van  Bohemen  niet  verscheen, 
deed  Bmdolf  hem  den  256ten  Juni  1276  in  den 


Bgksban  en  trok  aanstonds  door  Beleren  heen 
naar  Oostenrgk.  De  iMvolking  ontving  hem 
met  goiuich,  doch  Weenen  bood  weerstand. 
Vóór  deze  stad  sloot  Bndolf  met  Oetohar  eene 
overeenkomst,  volgens  welke  de  Koning  van 
Bohemen  Oostenrgk,  Stiermarken,  Carinthië 
en  Krain  aan  het  Bgk  zou  teruggeven  en 
Bohemen  in  leen  ontvangen.  Intusschen  ver- 
brak Oüokar  reeds  in  1277  den  vrede,  maar 
verloor  den  26sten  Augustus  1278  op  het 
Marchfeld  bg  Hainburg  den  slag  en  het  leven. 
Emdolf  liet  Bohemen  in  het  bezit  van  JVmtd^ 
den  mindeijarigen  zoon  van  Ottokar;  Oosten- 
rgk, Stiermarken  en  Kraïn  kende  hg  toe, 
met  goedvinden  der  Keurvorsten,  aan  ^ 
zoon  AlbfdMj  en  Carinthië  aan  Graaf  Mnn- 
hard  van  T^rol.  Nu  wgdde  hg  al  zgne  krach- 
ten aan  het  herstel  van  den  blnnenlandschen 
vrede.  Beeds  in  1281  had  hg  op  eeuBgksdag 
te  Nflmberg  de  vaststelling  van  een  landvrede 
voor  Franken  doorgedreven  en  den  duur 
daarvan  op  6  Jaren  bepaald.  In  1286  werd 
dezelfde  maatregel  verordend  voor  Schwaben  en 
Beieren,  en  in  1287  volbracht  hg  het  werk 
des  vredes  op  groote  schaal  door  de  vemira- 
wing  van  deS^kswet  van  Kainz,  «Tgekondigd 
door  Fredêrik  IL  Vele  roofiloten  werden  ver- 
woest en  de  ridders,  die  den  vrede  verstoorden, 
met  geweld  tot  rust  gebracht  Ook  in  het 
noordeigk  gedeelte  des  lands  wilde  hg  het 
aanzien  van  het  Keizerigk  gezag  herstellen  en 
riep  te  Erfürt  een  groeten  Bgksdag  bgeen,  die  In 
Deceml>er  1289  geopend  werd  en  tot  in  het 
volgende  Jaar  duurde.  Nadat  hier  de  algemeene 
landvrede  door  de  Vorsten  bezworen  was, 
zorgde  de  Koning,  dat  hg  stipteigk  gehand- 
haafd werd.  Alleen  in  Thttringen  werden  meer 
dan  60  roo&loten  vernield  en  29  ridders 
als  roevers  terecht  gesteld.  Nadat  BudcHf  in 
1291  ter  bevestiging  van  den  landvrede  een 
Bgksdag  gehouden  had,  riep  hg  te  Frankfort 
een  tweeden  bgeen,  om  ^n  zoon  Aïbreeki 
tot  keizer  te  doen  kiezen,  doch  de  Keur- 
vorsten weigerden,  zich  derwaarts  te  begeven. 
Toen  hg  te  Germersheim  zgn  einde  voelde 
naderen,  begaf  hg  zich  naar  Spiers,  de  be- 
graaftilaats  van  onderscheidene  Keizers,  en 
stierf  aldaar  den  16den  Juli  1291.  Hg  heeft 
zich  vooral  door  het  krachtig  handhaven  van 
den  blnnenlandschen  vrede  verdiensteigk  ge- 
maiÜLt. 

Bmdolf  IIj  een  zoon  van  MaximiUaan  II 
en  van  Maria  wm  Ootienr^kf  eene  dochter 
van  JCard  V.  Hg  werd  geboren  te  Weenen 
den  18den  Juli  1652,  ontving  zgne  opvoeding 
in  Spanie,  werd  in  1672  koning  van  Hon- 
garge,  in  1676  koning  van  Bohemen  en  van 
Duitschland  en  beklom  den  ISden  October 
1676,  na  den  dood  zgns  vaders,  den  Keizer- 
igken  troon,  waarna  hg  zgn  zetel  vestigde  te 
Praag.  Hg  was  stompzbinig  en  traag,  en  toch 
hoogst  nagverig  op  zgne  waardigheid,  van 
welke  hg  zich  eene  ovwdrevene  voorstelling 
vormde.  Toen  hg  opmerkte,  dat  de  wer^d 
weinig  gezind  was,  om  aan  zgne  verregaande 
eischen  te  gemoet  te  komen,  bepaalde  hg 
zich  tot  den  kring  zgner  luimen  en  liefheb- 
bergen, maar  ontvlamde  in  toom,  zoodramea 
eenig  gezag  aan  zgne  handen  wilde  ontne- 
men. Hg  verzamelde  allerlei  kunstgewroehten 
en  wetenschappeigke  zeldzaamheden,  stichtte 
eene  groote  stoeterg,  deed  prachtige  tuinen 


BUDOLF-BÜE. 


129 


aanleggen,  en  wgdde  lich  aan  de  gondmakerO 
ea  de  sterrenwiehelarli.  Intonohen  stelde  hy 
7)f€ko  Srakê  en  KepÜur  In  de  gelegenheid, 
linnne  naiporingen  voort  te  letten.  Het  beleid 
der  saken  liet  hy  over  aan  onwaardige  gon- 
«tcdingen,  die  sOne  uitspattingen  en  lyne  vrees 
voor  den  dood  ato  middelen  besigden,  om  hem 
ie  beheenehen.  Hy  veroorloofde  en  bevorderde 
aelft  het  toenemen  der  Spaansch-JeanïetiBche 
veactie,  waardoor  de  godsdiensttwisten  wer- 
den aangevnord.  Alleen  in  den  erfopvolgings- 
«bryd  over  Golik  nam  hy  doortastende  maat- 
cegelen,  om  aan  lyn  neef,  den  Aartshertog 
Lêopdld^  een  vorstendom  te  beiorgen.  Hy  was 
4e  eer^  die  aan  syoe  broeders  geldeiyke 
toelagen  (apaaages)  uitkeerde  in  plaats  van 
hon  gedeelten  van  het  aartshertogdom  Oos- 
tanryk  toe  te  kennen.  De  Oostenryksche  lan- 
den waren  onder  syn  bewind  aan  de  grootste 
verwarring  ter  prooi.  Door  den  inval  van  den 
Pa^ia  van  Bosnifi  in  Croatifi  in  1591  ontstond 
een  nienwe  oorlog  tegen  de  Turken,  waarin 
deie  in  1598  en  1594  Sigeth  en  Raab  ver- 
overden, waarna  Mokautmed  III 'm  1596  Aarts- 
hertog MaximiUaam  eene  gedachte  nederlaag 
toebracht  Ook  Hongarye  en  Siebenbargen  kwa- 
men in  opstand  en  Stepham  Boc9kay  mkte 
aegevierend  voorwaarts  in  Oostenryk,  Stier- 
marken en  Moravië.  Toch  bleef  Rudolf  wer- 
kloos, zyne  broeders  en  neven  moesten  zich 
derhalve  met  de  saken  bemoeien.  MMhvu 
sloot  in  1606  op  eigen  geiag  vrede  met  Mo- 
huKÊmei  Illy  ontnam  met  geweld  van  wape- 
nen in  1608  aan  UuMf  de  Kroon  van  Hon- 
garye, alsmede  Oostenryk  en  lioravi6,  nam 
^ndeiyk  den  20sten  Maart  1618  zelfé  Praag 
in  bezit  en  noodzaakte  RudUfy  tegen  een 
Jaargeld  van  400000  florynen  de  Kroon  van 
Bohemen  neder  te  leggen,  nadat  de  Boheem- 
•ehe  Standen  hem  reeds  den  9den  Juli  1609 
den  m%|estdtsbrief  hadden  afgeperst.  Na  vormde 
Brndólf  het  avontonriyke  plan  om  met  halp 
der  Evangelische  Unie  de  verloren  Kronen 
te  herwinnen,  maar  hy  overleed  ongehawd 
eeo  20sten  Januari  1612  en  werd  door  syn 
broeder  MatUMat  opgevolgd. 
Komagem  van  Bowrgandiëj  nameiyk: 
'BmMf  L,  een  lOon  van  QmaXKoêwraadvan 
Amxmm.  Hy  werd  in  888  door  de  aanzleniy- 
ken  des  Umds  tot  Koning  aitgeroepen  en 
door  Keizer  Arnmlf  in  ^ne  waardigheid  be- 
vestigd. Na  eene  vreedzame  regeering  overleed 
hy  op  den  25Bten  October  912.  —  Hy  werd 
opgevolgd  door  zyn  zoon  Eudolf  11^  die  ge- 
ftedig  oorlog  voerde  om  syoe  heerschappy  uit 
te  breiden.  In  921  door  Adcdbert  vom  Ivrea 
op  den  troon  van  Italië  geplaatst,  versloeg 
hy  zyn  tegenstander  Bêrmkfanmg  in  928  by 
Firenaoola,  verliet  Italië  in  924  en  deed 
daarvan  atbtand  in  938  ter  gunste  van  Stiffo 
«M  ProoMOff,  waarvoor  hy  laatstgenoemd  ge- 
bied in  ruil  omtving.  Hy  overleed  den  Uden 
JuU  937.  —  zyn  kleinzoon  RudUf  III.  over- 
leden den  6den  September  1082,  was  de  laatste 
onaf hankeiyke  koning  van  Bourgoadië. 

Budolf,  aartshertog  en  kroonprins  van 
Oostenryk,  geboren  den  2lBten  Augustus  1858. 
Hy  ia  de  eenlge  zoon  van  Keizer  Franz  JoHmh, 
genoot  eene  degeiyke  opvoeding,  werd  in  1877 
meedeijarig  verklaard  en  trad  het  volgende 
laar  in  krygsdienst  In  1880  werd  hy  generaal- 
mit|oor  en  in  1883  lnitenan^veldmaarsohalk. 

xm. 


Den  lOden  Mei  1881  is  hy  gehuwd  met  prinses 
Siêpkamiój  eene  dochter  van  den  Koning  van 
België.  Ëy  schreef:  Fttufsehn  Tage  auf  den 
Donau  (1881;  2de  druk,  1885)**,  —  en  „Eine 
Orientreise  (1885)''.  Voorts  is  hj)  medewerker 
aan  „Die  Oesterreichisch  Ungarische  Monar- 
chie in  Wort  und  Bild  (1885  enz.)**. 

Budolphijnsohe  tafels,  alzoo  genoemd 
naar  Keizer  Budolf  II,  noemt  men  de  sterren- 
kundige berekeningen  van  den  loop  der  be- 
melliohamen,  door  Kepler.  Zie  voorts  onder 
Kepler. 

Hudolphi  (Karl  Asmund),  een  verdien- 
steiyk  natuurkenner,  geboren  te  Stokholm 
den  14den  Juni  1771,  studeerde  te  Greife- 
wald,  Jena  en  Beriyn  in  de  geneeskunde, 
werd  in  1797  hoogleeraar  te  Greiféwald,  ver- 
trok in  1810  als  hoogleeraar  in  de  genees- 
kunde naar  Beriyn  en  overleed  aldaar  den 
29sten  November  1832.  Reeds  te  Greifowald 
schreef  hy  voortrefléiyke  werken  over  de  tn- 
gewandswormen  en  over  de  ontleedkunde  der 
planten,  terwQl  hy  zich  later  uitsluitend  bezig 
hield  met  de  anatomie  der  gewervelde  dieren. 
Te  Beriyn  bevorderde  hy  met  kracht  de  be- 
oefening der  vergeiykende  ontleedkunde  en 
stichtte  er  het  zodtomisch  museum.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy:  „Entozoorum  sive 
vermtum  intestinalium  historia  naturalis  (Am- 
sterdam, 1808—1810,  8  dln)**,  —  „Grundrisz 
der  Physiologie  (1821—1828,  8  dln,  onvol- 
tooid)**, —  „Anatomie  der  Pflanzen  (1807)* , 
—  en  „Beitrage  zur  Antropologie  und  allge- 
meine  Naturgeschiohte  (1812)**. 

Budolstadt,  de  hoofdstad  en  residentie- 
plaats  van  het  vorstendom  Schwarzburg-Rudol- 
stadt,  ligt  aan  de  Saaie  op  de  plek,  waar 
deze,  zich  in  twee  armen  verdeelend,  de 
Wiisten  Bach  opneemt,  en  aan  den  spoorweg 
Groszheringen-Saalfeld,  in  óen  der  fhudste  ge- 
deelten van  Thfiringen.  Zy  bestaat  uit  de  oud- 
stad  en  de  eigeniyke  stad,  is  de  zetel  van 
het  ministerie,  van  de  Begeering,  van  het  con- 
sistorie en  van  andere  staatslichamen.  Men 
vindt  er  4  kerken,  2  kasteelen  (Heidecksburg 
en  Lud wigsburg),  een  gymnasium,  eene  reaal- 
school,  eene  kweekschool  van  onderwyzers, 
onderscheidene  andere  scholen,  eene  openbare 
boekery  met  62000  doelen,  eenige  instellingen 
van  weldadigheid  en  onderscheidene  fabrieken, 
~  en  op  de  nabygelegene  uitspanningsplaats 
Anger  een  schouwburg.  Men  heeft  er  met  het 
garnizoen  (een  bataUon  infanterie)  nog  geen 
10000  inwoners. 

Bue  (Pieter  de  la),  een  verdiensteiyk  Ne- 
derlandsch  geleerde,  geboren  te  Middelburg 
den  SOsten  Mei  1695,  studeerde  en  promo- 
veerde te  Leiden  in  de  rechten  en  wwd  in  1718 
schepen  en  in  1749  raad  der  stad  Middelburg, 
thesaurier  en  voorzitter  van  het  CoUegie  van 
Kleine  Zaken.  Met  Joam  Stêengrachty  Pieter 
Boddaert  en  anderen  hield  hy  wekeiyks  eene 
dichtUevende  byeenkomst.  Te  zamen  gaven  zy 
uit:  „Atreus  en  Thyestes,  treurspel  naar  het 
Fransoh  van  CrébiUon  (1717)*',  —  „DichtUe- 
vende  tydkortingen,  bestaande  fai  gedichten 
van  onderscheidene  stoffen  enz.  (1718)**,  — en 
„Schets  der  heeriykheid**.  In  1725  werd  de  la 
Bue  provinciaal  rekenmeester  van  Zeeland, 
doch  eene  zware  zenuwziekte,  die  hem  in  1741 
aantastte,  üet  by  haar  wyken  eene  onover- 
winneiyke  zwaarmoedigheid  achter,  die  hem 


180 


RUE-RUGE. 


tot  aan  zOn  dood,  op  den  Isten  December 
1770,  ongOBchikt  maakte  voor  elke  geregelde 
werksaamheld.  Van  B||ne  geechriften  vennel- 
den  wtl  nog:  „DeChriBteigke  geloofebelt|deniB 
en  het  gebed  des  Heeren  in  rgm  gebracht 
(1729)",  —  „Böbetetoflén  (1781)",  —  ,8tich- 
teigke  gedichten  (1782)",  —  „(Geletterd  Zee- 
land, rerdeeld  in  drie  afdeeUngen,  berattende 
in  noh  de  schrOTerB,  geleerden  en  knnatenaars 
enz.  (1784)",  —  „Staatkundig  en  heldhaftig 
Zeeland  eni.  (1786)",  —  en  „Bechtvaardige 
rerdediging  yan  Zeeland^s  luister  enz.  (1725)". 

Buelas  (MiguSl),  minister  van  Buitenland- 
sche  Zaken  in  Mexico  en  geboren  te  Zacatecas. 
studeerde  te  Mexico  in  de  rechten  en  werd 
adrocaat,  eerst  in  zQne  geboorteplaats  en  toen 
te  Mexico.  HU  was  meermalen  lid  van  het 
Congres  der  Unie,  werd  in  1875  senator  en 
onderscheidde  zich  door  scherpzinnigheid  en 
welsprekendheid.  BQ  den  val  van  den  president 
Lerdo  de  Tefada  behield  hQ  zitting  in  den  Senaat 
als  rertegenwoordiger  ran  Zacatecas  en  zag 
zich  in  Januari  1879  belast  met  de  portefeuille 
van  Buitenlandsche  Zaken.  In  die  betrekking 
maakte  hQ  zich  zeer  rerdiensteiyk,  daar  hg  de 
goede  verstandhouding  tusschen  Mexico  en 
Frankryk  herstelde.  HQ  kon  echter  z||ne  taak 
niet  Toleindigen;  meermalen  moest  hy  haar 
wegens  ongesteldheid  aan  een  plaatsTerranger 
toerertrouwen  en  hy  overleed  den  228ten 
September  1880. 

Buelens  (Estelle),  eene  Belgische  schry  Mer, 
geboren  den  278ten  Mei  1821  te  Brussel  en 
yan  zich  zelve  Orweeoeur^  trad  in  1848  in  het 
huweiyk  met  den  ambtenaar  aan  de  bibliotheek 
Ckarlêê  Mmdens  te  Brussel  en  overleed  aldaar 
den  20sten  Maart  1878.  Eerst  op  gevorderden 
leeftyd  trad  zy  op  als  schryfeter  en  wel  onder 
den  pseudoniem  Müekd  FUwry  en  schreef: 
,Une  histoire  du  pays  (1868)".  Van  hare  overige 
novellen  en  romans,  verschenen  onder  den 
pseudoniem  CfaroKMe  Oram^ej  vermelden  wy: 
,yUne  expérience  in  anima  vüi  (1867)",  — 
„Choses  recues  (1867)",  —  „Un  lendemain 
(1868)",  —  „Gtontilhommerie  d^ai^ourd'hui 
(1868)",  —  „La  servante  (1872)",  —  „Mi-la- 
sol  (1872)",  —  „Deux  nouveUes  (1872)",  — 
„Le  bon  vieux  temps  (1878)",  —  „L*Océan 
(1874)",  —  „Un  mariage  k  BruxeUes  (1875)", 

—  „Un  paradoxe  (1875)",  —  „Le  sermon  de 
rabbé  Gtoyet  (1876)",—  -Un  héros  (1877)", — 
„Vieux  Bruxelles  (1877)'\  —  en  „Romans  et 
nouvelles  (1878,  2  dln)". 

Bufflni  (Giovanni  Domenico),  een  Engelsch- 
Italiaansch  sohry  ver^  geboren  te  Genua  in  1807, 
studeerde  aldaar,  werd  in  1880  advocaat,  vo^e 
zich  in  1888  by  het  „Jonge  ItaUë"  van  Ifocctiii, 
waarvan  hy  verslag  geeft  in:  „Ramorino  et  la 
jeune  Italië  (1884)",  vertoefde  als  vluchteling 
in  Frankryk  en  Zwitserland  en  vestigde  zich 
in  1886  in  Engeland.  Om  redenen  van  gezond- 
heid keerde  hy  in  1842  terug  naar  Frankryk. 
In  1848  zag  hy  zich  gekozen  tot  lid  van  het 
Parlement  in  Sardinië  en  in  1849  werd  hy 
zaakgelastigde  voor  Sardinië  te  Parys,  maar 
legde  na  den  slag  van  Novara  zyne  betrekking 
neder  en  begaf  zich  weder  naar  Engehind.  In 
1858  legde  hy  er  onder  den  pseudoniem  Lorenzo 
Benomi  in  het  Engelsch  eene  autobiographie 
ter  perse,  die  met  by  val  ontvangen  werd.  Voorts 
schreef  hy  de  romans:  „Doctor  Antonio  (1855)", 

—  „The  Paragreens  (1856)",  —  „Lavinia  (1860 


en  in  1877  in  t  Italiaansch  vertaald)",  —  „Vin- 
cenzo,  or  sunken  rocks  (1858)",  —  ,A  quiet 
nook  in  the  Jura  (1867)",  —  en  „Carlino". 
Hy  overleed  te  TagUa  aan  de  Riviera  den 
8den  November  1881.  In  1875  had  hy  zieh 
derwaarts  begeven. 

Bug  (De)  is  de  achterzyde  van  den  romp; 
hy  wordt  by  den  mensch  allengs  smaller  naar 
de  zyde  van  den  nek  en  vindt  aan  de  andere 
zyde  zyne  grens  in  het  twaalfde  ribbenpaar. 
In  ruimeren  zin  rekent  men  tot  den  rug  ook 
de  lendenstreek,  zoodat  zyne  grenzen  zieh 
alsdan  tot  aan  het  darmbeen  uitstrekken.  De 
zydelingsche  grenzen  van  den  rug  vindt  men 
aan  den  buitenrand  der  breede  rug^ier.  Dp 
het  midden  van  den  rug  ontwaart  men  eene 
groef  met  twee  wallen.  In  de  groef  liggen  de 
doornuitsteeksels  der  mgwervels,  en  de  wal- 
len worden  door  spieren  gevormd.  De  huid 
van  den  rug  is  dik  en  betrekkeiyk  niet  zeer 
gevoelig.  Zy  bedekt  eenlge  groote,  platte  spie- 
ren, welke  gedeelteiyk  tot  beweging  van  den 
arm,  gedeelteiyk  tot  eene  boven-  en  beneden- 
waartsche  beweging  der  ribben  dienen.  Eene 
zeer  dikke  en  samengestelde  spiermassa  ligt 
onder  genoemde  platte  spieren;  zy  dient 
hoofdzakeiyk  voor  de  beweging  van  den  romp. 
Tusschen  de  spieren  en  de  huid  is  voorts 
een  sterk  vlies  gelegen,  dat  de  spieren 
op  hare  plaats  doet  biyven.  De  beenderen 
van  den  rug,  waaraan  al  die  spieren  zich 
vasthechten,  zyn  de  wervelkolom  en  de  ribben. 
In  de  weeke  deelen  van  den  rug  vindt  men 
slechts  kleine  bloedvaten  en  zenuwen. 
Buge.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
Amdd  Buge  een  verdiensteiyk  Dnitseh 
schryver,  geboren  den  18den  September  1802 
te  Bergen  op  het  eiland  Rugen.  Hy  studeerde 
te  Jena  en  te  Halle  in  de  wysbegeerte  en 
nam  er  levendig  deel  aan  de  studentenveree- 
nigingen  (Burschenschaften),  zoodat  hy  een 
Jaar  te  K(^nick  en  5  Jaar  in  de  vesting  Kol- 
berg in  hechtenis  moest  doorbrengen.  (Gedurende 
dien  tyd  bestudeerde  hy  met  y  ver  de  klassieke 
schryvers,  leverde  vertalingen  van  T%eóerUn9^ 
AeschyUu  en  SópkooUt  en  had  een  groot  ver- 
maak in  de  werken  van  Jeam  JPatU  en  van  de 
Engelsche  Humoristen.  Na  het  herkrygen  zy- 
ner  vryheid  in  1880  zag  hy  zich  als  leeraar 
geplaatst  aan  het  paedago^um  te  Halle,  en 
twee  jaren  later  vestigde  hjy  zich  aldaar  als 
privaatdooent  Na  het  uitgeven  van  zyne 
„Platonische  Aesthetik  (1882)"  stichtte  hy  in 
1887  met  Sekierme^et  de  „Hall*sche  Jahr- 
bttcher  fttr  Kunst  und  Wissenschaft",  doch 
toen  deze  wegens  hunne  vryzinnige  richting 
onder  de  censuur  werden  gesteld,  vertrok  h$ 
met  zyn  tydschrift.  dat  nu  den  naam  van 
„Deutsche  Jahrbflcner"  ontving,  naar  Dres- 
den.  Het  imiMetieFalkeiutem  ontnam  echter 
eerlang  aan  dat  tydschrift  de  vergunning  om 
in  het  licht  te  verschynen.  Bnge  vertoefde 
daarna  eenige  Jaren  te  Parys  en  in  Zwitser- 
land en  vertigde  vervolgens  te  Leipzig  onder 
den  naam  van  „Verlagsbureau"  een  boekhan- 
del, waar  onder  zyne  redactie  de  „Politlsohe 
BUder  aus  der  Zeit  (1848,  2  dln)",  —  „Poë- 
tische BUder  aus  der  Zeit  (1848,  2  dln)%  — 
en  „Die  Akademie,  ein  philosophisches  Ta- 
sohenbuch  (1847—1848)"  met  bydragen  van 
SetgeTy  Oresiacker,  Freytag^  MMelj  Fröbel^ 
Sarimatm  enz.  in  het  licht  verschenen.  Na 


RÜGE-RUGENDAS. 


131 


het  uitlMurBten  der  bewegiiig  van  1848  gaf  hQ 
eent  ta  Leipzig  en  daania  te  Beriyn  het  de- 
mocratisch dieigblad:  „Die  Beform*' in  het  licht 
en  werd  lid  van  het  Parlement  te  Frankfort, 
waar  htf  tot  de  nitente  linker  lyde  behoorde, 
maar  zieh  gedroeg  als  een  onpracttuch  doc- 
trinair, weshalre  hg  in  de  „Epistolae  obsca- 
romm  riomm  ad  Amoldnm  Boginm,  philo* 
aophnm  mbmm  nee  non  abstiactiflBimnm** 
Tinnig  werd  doorgehaald.  Wreyelig  over  die 
beriaping,  begaf  hfl  sdoh  op  reis  en  werd 
door  de  Nationale  Vergadering  vervallen  ver- 
klaard van  B||n  lidmaatechap.  Omatreeks  dien 
tOd  (October  1848)  woonde  hU  te  Berljjn  het 
C!ongrö8  van  Democraten  bQ,  om  ctJn  „Reform" 
te  doen  aannemen  tot  orgaan  van  deae  party. 
Wegens  den  staat  van  beleg  werd  echter  de 
uitgave  van  dit  blad  verboden,  en  h||  zelf 
moest  den  21sten  Januari  1849  de  stad  ver- 
laten. Nn  keerde  hy  naar  ctJne  zaak  te  Leip- 
zig  terog,  nam  deel  aan  de  volksbewegingen 
in  Mei  en  moest  na  het  dempen  van  den  op- 
stand (1850)  de  vlocht  nemen  naar  Engeland, 
waar  hQ  met  MoMtwi^Ledru-BoUin  en  anderen 
een  Enropeesch  democratisch  comité  vormde. 
Later  woonde  hy  te  Brighton,  en  in  1866, 
reeds  voor  den  oorlog,  verklaarde  hy  zich  in 
brieven  aan  Doitsche  dagbladen  een  voorstan- 
der der  boitenlandsche  politiek  van  wm  BU- 
marckf  waarna  hy  in  1877  als  schadeloosstel- 
ling voor  de  opheffing  van  den  „Beform'*  en 
voor  de  verbeurdverklaring  zyner  drukkery 
een  Jaargeld  uit  de  Dnitsche  Byksschatkist 
ontving  van  8  000  mark.  Hy  overleed  te  Brigh- 
ton den  Sisten  December  1880.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy:  „Schill  und  die 
Seinen,  Trauerspiel  (1830)",  —  „Der  Novel- 
list  (1839)",  —  „Zwei  Jahre  in  Paris  (1847, 2 
dln)**,  —  „Novellen  aus  Frankreich  und  der 
Schweiz  (1841)",—  „Unser  System  (1860)", 
„Bevolutionsnovellen  (1850)",  —  „Die  Loge 
des  Humanismus  (1851)",  —  „Die  neue  Welt, 
Trauerspiel  (1856)".  —  „Aus  firttherer  Zeit 
(1863—1867,  4  dln)'*,  —  „Zwei  Doppelromane 
in  dramatischer  Form  (1865)",  —  Manifest  an 
die  deutsche  Nation  (2de  druk,  1866)",  — 
„Aufrnf  zur  Einheit  (1866)",  —  „Der  Krieg 
(1867)",  —  „Bianca  della  Bocca  (1869)\— 
„Beden  ttber  Beligion,  ihr  Entstehen  und  ver- 
gehen,  an  die  Gtobildeten  unter  ihren  Vereh- 
rem  (nieuwe  druk  1875)",  —  en  onderschei- 
dene vertalingen. 

Sophuê  Bmgêy  een  verdiensteiyk  aardrykskun- 
dige,  geboren  den  26sten  Maart  1831  te  Do- 
mm.  Hy  stadeerde  te  Gdttiagen  en  te  Halle, 
promoveerde  in  1864  aan  laatstgenoemde  uni- 
verrit^t,  vestigde  zich  in  1872  als  docent  aan 
de  polytechnische  school  te  Dresden  en  is 
thans  professor  in  de  geographie  en  ethnogra- 
phie  aldaar.  Hy  behoort  tot  de  stichters  van 
het  Geographisch  Genootschap  te  Dresden. 
Behalve  onderscheidene  aardryksknndige  leer- 
boeken schreef  hy:  „Das  Verhaltnis  der  Erd- 
kunde  zn  den  anderen  Wissenschaflten  (1874)", 
—  „Weltanschauung  des  Columbus",  —  en 
„Die  Tnranier  in  Chaldtta  (1876)".  Ook  be- 
zorgde hy  de  tweede  uitgave  van  de  „€to- 
schichte  der  Erdkunde  (1878)'*  YKnFeêehden 
de  derde  van  den:  „Hausschatz  der  L^nder- 
und  Volkerkunde"  van  Schöppner. 

Rügen,  een  eiland  in  de  Oostzee,  niet  ver 
van  de  kust  van  Pommeren,  tegenover 
XUI. 


Stralsnnd  gelegen  en  tot  het  Pruisische  district 
Stralsund  behoorende,  is  door  de  Strelasond 
of  Bodden  (2  Ned.  myi  breed)  van  het  vaste- 
land gescheiden,  heeft  eene  lengte  van  52 
en  eene  grootste  breedte  van  41  Ned  myi  en 
beslaat  met  eenige  kleine  eilanden  eene  opper- 
vlakte van  ruim  17V3  D  iT^ogr.  myi.  Men 
vindt  er  aan  de  kust  tairyke  baaien  en  land- 
tongen. De  kern  van  het  eiland  vormt  een 
driehoek.  Evenwydig  aan  dé  noordoostzyde 
van  die  kern  strekt  het  schiereihind  Jasmund 
zich  uit,  door  eene  smalle  heidestrook  met 
het  eiland  verbonden  en  In  den  Stubbenkammer 
eindigend.  Met  Jasmund  is  wederom  het 
schiereiland  Wittow  vereenigd,  gelegen  tegen- 
over de  noordpunt  van  den  driehoek  en  pry- 
kend  met  het  voorgebergte  Arkona,  waarop 
zich  weleer  een  vermaarde  tempel  verhief. 
Aan  de  noordwesteiyke  zyde  vindt  men  de 
eilanden  Ummanz  en  Heddens5e,  die  tevoren 
hoogst  waarschyniyk  evenzeer  verbonden 
waren  met  de  kern.  De  bodem  is  er  in  het 
westen  vlak  en  zonder  bosch,  maar  begint 
naar  het  midden  van  het  land  te  ryzen,  zoo- 
dat hy  zich  in  den  Bugard  by  Bergen  101  en 
in  den  Granitz  105  Ned.  el  boven  de  opper- 
vlakte der  zee  verheft.  Het  noordoosteiyke 
schiereiland  Jasmund  heeft  eene  steile,  rots- 
achtige kust  en  fraaie  loofboomwouden.  In 
het  algemeen  is  de  grond  er  zeer  vruchtbaar, 
vooral  op  Wittow,  de  korenschuur  van  het 
eiland.  Het  eiland  is  met  tallooze  zwerfblokken 
als  bezaaid,  de  straten  zyn  er  mede  geplaveid 
en  de  tuinen  ommuurd.  Jasmund  bestaat  aan 
de  noord-  en  noordoostzyde  uit  een  hoog 
krytgebergte  met  horizontale  vuursteenlagen. 
Hier  heeft  men  den  Groeten  Stubbenkammer, 
wiens  hoogste  punt,  de  KOnigsstuhl,  rich 
schier  loodrecht  133  Ned.  el  uit  de  wateren 
der  zee  verheft,  —  alsmede  verder  oostwaarts 
den  Kleinen  Stubbenkammer,  iets  minder 
hoog,  maar  niet  minder  steil.  Li  de  kloof 
tusschen  deze  beide  rotsgevaarten  vindt  men 
een  naar  het  strand  loopend  voetpad  en  eene 
heldere  waterbron.  Achter  den  groeten  Stub- 
benkammer ligt  de  Stubbnitz,  een  beukenwoud 
ter  lengte  van  16  en  ter  breedte  van  4  Ned. 
myi,  in  welks  midden  zich  het  langronde 
Herthameer  en  aan  welks  zuideiyk  uiteinde 
zich  de  badplaats  Saszmitz  bevindt.  Verder 
westwaarts  verheft  zich  de  Burgwall,  door 
sommigen  voor  de  grondvesten  gehouden  van 
den  Herthaburcht.  Ook  heeft  men  er  onder- 
scheidene hunebedden  en  andere  overbiyAelen 
der  Oudheid.  Het  aantal  inwoners  van  dit 
eiland,  gevestigd  in  2  steden,  3  vlekken  en 
onderscheidene  dorpen,  bedraagt  omstreeks 
46000  (1880).  Landbouw,  veeteelt  en  visschery 
zyn  er  de  voornaamste  bronnen  van  bestaan. 
Ieder  schiereiland  heeft  er  zyn  afeonderiyken 
tongval  en  zyne  eigenaardige  zeden  en  ge- 
woonten. De  hoofdstad  is  Bergen,  op  de  kern 
van  het  eiland  gelegen.  Aan  de  zuidkust  ver 
heft  zich  het  vlek  Putbus,  de  hoofdplaats  van 
het  graafechap  van  dien  naam.  Er  komen  veel 
reizigers,  daar  het  eiland  eene  verbazend 
groote  verseheidenheid  van  natuurtooneelen 
aanbiedt. 

Hugendas.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Gêorsf  FkUipp  Biê^^mdas,  een  beroemd  schil- 
der van  veldslagen.  Hy  werd  geboren  den 

9* 


188 


RUGEKDAS— BUHMOHR. 


17deii  November  1666  te  Augslnirg,  ont?iiig 
onderwtlB  yan  een  grayeiir,  mur  TerwiMelde 
weldra  de  grayeemaald  met  het  penseel  en 
had  Itais  Fisehei  te  AngBbnrg  en  yervolgens, 
na  een  tweejarig  yerblUf  te  Weenen,  MoUnari 
te  Venetië  tot  leermeester.  Te  Rome  werd  hg 
in  het  gUd  der  kanstenaars  opgenomen,  doch 
in  1696  keerde  hy  naar  Angsborg  terag  en 
sag  er  zich  genoodsaakt,  wederom  de  graveer- 
naald  ter  hand  te  nemen.  Hy  lererde  o.  a.: 
,,De  belegering  yan  Angsbnrg  in  1703*'  in 
6  bladen.  In  1710  werd  hy  directeur  der  pas 
gestichte  teekenacadémie  in  zyne  geboortestad, 
en  hy  overleed  den  lOden  September  1742. 

JohoM»  Lorenz  Bugendoê^  een  achterklein- 
zoon yan  den  voorgaande  en  desgeiyks  een 
verdiensteiyk  schilder  van  veldslagen.  Hy  werd 
geboren  te  Angsbnrg  in  1775  en  overleed  als 
professor  en  directeur  der  school  voor  Schoone 
Kunsten  aldaar  den  19den  December  1826. 

Moritt  Eugemdat^  een  verdiensteiyk  dieren- 
schilder  en  een  loon  van  den  voorgaande.  Hy 
werd  geboren  te  Aogsburg  den  29sten  Maart 
1802^  genoot  het  onderwys  van  Atbreéhl  Adam 
te  Mttnchen,  vergezelde  in  1821  als  teekenaar 
Lamgtdorff  op  eene  reis  door  Brazilië,  geraakte 
met  hem  in  oneenigheid,  doorreisde  het  land 
met  zyn  schetsboek  en  verkocht  dit  na  zyn 
terugkeer  in  1825  aan  den  kunsthandelaar 
Snsfdmamn  te  Parys.  Weldra  verschenen  nu 
zyne  „Malerische  Reisen  in  Brasilien  (1827— 
1885,  met  100  steendmkplaten)**.  Van  1827— 
1829  vertoefde  Rugendoi  te  Rome  en  in  het 
zuiden  van  ItoUë.  Van  1881—1888  reisde  hy 
in  Mexico,  —  in  1884  in  Califomie  en  Chili, 
waar  hy  tot  1840  vertoefde  en  vanwaar  hy 
tochten  deed  naar  Araucanië,  Patagonië  en  de 
Pampa's  van  Buenos  Ayres,  —  in  1841—1848 
in  Pem,  —  in  1844  in  Bolivia,  —  en  in  het 
volgende  Jaar  aan  de  kusten  van  Patagonië, 
aan  den  mond  der  La  Platarivier  en  te  Mon- 
tevideo, voer  de  Parana  op  en  begaf  zich 
langs  de  Uruguay  naar  Rio  de  Janeiro,  van- 
waar hy  in  1847  over  Parys  naar  Mfinchen 
terugkeerde.  Zyne  verzameling  van  8853  stu- 
diën werd  in  1848  door  aankoop  het  eigendom 
van  de  Beiersche  Regeering.  Het  aantal  zyner 
stukken  in  olieverf  is  gering.  Hy  overleed 
den  29sten  Mei  1858  te  WeÜheim  in  Opper- 
Beieren. 

Buggegraat  en  Ruggemerg,  zie  Wer- 
vdkolom, 

Bugiërs  is  de  naam  van  een  groot  en 
machtig  volk,  dat  weleer  aan  de  kust  van 
NoordGermanië  tusschen  de  Oder  en  de 
Weichsel  gevestigd  was.  Het  behoorde  tot 
het  verbond  der  Gothen,  verhuisde  zuidwaarts 
naar  de  Donau  en  onderwierp  zich  in  de 
5de  eeuw  aan  AtHh^  wien  het  op  den  tocht 
naar  Gallië  vergezelde.  Na  diens  dood  her- 
kreeg het  zyne  onafhankeiykheid  en  woonde 
in  het  hedendaagsche  Oostenryk.  Onder  ko- 
ning Fdeiheus  breidde  het  zyne  heerschappy 
uit  over  Noricum,  doch  bezweek  in  487  voor 
OdoaeêT.  De  Koning  werd  krygsgevangen 
gemaakt,  maar  de  ontkomene  Rttgiërs  brachten 
zyn  zoon  Frederik  by  de  Oost-Gothen  en 
wisten  Koning  Tkeóderik  over  te  halen  tot  een 
oorlog  tegen  Odoaoer  (889).  De  Rugiërs  ves- 
tigden zich  nu  met  de  Oost-Gothen  in  Italië 
en  deden  in  541  pogingen,  om  een  eigen 
koning,    Erarich,    te    benoemen,  die  echter 


weldra  door  de  GhHhen  werd  omgebracht  De 
ROgiers  verdwenen  by  den  val  van  het  Oost- 
Gothisehe  Ryk. 

Buhla»  door  het  volk  „die  RnhF'  geheeten, 
is  een  vlek  in  het  TtMnger  Woud,  ruim  een 
nnr  gaans  van  het  station  Wutha  van  den  Thfl- 
ringer  spoorweg.  Het  is  een  uur  gaans  laag, 
zich  uitstrekkend  door  een  eng  dal  en  telt 
omstreeks  4600  inwoners.  Het  behoort  gedeel- 
teiyk  tot  Saksen-Weimar  en  gedeelteiyk  tot 
Saksen-Coburg.  Men  heeft  er  eene  druk  be- 
zochte badinrichting  en  eene  zich  krachtig 
ontwikkelende  nyverheid.  Men  vervaardigt  er 
vooral  pypenkoppen  en  sigarenpypen  van  meer- 
schuim en  hout,  portemonnaies,  voorwerpen 
van  yzer  en  staal  enz.,  en  de  ingezetenen 
onderscheiden  zich  door  een  eigenaardigen 
tongval. 

BtUüe  von  Lilienatem  (Johann  Jacob 
Otto  August),  een  Pruiirïsch  generaal  en 
schryver,  geboren  den  16den  April  1780  te 
Beriyn,  trad  in  1795  in  dienst,  werd  in  1807 
mi^oor  en  gouverneur  van  Hertog  JB^mkard 
wm  Weimar  en  vergezelde  dezen  in  den 
oorlog  van  1809  tegen  Oostenryk.  In  het  mO^' 
van  1811  begaf  hy  zich  naar  zyne  goederen 
in  Saksen  maar  trad  in  1813  als  vrywilliger 
in  de  gelederen  van  het  korps  van  LüUow^ 
werd  chef  de  bureau  by  Sehamkont  en  ont- 
wierp het  plan  voor  het  gevecht  by  Hainau. 
In  December  van  dat  Jaar  werd  hy  commis- 
saris van  de  Duitsche  legervorming  onder 
SteiMf  in  1815  chef  van  den  generalen  staf  in  de 
Rynprovinciën,  in  1816  kolonel  by  den  groeten 
generalen  staf  te  Beriyn,  in  1820  generaal- 
miOoor  en  in  1822  chef  van  den  groeten  gene- 
ralen staf.  Sedert  1816  was  hy  voorzitter  der 
commissie  van  regeling  der  studiën  aan  de 
militaire  school  en  in  1826  werd  hy  directeur 
dier  commissie.  In  1845  zag  hy  zich  benoemd 
tot  luitenant-generaal  en  in  1844  tot  directeur- 
generaal  van  het  militair  onderwys.  Hy  over- 
leed te  Salzburg  den  Isten  Juli  1847.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy :  „Bericht  eines 
Augenzeugen  von  den  Feldzug  des  Fflrsten 
von  Hohenlohe-Ingelfiogen  in  September  und 
October  1806  (1807,  2  dln ;  2de  druk,  1809)'\  — 
„Zur  (ïeschichte  der  Pelasger  und  Etmsker 
(1881)*\  —  „Universalhistoriseher  Atlas  (1827, 
dl  1  en  2)'*,  —  „Historiogramm  des  preuszi- 
schen  Staats  von  1820—1880  (1884)'*,  — 
„Rudimente  der  Hydrognosie  (1889)'*,  —  „Va- 
terlttndische  Geschichte  von  der  frühesten  Zeit 
bis  um  das  Ende  des  18  Jahrhunderts  (1840, 
dl  1)",  —  en  „Oro-hydrographische  Karte  von 
Sachsen  (1809)**. 

Buhmkorff  (Klos  van),  zie  Indwfüe. 

Bnhmohr.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wy: 

Karl  Friêdriek  Ludwig  FéUz  wm  Brnhmohry 
een  verdiensteiyk  beoefenaar  der  kunstge- 
schiedenis, geboren  den  Oden  Januari  1786  te 
Reinhardsgrimma  by  Dresden.  Hy  bezocht 
het  gymnasium  te  Holzminden  en  wydde 
zich  te  Gëttingen  aan  de  studie  der  kunst.  Te 
Dresden,  waar  hy  den  omgang  genoot  van 
Tieoky  ging  hy  over  tot  de  R.  Katholieke 
Kerk,  bezocht  in  1804  Rome  en  Napels  en 
vestigde  vooral  zyne  aandacht  op  de  oudheden 
van  Pompei.  Na  zyn  terugkeer  (1806)  ves- 
tigde hy  zich  op  i^ne  go^eren  in  Noord- 
Doltschland,    vertrok    in   1816    weder    naar 


BUaMOHB— RUILING. 


183 


Italië  en  yenamelde  ta  Florenee  bouwstoffeii 
yoor  ^ne  ^Italieiiisclie  ForBchnogen  (1826— 
1881,  8  dln)*'.  Eene  derde  reis  derwaarts  in 
1828  vencliafte  hem  gelegenheid  tot  verrQ- 
king  van  het  Koninkiyk  moBeom  te  BerlQn 
en  tot'  de  nitgave  van  B||ne  „Drei  Reisen 
nach  Italien  (1831)'*.  Daarna  toefde  hg  yeelal 
te  Dreaden,  doeh  daar  igne  betrekking  tot 
Tiedc  minder  aangenaam  werd,  ging  hQ  eerst 
naar  Kopenhagen  en  kocht  in  het  roorjaar  van 
1842  een  hnis  te  Lübeck,  waar  hg  plaats  Tond 
voor  sgne  boeken  en  plaatwerken.  Hg  overleed 
eehter  reeds  den  26flten  Juli  1843  te  Dresden. 
Van  lUne  gesehriften  vermelden  wg  nog:  „Ge- 
sehidite  d^KOniglichenKnpferstiohsammlnDg 
xn  Kopenhagen  (met  ThUle^  1836)*\  — -  „Hans 
Holbein  der  Jttngere  in  seinem  Verhftltnisa 
nun  dentsehen  Formsehnittwesen  (1836)",  ~ 
„Znr  Gesohiehte  der  Theorie  der  Formschnei- 
deknnst  (1827)",  —  „Geist  der  Kochkonst 
(1832)",  —  „Deatsche  Denkwfirdigkeiten  (1822, 
4  dln)",  —  „Novellen  (1833  en  1836, 2  dln)",— 
het  gedicht:  „Kynalopekomachia  (1835)",  — 
en  „Schnle  de  HOfllchkeit  (1834—1836,  2 
dln)". 

Theodar  Wilkdm  Ekrêtrup  BuAmakry  een 
Deensch  novellist  en  dichter,  geboren  te  Ko- 
penhagen den  2den  Augustus  1807.  Hg  was 
eenige  jaren  mederedacteur  aan  het  blad: 
„Berlingske  politiske  Tidende",  volbracht  in 
1832  met  hulp  van  de  Regeering  eene  reis  door 
Duitschland  en  Zwitserhuid  en  werd  in  1844 
ambtenaar  bg  het  gemeentebestuur  te  Kopen- 
hagen, in  1863  te  Herredsfoged  in  Gram  en 
in  datzelfde  jaar  te  Hadersleben,  waar  hg  tot 
in  1864  bleef.  In  de  daarop  volgende  10  jaren 
volbracht  hg  reizen  in  het  zuiden  van  Europa, 
in  Egypte  en  Palaestina  en  keerde  vervol- 
gens terug  naar  Kopenhagen.  Hg  heeft  onder- 
scheidene gedichten  en  eene  reeks  van  histo- 
rische novellen  in  het  licht  gegeven,  zooals: 
„Peter  Tordenskjold  (1842,  2  dln;  6de  druk, 
1872)",  —  „Niels  Juel  og  Hans  Sans  Samtin 
(1846,  2  dln;  6de  druk,  1876)",  —  „Grevens 
Fejde  (1860,  4  dln)",  —  „Historisken  For- 
tailinger  (1873)",  —  „FortftUinger  (1874)",— 
en  „Historiske  Billeder  Ara  Christian  den 
Fjerdes  tid  (1863,  2  dln)". 

Rohnken  (David)  of  BuknkemUtSj  een  uit- 
stekend beoefenaar  der  Oude  letteren,  geboren 
den  2den  Januari  1723  te  Stoipe  in  Achter- 
Pommeren,  studeerde  te  Königsberg,  Wit- 
tenberg  en  Leiden  en  maakte  op  laatstgenoemde 
plaats  gebruik  van  de  lessen  van  Tiberimê 
Menutêrkm».  Dezen  werd  hg  in  1767  als 
lector  toegevoegd,  ontving  in  1761  eene  aan- 
stelling aldaar  tot  professor  in  de  geschiedenis 
en  welsprekendheid  en  overleed  den  14den 
Mei  1798.  Hg  behoorde  tot  de  vermaardste  phi- 
lologen  ^er  eenw,  en  van  zgne  geschriften 
noemen  wg:  „Epistolae  criticae  (1749—1761; 
2de  dmk,  1827)"*  —  eene  uitgave  van  den 
„Timaeus  (1764;  2de  dmk,  1789)",  —  eene 
van  den  „Hymnus  in  Cererem  van  Eomêfm 
(1780;  2de  druk,  1827)"  —  eene  van  „RutUius 
Lopos  (1768  en  later)",  —  eene  van  „Yelle- 
Jns  Faterenlus  (1779,  2  dln;  2de  druk,  1830)", 
—  eene  der  „Opera  van  Mwrêltu  (1789,  8 
dln)",  —  „Elogiom  Tiberii  Hemsterhusii  (1766 
en  later)",  —  „Gpnscula  oratoria,  philologica 
et  critica  (1797)"  —  „Lectionesacademicaein 
antlquitates  Romanas  (1818)",  —  „Dictata  in 


Terentium  (1826)",  —  Dictata  in  Suetoninm 
(1880)",  —  en  „Dictata  in  OvidU  Heroidas 
(1831)".  Zgn  leven  is  beschreven  door  Wyt- 
tênbaek, 

Bnhrort,  eene  stad  in  het  Pruisische 
district  Dflsseldorf,  aan  de  Rgn  en  aan  den 
mond  van  de  Ruhr,  door  een  zgtak  met  den 
spoorweg  Keulen— Minden  en  door  een  anderen 
met  MtUheim  aan  de  Rgn  verbonden,  is 
tevens  het  aanvangspunt  van  den  spoorweg 
Gladbach— Aken  en  onderscheidt  zich  door 
de  ngverheid  zgner  bewoners.  Hun  aantal  is 
ruim  8000  (1876).  Men  vindt  er  eene  groote 
rivierhaven,  uitgebreide  scheepstimmerwerven, 
vele  febrieken  en  een  levendigen  handel  in 
steenkolen,  graan,  hout  enz.  Het  spoorweg- 
verkeer over  de  Rgn  wordt  er  bevorderd  door 
twee  groote  booten,  welke  de  waggons  over- 
brengen. 

Buigbloem,  dezelfde  als  Menvanihat  (zie 
aldaar). 

Builing.  De  mensch,  die  enkel  voor 
levensonderhoud  te  zorgen  heeft,  is  gewoon- 
igk  niet  in  staat,  den  prgs  te  bepalen  van  de 
voortbrengselen  der  natuur,  maar  hg  begint  er 
over  na  te  denken,  wanneer  zgne  begeerten 
zich  verder  uitstrekken  en  alzoo  zgne  behoeften 
grooter  worden.  Hg  gevoelt,  dat  hg  voor  eene 
zekere  hoeveelheid  dier  voortbrengselen  het 
verlangde  zou  kunnen  verkrggen  en  komt 
tevens  tot  het  begrip  van  waarde.  Het  komt 
er  slechts  op  aan,  iemand  te  vinden,  die  het 
begeerde  bezit  en  wil  a&taan  tegen  datgene, 
waarover  de  behoefte  gevoelende  beschikken 
kan.  Doet  zoo  iemand  zich  voor,  dan  kan  tot 
beider  genoegen  eene  omwisseling  of  ruiling 
plaats  hebben.  Het  spreekt  wel  van  zelf,  dat 
met  de  toenemende  behoeften  der  menschen 
de  zucht  naar  ruiling  vermeerderde.  Men  legde 
zich  toe  op  het  verzamelen  of  voortbrengen 
van  ruilbare  voorwerpen,  en  zoo  ontstond  in 
de  maatschappg  de  zegenrgke  verdeeling  van 
den  arbeid.  Daarbg  ontwaakte  bg  velen  de  zucht 
naar  winst  en  naar  den  hieruit  voortvloeien- 
den  rgkdom.  Men  verzamelde,  vervaardigde 
en  verruilde  meer  dan  men  voor  zgne  be- 
hoeften noodig  had  en  verkreeg  langs  dien 
weg  voorraad  van  ingeruilde  waren.  Deze 
werden  vervoerd  naar  plaatsen,  waar  zg 
wederom  op  de  voordeeligste  wgzen  konden 
worden  verruild,  en  zoo  ontstond  de  wel- 
vaartscheppende handel  en  eerlang  een  al- 
gemeen ruilmiddel,  aameigk  het  geld. . 

Na  de  invoering  van  het  geld  heeft  de  rui- 
ling veel  van  haar  gewicht  verloren.  Intusschen 
bigft  ^  nog  steeds  het  middel  om  met  onbe- 
schaafde volken  handel  te  drgven,  terwgi  zg 
ook  in  eene  beschaafde  maatschappg  nog  al- 
tgd  eene  belangrgke  plaats  vervult.  Grond^se- 
naars  kunnen  daardoor  hunne  wederzgdscne 
belangen  bevorderen  en  erfgenamen  daar- 
door de  aanwgzing  door  loting  verbeteren, 
waartoe  hun  in  art.  1126  van  ons  burgerigk 
wetboek  de  bevoegdheid  is  verleend.  Hoewel 
nn  ruiling  veel  overeenkomst  heeft  met  koop 
en  verkoop,  ziet  men  daarin  het  eigenaardige, 
dat  twee  personen,  die  milen,  tegeigk  kee- 
pers en  verkoopers  en  dus  ook  aan  beider 
verplichtingen  verbonden  zgn.  Ook  heeft  de 
Nederlandsche  wetgever  de  gevolgen  van  het 
voorschrift  van  ons  recht,  waarbg  de  koop  en 
verkoop  van  eens  anders  goed  nietig  wordt 


184 


RUILING— RUITENSCHILD. 


▼arklaardy  a&onderltik  voor  de  oyereenkomflt 
Tan  ruiling  geiegeld. 

Buimte  en  tijd  zQn  begrippen,  die  wg 
moeielIJk  van  elkander  kunnen  scheiden,  om- 
dat Ij)  met  onze  voontelling  Tan  alle  aaken 
Terknocbt  zyn.  Hoogst  moeieiyk  echter  is  het , 
de  Traag  te  beantwoorden,  wat  roimte  en 
tyd  eigenltik  zQn  londer  eenig  Toorwerp. 
launers  dan  bigft  ons  niets  OTer  dan  eene 
oneindige  nitgebreidheid  en  eene  eeuwigheid, 
en  daarran  kunnen  wU  ons  onmogelt|k  eene 
Toorstelling  Tormen.  WQ  IcTcn  en  bewegen 
ons  in  de  ruimte  en  in  den  tUd,  en  toch 
Bchynen  deie  twee  geene  werkeiykheid  te  be- 
zitten, zy  ilin  geene  eigenschappen  der  dingen 
en  ook  geene  Toortbrengselen  onzer  Terbeel- 
ding.  Riümte  en  tyd  worden  dan  ook  door 
Kamt  als  Tormen  Tan  ons  denkTcrmogen  be- 
schouwd. 


Tan  boTen  sa&mgegroeid,  en  de  stempel  ia 
8—6  hoekig  en  gesleufd.  De  lederachtige  dooa- 
Trucht  springt  met  kleppen  open,  en  de  zaden 
komen  in  geringen  getale  in  de  hokken  toot. 
De  ruitachtige  planten  behooren  alle  in  de 
Oude  Wereld  te  huis,  inzonderheid  in  de  ge- 
matigde streken  Tan  het  noordeiyk  halfhmd, 
het  meest  aan  de  kusten  der  Middellandsche 
Zee.  zy  boTatten  fai  de  kliertjee  der  kruid- 
achtige doelen  eene  bitterstof,  eene  scherpe  hars 
en  eene  aetherisohe  olie.  Tot  deze  familie  en 
wel  tot  het  geslacht  Ruta  behoort  de  bekende 
wijnruU  (Ruta  graTOolens  L)  met  een  ronden, 
onbehaarden  stengel  ter  hoogte  Tan  6  Ned. 
palm,  gesteelde,  twee-  tot  driemaal  gOTinde 
bladeren  en  in  tuilen  geplaatste  bloemen.  De 
Bchutbbulen  zyn  klein  en  lancetTormig,  de 
bloembladen  geel  en  aan  den  zoom  gekield, 
maar  zonder  tanden,  en  de  kelkbladen  lan- 


De  gewone  ruit  (Rata  graveolens). 


Rmt,  %w  PareUdcffram. 

Buitaohtige  planten  (Rutaceae)  is  de 
naam  Tan  eene  plantenfamilie,  welke  een  aan- 
tal OTorbiyTende  kruiden  en  heesters  omTat. 
zy  onderscheidt  zich  door  afwisselende  of 
tegenoTergestelde,  gaTe  of  ingesnedene,  klier- 
achtig  g^ppelde  bladeren  en  tot  tuilen  of 
trossen'  Tcreenigde  bloemen,  die  aan  de  uitein- 
den der  takken  zyn  geplaatst  Die  bloemen 
hebben  een  4*  of  5-deeligen  kelk  en  4  of  5 
genagelde  bloembladen,  terwyi  de  meeldraden, 
4—10  in  aantal,  rondom  eene  klierachtige, 
onderstandige  schyf  zyn  geplaatst.  Deze  om- 
geeft den  Toet  Tan  het  .Truchtbeginsel,  dat  uit 
8  —5  onderling  Tergroeide  Truchtbladen  bestaat. 
De  Btyien  zjjfn  Tan  onder  gewooniyk  Try  en 


cetTormig  en  gespitst.  Deze  plant  is  donker 
groen  en  heeft  een  eigenaardigen,  specery- 
achtigen  geur.  Zy  groeit  op  schrale  heuTels 
in  het  midden  en  in  het  zuiden  Tan  Europa. 
Wy  geTon  hierby  de  afbeelding  Tan  deze 
plant,  nameiyk  in  a  die  Tan  een  stengel  op 
^'sde  der  natuuriyke  grootte,  in  h  die  eener 
Trucht,  in  e  die  eener  bloemkroon  met  8  meel- 
draden en  in  <l  die  eener  bloemkroon  ^met  10 
meeldraden,  alle  in  natuuriyke  grootte. 

Bnitensohild  (Gerrit),  een  Nederlandsch 
godgeleerde,  geboren  te  Leeuwarden  den  15den 
Mei  1802,  studeerde  te  Franeker  en  te  Leiden, 
promoToerde  in  de  theologie  op  eene  disser- 
tatie :  „Specimen  in  locum  1  Petr.  1 :  8—12'*, 
was  aohterTolgens  werkzaam  als  predilcantte 


RUITEN8CHILD-RUM. 


135 


Voorfcoot,  Zatfen  en  'sGravenhage  en  werd 
Ho4>rediker  Aldaar.  H0  gaf  eenige  leerredenen 
in  het  licht,  was  medebestanrder  van  het 
Haagsch  Qenootachap  tot  Terdediging  Tan  den 
Chriatelfiken  Godsdienst,  lid  der  Leidsehe 
Maatich^ril  ▼>&  Nederlandsche  Letterkunde, 
ridder  der  orde  van  den  Nederiandschen  Leeuw, 
kommandenr,  rerrolgens  grootolfioier  der  orde 
Tan  de  Eikenkroon  en  OTerieed  den  6den 
Deeember  1877. 

Bniterij  (De)  of  TundUme^  naar  getal- 
sterkte het  tweede  wapen  in  de  Earopeesche 
legers,  moet  door  snelheid  en  stontheid  van 
aanTal  eene  groote  uitwerking  te  weeg  bren- 
gen. Hare  Torming  en  oefening  kosten  Teel 
tVd  en  geld,  en  hare  aauToering  Tereiseht 
Teel  beleid.  Men  heeft  lichte  mitery,  Tooral 
geschikt  Toor  den  Toorpostendienst,  en  sware 
miterli,  geschikt,  om  door  de  Tyandeigke  ge- 
lederen heen  te  breken  en  het  geTCcht  te 
besUssen.  De  nritery  wordt  doorgaans  in  het 
leger  ingedeeld  in  regimenten,  welke  een  ie- 
ker  aantal  eskadrons  beratten.  Twee  of  drie 
rc^^enten  Tormen  eene  brigade,  en  twee  of 
drie  brigades  eene  diTisie.  SomtQds  worden 
2  of  8  dirisiën  tot  een  kaTalleriekorps  Ter- 
eenigd. 

De  oudste  miterg  Tindt  men  waarschynltlk 
by  de  Egyptenaren.  Daarna  ontmoeten  wtl 
se  in  het  Assyrische  B0k,  —  TOorts  by  de 
Israëlieten  ten  tQde  Tan  SaUmo  en  bQ  de 
Persen  in  de  6de  eeuw.  Zy  bestond  uit  boog- 
schutters te  paard.  De  Grieken  hadden  geene 
ruitery  Tóor  den  Peloponnesisehen  Oorlog, 
maar  toen  werd  zQ  door  Spammondat  aan- 
merkeiyk  uitgebr^d.  De  Grieksohe  ruiters 
Tormden  sware  ruiterQ,  met  harnas  en  lans 
gewi4>end,  do^  er  waren  ook  lichte  ruiters, 
nam^k  bereden  boogschutters,  in  dienst 

De  Bomeinsche  ruiters  der  legioenen  be- 
hoorden tot  de  lichte  ndtery  en  streden  meestal 
te  Toet;  eerst  na  den  Tweeden  Punischen 
Oorlog  had  men  er  sware  mitery,  die  te  paard 
deel  nam  aan  het  geTccht. 

Li  de  middeneeuwen  Tormden  de  ridders 
in  Europa  eene  zware  mitery,  die  by  de  in- 
Toering  der  Tuurwapens  Terdween.  In  Duitseh- 
land  onderscheidde  men  in  de  eerste  helft  der 
16de  eeuw  drie  soorten  Tan  ruiters,  de  ku- 
rassiers, de  speermiters  en  de  schutters  te 
paard.  De  beide  eersten  Toerden  de  lans;  de 
kurassier  in»  met  syn  paard  Tolkomen  ge- 
hamast,  —  de  speermiter  zelf  slechts  gedeel- 
teiyk  en  zyn  paard  in  het  geheel  niet,  ^  en 
de  schutter  had  slechts  een  stormhoed,  een 
Tuurroer  en  eene  korte  speer.  In  de  tweede 
helft  dier  eeuw  werden  alle  lansruiters  Tan 
pistolen  Toorsien,  en  in  Frankryk  werden 
haakbussehutters  te  paard  ingeiyfd,  die  te 
Toet  Tochteo.  In  de  17de  eeuw  Tcrdwenen  de 
lansruiters  by  onderscheidene  legers,  en  in 
de  18de  eeuw  had  men  hoofdsakeiyk  kuras- 
siers en  dragonders,  welke  laatsten,  aauTan- 
keiyk  Toor  den  dienst  te  Toet  en  te  paard  be- 
stemd, aUengs  Terdrongen  werden  door  de 
uhlanen  en  huzaren.  By  de  Siawische  Tolken, 
inzonderheid  by  de  Kozakken,  bleef  de  speer 
steeds  het  wapen  der  mitery ;  ook  in  ons  land 
heeft  het  lang  geduurd  Toordat  de  lanciers  met 
de  kurassiers  in  dragonders  en  deaen  later  in 
huzaren  werden  herschapen. 
Buis  (Hipölito),eenTerdien8teiykSpaan8ch 


Ismidkundige,  gepUatst  aan  den  koninkiyken 
tuin  te  Madrid,  heeft  zich  Tooral  bekend  ge- 
maakt door  eene  reis,  welke  hy  als  eerste 
luruidkundige  en  als  chef  der  expeditie  in  het 
laatst  der  Torige  eeuw  in  Pem,  Ctiili  en  an- 
dere landen  Tan  Zuid- Amerika  heeft  Tolbracht. 
In  1777  begaf  hy  zich  derwaarts  met  zyn 
landgenoot  Favon,  Vooral  wilden  zy  onderzoek 
doen  naar  den  kinaboom.  Zy  blcTen  er  tot 
1788  en  hadden  alzoo  gelegenheid,  de  ryke 
inlandsche  flora  aldaar  gade  te  sUan.  Na  hun 
teragkeer  maakten  zy  de  uitkomsten  hunner 
waarnemingen  openbaar  in  onderscheidene  be- 
langryke  werken,  Tan  welke  wy  noemen: 
,yFlorae  PemTianae  et  Chilensis  prodromus 
(1790)'*,  —  «Systema  TegetabUium  florae  Pe- 
mTianae et  Chilensis  (1789)",  —  en  „Fiom 
Pemriana  et  ChUensis  (1798—1804,  4  dln 
met  425  afbeeldingen)".  —  Voorts  maken  wy 
melding  Tan  Juan  SuUj  een  Spaansch  dichter 
uit  het  midden  der  14de  eeuw.  Wegens  zyn 
losbandig  leTcn  werd  hy  te  Toledo  in  de  ge- 
Tangenis  opgesloten  en  Terraardigde  aldaar 
in  1848  zyne  „Poesias,  die  uit  omstreeks  7  000 
Torzen  b?staan  en  zoowel  door  Sanohêt 
in  zyne:  „Collection  de  poesias  castellaflos 
anteriones  al  siglo  XV  (1790)"  als  door  Jswêr 
in  de:  „BIblioteca  deautorese8pafiole8(1864)" 
zyn  uitgegeTcn. 

Bule  Britannia  is  het  Engelsche  Tolks- 
lied,  door  Tkomtom  gedicht  en  door  Ante  op 
muriek  gebracht.  Daarin  wordt  de  aloude  Brit- 
sche  Tryheid  Tcrheeriykt  en  aan  Britaoje  de 
heerschappy  ter  zee  toegekend. 

Bulhière  (Ciande  Carloman  de),  een  Ter- 
diensteiyk  Fmnsch  gesohiedschryTer,  geboren 
in  1735  te  Bondy  by  Parys,  omhelsde  den 
krygsdienst,  TOcht  gedurende  den  ZeTCAJari- 
gen  Oorlog  in  Doitschland,  Torgezelde  in  1760 
den  Baron  de  Brtieml  op  eene  gezantschaps- 
reis  naar  Petersburg,  Tcrllet  in  1765  het  leger, 
zag  zich  in  1771  geplaatst  by  het  departement 
Tan  Buitenlandsche  Zaken,  werd  in  1787  lid 
der  Académie,  en  OTcrleed  den  dOsten  Januari 
1791  te  Parys.  Van  zyne  geschriften  Tcrmel- 
den  Try:  „Aneedotes  sur  la  rÓTolution  de 
Eussie  en  Tannée  1762  (1797  en  later)",  — 
„Eclaircissements  historiques,  sur  les  causes 
de  la  réTOcation  de  Tódit  de  Nantes  (1788,  2 
din)",  —  en  „Histoire  de  Tanarchie  de  Pologne 
et  du  démembrement  de  cette  république  (1807, 
4  dln;  4de  druk.  1862,Sdln)".Zyne„OeuTres 
complètes"  Tcrscnenen  in  1819  in  6  deelen. 

Bum  is  een  alkoholhoudend  destillaat,  dat 
uit  het  sap  Tan  suikerriet  en  uit  melasse  Ter- 
kregen  wordt.  Afral  Tan  suikerriet  en  het 
schuim,  dat  by  de  bewerking  Tan  het  sap  op- 
treedt, IcTeren  den  scherp  zuren  negermm.  Me- 
lasse, welke  uit  Indische  suiker  in  Europa  Tcr- 
kregen  wordt,  geeft  geen  goeden  mm.  TochTer- 
zekert  men,  dat  de  beste  Indische  mm  uitzuiTcre 
melasse  wordt  bereid.  Volgens  Horewood  brengt 
men  in  West  Indië  bet  schuim,  dat  by  het  inko- 
ken Tan  het  sap  ontstaat,  met  een  gedeelte  Tan 
dit  laatste  in  eene  kuip,  Tcrmengt  het  met 
melasse  en  water  en  laat  éen  en  ander  gisten, 
waarna  men  tot  de  destillatie  OTcrgaat.  Eerst 
de  tweede  destillatie  geeft  mm,  die  gemid- 
deld 72  -77  gewichtsprooenten  alkohol  bcTat 
Daaraan  deelt  men  op  kunstmatige  wyse  een 
aangftnaam  bouquet  mede.  Jonge  mm  is  scherp 
Tan  smaak  en  heeft  ii\  groote  mate  een  be- 


186 


RÜM—BUND. 


dwelmend  vennog^n;  eent  na  lang  Uggen 
komt  hQ  tot  rflpheid.  Men  Yerrangt  echter  de 
werking  van  den  tQd  ook  wel  door  toevoeging 
van  het  sap  van  ananasaen.  De  Jamaicamm 
wordt  voor  de  beste  soort  gehoaden,  en  daarop 
volgen  die  van  Barbados,  van  Antigna,  van 
de  Eilanden  onder  den  Wind  en  van  BraiiliS. 
In  Enropa  wordt  de  mm  vooral  ingevoerd 
door  de  Engelsohen  nit  Caba,  Portorico,  de 
Britsch  West  Indische  Eilanden,  Nederlandsch 
en  Britsch  Gnyana,  Manritios  en  OosMndi6; 
maar  de  OosMndische  ram  heeft  meer  van 
arak  dan  van  eigenlijken  mm.  Deie  laatste  ia 
in  iniveren  toestand  kleurloos  of  eenigsiins 
geel,  hoewel  men  er  wel  eens  eene  bmine 
klenr  aan  geeft.  HQ  wordt  intnsschen  zeer 
dikwtlls  met  wtfngeest  en  water  versneden. 
Ook  bereidt  men  zoogenaamden  mm  op  kunst- 
matige vrlize  van  wQngeest  en  water,  waar- 
aan men  een  aroma  geeft  door  éen  of  ander 
essence,  vooral  door  mmeesence,  den  mieren- 
zuren  aethylaether,  hieraan  toe  te  voegen. 
Om  eehten  ram  daarvan  te  onderseheideu,  ver- 
mengt men  10  kubieke  Ned.  duim  van  dit  vocht 
met  8  kubieke  Ned.  duim  Engelsch  zwavel- 
zuur van  1,84  soorteiyk  gewicht.  Na  af- 
koeling is  de  geur  van  echten  mm  nog  zeer 
goed  te  ruiken,*  maar  die  van  het  kunstpro- 
duct verdwenen.  Heeft  men  eene  soort  van 
mm,  die  hoofdzakelOk  uit  wttngeest  en  water 
bestaat,  zoo  ontwaart  men  na  de  behandeling 
met  zwavelzuur  den  geur  nog  van  echten 
rum,  bijaldien  deze  er  slechts  ten  bedrage 
van  10%  in  aanwezig  is. 

Bumburg,  eene  stad  en  de  hoofdplaats 
van  een  evenzoo  genoemd  district  in  het  Ko- 
ningrQk  Bohemen,  ligt  aan  de  grenzen  van 
Saksen  en  aan  een  paar  spoorwegen  en  telt 
ruim  10000  inwoners.  Ztj  is  de  zetel  van  eene 
reehtbank  en  heeft  eene  burgerschool,  drie 
volkBBchoIen,  eene  evangelische  school,  eene 
B.  Katholieke  en  eene  Protestantsche  kerk, 
een  Capuctjner  klooster  enz.  en  ztJ  is  vermaard 
wegens  de  gewevene  stoffen,  die  er  vervaar- 
digd worden. 

Bxunford  (Benjamin  Thompson,  graaf  van), 
een  man,  die  zich  door  nuttige  werkzaamheid 
onderscheiden  heeft,  werd  geboren  den  26sten 
Haart  1768  te  Rumford  (thans  Concord)  in 
New  Hampshire  in  Noord-Amerika  (volgens 
anderen  te  Wobura  in  Massachusetts),  bezocht 
de  hoogeschool  te  Oambridge,  waar  hy  zich 
op  de  natuurkunde  toelegde,  werd  omstreeks 
het  Jaar  1772  leeraar  te  Bradford,  vervolgens 
te  Bumtord,  trad  by  het  uitbarsten  van  den 
onafhankelijkheidsoorlog  als  mi^oor  in  dege- 
lederen der  Koninkiyke  militie  en  werd,  toen 
de  Engelsehen  uit  Boston  temgtrokken,  in 
Maart  1776  met  eene  lastgeving  naar  Enge- 
land gezonden,  waar  hy  zich  by  het  depar- 
tement van  Oorlog  zag  geplaatst.  In  1782 
keerde  hy  met  den  rang  van  eskadronschef 
naar  Amerika  terug,  organiseerde  aldaar  de 
ruitery  en  onderscheidde  zich  by  meer  dan 
éene  gelegenheid.  Na  het  sluiten  van  den 
vrede  trad  hy  als  luitenant-generaal  en  staats- 
raad in  Beierschen  dienst  en  was  er  met  yver 
bezig  aan  de  verbetering  van  het  leger.  Hy 
stichtte  scholen  voor  de  kinderen  van  soldaten, 
en  flibrieken  ten  behoeve  der  armen;  ook 
vond  hy  spaaricaehels  nit  en  de  naar  hem 
genoemde,  voeduma  Bumfordsche  soep.  De 


Keurvorst  benoemde  hem  dan  ook  tot  graaf 
vam  Ewmford  en  tot  luitenant-generaal  vaa 
het  leger.  In  1799  keerde  by.  naar  Engeland 
terug,  waar  hy  proeven  deed  omtrent  de» 
aard  en  de  toepassing  der  warmte,  als  vice- 
president  van  de  Boyal  Society  aaaaieniyke 
sommen  nitsehreef  voor  nuttige  uitvindhigen 
en  yverig  medewerkte  aan  de  oprichting  van 
de  Boyal  Institution,  eene  school  veori^ver- 
held.  Toen  by  later  te  Munchen  vertMfde, 
ontwierp  hy  er  het  plan  voor  eene  doelmatige 
reorganisatie  der  Beiersche  Académie  van  We- 
tenschappen. In  1802  ging  hy  naar  Parys, 
trad  er  in  1806  in  het  huweiyk  met  de  we- 
duwe van  ZoooMMT,  vestigde  zich  in  181t 
te  Auteuil  en  overleed  aldaar  den  20sten 
Augustus  1814.  Hy  schreef:  „Becherches  sar 
la  chaleur  (1804—1813)'*,  —  „Becherches  sur 
Ie  bois  et  Ie  charbon  (1818)",  —  en  „Essays 
politieal,  economical  and  philosophical  (1786 — 
1808,  8  dtn)*\  Zyne  gezameaiyke  werken  zyn 
in  1876  in  6  doelen  uitgegeven  door  SUU, 

Bumohr  (Karl  Friedrich  Ludwig  Felix 
von),  zie  EMimokr. 

Bumph  ((}eorgEberhard)of  J2«Mf»iUi»,eea 
verdiensteiyk  kruidkundige,  geboren  te  Solm 
in  1676,  studeerde  te  Hanau  en  begaf  zich 
vervolgens  naar  Portugal,  waar  hy  zich  8 
Jaar  bezig  hield  met  nasporingen  op  het  ge- 
bied der  natnuriyke  historie.  Daarna  trad  hy 
in  dienst  der  Nederlandsche  Oost-Indische 
Compagnie  en  zag  zich  benoemd  tot  consul 
te  Amboina.  Hier  verzamelde  hy  bouvrstoiVBn 
voor  eene  geschiedenis  van  de  vestiging  der 
Nederlanders  op  dat  eiland,  doch  zyn  werk 
is  om  politieke  redenen  niet  in  het  licht  ver- 
schenen. Daarenboven  beschreef  hy  met  zorg 
en  yver  de  op  Amboina  grodende  gewassen. 
In  1669  werd  hy  blind,  doch  hy  bleef  op  hei 
eiland  gevestigd  en  overleed  aldaar  in  1693. 
Eerst  40  Jaar  daarna  verscheen  door  de  zorg 
van  JanSurmann  zyn  hoogst  belangryk  werk: 
„Herbarium  Amboinense  plurimos  complee- 
tens  arbores,  flmtioes,  herbas  etc,  quae  in 
Amboina  reperiuntur  (6  dln  met  platen)*'.  Ook 
heeft  men  van  hem  de  „Amboinsche  Bari- 
teitkamer'*  met  60  platen. 

Bund  (Bos  L,)  is  de  naam  van  een  zoog- 
dierengeslacht  uit  de  fiimilie  der  SMoomifftm 
(Oavicoraia),  en  uit  de  orde  der  Serktmwm'9 
(Bnminantia)  of  Tweehoevigen  (Bisulca).  Het 
omvat  groote,  plompe  dieren  met  b'aitenwaarts 
gekromde  of  gewondeae,  althans  aan  den  top 
ronde  horens,  met  een  meestal  onbehaarden 
snuit,  een  korten  hals  (veelal  met  een  vleezig 
aanhangsel  of  halskwab),  een  langen,  gewoon- 
lyk  in  een  kwast  eindigenden  staart  en  4  te- 
pels. Het  ontbreekt  oorspronkeiyk  slechts  in 
Australië  en  Zuid-Amerika,  werwaarts  het 
later  met  uitstekend  gevolg  is  overgebracht 
Daartoe  behoort  de  musknsos ;  deze  onderscheidt 
zich  door  aan  de  basia  vwbondene,  sywaarts 
gebogene  en  aan  de  punt  opstaande  horens, 
een  nagenoeg  geheel  behaarden  snuit,  een  lang 
baarkleed  en  een  korten  staart.  De  ^eniyke 
MnêJtuiOi  (B.  moschatus  Blamv.)  is  betrekkeiyk 
klein,  heeft  korte,  dikke  ledematen,  een  kor- 
ten hals,  een  groeten,  broeden  kop  met  een  kor- 
ten, stompen  snuit  en  bruin  haar  net  eene  licht- 
bmine  vlek  op  den  rug.  Hy  leeft  in  kudden 
van  20  tot  26  stuks  in  Noord-Amerika  van 
60^  N.  B.  af  naar  het  noorden,  voedt  lich 


RUNDVE] 


Koe  van  Podoliach  ra?. 


■>■ 


2.  Koe  nit  Bern. 


7.  Kop  eener  kr 


8.  Stierenkop  van 


9.  Kop  eener  koe  vi 


3.  Koe  van  het  sborthorn-ras. 


10.  Stierenko 


(JeYllustreerde  Kncyclopaedie.    2de  druk. 


ERASSEN. 


:  i«e  uit  de  Algan. 


vjn  N«»jlprlaTi(Ï!»oh  ras. 


e  v»ii  Nederlancifloh  ras. 


4.  Stier  uit  Schwyz. 


5.  Koe  van  Nerterlandsoh  ras. 


jVop  uit  de  Algan. 


6.  Stier  van  ongehoornd  Schotsch  ras. 


Bij  het  artikel:  Bund. 


RUND. 


13T 


met  gras  en  moerasplanten,  in  den  winter 
met  mos,  is  leer  ring,  en  valt,  wanneer  hQ 
gewond  wordt,  de  mensehen  aan.  Hetvleesch 
van  den  stier  lieeft  een  walgingwekkenden 
mvalnisrenk,  maar  wordt  door  de  Eskimo's 
gegeten.  —  De  jak  (B.  gronniens  X.),  met  een 
kort  voorhoofd,  sikkelvormig  voor-  en  op- 
waarts gebogen  horens,  een  op  dien  van  het 
paard  gelQkenden  staart  en  korte,  dikke, 
krachtige  pooten  londer  kwabben,  wordt  mim 
2  Ked.  el  lang,  is  dicht  behaard  en  gewoon- 
IQk  swart  van  klenr;  htf  bewoont  de  hoog- 
gelegene gewesten  van  Midden  Azië  en  wel 
tot  op  eene  hoogte  van  6000  Ned.  el  boven 
de  oppervlakte  der  see.  In  de  landen,  waar 
hQ  voorkomt,  is  hQ  tevens  haisdier,  maar 
b^ft  in  tammen  staat  selden  sniver  swart 
Men  gebruikt  hem  als  lastdier  en  ook  om  op 
te  rf^en,  terwtJl  zffn  vleeseh  gegeten  wordt. 
Tot  de  eigenlfike  runderen  behoort  de  tAo€ 
(B.  indieus  X.),  die  lich  onderscheidt  door 
■eer  k(Hrte,  platte  horens  en  vooral  door  éen 
of  twee  bulten  op  den  rug.  H|)  is  afkomstig 
nit  Bragalen  en  heeft  lich  verspreid  overeen 
groot  deel  van  Azifi  en  ook  in  Afrika.  Tot 
de  rassen  van  dit  rund  behoort  de  leboe  der 
Brahmanen  met  een  grooten  bnlt,  een  langen 
met  een  kwast  versierden  staart  en  leer  kleine 
horens.  Op  dezen  gelakt  de  ^t/rOraoNMiWM^of 
(B.  AiHcanns),  die  in  Abessinië  en  aan  de 
Kaap  en  vooral  in  het  binnenland  van  Afrika 
gevonden  wordt  en  zeer  dikke  horens  draagt. 
De  gaifal  (B.  frontalis  Xomi.)  is  een  welge- 
bonwd  rund  ter  lengte  van  bSna  8  Ned.  el, 
met  betrelLkelIjk  korte,  dikke,  sikkelvormig 
gekromde  horens,  zwart  of  donkerbruin  liaar; 
deze  bewoont  de  boschryke  hoogvlakten  van 
Indië  en  Ceylon.  In  de  provincie  Sergoja, 
in  het  gebergte  Mflnpad  leeft  de  gawt  (B. 
Ganrus  S.  iSi».),  welke  dVs  Ned.  el  lang 
wordt,  —  en  op  de  Soendarcilanden  de  klei- 
nere BaUmg  (B.  Bateng  Eaffl.)j  die  gemakke- 
mk  getemd  wordt,  en  de  karbouw  (B.bubalus 
var.)'^  zie  onder  het  woord  Karbouw, 

Tegenover  de  wilde  runderen  staan  de  ras- 
sen van  het  tamme  rund,  welke  met  den  naam 
van  Bo9  Tamnu  zQn  bestempeld,  hoewel  zU 
geene  eigenl||ke  soort  vormen,  maar  door  de 
kruising  van  verschillende  soorten  zQn  ontstaan 
De  Oerof ,  (B.  nrus),  weleer  over  geheele  Europa 
verbreid,  wordt  als  de  stamsoort  der  hedendiulg- 
sche  rundveerassen  beschouwd.  Naast  dezen 
bad  men  weleer  den  Bot  hraoyeeroê  Ow.y  ter- 
wül  men  ook  overbltfftelen  van  andere  soor- 
ten (B.  trochoceros,  longifrons  en  frontosus) 
heeft  opgedolven.  De  thans  nog  levende  ras- 
sen kan  men  verdeelen  in  3  groepen,  nameiyk 

Bo9  priimgemMê,  Hiertoe  behoort:  het  Po- 
doHteke  raty  dat  inzonderheid  in  Busland,  de 
Donauvorstendommen,  Hongartle,  Stiermar- 
ken en  ook  in  Italië  is  verspreid.  Het  is  door- 
gaans grQs  met  eene  donkere  klenr  op  den 
kop,  aan  den  buik  en  aan  de  pooten  en  met 
eene  donkere  streep  over  den  rug.  De  meeste 
dieren  van  dit  ras  leven  in  steppen  en  zün 
er  dikwQls  wegens  gebrek  aan  voedsel  en 
drinkwater  aan  besmettelQke  ziekten  blootge- 
steld. De  ko^en  geven  veel  melk  en  de  ossen 
z0n  voor  den  arbeid  zeer  geschikt  Vooral  die 
uit  Stiermarken  zfln  zeer  getrokken.  —  Tot 
dezelfde  groep  behoort  het  ras  der  lage  Ion- 
domj  hetwelk  verspreid  is  over  de  kustgewes- 


I  ten  der  Noord-  en  Oostzee.  Het  bekleedt  den 
'  eersten  rang  onder  de  runderen  als  melk-  en 
mestvee,  maar  is  niet  bgzonder  geschikt  voor  den 
veldarbeid.  Het  omvat  het  Nederlandsche  vee. 
Dit  onderscheidt  zich  door  voortreffelQke  eigen- 
schappen; het  geeft  eene  groote  hoeveelheid 
mellÊ,  bereikt  een  gewicht  van  600— 700  Ned. 
pond,  is  zwart-  of  roodbont  van  kleur,  V/^ 
Ned.  el  hoog,  lang  van  hals  en  heeft  door 
kmising  met  het  Engelsche  korthoornvee  eene 
aanmerkelijke  verbetering  ondergaan.  Vooral 
in  den  laatsten  tQd  heeft  men  er  zich  sterk 
op  de  veredeling  van  het  rund  toegelegd,  en 
het  aanhouden  van  stamboeken  komt  er  meer 
en  meer  in  zwang.  Het  Belgische  vee  is  in 
het  algemeen  minder  voortreffelUk.  In  Olden- 
burg  heeft  men  het  vee  der  vette  nuuschlanden 
en  dat  der  schrale  zandgronden.  Het  beste  vee 
vindt  men  er  in  Bnijadinger-enin  Jeverland; 
het  is  er  meestal  donkerbruin  of  zwart.  Ook 
in  Sleeswük-Holstein  maakt  men  dezelfde  on- 
derscheiding. Het  vee  in  West-Pruisen  heeft 
veel  overeenkomst  met  het  Nederlandsche. 

Bot  hraék^emrot.  Tot  dit  ras  behoort  vooral 
het  vee  in  Zwitserland  en  in  de  Beiersche 
Alpen.  ZQue  kleur  is  bruin  tot  licht  grtfs, 
terwyi  de  buik  en  de  pooten  gewooniyk  lich- 
ter van  kleur  z0n.  Het  heeft  eene  hoogte  van 
1  tot  IVs  Ned.  el  en  een  gewicht  van  200  tot 
800  Ned.  pond.  De  beste  koeien  geven  er  10 
Ned.  kan  melk  daags,  en  deze  is  rQk  aan 
vaste  bestanddeelen. 

Bot  Jronionu.  Dit  ras,  dat  vooral  in  de  Alpen- 
streek  van  Znid-Dultschland  voorkomt  onder- 
scheidt zich  van  het  voorgaande  inzonderheid 
door  zyn  zwaren  lichaamsbouw  en  door  syne 
bonte  klenr.  Men  heeft  runderen  van  dit  ras, 
die  1600  Ned.  pond  zwaar  worden. 

Het  behoeft  nanweigks  gezegd  te  worden, 
dat  men  door  kruising  dezer  verschillende 
rassen  velerlei  verscheidenheden  verkrOgt.  In 
Frankryk  kan  men  het  vee  in  8  groepen  ver- 
deelen, naar  gelang  het  meer  met  éen  der 
genoemde  3  rassen  overeenkomt.  Dat  van 
Bretagne  gelQkt  op  Bos  primigenius,  —  dat 
der  zuideiyke  bergstreek  op  Bos  brachyceros, 
en  dat  der  oostelOke  gewesten  op  Bos  fron- 
tosus. Vooral  in  Groot-BritaiUe  maakt  men 
veel  werk  van  de  veefokkerü;  daar  heeft 
men  het  vee  der  Kanaaleilanden,  klein  van 
stuk,  goed  melkgevend  en  geelachtig  gr^s 
met  witte  vlekken, -^  het  langhoornig  ras  der 
noordwesteiyke  graafiMhappen  van  Engeland 
en  Ierland,  donkerbruin  met  eene  witte  streep 
op  den  rug  en  beter  geschikt  voor  de  vet- 
weiderQ  dan  voor  de  boterbereiding,  —  het 
korthoornige  of  Durhamras  in  de  oostelttke 
gewesten  van  Engeland,  dat  veel  melk  geeft 
en  tevens  uitstekend  geschikt  is  voor  de 
slachtbank,  dewgi  de  ossen  wel  eens  1  600 
Ned.  pond  zwaar  worden,  —  het  middelmatig 
gehoornde  ras,  het  oorapronkelljk  in  Engeland 
te  huis  behoorend  vee,  dat  echter  zeer  ver- 
edeld is,  —  en  het  ongehoornde  ras,  dat, 
naar  men  wil,  nit  Skandinavië  derwaarts  is 
overgebracht 

Merkwaardige  rundveerassen  zQn  aflgebeeld 
op  nevensgaande  plaat 

Het  kalf^  dat  na  eene  dracht  van  gemid- 
deld 186  dagen  geboren  wordt,  laat  men  in 
de  eerste  4  of  6  weken  bQ  de  koe,  of  het 
wordt  inmiddels  met  versche  melk  gevoed. 


1S8 


RUND— BUPERT. 


Na  dien  tgd  is  het  in  staat  vaste  spQaen  te 
nuttigen,  schoon  het  eigenigk  tot  aan  den 
onderdom  van  12  maanden  de  melk  niet  geheel 
kan  missen.  BQ  ijine  geboorte  heeft  het  kalf 
gewooniyk  4 — 6  tanden,  na  yerloop  van  14 
dagen  8  kiesen,  en  met  8  weken  8  sntltanden 
en  12  kiesen.  Na  verloop  van  6  maanden 
vertoont  zich  de  eerste  bigvende  kies,  8  maan- 
den later  de  tweede,  en  eerst  na  2  jaar  de 
derde.  Na  VUde  Jaar  wisselt  het  demiddenste 
sntltanden,  na  2Vi  jaar  de  beide  voorste  melk- 
tanden enz.,  zoodat  het  wisselen  eerst  met  4- 
jarigen  onderdom  een  einde  neemt  Na  ver- 
loop van  het  eerste  jaar  behoort  het  kalf  tot 
het  jongvee;  men  heet  het  een  pinky  en  het 
vronwellke  dier  draagt  alsdan  den  naam  van 
waart.  De  voeding  der  runderen  geschiedt  in 
de  weide  met  gras  en  klaver,  of  ook  wel  op 
stal,  daar  de  stalvoedering  door  rost  de  vet- 
vorming  bevordert  en  tevens  eene  groote 
hoeveelheid  mest  oplevert.  De  stalvoede- 
ring is  vooral  in  gebmik  b0  febrieken, 
waar  af^l  tot  voedsel  kan  dienen,  hoe- 
wel sommigen  ook  aan  eene  groene  stal- 
voedering de  voorkeur  geven.  In  ons  kli- 
maat worden  de  koeien  in  elk  geval 
des  winters  op  stal  gezet  en  met  hooi, 
stroo,    aardappelen,  IQnkoeken  enz.  gevoed. 

De  runderteelt  is  in  alle  beschaafde  landen 
een  belangryke  tak  van  nijverheid.  Immers 
vleesch,  boter,  kaas,  koehniden  enz  zjjn  voor 
den  mensch  langzamerhand  onmisbaar  gewor- 
den. Het  aantal  mnderen  op  ieder  duizendtal 
inwoners  bedraagt  in  Rusland  848,  —  in 
Duitschland  884,  —  in  Oostenryk  854,  —  in 
Frankrgk  813,  —  in  Oroot-Britannië  816,  — 
in  Italië  140,  -  in  Spanje  185,  —  in  Roe- 
menië 598,  —  in  Zweden  895,  —  in  Neder- 
land 875,  -^  in  België  274,  —  in  Denemar- 
ken 694,  —  in  Zwitserland  884.  —  in  Finland 
518,  —  in  Noorwegen  587,  —  in  Servië  909, 
—  en  in  Portugal  119.  Uit  vele  landen,  ook 
uit  ons  Vaderland,  wordt  rundvee  uitgevoerd. 

Bundfiijit-Singli,  koning  van  Labore, 
geboren  den  2den  November  1784  te  Guga- 
ranvala  in  de  nabyheid  van  de  stad  Labore 
en  een  zoon  van  Maka  Sm^A,  bestuurder  van 
een  district  der  Sikhs,  volgde  op  12  jarigen 
leeftQd  dezen  op  onder  de  voogdQschap  zQner 
moeder  als  beheerscher  over  MisoeL  Op  vol- 
wassen leeftQd  wist  h||  zQn  gebied  aanmer- 
kéigk  te  vergrooten  en  zag  zieh  in  1799  be- 
leend met  Labore.  Door  het  verdrag  van 
Loedianah  (5  December  1805)  werd  b^>aald, 
dat  de  Sedledi^  grensrivier  zon  wezen  tus- 
sohen  zQu  grondgebied  en  dat  der  Briten, 
zoodat  hy  zQne  veroveringen  enkel  naar  de 
zyde  van  Pend^aub  en  Afglianistan  kon  uit- 
strekken. Nadat  hg  in  1818  Attok  door  ver- 
raad en  in  1818  Moeltan  stormenderhand  in- 
genomen had,  viel  in  1819  Ka^mir  in  z||ne 
handen,  waarna  hy  den  titel  aanvaardde  van 
Maharadqja  (Orootkoning)  van  Pend^aub. 
Toen  voorts  eenige  officieren  uit  het  leger  van 
NapoUo»  zyne  krygsmacht  op  Europeeschen 
voet  hadden  georganiseerd,  wierp  hy  zich  op 
tot  alleenheerscher  in  geheel  Pend^aub  en 
ontrukte  in  1829  Pe^awar  aan  de  Afighanen.  In 
1888  sloot  hy  een  verbond  met  de  Engelschen 
en  overleed  den  27Bten  Juni  1889. 

Biineberg  (Johan  Ludvig),  een  verdien- 
steiyk  Zweedsch  dichter,  geboren  den  5den 


Februari  1804  te  Jakobstad  in  Finland,  stu- 
deerde te  Abo,  vestigde  zich  in  1880  als 
leeraar  te  Helsingtors,  werd  in  1887  lector 
aan  het  gymnasium  te  Borga  en  in  1844  hoog- 
leeraar aldaar,  maar  legde  in  1857  zyne  be- 
trekking neder,  om  zic^  onverde^d  aan  de 
dichtkunst  te  wgden.  In  1868  werd  hy  door 
een  aanval  van  beroerte  getroffen  en  overleed 
te  Borga  den  6den  Mei  1876.  Hy  was  in  1880 
gehuwd  met  de  begaafde  schryMer  .FVMaK&» 
C^karloUe  Tenyttrifm.  Zyne  gedichten  onder- 
scheiden zich  door  helderheid  van  denkbeel- 
den, door  zuiverheid  van  vorm  en  door  warme 
vaderlandsliefde.  Van  zyne  dichteriyke  voort- 
brengselen noemen  wy :  „Serviska  folksangar 
(1888)",  —  „GrafVen  i  Perrho  (1881)",  door 
de  Zweedsche  Académie  bekroond,  —  de  idyl- 
len: „Ëlgskytteme  (1882)"en„Hanna(1836)", 

—  „Nadeschda  (1841)",  — „JulqvaUen  (1841)", 

—  „Kung  Fjalar  (1844)",  —  „F^nrik  StaU 
Sftgner  (1844  en  later)",  —  en  „Sm&rre  Berftt- 
telser  (1854)".  Ook  heeft  hy  vele  fraaie  gods- 
dienstige liederen  geleverd  en  het  nieuwe 
Zweedsche  gezangboek  voor  Finland  geredi- 
geerd. Eindeiyk  noemen  wy  zyne  dramatische 
stukken:  „Kan  ^  (1871)"  en  „Kungama  pa 
Salamis  (1868)".  Zyne  gezameniyke  werken 
zyn  in  1851—1861  in  6  deelen  in  het  Ucht 
versohenen. 

Bunen  zyn  de  oudste  sohriftteekens  der 
Germanen.  Zy  zyn  afkomstig  van  het  Phoe- 
nicisch,  en  het  sohynt,  dat  alle  Germanen  ze 
bezigden,  bepaüdeiyk  de  (}othen,  Franken, 
Angelsaksen  en  Skandinaviërs.  Zy  werden 
zelden  gebruikt  voor  een  samenhangend  ge- 
schrift, maar  in  steen,  metaal  of  hout  ge- 
houwen of  gegrift,  weshalve  zy  een  rechtiy- 
nigen  vorm  batten.  In  handschriften  komen 
naast  het  Latynsche  alphabet  zelden  runen 
voor.  zy  waren  geene  klank-,  maar  woord- 
teekens.  JKim,  in  het  meervoud  runar  of  rtmsr, 
beteekent  geheim,  en  volgens  de  „Edda"  zyn 
de  runen  door  Odin  uitgevonden  en  aan  be- 
voorrechte stervelingen  medegedeeld.  ZQ  wer- 
den dan  ook  gebezigd  tot  voorspeUingen  en 
bezweringen.  De  oudste  vermelding  van  runen 
vindt  men  by  Tdmius.  Men  had  too verrunen, 
bestemd  voor  verschillende  oogmerken.  Men 
onderscheidt  een  klein  alphabet  van  16  tee- 
keus,  alleen  in  het  Noorden  in  zwang,  en 
een  groot  alphabet  van  24  teekens,  by  de 
Noord-  en  Zuid-Germanen  en  Angelsaksen  in 
gebruik.  Zy  werden  geschreven  van  de  rechter 
naar  de  linker  hand,  en  ook  wel  omgekeerd. 
Het  oudste  voorwerp  met  runen,  de  „Gouden 
hoorn"  van  (hillehuus  by  Tenderen,  is  ver- 
moedeiyk  afkomstig  uit  de  4de  of  5de  eeuw. 
Niet  veel  jonger  zyn  de  steenen  van  Tune, 
Vamum,  Tanum  enz.  De  opschriften  met  het 
kleine  alphabet  klimmen  niet  hooger  op  dan 
tot  de  9de  eeuw;  men  heeft  er  in  Gottland 
eene  groote  menigte,  en  onder  deze  nog  uit 
de  16de  eeuw.  Sommige  daarvan  bevatten 
stafrymen.  Men  vindt  veel  merkwaardigs  over 
de  runen  in  „The  old  northem  mnic  monu- 
ments  of  Scandinavia  and  England  (1866— 
1868,  2  dln)"  van  Siêpkèiu,  Ook  Chrimm, 
Lamthy  Moffium^  Magwium^  -B^i^^  Jmmii, 
Wimmëty  Bwrg  enz.  hebben  daarover  zeer 
belangryke  werken  g^verd. 

Rupert  (St),  EMpneht  of  Srodhêrt^  een 
apostel  van  het  Christendom  in  Duitschland, 


RUPEBT-RUPSKLAVEB. 


189 


geboren  omatreeks  het  midden  der  7de  eenw 
en  alMammende  van  ket  Frankische  Vorsten- 
geelAcht,  werd  bisschop  te  Worms,  doopte 
Hertog  TAêodoor  II  van  Beieren,  zette  ^n 
bekeeringswerk  voort  langs  de  Donaa  tot  aan 
liorch  en  stichtte  rervolgens  het  bisdom  Sali- 
borg,  waar  hQ  den  27sten  Maart  717  orerleed. 
De  B.  Katholieke  Kerk  viert  s||n  gedachtenis- 
feest  op  den  24sten  September.  Te  syner  eere 
werd  in  1701  door  den  aartsbisschop  yan 
Salsbnrg  de  Bapertnsorde  gesticht,  welke  in 
1802  is  afgeschaft 

Bnpp  (Jalins),  éen  van  de  stichters  en 
leiders  der  Yr||e  gemeenten  en  geboren  te 
KOnigsberg  den  ISden  Augustos  1809,  studeerde 
aldaar  in  de  wüsbegeerte  en  godgeleerdheid 
en  beiocht  het  seminariam  te  Wittenberg. 
Later  Testigde  hy  sieh  als  privaatdocent  te 
KSnigsberg  en  werd  er  in  1836  leeraar  aan 
het  gynmasinm  en  in  1842  gamisoenspredi- 
kant  Zyn  rondborstig  Terset  tegen  het  Atha- 
nasiaansch  symbolnm  yeroorsaakte  in  Septem- 
ber 1846  het  verlies  van  syn  ambt,  waarna  hy 
met  syne  vrienden  den  19den  Jannari  1846  de 
Protestantsehe  gemeente  te  Königsberg  stichtte, 
welke  zich  eeriang  met  de  „Protestantsehe 
vrienden**  der  provincie  Saksen  verbond.  Hy 
verdedigde  de  zaak  der  Protestantsehe  vry- 
beid  en  der  vrye  Protestantsehe  gemeenten  in 
onderscheidene  geschriften,  zooals:  „DerSym- 
bolzwang  nnd  die  protestantische  Gewissens- 
nnd  Lehrfreiheit  (1848)",  —  „Yon  der  Freiheit 
£in  Zengnis  fOr  das  Évangelinm  vom  Stand- 
pnnkte  des  protestantischen  Disddententhoms 
(1866,  2  dln)**,  —  en  „Das  Sektenwesen  nnd 
me  Freie  Gemeinde  (1869)".  Voorts  was  hy 
medewerker  aan  het:  „Christliches Volksblatt 
(1844)*'  en  gaf  met  anderen :  „Die  freie  evan- 
gelische Kfarche**,  —  de  „KOnigsberger  Son- 
fagqKMt",  —  en  de  „Beligiöse  Beform",  het 
centraalorgaan  der  vrye  gemeenten  van  Duitsch 
land,  in  het  licht.  Ook  schreef  hy :  „Gregors 
von  Nyssa  Leben  nnd  Meinnngen  (1884)**,  — 
en  „Immannel  Kant  Ueber  den  Charakter 
seiner  PhUosophie  nnd  das  Verhftltnis  derselben 
znr  G^genwart  (1867)**.  Hy  werd  afgevaardigd 
naar  de  Pmisische  Tweede  Kamer,  waar  hy 
tot  de  „FortsehrittqMurtei**  behoorde  en  over- 
leed te  KQnigsberg  den  Uden  Juli  1884. 

Büppell  (Wilhelm  Peter  Edoard  Simon), 
een  reiziger  en  natnnrkenner,  geboren  te  Frank- 
fort aan  de  Main  den  20sten  November  1794, 
ondernam  in  1817  nit  Italië  eene  reis  naar 
Egypte ;  en  naar  het  Sinaïtische  Schiereiland, 
waarvan  hy  verslag  gaf  in  de  „Fandgmben 
des  Orients**.  Daarna  bereidde  hy  zich  voor 
op  eene  ontdekkingsreis  in  Aflrika.  Hy  trok 
in  1822—1827  door  Nnbië,  Sennaar,  Kordofan 
en  Arabië  en  verzamelde  er  een  schat  van 
geographisehe,  ethnographisehe  en  natnnrknn- 
dige  w^enswaardigheden.  Behalve :  „Beisen  in 
Knbien,  Kordofltn  nnd  dem  Petrftischen  Arabien 
(1889)**  leverde  hy  een :  „Atlas  znr  Beise  im 
nërdliehen  Afrika  (1826—1880,  20  stukken)**. 
Kadat  hy  zich  in  den  zomer  van  1829  naar 
Leiden  en  in  het  vooijaar  van  1880  naar 
Farys  begeven  bad,  vertrok  hy  van  Livomo 
naar  Egypte  en  kwam  in  Febmari  1888  te 
Oondar  in  Abessinië.  In  1884  keerde  hytemg 
naar  Eoropa  en  schreef:  „Nene  Wirbeltiere 
sor  Faona  Abeesiniens  gehörig  (1886—1840)**, 
—    «Beite    nach  Abessinien  (1888-1840,  2 


dln)**,  —  en  „Systematische  Uebersicht  der 
Yëgel  Nord-  nnd  OstafHkas  (1841)**.  Wat  hy 
op  zyne  tochten  verzamelde,  plaatste  hy  in 
het  mosenm  te  Frankfort.  Ook  bezorgde  hy 
er  aan  de  stedeiyke  boekery  eene  verzameling 
van  munten  en  Egyptische  oudheden  en  later 
eene  van  Aethiopische  handschriften.  Hy  over- 
leed aldaar  den  Uden  December  1884. 

Bupreoht.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Bupreeht  Klem  (nameiyk  CUmem),  den 
oudsten  zoon  van  Keurvorst  Bnpreoki  II  van 
de  Pfslz.  Hy  werd  geboren  den  6den  Mei 
1862,  volgde  zyn  vader  op  in  1898,  zag  zich 
in  1400  tot  Duitsch  Koning  gekozen  en  werd 
in  het  begin  van  1401  te  Keulen  gekroond. 
In  datzelfde  Jaar  begaf  hy  dch  naar  ItaUë, 
om  de  Kroon  te  ontvangen  uit  de  handen  van 
den  Paus  en  zyn  tegenstander,  Hertog  Chileazso 
van  Milaan,  tot  onderwerping  te  dwingen, 
maar  werd  door  dezen  by  Brescia  gesUigen. 
Wegens  gebrek  aan  geld  kon  hy  zyne  onder- 
neming in  Italië  niet  doorzetten.  Na  zyn  terug- 
keer in  Duitschland  beyverde  hy  zich,  den 
landvrede  te  herstellen,  doch  zyne  pogingen 
leden  sehipbrenk,  zelfs  by  de  Vorsten,  die 
tot  zyne  verkiezing  hadden  medegewerkt. 
Evenmin  gelukte  het  hem,  een  einde  te  ma- 
ken aan  de  kerkeiyke  twisten.  Nadat  hy  nog- 
maals te  Aken  was  gekroond,  overleed  hy 
den  18den  Mei  1410. 

Eupreehif  derden  zoon  van  Ftêdenk  V  van 
de  Pfalz  en  van  JBlizabeth  van  Engeland.  Hy 
werd  geboren  den  27sten  December  1619  te 
Praag,  streed  dapper  in  den  Dertigjarigen 
Oorlog  tegen  de  Keiseriyke  benden  en  werd  in 
1688  gevangen  genomen,  doch  in  1642  op 
vrye  voeten  gesteld,  waarna  hy  in  dienst  trad 
van  zyn  oom  Karel  I  van  Engeland,  die  hem 
den  titel  schonk  van  Hertog  va»  CktHbêrïand. 
Hy  streed  in  den  burgeroorlog  met  goed  ge- 
volg aan  het  hoofd  der  Koninkiyke  ruitcnry. 
totdat  hy  wegens  de  overgave  van  Bristof 
door  Fmirfauf  verbannen  werd  (1644).  Na  de 
terechtstelling  van  Kard  I  voerde  hy  met  een 
gedeelte  der  vloot  een  kaperoorlog  tegen  En- 
geland, maar  nam  in  1664  met  zyne  schepen 
de  wyk  naar  Frankryk.  Na  de  Bestauratie 
keerde  hy  naar  Engeland  terug  (1660)  en 
werd  er  met  eerbewyzen  overladen.  In  1664 
en  1666  onderscheidde  hy  zich  in  den  oorlog 
tegen  de  Nederlanders  en  voerde  in  1678  in 
de  zeesUigen  van  Schooneveld  en  Kykduin 
het  bevel  over  de  vereenigde  Engelsche  en 
Fransche  vloot  Voorts  hield  hy  zich  veel  met 
natuur-,  schei-  en  sterrenkunde  bezig,  en  over- 
leed als  viceadmiraal  en  ab  gouverneur  van 
Windsor  op  den  29sten  November  1682. 

Bups,  zie  riimder. 

Bupsklaver  (Medicago  L.)  is  de  naam 
van  een  plantengeslaoht  uit  de  familie  der 
Vlinderhloemi^en  (PapUionaoeae).  Het  onder- 
scheidt zich  door  een  6tandigenof6-Bpletigen 
kelk,  een  stompen  kiel,  2broederige  meel- 
draden,  8-tallige  bladeren  en  eene  trosvormige 
bloeiwyze,  terwyi  de  vruchten  meestal  spiraal- 
vormig  gewonden  zyn.  Van  de  soorten,  welke 
in  ons  Vaderland  groeien,  vermelden  wy:  de 
Imtmte  (M.  saüva  X.),  de  ^  rwpsJdavtr  (M. 
media  X.),  Aeuisvormige  mpfJ^JoMf  (M.falcata 
D.),  de  kcpkLwêr  (M.  lupulina  X.),  de  ^eolMê 
mptkUnêr  (M.  maculata  X.),  de  AtMim  m^HoMr 


140 


RÜPSKLAVEB-RÜSLAND. 


(M.  minima  X.)  en  de  g^iainde  rwftJilavêr  (M. 
denttenlata  L,).  Deie  soorten  stn  vooral  van 
elkander  onderscheiden  door  de  gestekelde  of 
ongestekelde  peulen,  door  de  versohillende 
kromming  Tan  deze  en  door  het  aantal  laad- 
korrels. 

Burik  of  Boerik,  de  stichter  der  Bossische 
monarchie,  werd  met  iQne  broeders  Sineuten 
IVoêwor  door  de  Finnen  en  Sla  wen  te  hnlp  ge- 
roepen, veroverde  in  862  het  land  van  Nowgorod 
tot  aan  het  hedendaagsch  Klein-Bosland  en 
vestigde  in  864  te  Nowgorod  lyn  letel.  Na  het 
over^den  van  lyne  broeders  regeerde  h0  al- 
leen van  de  Newa  tot  aan  de  Oka  tot  in  879. 
Z0n  geslacht  behield  eeuwen  lang  de  heer- 
schappO  in  Bosland,  totdat  het  door  de  Tar- 
taren verdreven  werd.  Later  kwamen  wederom 
telgen  van  dien  stam  als  grootvorsten  en  csaren 
aan  het  bewind,  totdat  het  Huis  van  Burik 
in  1808  met  Feodor  ItMiiiowUf;  nitstierf.  Thans 
bevinden  dch  in  Bosland  nog  24  geslachten, 
die  Burik  als  hun  stamvader  beschouwen. 

Busous  L.  is  de  naam  van  een  planten- 
geslacht uit  de  fiunilie  der  LüiaeeH,  Men  kent 
daarvan  drie  soorten,  die  aan  de  kusten  der 
Middellandsehe  Zee  voorkomen.  Het  z0n  lage 
heestergewassen,  die  rich  onderscheiden  door 
bladvormige  takken,  aan  wier  onder- of  boven- 
zode zich  de  bloemen  vertoonen.  Deze  hebben 
een  6-bladig  bloemdek;  de  mannelQke  bloemen 
z0n  voorzien  van  drie  helmknopjes  en  de 
vTonlreiyke  van  een  st(|l  met  een  knopvormlgen 
stempeL  De  vrucht  is  eene  8-hokkige  en  6- 
zadige  bes.  De  meest  bekende  soort  is  de 
stêkdmjffi  (B.  aculeatus  X.)  met  kleine,  ge- 
kromde takken,  waarop  de  bloemen  aan  de 
bovenzyde  geplaatst  z0n.  De  wortelstok  (Badiz 
Busci)  werd  voorheen  tot  de  geneeskrachtige 
middelen  gerekend. 

Buaellae  was  in  de  dagen  der  oudheid 
éene  van  de  Twaalf  Bondsteden.  Zy  lag  ten 
oosten  van  het  Lacus  Prelius  op  eene  rots 
aan  de  naar  Bome  leidende  Via  Ciodia  en 
werd  in  802  vóór  Chr.  eene  Bomeinsche  ko- 
lonie. Deze  plaats,  in  het  middeneeuwsoh 
Latyn  Bosellae  of  Bosellum  geheeten,  was  tot 
in  1188  de  zetel  van  een  bisschop,  maar  me  eit 
dat  voorrecht  in  laatstgenoemd  Jaar  afstaan 
aan  Orosseto.  Allengs  kwam  zU  in  verval, 
maar  er  worden  nog  vele  overbiijflselen  uit 
vroeger  dagen  gevonden. 

BuBh.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ : 

Btmjamin  Buêk^  een  verdienstelOk  Ameri- 
kaansch  geneeskundige,  geboren  te  Lyberry 
btf  Philadelphia  den  24sten  December  1745. 
HO  studeerde  te  Edinburgb,  vestigde  er  zich 
als  arts  en  werd  in  1769  hoogleeraar  in  de 
scheikunde  te  Philadelphia.  Ook  behoorde  h0 
tot  de  onderteekenaars  der  onaf  hankeltfkheids- 
verklaring,  werd  belast  met  de  directie  van  de 
munt  en  overleed  te  Philadelphia  den  19den 
April  1818.  HO  schreef  o.  a.:„Medicalinquiries 
and  observations  (1789—1798,  6  dln;  8de 
druk,  1809,  4  dln)'',  —  „An  account  on  the 
bilious  remittent  yellow  fever  (1794)",  —  en 
«Diseases  of  the  mind  (1812;  5de  druk, 
1885)'*.  Deze  werken  zOn  ook  in  het  Duitsch 
vertaald. 

Bidkard  Bmh^  een  zoon  van  den  voorgaande 
en  een  Amerikaansch  staatsman.  HO  werd 
geboren  te  Philadelphia  den  29sten  Augustus 
1780,  studeerde  aldaar  in  de  rechten  en  be- 


kleedde achtervolgens  de  betrekkingen  van 
advocaat-generaal,  staatEseeretarii,  gezant  te 
Londen,  secretaris  van  de  schatkist  en  gezant 
te  Parijs.  In  1826  vertrok  hO  naar  Engeland 
om  het  recht  van  de  Vereenigde  Staten  op 
het  door  Jmmei  8mitkion  beschikte  legaat  voor 
de  Smithsonian  Institution  te  doen  gelden, 
waarin  hO  naar  wensch  slaagde.  In  1849  keerde 
hO  tot  het  ambteloos  leven  terug  en  overleed 
te  Philadelphia  den  80eten  Juli  1859.  Van 
zOne  geschriften  noemen  wO:  „Memoranda  of 
a  residence  at  the  court  of  St  James  (18S8)'\ 
gevolgd  door  een  tweede  deel :  „Comprising 
incidents,  official  and  personal  from  1819  to 
1825",  en  van  die  deelen  verscheen  in  1878 
eene  derde  uitgave,  —  en  „Washington  in 
domestic  life  (1857)".  Ook  leverde  hO  in  1815 
eene  verzameling  van  de  wetten  der  Ver- 
eenigde Staten. 

Buskin  (John),  een  verdienstelOk  £n- 
gelsch  schrOver  over  kunstaangelegenheden, 
werd  geboren  te  Londen  in  Februari  1819, 
studeerde  te  Oxford,  behaalde  er  een  prOs 
met  zQn  gedicht:  „Salsette  and  Eiephante 
(1889)"  en  bepaalde  zich  vervolgens  bfl  de 
kunst.  HO  schreef  eene  brochure  ter  verdedi- 
ging van  TWfMr  en  van  de  Engelsche  laiid- 
schapschilders  in  het  algemeen,  en  hervatte 
dit  pleidooi,  na  een  langdurig  vertoef  in  Italië, 
in  het  groote  werk :  „Modem  painters  (1848 — 
1860,  5  dln;  2de  druk,  1873)".  Dat  boek 
baarde  groot  opzien  en  wekte  veel  tegenspraak. 
Voorts  schreef  hO:  „PraeBaphaeUtism (1851)", 

—  „Stones  of  Venice  (1851—1858,  8  dln;  2de 
druk,  1867)",  —  „On  the  nature  of  Qothic 
architecture  (1854)",  —  „Leotnres  on  archi- 
tecture and  painting  (1854)",  —  „The  poUücal 
economy  of  art  (1857;  2de  druk,  1867)",  — 
„The  clements  of  perspective  (1859)",  —  en 
„Notes  on  the  Turner  Gallery  at  Marlborough 
House  1856  (1857  en  later)".  HO  werd  be- 
noemd tot  professor  in  de  Schoone  Kunsten 
te  Oxford  en  schreef  dientengevolge  :„Lecturei 
on  art  (2de  druk,  1875)",  — „Aratra  Pentelid: 
six  leotnres  on  the  clements  of  sculpture  (1870)", 

—  „Ariadne  Florentina:  six  lectures  on  wood 
and  metal  engraving  (1878)",  —  „Momings 
in  Florence  (1875)",  —  „Val  d'Amo",  —  en 
„The  storm  cloud  of  the  19th  century  (1884)". 
Ook  doet  hO  sedert  den  zomer  van  1885  eene 
levensbeschrOving  van  hem  zelven  in  het  licht 
verschonen.  ZOne  gezamenlOke  werken  zOn 
in  1871—1874  in  11  deelen  in  het  Ucht  ver- 
schenen. 

Busland,  (zie  nevensgaande  kaart),  het 
grootste  rOk  der  aarde,  is  geliegen  tusschen 
84''40'  N.B.  (de  grens  van  Afghanistan)  en 
78''26'  N.B.  (de  noordpunt  van  Azië)  en  tus- 
schen 85''10'  O.L.  van  Ferro  (de  grens  van 
Pruisen)  en  207**55'  O.L.-  van  Ferro  (de  oost- 
punt van  Azië)  en  heeft  eene  oppervlakte 
van  407226  O  8«ogr-  mOl*  Van  dat  aantal 
mOlen  heeft  EuropMsch  Busland  met  Fin- 
land en  Polen  98000,  het  stadhouderschap 
van  den  daucasus  8590,  het  Transcaqiiseh 
gebied  9500,  Siberië  227865  en  Midden- Azië 
54750.  DaarbO  komen  nog  de  Gaspische  Zee 
met  8000  en  het  Meer  van  Aral  met  1214 
Q  geogr.  mOL  Busland  grenst  ten  noorden 
aan  de  noordelOke  Uszee,  ten  oosten  aan  den 
Groeten  Oceaan,  ten  zuiden  aan  een  gedeelte 
van  dit  laatste,  aan  Korea,  China,  Karategin, 


RUSLAND. 


141 


BoekharOe,  AfgfaaDistaii,  Perzië,  Tarkach  Ar- 
menië, de  Zwarte  Zee  en  Roemenië  en  ten 
weeten  aan  Roemenië,  de  Boekowina,  Galicië, 
Proiien,  de  Ooatzee,  Zweden  en  Noorwegen. 
De  langste  rechte  IQn,  die  men  er  trekken 
kan,  loopt  in  Eoropa  van  den  Waranger  Fjord 
aan  de  grensen  van  Noorwegen  tot  aan  de 
snidknst  van  de  Krim  en  is  3000  Ned.  myi 
lang.  By  deze  lengte  heeft  bet  Ryk  van  Ka- 
lis^ tot  Slatonst  in  den  Oeral  eene  breedte 
Tan  2850  Ned.  myi.  De  grootste  affatanden 
Tindt  men  er  van  den  Waranger  Fjord  tot 
Astara  (3930  Ned.  mQl)  of  tot  aan  hetTbian- 
qiangebergte  aan  de  grensen  van  China  (4280 
Ked.  myi)  en  van  Kallsch  over  Moskon  tot 
«an  Petropawlowsk  in  Kamt^jatka  (15285 
Ned.  mgi). 

De  bevolking  van  het  geheele  Ryk  wordt  ge- 
schat (1882)  op  102  541 696  zielen.  Van  dezen  be- 
vinden zich  in  EnropeeschRnsland  77617697, 
in  Polen  7083475,  in  FinUnd  2060782.  in 
den  Caneasns  6534853,  in  het  Transcaspisch 
gewest  650000,  in  Siberië  4093535  ^n  in 
Mdden-Azië  5151354,  waarbQ  de  inwoners 
Tan  Merw  enz.  niet  medegerekend  ztfn.  Men 
beeft  er  1161  steden  en  de  aanzieniykste  van 
deze  zQn:  Petersburg  met  bUna  éen  millioen 
inwoners.  Moskon  met  ruim  753000  inwoners, 
Warschau  met  406000  inwoners,  Odessa  met 
-217000  inwoners,  Riga  met  170000  inwoners, 
Ki^inew  met  130000  inwoners,  Charkowmet 
160000  inwoners,  Kiew  met  127000  inwoners 
«n  Tiflis  met  104000  inwoners.  Van  al  die 
bewoners  behooren  65%  tot  de  orthodoxe 
•Orieksche  Kerk  en  10%  tot  de  dissenters  van 
4eze,  —  voorts  8%  tot  het  R.  Katholieke, 
•4^5%  tot  het  Protestantscbe,  6%  tot  het  Mo- 
iiammedaansche,  4%  tot  het  Israëlietische  en 
1%  tot  het  Gregoriaansch-Armenische  kerk- 
genootschap; de  overigen  z0n  Heidenen  of 
aanhangers  van  andere  ChristelQke  secten. 
Wat  de  nationaliteit  betreft  behooren  er  in 
Eoropeesch  Rusland  tot  den  Slawischen  stam: 
40  millioen  Groot-Rnssen,  16  millioen  Klein- 
fioasen,  150000  Serviërs  en  Boelgaren,  S^j^ 
•millioen  Wit  Russen,  5  millioen  Polen  en 
^000  Gzechen,  —  tot  de  Lithaners  ongeveer 
-2  millioen  Lithaners,  ruim  éen  millioen  Let- 
ten en  eenige  duizenden  Samogetiërs,  —  tot  de 
«Grieken  75000,  —  tot  deRoemeniërs  750000, 
—  tot  de  Israëlieten  3  millioen,  —  tot  den  Fin- 
schen  stam  bQna  2  millioen  FinnoKareliërs, 
éen  millioen  Mordwinen  enz.,  —  tot  den  Tar- 
taarschen  stam  bQna  2  millioen  Tartaren,  — 
terwHl  er  nog  onderscheidene  andere  stammen 
^vertegenwoordigd  zQn,  vooral  in  de  niet  Euro- 
peesche  gewesten. 

Het  Russische  Ryk  is  thans  verdeeld  in  77 
gonvemementen,  19  gewesten,  3  districten, 
4  militaire  afdeelingen  en  6  stedeli)ke  gon- 
vemementen. De  gouvernementen  van  Euro- 
peesch  Rusland  ^n  verspreid  over  Groot- 
Baslaud,  Klein-Rusland,  Zuid-  en  Nieuw-Rus- 
land, West-Rusland,  de  Baltische  gewesten,  Oost- 
Rusland,  Polen,  Finland  en  den  Caucasus. 
Ieder  gouvernement  is  wederom  gesplitst  in 
arrondissementen . 

WQ  bepalen  ons  thans  tot  ISwropeeseh  Mut- 
huêdy  terwgi  omtrent  Finland  en  Polen  éen 
en  ander  gevonden  wordt  in  de  artikelen 
-onder  dien  naam. 

Met  betrekking  tot  den  bodem  vermelden 


wg  het  volgende:  tusschen  de  Oastzee  en 
het  Oeralgebergte,  tusschen  de  Zwarte  Zee 
en  de  NoordelQke  IJszee  ligt  de  groote  Rus- 
sische laagvlakte,  ook  wel  de  Sarmatische  of 
Sc3rtiBche  genaamd,  oorspronkeiyk  eene  zee- 
bedding,  maar  door  geleidelQke  opstuwing 
droog  gelegd  en  in  het  zuidoosten  door  de 
volkerenpoort  van  den  Oeral  met  de  Siberisch- 
Toeranische  laagvlakte  verbonden.  Alleen  aan 
de  verste  oosteltfke  en  zuidel|}ke  grenzen 
dier  vlakte  verheffen  zich  bergen,  nameiyk 
het  Oeralgebergte  en  de  Taurus.  De  Oeral  is 
eene  zeer  eenvormige  bergketen,  op  wier 
kam  de  toppen  zich  slechts  weinig  boven  de 
gemiddelde  hoogte  van  dezen  verheffen.  De 
westelijke  helling  is  zeer  flauw  en  de  berg- 
rug in  het  algemeen  zoo  afgerond,  dat  men 
ter  nauwemood  de  lyn  der  waterscheiding 
kan  bepalen.  Naar  de  zyde  van  Azië  echter 
is  de  helling  veel  steiler.  De  Oeralketen  vormt 
intusschen  eene  merkwaardige  grens  tusschen 
de  beide  werelddeelen.  De  loof  boom  wouden 
van  Rusland  strekken  zich  uit  tot  aan  hare 
helling  zonder  haar  te  overschrgden,  terwtfl  aan 
haar  oosteigken  voet  slechts  onmeteigke  den- 
nenwouden en  steppen  te  vinden  z||n.  De 
NoordelQke  of  Woeste  Oeral  loopt  van  de 
Karische  Zee  zuidwaarts  tot  aan  de  bronnen 
der  Petqjora;  hQ  is  met  Qs-  en  sneeuwvelden 
en  uitgestrekte  venen  bedekt.  De  Midden-  of 
Ertsryke  Oeral  is  het  meest  toegankeiyk  ge- 
deelte der  bergketen.  HQ  onderscheidt  zich 
door  met  bosch  begroeide  koepels  van  aan* 
merkelijke  hoogte,  zooals:  de  Dene^kin  Kamen 
(1633  Ned,  el)  en  de  Kont!i)akowskoi  Kanten 
(1560  Ned.  el)  op  60""  N.  B.  Eerst  ontdekte 
men  hit^r  uitgebreide  lagen  van  gzersteen, 
doch  later  ook  koper-,  zilver-,  goud- en  platina- 
erts.  Vooral  heeft  men  er  een  groeten  rykdom 
van  prachtige  gesteenten,  zooals  marmer, 
malachiet,  Jaspis,  porfier  enz.,  terwUl  er  ook 
smaragden,  beryllen,  topazen,  en  zirkonen  in 
aanzienlijke  menigte  voorkomen.  Op  55\-:° 
N.  B.  neemt  de  Zuideigke  ofWoudrykeOerül 
een  aanvang.  HQ  bestaat  uit  8  bergketens, 
welke  door  de  dalen  der  Oeral- en  der  Bjeli^a- 
rivier  gescheiden  ztfn.  Naar  het  zuiden  wor- 
den de  loofboomen  allengs  door  grazige  weiden 
vervangen.  —  De  Obstjtqji  Syrt,  ten  westen  van 
de  Oeralketen  zich  tot  aan  de  Wolga  uitstrek- 
kend, is  l^en  tak  van  die  keten,  maar  een 
lage  landrug.  —  Het  Taurische  gebergte,  30 
Ned.  mtjl  breed,  verrijst  aan  de  zuidkust  van 
het  Krimsche  Schiereiland,  ten  deele  onmid- 
dellijk uit  de  Zwarte  Zee,  en  bereikt  in  den 
Tfdatyr  Dagh  (Tentberg)  eene  hoogte  van  1 528 
Ned.  el.  Aan  s0ne  zuidelijke  helling  groeien 
kostelijke  druiven  en  de  geheele  plantengroei 
heeft  er  een  subtropisch  voorkomen.  Voor  *t 
overige  heef!  men  op  de  groote  Russische 
vlakte,  zich  100—160  Ned.  el  boven  de  opper- 
vlakte der  zee  verheffend,  geene  bergen.  — 
De  Oeralisch  Baltische  Landrug  is  eene  voort- 
zetting van  den  Duitschen  en  loopt  van  den 
benedenloop  van  de  Weichsel  in  eene  noord- 
oostelijke richting  voort,  om  zich  tot  de 
Waldaihoogte  (320  Ned.  el)  te  verheffen. 
Deze  hoogvlakte,  ook  het  Wolchonskiwoud 
of  de  Alaunische  Hoogte  geheeten,  bevat  de 
bronnen  van  de  Wolga,  Msta,  Düna  en 
Dnjepr.  ZQ  vervolgt  haren  loop  tot  aan  de 
bron  der  Pet^ora  in  het  Oeralgebergte.  Ein- 


142 


RUSLAND. 


del|)k  vennelden  wQ  nog  den  OeralischCar- 
patlschen  landrag  met  de  hoogvlakten  van 
Volhynie  en  Podolië,  —  de  Wolgahoogten 
langs  den  rechter  oever  van  deze  rivier,  —  de 
hoogvlakte  der  meren  van  Finland,  —  en 
de  hoogten  van  Olonesk.  Men  schat  denitge- 
breidheid  der  onvruchtbare  vlakten,  toendra's 
en  steppen  op  18000  Q  geogr.  mul.  Hetgon- 
vemement  Archangel  b.  v.  is  bedekt  met 
toendra's  of  moerassige,  veenachtige  vlakten, 
begroeid  met  korst-  en  bladmossen  en  gedu- 
rende het  grootste  gedeelte  des  Jaars  in  een 
bevrozen  toestand.  Des  zomers  strekt  de  dooi 
er  zich  niet  verder  oit  dan  ter  diepte  van  3 
Ned.  palm,  zoodat  men  er  ook  in  dat  seizoen 
reist  met  sleden,  die  door  het  grondQs  ge- 
dragen worden.  Het  zoidelOk  gedeelte  van 
Bosland,  van  Bessarabië  tot  aan  het  zuiden 
van  de  Ukraine,  is  het  land  der  onafzienbare 
steppen.  Na  het  smelten  van  de  sneeuw  in 
het  voorjaar  verandert  het  geheele  gebied  der 
Pontische  steppen  in  zwart  slib  en  is  eerlang 
met  gras  en  bloemen  bedekt  In  den  heeten 
zomer  wordt  het  bruin  en  zwart  en  de  grond 
door  talrijke  scheuren  gespleten.  Zoodra  echter 
de  herfbtregens  lafenis  brengen,  wordt  de 
steppe  nogmaals  met  trïach  groen  bedekt  De 
winter  is  er  lang  en  ruw  en  ontzettend  wegens 
z|tne  sneeuwstormen.  Men  heeft  er  geen  bosch. 
Bogge  en  tarwe,  meloenen  en  dergelSke 
vruchten  vinden  er  een  uitmuntenden  bodem, 
maar  hebben  vaak  door  aanhoudende  droogte 
en  door  sprinkhanen  veel  te  lyden. 

Rusland  is  in  het  algemeen  met  alluviaal- 
en*  diluviaalvormingen  bedekt.  Met  uitzonde- 
ring van  triaslagen,  die  slechts  op  enkele 
plaatsen,  meestal  als  bonte  mergel,  te  voor- 
schQn  treden,  is  de  geheele  Sarmatische  Vlakte 
rtjk  aan  versteeningen,  vooral  in  de  rivier- 
dalen. Het  nauwkeurigst  heeft  men  tot  nu 
toe  de  Silurische  lagen  aan  de  Oostzee,  de 
Devonische  in  LQfland  en  de  Juravorming  hy 
Moskou  onderzocht  De  oudste  bezonkene 
lagen  vindt  men  in  Finland,  en  hier  vormen 
de  uitbarstingsgesteenten  de  volgende  groepen: 
gneisgraniet,  —  granietporfler,  syenietgraniet 
en  dioriet,  —  gabbro  en  hippuriet.  In  het 
gouvernement  Olonez  heeft  men  ook  kristal- 
IQne  gesteenten,  en  het  Laurentiaansche  en 
Huronische  stelsel  strekken  zich  noordoost- 
waarts  tot  diep  in  het  noorden  uit.  Lauren- 
tiaansch  gneis  vormt  de  kern  vanhetTiman- 
gebergte^t  uit  Devonische  ensteenkolenlagen 
bestaat.  De  Silurische  vorming  treft  men  aan 
in  de  Oostzeeprovinciën,  inzonderheid  in 
Esthland,  maar  ook  op  het  Di^eprgebied  en 
in  Podolië,  —  Devonische  lagen  in  LQfland 
en  Qroot-Rusland,  —  en  steenkolenbeddingen 
vooral  aan  de  Donez  en  by  Moskou.  De 
kristaliyne  gesteenten  in  de  Krim  liggen  er 
gewooniyk  naast  Jnravormingen,  en  de  meeste 
bergen  behooren  er  tot  de  trachietgesteenten. 
In  de  noordeiyke  helft  van  Ruskmd  heeft  men 
voomameiyk  klei  en  zand,  —  en  deze  heb- 
ben er  hier  en  daar  eene  verbazende  dikte. 
Onder  de  klei  en  het  zand  in  het  gouverne- 
ment Moskou  bevinden  zich  de  gest^nten  der 
krytvorming.  In  het  midden  en  zuiden  van 
Rusland  is  eeue  uitgebreidheid,  welke  zich 
over  22  gouvernementen  uitstrekt,  bedekt  met 
zwarte  aarde  (t^emo^om),  vermoedeiyk  ont- 
staan  door  verdorde  en  vergane  grasdeelen. 


Deze  zwarte  aarde  heeft  hier  en  daar  eene 
diepte  van  6  Ned.  el. 

De  rivieren  van  Rusland  behooren  tot  het 
noordwesteiyk  of  tot  het  zuidoosteiyk  stroom- 
gebied, gescheiden  door  den  OeraUsch-Balti- 
schen  Landrug.  Die  van  het  eerste  storten 
meerendeels  zich  uit  in  de  Oostoee  en  in  de 
Uszee,  ~~  die  van  het  tweede  in  de  Zwarte 
en  in  de  Caspische  Zee.  Na  het  smelten  van 
de  sneeuw  in  het  vooijaar  en  na  de  talryke 
regenbuien  in  den  herfst  is  er  overvloed  van 
water,  doch  in  den  zomer  is  er ,  tot  groot 
nadeel  voor  de  scheepvaart,  het  peil  zeer 
laag,  terwyi  z0  des  winters  met  i)s  z0n  be- 
dekt. Tot  het  gebied  van  de  Oostzee  behooren 
de  Weichsel  (met  de  Boeg  en  Piliza),  de 
Warthe  (in  Polen  ontspringend),  de  Niemen , 
de  Windau,  de  Dttna  (van  de  Wadaihoog- 
vlakte  afdalend),  de  Koerische  Aa,  de  Lyf- 
landsche  Aa,  de  Salls,  de  Torgel  (of  Peniau), 
de  Narowa,  de  Loegiu  deNewa,deK]rmmene, 
de  Ule£  en  de  Tomea  (de  grensrivier  naar  de 
zyde  van  Zweden).  In  de  Witte  Zee  en  de 
Noordeiyke  Uszee  storten  zich  uit:  de  EoU, 
de  KJem,  de  Whygh,  de  Onega,  de  Dwlna, 
de  Mesen  en  de  Pet^ora.  Naar  de  Zwarte  Zee 
vloeien:  de  Dnjestr  (uit  Galicië  komend),  de 
Di^epr  (de  derde  Europeesche  rivier  in  rang, 
ter  lengte  van  1 780  Ned.  myi),  in  het  gou- 
vernement Smolensk  ontspringend,  met  de 
Beresina,  de  Pripet,  de  Sosh  enz.  als  zyrivie- 
ren,  en  de  Boeg,  —  en  naar  de  zee  van 
Azof :  de  Don  (met  de  zyrivieren  de  Woro- 
nesh,  de  Choper,  de  Medwjediza,  de  Sal,  de 
Manyt^  en  de  Donez).  Tot  het  gebied  der 
Caspische  Zee  behooren:  de  Wolga,  de  groot- 
ste rivier  van  Europa  (3488  Ned.  myi  lang), 
uit  de  meren  der  Waldaihoogvlakte  ontsprin- 
gend, met  de  zyrivieren  de  Twerza,  de 
Mologa,  de  Wetloega,  de  Eama  enz.  op  den 
linker  en  de  Samara,  de  Oka  en  de  Soera  op 
den  rechter  oever,  en  de  Oenürivier  met  de 
Sakmara  en  de  Hek  als  zyrivieren.  In  Rus- 
land vindt  men  de  grootste  meren  van  Europa, 
zooals  het  Ladogameer  (329  Q  geogr.  myi), 
het  Onegameer  (117  Q  geogr.  myi),  het  II- 
menmeer  (17  Q  geogr.  myi),  het  Peipoesmeer 
(63  Q  geogr.  myi),  het  Bjelojemeer  (20  G 
geogr.  niyi),  het  Segmeer  (23  O  geogr.  myi), 
en  vele  andere.  Voorts  bezit  Rusland  een  uit- 
gebreid net  van  kanalen,  die  waterwegen 
vormen  tusschen  de  verschillende  rivieren  en 
aangrenzende  zeeën  of  ook  dienen,  om  ge- 
vaariyke  tochten  over  onstuimige  meren  te 
vermyden. 

Het  kUmaat  is  in  Rusland,  hetwelk  zich 
over  25  breedtegraden  uitstrekt,  zeer  verschil- 
lend; zelfs  is  de  gemiddelde  zomerwarmte  in 
het  noorden  er  geringer  dan  de  gemiddelde 
winterwarmte  in  het  zuiden.  De  overgang  is 
er  echter  wegens  den  effen  bodem  zeer  ge- 
leideiyk.  Het  Ryk  heeft  een  vastelandsklimaat, 
zoodat  er  een  groot  verschil  gevonden  wordt 
tusschen  de  zomer-  en  wintertemperatuur,  en 
dit  verschil  is  des  te  aanzieniyker  naar  mate 
men  verder  voortschrydt  naar  het  oosten.  Men 
heeft  er  in  het  algemeen  eene  geringere  ge- 
middelde warmte  van  het  Jaar  dan  in  wes- 
teiyk  Europa  op  dezelfde  breedte.  Ook  in 
Rusland  is  het  verschil  groot,  want  Mitau, 
Wladimir  en  Jekaterinenburg  liggen  alle  op 
561/2°  N3.  en  hebben  achtervolgens  eene  ge- 


RUSLAND. 


143 


middelde  JaarlUkaohe  temperataar  van  +  6,1°, 
+  3,6''  en  +  0,6''  C.  De  gemiddelde  Jaarigk- 
flche  warmte  bedraagt  op  Nova  Zembla  (73^19' 
N^.)  —  9,6**,  te  Peteraborg  (69**66'  N^.)  + 
8,76''  en  te  Sebastöpol  (44''36''  N.a)  +  11,6°  C. 
Ifet  betrekking  tot  den  plantengroei  onder- 
scheidt men  in  bet  BoaaiBche  ryk  leven  gor- 
dels, wier  grenien  niet  met  de  parallelcirkels, 
maar  met  de  isothermen  samenvallen  en  van 
het  noordwesten  naar  het  soidoosten  afdalen, 
namelUk:  den  Qsgordel,  sich  uitstrekkend  over 
het  noordeiyk  gedeelte  van  Nova  ZembU^ 
het  verblfff  der  walrussen,  robben,  Qsberen 
en  poolvossen,  —  den  moerasgordel,  hoofd- 
lakelQk  met  rendierenmoe  begroeid,  zich  uit- 
strekkend over  het  noordoostelijk  gedeelte  van 
het  gouvernement  Archangel,  waar  de  toen- 
dra's bevolkt  stn  met  rendieren,  honden, 
pelsdragende  dieren  en  des  zomers  met  wilde 
gans^  —  den  boschgordel  op  de  suidelQke 
helft  van  het  schiereUand  Kola  en  op  een 
gedeelte  van  het  stroomgebied  der  Petijora, 
met  dennen-  en  lorkenboomen  en  veel  eek- 
hoorns, —  den  eersten  landbonwgordel,  of 
dien  der  gerst,  zich  uitstrekkend  tot  63° 
N.  B.,  met  uitgebreide  bosschen  van  naald- 
boomen,  —  den  tweeden  landbonwgordel  of 
dien  van  de  rogge  en  van  het  vla^  tevens 
het  gewest  der  nHverheid,  zich  zuidwaarts 
uitstrekkend  tot  61°  N.  B.  en  de  Oostzeepro- 
vincién  omvattend;  merkwaardig  zjjn  hier  de 
prachtige  loof  boomen  wouden,  en  onder  de  die- 
ren de  oeros  en  de  eland,  —  den  derden  land- 
bonwgordel of  dien  van  tarwe,  tabak  en  boom- 
vruchten,  de  graanschuur  des  RUks,  zich  uit- 
strekkend over  Bessarabië,  Podolië,  Volhynië, 
Kiew,  Poeltawa,T^ernigow ,  Charkow.Koersk 
Woronesh,  Tambow,  Pensa,  Sembirsk,  Sara- 
tow  en  Samara,  -  den  vierden  landbonw- 
gordel of  dien  van  de  maïs  en  van  den  wUn- 
stok,  nameiyk  het  gebied  der  Pontische  step- 
pen, waar  paarden-  en  sohapenfolLkerli  de 
hoofdbronnen  van  bestaan  uitmaken. 

De  Bufleen  zyn  middelmatig  van  lengte, 
maar  zeer  gespierd  en  kunnen  groote 
vermoeienissen  verduren.  Zy  hebben  door- 
gaans kleine,  levendige  oogen  onder  schrale 
wenkbrauwen,  een  kleinen,  doorgaans  op- 
gewipten  neus  en  een  zwaren  baard.  ZQ  zQn 
welwillend  en  gastyrU.  De  woning  van  den 
geringen  Bas  is  meestal  een  blokhuis  zonder 
verdieping  en  in  streken,  waar  het  hout  ont- 
breekt, eene  in  den  grond  gegravene  leemen 
hut  (semUanka).  Eene  dubbele  Jü  van  naast 
elkander  geplaatste  blokhuizen  vormt  een 
dorp.  Tegenover  de  deur,  in  een  hoek,  ziet 
men  het  beeld  van  een  Heilige,  voor  wien  een 
licht  brandt  Ieder  binnenkomende  maakt  eene 
buiging  voor  dat  beeld  en  slaat  een  kruis 
voordat  hg  de  bewoners  begroet,  welke  hem 
ten  bewQze  hunner  gastvryheid  zout  en  brood 
(chlebsol)  aanbieden.  Overal  vindt  men  er 
dampbaden.  De  Bus  vergenoegt  zich  met  zeer 
eenvoudige  spQzen ,  met  zwart  brood  van  on- 
gebuild  meel.  gerst,  zuurkool,  pannekoeken 
van  boekweitenmeel,  uien,  knoflook,  visch 
en  paddestoelen.  Zgn  meestgelief  koosde  drank 
is  „kwas'*,  dat  men  bereidt  door  zemelen  en 
meel  in  water  te  laten  gisten  en  er  een  en 
ander  ter  verbetering  van  dat  brouwsel  bQ  te 
voegen.  Ook  wordt  in  Bnsland  veel  brandewijn 
en  thee  gebruikt.  Tot  de  loffeigke  trekken 


van  het  Boasische  karakter  behooren  vader- 
landsliefde, godsdienstigheid  en  getrouwheid 
aan  den  Keizer;  minder  prtjzenswaardig  ^n 
by  den  Bus  eene  lichtzinnige  zucht  tot  navol- 
ging, een  streven  naar  zinneiyk  genot,  nei- 
ging tot  bedrog  en  dievery  en  omkoopbaar- 
heid.  De  Bassen  z|jn  op  het  gebied  van  kunst 
en  wetenschap  wel  eens  als  uitstekende  na- 
volgers opgetreden,  maar  de  geest  der  uitvinding 
is  hun  vreemd.  De  Klein-Bussen  munten  in 
vele  opzichten  uit  boven  de  Groot  Bussen : 
hunne  dorpen  zQn  veel  beter  gebouwd,  en  ^ 
tellen  onderscheidene  geleerden  en  dichters. — 
De  Polen,  ten  getale  van  7  millioen,  wonen 
op  het  stroomgebied  van  de  Weichsel;  — 
Boelgaren  en  Serviërs  vindt  men  er  in  de 
gouvernementen  in  Besaarabië  en  Cheraon. 

Het  voormalig  verachil  van  atand  in  Boa- 
land  ia  aedert  de  opheffing  van  het  lyfeigen- 
achap  (1861),  de  beperking  van  de  rechten  van 
den  adel  en  de  iJgemeene  bevoegdheid  tot 
grondbezit  eigeniyk  vernietigd.  Niettemin  ver- 
deelt men  er  de  inwoners  nog  altQd  in  adel, 
ezemten,  geestelijkheid,  stedeiyken  stand 
(kooplieden  en  nSverheidsmannen)  en  lande- 
lyken  stand  (boeren).  De  oude  adel  of  die  der 
Bojaren  is  door  JBeUr  de  QrooU  (1722)  geigk 
gesteld  met  den  adel  door  verdienste,  en  tegen- 
woordig verkrijgt  men  erfel|jken  adeldom  door 
den  rang  van  staatsraad  of  dien  van  kolonel, 
alsmede  door  het  ontvangen  van  bepaalde 
ridderorden.  De  Bussische  adel  is  vrQ  gebleven 
van  het  leenrecht,  en  slechts  zelden  vindt  men 
er  b|j  den  adel  een  mi^ioraat  of  fidei  com- 
mis.  Adellijke  titels,  zooals  die  van  graaf  en 
baron,  s|jn  er  uit  de  Oostzeeprovindën  door- 
gedrongen. Slechts  hier  en  daar  vormt  de  adel 
nog  een  staatkundig  lichaam.  Tot  den  stand 
der  exemten  behooren  de  ambtenaren,  geleer- 
den, kunstenaars  en  eerebnrgers.  Tot  denste- 
deiyken  atand  rekent  men  vooral  kooplieden  en 
nSverheidamannen.  Men  heeft  er  kooplieden 
van  het  eerate  gild,  die  het  recht  bezitten  van 
een  rechtatreekMhen  handel  met  het  buitenland 
en  eene  Jaarl|jkache  belaating  van  660  roebela 
betalen,  en  neringdoenden  of  kramera.  De 
overigen  z|jn  meerendeels  voormalige  lijfeige- 
nen, door  een  Keizerlijk  besluit  vrggeatelden 
thana  op  de  goederen  van  hunne  voormalige 
hoeren  of  op  een  eigen  atuk  grond  levende. 

De  oppervlakte  van  Europeeach  Bualand, 
met  uitzondering  van  Polen  en  Finland,  heeft 
eene  uitgebreidheid  van  464  millioen  Ned. 
bunder,  van  welke  ongeveer  188  millioen 
met  boach  ztjn  bedekt.  De  boaachen  z|jn  ech- 
ter niet  gelijkmatig  over  het  land  verdeeld, 
zoodat  men  in  het  noorden  overvloed  heeft 
van  hout  en  in  het  zuiden  gebrek.  Menachat 
er  voorts  het  bouwland  op  96  millioen,  het 
groenland  op  66  millioen  en  de  onvruchtbare 
gronden  op  312  millioen  Ned.  bund^.  De 
landbouw  bekleedt  er  eene  voorname  plaats 
en  levert  gerst,  haver,  rogge  en  tarwe,  voorts 
in  het  zuiden  ook  maïs,  tabak,  suikerwortelen, 
w|jn  en  velerlei  tuinvruchten.  Van  het  hoog- 
ste belang  is  er  de  veeteelt  en  vooral  de 
paardenfokkerij.  Behalve  een  groot  aantal 
staatsstoeteryen  heeft  men  er  2600  van  par- 
ticulieren met  700  hengaten.  Yoorta  heeft  men 
er  een  millioen  achapen,  eene  menigte  zwynen 
en  veel  byenkorven  en  zydewormen,  terwyi  er 
ook  nog  het  rendier,  de  buffel  en  het  kameel 


144 


RUSLAND. 


tot  de  hoisdiereii  geteld  worden.  Tot  de  dieren, 
wMurop  men  jacht  maakt,  behooren  er  de  beer, 
^  wolf,  de  das,  de  vos,  de  haas,  de  eland,  de 
ree,  de  leehond,  alsmede  velerlei  vogels.  Van 
ongemeen  gewicht  eindel|)k  is  de  vischvangst 
In  de  BoMische  wateren. 

De  bodem  van  Bnsland  bevat  een  rykdom 
van  kosteltke  metalen,  namelQk  gond,  pla- 
tina, silver,  lood.  koper,  sink  en  Qier.  Zg 
worden  hoofdsakeqk  gevonden  in  het  Oeral- 
gebergte.  Ook  heeft  men  er  uitgestrekte  an- 
thraciet-,  steen-  en  broinkolenbeddingen,  en 
men  vjBrkrOgt  er  eene  groote  hoeveelheid  aont; 
voorts  ontbreekt  het  niet  aan  minerale  bronnen. 

De  nQverheid  ontvrikkelt  sich  in  Rosland 
■met  groote  kracht  Sommige  van  hare  voort- 
brengselen hebben  van  onds  een  goeden  naam, 
^ooals  leder,  kabehouw.  zeildoek,  vischlflm, 
seep  eni.,  en  ook  in  net  vervaardigen  van 
linnen,  katoen,  laken,  syden  stoffen,  papier, 
porselein,  gooden  en  zilveren  voorwerpen  be- 
hoeven de  Bassen  niet  onder  te  doen  voor 
andere  volken.  In  de  groote  steden  heeft  men 
er  voorts  velerlei  fabrieken  van  verschillenden 
aard.  Ook  het  handelsverkeer  is  er,  inzonder- 
heid na  den  aanleg  van  spoorwegen,  aanmer- 
•keigk  toegenomen.  Tot  de  invoerartikelen 
behooren  er  vooral:  katoen  en  katoenen  ga- 
rens, mwe  metalen,  machines,  verfMoffen, 
Towe  zQde,  wol,  steenkolen,  thee,  olie,  wt|n, 
kofBe,  tabak  en  zout,  —  en  tot  de  uitvoer- 
artikelen:  graan,  vlas,  ignzaad,  hout,  talk, 
hennep,  wol,  borstels,  leder,  pelter|}en,  lin- 
nen en  vee.  In  1884  bedroeg  er  de  waarde  van 
-den  uitvoer  btjna  564  en  die  van  den  invoer 
ruim  491  Vi  millioen  roebels,  terwQl  het  aantal 
schepen,  in  de  Oostzee,  de  Zwarte  Zee  en  de 
Witte  Zee  binnengeloopen,  ruim  lddOO,endat 
der  nitgezeilde  ruim  zooveel  bedroeg  (1882).  De 
Bussische  koopvaardQvloot  bestond  in  1878 
uit  8648  schepen,  waaronder  zich  259  stoomboo- 
ten  bevonden.  De  binnenlandsche  handel,  schoon 
nog  altgd  gebukt  onder  het  gemis  van  voldoen- 
de wegen  en  vervoermiddelen,  is  door  den  aanleg 
van  kanalen  en  spoorwegen  sterk  vermeerderd, 
maar  nog  steeds  voor  aanmerkeltke  uitbreiding 
vatbaar.  Sommige  Jaarmarkten  sffn  er  wereld- 
beroemd, inzonderheid  die  te  Nishné  Nowgorod. 
De  meren  en  groote  rivieren  worden  er  door 
stoomhooten  bevaren,  en  in  1888  hadden  er  de 
spoorwegltfnen  eene  gezamenlQke  lengte  van 
24475  Ned.  mQl,  zonder  die  van  Finland  te 
reenen  met  eene  lengte  van  1191  Ned.mQl; 
daarenboven  waren  nog  1657  Ned.  mQl  in 
aanbouw.  Die  spoorweglSnen  vormen  een  net, 
hetwelk  zieh  uitstrekt  van  de  Oostzee  naar  de 
Zwarte  Zee,  en  de  mazen  van  dit  net  worden 
allengs  dichter.  In  1888  hadden  er  de  tele- 
graafdraden eene  lengte  van  105161  Ned. 
mOl,  waarlangs  op  8171  stations  meer  dan  10 
millioen  depêches  werden  bezorgd.  Voorts 
heeft  men  in  Busland  vele  verzekeringmaat- 
schappQen,  alsmede  onderscheidene  banken, 
en  de  eenheid  van  munt  is  er  de  roebd  (zie 
aldaar). 

Het  onderwgs  laat  in  Bnsland  veel  te  wen- 
schen  over.  In  1888  waren  er  slechts  21666 
lage  scholen  met  nog  geen  millioen  leerlin- 
gen, zoodat  de  minister  van  OnderwQs  ver- 
klaarde, dat  het  aantal  scholen  althans  6-maal 
zoo  groot  zon  moeten  wezen.  In  1885  werd 
van  BVkswege  ten  behoeve  van  hetonderwys 


ruim  20  millioen  roebels  besteed.  Seminaria  en 
kweekscholen  van  onderwijzers  bestaan  er  ten 
getale  van  60.  Voorts  heeft  men  er  districts- 
en  stadsscholen,  progymnasia,  zeevaartscho- 
len, nQverheidsscholen,  tooneelscholen,  land- 
bouwscholen enz.  Tot  de  birichtingen  van 
middelbaar  onderwQs  behooren  er  de  gymnasia 
en  de  reaalscholen.  ledere  gouvemementshoofcl- 
stad  heeft  althans  een  gymnasium.  In  de  9 
schooldistricten  van  Europeesch  Busland  (zon- 
der Finland)  bestaan  125  gymnasia,  welke 
door  48681  leerlingen  worden  bezocht,  en  44 
reaalscholen  met  8208  leerlingen.  Ook  i^in  er 
148  progymnasia  en  68  gymnasia  voor  meines, 
terwUl  Petersburg  daarenboven  onderscheidene 
mei^esseholen  telt  Behalve  deze  staatsscholen 
heeft  men  een  groot  aantal  btfzondere  scholen. 
Tot  die  van  hooger  onderwas  behooren  de 
historischphilologische  scholen  te  Petersburg 
en  te  NJeshin  en  8  universiteiten  In  de  voor- 
naamste steden;  men  telde  er  in  1888  in  het 
geheel  12606  studenten.  Voorts  vermelden  wQ 
nog:  het  Alexanderlyceum  te  Petersburg,  4 
godgeleerde  academiën  en  58  seminaria,  een 
instituut  voor  Oostersehe  talen  te  Moskou,  de 
rechtsgeleerde  school  te  Petersburg  en  de 
militaire  académie  aldaar.  Ook  heeft  men 
te  Petersburg  als  geleerd  lichaam  de  Académie 
van  Wetenschappen,  terwijl  in  de  hoofdstad, 
alsmede  te  Moskou  en  elders,  onderscheidene 
geleerde,  kunstlievende  en  nuttige  genoot- 
schappen gevonden  worden.  WQders  heeft  men 
vooral  te  Petersburg  (zie  aldaar)  beroemde 
musea  en  voortreffelQke  boekerQen.  De  voor- 
naamste van  deze  is  de  KeizerlQke  bibliotheek ; 
zU  telt 900000 boekdeelenen 80000 handschrif- 
ten. De  boekhandel  en  de  dagbladpers  verkeeren 
er  intusBchen  steeds  in  een  k  wOnenden  toestand. 
De  dagbladen  der  residentiën  en  boekwerken, 
die  althans  20  vellen  druks  bevatten,  kunnen  na 
het  stellen  van  voldoende  waarborgen  onge- 
hinderd verschynen,  maar  alle  overige  werken 
en  alle  provinciale  dagbladen  zQn  onderwor- 
pen aan  de  censuur.  Ook  de  bnitenlandsche 
dagbladen  staan  onder  het  opzicht  eener  ge- 
strenge censuur. 

In  Bnsland  is  de  Keizer  (Ozaar)  een  onbe- 
perkt alleenheerscher,  bekleed  met  de  hoogste 
wetgevende,  uitvoerende  en  rechtsprekende 
macht.  Voor  hem  gelden  slechts  eenige  huls- 
hondeigke  bepalingen,  namelQk  dat  het  BQk  on- 
deelbaar Is,  —  dat  hQ  geene  Kroon  mag  dragen, 
welke  hem  dwingt,  elders  z||ne  residentie  te 
vestigen,  —  dat  de  troon  erfel0k  is  volgens 
recht  van  eerstgeboorte,  —  en  dat  de  Keizer 
den  GriekschOrthodoxen  godsdienst  moet  be- 
laden. In  de  Oostzeeprovincifin  en  in  Finland 
heeft  men  echter  een  landdag,  —  in  de  eerste 
een  van  den  adel,  in  het  tweede  een  van 
vier  verschillende  standen.  De  tegenwoordigi 
Keizer  is  Alexander  III,  geboren  den  lOden 
Maart  (26  Februari)  1845  en  sedert  den  18den 
(Isten)  Maart  1881  bezitter  van  den  troon. 
ZQu  beknopte  titel  luidt:  „Keizer  en  alleen- 
heerscher aller  Bussen,  Czaar  van  Polen  en 
Grootvorst  van  Finland".  HQ  wordt  bffgestaan 
door  eene  kanselartf,  In  4  afdeelingen  gesplitst. 
Men  beeft  er  wHders  de  gewone  departementen 
van  algemeen  bestuur,  een  BQksraad,  eene 
Synode  en  een  dirigeerenden  Senaat,  die  over 
de  uitvoering  der  wetten  waakt  en  tevens 
\  ter  hoogste  instantie  over  alle  reehtsgedingea 


RUSLAND. 


145 


besUst.  Aan  het  hoofd  van  elk  goa?eniement 
berindt  licb  een  goareniear,  b^gesUan  door 
een  Yiee-gonyernenr,  en  bQ  Keiierllfke  (Jkase 
Tan  18  Janoari  1864  is  bepaald,  dat  de  bevol- 
king der  gonvemementen  en  arrondissementen 
mannen  kan  kieien,  om  hare  belangen  te 
behartigen. 

De  rechtsbedeeling  in  Bosland  is  in  den 
laatsten  tffd  aanmerkeigk  verbeterd;  men  heeft 
haar  van  het  administratief  beheer  geseheiden, 
mondeigke  behandeling  en  openbaarheid  der 
nken,  gelQkheid  van  het  recht  en  rechtbanken 
▼an  gezworenen  ingevoerd.  De  verschillende 
instantien  voor  borgerigke  en  straffakensffn: 
de  alleenrechtsprekende  kantonrechter,  van 
wien  men  sich  beroepen  kan  op  eene  vergadering 
van  kantonrechters,  —  arrondissementsrecht- 
banken, waaraan  voor  gevallen,  vraarin  met 
verlies  van  bnrgeriyke  rechten  bedreigd  wordt, 
rechtbanken  van  gesworenen  zt|n  toegevoegd, 
—  hoven  van  appèl,  —  en  de  Senaat  De 
kantonrechters  (vrederechters)  worden  nit  eene 
door  den  gonvernenr  opgemaakte  Ijjst  van 
bevoegde  personen  door  alle  standen  voor  den 
tgd  van  8  jaar  gekoien,  doch  de  overige 
rechters  op  voordnusht  van  den  minister  van 
Justitie  door  den  Keiser  benoemd.  De  jury 
bestaat  nit  8  leden  der  arrondissementsrecht- 
bank en  12  gefworenen,  die  by  meerderheid 
van  stemmen  over  het  schuldig  en  niet-sohnldig 
beslissen.  In  Finland  en  de  Oostzeeprovincifin 
echter  is  de  rechtsbedeeling  op  eene  andere 
leest  geschoeid.  EindelQk  bestaat  in  geheel 
Bosland  het  stelsel  van  binnen-  en  buiten- 
landsche  pusen. 

Met  betrekking  tot  de  geldeiyke  aangele- 
genheden vermelden  w0,  dat  de  inkomsten 
des  Bgks  over  1885  B0n  geraamd  op  802,  de 
uitgaven  op  866  en  de  geheele  staatsschuld  op 
byna  75  millioen  flortfnen,  ruim  42^'^  millioen 
pond  sterling  en  ruim  828 Vs  millioen  roebel, 
terwQl  er  schatkistbiUetten  in  omloop  waren 
ten  bedrage  van  ruim  716V3  roebel.  —  De 
reguliere  troepen  in  Europeesch  Rusland  tellen 
8805S  ofideren,  1728196  soldaten,  222986 
IMtfrden  en  8596  stukken  geschat  DaarbQ 
komen  de  Kozakken  met 8  856  officieren,  141 969 
soldaten,  188086  paarden  en  212  stukken 
geschut;  voorts  hebben  er  de  irreguliere  tree- 
den 148  oficieren,  6188  soldaten  en  5882 
vaarden,  zoodat  de  geheele  Russische  krQgs- 
macht,  behalve  de  schutterQ,  bestaat  uit 
1917904  man,  866854  paarden  en  8808  stuk- 
ken geschut  Er  bestaat  algemèene  dienstplicht 
en  er  z0n  zeer  vele  militaire  scholen. 
Ook  bezit  Rusland  een  groot  aantal  vestingen. 
De  vloot  is  er  samengesteld  uit  89  pantser- 
■ehepen,  92  oorlogsstoomers.  185  transport- 
ttoomschepen,  117  torpedoschepen  en  8  zeil- 
•ohepen.  Te  samen  hebben  zff  942  stukken 
geschut,  beschikken  over48851paardenkracht 
«n  bezitten  eene  ruimte  van  285644  ton. 
Daarenboven  heeft  men  er  nog  7  groote 
stoombooten,  die  in  tyd  van  oorlog  als  kruisers 
worden  gebezigd.  In  1885  was  de  vloot  bemand 
met  115  admiraals  en  generaals,  145  zeeofftcie- 
ren,  450  loodsen,  180  officieren  der  artillerie, 
120  ingenieurs,  500  machinisten  en  25600 
onderofficieren,  matrozen  enz.  Ook  ontbreekt 
het  er  niet  aan  zeevaartscholen. 

Omtrent  Ariatisch  Rusland  raadplege  men 
Otmeaavs,  aOberië  en  TóerhetUm, 
XIIL 


Met  betrekking  tot  de  sf^^ekiedemt  van  Rus- 
land vermelden  wQ  het  volgende:  de  oudste 
bewoners  des  lands  waren  Scythen  en  Sar- 
maten, doch  in  de  tweede  eeuw  onzer  jaar- 
telling vestigden  er  zich  de  Gothen  tusschen 
de  Don  en  de  Donau.  Ook  trokken  de  Aianen, 
Hunnen,  Avaren,  Boelgaren  en  Slawen  ach- 
tereenvolgens derwaarti,  terwUl  de  Chasaren 
in  de  zesde  eeuw  de  landen  innamen  tusschen 
de  Wolga  en  de  Don.  In  het  noorden  van 
Rusland  woonden  de  Ti|)oeden  en  Scythiseh- 
Finsche  volkeren.  In  862  verschenen  er  de 
Skandinavische  Waragers  (Noormannen)  onder 
aanvoering  van  JSmtü;  en  van  zUne  broeders 
Sineuê  en  Troewor  te  Nowgorod  en  verdron- 
gen er  de  met  hen  vermaagscbapte  Noordsoh- 
Oothische  Russen.  Oleg^  de  opvolgers  van  Bmnk 
als  voogd  van  zQn  neef  Igor  iOlaf),  voee- 
nigde  in  882  den  Slawisehen  Staat  Kiew  met 
Nowgorod,  verhief  Kiew  tot  hoofdstad  des 
R0ks,  ondernam  in  906  een  tocht  naar  Con- 
stantinopel  en  trad  als  wetgever  op.  Daarna 
regeerde  O^a,  de  weduwe  van  Jj^ar,  als 
voogdes  van  den  mindeijarigen  Swaeiotlmw, 
liet  zich  in  955  te  Oonstantinopel  doopen  en 
maakte  de  Russen  bekend  met  den  Grieksehen 
eeredienst  Swaeioilaw  sneuvelde  in  972  in 
een  oorlog  tegen  de  Pet^enegen,  en  ^n 
zoon  Wtadimir  1  (980^1014)^  begunstigde 
als  alleenheerscher  het  Christendom,  doch 
verdeelde  het  groote  Rgk  onder  z||ne  12  zonen, 
waardoor  bloedige  burgeroorlogen  ontstonden. 
Jaroilaw  regeerde  van  1019  tot  1054  als 
grootvorst  te  Kiew,  waarna  wederom  bin- 
nenlandsche  verdeeldheden  het  RQk  verscheur- 
den. ItjatltÊW,  een  zoon  van  Jarotlmw^  nam 
de  vlucht  naar  het  Hof  van  den  Duitsohen 
Keizer  Smtdrik  IV,  en  in  1118  werd  Wlaêi- 
Mtr  Ily  bügenaamd  Manamoök,  grootvorst 
van  Kiew.  ZQu  zoon  Joerfi  Dol^foroeky  stiehtte 
Moskou  (1147),  alsmede  een  nieuw  groot- 
vorstendom met  Wladimir  als  hoofdstad.  Se- 
dert 1228  had  het  land  veel  te  igden  van 
de  invallen  der  Mongolen  onder  Difenffis-hktmy 
en  na  verloop  van  15  jaren  was  geheel  Rus- 
land, met  uitzondering  van  Nowgorod,  in 
hun  bezit,  zoodat  het  onderworpen  bleef  aan 
de  Gouden  Horde,  waaraan  de  Grootvorsten 
cynsbaar  werden.  Daarenboven  moesten  de 
Russen  oorlog  voeren  tegen  de  Zwaardbroe- 
ders, de  Polen,  de  Lithauërs  en  de  Zweden. 
Jaroélaw  II,  grootvorst  van  Wladluür,  ver- 
overde Finland,  ea  Eitn  won  AUofomderNeiMk^ 
versloeg  in  1241  de  Zweden  aan  de  Newa. 
Demiil,  de  Jongste  zoon  van  laatstgenoemde, 
deed  in  1800  te  Moskou  het  Kremlin  verrQ- 
zen  en  regeerde  er  als  grootvorst  In  weerwil 
van  de  zegepraal  van  IHmiiri  of  DêmêMm  IV 
op  de  Mongolen  (1880)  bleven  de  Russen  — 
ook  Nowgorod  —  aan  hen  schatplichtig,  doch 
na  de  vernietiging  der  €k>uden  Horde  door 
JSmtm  (1895)  verbryzelde  Iwtm  II  WaaOfe' 
wUêf  (1462—1505)  het  vreemde  juk  en  ont- 
rukte een  gedeelte  van  Klein-Rusland  aan  de 
Lithauers.  Zgn  opvolger  WoêMj  IvoamoiwiUj 
(1505—1588)  aanvaardde  den  titel  van  Czaar 
en  vereenigde  Pskow  en  Smolensk  met  z||n 
gebied.  Iw<m  IV  JFoênifêtmi^  (1588-1584), 
btgenaamd  de  Wreêdê,  was  een  dwingeland, 
maar  beflverde  zich,  het  barbaarsche  volk 
eenigermate  te  beschaven,  riep  handwerkslie- 
den en  kunstenaars  uit  den  vreemde,  vaardigde 

10 


146 


RUSLAND. 


wetten  oit,  Bloot  in  1683  een  handelsrerdrag 
met  Nuaèiik  van  En  geland,  stichtte  het 
korpe  der  Strelitsen  en  Teroverde  Kaaan  en 
Astrakan.  ZQn  lOon  Feodar  IwmtmUtj  (f  1589) 
was  de  de  laatste  heerscher  nit  den  stam  Tan 
Rwrxk,  Daarop  ontstonden  er  twisten  tnieohen 
yerschillende  Kroonpretendenten.  In  1610  werd 
Wladitlaim^  de  zoon  Tan  Koning  Si^ummmd 
IJJj  tot  Keiier  gekoien,  en  na  het  verlagen 
van  deien  in  1618  MiekaSl  Feodorouni^  Bo- 
mtmow  tot  erfel|)k  csaar  verheven.  Deie  werd 
in  1646  opgevolgd  door  stn  lOon  AJUxti 
MUèaÜowiiêf,  die  Smolensk  en  KleinBosland 
weder  met  het  B0k  vereenigde,  een  wetboek 
vaststelde  en  de  nflverheid  bevorderde.  ZQn 
zoon  FiBodor  AUx^ewUsj,  in  1676  aan 
het  bewind  gekomen,  deed  in  1682  de  ge- 
slachtsregisters  van  den  adel  verbranden  en 
werd  in  datzelfde  Jaar  opgevolgd  door  zQn 
minderjarigen  halfbroeder  FêiêTy  die  tengevolge 
van  de  listen  z0ner  znster  Sei^iia  den  troon 
aanvankelQk  deelen  moest  met  z||n  stomp- 
zinnigen  broeder  Jwam^  maar  onder  den  naam 
van  Fêiêr  de  Chrooie  van  1689^1726  als 
alleenheerseher  optrad,  aan  Bnsland  eene  plaats 
bezorgde  in  de  rg  der  Enropeesche  Staten 
en  het  door  den  slag  bg  FodUtwa  (8  Jnli 
1709)  tot  oppermachtige  mogendheid  van  het 
Noorden  verhief  (zie  onder  FtUt).  ZQne 
gemalin  CMharina  I  (1726—1727)  regeerde 
onder  de  leiding  van  UmUtjïkowy  en  FtUrll 
(1727—1780)  onder  die  der  leden  van  het 
geslacht  IM^oroO^.  Dnder  Anma  (1780— 
1740),  een  nicht  van  Ftier  ds  Qrooü,  kwa- 
men laatstgenoemden  ten  val,  en  er  ontstond 
een  Kabinet  van  vreemdelingen.  Yan  dezen 
hadden  Mümmeh  en  Otienumn  groeten  invloed 
op  de  bnitenlandsche  staatkunde.  Door  de 
verheffing  van  At^ffuti  III  van  Saksen  op  den 
troon  van  Polen  bleef  ook  dit  land  aan  Ras- 
land  onderdanig.  In  1787  werd  Koerland  als 
een  Russisch  leen  opgedragen  aan  Firom.  De 
oorlog  tegen  de  Torken,  in  1789  eindigend 
met  den  Vrede  van  Belgrado,  verhoogde  de 
macht  van  Rusland,  terwHl  onder  de  redering 
van  mUdbeth  (1741-1762)  de  invloed  van 
Rusland  op  de  Enropeesche  aangelegenheden 
toenam.  Den  17den  Augustus  1768  kwam  de 
Vrede  van  Abc  met  Zweden  tot  stand,  waarb0 
de  rivier  Kymene  als  grensrivier  werd  aan- 
gewezen. In  den  Zevenjarigen  Oorlog  ver- 
bond Rusland  zich  met  Oostenryk  tegen  de 
Pruisen.  Caikarima  IIj  na  den  val  van  haren 
gemaal  Feter  III  (9  Juli  1762)  de  teugels 
van  het  bewind  opvattend,  breidde  bQ  de 
eerste  verdeeling  van  Polen  (6  Augustus  1772) 
de  grenzen  van  Rusland  uit  tot  overdeDüna 
en  de  Di\)epr,  verkreeg  van  de  Turken  door 
den  Vrede  van  Koet^oek-Kainard^ii  (22  Juni 
1774)  Azow,  Kinbum,  een  gedeelte  van  de 
Krim  enz.,  verdeelde  in  1776  het  RQk  in 
gouvernementen,  verwierf  door  inl|)ving  van 
de  Krim  de  heerschappü  over  de  Zwarte  Zee 
en  den  sleutel  van  Turkye,  vergenoegde  zich 
bQ  den  Vrede  van  Jassy  (9  Juli  1792)  met 
den  afrtand  van  het  gebied  van  Ocsakow  en 
met  de  vaststelling  van  de  Di^estr  als  grens- 
rivier van  Rusland  naar  de  zQde  van  Mol- 
davië en  Bessarabië,  verkreeg  daarvoor  b0 
de  tweede  verdeeling  van  Polen  (17  Augustus 
1798)  een  groot  deel  van  Lithauën,  Volhvnië, 
en  een  stuk  van  Podolië  en  deelde  eindeltik 


het  overschot  van  het  Poolsehe  Rijk  met 
Pruisen  en  Oostenryk  (1794).  BQ  haren 
dood  (17  November  1796)  had  zQ  meer  dan 
10  000  Q  geogr.  mOl  met  onderscheidene  mü- 
lioenen  inwoners  aan  het  RQk  toegevoegd. 
Haar  opvolger  P«mI  I  (1799—1801)  bemoeide 
zich  met  de  zaken  van  Europa,  nam  deel 
aan  de  coalitie  tegen  Frankryk  en  verbond 
zich  in  1800  met  de  Noordsche  Mogendheden 
tot  eene  gewapende  neutraliteit.  Hg  werd 
vervangen  door  Alexamdmr  I  (1801—1826); 
deze  zag  zich  in  1806  tegen  zifn  wil  betrok- 
ken in  den  oorlog  tegen  Frankryk  verkreeg 
bO  den  vrede  van  Tilsit  (7  JuU  1807)  ten 
koste  van  Pruisen  aanmerkelQke  voordeelen, 
in  1808  (in  den  oorlog  tegen  Zweden)  Fin- 
laad  en  ONost-Bothnië  tot  aan  de  Tomefi  en  de 
Alandsellanden,  hielp  de  overmacht  van  Frank- 
ryk fhuiken,  verwierf  in  den  raad  der  Vorsten 
van  Europa  eene  overwegende  stem  en  zorgde 
voor  zffne  veiligheid  aan  de  westeiyke  gren- 
zen door  zich  het  koningrOk  Polen  toe  te 
eigenen.  Voorts  bevorderde  hO  de  wetenschap 
en  de  nyverheid  (zie  onder  Alexonder).  ZQn 
dood  bespoedigde  de  uitbarsting  eener  samen- 
zwering tot  verdr0ving  van  het  Huis  Bowum- 
Mow  en  tot  invoering  van  een  republikeinschen 
regeeringsvorm.  Die  samenspanning  werd  ver- 
nietigd door  Keiser  Nieolaai  (1826—1866)^ 
die  met  militaire  gestrengheid  regeerde.  Hy 
voerde  oorlog  tegen  de  Perzen,  die  den  26sten 
September  1826  b0  Elizabethpol  het  onderspit 
moeeten  delven  voor  Vorst  FatkewUtf.  In  het 
volgende  Jaar  werden  het  klooster  Etqjmiadsin 
en  de  stad  Eriwan  veroverd,  en  by  den  Viede 
van  Toerkmanüilai  verkreeg  Rusland  de  pro- 
vinciën Nachit^ewan  en  Eriwan,  80  millioen 
roebels  en  aanmerkeiyke  handelsvoordeelen^ 
Wegens  het  uitbiyven  der  vervulling  van  de 
voorwaarden  van  het  Verdrag  van  Akjerman 
(6  October  1827),  met  betrekking  tot  devrye 
vaart  onder  Russische  vlag  op  de  Zwarte  Zee 
en  het  zelfMandig  beheer  van  de  Donauvor- 
stendommen  en  Seórvië,  werd  oorlog  verklaard 
aan  de  Porte  en  trok  den  7den  Mei  1828  een 
Russisch  leger  over  de  Proeth.  Het  rukte 
voorwaarts  tot  aan  &l)oemla  en  trok  vervol- 
gens naar  de  Donau  terug,  terwyi  FatkewUH 
in  Azië  Kars  en  Acbaltzik  stormenderhand 
innam.  Den  Uden  Juni  1829  behaalde  D\Mi^ 
eene  overwinning  by  Koelewt^i,  —  voorts  werd 
SiUstria  ingenomen  en  trokken  de  Russen  over 
den  Balkan  en  namen  Adrianopel  in  bezit, 
waar  den  14den  September  de  vrode  gesloten- 
werd,  die  aan  Rusland  eene  aanmerkeiyke 
verbetering  der  grenzen  aan  de  monden  van 
de  Donau  en  in  Oaucasië  bezorgde.  —  Rusland 
betoonde  zich  afkeerig  van  de  Fransche  om- 
wenteling van  1880  en  evenzeer  van  de  vry- 
zinnige  bewegingen  in  België,  Portugal,  Spanje,, 
enz.  Den  29sten  November  van  dat  Jaar  ston- 
den de  Polen  op,  doch  hunne  krachten  schoten 
te  kort,  en  terwyi  Rusland  maatregelen  nam  tot 
volkomene  iniyving  van  het  land,  verbond 
zich  de  Czaar  op  het  nauwst  met  Pruisen 
en  Oostenryk.  In  April  1888  verleende  het 
zyne  hulp  aan  Turkye,  bedreigd  door  Méke- 
mêd-AUy  en  den  Ssten  Juli  van  dat  Jaar  kwam^ 
tnsschen  Rusland  en  Turkye  te  Hoenkiar- 
Skelezzi  een  of-  en  defensief  verbond  tot 
stand.  In  November  1839  ondernam  Rusland 
zonder  vrucht  eene  expeditie  naar    Khiwa.. 


BUSLAND. 


147 


£r  ontstonden  botsingen  der  Russische  en 
Engelsche  belangen  in  PerziC  en  Gaacasië, 
iraar  8Jamj/l  (sie  aldaar)  aan  het  hoofd  der 
bergYOlken  tegen  Bnsland  in  verzet  kwam. 
In  Bosland  zelf  werkte  men  Qverig  aan  de 
verbetering  van  het  leger,  aan  de  rnssifieatie 
der  verschillende  volkeren  (terwyi  men  den 
invloed  van  het  baltenland  zooveel  mogeiyk 
zocht  te  keeren)  en  aan  de  opbeoring  van  den 
landbouw,  de  nyverheid  en  den  handeL  In 
1842  werd  het  grondbezit  van  de  Grieksche 
en  Boomsch-Katholieke  Kerk  staatseigendom 
verklaard,  waarna  men  alle  onderdanen  tot 
het  Qrieksch-Eatholieke  geloof  zocht  te  bren- 
gen. Door  de  gebeurtenissen  van  1848  ver- 
flauwde de  vriendschappeigke  verstandhou- 
ding van  Bnsland  met  Oostenr||k  en  Pruisen, 
en  de  Doitsche  belangen,  bepaaldeiyk  met 
betrekking  tot  SleeswifkHolstein,  werden 
niet  door  den  Ozaar  bevorderd.  Hy  bezette 
in  den  zomer  van  dat  Jaar  met  Turkge  de 
Donanvorsfendommen,  en  op  1  Mei  1849 
drong  een  Bossisch  leger  onder  FasJcewUsf  in 
HongarQe  door  en  noodzaakte  Görsfei  den 
13den  Augustus  bQ  Vilagos  de  wapens  neder 
te  leggen.  In  October  1850  was  Keizer  Nico- 
laas  te  Warschau  scheidsrechter  tusschen 
Oostenrijk  en  Pruisen.  Tegen  het  einde  van 
1852  deed  Bosland  aan  QrootBritaiUe  het 
voorstel  van  eene  regeling  der  verdeeling  van 
het  Tnrksche  Bj]k.  waarbfl  Frankryk  uitge- 
sloten bleef,  maar  het  werd  in  1853  door  de 
Britsche  B^geering  van  de  hand  gewezen.  Den 
16den  Maart  van  dat  Jaar  eischte  Busland  b0 
monde  van  zyn  gezant  Ment^ikof  het  pro- 
tectoraat over  de  Qrieksche  Christenen  in 
TurkUe,  en  na  de  weigering  der  Porte  deed 
het  BoBsiBche  leger  een  inviU  in  Moldavië  en 
Walachye.  In  October  namen  voorts  devOan- 
deiykheden  tusschen  Busland  en  Turkye  een 
aanvang.  Den  12den  Maart  1854  sloten  Frank- 
ryk en  Engeland  een  verbond  met  de  Porte 
en  namen  met  deze  deel  aan  den  oorlog  tegen 
het  alleenstaande  Busland.  In  Juli  van  dat 
jaar  vertrokken,  tengevolge  van  den  eisch 
van  Oostenryk,  de  Bossische  troepen  uit  de 
Donauvorstendommen;  in  Augustos  werd  Bo- 
marsund  veroverd  door  een  Engelsch  eskader, 
en  in  September  vertrokken  Fransche.  Engel- 
sche, Tnrksche  en  later  ook  Sardiniscne  troe- 
pen naar  de  Krim,  waarna  de  belegering 
van  Sebastdpol  een  aanvang  nam.  Den  2den 
Maart  1855  overleed  Keizer  2^ïco2a<M,  en  onder 
zyn  zoon  AUxander  II  werd.  na  het  vruchte- 
loos afloopen  der  vredesonaerhandelingen  te 
Weenen,  de  stryd  voortgezet.  Den  8dten 
September  werd  de  Malakoftoren  stormender- 
hand ingenomen  en  Sebastópol  door  de  Bas- 
sen ontruimd.  Daarentegen  capituleerde  den 
278ten  November  de  Tnrksche  vesting  Kars, 
waardoor  de  militaire  eer  van  Bosland  zich 
voldaan  gevoelde,  zoodat  den  SOsten  Maart 
1855  te  Parys  de  vrede  gesloten  werd,  waarby 
Busland  de  monden  van  de  Donan  en  Bessa- 
rabië  afirtond,  de  neutraliteit  van  de  Zwarte 
Zee  erkende  en  aan  de  zelfttandigheid  van  het 
Tnrksche  Byk  zyn  zegel  hechtte.  Daardoor 
echter  was  Bnsland  verbitterd  op  het  ondank- 
bare Oostenryk.  Den  27sten  September  1857 
had  te  Stuttgart  eene  byeenkomst  plaats  van 
AUxander  II  en  Napoleon  III^  terwyi  tevens 
de  verstandhouding  tusschen  Bosland  en  de 
XIII. 


Vereenigde  Staten  van  NoordAmerika  veel 
gunstiger  werd.  Voorts  verkreeg  Bnsland  door 
de  verdragen  van  Aigoen  (28  Mei  1858), 
Tientsin  (18  Juni  1848)  en  Peking  (14  No- 
vember 1860)  toegang  tot  China  voor  zyn 
handel  en  een  uitgebreid  gebied  aan  de  Amoer. 
Ook  kwamen  na  de  gevangenneming  van 
^amyl  (6  September  1859)  de  volkeren  van 
den  Caucasus  tot  onderwerping.  Wyders  maak- 
ten de  Bassen  aanmerkeiyke  vorderingen  in 
Midden  Azië,  waar  zy  ten  gevolge  van  een 
oorlog  tegen  Kbokand  en  Bokhara  den  248ten 
Februari  1865  de  nieuwe  Bussische  provincie 
Toerkestan  verkregen.  —  In  het  binnenland 
werd  na  de  troonbeklimmlng  van  ^Zéurawfer  II 
vermindering  van  belastingen  ingevoerd,  als- 
mede een  recrutendienst  van  6  Jaar,  ophef- 
fing der  afzondering  van  het  buitenland  en 
hervorming  in  alle  takken  van  bestuur,  ter- 
wyi  de  ontwikkeling  der  stoffeiyke  en  ver- 
standeiyke  krachten  des  Byks  met  yver  be- 
vorderd werd.  Sedert  December  1857  werden 
voorbereidende  maatregelen  genomen  tot  af- 
schaffing van  het  lyfeigenschap,  en  in  Sep- 
tember 1859  werden  afgevaardigden  uit  den 
adel  naar  Petersburg  ontboden,  om  deel  te 
nemen  aan  de  redactie  der  emancipatiewet 
Den  3den  Maart  1861  verscheen  het  Keizeriyk 
manifest,  waardoor  den  17den  Maart  1863  onge- 
veer 1  Vs  miUioen  lyfeigene  dienstboden  en  meer 
dan  20  millioen  lyfeigene  boeren  de  vryheid 
verkregen.  Den  208ten  September  1862  werd 
het  gedachtenisfeest  van  het  duizendjarig  be- 
staan van  het  BassLsche  Byk  door  den  Keizer 
te  Nowgorod  gevierd.  Weder  ontstonden  er 
onlusten  in  Polen,  zoodat  dit  gebied  geheel 
en  al  gerussificeerd  werd  (zie  onder  FóUn\ 
en  ook  in  de  Oostzeeprovincifta  werd  het 
Duitsche  element  meer  en  meer  onderdrukt 
Binnen  de  grenzen  des  lands  deden  zich  stem- 
men hooren  ter  gunste  van  een  vertegenwoor- 
digenden  regeeringsvorm  (1865),  maar  zy  von- 
den by  den  Keizer  geen  gehoor.  Door  de 
Ukasen  van  10  October  1862  en  van  2  De- 
cember 1864  werd  de  rechtsbedeeling  gereor- 
ganiseerd, en  den  21sten  Januari  van  laatst- 
genoemd Jaar  werd  de  reeds  vermelde  ver- 
tegenwoordiging in  de  districten  en  gouver- 
nementen ingevoerd.  Inmiddels  breidden  de 
geheime  genootschappen,  waaraan  inzonder- 
heid de  Nihilisten  deel  namen,  zich  gesta- 
dig uit,  en  den  lOden  April  1866  waagde 
DimUH  EarakoMw  een  aanslag  op  den  Keizer. 
Nu  werd  de  drukpers  nog  meer  aan  banden 
gelegd,  terwyi  later,  ten  gevolge  van  de  be- 
handeling der  B.  Katholieken  in  Polen,  alle 
diplomatieke  betrekkingen  tusschen  Busland 
en  den  Paus,  alsmede  het  vroeger  gesloten 
concordaat  werden  opgeheven.  In  Ma»rt  1867 
verkocht  Busland  zyne  bezittingen  in  het 
noordwesten  van  Noord-Amerika  aan  de  Ver- 
eenigde Staten  voor  eene  som  van  V^de 
millioen  dollars.  In  October  1861  verleende 
Bosland  zyne  tusschenkomst  aan  den  Emir 
van  Bokhara,  die  bedreigd  werd  door  zyn 
wederspannigen  zoon;  voorts  werd  in  Juli 
1869  de  erfeiykheid  van  den  geesteiyken  stand 
opgeheven  en  aan  de  B.  Katholieke  bisBChop- 
pen  de  deelneming  aan  het  Vaticaansch  Con- 
cilie verboden.  In  December  van  dat  Jaar 
namen  Bussische  troepen  de  Baai  van  Kras- 
nowodsk  aan  de  znidoosteiyke  kust  der  Cas- 

10* 


148 


RUSLAND. 


plsche  Zee  in  bezit  als  Bteanpont  voor  de 
▼erdere  krygsondernemingen  tegen  Ehiwa.]In 
Jannari  en  Maart  1870  werden  de  adressen 
van  den  Lyflandschen  en  Esthlandschen  Land- 
dag omtrent  de  beBcherming  der  bedreigde 
provinciale  en  nationale  rechten  der  Oostiee- 
provinciën  overhandigd  aan  den  Keiser,  doch 
door  deien  ter  syde  gelegd.  Den  288ten  Jnli 
1870  verklaarde  de  Ciaar  lich  onsff dig  in  den 
Dnitach-Franachen  oorlog,  en  den  Sisten  Oo- 
tober  daaraanvolgende  deelde  GarUfakow  aan 
de  Mogendheden  mede,  dat  Rusland,  schoon 
mede-onderteekenaar  van  den  Vrede  van  Parfls 
<1856),  zich  aan  de  bepalingen  daarvan  niet 
langer  gebonden  achtte  met  betrekking  tot 
zyne  v^e  beweging  op  de  Zwarte  Zee,  — 
waartegen  Engeland  en  Oostenryk  protesteer- 
den, hoewel  op  eene  conferentie  te  Londen 
(18  Maart  1871)  gemelde  bepalingen  ter  gunste 
van  Rusland  en  Turkye  werden  gewózigd. 
Voorts  werden  in  Rusland  voorbereidende 
maatregelen  verordend  tot  invoering  van  den 
algemeenen  dienstplicht,  terwUl  in  Juni  1871 
een  oorlog  werd  ondernomen  tegen  den  Sultan 
van  Koeld^a  aan  de  grenzen  van  China.  Ook 
werden  in  1872  de  vriendachappel0ke  betrek- 
kingen tusschen  Rusland  en  Duitschland  allengs 
Inn^r.  In  1878  werden  de  militaire  hervormin- 
gen en  eene  belangrQke  wUziging  van  het  belas- 
dngstelsel  tot  een  goed  einde  gebracht,  en  in  den 
zomer  van  1876  kwam  het  Oostersche  vraag- 
stuk door  een  opstand  in  de  Herzegowina  op 
nieuw  aan  de  orde.  Om  daaromtrent  beslissende 
maatregelen  te  nemen  en  een  einde  te  maken, 
zoo  men  leide,  aan  de  mishandelingen,  waar- 
aan de  Grieksche  Christenen  in  de  Turksche 
gewesten  waren  blootgesteld ,  hield  de  Czaar 
in  het  midd^  van  Mei  van  laatstgenoemd 
Jaar,  vergezeld  door  zyn  kanselier  Qottnakow^ 
te  Berign  eene  samenkomst  met  den  keizer 
van  Duitschland  en  met  «on  ^wifiar cl;,  waarby 
ook  Graaf  Andratty  (uit  Oostenryk)  tegen- 
woordig was.  De  val  van  AhdodAtU  (29 
Mei  1866)  te  Constantinopel  was  eene  misre- 
kening voor  Rusland,  daar  deze  Sultan  aan 
den  invloed  van  den  Czaar  gehoorzaamde. 
Nadat  voorts  alle  pogingen  der  Groote  Mo- 
gendheden, om  aan  het  bloedvergieten  aan  de 
Donau  een  einde  te  maken,  schipbreuk  hadden 
geleden,  nam  Rusland  het  besluit,  alleen  de 
banden  aan  het  werk  te  slaan.  Er  werd,  na 
het  sluiten  van  een  wapenstilstand  van  2 
maanden,  te  Constantinopel  over  de  oplossing 
van  bet  Oostersche  vraagstuk  eene  conferentie 
gehouden,  welke  op  niets  uitliep,  daar  Enge- 
land den  Sultan  aanmoedigde  tot  verzet  tegen 
de  eisohen  van  Rusland  en  de  Czaar  zich  ook 
niet  liet  blinddoeken  door  de  beloften  omtrent 
wOzigingen  van  den  Turkschen  regeerinsvorm. 
H0  formuleerde  zUne  eischen  in  een  negental 
artikelen,  welke  hQ  aan  de  conferentie  voor- 
legde, zonder  eenige  hoop  op  aanneming,  terwUl 
htl  tevens  de  krtfgstoerustingen  onverpoosd 
voortzette.  Den  ISden  November  1876  werden 
zes  armeekorpsen  mobiel  gemaakt,  waarna 
Grootvorst  Nioolaoêj  als  opperbevelhebber  zich 
den  5den  December  in  het  hoofdkwartier  te 
Kiqjenew  b0  het  leger  voegde.  De  conferentie 
had  geen  ander  gevolg,  dan  dat  de  wapen- 
stilstand met  Servië  en  Montenegro  2  maanden 
verlengd  werd.  Ook  op  eene  nota,  door  gene- 
raal  IgnaHmoy  Russisch  gezant  bQ  de  Porte 


ingediend,  werd  geen  acht  geslagen,  en  de 
conferentie  nam  een  einde  op  den  20sten  Ja- 
nuari 1877.  Nu  maakte  Ru^nd  verdere  toe- 
bereidselen  tot  den  strQd,  verzekerde  zich 
zooveel  mogelQk  van  de  onzQdigfaeid  der 
machtigste  Staten  en  gaf  bevel  tot  het  mobiel 
maken  van  nog  8  armeekorpsen  en  van  een 
korps  grenadiers,  als  reserve  voor  het  actieve 
leger.  Inmiddels  bezocht  IffnaHmo  de  hoofd- 
steden der  Groote  Mogendheden  en  wist  dezen 
een  Londensch  protokol  te  doen  teekenen, 
waarin  aan  de  Porte  dergelQke  eischen  werden 
gedaan  ais  te  voren  op  de  conferentie,  opdat 
door  de  verwerping  van  dat  protocol  door  de 
Porte  deze  laatste  de  schuld  zou  dragen  van 
het  uittiarsten  van  den  oorlog.  Na  die  ver- 
werping werd  dan  ook  te  Petersburg  een 
groote  krygsraad  gehouden  en  besloten  het 
geheel  leger  mobiel  te  maken  en  zich  op  alle 
gebeurtenissen,  ook  op  vreemde  ondersteuning 
van  Turkye,  voor  te  bereiden.  Den  20sten 
April  begaf  Alexander  zich  van  Petersburg 
naar  Ki^jenew,  waar  hQ  3  dagen  daarna  aan- 
kwam, en  daags  daarna  verzond  men  langs 
telegrafischen  weg  aan  de  Mogendheden  het 
bericht  der  oorlogsverklaring.  De  Keizer  bleef 
in  het  hoofdkwartier  tot  den  2den  Mei  en  werd 
bg  ztin  terugkeer  met  gcüubel  ontvangen. 
Voorts  had  men  langs  de  grenzen  van  Armenië 
eene  tweede  armee  onder  Grootvorst  Mickaêl 
geplaatst  en  nog  2  korpsen  aan  de  kust  der 
Zwarte  Zee.  Reeds  tydens  het  verbiyf  van 
den  Keizer  te  Ki^jenew  (in  den  nacht  van  23 
op  24  April)  overschreden  de  Russische  troe- 
pen de  Proeth  en  de  grenzen  van  Armenië. 
De  tocht  door  Roemenië  ondervond  geenerld 
belemmering  en  de  Donau  werd  op  2  plaat- 
sen, by  Hirsowa  en  by  Simnitza,  overgetrok- 
ken.  Nu  drong  het  éene  korps  na  het  andere 
in  Boelgarye  door,  en  ook  de  Keizer  voegde 
zich  weder  by  het  leger.  Om  den  vestUig- 
vierhoek  te  kunnen  aantasten,  werden  de 
Jantra-  en  de  Lomliniën  geforceerd.  De  eerste 
viel  na  een  gevecht  by  BJela  in  handen  der 
Russen,  waarna  ook  Timowa,  de  oude  hoofd- 
stad van  Boelgarye,  veroverd  werd,  en  8 
dagen  daarna  trok  generaal  Cherko  langs  den 
Sjipkapas  over  het  gebergte,  terwyi  ook 
Nicópolis  na  een  hevigen  stryd  bezweek. 
Thans  echter  kwamen  er  dagen  van  tegen- 
spoed. De  Russen  waren  door  de  behaalde 
voordeelen  zorgeloos  geworden  en  hadden  hun 
leger  over  eene  aanzieniyke  ruimte  van  de 
Donau  tot  aan  den  Balkan  uitgebreid,  zoodat 
zy  by  een  aanval  van  OtmaM-Fatja^  die  van 
de  zyde  van  Widdin  oprukte,  op  den  20sten 
en  21sten  Juli  eene  bloedige  nederlaag  leden, 
terwyi  tevens  GcmtIto  uit  Roemelië  werd  terug- 
geworpen, en  zy  niet  zonder  moeite  zich  in 
het  bezit  van  den  Syipkapas  handhaafden. 
De  dOsten  Juni  viel  de  vreeseiyke  slag  by 
Plewna  voor,  waarby  de  aanval  der  Russen 
met  groot  verlies  door  de  Turken  werd  af- 
slagen. Nu  werd  met  afwisselenden  voorspoed 
gestreden,  en  de  Turken  bleven  vooreerst  in 
het  bezit  van  Plewna,  hoewel  het  eindeiyk 
aan  Qoerko  gelukte,  de  gemeenschap  van 
Osman-Fatfa  met  Sophia  af  te  snyden.  Ook 
in  het  oosten  van  Boelgarye  bleef  de  stryd 
onbeslist  In  Armenië  hadden  de  krygsge- 
beurtenissen  een  dergeiyken  loop.  Ok  d&ar 
vonden    8   Russische  kolonnes  aanvankeiyk 


RUSLAND. 


149 


weinig  tegenatand,  en  reeds  was  BiO^d  in- 
genomen en  de  vesting  Ears  belegerd,  toen 
het  bleek,  dat  het  leger  sich  ook  hier 
te  sterk  had  verdeeld;  immers  deed  de 
Tnrksclie  bevelhebber  de  Bossen  tot  2-maal 
toe  liet  onderspit  delven  (26  en  26  Jnni). 
Mh  drong  UmaSlrFaija  door  op  Bosslsch 
grondgebied,  loodat  men  filings  Bajesid  moest 
ontruimen  en  het  beleg  van  Kars  opbreken. 
Toch  keerde  de  kans,  en  de  Boasen  brachten 
Moeètkar  b0  Aladja  eene  zoo  geweldige  ne- 
derlaag toe,  dat  hy  naar  Erzeroem  terugtrok, 
waar  hQ  den  4den  November  bO  Dewe  Boyoen 
op  nieuw  geslagen  werd,  zoodat  Kars  wederom 
belegerd  en  den  18den  Novemberstormender- 
himd  ingenomen  werd.  In  Boelgarye  moest 
Plewna  den  lOden  December  capitaleeren,  en 
nu  trok  Cherko  bQ  Sophia  en  BadeUlty  by  den 
SJipkapas  over  den  Balkan.  Het  Turksche 
l^ipkaleger  werd  den  9den  Januari  1878  ge- 
▼cngOT  genomen  en  de  armee  van  SuUman- 
Ftuja  bS  Philippópel  op  de  vlucht  gedreven. 
ZondOT  tegenstand  namen  de  Bussen  nu  Adri- 
anopel  in  bezit,  en  terwQl  de  Sultan  zich 
haastte,  een  wapenstilstand  te  sluiten,  drongen 
zQ  oostwaarts  door  tot  aan  de  Zee  van  Marmora. 
Gemelde  wapenstilstand  van  Adrianopel  (31 
Januari)  werd  reeds  den  Sden  Maart  gevolgd 
door  den  Vrede  van  San  Stefano,  vóór  de 
poort  van  CJonstantinopel  gelegen.  Daarin 
werden  den  Turken  door  Ignaiiew  harde  voor- 
waarden opgelegd,  namelQk  afetand  van  Ba- 
toem,  Ardaïian,  Kars  en  Bi^esid  In  Armenië, 
van  de  Dobroed^a  in  BoelgarQe,  onafhanke- 
IQkheid  van  Roemenië,  Servië  en  Montenegro, 
aanmerkeiyke  gebiedsvergrooting  van  de  Isatst- 
genoemde  twee  Staten,  de  stichting  van  een 
Bnssisehen  vasallenstaat  BoelgarQe,  die  alle 
oorden  omvatte,  waar  Boelgaren  woonden, 
dns  ook  een  groot  gedeelte  van  Boemelië  en 
Maeedonië,  en  eindel]|k  eene  aanzienlijke  som 
voor  oorlogskosten.  Die  vrede  wekte  in  Europa 
eene  ongemeene  verbazing  en  daarenboven  den 
naSver  van  Engeland.  De  Britsche  vloot  ver- 
toonde zich  in  de  Zee  van  Marmora,  waarzQ 
ter  bescherming  van  Constantinopel  ten  anker 
ging,  en  Sdluüury^  de  Engelsche  ministervan 
Bnitenlandsche  S^ken,  verklaarde,  dat  onder- 
scheidene bepalingen  van  het  Verdrag  van 
San  Stefano  onaannemelijk  waren.  In  Busland 
beschouwde  men  deze  verklaring  als  eene 
Odele  bedreiging,  en  men  kwetste  het  openbare 
rechtsgevoel  nog  meer  door  te  vorderen,  dat 
Roemenië  wederom  Bessarabië  aan  Busland 
sou  aflrtasn.  Toen  de  Engelsohen  zich  gereed 
maakten  tot  den  strfjd,  meende  men  hun  schrik 
te  kunnen  aai^agen  door  het  uitrusten  van 
kapersehepen  in  Amerika  en  door  het  aan- 
knoopen  van  betrekkingen  met  Afghanistan, 
en  Qcftjahm  gaf  op  den  eisoh  van  Engeland, 
het  Verdrag  van  San  Stefano  op  een  Con- 
gres te  Beriyn  te  laten  onderzoeken  en  goed- 
keuren, een  weigerend  antwoord.  Toen  echter 
Bnsland  begreep,  dat  Engeland  de  zaak  zon 
doorzetten,  terwQl  de  Czaar  zich  niet  in  staat 
gevoelde,  met  goed  gevolg  een  tweeden  oor- 
log te  ondernemen,  moest  het  zich  insohik- 
kdQk  betoonen.  Nadat  Sfoewalow,  Busaiseh 
gezant  te  Londen,  den  Sisten  Mei  met 
Saliêbmrjf  onderhaadelingen  had  aangeknoopt, 
verschenen  Chrijak&w^  Sjoewahw  en  OubrU 
als  Bussisehe  gevolmachtigden  op  het  Congres 


te  BerlQn.  De  voorwaarden  van  den  Vrede 
van  San  Stefisno  werden  aanmerkelQk  gewij- 
zigd, Bfljesid  teruggegeven,  Boelgarye  aan- 
merkelijk kleiner  gemaakt  en  in  2  deelen, 
Boelgarye  en  Cost  Roemelië,  verdeeld  enz.  De 
voordeelen  in  Armenië  werden  door  het  protec- 
toraat van  Engeland  over  Aziatisch  Torkye 
aanmerkeiyk  verminderd.  Niettemin  is  de  macht 
van  Rusland  in  het  Oosten  door  dezen  oorlog 
niet  weinig  versterkt,  zoodat  het  eene  groote 
schrede  genaderd  is  tot  het  langgewenschte 
doel  —  het  bezit  van  Constantinopel.  Het 
had  zich  Intusschen  een  zwaren  last  opge- 
legd door  de  organisatie  van  Boelgarye  en 
Oost-Roemelië.  Eerst  moest  in  het  Rhodope- 
gebergte  een  geweldige  opstand  derPomaken 
worden  gedempt,  doch  vervolgens  (Februari 
1870)  is  in  Boelgarye  aan  den  te  Timova 
byeengeroepen  Landdag  eene  vryzinnige  grond- 
wet verleend,  terwyi  afgevaardigden  uit 
Roemelië  aldaar  wenschen  zitting  te  nemen. 
Daarna  werd  een  nader  tractaat  tusschen  Rus- 
land en  Turkye  geteekend,  zoodat  eerlang  de 
Russische  troepen  den  Turkschen  bodem  ont- 
ruimden. Voorts  vermelden  wy  nog ,  dat  Bns- 
land in  het  laatst  van  1878  en  in  het  begin 
vau  1879,  inzonderheid  langs  de  oevers  van 
de  Wolga,  door  eene  vreeseiyke  pest  geteisterd 
werd,  die  evenwel  van  korten  duur  was,  en 
dat  tot  onafhankeiyk  vorst  van  Boelgarye, 
gekozen  werd,  Prins  Aleaamder  wm  Meam- 
BaUmAerg  (Mei  1879). 

De  openbare  meening  in  Busland,  die  zich 
van  een  oorlog  tegen  Turkye  en  Engeland 
gouden  bergen  had  beloofd,  is  over  de  uit- 
komst van  den  stryd  geenszins  te  vreden. 
De  ontzettende  offers  aan  goed  en  bloed , 
daarvoor  gebracht,  worden  volstrekt  niet  opge- 
wogen door  de  vermeerdering  van  grondgebied 
in  Armenië  en  Bessarabië.  Het  geschreeuw 
over  de  verdrukking  der  Christenen  in  Boel- 
garye is  verdwenen,  nadat  men  met  eigen 
oogen  zag,  dat  die  Christenen  in  veel  gun- 
stiger toestand  verkeerden  dan  de  Bussisehe 
boeren.  De  panslavistische  volksberoerders 
moesten  een  diep  sülzwygend  bewaren,  toen 
de  schadeiyke  invloed  van  den  oorlog  op  de 
algemeene  welvaart,  op  handel  en  vertier, 
duideiyk  aan  den  dag  kwam.  Nu  staken  de 
Nihilisten  weder  driest  het  hoofd  omhoog,  en 
ontzetting  maakte  zich  meester  van  de  Bus- 
sisehe regeeringsleden  by  den  aanslag  van  W$ra 
SatioeU^  op  den  commissaris  van  polide 
TrefptQw  te  Petersburg,  terwyi  de  dader  doer 
de  jury  werd  vrygeeproken.  Ook  op  ambte- 
naren te  Odessa  hadden  dergeiyke  aanslagen 
plaats,  en  generaal  Kemumow  werd  den  16den 
Augniitus  1878  en  KrapotkiMj  gouverneur  van 
Charkow,  in  het  laatst  van  Februari  1879 
vermoord,  terwyi  in  April  van  dat  Jaar  door 
Solowiew  een  aanslag  ondernomen  werd  op  het 
leven  van  den  KeUer.  Den  Isten  December 
van  dat  Jaar,  toen  de  Keizer  van  Livadia 
naar  Moskou  terugkeerde,  werd  de  spoorweg 
door  dynamiet  verwoest,  doch  alleen  de  aeh- 
teraankomende  bagagewagen  leed  schade.  Den 
17den  Febmari  1880  had  in  het  Winterpaleia 
eene  dynamietontploffing  plaats,  waarby  de 
Keiaeriyke  ftunllie  desgeiyks  ongedeerd  bleef. 
Nu  werd  generaal  Loriê  Mêiücow  met  eene 
soort  van  dictatuur  belast,  om  een  einde  te 
maken  aan  dergeiyke  aanslagen.  Keizer  AUm- 


160 


RÜ3LAND. 


amdet  vierde  den  2deii  Maart  1880  het  gedenk- 
feest sff  ner  y|ifentwintig1arige  regeering,  verloor 
zQne  gemalin  door  den  dood,  trad  in  het 
hawelOk  met  Vorstin  JMgofoelci^  maar  werd 
den  ISden  Maart  1881  op  de  straat  door  een 
onder  het  rytnig  geworpen  bom  gedood.  ZQn 
ondste  lOon  beklom  daarop  als  AUxmder  III 
den  troon.  Wél  hoopte  bet  volk  op  vrQgeviger 
instellingen,  maar  de  Csaar  bleef  vasthouden 
aan  het  absolntismns.  ZQne  kroning  had  plaats 
op  den  27sten  Mei  1888  te  Moeken.  De  nihilis- 
tische woelingen  bleven  intnsschen  aanhouden 
en  gedurig  werden  aanzieniyke  staatspersonen 
daarvan  de  slachtoffers.  De  houding  van  Bus- 
land  met  betrekking  tot  de  andere  Qroote 
Mogendheden  was  niet  b0zonder  vriendsehap- 
peigk  zoolang  QorUjaJcow  en  Ignatiew  er  hun 
Uivloed  deden  gelden.  Maar  toen  dezen  in  1882 
aftaden,  werd  onder  de  leiding  van  wm  Gier$ 
de  verhouding  veel  vredelievender.  Deze  ge- 
zindheid werd  niet  weinig  bevestigd  door  de 
samenkomst  van  den  Czaar  met  den  Keizer 
van  Duitschland  en  van  OostenrQk  in  Septem- 
ber 1884  te  Skiemiewicze,  waar  rich  ook  von 
Bismarekj  von  Giert  en  Kalnohf  bevonden, 
terwQl  voorts  de  Czaar  in  Augustus  1886  we- 
derom een  bezoek  bracht  aan  Fran*  Jotêpk^ 
keizer  van  OostenrQk.  De  aanvankeiyke  onte- 
vredenheid van  den  Czaar  op  Alexamder  van 
Boelgar||e  scheen  voorts  in  1886  voor  welwil- 
lende gevoelens  geweken,  maar  toen  deze  Vorst 
ook  Oost  Roemelië  met  zQn  gebied  vereenigd 
had,  gaf  de  Keizer  doorslaande  biyken  van 
aQn  wrevel.  De  kleine  Busslschgezinde  partQ 
in  Boelgartfe  bracht  er  eene  volslagene  omme- 
keer van  zaken  tot  stand.  Vorst  Alexander 
werd  door  sa&mgezworenen  gevangen  ge- 
nomen en  over  de  grenzen  gebracht,  terwyi 
Rusland  door  de  zending  van  den  barschen 
«n  vermetelen  generaal  Kamlhart  niets  onbe- 
proefd liet,  om  er  zifn  aliesbeheerschenden 
faivloed  te  doen  gelden  en  zich  thans  beQvert, 
om  er  een  werktuig  van  den  Czaar  als  vorst 
op  den  troon  te  plaatsen.  De  binnenlandsche 
toestand  van  Rusland  is  voorts  verre  van 
gunstig.  Sehoon  er  oppervlakkig  de  kalmte 
bewaard  bli)fr,  zQn  velen  van  meening,  dat 
de  druk  van  het  despotismus  er  eerlang  eene 
bloedige  omwenteling  zal  doen  ontstaan. 

Aangaande  de  Ruttisehe  Kerk  vermelden 
wy  nog  het  volgende:  reeds  Olga^  de  gemalin 
van  den  Grootvorst  Igor^  had  zich  (zooalswO 
reeds  gezegd  hebben)  in  966  te  Constantinopel 
laten  doopen  en  wordt  thans  onder  den  naam 
van  HéLena  als  eene  heilige  vereerd.  Haar 
kleinzoon  Wladimir  I  noodzaakte  zjjn  volk 
tot  het  aannemen  van  den  Christelijken  gods- 
dienst en  te  Kiew  werd  een  metropoUtaan 
benoemd,  die  onderworpen  was  aan  den  pa- 
triarch te  Constantinopel.  Het  Grottenklooster 
<Petqjera)  te  Kiew  werd  de  kweekplaats  der 
Russische  bisschoppen  en  heiligen.  Wegens 
het  oonpronkeltjk  verband  van  de  Russische 
«net  de  Grleksche  Kerk  werd  ook  eerstge- 
noemde van  de  Latj)nsche  Kerk  losgescheurd, 
en  de  pogingen  van  onderscheidene  Pausen, 
om  de  inwoners  van  Rusland  tot  den  schoot 
van  het  R.  Katholidsmus  terug  te  voeren, 
Ueven  vruchteloos.  Ook  in  den  tt)d,  toen  de 
Russische  Grootvorsten  af  hankeiyk  waren  van 
de  Tartaren,  onderging  de  Russische  Kerk 
geenerlei  verandering;  zelfli  werden  de  we- 


reldlüke  geestelQken  en  de  kloosterlingen  van 
het  hoofdgeld  vrQgesteld.  De  verplaatsing  van 
den  zetel  van  den  MetropoUtaan,  eerst  naar 
Wladimir  (1299)  en  toen  naar  Moekou  (1828), 
was  een  geschikte  maatregel,  om  de  Russische 
Kerk  aan  het  gezag  van  den  Patriarch  te 
Constantinopel  te  onttrekken,  en  laatstge- 
noemde erkende  in  1688  den  Russischen  Me- 
tropoUtaan als  een  zelfttandig  patriarch,  al 
werd  ook  de  benoeming  van  dezen  tot  in  het 
midden  der  17de  eeuw  te  Ck>nstantinopel  be- 
krachtigd. Na  dien  tyd  bestond  de  Russische 
hiérarchie  uit  een  patriarch,  een  metropoUtaan 
en  6  aartsbisschoppen.  Feter  de  Cfroote  echter, 
die  zich  in  zUne  plannen  belemmerd  zag  door 
den  Patriarch,  Uet  na  den  dood  van  patriarch 
Madriamu  (1700)  züne  betrekking  onvervuld, 
totdat  hy  de  Kerkel0ke  zaken  geregeld  en 
den  268ten  Januari  1721  de  HeiUge  Synode 
als  het  hoogste  KerkelQk  Uchaam  ingesteld 
had,  waarna  de  waardigheid  van  patriarch 
op  den  regeerenden  Czaar  overging.  Dit  Cae- 
saropapismus  deed  echter  weinig  afbreuk  aan 
de  zelfttandigheid  der  Kerk,  daar  deze  met 
hare  vormen  reeds  diepe  wortels  geschoten 
had  in  het  volkskarakter.  Wél  vervielen  in 
1764  alle  kerkelijke  goederen  aan  den  Staat, 
maar  de  schatkist  belastte  zich  daarentegen 
met  de  opleiding,  bezoldiging  en  verdere  ver- 
zorging der  geestelQken.  —  Piter  de  Otoote 
verleende  in  1702  aan  de  R.  KathoUeken  en 
Protestanten  vrijheid  van  godsdienstoefening 
in  het  geheele  R0k,  maar  die  vrQheid  werd 
allengs  binnen  enger  grenzen  besloten.  Reeds 
na  de  eerste  verdeeling  van  Polen  zocht  Cs- 
ikoftitta  II  de  inwoners  van  het  nieuwe  gebied 
door  het  snoer  van  den  godsdienst  aan  dch  te 
verbinden,  en  een  milUoen  Polen  scheidde 
zich  af  van  de  R.  KathoUeke  Kerk.  Dezen, 
met  den  naam  van  Ctoünieerden  bestempeld, 
hadden  in  Rusland  bisschoppen  te  Orqja,  Brest 
en  Chelm.  Keizer  ITieolaaê  stichtte  in  1828 
een  eoUegie  voor  de  GMekschGeünieerden, 
hetwelk  aan  dit  Kerkgenootschap  eene  meer 
zuivere  Grieksch-kerkeigke  inrichting  moest 
bezorgen,  en  den  2&8ten  Maart  1889  werd  het 
plechtig  in  de  Russische  Kerk  opgenomen.  De 
Protestanten  hadden  in  de  Oostzeeprovinciën 
veel  te  IQden  en  werden  gestadig  aangespoord, 
om  tot  de  Russische  Kerk  over  te  gaan,  en 
deze  vond  vele  nieuwe  beigders  onder  de 
Tsjoeküilen  in  Siberië.  Eerst  in  de  19de  eeuw 
ontstond  het  geloof  aan  de  wereldbeheerschende 
bestemming  der  Russische  Kerk.  Inzonderheid 
koesterde  Keizer  Nieolaai  bQ  de  toenemende 
gisting  in  den  schoot  der  R.  KathoUeke  Kerk 
in  Duitschland  en  elders,  naar  men  wil,  eenige 
hoop,  dat  het  westen  van  Europa  tot  haar 
zou  overgaan.  Hoe  sterk  het  KeizerlQk  Huis 
zffne  geloofebeigdenis  op  prtfs  stelt,  blQkt  uit 
de  bepaling,  dat  Russische  Prinsessen,  elders 
huwende,  haar  geloof  moeten  bewaren,  ter- 
wgi  vreemde  Vorstinnen,  met  Russische  Prinsen 
zich  in  den  echt  verbindend,  tot  de  Grleksche 
Kerk  moeten  overgaan.  Omtrent  de  Boêkolni- 
kern  of  aanhangers  van  verschillende  secten 
in  Rusland,  raadplege  men  het  artikel  onder 
dat  woord. 

De  gdoofileer  der  Russische  Kerk  bleef  na 
hare  emancipatie  van  de  Grieksehe  geigkaan 
die  van  deze,  zooals  zQ  in  de  belQdenis  van 
Fetruê  MogUew  enz.  is  vervat.  De  Heilige 


BUSLAND. 


151 


Synode,  door  JP^^  de  Choote  geeüoht,  be- 
stond aaBTankelQk  nit  12  leden,  doch  dit  getal 
in  later  wel  eens  Termeerderd  of  yerminderd. 
ZO  worden  door  den  Keixer  nit  de  biflachop- 
pen,  arohimandrieten,  hegnmenen  en  proto- 
popen  benoemd.  Ook  is  daaraan  een  wereldiyk 
lid  als  opperste  proenrator  der  Kroon  met  het 
recht  van  een  onvoorwaardelijk  veto  toegeyoegd. 
De  Sjrnode  is  geaeteld  te  Petenborg,  doch 
ook  te  Moakoa  bestaat  een  van  haar  afhan- 
fcelQk  coüegie.  De  Bnssische  geesteiykheid 
bestaat  nit  kloostergeestelQken,  naar  han  ge- 
waad ook  wel  „Zwarte  geestelOken"  genaamd, 
die  Yoor  hoogere  geestelOke  waardigheden 
bestemd  syn  en  ongehuwd  biyven,  en  wereld- 
Iflke  geestelijken,  ook  „Witte  geesteigken*' 
geheeten,  tot  de  lagere  geesteiyke  bedienin- 
gen geroepen  en  bevoegd  om  te  ha  wen,  maar 
riechts  eenmaal.  De  ordmisgeesteiyken  vormen 
8  klassen,  namelQk  de  praelaten,  tot  welken 
al  de  bisschoppen  behooren,  die  wel  is  waar 
onderworpen  z^n  aan  de  Heilige  Sjrnode, 
maar  tevens  SEOlfiitandig  hnnne  exarchieén  he- 
storen, ten  getale  van  40,  — archimandrieten 
(abten)  en  hegamenen  (priors),  nit  welkende 
bisschoppen  benoemd  worden,  —  en  monni- 
ken. Men  had  in  1861  in  Rusland  410  mon- 
nikenklooeters  met  8000  monniken  en  slechts 
7  nonnenkloosters  met  800  nonnen.  Onder  de 
wereldlijke  geestelQken  bekleeden  de  proto- 
popen  den  hoogsten  rang.  De  diakenen,  snb- 
diakenen,  lectoren,  kosters  en  aangers  ont< 
vangen  desgelQks  eene  soort  van  w0ding.  De 
geheele  geesteiykheid  wordt  door  den  Staat 
bezoldigd,  is  vr|f  van  belastingen  en  staat 
in  gee^iUke  laken  onder  het  bestanr  der 
bisschoppen  en  der  Heilige  Synode.  Voor  de 
opleiding  der  priesters  is  eerst  ten  t|ide  van 
AUxander  11  iets  gedaan;  sy  syn  in  den  re- 
gel zeer  onwetend  en  eene  wetenschappeigke 
godgeleerdheid  zoekt  men  bQ  hen  te  vergeeft. 
De  verdeeling  der  Bnssische  kerken  in  voor- 
portaal, tempel  en  het  heilige,  waar  alleen 
de  gecMteldke  toegang  heeft,  is  van  Byzan- 
tgnschen  oorsprong;  z|)  syn  vierkant  en  in 
het  midden  door  een  koepel  gekroond,  die 
door  4  kleine  koepels  is  omringd.  De  klok- 
ketoren  bevindt  zich  naast  de  kerk,  —  van 
orgels  maakt  men  geen  gebmik  en  men  bidt 
er  staande  of  op  het  aangezicht  liggend.  Het 
gebed  van  den  priester  wordt  afgewisseld  door 
het  gezang  der  gemeente,  dat  eigeniyk  slechts 
nit  8  volzinnen  bestaat:  „Gk)spo<U  posmiloeil 
(Heer,  erbarm  n  onzeri)**,  -  „GtospocU  pomo- 
Umssaf  (Heer,  w0  bidden  n!)",  —  en  „Podal 
Gospo<Ul  (Qeef  znlks,  HeerI)*'.  De  mis  wordt 
er  slechts  eenmaal  daags  gevierd,  en  bQ  de 
commnnie  worden  brood  en  wQn  in  den  kelk 
gemengd  en  met  een  lepel  aitgedeeld.  De  feee- 
ten der  Bnasisehe  Kerk  komen  in  het  alge- 
meen overeen  met  die  der  andere  Christeiyke 
kerkgenootschappen;  tot  hare  eigenaardige 
feesten  behooren:  dat  der  waterw0ding  (op  6 
Jannarl,  op  den  dag,  die  in  het  midden  valt 
tnsschen  het  Paasoh-  en  Pinksterfeest,  en  op 
1  Angostos),  waarbO  de  heiligenbeelden  in 
het  water  gedompeld  worden,  —  het  gedach- 
tenisfeest  van  alle  in  den  stryd  gesneavelde 
soldaten  (21  October),  —  en  het  feest  der 
paardenwQding  (9  Mei).  Op  den  eersten  zon- 
dag van  den  vastentQd  (den  orthodoxen  zon- 
dag) wordt  ook  tluuis  nog  ieder  Jaar  onder 


een  groeten  toeloop  van  volk  de  vloek  nitge- 
sproken  over  alle  kerkelQke  en  staatkand^ 
kettert).  £indel0k  worden  er  in  de  kerken 
slechts  zelden  leerredenen  gehonden,  zoodat  er 
doorgaans  niet  eens  preelutoelen  aanwezig  zyn. 
De  Bnssische  l€^Ufrh¥»d9  is  zeer  merkwaar- 
dig, omdat  zy  op  een  gegeven  tydstip  niet 
alleen  den  besohavlngstoestand  van  het  volk, 
maar  ook  de  gesteldheid  der  staatkandige  en 
maatschappeiyke  partyen  vertegenwoordigt 
Men  heeft  er  inzonderheid  vele  tydschriften, 
welke  daarvan  de  organen  zyn,  zooals :  de 
„Enropeesche  Bode",  de  „Yaderlandsche  An- 
nalen", de  „Bnasisehe  Bode",  „De  Daad 
(DJelo)",  „Oud-  en  NieawBosland"  enz.,  welke 
maandelijks  in  den  vorm  van  een  vry  groot 
boekdeel  in  het  licht  verschynen.  De  oorsprong 
der  Bnssische  letterkunde  moet  men  zoeken 
by  de  Slawen  aan  de  Donan,  van  wie  zy  te 
geiyk  met  het  Christendom  in  Bosland  werd 
verspreid.  Omstreeks  865  hebben  twee  Griek- 
sche  monniken,  Ojfriüus  en  MeikodUu,  nit  de 
schriftteekens  van  verschillende  >  volken  het 
Slawisch  alphabet  samengesteld.  De  kerkboe- 
ken werden  in  het  Boelgaarsch  geschreven 
en  vormden  den  grondslag  der  schirlJftaal.  Het 
ondste  gedenkteeken  dier  taal  is  het  „Evan- 
gelie van  Ostramir",  geschreven  in  het  Jaar 
1066  of  1057.  Voorts  heeft  men  daarin  den 
„Isbomik  van  Swjatoalaw  (1073)",  eene  lofrede 
op  den  Boelgaarschen  Czaar  SSnmoii.  Door  be- 
middeling der  Boelgaren  verkreeg  Bosland  eene 
menigte  geesteiyke  legenden  en  wereldiyke 
sagen,  voor  een  groot  deel  nit  Byzantium  of 
nit  het  Oosten  afkomstig,  een  verwonderiyk 
mengsel  van  apocryphe  geschriften,  geschie- 
denissen, fsbelleer  en  legenden  van  heiligen. 
In  het  midden  der  11de  eenw  leefde  Nettor^ 
de  eerste  der  Bossische  geschiedschry  vers,  een 
monnik  te  Kiew;  van  hem  is  het  verhaal  af- 
komstig van  het  vermoorden  der  Bossische 
Vorsten  BorU  en  BUby  alsmede  de  oodste 
kroniek  van  Boshind,  loopende  tot  1110,  doch 
hiter  vervolgd.  Tegen  het  einde  van  de  11de 
eenw  ontstond  het  heldendicht  van  den  „Veld- 
tocht van  Igor  tegen  de  Polowzen".  Daarna  werd 
de  Jeogdige  letterkunde  in  hare  ontwikkeling 
gestuit  door  de  heerschappy  der  Tartaren,  en 
vervolgens  door  eene  afschnweiyke  dwinge- 
landy.  Eindeiyk  begon  in  den  aanvang  der 
16de  eenw  het  licht  der  beschaving  opnieuw 
te  gloren.  Iwtm  IV  TTaMO/Myi^' (1588— 1584) 
stichtte  scholen  en  deed  in  1564  de  eerste 
Bnssische  boekdrukkery  te  Moskon  verryzen. 
Polen,  dat  inmiddels  reeds  aanmerkeiyk  was 
vooruitgegaan  in  verlichting,  had  voorts  een 
belangryken  invloed  op  de  Bussische  letter- 
kunde. Die  invloed  deed  zich  inzonderheid  te 
Kiew  gevoelen,  en  van  de  geleerden,  welke 
zich  vandaar  naar  OrootBusland  begaven, 
noemen  wy  Simeo»  von  Polozk  (f  1681)  en  den 
heiligen  DmUri  Bosiowihi  (f  1709).  Op  hun 
aandringen  werd  in  1679  te  Moskoo  eene 
Slawonisch OriekschLatynsche  académie  ge- 
sticht; Ja,  ten  tyde  van  Czaar  AUgél  Miekai' 
UnoUff  (den  vader  van  JPêUrde  Oroote)  vinden 
wy  gewag  gemaakt  van  dramatische  stukken, 
die  ten  huiM  van  den  Bojaar  Artemo»  Smyê- 
jewiUf  Maiw&fêw  werden  opgevoerd.  Zelft  de 
gemalin  en  de  pleegdochter  van  den  Czaar 
waren  daarby  tegenwoordig.  Er  werden  we- 
reldiyke   drama's    gedicht    door   TkeopktMtuê 


1&2 


RUSLAND. 


TfokcpowiUff  den  oitotekandeii  sehrtlver  en 
den  raadsman  Tan  Pêimr  de  Chrootê. 

Met  laatstgenoemde  begint  een  nienw  tQd- 
perk  der  Russische  letterkunde.  Tot  de  dieh- 
ters  Tan  dien  tQd  behoorde  Toorts  JMtiooknM 
Kamtemir  (1709—1744),  die  st|ne  opleiding 
had  ontrangen  te  Parys  en  hekeldichten  schreef. 
Hg  werd  gCTOlgd  door  Watüü  TrêdiakawsH 
en  Lamamostow  (1711—1765),  den  grondlegger 
▼an  den  Rnssischen  Tersbonw,  —  TOorts  door 
AUttoMdêT  Soemarohom  (1717—1777),  den  eer- 
sten Rnssischen  dichter,  die  treurspelen  schreef 
in  alexandrQnen,  terwyi  hü  tOTcns  aan  alle 
andere  dichtsoorten  stjne  krachten  beproefde, 
en  door  den  begaafden  Knja^jnim  (1740—1791), 
wiens  laatste  drama  door  Co^iartm»  II  Ter- 
boden  werd,  omdat  het  eene  Toorstelling  be- 
Tatte  Tan  de  Temietiging  der  republiek  Now- 
gorod  door  het  MoskOTitisch  absolntismus. 
De  Keizerin  heeft  intusschen  Teel  Toor  Rus- 
lands  letterkunde  gedaan.  ZQ  Tond  het  Tan 
belang,  dat  de  gewichtigste  maatschappelUke 
en  staatkundige  TraagstulLken  op  het  gebied 
der  letteren  werden  besproken;  aelTC  stichtte 
10  hekelende  bladen,  ondersteunde  begaafde 
mannen  en  schreef  blOepelen,  noTcllen  ens. 
Nog  in  1788  Taardigde  aO  eene  ukase  uit, 
waarin  het  bexit  Tan  priTate  boekdmkkerüen 
werd  toegestaan.  In  dien  tQd  bcTorderden  te 
Moskou  Nomikow  en  ifln  TroeggestorTcn  Triend 
SekwtMTie  den  bloei  der  letteren.  Zü  deden 
boekdrukkerfjen,  boekerQen,  boekwinkels  en 
t^dschriften  TeirQKen  en  stichtten  lelfs  een 
geleerd  genootschap,  waarin  de  beschaafdste 
en  kundigste  mannen  werden  opgenomen. 
Vóór  Nomikow  bestonden  te  Moskon  2  boek- 
winkels, waar  jaarlt)ks  Toor  eene  som  Tan 
10000  roebels  aan  boeken  Tcrkocht  werd,  en 
door  hem  klom  dat  aantal  tot  20  en  die  som 
tot  200000.  DaarenboTcn  Tcrspreidde  ht)  gratis 
eene  menigte  boeken  OTcr  het  geheele  ROk. 
Uitmuntende  biyspelen  werden  gelCTerd  door 
Demi  %am  Witin  (f  1792),  en  door  aÜne  dich- 
terlQke  talenten  schitterde  de  Hofdichter  GdbriSl 
Derêkawim  (1748—1816),  wiens  beroemde  ode: 
„Aan  Ck>d"  in  bdna  alle  Europeesche  talen  is 
OTorgezet.  Groeten  roem  Terwierf  TOorts  Ka- 
ramn»  (1766—1816),  die  aanTankeiyk  TCrta- 
Ungen  IcTcrde  Tan  geschriften  TOor  de  Jeugd, 
maar  eerlang  ten  bebocTe  z0nerTormingnaar 
het  westen  Tan  Europa  Tcrtrok.  Gedurende 
aQne  afwezigheid  werden  de  omstandigheden 
niet  gunstiger  TOor  de  Russische  letterkunde. 
Poor  de  Fransche  RcTolntie  Terschrikt,  Ter- 
anderde  Catharima  geheel  en  al  Tan  stelsel;  de 
priTSte  boekdrukker^en  werden  opgehcTen,  de 
iuToer  Tan  bnitenlandsche  boeken  Tcrboden  en 
alle  geschriften  aan  eene  censuur  onderworpen. 
Het  genootschap  Tan  NomHow  werd  ontbon- 
den en  h0zelf  in  de  gCTangenis  geworpen. 
Nog  Töor  zt|n  terugkeer  uit  Europa  zond  nu 
Karam»m  zyn  beroemde  „BricTen  Tan  een 
Russisch  reiziger"  in  het  licht,  waarin  hQ  in 
keurige  taal  schetsen  IcTcrde  Tan  West-Euro- 
peesohe  toestanden  en  personen.  Ook  stichtte 
hO  den  «Europeesche  Bode"  en  was  in  Tr^zin- 
nigen  geest  werkzaam.  Intusschen  kwam  eene 
krachtige  conserratieTe  partV,  met  Sfitikoto, 
Toondtter  der  Académie,  aan  het  hoofd,  tegen 
hem  in  Terzet,  noodat  er  een  hCTige  stryd 
ontbrandde.  Inmiddels  ICTerde  ZMraÊmim  fnaae 
gedichten,  onderhoudende  noTelien  en  eene 


„Geschiedenis  Tan  Rusland".  NoTens  hem 
Tcrmelden  wQ  zyn  Triend  DmUrifew  (1760— 
1887),  die  met  Okemmker  (tl784)  beschouwd 
kan  wotden  als  de  Toorlooper  Tan  den  fakhék- 
dichter  ZtyZoio.  Tot  de  tienrspeldiohters  Tan 
dien  tyd  behoorde  Omtow  (1770— 1816).  Voorts 
bereikte  J^fcêkowtJn  (1788—1852),  een  jonger 
tQdgenoot  Tan  Karamnm,  als  dichter  een  hoo- 
ger  standpunt  Tan  deze.  Was  MmMmiêr  I  in 
den  beginne  TrQheidlieTend  gestemd,  zoodat 
de  dichters  het  waagden,  hunne  stem  te^en 
allen  dwang  te  Tcrheffen,  eerlang  Terscheen 
de  tyd  der  reactie,  en  by  de  troonbeklimming 
Tan  Ntüolaaê  werden  ^  Tcrdrukt  en  TCTTolg^ 
noodat  JBil^ew  door  Terworging  tot  iwygen 
werd  gebracht  en  Bmioe^mo^  Oék^fmoski  en 
anderen  in  de  mynen  Tan  Siberië  of  als  sol- 
daten in  den  Gansasus  hun  Ictcu  eindigden. 
Na  dien  tyd  is  de  geschiedenis  der  Russische 
letterkunde  een  martelaarsboek.  Tot  de  popu- 
lairste dichters  Tan  dien  tyd  behoorde  de  reeds 
genoemde  Kiylow  (1768—1844),  wiens  fabelen 
Tan  nationalen  humor  tintelen.  Al  die  mannen 
baanden  intusschen  den  weg  TOor  JleaomdÊt 
FoetjkiM  (1790—1887),  den  grootsten  Russischen 
dichter,  met  wien  een  nieuw  tydperk  begint 
Foê^km  trad  aauTankeiyk  op  als  een  aan- 
hanger der  Romantische  school.  Zyne  „Gde 
aan  de  Tryheid"  genoot  de  goedkeuring  Tan 
Keizer  JJUxamdêr^  maar  wei4  later  gestreng 
Terboden.  Omtrent  zyne  lotgOTallen  en  werken 
raadplege  men  het  artikel  onder  zVn  naam. 
Rondom  hem  Tormde  zich  een  kring  Tan 
dichters,  Tan  welken  BoroHMiKy  (1792— 1844), 
JatUam  (1805—1847)  en  DtMg  (1798—1881) 
de  Toomaamsten  waren.  Daaïrtoe  behoorden 
ook  nog  de  Troeg  gestorTcn  Wememtimow  en 
de  ongelukkige  Pol^aew^  die  reeds  als  student 
in  de  gcTangenis  werd  geworpen  en  daarna 
in  het  soldatenpak  gestoken,  in  1888  in  een 
hospitaal  oTcrleed.  Wegens  zyne  groote  talen- 
ten werd  hy  na  zyn  dood  tot  officier  benoemd. 
Vreeeeiyk  was  in  dien  tyd  de  druk  der  censuur 
en  het  toezicht  eener  barbaarsche  policie  op 
alle  wetenschap  en  beschaTing;  het  aantal 
studenten  zelfs  werd  beperkt  tot  800  op  elke 
uniTcrsiteit,  de  wysbegeerte  Tan  de  tabel  der 
lessen  gebannen,  het  tydperk  der  Fransche 
RcTolntie  in  de  geschiedboeken  doorgehaald, 
elke  betrekking  met  het  buitenland  bemoele- 
lykt  en  het  drukken  Tan  alle  boeken  Tcr- 
pacht  aan  Bodgarm  en  QtH9J^  de  uitgcTers 
Tan  „De  Noordsche  By".  Niettemin  TcrTolgde 
de  beschaTing  haren  weg  en  werd  daarby 
niet  weinig  geholpen  door  JPotmoof  (1796— 
1846),  die  ten  slotte  desgeiyks  onder  den 
druk  der  autocratie  Terpletterd  werd.  Na  het 
Jaar  1840  ontwikkelde  zich  de  Russische  let- 
terkunde Tooral  aan  de  uniTcrsiteit  té  Moskou, 
waar  Jeugdige  sohryTers  zich  óf  in  de  richting 
der  nationale  OTerleTcringen  óf  in  die  der 
Westersche  beschaTing  bewogen.  Van  de  eer- 
sten noemen  wy:  Son^akow  (1804—1860), 
Aksakoto  (1791—1859)  en  KwiêiewH^  den  vet- 
zamelaar  der  Russische  Tolksliederen,  —  en 
Tan  de  laatsten:  Aleteamdêr  Sarxe»  {Itkamdêt^ 
1812—1870),  Ogmriw  en  boTcnal  JBétnM, 
Naast  Poetjkin  Terheft  zich  de  uitstekende 
dichter  Lmmumtow^  op  26-Jarigen  leeftyd  in 
ballingschap  bezweken  (1841).  In  zyne  Toort- 
brengselen  ontwaart  men  de  radelooae  wor- 
steling Tan  den  Tryzinnigen  geest  tegen  de 


RUSLAND— HU8SEQGER. 


16S 


0¥«niiaohtige  antocratie.  In  dien  tQd  schreef 
Toorto  de  yoortreffemiute  Bossiache  proza- 
•dirtfyer  Qogol  (1810-1862)  sOne  romans, 
aoTCdlen  en  tooneelstnkken.  WQderB  vermel- 
den wV  Bmtedikiawj  Grayin  Boêtopifim^  Vorst 
Wj4iemêiij  Graaf  Solokoéb^  SagoMn  en 
LoÊJêUmkow.  Tegen  het  Jaar  1850  werd  de 
reactie  nog  geweldiger,  aoodat  Toergenjêw 
sich  verbannen  sag  naar  sOne  goederen,  en 
eerat  gedurende  den  Krimoorlog  werd  de  toe- 
stand beter.  Henem  gaf  in  Engeland  het  tyd- 
sehrift:  ^De  Klok  (Kolokol)**  in  het  licht,  om 
^ne  landgenooten  nit  den  slaap  te  Iniden. 
Men  liet  het  onde  stelsel  varen,  en  aoowel  de 
aisehaffing  van  het  lyfeigenschap  als  de  reor- 
ganisatie der  rechtsbedeeling  waren  teekenen 
van  gunstiger  tyd.  Iwam  Toérgea^eto  (aie  al- 
daar), geboren  in  1818,  was  in  1846  opgetreden 
en  lette  met  kracht  zyne  werkzaamheden 
▼oort,  en  de  begaafde  Chmttjwrow  stond  hem 
tronw  ter  s0de,  geholpen  door  mannen  als 
IMroI^McHo  (t  1861),  CMgarjew  (f  1864), 
^itêorew  en  Ttfemi^ewiki.  Als  dichter  van 
den  tegenwoordigen  ttfd  vwmelden  wQ  ^eArot- 
êo»  (geboren  in  1822)  en  als  hekelend  proza- 
sehrgver  SaUikowy  terwyi  wQ  als  romanschrg- 
vets  JPiiêêmskif  LêêsJcow,  Krestsowkiy  JPamia- 
Jowêkif  Beêjetmkow^  en  Mdnikow  vermelden, 
die  echter  allen  overtroffen  werden  door  Lêo 
TVMo».  Tot  de  uitstekende  Russische  letter- 
kundigen behooren  nog:  Taroê  SjemUlmüco 
(1760),  Doamtwtki,  die  geruimen  t0d  in  de 
mVnen  van  Siberië  heeft  doorgebracht,  de  lier- 
diehter  Midkaw^  die  het  voortreffelQk  drama: 
„De  twee  werelden"  schreef,  Feit  (geboren 
in  1825)  en  vooral  de  tooneeldichter  Ottroufskiy 
terw^l  in  Rusland  ook  enkele  ontwikkelde 
vrouwen  als  schrOflBters  zOn  opgetreden. 

De  wetenschappeiyke  letterkunde  der  Russen 
is  op  verre  na  niet  zoo  rQk  als  de  dichteriyk- 
romantisehe.  Zy  schittert  nog  het  meest  op 
het  gebied  der  geschiedenis.  Enkele  werken, 
zooala  dat  van  Earamtiny  hebben  wQ  reeds 
genoemd.  Voorts  vervaardigde  Oefirialaw  eene 
omvangryke  geschiedenis  van  Pêier  de  Qroaie 
en  Maemriut  eene  uitmuntende  geschiedenis 
der  Russische  Kerk  (1857—1877,  8  dln), 
terwyi  de  Académie  van  Wetenschappen  te 
Petersburg  voor  de  uitgave  van  belangryke 
geschiedbronnen  zorgt.  Men  heeft  eenige  ver- 
dienateiyke  reisbeechrgvingen  en  aardrOkskun- 
dige  werken,  door  Russische  geleerden  opge- 
steld, doch  nagenoeg  geene  over  w0sbegeerte. 
Het  aantal  stichteigke  boeken  is  er  zeer  groot, 
—de  rechtsgeleerdheid  en  de  geneeskunde  vin- 
den er  sleehts  enkele  degelQke  vertegenwoordi- 
gen,  doch  de  natuurkundige  wetenschappen 
worden  er  met  Qver  beoefend.  De  wis-  en 
sterrenkunde  vinden  er  uitstekende  voorstan- 
ders en  kunnen  over  kosteiyke  hulpmiddelen 
beschikken,  bepaaldeiyk  op  het  observatorium 
te  Poelkowa,  vermaard  door  de  waarnemingen 
▼an  WUMm  en  Otto  Strwoe^  terwyi  wQ  ein- 
deiyk  op  het  gebied  der  taalkunde  het  voor- 
trefféiyke  «Woordenboek  van  het  Sanskriet 
(1855—1875,  7  dln)"  vermelden,  door  de  Aca- 
démie van  Wetenschappen  in  het  licht  ge- 
zonden. 

Eindeiyk  hebben  wQ  éen  en  ander  mede 
te  deelen  omtrent  de  Biuntéhe  taai.  Deze 
vormt  met  de  Servische,  Boelgaarsche  enz. 
een  bepaalden  tak  van  den  Slawischen  taaistam 


en  is  daarvan  het  belangr0kst  gedeelte.  Even- 
als het  Christendom,  zoo  ontvingen  de  Russen 
ook  hun  alphabet  nit  Byzantium,  maar  de 
Grieksche  letters  ondergingen  daarbO  aanmer- 
keiyke  wyzigingen,  te^7j]l  er  tevens  nieuwe 
teekens  voor  eigenaardige  Russische  klanken 
werden  ingevoerd.  Het  hedendaagsohe  Russi- 
sche alphabet  bestaat  nit  36  letters,  doch  2 
van  deze  zQn  leesteekens.  Er  zt)n  13  klinkers^ 
harde  en  zachte  en  tot  onderscheidene  twee- 
klanken verbonden.  De  uitspraak  is  zeer  ver- 
schillend naar  gelang  zQ  al  of  niet  den  klem- 
toon hebben  en  al  of  niet  by  het  begin  van 
een  woord  of  van  eene  lettergreep  staan.  Het 
Russisch  heeft  voorts  dezelfde  medeklinkera 
ais  het  Nederlandsch,  met  uitzondering  van 
de  9,  doch  daarenboven  eene  zachte  «,  eene 
zachte  sch  («;),eene  ttch  {Ui)  en  eene  met  éen  tee- 
ken geschrevene  $chUck  (j^^j).  De  medeklinkers 
worden  verdeeld  in  harde,  zachte  en  vloeiende. 
De  Russische  zelfstandige  naamwoorden  hebboi 
3  geslachten  en  behoorden  tot 3  verbuigingen, 
welke  in  7  naamvallen  eigenaardige  eindUan- 
ken  hebben.  De  Russische  byvoegeiyke  naam- 
woorden hebben  een  volledigen  en  verkorten 
vorm.  De  werkwoorden  behooren  tot  3  ver- 
voegingen en  hebben  3  tyden,  den  tegenwoor- 
digen, verleden  en  toekomenden,  alsmede  eene 
gebiedende  en  eene  onbepaalde  wys.  De  aan- 
voegende  wys  ontbreekt,  doch  vele  werk- 
woorden hebben  een  afsonderiyken  vorm  ter 
aandiüding,  dat  eene  handeling  by  herhaling 
plaats  heeft.  Het  plaatsen  van  den  klemtoon 
is  in  het  Russisch  zeer  moeiiyk»  maar  de 
woordschikking  veroorlooft  eene  groote  mate 
van  vryheid  en  het  geluid  der  taal  is  niet 
onaangenaam,  zoodra  men  zich  gewend  heeft 
aan  hare  talryke  sisklanken.  Als  schryftaal 
bestaat  zy  eigeniyk  eerst  sedert  den  tyd  van 
Peter  dé  Qroote.  Zy  vervalt  in  onderscheidene 
tongvallen,  hoofdzakeiyk  genoemd  naar  de 
gewesten,  waarin  Rusland  is  verdeeld.  De 
voornaamste  tongval  is  de  Groot- Russische ; 
hy  wordt  het  zuiverst  gesproken  te  Moskou. 
In  Duitschland  is  meer  dan  éene  voortreffe- 
lyke  Russische  spraakkunst  uitgegeven,  zooals 
die  van  Joel  en  Fueks  (5de  druk.  Frankfort 
1876),  —  voorts  vermelden  wy  eene  beknopte 
van  Piklemann  (7de  druk,  Reval,  1876)  en 
eene  van  QoUftoetaw  (11de  druk,  1875),  terwyi 
als  woordenlH>eken  het  Russisch- Duitsche  van 
Oldelop  (1825,  4  dln)  en  van  Lemtröm  (1871), 
en  het  Russisch-Fransche  van  Etiff  (1860, 2 
dln)  worden  aanbevolen. 

Bussegger  (Joseph),  een  verdiensteiyk 
Duitsch  reiziger,  geboren  te  Salzburg  den 
18den  November  1802,  wydde  zich  te  Schem- 
nitz  aan  de  beoefening  van  het  mynwezen, 
trad  in  1825  in  Oostenrykschen  staatsdienst 
en  werd  opzichter  der  mynen  te  Böckstein  by 
Gasteia.  Nadat  hy  in  1836  op  last  van  den 
Onderkoning  van  Egypte  dit  land  uit  eenge- 
ognostisch  oogpunt  onderzocht  had,  drong  hy 
in  1838  door  in  de  binnenlanden  van  Afirika 
tot  aan  de  goudwasscheryen  van  Kiamil.  Later 
bezocht  hy  Palaestina,  den  Griekschen  Ar- 
chipel, Griekenland,  ItaU6,  Sicilië,  Duitsch- 
Und,  België,  Frankryk,  Engeland,  Schotland 
en  Skandinavië  en  deelde  zyne  ervaringen 
mede  in  het  werk :  ,|Reisen  in  Europa,  Asien 
und  Afrika  (1841—1850,  7  dln  met  atlas)". 
In  1843  werd  hy  bestuurder  der  zoutgroeven 


154 


RUSSEGGEB— EUSSELL. 


te  Wielioska  in  Galictö,  in  1850  diiecteor  der 
mOn-  en  bosch-aoadémie  te  Schemnitz,  in 
1848  lid  der  Acjidémie  van  Wetenschappen 
te  Weenen  en  overleed  den  208ten  Jani  1863. 

Htissell  is  de  naam  van  een  ond  Engelsch 
geslacht,  hetwelk,  naar  men  meent,  met  Wil- 
Um  de  VrnwertMor  in  Engeland  gekomen  is 
waarna  het  in  1589  de  waardigheid  van  pair 
en  in  1570  den  titel  der  Qraven  van  Bedford 
ontving.  De  vermaardste  telg  van  dexen  stam  is: 

John  ButeèUj  een  uitstekend  Britsch  staats- 
man. H0  werd  geboren  den  19den  Aogostns 
1792,  was  de  derde  zoon  van  den  zesden  her- 
tog va»  Bedfordf  studeerde  te  Cambridge, 
werd  reeds  in  1813  lid  van  het  Parlementen 
was  er  sedert  1819  met  0ver  voor  eene  her- 
vorming der  kieswet  werkzaam.  ZQne  voor- 
stellen in  1819  en  1822  werden  by  de  eerste 
lesing,  doch  dat  van  1826  eerst  bQ  de  tweede 
lezing  verworpen.  In  dien  strQd  had  h0  zich 
allengs  aan  het  hoofd  geplaatst  der  Whigs, 
en  hf  zag  zich  in  die  hoedanigheid  bevestigd, 
toen  hy  in  1828  met  kracht  en  met  goed  ge- 
volg y  verde  voor  de  opheffing  der  Test  act 
In  1830  was  op  nieuw  Parlementshervorming 
zyne  leus,  en  schoon  hy  niet  aanstonds  de 
overwinning  behaalde,  ontstond  door  zyn  toe- 
doen de  gisting,  die  de  aftreding  van  den 
Hertog  vaM  Wdlimgton  na  zich  sleepte.  In 
November  van  dat  Jaar  zag  Lord  Grey  zich 
belast  met  de  vorming  van  een  nieuw  Kabinet; 
Buitell  werd  hiervan  geen  lid,  maar  erlangde 
toch  de  betrekking  van  algemeen  betaalmeester. 
In  Maart  1831  diende  hy  zyne  vermaarde 
reformbill  in,  welke  eerst  door  het  Hooger  Huis 
verworpen,  maar  in  1832  aangenomen  werd; 
doch  in  1834,  by  het  aftreden  der  Whigs, 
legde  hy  zyne  betrekking  neder,  om  zich  in 
1^5  met  de  leiding  der  oppositie  tegen  het 
Torykabinet  te  belasten.  Weldra  moest  dit 
laatste  bezwyken,  en  in  het  ministerie  Md- 
lowrne  werd  Mutteü  staatssecretaris  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken.  Intusschen  wisten  zyne 
tegenstanders  zyne  herkiezing  in  Devonshire 
te  beletten.  Hy  werd  de  ziel  van  het  Kabinet 
en  nam  deel  aan  de  hoogst  belangryke  her- 
vormingen van  dien  tyd,  inzonderheid  aan  de 
verbetering  der  armenwet,  der  wet  op  het 
openbaar  onderwys  en  der  wet  op  de  rechter- 
lyke  organisatie.  Tevens  wist  hy  de  Chartlsten 
en  Radicalen  in  toom  te  houden.  In  1848  trad 
hy  af,  werd  door  Londen  weder  afgevaardigd 
naar  het  Parlement  en  ondersteunde  het  mi- 
nisterie Peel  in  zyne  bemoeiingen  tot  bevor- 
dering van  handelsvryheid  en  van  verbetering 
van  het  lot  der  arbeidende  klasse  en  tot  hand- 
having der  rust  in  Ierland.  Na  het  aftreden 
van  JPed  vormde  hy  een  nieuw  Kabinet  en 
bekleedde  daarin  de  waardigheid  van  eerste 
minister  en  van  lord  der  schatkist.  Met  kracht 
streed  hy  voor  de  vryheid  van  handel,  doch 
trad  af  in  1852,  was  weder  werkzaam  als  leider 
der  oppositie  en  werd  in  het  coalitiebewind 
JJbefdieM  minister  zonder  portefeuille.  In  1853 
stond  hy  het  beheer  van  Buitenlandsche 
Zaken,  voorloopig  door  hem  waargenomen,  af 
aan  Lord  Olarendom  en  werd  na  het  uitbarsten 
van  den  oorlog  tegen  Rusland  voorzitter  van 
het  Privy  Council.  In  Januari  1855  nam  hy 
syn  ontslag  als  minister  en  werd  eerlang  door 
syne  ambtgenooten  gevolgd.  In  het  nieuwe 
ministerie  Paknertiw  aanvaardde  hy  de  por- 


tefeuille van  Koloniën  en  nam  deel  aan  de 
vredesonderhandelingen  te  Weenen.  I^iar  hy 
hierby  vele  aanvallen  te  verduren  had,  legde 
hy  de  portefeuille  neder;  doch  nam  in  1859 
weder  zitting  in  het  ministerie  Palmênton  als 
minister  van  Buitenlandsche  Zaken  en  werd 
den  30aten  Juli  1861  als  graaf  Bmeeell  van 
ArdeaUa  tot  pair  benoemd.  Gedurende  den 
Italiaanschen  oorlog  verzette  hy  zich  niet 
tegen  de  annexatie  van  Savoje  door  Frankryk. 
—  by  den  Poolschen  opstand  in  1863  leedhy 
eene  nederlaag,  daar  de  Russische  Regeering 
zyne  nota*s  ter  zyde  legde,  — -  in  den  Ame- 
rikaanschen  oorlog  bood  hy  vruchteloos  zyne 
tusschenkomst  aan,  —  en  in  den  Duitsch- 
Deenschen  oorlog  trok  hy  party  voor  Dene- 
marken* Eén  en  ander  was  weinig  geschikt 
om  zyn  aanzien  als  staatsman  te  vermeerde- 
ren. Toen  PdUnereUm  den  18den  October  1865 
overleed,  trad  hy  als  eerste  minister  in  diens 
plaats,  terwyi  hy  het  bewind  van  Buitenland- 
sche Zaken  toevertrouwde  aan  Graaf  (Xarendan. 
In  1866  diende  CKadetonê  eene  nieuwe  reform- 
bill in,  maar  deze  vond  zoo  groeten  tegenstand, 
dat  BuiteU  den  26sten  Juni  van  genoemd  jaar 
zyn  ontslag  nam.  Na  dien  tyd  heeft  hy  geen 
staatsambt  bekleed,  maar  bleef  met  yver  in 
het  Hoogerhuis  werkzaam,  waar  hy  zich  in 
1875  aan  het  hoofd  stelde  der  anti-Turksche 
beweging.  Hy  was  een  bekwaam,  eeriyk,  rond- 
borstig en  vaderlandlievend  staatsman,  die  zich 
als  redenaar  niet  zoozeer  door  een  verheven 
styi  al  wél  door  helderheid  van  denkbeelden 
onderscheidde.  Smarteiyk  werd  hy  getroffen 
door  het  verlies  van  zyn  oudsten  zoon,  die 
op  den  9den  Januari  1876  overleed.  Van  de 
geschriften  van  BuesèU  vermelden  wy :  ^Essay 
on  the  history  of  the  English  govemment 
and  constitution  (1821;  2de  druk,  1873)'*,  — 
„Memoirs  of  the  affairs  of  Europe,  Arom  the 
peace  of  Utrecht  to  the  present  time  (1824— 
1829,  2  dln)",  —  -Life  and  times  ofC.  J.Por 
(1859—1867,  4  dlnV*,  —  „The  etablishment  of 
the  Turks  in  Europe  (1827)**,  —  „The  causes 
of  the  French  revolution  (1832)**,  — het  treur- 
spel „Don  Carlos  (1823)**,  —  „Letters  on  the 
state  of  Ireland  (1869)**,  —  „Seleotions  firom 
the  speeches  of  earl  Russell  1817—1841  and 
firom  despatehes  1859-1865  (1870,  2dln)**,— 
„The  foreign  policy  of  England  1570—1870 
(1871)**,  —  „Rise  and  progrees  of  the  christian 
religion  in  the  West  of  Europe  (1873)**,  — 
en  „RecoUections  and  suggestions  (2de  druk, 
1875)**.  Hy  stierf  den  288ten  Mei  1878.  — 
Voorts  vermelden  wy: 

Odo  Buseelly  een  Britsch  diplomaat,  geboren 
den  208ten  Februari  1829.  Reeds  in  1849  werd 
hy  attaché  by  het  Britsch  gezantschap  te 
Weenen  en  was  later  werkzaam  by  de  am- 
bassades te  Parys,  Weenen,  donstantinopel 
en  Washington,  zag  zich  in  1858  benoemd 
tot  gezant  te  Florence,  werd  in  1870  onder- 
staatssecretaris by  het  departement  van  Bui- 
tenlandsche Zaken,  vertrok  als  vertegenwoor- 
diger van  Engeland  naar  het  Duitsche  hoofd- 
kwartier te  Versailles  en  werd  in  1871  gezant 
te  Beriyn.  Tevens  was  hy  sedert  1872  Hd  van 
het  Privy  CounciL  In  1881  werd  hy  pair  en 
hy  overleed  te  Potsdam  den  25sten  Augustus 
1884. 

Charlei  WUUam  BuêsM,  een  Engelsch  ge- 
leerde, geboren  in   1812  te  Killongh  in  het 


RUSSELL-BUSZ. 


155 


lerBche  maf^hap  Down.  Hy  studeerde  eerst 
te  Drogneda  en  yerFolgens  te  Maynooth,  en 
werd  hier  hoogleeraar  in  de  kerkgeschiedenifl. 
HQ  Bcbreef  o.a.:  i^Life  of  cardintd  Mezso&nti 
<1858;  2de  druk,  1863)",  —  „Calendar  of  state 
IMpers:  Ireland,  James  I  (1872  - 1873, 3  dln)*', 
—  en  „Palimpsest  literature  (1867)". 

WUliam  Moward  BusseUy  een  Engelschdag- 
t>lad8chrOTer  en  Jaren  lang  werkzaam  als 
teriohtgever  van  de  „Times".  Hg  werd  geboren 
te  Lilyrale  in  het  graafschap  Dublin  in  1821, 
-studeerde  te  Dublin,  werd  in  1850  advocaat 
en  begaf  zich  in  1854  als  speciaal  correspon- 
dent Tan  de  „Times"  naar  de  Krim.  HO  woonde 
de  veldslagen  bQ  aan  de  Alma,  byBalaklawa 
en  by  Inkjerman,  was  tegenwoordig  by  de 
verovering  van  Sebastópol,  —  voorts  by  de 
kroning  van  Keizer  AUxtmder  II  te  Moskou 
en  bevond  zich  gedurende  den  opstand  inin- 
dië  in  het  gevolg  van  Lord  CVycf^,  terwyi  zyne 
brieven  in  de  „Times"  steeds  met  groote  be- 
langstelling werden  ontvangen.  Nadat  hy  in 
1858  in  Engeland  was  teruggekeerd,  stichtte 
hy  de  „Armj  and  Navy  Qazette".  Wegens 
^ne  geschokte  gezondheid  kon  hy  in  1859 
den  oorlog  in  ItaliS  niet  by  wonen,  en  ook 
van  het  krygstooneel  in  de  Yereenigde  Staten 
keerde  hy  spoedig  terug,  nadat  hy  zich  door 
de  beschryving  van  den  rampspoedigen  slag 
van  BullRun  (21  Juli  1861)  het  ongenoegen 
-der  Noordeiyken  op  den  hals  had  gehaald.  Na 
het  openen  van  den  Duitachen  veldtocht  van 
1866  werd  hy  naar  het  Oostenryksche  hoofd- 
kwartier gezonden,  bevond  zich  by  den  slag 
Tan  Königgrfttz  en  ontsnapte  ternauwernood 
aan  het  dreigend  gevaar.  Gedurende  den 
DuitschFranschen  oorlog  bevond  hy  zich  in 
het  hoofdkwartier  van  den  Pruisischen  Kroon- 
prins en  was  zoowel  tegenwoordig  by  de 
capitulatie  van  Sedan  als  by  de  belegering 
Tan  Parys.  Van  zyne  geschriften  vermelden 
wy:  „Letters  th>m  the  Crimea  (1855-1856)", 

—  „The  war  from  the  landing  at  Gallipoli 
to  the  death  of  lord  Baglan  (1855)",  —  „The 
war  trom  the  death  of  lord  Raghin  to  the 
peace  at  Paris  (1856)",  —  „The  ezpedition 
to  the  Crimea  (nieuwe  druk,  1876)",  —  „Diary 
in  India  (nieuwe  druk,  1875)",  —  „My  diary 
in  North  and  South  (nameiyk  in  Amerika)", 

—  „Canada,  its  defences  (1875)",  —  „The 
adventures  of  dr.  Brady  (1869)",—  „My  diary 
in  the  East  (1869)",  —  „My  diary  during  the 
last  great  war  (1873)",  —  „The  Prince  of 
Wales  tour  in  India  (1877)",  —  en  „Hespe- 
rothen :  notes  firom  the  West  (1882,  2  dln)". 

Bussisch  bad,  zie  Bad, 

Hust  (Johann  Nepomuk),  een  verdlensteiyk 
geneeskundige,  geboren  den  5den  April  1775 
te  Jauemik  in  Oostenrykseh  Silezië,  studeerde 
te  Weenen  en  werd  achtervolgens  hoogleeraar 
in  de  heelkunde  te  Krakau  (1808),  geneesheer 
aan  het  hospitaal  te  Weenen  (1810),  hoogleeraar 
«an  de  geneeskundige  militaire  school  teBer- 
lyn  (1815),  hoogleeraar  aan  de  universiteit 
aldaar  (1818)  en  arts  by  den  generalen  staf 
(1822).  Hy  overleed  op  zyn  landgoed  in 
Bilezie  den  9den  October  1840.  Van  zyne 
geschriften  noemen  wy:  „Helkologie  (1811,  2 
41n;  nieuwe  druk,  1837-1842)",  —  „Arthroka- 
kologie  (1817)",  —  en  „Die  ftgyptisehe  Augen- 
«ntzflndnng  (1820)". 

Bustige  (Heinrieh  von),  een  uitstekend 


historie-  en  genreschilder,  geboren  den  12dea 
April  1810  te  Werl  in  Westfalen,  bezocht  in 
1828  de  académie  te  Dttsseldorf,  vertrok  in 
1836  naar  Frankfort  aan  de  Main  en  onder- 
nam vandaar  studiereizen  naar  verschillende 
landen.  In  1845  werd  hy  professor  aan  de 
school  voor  Schoons  Kunsten  te  Stuttgart  en 
inspecteur  van  het  Wtlrtembergsch  museum 
enz.,  terwyi  hem  als  ridder  der  eerste  klasse 
van  de  Orde  der  Kroon  van  Wflrtemberg 
adeldom  werd  toegekend.  Hy  bezit  3  tentoon- 
stellingsmedailles en  is  een  zeer  ontwikkeld 
en  y verlg  kunstenaar,  zoodat  het  aantal  zyner 
doeken  op  3000  wordt  geschat  Dok  leverde 
hy  een  bundel  gedichten  (1845)  en  de  histo- 
rische drama^s:  „Filippo  Lippi  (1852)",  — 
„Attila  (1853)",  —  „Konrad  Widerhold  (1856)", 
—  „Kaiser  Ludwig  der  Bayer  (1860)",  —  en 
„Eberhard  im  Bart  (1863)",  benevens  een 
bundel:  „Reime  nnd  Trilume  in  Dunkelarrest 
(1876)". 

Bnstow  (Wilhelm),  een  verdiensteiyk 
schryver  over  militaire  aangelegenheden,  ge- 
boren den  25sten  Mei  1821 ,  trad  in  1838  in 
de  Pruisische  gelederen  en  werd  in  1840 
tweede  luitenant  ingenieur.  Toen  het  Jaar  1848 
aanbrak,  keurde  hy  het  dempen  van  revolu- 
tionaire bewegingen  door  de  gewapende  macht 
onbewimpeld  af  en  schreef  de  opzien  barende 
brochure:  „Der  deutsche  Miiit&rstaat  vor  und 
wührend  der  Revolution  (2de  druk,  1851)". 
Aanstonds  werd  hy  in  hechtenis  genomen,  en 
daar  het  ergste  te  voorzien  was,  ontvluchtte 
hy  in  1850  naar  Zwitserland,  waar  hy  mede- 
werker werd  aan  de  „Geschichte  des  grie- 
chischen  Kriegwezens"  van  JTiik^^jr  en  in  1856, 
na  het  ontvangen  van  het  burgerrecht,  Ms 
majoor  werd  geplaatst  in  het  eedgenootschap- 
peiyk  leger.  Hy  schreef  onderscheidene  weten- 
schappeiyke  werken  van  krygskundigen  aard, 
voegde  zich  in  1860  by  Garibaldiin Beneden- 
Italië,  voerde  het  opperbevel  in  de  gevechten 
by  Capua,  bewerkte  door  zyn  beleid  den  gun- 
stigen  uitslag  van  den  slag  aan  de  Yoltumo 
en  keerde  vervolgens  naar  Zwitserland  terug, 
waar  hy  achtervolgens  de  werken:  „Der 
Deutsch-D&nische  Krieg  von  1864  (1864)",  — 
„Der  Krieg  von  1866  in  Deutschland  und 
Italiën  (1666)",  —  „Der  Krieg  um  die  Rhein- 
grenze  1870  (6  dln  1871)",  —  „Der  Krieg  in 
der  Turkey  von  1876  (1876)",  —  „Der  orien- 
talische    Krieg  in  seinen  neuesten  Phasen, 

1877  und  1878**  en  nog  onderscheidene  andere 
in  het  licht  zond.  In  1870  was  hy  tot  kolonel 
bevorderd,  doch  daar  hy  slechts  vacatiegelden 
genoot  voor  dagen  van  dienst,  bevond  hy  zich 
gedurig  in  geldeiyke  ongelegenheid.  Grievende 
teleurstellingen,  ongesteldheid  des  lichaams 
en  daaruit  voortvloeiende  wrevel  waren  oor- 
zaak, dat  hy  zich  op  den   14den  Augustus 

1878  te  Riesbach  by  Zttrioh  met  drie  pistool- 
schoten om  het  leven  bracht. 

Buss  (Karl),  een  verdiensteiyk  schryver  en 
omitholoog,  geboren  te  Baldenburg  (West- 
Pruisen)  den  14den  November  1833,  legde 
zich  toe  op  de  pharmacie  en  studeerde  ver- 
volgens in  de  natuurkunde  te  Beriyn,  waar  hy 
ook  thans  nog  gevestigd  is.  Van  zyne  talrUke 
populaire  geschriften  vermelden  wy:  „Natar- 
whnenschaftliche  Blicke  ins  tSgliche  Leben 
(1865;  2de  druk,  1876)",  —  „In  der  flreien 
Natur  (1865  - 1868,  2  dln)",  —  „Meine  Preunde 


156 


BUSZ-BÜTHNER. 


(tafereelen  uit  het  dierenrQk,  1866,  2de  druk, 
1878)",  —  „BathgeberaufdemWocheiimarkte 
(1867)",  —  „Waareoknnde  für  die  Fnaenwelt 
(1868,  3  din)",  —  „Natnr-  and  Kalturbilder 
(1868)",  —  „Arznei- and  Farbewaaren  (1869)", 
—  „Deatscbe  Heimatsbilder  (1872)",  —  „Haai- 
wirthsohaftolexikon  (1870)",  —  ^Handbach  für 
VogelUebhaber  (1870—1873, 2  dln)",  —  „Darch 
Feld  and  Waid  (2de  drak,  1875)",  —  „Die 
fremdlfindische  Stabenvögel  (1875—1880,  8 
dln)",  —  »Der  EanarienTogel  (1872;  8de  dmk, 
1880)",  —  „Die  Brieftaabe  (1877)",  —  en  „Der 
WellenBittich  (1880)".  Ook  redigeert  hO  de 
tydBchriften :  „Die  geflederde  Welt"  en  „IbIb". 

Hutaceön  is  de  naam  van  eene  planten- 
familie  nit  de  groep  der  TwêeeaadloNn^em,  ZQ 
telt  omstreeks  600  soorten,  die  in  de  warmste 
gedeelten  van  den  gematigden  gordel  en  in  de 
keerkringsgewesten  groeien.  Zg  omvat  boomen 
en  heesters  en  slechts  weinige  krniden  en  dese 
hebben  meestal  samengestelde  bladeren  met  Teel 
aetherisohe  olie.  De  bloemen  syn  in  den  regel 
tweeslachtig  en  regelmatig  en  bestaan  nit  4  of 
5  kelkbladen,  even  zooveel  kroonbladen,4tot 
10  of  meer  meeldraden  en  vier  of  vQf  vracht- 
bladen.  De  vrachten  zQn  seer  verschillend. 
Tot  de  Bataceén  rekent  men  thans  ook  de 
Diosmeën  en  de  Anrantiaceëo. 

Hutenberg  (Christian),  een  verdiensteiyk 
ontdekkingsreiziger,  geboren  te  Bremen  in  1851, 
stadeerde  te  Jena  in  de  genees-  en  nataarkande 
onder  BSekel,  met  wien  hy  eene  reis  naar 
Dalmatië  volbracht  In  1877  vertrok  hy  naar 
Zaid-AfHka,  reisde  in  het  Kaapland  tot  aan 
de  overzyde  der  DraoJerivier,  in  Natal  en  de 
Transvaal  en  begaf  zich  vervolgens  over  B(aa- 
ritias  naar  Madagascar.  Hier  bezocht  hy  onder- 
sclieidene  plaatsen  op  de  noordwesteiyke  kast 
en  aanvaardde  in  Mei  1876  een  tocht  door 
het  nog  onbekende  zaidwesteiyke  gedeelte  van 
het  eiland  en  wilde  zich  over  Marnndava  naar 
de  ooBteiyke  kast  begeven,  maar  bezweek  op 
die  reis  te  BeravL 

Hutgers  (Johan),  een  Nederlandsch  staats- 
man en  uitstekend  Latynsch  dichter,  geboren 
te  Dordrecht  den  288ten  Aagastas  1589,  ge- 
noot het  onderwys  van  den  beroemden  Vóttius^ 
stadeerde  te  Leiden,  voorts  te  Orléans,  Biois 
en  Parys,  vestigde  zich  als  advocaat  te  *s  Qra- 
venhage,  vertrok  met  den  ambassadenr  Jaoob 
v€M  Dijk  naar  Zweden,  verwierf  er  de  ganst 
van  den  Bykskanselier  Oxemtiëma  en  aag 
zich  weldra  benoemd  tot  raadsheer  des  Ko- 
nings.  Als  Zweedsch  gezant  bracht  hy  onder- 
scheidene onderhandelingen  met  Nederland  tot 
een  goed  einde,  weshalve  Qustaaf  Adol f  hem 
met  den  Byksadeldom  en  met  eene  gonden 
keten  begiftigde.  Voorts  was  hy  gezant  in 
Bohemen,  Denemarken,  Nederland  enz.  en 
bleef  in  laatstgenoemde  Bepnbliek  in  die  be- 
trekking gednrende  12  Jaren;  hy  overleed  dan 
ook  te  'sQravenhage  op  den  268ten  October 
1625.  Men  heeft  van  hem:  „Variarnm  lecti- 
onom  libri  VI",  —  een  aantal  Latynsche  ge- 
dichten, door  Nicolaai  Seimgims  verzameld,  — 
en  „Lecüones  Venusinae  ad  Horatiam". 

Buth,  eene  Moabitische,  vergezelde  na  den 
dood  van  haren  echtgenoot  hare  schoonmoeder 
yacmi  naar  Bethlehem,  trad  hier  in  het  ha- 
weiyk  met  den  welgestelden  landbonwer  JBoat 
en  werd  de  stammMder  van  het  geslacht  van 
David,  Het  boek  des  Oaden  Testaments,  met 


dan  naam  van  „Bnth"  bestempeld,  bevat  het 
bevallig  dichteriyk  verhaal  van  deze  byzon- 
derheden;  de  schyver  daarvan  is  onbekend. 

Buthenen,  Boetkenem,  Soe$nmên  of  Boei- 
niaken  is  de  naam  van  een  Slawischen  volks- 
stam, in  het  oosten  van  Gküieië  en  in  het 
noordoosten  van  Hongarye  aan  beide  zyden 
der  Carpathen  gevestigd;  zy  tellen  mim  8 
millioen  zielen  en  vormen  een  krachtig  en 
gehard  menschenras,  dat  met  het  vee  zyn 
verbiyf  hondt  in  leemen  of  bonten  batten. 
Byna  allen  zyn  landbonwers,  hoewel  in  het 
gebergte  ook  herders,  houthakkers  en  kolen- 
branders worden  gevonden.  Zy  hebben  geen 
burgerstand,  want  de  adeliyken  zyn  Polen, 
en  de  handel  alsmede  het  handwerk  berust  er 
by  de  Israëlieten.  Men  heeft  er  geen  anderea 
meer  aanzieniyken  stand  dan  dien  dergeeste- 
lykheid.  De  priesters  zyn  de  bestuurders  der 
Buthenen ,  die  tot  de  Yereenigde  Qrieksche 
Kerk  behooren,  doch  by  al  hunne  vroomheid 
nog  vele  Heidensche  gebruiken  hebben  over- 
gehouden. Daar  tot  1845  in  de  Poolsche  taal 
onderwys  is  gegeven,  wordt  de  school  door 
de  boeren  zeer  slecht  bezocht,  zoodat  zy  by 
het  bezit  van  eene  ryke  volkspoëzy  en  van 
eene  zeer  kneedbare  taal  zich  op  een  lagen 
trap  van  ontwikkeling  bevinden.  De  bodem  is 
er  ongemeen  vruchtbaar,  maar  wordt  op  eene 
zeer  ondoelmatige  wyze  behandeld.  Er  ver- 
schynen  eenige  tydschriften  in  de  Butheensehe 
taal,  en  aan  de  universiteit  te  Lemberg  vindt 
deze  beoefenaars  en  voorstanders.  De  Buthen^ 
werden  steeds  door  de  Polen  verdrukt,  zoodat 
er  meermalen  een  opstand  uitbarstte  tegen  den 
adel,  terwyi  de  boeren  tevens  steun  zochten 
by  de  Bussen.  Nog  treuriger  dan  in  Oalicië 
is  de  toestand  der  Buthenen  in  Hongarye, 
waar  zy  gestadig  aan  de  knevelaryen  der 
Magjraren  zyn  blootgesteld. 

Huthenium  (Bu)  is  de  naam  van  een 
element  en  wèl  van  een  platinametaal^ 
dat  vooral  in  osmium iridium  en  met  zwavel 
verbonden  als  lauriet  wordt  aangetroffen.  Het 
is  wit,  hard,  bros,  kan  tot  poeder  gewreven 
worden,  heeft  een  soorteiyk  gewicht  van  11 — 
11,4  een  atoomgewicht  van  104,5  is  na  os- 
mium het  pUtinametaal,  dat  het  moeieiykst 
smelt,  ozjdeert  gedeelteiyk  by  het  smelten  en 
vervluchtigt  onder  verspreiding  van  een  eigen- 
aardigen  reuk.  Het  lost  in  koningswater  lang- 
zaam op,  wordt  door  smeltend  kaliumhydro- 
zyde  licht  geoxydeerd  en  verbindt  zich  by  ver- 
hitting met  chloor  tot  zwart,  kristaliyn  ruthe- 
niumchlomre  (BnCl^).  Gloeit  men  het  in  de 
opene  lucht,  dan  verkrygt  men  donkergrys, 
onoplosbaar  rutheninmozydule  (BuO),  en  by 
voortgezet  gloeien  blauwzwart,  onoplosbaar 
rutheniumsesquioxyde  (BUiOg).  Daarenbovwi 
heeft  men  nog  een  ander  oxyde  (BuOi), 
rutheninmzuur-  en  permtheniumzuuranhy- 
dride  (BUO4).  Butheniumchloride  (BuCU)  is 
bruin,  hygroscopisch  en  oplosbaar  in  water 
en  alkohol.  Eene  chloorkaliumverbinding 
(KsBuCle)  is  bruinrood,  kristaliyn  en  oplos- 
baar in  water,  maar  niet  in  alkohol.  Het 
rnthenium   werd  in  1845  door  CUm$  ontdekt. 

Huthner  (Anton,  edele  von),  een  bekend 
Alpenbeklimmer ,  geboren  te  Weraen  den 
21sten  September  1817,  studeerde  te  Krems- 
münster  en  te  Weenen  en  beklom  vervolgens 
meer  dan  300  hooge  Alpentoppen.  Gednrende 


RUTHNEE-RUYSCH. 


167 


een  reeks  Tan  Jaren  was  hQ  voonitter  der 
▼ereeniging  van  AlpenbeHtügerB  te  Weenen. 
Van  1849  tot  1860  practiseerde  h||  aldaar  als 
advocaat,  verbaiade  toen  naar  Steyr  en  is 
sedert  1875  te  Salsborg  als  pleitbezorger 
werkzaam.  Van  syne  gesehriften  vermelden 
wV:  ^Die  Alpenlünder  Oesterreicbs  nnd  der 
Scbweia  (1843)",  —  „Ans  den  Tauern  (1864)", 

—  „Ans  Tirol,  Berg-  nnd  Gletscherreisen 
(1866)" ,  —  en  het  nog  niet  voltooide  pracht- 
werk:  ^uas  Kaiserthnm  Oesterreich." 

Butiel  is  de  naam  van  een  watervrQ  metaal- 
oxyde;  het  bestaat  nit  titaninmdioxyde  (TiO^), 
maar  onderscheidt  zich  van  dit  laatste  door 
syn  kristalvorm.  Men  vindt  het  in  znil-,  haar- 
of  naaldvormige  kristallen  van  het  qnadratisch 
stelsel,  in  korrelige  aggregaten  en  in  korrels. 
Het  is  donkerrood  of  bruin,  doorscbynend  tot 
ondoorzichtig,  heeft  een  metaalachtigen  dia- 
mantglans,  eene  hardheid  van  6—6,5,  een 
floorteiyk  gewicht  van  4,18—4,2  en  komt  in- 
zonderheid voor  in  kleine  hoeveelheden  in 
kristallDne  silicaten  en  in  bergkristal. 

Butüitis  LupuB,  een  Bomeinsch  redenaar 
oit  den  tyd  van  A^uitus^  schreef:  „Deflgnris 
sententiarum  et  elocntionis"  in  2  boeken,  waar- 
van Buhtikemm  (Leiden,  1768),  Molm  (1863) 
6n  anderen  goede  uitgaven  hebben  bezorgd. 

Bütüneyer  (Ludwig),  een  Zwitsersoh  pa- 
laeontoloog,  geboren  te  Biglen  (canton  Bern), 
bekleedt  sedert  1855  de  betrekking  van  profes- 
sor in  de  vergeiykende  ontleedkunde  te  Basel. 
Hj)  schreef:  „Fauna  der  Ptlahlbanten  In  der 
Schweiz  (1861)".  —  „Beitrftgo  zur  Kenntnisz 
der  fossielen  Pferde  (1863,  met  „'Neue  BeitrUge", 
1876)",  —  „Crania  helvetica  (met -ff«,  1864)", 

—  „Die  Grenzen  der  Thierwelt  (1868)",  — 
„Ueber  Thai-  nnd  Seebildung  (1869)",  —  „Die 
Veründernngen  der  Thierwelt  in  der  Schweiz 
eelt  An  wesenheit  der  Menschen  (1875)",  —  „Die 
Binder  der  Tertmrepoche  (1878-1879, 2  dln)", 

—  „Ueber  die  Art  des  Forschritts  in  den  or- 
ganiÏBchen  (^eschöpfen  (1876)",  —  „Beitriige 
zn  einer  natttrliehen  Qeschichte  der  Hirsche 
(1880-1884,  4  dln)",  —  en  „Beitriige  zu  einer 
geschichte  der  Hirschfamilie  (1881—1883, 
2  dln)". 

Butland  of  RiUUmdêhwe,  het  kleinste 
g^raafbchap  van  Engeland,  ligt  tusschen  Lin- 
coln, Northampton  en  Leiceeter  en  telt  op 
nagenoeg  7  O  g^ogr.  myi  byna  22000  inwo- 
ners (1881).  De  bodem  is  er  heuvelachtig  en  met 
welige  weiden  bedekt  en  de  voornaamste 
rivier  is  er  de  Weiland.  Van  de  oppervlakte 
is  47%  bouwland  en  43%  weiland,  en  land- 
bouw en  veeteelt  ztfn  er  de  voornaamste  bron- 
nen van  bestaan.  De  hoofdstad  is  Oakham  met 
byna  11000  inwoners. 

Buvo  di  Puglia,  in  de  dagen  der  oudheid 
BM  en  in  de  middeneeuwen  Rttlmm  geheeten, 
is  eene  stad  in  de  Itallaansche  provincie  Bari 
delle  Puglie.  Zy  is  de  zetel  van  een  bisschop 
en  telt  ruim  18000  inwoners.  Men  heeft  er 
eene  hoofdkerk  en  de  oude  kerk  San  Qiovanni 
Rotonde  en  de  ingezetenen  leggen  er  zich  vooral 
toe  op  de  wynteelt.  In  Apnlische  graven 
vindt  men  er  vele  oude,  beschilderde  vazen  en 
onderscheidene  van  deze  zyn  geplaatst  in  het 
museum  te  Napels. 

Buwkruid  (Aspemla  X.)  is  de  naam 
van  een  pUntenge^acht  uit  de  familie  der 
EMaeeH.  Het  onderscheidt  zich  door  4  zeer 


korte  kelktanden,  eene  trechter-  of  buis-klok- 
vormige  bloemkroon  meteen4slippigenzoom, 
4  meeldraden  en  eene  dubbele  dopvrucht  zonder 
kelkslippen.  Van  de  inlandsche  soorten  noemen 
wy  lAewvromoen  hedtiroo  (A.  odorata  L,) met 
eene  geheel  vdtte,  niet  ruwe  bloemkroon,  lan- 
cetvormige,  ten  getale  van  6—8  in  langgesteelde 
byschermen  geplaatste  bloemen  en  met  haak- 
vormige  borstels  bezette  vruchten.  Men  vindt 
deze  plant  in  dicht  beschaduwde  boaschen. 

Buysbroek  (Johannes),  een  middeneenw- 
sche  mysticus,  geboren  in  1293  te  Ruysbroek 
by  Brussel,  werd  vicaris  in  de  kerk  van 
Ste  Gndnle  in  laatstgenoemde  stad,  maar  nam 
op  60-Jarigen  leeftyd  met  eenige  vrienden  de 
wyk  naar  het  Augustyner  klooster  (ïroenen- 
daal  by  Waterloo,  waar  hy  prior  werd  en  in 
1381  overieed.  Zyne  mystiek  bezorgde  hem 
den  naam  van  dodor  exstadeut;  zy  is  eene 
theïstische  en  kerkeiyke  en  kwam  in  verzet 
tegen  de  pantheïstische  dweepery  van  die 
dagen.  Zy  openbaarde  zich  vooral  in  zyne 
afkeuring  van  den  verkoop  van  kerkeiyke 
bedieningen,  van  de  werkheiligheid  en  van 
het  zedebederf,  —  alsmede  in  de  inrichting 
van  zyn  klooster  tot  eene  apostolische  ver- 
eeniging  van  broeders.  Hy  was  een  voorlooper 
van  Geert  Qrootey  en  zyne  geschriften  zyn 
gedeelteiyk  in  het  Latyn,  gedeelteiyk  in  het 
Vlaamsch  opgesteld. 

Buysoh.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

Frederik  Jtwjfseè,  een  uitstekend  Nederlandsch 
ontleedkundige.  Hy  werd  geb<n>en  te  *s  Gra- 
venhage  den  23sten  Maart  1638,  studeerde  te 
Leiden  en  te  Franeker  in  de  geneeskunde  en 
werd  in  1665  hoogleeraar  in  de  anatomie  te 
Amsterdam,  waar  hy  zich  in  1685  tevens 
behistte  met  de  lessen  in  de  krnidkunde.  Hy 
verrykte  de  wetenschap  met  de  ontdekking 
der  khipvliezen  in  de  melk-  en  watervaten, 
en  zyne  methode  om  de  fltine  bloedvaten  met 
eene  versty  vende  massa  op  te  spuiten,  alsmede 
om  met  liquor  balsamicus  ontleedkundige 
praeparaten  te  bewaren,  bezorgde  hem  groeten 
roem.  Hy  stichtte  het  eerste  anatomisch 
museum  en  verkocht  in  1717  een  gedeelte 
zyner  verzameling  aan  JPêUr  de  Gtoote^  — 
voorts  een  ander  gedeelte  aan  Stamslamsj 
koning  van  Polen,  ten  behoeve  der  universiteit 
te  Wittenberg.  Eerstgemeld  gedeelte  is  ook 
thans  nog  te  Petersburg  voorhanden.  Hy 
overleed  den  23sten  Februari  1781,  en  zyne 
„Opera  anatomico-medico-chirurgica"  werden 
in  1736  in  5  deelen  uitgegeven. 

Baehd  Buffsehy  eene  dochter  van  den  voor- 
gaandeen  eene  beroemde  bloemen-  en  vruchten- 
schilderes,  zy  werd  geboren  te  Amsterdam  in 
1664,  trad  in  het  hnweiyk  met  den  portret- 
schilder Fool^  werd  opgenomen  in  het  gild 
te  *s  Gravenhage,  zag  zich  benoemd  tot  Hof- 
schilderes  van  den  Keurvorst  van  de  Pfiftlzen 
woonde  van  1708  tot  1716  te  Dttsseldorf,  zy 
overleed  te  Amsterdam  in  1750.  Hare  bloem- 
stukken worden  voor  hooge  pryzen  verkocht 

Hendrik  ^lM»M20r  JSiMtcil,  een  verdienst^k 
Nederlandsch  zeeman,  uy  werd  geboren  te 
Zutfen  den  7den  Februari  1767,  woonde  als 
adelborst  den  slag  by  Doggersbank  by,  waar 
hem  het  linker  kakebeen  verbryzeld  werd, 
onderscheidde  zich  by  verschillende  gelegen- 
heden en  werd  in  1793  bevorderd  tot  kapitein- 
luitenant  In   1797  voerde  hy  bevel  over  het 


158 


RÜY80H-BÜYTEE. 


Uniflchip  ,De  GelOkheid'',  dat  by  Kamperdiün 
reddeloos  gesehoten  werd,  soodat  hy  zich 
moest  overgeven.  Na  eenJaarnitdeEngelBChe 
gevaDgeoBchap  ontalageii,  werd  hy  luipiteia 
ter  lee  en  kommandant  van  het  linieschip 
,,Schrikverwekker*\  vertrok  naar  Oost  ladië, 
maar  verloor  zyn  schip.  Later  werd  hy  be- 
velhebber van  het  linieschip  .Chatham"  en 
sag  zich  benoemd  tot  schoat-bg-nacht  en  be- 
velhebber van  de  marine  op  de  Zeenwsche 
stroomen.  Na  den  mislukten  aanval  der  Engel- 
sohen  in  Zeeland  werd  hy  baron  van  het 
Koningryk  en  ontving  het  kommandenrskrois 
der  Unie.  Na  de  iniyving  van  ons  Vaderland 
ging  hy  over  in  Franschen  dienst  en  werd 
ridder  van  het  Legioen  van  Eer,  doch  na  den 
val  van  het  Keizeriyk  keerde  hy  in  Nederland- 
Bchen  dienst  temg.  Koning  Willem  Jnam  hem 
op  in  den  Nederlandschen  adelstand  en  versierde 
hem  met  de  Willemsorde  8de  klasse.  In  1830 
werd  hy  vice-admiraal  en  overleed  in  1839. 

ArU  Jtm/tekf  een  vrachtbaar  Nederlandsch 
tooneelschi^ver.  Hy  werd  geboren  te  Rotterdam 
den  24sten  Febmari  1797,  was  wynkooper 
en  lid  van  den  gemeenteraad  te  Vllssingen  en 
overleed  aldaar  den  258ten  Ootober  1871.  Van 
zyne  talryke  tooneelstnkken  noemen  wy :  „De 
twee  ringen  of  de  schipbreuk  by  Egmond 
(1829)",  —  »Het  wisselrecht  of  de  kas  aan 
toonder  (1831)*',  —  „Gerechtigheid  en  wraak  of 
de  vader  rechter  over  zyn  zoon  (1838)*  \  — 
en  vooral:  .Het  bankbiljet  van  dnizend  galden 
(1858)**,  bekroond  door  de  Koninkiyke  Msat- 
schappy  van  Letterkande  en  door  het  Neder- 
landsch Konstverbond  te  Antwerpen. 

Buysdael  (Jacob).  een  beroemd  Neder- 
landsen landschapschilder,  waarschyniyk  ge- 
boren in  1625  en  overleden  in  1681,  wordt 
door  velen  voor  den  grootsten  landschapschilder 
gebonden,  die  ooit  heeft  bestaan.  In  zyne 
voortbrengselen  vindt  men  po6iy  en  waarheid 
tot  een  harmonisch  geheel  vereenigd.  Zyne 
teekening  is  correct,  zyn  lichteffect  verrassend, 
zyn  koloriet  .krachtig  en  warm.  zyn  penseel 
is  naar  gelang  van  het  onderwerp  na  eens 
oitvoerig  en  teeder,  dan  weer  breed  en  pittig. 
Ongeveer  400  stnkken  van  dezen  kanstenaar 
zyn  bekend.  Hnn  heerschende  toon  Is  een 
krachtig  groen ,  in  zyne  latere  werken  wat 
meer  brain.  Ook  leverde  hy  strandgezichten 
en  zeestokken.  In  het  moseam  te  *s  Graven- 
hage  heeft  men  van  zyne  hand  o.  a.  een  fraai 
panorama,  nameiyk  een  gezicht  op  Haarlem,  — 
een  strandgezicht  en  een  landschsp  met  een 
waterval,  —  in  het  Hyksmaseam  te  Amsterdam 
een  paar  landschappen  en  nit  hetmaseamvan 
der  Hoop  aldaar  een  bosch  met  een  watervaL 
Voorts  heeft  men  stokken  van  hem  te  Dresden, 
Beriyn,  Mflnchen,  Parys,  Branswyk,  Peters- 
barg  en  in  de  voornaamste  Engelsche  mosea. 
Vele  daarvan  zyn  in  plaat  gebracht.  —  Ook  zyn 
broeder  Salomon  J2«y«(2cM;,  geboren  te  Haarlem 
in  1610,  heeft  onderscheidene  stakken  ge- 
schilderd^ inzonderheid  g^chten  op  Holland- 
sche  binnenwaters. 

Buyter  (De).  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Sermam  de  Jtujfiêr o( dê Bmiefjeeik ooBeJokoo- 
per  van  *s  Hertogenbosch.  Met  3  makkers,  even- 
als hy  in  monnikspyen  vermomd,  begaf  hy  zich 
in  1570  naar  het  slot  Loevestein  en  ontrnkte 
dit  aan  de  Spaansche  bezetting.  Hier  versterkte 


hy  zich  en  wist  er  weldra  25  man  byeen  te 
krygen.  Aloa  echter  zond  Lorenzo  Perea  der- 
waarts, die  het  klein  aantal  dapperen  voor 
zyne  overmacht  deed  zwichten.  Toen  alle  hoop 
op  redding  vervlogen  was,  wierp  Sermtm  de 
En^ier  de  lont  in  een  vat  baskraid,  zoodat 
vriend  en  vyand  onder  de  instortende  pain- 
hoopen  werden  begraven. 

Miehid  Adriaamsz.  de  Rwjftery  een  beroemd 
Nederlandsch  vlootvoogd.  Zyn  vader  was  bier- 
drager te  Vlissingen  en  MieJM  aanschonwde 
aldaar  het  levenslicht  op  den  248ten  Haart 
1607.  Nadat  hy  eerst  in  eene  lynbaan  was 
werkzaam  geweest,  stak  hy  in  1618  als  boots- 
mansleerling  in  zee,  werd  in  1631  staarman 
en  verkreeg  in  1636  het  bevel  over  een  schip, 
ter  kaapvaart  nitgerast,  en  later  over  een 
koopvaardyschip.  Toen  ontving  hy  van  de 
Staten  eene  aanstelling  tot  kommandant  van 
het  schip  „de  Haas*'  met  den  rang  van  schoat- 
by -nacht  op  de  vloot,  die  ter  hnlp  werd  ge- 
zonden aan  Jo&o  IF^  koning  van  Porta^. 
Op  de  hoogte  van  kaap  8t  Vincent  ontmoette 
hy  de  vyandeiyke  vloot  en  onderscheidde  zich 
zoozeer,  dat  de  Koning  hem  begiftigde  met 
eene  goaden  penning,  hangende  aan  eene 
gouden  keten.  Daarna  werd  by  weder  koop- 
vaardykapitein  en  zag  eindeiyk  geheel  van 
de  zeevaart  af.  Hy  veranderde  evenwel  van 
meening,  toen  hem  by  het  aitbarsten  van  den 
oorlog  tegen  Engeland  (1662)  het  bevel  over 
de  vloot,  bestemd  tot  geleide  der  West- 
Indische  koopvaardyschepen,  werd  opgedragen. 
Nadat  hy  deze  door  het  kanaal  had  gebracht 
en  op  de  retoorvloot  wachtte,  behaalde  h| 
op  de  hoogte  van  Pljmoath  eene  roemryke 
overwinning  op  het  Engelsch  eskader  onder 
admiraal  Aecue.  Nadat  hy  zich  voorts  ver- 
eenigd had  met  den  vice-admüraal  WUte  Oor- 
neliix.  de  WUk^  leverde  hy  op  nieaw  slag  aan 
de  Engelsche  vloot  onder  Blaken  doch  zonder 
beslissende  aitkomst  Na  zyn  terngkeer  in  het 
Vaderland  werd  hem  het  bevel  opgedragen 
over  het  eskader  van  laatstgenoemden  vice- 
admiraal  by  de  vloot  van  Marie»  Sarperiezj 
Tromp  Deze  verdreef  de  vloot  van  Blahe  alt 
zee  en  dwong  haar  in  de  Theems  binnen  te 
loopen  (1  Febraari  1658).  Toen  zy  voorts  op 
nieaw  zee  koos,  had  by  Portland  de  Drie- 
daagsche  Zeeslag  plaats.  J)e  Etijfter  woonde 
onder  Tnmp  onderscheidene  zeegevechten  bj). 
totdat  deze  vlootvoogd  in  Angastas  in  dat  by 
Katwyk  sneavelde,  en  werd  in  Maart  1654 
benoemd  tot  vice  admiraal,  waarna  ^hy  zich 
te  Amsterdam  vestigde.  Na  het  slaiten  van 
den  vrede  met  Engeland  volbracht  hy  twee 
tochten  naar  de  Middellandsche  Zee,  om  de 
Algerynsche  roevers  te  tachtigen.  —  voorts 
naar  de  Oostzee,  waar  hy,  vereenigd  met  de 
Deensche  vloot,  Nyhorg  bemachtigde  en  door 
den  Koning  van  Denemarken  begifügd  werd 
met  eene  goaden  keten  en  een  gedenkpenning. 
In  1662  stevende  hy  op  nieaw  naar  de  Mid- 
dellandsche Zee  en  in  1664  nogmaals.  Inmiddels 
hadden  de  Engelschen  vyandeiykheden  ge- 
pleegd op  de  kast  van  Afrika,  en  de  Bttfftêr 
zeilde  derwaarts  en  hernam  de  veroverde 
forten.  By  het  uitbarsten  van  een  nieuwen 
oorlog  tegen  Engeland  werd  hy  benoemd  tot 
laitenant  admiraal  by  de  admiraliteit  van  Am- 
sterdam en  tot  bevelhebber  der  vloot.  Hy  liep  uit 
de  haven,  maar  zocht  de  Engelschen  te  vergeefs. 


RUYTEE— BYBINSKI. 


159 


In  Jani  van  het  Tolgende  Jaar  stak  zftne 
▼loot  weder  in  zee,  en  op  den  lOden  van  die 
maand  nam  de  vreeselQke  Vierdaagsche  Zee- 
slag een  aanhang,  waarin  de  Bityier  meester 
bleef  van  het  slagveld,  maar  ontsettende 
verliesen  leed.  Met  spoed  werd  onse  vloot 
hersteld,  aoodat  sy  reeds  den  4den  Jali  weder 
in  zee  kon  steken,  en  den  4den  Aagostoshad 
op  nienw  een  zeeslag  plaats,  die  wegens  de 
werkeloosheid  van  den  admiraal  Tromp  en  de 
lafhartigheid  van^  onderscheidene  scheepsbe- 
velhebbers  ten  onzen  nadeele  nitviel.  In  Joni 
1667  werd  de  stoate  tocht  naar  Cliatham  onder- 
nomen, het  schitterendst  heldenfeit,  dat  de 
Muiter  heeft  volbracht.  Na  werd  de  vrede  met 
Engeland  gesloten,  en  de  Buyter  kon  4  Jaar 
lang  de  aangenaamheden  smaken  der  haiseiyke 
rost.  In  1672  echter  moesten  wQ  strQden  tegen 
Engeland  en  Frankrük,  en  de  Bwter  behaalde 
den  7den  Jani  van  dat  Jaar  bQ  Soalsbay  eene 
roemrtfke  overwinning,  —  en  Jnist  een  Jaar 
later  verwierf  h0  nogmaals  de  zegepraal  op 
de  vereenigde  Fiansche  en  Engelsche  vloten. 
Eenige  dagen  daarna  werd  de  strQd  hervat, 
en  de  vffand  nam  de  w|jk  naar  de  Theems. 
EindelQk  behaalde  de  Buyter  den  208ten  Angns- 
tas  van  dat  Jaar  eene  overwinning  op  de  ver- 
eenigde vloten  op  de  hoogte  van  KQkdain. 
Gedarende  den  daarop  volgenden  winter  werd 
in  Nederland  eene  gedachte  vloot  in  gereed- 
heid gebracht,  en  deze  stak  den  19den  Mei 
1674  onder  bevel  van  de  Buyter  in  zee  en 
zette  koers  naar  Martiniqae,  maar  keerde  in 
September  na  eenige  krügsverrichtingen  van 
ondergeschikt  belang  in  het  Vaderland  terag, 
en  in  September  des  volgenden  Jaars  zonden 
de  Staten  eene  vloot  onder  bevel  van  deBuyter 
tot  hnlp  van  den  Koning  van  Spanje.  In 
December  zeilde  hg  naar  Sicilië,  ontmoette 
op  ,den  dsten  Jannari  1676  de  Fransche  vloot 
onzer  admiraal  Duqueene  tasschen  Stromboli 
en  Saline,  waarna  een  zeegevecht  een  aan- 
vang nam,  dat  dien  dag  daarde,  doch  eerst 
den  22sten  Maart  in  het  gezicht  van  den  Etna 
werd  hervat.  Hier  werd  de  Buyter  door  een 
vgandeigken  kogel  getroffen  en  zwaar  ge- 
wond, maar  steeds  bevelen  gevende  in  de 
ki^nit  nedergelegd;  de  overwinning  werd 
l>ehaald,  doch  men  besloot  den  volgenden 
dag  naar  de  baai  van  Saragossa  te  stevenen. 
Hier  begon  zich  den  26sten  de  wondkoorts  te 
verheffen,  zoodat  hy  den  29sten  April  des 
avonds  tasschen  9  en  10  aar  den  laatsten 
adem  nitblies.  Twee  dagen  daarna  ontving 
men  op  de  vloot  het  bericht,  dat  de  Koning 
van  Spai\]e  den  dapperen  vlootvoogd  tot 
hertog  verheven  had  met  een  Jaariyksch 
inkomen  van  3  000  dakaten,  welke  voorrechten 
door  genoemden  Vorst,  bQ  het  vernemen  der 
trenrige  tyding  van  zQn  dood,  aan  den  zoon 
des  overledenen  werden  toegekend.  Het  IQk 
van  de  Buyter  werd  gebalsemd  en  in  het 
koor  der  Nieawe  Kerk  te  Amsterdam  bQ- 
gezet  Een  marmeren  praalgraf  versiert  zgne 
rastplaats.  Ook  te  Vlissingen  (1841)  verrees 
een  gedenkteeken  te  zgner  eer.  2)0  JZify^  was 
niet  slechts  een  schrander  en  kloekmoedig 
bevelhebber,  maar  onderscheidde  zich  tevens 
door  oprechte  vroomheid  en  door  een  edelen 
inborst.  Qeraert  JffrojicI^  schreef  eene  nitvoerige 
levensgeschiedenis  van  dien  vlootvoogd. 
SHgd  de  Buyter^  een  zoon  van  den  voor- 


gumde  en  vioe-admiraal  van  Holland  en 
West-Friesland.  HQ  werd  geboren  den  2den 
Mei  1649,  trad  op  zOn  15de  Jaar  in  zeedienst 
en  was  4  Jaar  later  reeds  kapitein  ter  zee  en 
bevelhebber  van  een  schip.  In  dien  rang  vol- 
bracht hjj  een  tocht  naar  Engeland  om  den 
gezant  Meerman  af  te  halen  en  werd  toen 
ridder  geslagen  met  den  titel  van  Jonker.  In 
1672  nam  hg  deel  aan  den  slag  bg  Soalsbay, 
waar  hg  bigken  gaf  van  moed  en  beraden- 
heid  en  zwaar  gekwetst  werd.  Als  schoat-bg- 
nacht  kraiste  hg  met  2  schepen  in  het  kanaal 
en  verontrnstte  de  Fransche  kast.  Na  het 
overigden  van  zgn  vader  ontving  hg  den 
Ütel  van  hertog  met  het  daaraan  verbonden 
Jaargeld,  maar  vergenoegde  zich  met.  dien 
van  baron.  In  1678  werd  hg  vice-admiraal  en 
overleed  weinige  Jaren  daarna.  Hg  was 
ongehawd,  en  de  Koning  van  Spanje  deed 
titel  en  inkomen  overgaan  op  den  zoon  van 
zgn  zwager  Johan  de  WUte^  gehnwd  met 
zgne  znster  Comelia. 

Bybinak,  eene  arrondissementshoofdstad 
in  het  Bnssische  goavemement  Jaroslaw  op 
den  rechter  oever  van  de  Wolga,  is  het  mid- 
denpant  van  het  groote  Rossische  kanaalstel- 
sel, dat  de  Oostzee  en  de  Witte  Zee,  door 
bemiddeling  van  de  Newa,  de  Dwina  en  de 
Wolga,  met  elkander  vereenigt.  Er  zgn  rnim 
16000  inwoners  en  dit  cgfer  klimt  in  den 
zomer  door  den  toevlood  van  scheepstimmer- 
lieden  tot  100000.  Men  heeft  er  11  kerken, 
4  scholen,  2  hospitalen,  eene  openbare  boe- 
kerg,  eene  benrs,  eene  bank  enz.,  —  voorts 
groote  scheepstimmerwerven,  tonwslagergen, 
bierbroawergen  en  spiritnsstokergen  en  in 
den  omtrek  vele  linnenwevergen.  Eindeigk 
is  er  veel  verkeer,  omdat  de  ladingen  er  alt 
de  groote  Wolgaschepen  in  kleinere  kanaal- 
vaartnigen  worden  overgebracht,  terwgi  tevens 
een  levendige  handel  er  de  welvaart  bevordert 
Er  verschgnen  Jaarigks  ongeveer  7000  sche- 
pen en  de  waarde  der  daardoor  aangebrachte 
goederen  —  vooral  graan,  ign-  en  hennep- 
zaad, talk,  boter  en  visch  —  wordt  geschat 
op  30  tot  40  millioen  roebels,  terwgi  er  door 
den  plaatseigken  kleinhandel  voor  2  millioen 
roebels  wordt  omgezet  Deze  stad  is  tevens 
aanlegplaats  der  stoombooten,  die  de  Wolga 
bevaren,  zoodat  zg  ook  daardoor  gemeen- 
schap heeft  met  de  voornaamste  steden,  aan 
die  rivier  gelegen. 

Bybinaki  (Matthias),  een  Poolsch  gene- 
raal, geboren  in  1784,  ontving  zgne  opleiding 
aan  de  académie  te  Lemberg,  werd  in  1806 
geplaatst  bg  den  generalen  staf  en  diende 
vervolgens  onder  Fouiatowtki  in  het  leger 
van  het  hertogdom  Warschan.  Hg  nam  deel 
aan  de  oorlogen  van  1809,  1812  en  1813  en 
werd  als  regimentskommandant  in  den  vol- 
kerenslag  bg  Leipzig  gevangen  genomen  en 
naar  Hong^e  gebracht.  Voorts  diende  hg 
in  het  Bnssische  leger  als  kolonel  tot  1830. 
Bg  het  bericht  van  den  opstand  in  Polen  snelde 
hg  met  zgn  regiment  naar  Warschan,  vocht 
aanvankeigk  voorspoedig,  belastte  zich  tegen 
het  einde  der  worsteling  met  het  kommando 
van  den  gesnenvelden  generaal  ZymwM  en 
leverde  op  den  Isten  April  1831  den  slag  bg 
Wawre.  Den  9den  September  van  dat  Jaar 
werd  hg  generalissimas  van  het  leger,  doch 
moest  weldra  de  wgk  nemen  op  Prnisisch 


160 


RYBIN8KI-RZIHA. 


I^bied.  Eerst  woonde  hH  te  Mariënwerder, 
maar  vertrok  in  1832  naar  ParQB  en  oyer- 
leed  aldaar  den  17den  Januari  1874. 

Bydberg  (Abraham  Yictor),  een  yerdien- 
«teiyk  Zweedsch  Bchrgver,  geboren  te  Jönkö- 
ping  den  18den  December  1829,  beaocht  het 
gymnasiam  te  Wexiö,  studeerde  te  Lund  in 
de  rechten  en  behoort  sedert  1852  tot  de 
redactie  van  het  „Oothenburger  Ebindelsblad*'. 
Van  lUne  geschriften  noemen  wQ:  ,,Singoalla 
<8de  druk,  1876)",  —  „Den  siste  Athenaren 
(1869)**,  —  „Bibelns  l&ra  om  Kiistus  (1862; 
Sde  druk,  1868)",  —  „Medelüdens  Ifagie",— 
.Bomerska  dagar",  —  en  „Bomerska  sSgner  om 
Paolus  och  Petrus".  Ook  leverde  hy  eene  ver- 
taling  van  den  „Faust"  van  Cfötkê,  De  univer- 
eiteit  te  Upsala  benoemde  hem  in  1877  eers- 
halve  tot  doctor  en  de  Zweedsche  Académie 
kende  hem  eene  bekroning  toe  en  nam  hem 
op  onder  hare  leden.  In  1882  verscheen  een 
voortrefTelOke  dichtbundel  van  desen  geleerde. 
In  den  laatsten  tffd  hield  hy  voorlezingen  over 
wQsbegeerte  aan  de  universiteit  te  Gk>then- 
bnrg  en  in  1884  werd  hQ  hoogleeraar  in  de 
l^esdiiedenis  der  beschaving  aan  de  universi- 
teit te  Stokholm. 

Bydqyist  (Johan  Erik),  een  verdiensteiyk 
Zweedsch  letterkundige,  geboren  in  1800,  be- 
kleedde gedurende  eene  reeks  van  Jaren  de 
betrekking  van  opperbibliothecaris  der  Natio- 
nale Bibliotheek  te  Stokhohn  en  overleed 
«Idaar  den  lOden  December  1877.  Zyn  voor- 
treffeiyk  werk:  ^De  basis  der  Zweedsche  taal" 
werd  op  kosten  van  den  Staat  uitgegeven. 
Sedert  1849  was  hy  lid  der  Zweedsche  Aca- 
démie en  sedert  1865  president  van  het  (Ge- 
nootschap van  Kunsten  en  Wetenschappen. 

Byle  (John  Charles),  een  Engelsch  godge- 
leerde, geboren  in  1816  in  de  nabyheid  van 
Macciesfleld,  ontving  zyne  opleiding  te  Eton, 
«tndeerde  te  Oxford  en  werd  hulpprediker  te 
Ezbury.  Daarna  bekleedde  hy  het  leeraarsambt 
te  Helmlngham  en  Stradbroke  en  werd  in 
1869  deken  van  Home  en  in  1871  domheer 
van  Norwich.  Van  zyne  werken,  die  met  groe- 
ten byval  ontvangen  werden,  noemen  wy: 
^Expoeitory  thought  on  the  Ciospels  (1856^ 
1859,  6  dln)",  —  „Plain  speaking,  I  and  U 
«eries",  •—  ^Hymns  for  the  church  on  earth", 
—  „Sphitual  songs,  I  and  II  series  (1861)",  ~ 
^CIïiMian  leaders  a  hundred  years  ago",  — 
«Coming  events  and  present  duties",  —  „Bis- 
hops  and  clergy  of  other  days  (1869)",  —  en 
„CJhurch  reform  papers  (1870)".  Daarenboven 
«chreef  hy  een  groot  aantal  kleine  tractaten 
van  godsdienstigen  inhoud. 
'  Byletjew  (Kondraty  Fedorowit^),  een  Bns- 
«isch  dichter,  geboren  te  Petersburg  in  1795, 
diende  eerst  by  de  artillerie  en  werd  daarna 
■assessor  by  het  crimineel  gerechtshof  te  Peters- 
burg. Een  in  1820  vervaardigd  hekeldicht  op 
'Graaf  Ardki^efmo  maakte  hem  bekend  in  ge- 
heel Busland.  Hy  werd  lid  van  geheime  ge- 
nootschappen en  was  vervolgens  éen  van  de 
iioofdaanleggers  van  den  opetend  van  26  (14) 
December  1825.  Hy  werd  met  anderen  terech^ 


gesteld  en  met  de  koorde  gestraft.  Zyne  ge- 
dichten ademen  eene  vurige  vaderlandsliefde. 
Hy  leverde  het  epos:  „Wojnarowsky"  en  waa 
medewerker  aan  een  letterkundigen  almanak, 
en  zyne  verzamelde  werken  i^  in  1861  te 
Leipzig  en  in  derden  druk  in  1874  te  Peters- 
burg in  het  licht  verschenen. 

Bsessow,  eene  stad  in  West-Gküioiê,  aan 
de  Wisloka,  is  een  station  van  den  spoorweg 
van  Krakau  naar  Lemberg  en  telt  ruim  11 000 
inwoners  (1880),  voor  de  helft  Israëlieten.  Men 
heeft  er  een  gymnasium,  eene  kweekschool 
van  onderwyzers  en  eenige  fabrieken. 

Bzewoeski  (Hendrik),  een  Poolsch  sehry- 
ver,  geboren  den  7den  Mei  1791  te  Slawoeta 
in  Yolbynië,  volbracht  in  zyne  Jeugd  uitge- 
strekte reizen  en  schreef  vervolgens:  „(Gedenk- 
waardigheden  van  den  Pan  Severln  Soplica 
(1889,  4  dln)".  Later  was  hy  werkzaam  als 
Journalist,  eerst  te  Petersburg  en  toen  te  War- 
schau en  overleed  den  26sten  Februari  1866. 
„Listopad  (1845)",  wordt  voor  zyn  besten  roman 
gehouden.  Yoorta  leverde  hy  een  aantal  ver- 
halen en  gaf  hy  de  „Mémoires"  van  JBartko- 
lomamu  JÜMèalowM  (1856—1857,  8  dln)  in 
het  licht  Uit  zyne  nagelaten  papieren  ver- 
scheen nog  een  gedeelte  van  zyne  „Geschie- 
denis der  beschaving". 

Bziha  (Franz),  een  verdiensteiyk  ingenieur, 
geboren  den  28sten  Maart  1881  te  Hainspack 
in  Bohemen,  ontving  zyne  opleiding  aan  de 
technische  hoogeschool  te  Pnuig,  was  daarna 
werkzaam  ais  assistent-ingenieur  by  den  aan- 
leg der  spoorwegen  over  den  Seimnering  en 
over  het  Karstgebergte  en  onderscheidde  zich 
zoo  zeer  by  het  boren  van  tunnels,  dat  hy  in 

1856  belast  werd  met  het  bonwen  van  een 
tunnel  by  Czemitz.  niet  ver  van  BaÜbor.  In 

1857  had  hy  mede  het  bestuur  over  den  aan- 
leg van  tunnels  op  den  spoorweg  van  de  Buhr 
naar  de  Sieg  en  in  1861  op  dien  van  het 
moeieiykste  gedeelte  van  den  spoorweg  van 
Kreiensen  naar  Holzminden.  In  1866  trad  hy 
in  dienst  van  Brunswyk,  bracht  er  den  aanleg 
van  spoorwegen  tot  stand  en  zag  er  zich  be- 
last met  het  beheer  over  de  bruinkolengroeven. 
In  1870  ontwierp  hy  spoorwegen  in  Bohemen 
en  Saksen  en  van  1871—1874  bevorderde  hy 
den  aanleg  van  4  spoorwegen  in  Bohemen, 
waarna  hy  als  hoofdingenieur  by  het  Oosten- 
ryksche  handelsministerie  werd  geplaatst  In 
1876  echter  nam  hy  zyn  ontslaig  en  woont 
sedert  dien  tyd  als  civiel-ingenieur  te  Weenen. 
Van  zyne  talryke  geschriften  vermelden  wy: 
„Lehrbuch  der  gesammten  Tunnelbaukunst 
(2de  druk,  1874,  2  dln)",  — „Die  neue  Tun- 
nelbanmethode  in  Eisen  (1864)",  —  „Der 
englische  Einschnittsbetrieb  (1872)",  —  en 
„Die  Bedeutung  des  HafBus  von  Triest  fttr 
Oesterreich  (2de  druk,  1873)".  De  door  hem 
uitgevondene  methode  om  by  het  bonwen  van 
tunnels,  in  pbiats  van  eene  bekleeding  van 
hout,  eene  van  yzer  te  bezigen,  heeft  op  den 
latoren  aanleg  van  tunnels  een  gewichtigen 
invloed  gehad. 


S— SAAR. 


161 


s. 


S  is  de  aohftttende  letter  van  ons  alpliabet 
ZU  vomit  een  aisklank  en  ia  leer  TermMg- 
Mhapt  met  de  %  welke  in  FrieBland  door- 
gaans eren  aeherp  als  de  «  wordt  nitgeq>roken, 
terwQl  elders  de  «  schier  tot  eene  «  w(»dt 
▼erndit  In  sommige  Nederlandsche  woorden, 
welke  te  yoren  met  eene  m  werden  geschreren, 
sooals  tmikerj  tommi^iem,  xamm^  is  deie  toI- 
gens  de  nieawste  spelling  door  eene  «  Tor- 
▼angen.  ZQ  is  eene  leer  yeranderlQke  letter, 
Booals  blffkt  nit  het  telwoord  mm»,  dat  in 
het  Santtoiet  vertolkt  wordt  door  «optos, 
maar  in  het  Griekseh  door  kepta^  doch  in  het 
LatQn  door  9§pt9m.  In  het  Fransch  heiigt 
men  de  «  Toelal  tot  Torming  van  het  meer- 
▼ond,  maar  sy  wordt  alsdan  in  den  regel 
niet  nitgeaproken.  Op  onde  Fransche  mnnten 
dnidt  de  letter  8  aan,  dat  sf}  te  Troyes  ge- 
dagen    syn.  De  Chrieksohe  <r  beteekent  als 

c0(èr  200,  en  V  200000,  —  de  Liatilnsche  « 

90,  en  8  90000.  Yoorta  beduidt  8  by  Latynsche 
namen  van  personen  Sèahu  en  «  wel  eens 
«MW,  MOir,  mmioIm,  muo^im,  «^mmi,  ttgncmt^ 
apeiy  MMTÏ^M,  êdlmUmj  —  in  de  mnsiek  móIo 
of  nmttfük^  en  8  in  de  scheikunde  êMhm 
(zwavel).  8.  A.  is  in  Frankryk  Stm  AUetse 
(ZQne  Hoogheid). 

Saadi  (fiyeieh  Moslioh-ed-d!n),  een  beroemd 
Perziseh  diehter,  geboren  in  1184  te  l^irai 
en  dientengeTdlge  ook  «2  ^'iraci  geheeten,  ont- 
ving lUne  opleiding  aan  het  Hof  van  Atdbek 
JJboê  Bêbfy  volbracht  verre  reiien,  bleef  ver- 
volgens aan  liet  Persische  Hof  en  overleed  den 
Uden  December  1291.  Behalve  een  „Divan 
(Dichtbundel)'*,  beiitten  wy  van  hem  een 
„Gk)eli8tan  (Bmientnin)",  onder  anderen  uitge- 
geven door  Jokmmm  (Londen,  1877),  eensede- 
fcundig  werk  in  prosa,  afgewisseld  door  ge- 
dichten, —  ahmede  een  „Bostan  (Boomgaard)*', 
in  het  licht  gesonden  door  Chraf  (Weenen 
1858)**,  geheel  in  verzen,  —  en  eindeiyk  een 
aantal  kleinere  verhalen,  fitbels,  vertiandelingen 
enz.  Zyne  gesameniyke  werken  verschenen  in 
het  Perzisch  te  Calcutta  in  1791—1795  in  2 
deelen. 

SaadUa  Qaon  (8aadia  ben  Joseph),  een 
vermaard  rabbyn,  geboren  in  892  te  Fsjoem 
in  Egypte,  werd  in  928  C(aon  of  opperhoofd 
der  Israélietlsche  hoogeschool  te  8oera  by 
Babyion,  en  overleed  in  942.  Hy  bezat  eene 
uitgebreide  kennis  en  schreef  in  het  Arabisch 
eene  „CMoofiB-  en  zedeleer**,  die  door  Juda 
ift»  TObom  (1160)  in  het  Hebreeuwsch  vertaald 
werd.  Ook  leverde  hy  eene  Arabische  over- 
zetting van  de  boeken  des  Ouden  Teetaments, 
vooizien  van  uitlegkundige  noten. 

Saadoèllah-Bey,  een  Turksch  staatsman, 
geboren  den  7den  Juli  1888  te  Erzeroem  en 
een  zoon  van  JSksad-Poêfa  (een  aansieniyk 
ambtenaar  en  tevens  een  verdiensteiyk  dichter), 
aanvaardde  in  1855  een  betrekking  by  het 
vertalingsbureau,  werd  in  1869  secretaris  van 
den  8taat8raad,  in  1871  eerste  tolk  van  den 
Divan  en  directeur  van  het  bureau  voor  zaken 
der  drukpers,  in  1878  onderstaatssecretaris  by 
het  departement  van  Onderwys,  in  1874  mi- 

xin. 


nister  der  archieven  en  president  van  het  Hof 
van  Cassatie,  in  1876  eerste  secretaris  van 
8nltan  Moerad  F,  in  1877  gezant  te  Beriyn, 
in  1878  gevolmachtigde  by  de  vredesonderhan- 
delingen te  San  8teAino  en  by  het  Congres 
te  Beriyn,  en  zag  zich  in  1882  benoemd  tot 
Paqja  en  in  1883  verplaatst  als  gezant  naar 
Weenen. 

Saaie  (De)  is  de  naam  van  meer  dan  éene 
rivier;  wy  vermelden: 

De  Frankiêcke  SadU  of  Saal^  welke  door  het 
Beiersche  district  Beneden-Franken  kronkelt. 
Zy  ontspringt  ten  oosten  van  Königshofen,  by 
het  dorp  Alsleben  uit  het  Salzloch,  stroomt 
eerst  west-,  daarna  znidwestwaarts,  neemt 
onderscheidene  rivieren  op  en  stort  na  een 
loop  van  112  Ned.  myi  by  G^emfinden  zich 
nit  in  de  Main.  By  GriLfendorf  wordt  zy  over 
eene  lengte  van  15  Ned.  myi  bevaarbaar, 
doch  draagt  voor  *t  overige  slechts  houtvlotten. 

De  8ak$itehê  Saale^  die  ter  hoogte  van  728 
Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee  op  het 
Fichteigebergte,  aan  de  westeiyke  helling  van 
den  Orooten  Waldstein  in  het  Beiersche  regee- 
ringsdistrict  Opper-Franken  ontspringt,  door 
de  vorstendommen  Reusz  en  Schwarzburg- 
Itodolstadt,  de  hertogdommen  Heiningen  en 
Altenburg,  het  groothertogdom  Weimar,  het 
Pruisische  district  Merseburg,  het  hertogdom 
Anhalt  en  het  Pruisische  district  Magdeburg 
kronkelt  en  aldaar  na  een  loop  van  364  Ned. 
myi  ten  zuidoosten  van  Barby  in  de  £lbe 
valt  zy  besproeit  de  steden  Hof,  Saaiburg, 
Saalfeld,  Rudolstadt,  Kahla,  Jena,  Kamburg, 
Kösen,  Naumburg,  Weiszenfels,  Merseburg, 
Halle,  Bemburg,  Nienburg  en  Kalbe.  Zy  volgt 
hoofdzakeiyk  eene  noordeiyke  richting  en  is 
van  Naumburg  af  bevaarbaar.  Van  Saalfeld 
tot  Merseburg  stroomt  zy  door  een  vruchtbaar 
dal  met  vele  wyngaarden.  Ook  heeft  zy  vele 
zyrivieren  en  een  stroomgebied  van  393  O 
geogr.  myL 

De  SaUlmrstcke  Saaie  of  iSooIaei,  eene  Zuid- 
Duitsche  rivier,  ontspringend  in  het  Glemmdal 
in  het  hertogdom  Salzburg,  aan  de  grenzen  van 
TyroL  Zy  vloeit  eerst  oost-,  daarna  noord- 
waarts, bereikt  by  Steinpasz  het  grondgebied 
van  Beieren,  stroomt  langs  Beichenhall  en 
stort  zich  uit  in  de  Salza. 

Saalfeld,  te  voren  een  zelfstandig  vorsten- 
dom, behoort  sedert  1826  tot  het  hertogdom 
Saksen-Meiningen  en  telt  op  8  Q  seogr.  myi 
omstreeks  28000  inwoners.  —  De  evenzoo 
genoemde  koofdtiadf  zich  verheffend  op  den 
linker  oever  der  Saaie,  heeft  8  421  inwoners 
(1885)  en  onderscheidene  takken  van  ny  verheid. 

Saar  (De),  de  voornaamste  zyrivier  van 
de  Moesel,  ontstaat  by  Hermelingen  nit  de 
Witte  en  Boode  Saar,  stroomt  met  groote 
kronkelingen  eerst  door  het  Byksland  Elzas- 
Lotharingen  en  komt  by  Saargemfind  op  het 
gebied  van  Byn-Pruisen.  zy  is  van  Saarge- 
mfind af  over  eene  lengte  van  119  Ned.  myi 
bevaarbaar.  Hare  geheele  lengte  is  246  Ned. 
myi  en  hare  breedte  by  den  mond  146  Ned. 
eL  zy  ontvangt  onderscheidene  zyrivieren  en 
is  door  het  Saarkanaal  (64  Ned.  myi  lang)  met 
het  Byn-Marnekanaal  verbonden. 

11 


162 


SAAB-SABELLICUS. 


Saar  (Ferdinand  yon),  een  OottemUkich 
dichter,  geboren  te  Weenen  den  SOsten  Sep- 
tember 1888,  werd  loitenant  bQ  het  leger, 
maar  nam  in  1859  zgn  ontslag,  om  lich  on- 
verdeeld aan  de  letterkunde  te  wflden.  HQ 
gaf  eent  de  treurspelen:  „Hildebrand (1868)**, 
en  „HelnrichB  Tod  (1867)"  in  het  Uoht,  — 
▼oorts:  „Innooena,  ein  LebensbUd  (1866;  8de 
druk,  1874)",  —  „Die  beiden  de  Witt  (1875: 
2de  dmk,  1878)**,  —  „Oesterreiehisehe  Novel- 
len (1877)**,  —  -An  der  Donao  (1879)",  — 
„Tempesta  (1881)^  —  en  „Gedichte  (1882)**. 

Saarbrüdken,  eenearrondiaaementrtioofd- 
Btad  in  het  Pmiaiache  district  Trier,  ligt  aan 
de  Saar;  men  yindt  er  eene  Kamer  van  Koop- 
handel, 2  Protestantsche  kerken,  een  gym- 
nastnm,  eene  ambachtsschool,  8  hoogere  bnr- 
gerseholen  Toor  meines,  een  weeshuis,  een 
be^eshuis,  een  ziekenhuis,  onderscheidene 
fhbrieken,  een  leTcndigen  steenkolenhandel  en 
ruim  10000  inwoners.  Aan  de  oversQde  der 
rivier  verheffen  sich  de  steden  St  Johann  en 
Halstatt-Burbach,  en  de  belde  steden  Saar- 
brücken  en  St  Johann  tellen  te  samen  261 095 
inwoners  (1885).  Saarbrficken  is  het  vereeni- 
gingspunt  van  een  sestal  spoorwegen  en  vooral 
wegens  de  nabOgelegene  steenkolenlagen  leer 
belangrQk.  Deie  strekken  lich  uit  van  Saar- 
brficken tot  Ottweiler  en  hebben  eene  lengte 
van  24  Ned.  myi  en  eene  oppervlakte  van 
^Vi  D  geogr.  mgL  Daaruit  dolf  men  in  1875 
meer  dan  91  miUioen  centenaars  steenkolen. 
—  Het  arrondissement  Saarbrficken  heeft  op 
7  n  geogr.  mUl  124244  inwonen  (1885). 

SaargemUnd,  eene  arrondissementshoofd- 
stad  in  het  BOksland  Eins-Lotharingen,  ligt 
aan  het  vereenigingspnnt  van  de  Blies  en  de 
Saar  en  is  een  station  van  verschillende  spoor- 
wegen. Men  heeft  er  een  gymnasium,  eene 
luM^fere  burgerschool  voor  meiilea,  onderschei- 
dene ihbrieken,  een  krankitnnigengestlcht  en 
bgna  10000  inwoners  (1880).  —  Het  arrondis- 
sement van  dien  naam  telt  op  ruim  14  G 
geogr.  mUl  64221  inwoners  (1880). 

l^kavedra,  zie  OervatUêê  en  Bivoi. 

SaaZy  in  het  Csechisch  Zcdêo^  is  de  hoofd- 
stad van  een  Boheemsch  district,  ligt  op  eene 
hoogte  aan  de  Eger,  waarover  eene  ketting- 
brug is  gespannen,  en  aan  een  tweetal  spoor- 
wegen, die  hier  elkander  kruisen.  ZH  telt  on- 
geveer 10000  inwoners  en  is  vermaard  wegens 
den  hopbouw. 

Saba,  een  eiland  der  kleine  Antillen,  ten 
noordoosten  van  St  Enstatius  gelegen,  is  eene 
Nederlandsche  beiitting,  die  op  27  Q  ^od.  mQl 
ruim  2000  inwoners  telt  Het  is  rotsachtig 
en  schraal,  besproeid^  en  de  katoenbouw  is  er 
het  voornaamste  miadel  van  bestaan. 

Sabadilla  Bnmdty  zie  Lmêhrmd, 

Sabaeërs,  in  het  Arabisch  SAdj  is  de 
naam  van  een  oud  volk,  dat  het  snidwestdOk 
en  vruchtbaarst  gedeelte  van  Oelukkig  Arabië 
bewoonde  en  door  uitgebreiden  handel  eene 
groote  mate  van  welvaart  verwlerl  Hiervan 
getuigen  nog  de  bouwvallen  van  hunne  voor- 
maUge  hoofdstad  Mariaba  (Mftrib).  By  dat  volk 
heerschte  het  SabaeTsmus  of  de  Sterrendienst 
Inzonderheid  vereerden  z0  de  planten,  waaraan 
zQ  een  groeten  invloed  toekenden  op  het  lot 
der  menschen. 

Sabfd  Adam,  is  de  naam  van  een  geslacht 
uit  de  ftunilie  der  JPo^mm.  Het  omvat  planten 


zonder  schacht  of  met  een  middelmatig  langen 
schacht,  met  groote,  handvormige,  giisachti(f 
blauwe  bladeren,  kleine,  vuil-witte  of  groene, 
tweeslachtige,  tot  vertakte  kolven  vereenigde 
bloemen  en  ronde,  donkergroene  bessen.  De 
weinige  soorten  van  dit  gedacht  behooren  té 
huis  in  Amerika  tusschen  18  en  84^  N.B.,  en 
&  PcHmêUo  Lodd.,  een  boom  van  middelmn^lg» 
grootte,  bereikt  er  de  noordeiyke  grenaen 
van  den  palmengordel.  Deae  boom  levert  uit- 
muntend scheepsttmmerhont,  en  van  z0ne  bla- 
deren vervaardigt  men  sterke  hoeden.  Daartoe 
wordt  &  metrieaMa  Mari.  in  Mexieo  gekweekt 
Voorts  wordt  van  8.  Adamund  het  merg  gegeten. 

Sabanilla  of  atmmiOoj  eene  stad  in  den 
staat  Bolivar,  tot  de  Zuid-Amerikaansche  re- 
publiek Oolumbia  behoorende,  ligt  aan  een» 
evenaoo  genoemde  baai  der  OanOblsche  Zee 
en  aan  een  arm  der  Magdalenarivier.  Zt  is 
aan  laatstgenoemde  de  belangrUkste  uitvoer- 
haven;  zy  wordt  dan  ook  door  de  stoombooten 
van  Hamburg  en  Bremen  geregeld  bezocht ,  en 
men  verscheept  er  hooMaakeiyk  tabak,  koffie, 
katoen,  verf  hout,  steennoten  enz.  In  1874 
verschenen  er  198  schepen;  zQ  is  door  een 
spoorweg  met  Barranquilla  verbonden. 

Sabbath  of  pUek^  rmi  noemt  de  IsraC* 
liet  de  wQze,  waarop  hQ  den  laatsten  dag 
der  week,  van  vrydagavond  tot  zaterdag- 
avond, aan  den  godsdienst  besteedt  De  sabbath 
werd  door  JfocM  ingesteld  in  het  vierde  der 
Tien  Oeboden.  Daarin  wordt  eene  volkomene 
rust  van  de  gewone  dageiyksche  Uohaams- 
bezigheden  voorgeschreven.  Zyne  godsdienstige 
wyding  echter  erlangde  de  sabbath  eerst  na 
het  stichten  der  synagogen.  Later  werd  be- 
paald, dat  een  Israëliet  zich  op  dien  dag  niet 
verder  van  zQne  woning  verwtderen  mocht 
dan  2  000  schreden,  en  men  gaf  aan  dien  afMand 
den  naam  van  satbaiktreit.  —  Voorts  had 
men  bQ  de  Israëlieten  in  Palaestina  het  tah* 
hatiêfaar.  Immers  het  Moasltoch  staatsrecht  be- 
paalde, dat  telkens  gedurende  het  aevende 
jaar  het  veld  niet  bearbeid  en  bezaaid  en  de 
wynstok  niet  gesnoeid  mocht  worden.  Wat  het 
land  en  de  wffugaard  in  dat  Jaar  opleverden , 
was  algemeen  eigendom.  In  zulk  een  jaar 
werd  ook  de  invordering  der  schulden  nltge* 
steld,  en  op  het  loof  huttenfeest  werd  alsdan 
de  Wet  plechtig  voorgelezen. 

Sabel  (Mustela  zibellina)  of  sabeldier  is  de 
naam  van  een  dier,  hetwelk  tot  het  geslacht 
der  Marterê  behoort  en  vooral  Siberié  boven 
den  58sten  breedtegraad  en  Noord-Amerika 
bewoont  HQ  nestelt  in  holle  boomen  of  in  den 
grond,  springt  met  vaardigheid  van  den  éenen 
tak  op  den  anderen,  slaapt  bQ  dag  en  gaat  b|^ 
nacht  op  roof  uit  De  kleur  van  den  sabel  i» 
donkergrys,  bleekrood,  bruin  of  zwart  De  don- 
kere, dicht  behaarde,  glanzige  vellen  zQu  het 
kostbaarst;  de  firaaiste  komen  van  Kamt^atka» 
Men  heeft  ook  witte  sabels,  die  om  hunne  zeld- 
zaamheid duur  verkocht  worden.  Depris  dier 
vellen  bedraagt  80  tot  150  gulden  het  stuk. 
—  Men  geeft  den  naam  van  mM  ook  aan 
een  blank  krOgswapen  van  gekromden  vorm. 

Sabellious,  eigeniyk  Marouê  AMtotduê^ 
Ooceku,  de  hersteller  derkkusieke  stadiën  in 
Italië,  geboren  in  1486  te  Vicovaro,  werd  in 
1475  professor  in  de  welsprekendheid  te  Udine 
en  in  1484  te  Venetië,  waar  hy  fai  1506over- 
leed.  Hy  scheef  eene  algemeene  geschiedenia 


SABELLICUS— SACHAUN. 


les 


onder  4en  titd:  ^Rbapsodiae  hiatorianim  En- 
neades  (1498— 1604.  2  dln)",  —  voorts:  „HIb- 
toria  remm  Venetuuram  (1487)",  —  en  „De 
Yeneds  masistratibns  (1488)",  alsmede  noten 
op  onderacbeidene  Latgnsche  geeehriften.  Ztfne 
„(^^era  omnia"  versehenen  te  Basel  in  1506 
in  4  deelen. 

Sabéllius,  presbyter  te  PtolemaXs  in 
AMka,  leefde  in  240  en  was  de  ontwerper 
eener  driefienlieidBleer,  volgens  welke  Vader, 
Zoon  en  Heilige  Geest  slechts  versehillende 
openbaringsvormen  s0n  van  denselfden  God. 
Dit  gevoelen,  êobeUiamitmui  geheeten,  vond 
vele  aanhangers  (Sabellianen),  maar  ook  vele 
bestrQders,  bepaaldeltfkby  hen,  die  genoemden 
als  i^nderl|ke  personen  aanmerkten. 

Sabjjnen  is  de  naam  der  oorspronkelQke 
bewoners  van  Middenltalie.  zg  sgn  biyk- 
baar  van  Indo  (^ermaanscben  stam.  Hun  naam 
wordt  doorgaans  a(|B;eleid  van  hnn  stamvader 
Saèimuj  een  zoon  van  hunnen  god  Sanetu. 
De  oadste  sporen  van  dit  volk  vindt  men  in 
de  omstreken  van  Amitemom,  aan  den  voet 
van  de  hoofdketen  der  Apennjlnen,  vanwaar 
zO  in  de  vallei  van  Beate  (Biétt)  aMaalden 
en  zich  zuidwaarts  uitbreidden  tot  dicht  bU 
Bome.  De  SabQnen  van  Cures  vereenigden 
^ch  met  het  Bomeinsche  volk,  doch  de  ove- 
rigen voerden  gedurig  oorlog  tegen  de  Bomei- 
nen,  totdat  zU  in  290  vóór  Chr.  door  Jf.  Owriui 
Dtntatu9  tot  volkomene  onderwerping  werden 
gebracht.  Voorts  erlangden  zQ  door  volksver- 
huizing de  overhand  bg  vele  aangrenzende 
stammen,  zoodat  zQ  zelft  tot  in  CampaniS 
doordrongen.  Van  hunne  steden  vermelden 
wg,  op  hun  eigen  gebied:  Amitemnm,  Beate, 
Cures,  Eretum,  en  Nomentum,  —  bg  de 
PaelJgniSrs:  Corfinium  en  Sulmo,  —  en  in 
Samninm:  Aesemia,  Bovianum,  Aquilonia, 
Benevoitum,  Venafirum,  AUiihe  en  Candium. 
Tot  de  rivieren  behooren  er:  de  Nar.  de  Aesis, 
de  Atemus,  de  Frento  en  de  Liris,  en  tot 
de  meren :  het  Lacus  Fucinus  en  het  Laeus 
Velinus.  Al  die  volkeren  waren  vermaard 
wegens  hunne  dapperheid  en  zgn  eerst  onder^ 
worpen  door  eene  reeks  van  ooriogen,  welke 
van  348  tot  266  aanhielden.  Vooral  de  Sam- 
nieten  boden  een  heftigen  tegenstand  en  ont- 
vingen door  den  Bondgenootenoorlog  (90— 88) 
het  Bomeinsche  burgenecht. 

Sabine  (Edward),  een  verdiensteigk  na- 
tuurkundige, geboren  te  Dublin  den  14den 
Dctofoer  1788,  omhelsde  den  krggsdienst  en 
nam  voorts  deel  aan  den  tocht  van  JPamf  tot 
het  opsporen  van  eene  noordwesteigke  door- 
vaart (1818—1819),  waarbg  hg  waarnemingen 
ftoed  omtrent  het  magnetismus  en  den  slinger. 
Om  deze  voort  te  zetten,  begaf  hg  zich  naar 
Siërra  Leone  en  naar  de  oostkust  van  Noord- 
AmerüLa.  De  uitkomsten  van  zgn  onderzoek 
maakte  hg  openbaar  in  de  „Phllosophical 
TransactioBs",  ahmede  in  »A  pendulum 
ezpedition  (1826)*'.  Voorts  schreef  hg  :„Beport 
on  the  variations  of  the  magnetie  intensity, 
observed  in  différent  points  of  the  earth*s 
surihoe  (1888)",  terwgi  hg  zich  zeer  verdien- 
Bt^k  maakte  door  zgne  bemoeiingen  tot 
het  stichten  van  meteorologisch-magnetische 
observatoria  in  de  Engelsche  koloniën.  In 
1859  werd  hg  generaalmi^oor  bg  het  arse- 
naal te  Woolwich.  Sedert  1818  is  hg  Ud  der 
Boyal  Society  en  zag  zich  in  1871  tot  pre- 
XUL 


sident  van  dat  genootschap  benoemd.  Eindeigk 
schreef  hg  nog:  „Gn  the  cosmicia  features  of 
terrestrial  magnetism  (1862)*'  en  werd  in 
1869  in  den  ridderstand  opgenomen.  Hg  over- 
leed te  Blchmond  den  26sten  Juli  1888. 

Sabinianiis  was  paus  van  den  ISdai  Sep- 
tember 604  tot  aan  den  228ten  Februari  606. 
Hg  werd  geboren  in  Toscane,  bekleedde  den 
H.  Stoel  als  opvolger  van  Qr^orius  dê  Orooie 
en  maakte  zich  zeer  gehaat  door  zgn  gierig- 
heid in  een  tgd  van  hongersnood.  Men  meent, 
dat  het  gebruik  van  torenklokken  door  hem 
het  eerst  is  ingevoerd. 

SabinuB  (Georg),  een  Dnitsch  geleerde  en 
dichter,  heette  eigenigk  SekiUer  en  werd  ge- 
boren te  Brandenburg  den  23sten  April  1608. 
Hg  studeerde  te  Wittenberg  in  de  letterenen 
rechten,  reisde  in  Italië,  trad  in  het  baweigk 
met  een  dochter  van  MèUmkthoH  en  werd  in 
1538  hoogleeraar  in  de  dichtkunst  en  welspre- 
kendheid te  Frankfort  aan  de  Oder  en  in  1644 
eerste  rector  der  universiteit  te  Könlgsberg^ 
doch  begaf  zich  in  1555  in  dienst  van  Joaekim  11^ 
Keurvorst  van  Brandenburg.  Hg  werd  voorts 
gezant  in  Italië  en  overleed  te  Frankfort  aan 
de  Gder  den  2den  December  1560.  Hg  schreef 
o.  a.:  „Sabini  carmina  (1568)*\ 

Saooharimetrie  noemt  men  het  bepalen 
van  het  suikergehalte,  inzonderheid  van  vloei- 
stoffen. Daartoe  maakt  men  gebruik  van  den 
êocekarimeier.  Deze  kan  een  polarisatietoestel 
zgn  of  ook  een  areometer,  die  rechtstreeks 
het  suikergehalte  procentsgewgs  aanwgst.  Zie 
voorts  onder  Sutkir. 

Saoohini  (Antonio  Maria  Gasparo),  een 
verdiensteigk  Itaüaansch  componist,  geboren 
te  Napels  den  258ten  Juli  1734,  ontwilLkelde 
zich  onder  de  leiding  van  DwtamUy  was  te 
Bome  en  vervolgens  te  Venetië  als  kapel- 
meester werkzaam,  toefde  daarna  te  Stuttgart, 
MÜnchen  en  Londen  en  overleed  den  7den 
October  1781  te  F^s,  waar  hg  Hofkompo- 
nist  was  der  Koningin.  Zgne  opera*s,  ten 
getale  van  omstreeks  50,  onderscheiden  zich 
door  eenvoudigheid  en  bevalligheid.  Tot  de 
beste  rekent  men:  „U  avaro  deluso  (1776),— 
voorts:  „Glimpiade",  —  „H  gran  ad",  — 
„Montesuma",  —  en  „Ghimene".  Het  marmeren 
standbeeld  van  dezen  kunstenaar  werd  ge- 
plaatst in  het  Pantheon  te  Bome. 

Saohalin,  ook  Krafto  en  Karafoêêo  ge- 
heeten, een  Bussisch  eiland  in  de  Zee  van 
Gchotsk,  telt  op  1 155  Q  geogr.  mgi  onge- 
veer 16000  inwoners.  Er  zgn  uitgestfekte 
Bteenkolenbeddingen.  Men  verbouwt  er  graan 
en  verschillende  groenten,  en  de  wilde  dieren 
zgn  er  dezelfde  als  in  het  naburig  Siberië. 
Het  klimaat  is  er  zeer  guur,  daar  de  gemid- 
delde Jaarigksche  warmte  er  op  48<>  N.  B.  -f 
1,5"  C.  bedraagt.  De  hemel  is  er  gemiddeld 
253  dagen  in  het  Jaar  betrokken,  en  in  het 
midden  van  Mei  is  zelfii  het  zuideigk  gedeelte 
van  het  eiland  nog  met  sneeuw  bedekt  De 
inboorlingen  houden  er  zich  vooral  bezig  met 
de  visscherg,  de  Bussen  met  het  delven  van 
steenkolen  en  met  den  handel.  Eerst  in  1787 
maakte  Lapérouse  bekend,  dat  Sachalin  een 
eiland  is,  en  tot  in  1857  werd  het  op  Engel- 
sche kaarten  als  een  schiereiland  voorgesteld. 
Het  noordeigk  gedeelte  was  in  het  bezit  van 
Busland,  terwgi  de  Keizer  van  Japan  zich 
het  zuideigk  gedeelte  toeëigende.  Door  een 


164 


SICHALIN-SACKËN. 


▼erdrag  vAn  22  AugustoB  1876  Terkreeg  Bna- 
land  ook  het  zaideldk  gedeelte  in  rail  toot 
de  Koerileo,  en  te  Petenburg  werden  aan- 
stalten gemaakt,  om  in  het  Tervolg  ook  der- 
waarts,  evenals  naar  Siberië,  veroordeelden 
te  genden. 

Saohau  (Karl  Edoard),  een  verdiensteliik 
orientaliH,  geboren  den  20Bten  Jnli  1845  te 
Nenmünster  in  Holstein,  stadeerde  te  Kiel  en 
Leipsig,  bestndeerde  daarna  Oostersche  hand- 
schriften te  BerlUn  en  te  Londen,  werd  in 
1869  baitengewoon  en  in  1872  gewoon  hoog- 
leraar te  Weenen  en  vertrok  als  xoodanig  in 
1876  naar  Berign.  Hy  leverde:  ,,Almaarrab'' 
van  ChNoéim  (1867)*\  —  .Tbeodori  Mopsae- 
steni  fhigmenta  Syriaca  (1S70)*\  —  «Chrono- 
logie orientalischerVölker  (1878)'*  van  Alberum, 

—  „Syrisoh  Römisehes  Rechtsbaoh  aas  dem  5 
Jahrh.  (met  Brwu^  1880)".  —  «Ueber  die  Lage 
von  Tigranocerta  (1880)*^  —  en  „Reise  in 
Syrien  and  Mesopotamien  (1888)". 

Saoher-Masooh  (Leopold  von),  een  ver- 
dienstelUk  Oostenrtfksch  romansohrt|ver,  ge- 
boren te  Lemberg  den  27sten  Janaari  1882, 
stadeerde  te  Praag  en  te  Graz  in  de  rechten 
en  vestigde  sich  in  laatstgenoemde  stad  in 
1865  als  privaatdocent  in  de  geschiedenis.  HO 
schreef:  „Der  Aabtand  in  Qent  nnter  Kaiser 
Karl  V  (1867)",  doch  verUet  weldra  de  aca- 
demische loopbaan,  om  sich  onverdeeld  aan 
de  flmüe  letteren  te  wjjden.  Zyn  roman 
„Das  Yermüchtnis  Kains  (1870)"  baarde  groot 
opalen,  en  vertalingen  van  sommige  g^eel- 
ten  daarvan  verschenen  in  de  „Bevne  des 
Deaz  Mondes".  Voorts  leverde  h||:  Falscher 
Hermelin  (1873)",  —  „Bossische  Hofgeschich- 
ten  (1878—1874,  4  dln)",  —  „Liebesgeschich- 
ten  aas  verschiedenen  Jahrhanderten  (1874)", 

—  een  tweede  gedeelte  van  „Das  Verm&oht- 
nis  Kains  (1877,  2  dln)",  —  „Der  Emissar 
(2de  drnk,  1878)",  —  „Kaanita  (2de  drak, 
1873)",  —  „Die  geschiedene  Fraa  (2de  drak, 
1873)"  —  „Der  neae  Hiob  (1878)"  —  „Ein 
Mann  werd  gesacht  (1879)",  —  „Silhoaetten 
(1879,  2  dln)",  —  „Basyl  der  Schatsgrftber 
(1880)",  —  „Die  Aesthetik  des  Hüszlichen 
(1880)",  —  „Galisischen  Geschichten  (1881)", 

—  „Neae  Jadengeschichten  (1881)",  —  en 
„Die  Ideale  nnserer  Zeit  (3de  drak,  1875)". 
Inzonderheid  laatstgenoemde  roman  is  met 
groeten  bQval  ontvangen.  SacherMatook  is 
een  realist,  die  de  wonden  der  maatschappü 
Bonder  verschooning  peilt.  In  1873  verhaude 
bQ  naar  Brack  aan  de  Mar,  keerde  vervolgens 
terog  naar  Gras,  begaf  zich  in  1880  naar 
BoedaPest,  waar  hg  de  „Belletristische  Blfttter" 
uitgaf  en  vestigde  zich  in  1811  te  Leipzig, 
waar  hQ  de  internationale  revue  „Auf  der 
H5he"  redigeerde.  ZQne  echtgenoot.  Aurora 
v<m  Bümelin,  geboren  in  1846,  is  onder  den 
naam  van  Wanda  von  Jhmajew  deegelüks  als 
schrOfster  opgetreden. 

Sachs.  Onder  dezen  naam  vermelden  wi|: 
Hans  Sachs,  een  schoenmaker,  maar  tevens 
de  vruchtbaarste  dichter  van  z0n  tQd.  Hy 
werd  geboren  te  Nttrnberg  den  5den  Novem- 
ber 1493  en  overleed  aldaar  den  258ten  Janaari 
1576.  HO  volgde  den  dichttrant  der  oude 
meesterzangers  en  pastte  dien  op  zeer  gelak- 
kige  wOze  toe  op  de  omstandigheden  van 
zQne  dagen,  aoodat  hO  den  volksgeest  wist 
uit  te  drukken  en  tevens  te  leiden.  ZOne  op- 


leiding aan  de  LatOnscke  school  en  lyn  wer^ 
blOf  als  leerling  in  den  vreemde  waren  be- 
vorderlOk  geweest  aan  zQue  ontwikkeling, 
en  hy  vond  in  het  bloeiende  Nttmberg  een 
overvloed  van  stof  voor  zangen.  Ook  maakte 
hO  gebruik  van  den  BObel,  van  de  werken 
van  Grieksche  en  Bomeinsche  schrOvers,  van 
reisbesohrOvingen,  kronieken  enz.  In  1567 
had  hO  4275  gedichten,  1700  verhalen,  punt- 
dichten eni.  en  2(^  dramatische  gedichten  in 
34  groote  handschriften  verzameld.  ZO  wer- 
den in  foliodeelen  in  het  licht  gegeven  en 
later  hO  herhaling  gedrukt.  Eene  nieuwe  uit- 
gave, bezorgd  door  oon  KdUr,  verschOnt  in 
de  werken  van  het  letterkundig  genootschap 
te  Stuttgart;  zO  is  thans  tot  het  11de  deel 
gevorderd. 

Jnliaê  SackSf  een  verdienstelOk  kruidkundige, 
geboren  te  Breslau  den  2den  October  1832. 
HO  studeerde  te  Praag,  vestigde  zich  aldaar 
als  privaatdocent  en  werd  in  1861  professor 
in  de  knüdkunde  te  Poppelsdorf  bO  Bonn,  in 
1867  te  Freiburg  en  in  1868  te  Wttrzburg. 
HO  schreef  ondwscheidene  opstellen  in  de 
door  hem  geredigeerde  „Arbeiten  des  botani- 
schen  Institutsin  Wflrzburg  (1873)",  —  voorts: 
„Handbuch  der  Ezperimentalphysiologie  der 
Pflanzen  (1866)",  —  „Lehrbuch  der  Botanik 
(3de  druk  1873)",  —  „GrundzOge  der  Pflanzen- 
physiologie  (1873)",  in  onderscheidene  talen 
vertaald,  —  en  „(jkischichte  der  Botanik  vom 
16  Jahrhundert  bis  1860  (1875)". 

Saohsenspiegel  is  de  naam  van  het 
oudste  Duitsche  wetboek,  waarin  het  midden- 
eeuwsch  recht  het  uitvoerigst  is  opgenomen. 
Na  de  ontbinding  van  het  Frankische  Byk  was 
het  recht,  met  uitiondering  van  stedeiyke  en 
Hofirechten  en  van  het  leenrecht,  enkel  door 
gewoonte  en  overlevering  bewaard  gebleveu. 
Dat  ongeschreven  recht  is  in  den  „Sachaen- 
spiegel"  als  land-  en  leenrecht  opgenomen. 
Het  landrecht  werd  in  het  Neder-Saksisoh  ge- 
schreven door  Bike  von  Eephnoy  ridder  te 
Anhalt,  in  1230,  —  en  het  leenrecht  iswaar- 
schOnlOk  eene  bewerking  van  den  „Vetos 
auctor  de  beneficiis"  van  dezelfde  hand.  De 
„Sachsenspiegel"  erlangde  eerlang  een  groot 
gezag,  dat  zich  van  de  Nederlanden  tot  aan 
Polen  en  Lyfland  uitstrekte.  Het  wetboek 
werd  meermalen  in  het  lAtOn,  inhetPoolsch 
en  in  het  Nederlandsch  vertaald.  Later  ver- 
schenen de  „Deutschenspiegel"  enz.  (in  het 
midden  der  13de  eeuw)",  de  „Sohwabenspiegel", 
enz.  De  „Sachsenspiegel"  heeft  thans  nog 
geldigheid  in  de  Groot-HertogelOke  en  Hertoge- 
MJke  landen  van  Saksen,  in  Anhalt,  Schwarz- 
burg,  Beasz,  Silezië,  Holstein,  Lauenbnrg, 
de  stad  Lfineborg  en  Wolfenbfittel. 

Saoken.  Onder  deaen  naam  vermelden 
wO: 

Fainan  Gottluè,  Fürst  von  dor  OsUn-Saekon, 
een  Busslsch  veldmaarschalk,  geboren  in 
1752.  Hg  streed  onder  Soewarow  tegen  de 
Tarken,  in  1794  tegen  de  Polen,  —  voorts 
als  generaal-miOoor  in  Zwitserland,  in  1807 
by  Poeltoesk  en  Eylau,  in  1812  in  Volhynië 
en  verloor  in  dat  Jaar  den  slag  bO  Wolko- 
wysk.  Ook  nam  hQ  deel  aan  den  Volkeren- 
slag  bO  Leipzig  en  werd  kommandant  van 
Paijls.  Na  het  eindigen  van  den  oorlog  werd 
hO  veldmaarschalk,  hielp  in  1831  den  Pool- 
Bchen  opstand  dempen,  zag  zich  in  1832  in 


SACKEN-SACY. 


165 


«en  Tontenstand  ops^enomen,  en  overleed  te 
KIew  den  19den  April  1837. 

DemetrUu  wm  dêr  Oêien-Saekm^  een  Ros- 
siseh  generaal,  geboren  in  1793.  HQ  nam  in 
1812—1815  deel  aan  den  oorlog  tegen  Frank- 
rSk,  in  1827  aan  dien  tegen  Penie,  in  1828 
aan  dien  tegen  TnrkUe,  werd  in  1848  gene- 
nuü  der  kavallerie,  1855  kommandant  van 
Sebaatópol  en  sag  zieh  tevens  in  den  graven- 
stand  opgenomen  en  tot  lid  van  den  Byk»- 
raad  en  tot  a^fndant-generaal  van  den  Keizer 
benoemd.  Hy  overleed  op  zQn  landgoed  in 
het  gouvernement  Cherson  den  15den  Haart 
1881. 

JSdtuifdf  vrtiheer  vom  Saksemy  een  verdien- 
stelijk ondheidknndige,  geboren  te  Weenen 
den  8den  Maart  1825.  00  studeerde  en  pro- 
moveerde aldaar  in  de  wQsbegeerte  en  werd 
in  1845  amanuensis  en  in  1854  custos  bQ  het 
Keizerlfk  kabinet  van  munten  en  ondheden, 
nadat  hg  reeds  in  1849—1852  de  rangsehikking 
der  Ambraser  venameling  voltooid  en  sich  in 
1851  ala  privaatdoeent  in  de  middeneeuwsohe 
oudheidkunde  te  Weenen  gevestigd  had.  HQ 
werd  voorts  lid  der  directie  van  het  Germaansch 
Museum,  atomede  van  de  centrale  oommissie 
tot  opsporing  en  instandhoudlDg  der  antieke 
bouwgewroehten,  en  lag  sich  in  1871  benoemd 
tot  directeur  van  het  kabinet  van  munten 
en  oudheden  en  in  1878  tot  regeeringsraad. 
HQ  schreef  o.  a.:  «Die  K.  EL  Ambraser  Samm- 
lung  (1855,  2  dln)*\  —  „Die  vorzfiglichsten 
Bttstungen  und  Waflèn  der  K.  K.  Ambraser 
Sammlung  (1860  en  1862  2  dln)*',  —  „Kunst- 
werke  und  CMUhschaften  der  Mittelalters  und 
der  EenalBBance  in  der  K.  K.  Ambrasar  Samm- 
lung (1864)",  —  „Katechismus  der  Baustile 
(1861;  6de  druk,  1872)",  —  „Katechismus  der 
Heraldik  (1862 ;  8de  druk,  1880)"  —  „Die  Samm- 
langen  des  K.  K.  Mflns-  und  Antikenkabinets 
(met  Kemieff  1866)",  — -  „Die  antiken  Bronzen 
de  K.  K.  Mttns-  und  Antikenkabinets  (1871)", 
—  en  „Die  antike  Skulpturen  des  K.  K.  Mflns- 
und  Antikenkabinets  (1872)". 

Sacrament  heeft  op  kerkeiyk  gebied  de 
beteekenis  van  gew^  pleMighady  maar  be- 
duidde bV  de  Romeinen  den  eed  in  het  alge- 
meen en  den  soldateneed  in  het  bdxonder, 
alsmede  de  borgstelling,  die  het  aanvangen  van 
een  pleitgeding  moest  voorafgaan.  In  de  „Vul- 
gata"  is  het  Grieksche  woord  fiv^piov  door 
9aerammU$m  vertaald,  en  men  heeft  hieraan 
alzoo  het  denkbeeld  gehecht  van  eene  tferbor- 
gmihM,  De  Kerkvader  AMffUêümu  noemt  het  een 
„uitwendig  teeken  van  eene  heilige  zaak",  en 
volgens  de  Scholastieken  is  het  „een  zichtbaar 
teeken  van  eener  onzichtbare  genadegift,  inge- 
steld ter  onzer  rechtvaardiging",  terwQl  door 
deze  laatste  verstaan  werd  „het  genot  der 
zegeningen  van  het  Evangelie,  door  de  Kerk 
verleend".  Het  aantal  dier  sacrementen  Ib  in 
de  B.  Katholieke  Kerk  zeven,  namelflk:  de 
doop,  het  vormsel,  het  avondmaal,  de  biecht, 
het  laatste  oliesel,  het  priesterschap  en  het 
huweltfk.  In  de  Westersohe  Kerk  is  daarom- 
trent een  verbindend  artikel  vastgesteld  door 
het  Concilie  van  Florenee  (1439)  en  vervolgens 
door  dat  van  Trente  (1547),  terwtfl  de  wer- 
kende kracht  van  het  sacrement  gesteld  wordt 
in  de  handeling  zelve  (in  opere  operato), 
waarmede  hare  ondelgbaarheid  (indelebilitas) 
samenhangt  De  Kerkhervormers  echter  be- 


weerden, dat  de  kracht  der  sacramenten  af- 
hankelQk  is  van  ben,  die  ze  ontvangen,  en 
de  Protestanten  van  onzen  tgd  hebben  alleen 
doop  en  avondmaal  als  door  Jwuê  ingestelde 
plechtigheden  behouden.  ÏAUhêr  en  MelaneJUhan 
meenden  in  hun  tUd  de  biecht  nog  in  be- 
scherming te  moeten  nemen,  terwQl  eerstge- 
noemde geloofde  aan  eene  werkeiyke  aan  we- 
zighdd  van  het  lichaam  van  Chri$iu$  in  het 
avondmaalsbrood,  —  een  gevoelen,  dat  door 
Cküvifn  bestreden  werd,  zoodat  hierdoor  de 
sacramentstrijd  ontstond,  die  aanleiding  gaf 
tot  de  scheiding  van  Luthersohen  en  Her- 
vormden. De  Kwakers,  die  zich  van  uitwen- 
dige plechtigheden  onthouden,  geven  aan  het 
woord  sacrament  de  beteekenis  van  inwendige 
gemoedsbeweging. 

Saoramento  (De),  de  voornaamste  rivier 
van  den  Noord-Amerikaanschen  Staat  CaUfor- 
nië.  ontspringt  op  den  Mount  Shasta,  vereenigt 
zich  bO  Pittsburg  met  de  Pittrivier  en  stroomt 
dan  tusschen  de  Sierra  Nevada  en  het  Kust- 
gebergte  door  een  breed,  vruchtbaar  en 
goudlak  dal.  Nadat  zf|  zich  voorts  met  de 
Joaquin  vereenigd  heeft,  valt  zy  na  een  loop 
van  450  Ned.  mgi  in  de  Suisunbaai,  welke 
door  de  Carqnineestraat  met  de  San  Pablo- 
baai,  het  noordelQk  gedekte  der  Baai  van 
San  Franeiseo,  gemeenschap  heeft.  ZU  is  van 
haren  mond  af  over  75  Ned.  m01  voor  groote 
en  over  300  Ned.  m01  voor  kleinere  schepen 
bevaarbaar.  Van  hare  talrOke  zyrivieren  s0n 
de  Eldorado  (Feather)  en  de  Rio  de  los  Ame- 
rieanos  (American  Fork)  de  voornaamste.  — 
Ook  de  hoofdtiad  van  den  Staat,  op  haar 
linker  oever,  btl  den  mond  der  American 
Fork  en  aan  het  einde  van  den  Paciflc> 
spoorweg,  120  Ned.  mUl  ten  noordoosten  van 
San  Frandsco  gelegen,  draagt  den  naam  van 
Sacramento.  Zy  is  regelmatig  aangelegd  en 
heeft  omstreeks  21000  inwoners.  In  1880  had 
zQ  160  werkplaatsen  van  nOverheid,  14  kerken, 
2  colleges,  een  kwe^school  van  onderwfiaers, 
2  bibliotheken,  een  hoqiitaal  en  2  weeshui- 
zen. Zy  is  wegens  hare  gunstige  ligging  aan 
de  rivier  de  hoofdstapelplaats  der  voortbren- 
sden  van  het  nabygelegen  binnenland.  — 
Saermmmto  is  ook  de  naam  der  hoofdstad  van 
een  evenzoo  genoemd  dqiartement  in  de  Zuid- 
Amerilutansehe  republiek  Uruguaf.  ZQ  ligt  op* 
eme  rotsachtige  hoogte  aan  de  La  Plata,. 
tegenover  Buenos- Ayres,  heeft  eene  kleine  ha* 
ven  en  telt  ongeveer  6000  inwohers. 

Saoril^nm,  zie  KerJeroof, 

Saoristij  noemt  men  in  de  R.  Katholieke 
kerken  het  vertrek,  waar  gewOde  -boeken, 
vaatwerk,  gewaden  enz.  bewaard  worden  en 
waar  de  geestelflken  de  kerkelQke  handelingen' 
verrichten,  w^ke  niet  in  het  openbaar  plaatS' 
hebben. 

Saoy.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQr 

Aniaime  Isaae  de  8Ü9utrê^  baron  iê  Saoyr 
een  uitstekend  beoefenaar  der  Oostersche  let- 
terkunde. Hy  was  geboren  te  Parys  de» 
21sten  December  1758  en  zag  zich  in  178t 
benoemd  tot  raaddieer  in  het  muntoollegie  en 
in  1785  tot  lid  van  de  Académie  des  Inscrip- 
tions.  In  laatstgenoemde  werd  hy  tevens  lid 
van  het  comité,  door  de  Académie  benoemd 
tot  de  uitnve  van  merkwaardige  handsehriften 
mt  de  Koninkiyke  Bibliotheek,  terwyi  htf 
tevens    belangryke  bydragen  leverde  in  de 


166 


SACT-SAFFLOER. 


.Notioes  efc  eztniita".  Oedureiide  de  dagen  Tan 
het  Sdurikbewiad  bemo^de  hj|  lich  oitsloiteiid 
met  sgne  itadite.  Btf  de  itiebtiBg  van  het 
Institait  werd  hy  lid  Tan  dH  lichaam  en  in 
1806  proAMKor  in  het  Perzisch  aan  het  CoUége 
de  Franee  en  lid  yan  het  Wetgevend  Lichaam, 
—  Toorta  na  de  eente  Beatanratie  censor  en 
lid  der  eommiasie  Toor  openbaar  onderwUt* 
In  1831  erlangde  hV  de  betreltking  van  con- 
servator der  handschriften  in  de  Konlnkiyke 
Bibliotheek  en  in  het  volgende  Jaar  die  van 
pair.  Hg  overleed  den  21steh  Februari  1888. 
Van  aQne  gesohriilen  vermelden  wV:  «Gram- 
maire  Arabe  (1810.  2  dln;  2de  dmk,  183ir, — 
„Ohrestomatie  arabe  (1806,  8  dln;  2de  dmk, 
1829)'*,  —  „MÖBsofres  sur  diverscs  antiqnités 
de  la  Perse  (1798)",  —  .Principes  de  la 
grammaire  générale,  nüs  &  U  por^  des  en- 
fants (1798;  8Bte  dmk,  1852)**,  —  „Galila  et 
Dhttna  (1816)*',  —  .Mémoires  d'hiatoire  et  de 
littératore  orientales  (1818)**,  —  en  „Exposé  de 
la  religkm  des  Dmses  (1888,  2  dln)**.  HU  was 
mededichter  van  de  Société  AsiatiqaeteParys 
en  de  eerste  vooraitter  van  dit  genootschap. 
Htf  heeft  de  boefening  der  Oostersche  talen 
ook  in  andere  landen  ongemeen  bevorderd. 

SamMd  Vtimade  aSivetirt  dê  Saqf,  een 
verdiensteltlk  Fransch  dagbladschrUver  en  een 
BOon  van  den  voorgaande.  Hy  werd  geboren 
te  Parys  den  17den  October  1801,  studeerde 
in  de  rechten,  wydde  aioh  vervolgens  aan  de 
studie  der  Iraaie  letteren  en  werd  in  1828 
een  yverig  medewerker  aan  het  „Journal  des 
Débats**.  Hy  lag  zich  in  1866  tot  Ud  der 
Académie,  in  1866  tot  senator  en  in  1867  tot 
kommandeur  van  het  Legioen  van  Eer  be- 
noemd en  overleed  den  14den  Febrnari  1879. 
B^  schreef  o.  a.:  „Yariétés  littéraires,  morales 
et  htetoriqnes  (1868,  2  dln;  2de  dmk,  1861)**. 

Sa  da  Bandeira  (Bernardo  de),  eenPor- 
tugeeseh  staatsman ,  geboren  te  Estremadura 
ia  1796,  stndewde  te  CoYmbra  en  te  Parfs, 
was  een  voorstander  der  revolutie  van  1820 
en  Yerdedigde  in  1828  de  constitatie  tegen  de 
oontrarevolutie,  aoodat  hy  na  de  zegepraal 
van  deze  verbannen  werd.  Na  het  verleenen 
der  grondwet  door  Dom  Fedro  keerde  hy 
terug,  diende  onder  SMaéka  en  werd  tot 
tweemaal  toe  minister  van  Marine.  (Gedurende 
de  Beptemberomwenteling  van  1886  nam  hy 
weder  zitting  in  het  ministerie,  maar  plaatste 
zich  vervolgens  openiyk  aan  Int  hoofd  van 
den  opstand  van  September  1846,  aoodat  hy 
al  zyne  ambten  en  waardighedeo  verloor.  Hy 
herliTeeg  ze  echter  door  de  amnestie  van  10 
Juni  van  het  volgende  Jaar  en  trad  in  de 
Ck>rte8  in  de  goederen  der  oppositie,  totdat 
hy  in  1856  weder  minister  van  Marine  en  ia 
1860  van  Oorlog  werd.  In  1865  zag  hy  zich 
belast  met  de  vorming  van  een  Kabinet,  het* 
welk  zich  staande  hield  tot  1870.  Hy  over- 
leed dim  6den  Januari  1876. 

Sadduoeeën  is  de  naam  van  eene  godsdien- 
stige secte  der  Israëlieten.  Ten  onrechte  ver- 
meld de  overlevering  een  zekeren  ZEtio^,eén 
leerling  van  AiU^amu  Sooka  (200  Jaar  voor 
Chr.),  als  haren  stichter.  Deze  wasvermoede- 
}&,  een  hoegepriester  van  dien  naam  uit  den 
Mili  van  DmM.  De  Sadduceeën  vormden  in 
firaël  den  priesteradel,  welke  tegenover  de 
veel  talryker  volkqiarty  der  Farizeeën  zfn 
gezag  zocht  te  handhaven.  Zy  verwierpen  de 


overlevering  en  hielden  uitduitend  de  geschre- 
vene wet  voor  het  richtsnoer  van  hun  leven. 
Daarom  waren  zy  afkeerig  van  de  vwwach- 
tbigen,  die  de  Farizeeën  omtrent  de  toekomst 
koesterden,  alsmede  van  de  opstanding  des 
vleesdhes  en  van  de  vergelding.  Voiffts  ver- 
kondigden zy  des  menschen  vryen  wil  en 
beweerden,  dat  *s  menschen  geluk  en  ongeluk 
afhankeiyk  zyn  van  zyne  eigene  gedragingen, 
terwyi  de  Farizeeën  alles  onderwierpen  aan  de 
gï^déiyke  voorbeschücking.  Sommige  stellin- 
gen dezer  secte  werden  later  verdedigd  door 
de  Karanten. 

Sadée  (Philip),  een  verdiensteiyk  Neder- 
landsch  schilder,  geboren  te  *s  (j^venhage  den 
7den  Februari  1887  en  een  leerling  van  den 
kunstschilder  J.  JB.  J,  vtm  dm  Bary,  oefende 
aich  aan  het  atelier  van  laatstgenoemde  en 
vertrok  vervolgens  naar  de  schilderacadémie 
te  Dflsseldorf.  Wddra  echter  keerde  hy  inhet 
Vaderland  terug  en  schilderde  vooral  taferee- 
len  uit  het  visschersleven  aan  het  Scheve- 
ningsche  strand,  die  zi^  inzonderheid  door 
correctheid  rjtok  teekening  en  weldoordachte 
zekerheid  van  compositie  onderscheiden. 

Sa  de  Miranda  (Franoisco  de),  een 
Spaansch  en  Portugeesch  dichter,  geboren  te 
COImbra  den  278ten  October  1495,  studeerde 
in  de  rechten  en  bekleedde  eenigen  tyd  eene 
rechteriyke  bediening,  doch  nam  daarna  zyn 
ontslag,  volbracht  een  reis  door  Spanje  en 
Italië,  zag  zich  daarna  g^laatst  aan  het  Hof 
van  JoSo  III  in  Portugal,  begaf  zich  toen 
naar  zyn  buitenverbiyf  by  Ponte  de  Lima, 
en  overieed  te  Tapada  den  15den  Maart  1558. 
zyn  „Idyllen**  zyn  gedeelteiyk  in  het  Spaansch 
en  gedeelteiyk  in  het  Portugeesch  geschreven, 
en  zyne  nationale  zangen  (cantlgas)de6geiyka. 
Voorts  neemt  met  hem  de  geschiedenis  van 
het  Portugeesch  tooneel  een  aanvang.  Zyne 
biyspden  onderscheiden  zich  door  natuuriuyk- 
heid  en  levendigheid  van  dialoog.  Zyne  dich- 
teriyke  werken  zyn  in  1595  en  later  in  het 
licht  verschenen. 

Sadowa,  zie  Köi^grüU. 

Saemundr,  zie  JSdda. 

Saenredun.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wy: 

Jam  Samndam,  een  beroemd  Nederlandsch 
schilder,  geboren  volgens  sommigen  te  Leiden 
in  1570,  volgens  anderen  te  Zaandam  in  1565. 
Hy  beoefende  aanvankeiyk  de  schilderkunst 
onder  de  leiding  van  Jakob  de  &hêyn,  maar 
gaf  teter  de  voorkeur  aan  de  graveerkunst. 
Hy  overleed  te  Assendelft  in  1607.  Er  zyn 
ongeveer  250  prenten  van  hem  bekend. 

JPieiér  Samrêdam,  een  schilder  van  gebou- 
wen en  kerken  en  een  zoon  van  den  voor* 
gaande.  Hy  werd  geboren  te  Assendelft  in 
1597  en  ontving  ondÏMrwys  van  JV»w  Pigiên. 
€hrMêt.  zyne  gezichten  op  en  in  kerken, 
raadhviaen,  kasteelen,  pleinen  enz.  bezorgden 
hem  groeten  roem,  zoodat  hy  te  Haarlem  in 
het  gild  van  St.  LucaA  opgenomen  werd.  Men 
vindt  van  hem  in  het  Byksmnseum  te  Amster- 
dam: twee  „Ctozièhten  fn  de  Groote  Kerk  te 
Haariem*'.  Ook  in  het  buitenland,  byv.  te 
Turyn,  vindt  men  zyne  «takken.  Hy  overleed 
te  Haarlem  in  1666. 

Saffier,  zie  K&rund, 

Saffloer  of  latUtdêofftéan  noemt  men  de 
gedroogde,  donker  roodaohtig-gele,   bulsvor- 


SAFFLOER— SAFTLEYEN. 


167 


mige  bloenen  van  Ca^fluumigtinctoriiu,  welke 
plant  in  E^^pte,  Peni€,  Oosl-Indië,  Mexico, 
Colmnbia,  Kienw-Znld-Walee ,  Spaide,Hon- 
gartfe,  Tbtringen  en  de  Ptelz  verboawd  wordt. 
De  ingenmelde  wffloer  wordt  terstond  in  de 
■chadiiw  ge*. 

eerst  met  wa-  \kWXMj 

ter  van  eene 
geleklenrstof 
beyrQd.  '  In 

Egypte 
knenst   laen 
daartoe     de 
bloemen  on- 
der     molen-  ^i/;  W 


wascht  den 
brti  met  wa- 
ter en  droogt 
de  overblB- 
Tende  massa 
tot  kloiten. 
Opdergeigke 
wt)ae  handelt 
men  ook  te 

Bombay, 
maar  dePer- 
sische    en 
Bengaalsehe 
saffloer  komt 
in  den  vorm 
Tan    koeken 
in  den  han- 
del.   Laatst- 
genoemde 
twee  soorten 

worden  Toor  de  beste  gebonden.  De  saffloer  be- 
vat, behalTo  gemelde  gele  kleurstof,  ook  eene 
roode,earlAasiMM  (CuHisO?)  genaamd,  welke  tot 
bet  verven  van  sgde,  alsmede  tot  blanketsel  ge- 
bruikt wordt.  Wy  geven  hierby  eene  afbeelding 
van  bovengenoemde  plant,  namel|)k  in  a  van  een 
stengel  op  Vsde  der  natuurltike  grootte,  in  h 
van  een  bloempje  op  3/4  der  natuurlijke  grootte, 
in  c  van  een  meeldraad  op  8- voudige  grootte, 
in  d  van  een  stamper  met  den  stempel,  in  « 
van  eea  stuifkneelkorrel  op  100  voudige  grootte, 
in  f  van  eene  vrudit  op  ^/gde  der  natunrltfke 
grootte  en  in  ^  van  deie  laatste,  van  boven 
geilen,  op  8*voudige  grootte. 

BaflOraüan  (Orooas),  eene  plantaardige  Ideur- 
■tof,  noemt  men  de  stempels  van  Oroouê  saümu, 
eene  plant  wier  bloem  een  stQl  draagt  ter 
lengte  van  eenige  Ned.  duim.  Die  styi  verdeelt 
iteh  aan  den  top  in  8  draadvormige,  orai^e- 
roode  stempels.  Deae  laatste  worden  verza- 
meld en  100  snel  mogeltfk  gedroogd.  Van 
8000  bloemen  verkrVgt  men  600  Ned.  wichtjes 
versehe  of  100  Ned.  wichQes  gedroogde  saf- 
fraan. Deie  is  bruinrood^  heeft  een  speeerü- 
achtigen  geur,  smaakt  bitter,  is  zeer  hygro- 
■eopiseh  en  bevat  polyehroTet  (erocine)  met 
een  sterk  kleurend  vermogen,  vet,  drulve- 
Buiker,  een  organisch  zuur  en  8^9%  minerale 
stofÜBn.  Men  verbouwt  deae  plant  vooral  in 
Spaaje,  •-  voorts  in  Frankrgk,  ItaUë,  Ma- 
cedonië. Noord-Amer&a,  Perzië,  Arabië  en 
Penn^lvanië.  ZQ  was  reeds  in  overouden  md 
ala  geaeeskrachtige  en  veribtofleverende  plant 
b^end.  Vooral  in  Zwitseriaad  wordt  4  als 
4>eoer|  gebruikt,  en  de  it|ke  Arabische  vroa- 


Carthamus  tinctorius. 


wen  verven  daarmede  de  oogleden,  de  vin- 
gertoppen en  de  teenen.  WQ  geven  hierbg 
eene  afbeelding  van  de  safliraanplant,  namelf)lE 
in  a  die  eener  bloem,  in  h  die  eenw  bloem 
met  bladeren   op   Va  ^^  nataurlfjke  grootte, 

in  e  die  van 
een  stamper 
op  de  dub- 
bele grootte, 
en  in  d  die 
van  een  ge- 
deelte van 
het  netvor- 
migomkleed- 
sel  van  den 
bol  op  Svou- 
dige  grootte. 
Zie  onder 
Orotm», 
Saflïranine 
is  de  naam 
eener  kleur- 
stof, waarvan 
het  zoutzure 
zout  als  een 
geelachtig 
rood  poeder 
in  den  handel 
voorkomt  en 
tot  het  kleu- 
ren van  zyde 

gebezigd 
wordt.     Het 

saffranine 
zelf  is  eene 
base  van  de 
samenstel- 
ling CJ1H30N4,  die  door  de  werking  van  een 
weinig  aoutzuurtoluYdine  op  orthoamido  azo- 
toluol  gevormd  wordt. 


Saftl6T6XL  Oader  dezen  naam  vermelden 
wtf: 

OonèdU  aaftUvmf  een  schilder  en  etser, 
geboren  te  Botterdam  in  1606.  HQ  schilderde 


168 


SAFTLEVEN-SAGrrTARIUS. 


in  den  trant  van  Bromomt  «n  TmAan  veelal 
tooneelen  oit  bet  leren  der  soldaten  en  der 
boeren,  docb  ook  wel  landaebappen ,  en 
eenige  Tan  ztfne  werken  s|tn  gegraveerd. 

Herman  SaftUnem,  een  broeder  Tan  laatst- 
genoemde en  een  beroemd  schilder.  H0  werd 
geboren  te  Rotterdam  in  1609,  vestigde  zich 
te  Utrecht  en  schilderde  boofdzakeiyk  land- 
schappen aan  de  RUn  en  stadsgezichten  van 
i|tne  woonplaats.  Zjj  z||n  met  groote  zorg 
gepenseeld,  en  vooral  de  werking  van  het 
Inchtperspectief  is  uitstekend.  Men  heeft  er 
in  het  BOksmusenm  te  Amsterdam,  alsmede 
te  Dresden,  Mttnchen  en  Berign. 

Safvet-PaiBija  (Mehemed),  een  Torksch 
staatsman,  geboren  te  Constantinopel  omstreeks 
het  Jaar  1816,  trad  in  dienst  bjj  de  Tarksche 
administratie  en  werd  in  1837  chef  van  het 
vertalingsburean,  in  1847  secretaris  van  het 
paleis  en  in  1854  lid  van  Tansimatraad.  In 
datzelfde  Jaar  zag  hg  zich  geplaatst  als  onder- 
staatssecretaris by  het  ministerie  van  Bniten- 
landsohe  Zaken,  —  in  1861  werd  hy  minister 
van  Koophandel,  daarna  president  van  den 
Staatsraad,  in  1865—1866  gezant  te  Parys, 
toen  minister  van  Justitie  en  in  1872  minister 
van  Buitenlandsche  Zaken.  Hy  vertegenwoor- 
digde de  Porte  op  de  conferentie  te  Constan- 
tinopel, yverde  voor  het  aannemen  van  het 
Londensche  protocol  en  verliet  in  Juli  1877 
het  Kabinet.  Reeds  in  Februari  1878  belastte 
hy  zich  weder  met  de  portefeuille  van  Buiten- 
landsche Zaken,  onderteekende  den  Vrede 
van  San  Steftmo  (8  Maart  1878),  werd  groot- 
vizier, maar  legde  eerlang  om  redenen  van 
gezondheid  die  betiekking  neder.  In  1879  was 
hy  wederom  gezant  te  Pi^s,  daarna  nogmaals 
minister  van  Buitenlandsche  Zaken,  keerdein 
1882  tot  het  ambteloos  leven  terug  en  over- 
leed te  Constantinopel  den  17den  November 
1883. 

Sagan  is  de  naam  van  een  vorstendom  in 
Neder-Silezië.  Zyne  hoofdplaats  is  de  arrondis- 
sementshoofdstad  Sagan  aan  de  Bober  en  aan 
een  drietal  spoorwegen.  Deze  heeft  een  fraai 
kasteel,  4  kerken,  een  gymnasium,  een  semi- 
narium en  ruim  12000  inwoners. 

Saga,  zie  Noordiche  taal-  en  letterlmndê. 

Sagasta  (Don  Pr&zedes  Mateo),  een 
Spaansch  staatsman,  geboren  den  21sten  Juli 
1827  te  Torrecilla  de  Cameros,  werd  inge- 
nieur by  den  Spaanschen  noorderspoorweg 
en  zag  zich  na  de  omwenteling  van  1854  af- 
gevaardigd naar  de  Constitueerende  Cortes. 
Na  het  dempen  van  den  opstand  der  radicalen 
te  Madrid  in  Juli  1856  nam  hy  de  wyk  naar 
Frankryk,  doch  keerde  na  de  afkondiging 
der  amnestie  in  zyn  vaderland  terug  en  werd 
professor  aan  de  school  voor  ingenieurs  te 
Madrid,  progressistisch  lid  der  Cortes  en 
redacteur  der  „Iberia**,  doch  vluchtte  na  den 
mislukten  opstand  van  22  Juni  1866  op  nieuw 
naar  Frankryk.  Na  den  opstand  van  1868 
werd  by  minister  van  Binnenlandsche  Zaken 
en  een  yverig  aanhanger  van  PHm,  terwyi 
zyne  eerzucht  tegenover  ZoriUa  hem  meer  en 
meer  deed  overhellen  tot  de  conservatieve 
party.  In  October  1871  werd  hy  voorzitter  der 
Cortes.  In  het  begin  van  1872  moest  hy  eohter 
aftreden  wegens  het  besteden  van  staatsgelden 
aan  de  verkiezingen,  doch  in  1874  werd  hy 
onder    Serrauo  minister  van  Bnltenlandsohe 


Zaken,  den  18den  Mei  van  dat  Jaar  mW 
nister  van  Binnenlandsche  Zaken  en  den  4den 
September  minister-president,  maar  moest  den 
30Bten  Deoember  daaraanvolgende  zyn  oi^alag 
nemen.  Na  dien  tyd  beoorde  hy  tot  de  libe- 
rale leden  der  Cortes.  Hy  tnul  op  als  een 
voorstander  der  dynastie  van  Mfoutut  XII^ 
vereenigde  zich  in  1876  met  Marium  (kmfoê 
en  de  Centralisten  tegen  het  ooniervatieva 
Kabinet  Camova  en  zag  zich,  na  ket^entshig 
van  dit  laatste  (8  Februari  1880)  tot  voorzit- 
ter benoemd  van  een  liberaal  minislerie.  In 
1883  echter  nam  hy  zyn  ontslag  en  werd  in 
December  van  dat  Jaar  tot  president  der  Cor- 
tes benoemd.  Door  zyne  oppositie  tegen  het 
algemeen  stemrecht  en  tegen  dé  heniening 
van  de  grondwet  bracht  hy  het  ministerie 
Fotada-Herrêra  ten  val  en  verydelde  de  ver- 
eeniging  der  liberale  partyen.  Na  den  dood 
van  Mfantut  Xf/ werd  hy  belast  met  de  vorming 
van  een  nieuw  ministerie,  dat  den  28eten 
November  1885  het  bewind  aanvaardde. 

Sage  (Eene)  is  in  het  algemeen  een  ver«> 
haal,  dat  van  geslacht  tot  geslacht  mondeiyk 
overgebracht  wordt  Heeft  zy  betrekking  op 
een  geechiedkundig  persoon,  dan  noemt  men 
haar  eene  hittoriteke  ioffe,  waartoe  ook  de 
hêtdmuage  behoort,  die  een  bekenden  held 
tot  hoofdpersoon  heeft.  Gebeurtenissen,  die 
van  de  Goden  vermeld  werden,  leverden  de 
stof  voor  de  godmiage  of  den  mythns,  en 
op  het  gebied  van  den  Christeiyken  godsdienst 
gaven  de  lotgevallen  der  Heiligen  aanleiding 
tot  de  legende.  Voorts  heeft  men  plaaUdijIca 
sagen  en  diereneagen.  De  gezameniyke  sagen, 
die  op  denzelfden  persoon,  byv.  Ko^ng  .<lr#itf, 
Diêdrik  fXM  Bem^  Attüa,  Kaïrd  de  Qrooie^ 
enz.  betrekking  hebben,  vormen  een  sagen^ 
hing.  Door  l^t  opsporen  van  „Deutsche 
Sagen  (1816—1818,  2  dln ;  2de  dndcj  1866)'* 
hebben  zich  vooral  de  gebroeders  Gnmm  ver- 
diensteiyk  gemaakt. 

Saginaw-oity,  eene  stad  in  een  evenzoo 
genoemd  graafbohap  van  den  Noord-Ameri- 
kaanschen  Staat  Michigaa,  Ugt  op  den  linker 
oever  van  de  Saginawrivier,  is  een  vereeni- 
gingspnnt  van  verschillende  spoorwegen  en  telt 
ndm  10000  Inwonefs  (1880),  van  welken  na- 
g^oeg  de  helft  van  elders  is  gnomen.  Men 
heeft  er  voorts  eene  hoogeschool,  8  bibliothe- 
ken ,  9  kerken  en  een  groot  aantal  ikbrieken, 

Sagittcuia  L.  ia  de  naam  van  een  plan- 
tmgeslaoht  nit  de  fiunilie  der  JUtmaeeSn.  Zy 
omvat  éenhnizige  planten  met  een  diiedeeligen 
kelk  en  8  witte  bloemkroon  bladen.  De  man- 
neiyke  bloemen  zyn  van  talryke  meeldraden, 
de  vrouweiyke  van  talryke  stampers  voorsieny 
welke  met  een  vieezigen  bloembodem  tot  een 
bolrond  geheel  vereenigd  zyn.  De  eierstok  ia 
bovenstandig  en  éenhokkig  en  de  vrachtjes 
zyn  droog  en  plat  In  ons  Vaderland  groeit  in 
slooten  en  vaarten  het  p^lkruid  (S.  sagitti- 
folia  X.),  eene  waterplant  met  eivormige 
lucht-  en  lintvormige  waterbladeren,  —  voorts 
met  vry  i^roote  bloemen,  die  aan  eene  vlee* 
zige  spil  van  aibtaad  tot  sftatand  by  paren 
of  in  8-tallige  kransen  byeenstaan.  De  man- 
neiyke  bloemen  zyn  boven  de  vrouweiyke 
geplaatst 

Sagittarins  (Caspans),  een  Doitseh  ge- 
geleerde,  geboren  te  Lftn^urg  den  288ten 
S^tember  1648,  stadeerde  te  HelmBtidt,werd 


SAaiTTAKIÜS-SAGÜNTüM. 


169 


«eetor  te8ulliBldeiiteJeiia,TOort8hooi^eenuir 
te  Jena  en  orerleed  dea  9den  Maart  1694. 
Van  iB  ne  geeofariften  Doemen  wV :  „Nnéleiis 
hktoriae  Gennanioae  (1676)",  —  ,,AntiqiütateB 
gentillaoii  et  ehristiaBismi  Thnringiei  (1686)**, 


Fig.  1.  De  sagoboom. 

^  i^Theologiache  Lehn&tie  Ton  dem  reoht- 
miaugen  Pietisnio  (1691)**,  —  en  „Introdactio 
in  hiatoriam  eccledasticam  (1718)**. 

Sago  (De),  een  belangrOk  voedingsmiddel 
in  het  aaiden  van  AaiS,  wordt  rooral  ver- 
kregen  Tan  ver- 
flehUlende  soorten 
▼an  palmboomen, 
mr.  van  JÊfêtro- 
jylom  Kümg  nit 
cfe  groep  der  Lo- 
rieaeeën,  van  If. 
JBwiqiJUt       Ua/ri, 

(lie  begaande 
flgaur)  en  vanJf. 
2mp0  MmtU  Deie 
laatste  soort  groeit 
in  Siam,  op  Am- 
boina,  Samétra, 
Boméo  ena.  op 
moerassige  plaat- 
sen. Yerlangt  men 
sago,  dan  yelt  men 
den  boom,  splQt 
hem  open  en  haalt 
het  merg  er  nit. 
Dit  laatste,  tot 
poeder  gebraeht, 
doet  men  ia  eene 
knip;  het  wordt 
met  water  geani- 
▼erd  en  door  eene 

>Mf    gegoten, 
waarop  de  tomIs 

aehterbltlTen,  en  daarna  met  rost  gelaten^ 
aoodat  het  poeder  beaiakt.  Dit  beiinkel 
is  het  mwe  sagomeel.  Eea  boom,  die  15  Jaar 
oud  is,  kan  400  Ned.  pond  sago  oploTeren. 


Er  BQn  nog  onderscheidene  andere  palmboo- 
men,  waarvan  sago  verkregen  wordt,  aooala 
Owffpha  umbrctouUfera^  Arwga  êtuohaHfêrOf 
Sonumê  fMdUf&rmi»  ena.  Voorta  verkrQgt  men 
dat  meel  van  versehillende  soorten  nit  de  fluni- 
lie  der  Oycadeën,  b0v.  van  Ogoeu  cwdMaUg  L^ 
een  boom  ter  hoogte  van  12  Ned.  el  met 
bladeren  ter  lengte  van  8  Ned.  el.  WQ  geven 
daarvan  eene  afbeelding  in  flg.  2,  nameigkin 
a  van  een  vroawelQk  vmohtblad  op  de  helft 
der  natnnrlQke  grootte,  in  6  van  een  meeldraad- 
blad  van  onder,  in  e  van  dit  laatste  van  bo- 
ven, en  in  d  van  een  stolde  van  de  bladspU 
met  een  vinblad.  Op  Java  behoort  Oorypka 
Otbcaiga  tot  de  sagoleverende  hoornen  en  in 
Westindië  Orm)doxa  óUraoea^  alsmede  Jfo- 
whot  uHüiïïma  en  Jf.  ^tpi,  welke  gewassen 
ook  naar  Oost-Indid  s||n  overgebracht.  In  ons 
land  wordt  veel  aoogenaamde  sago  bereid 
van  aardappelmeel.  Daartoe  verwarmt  men 
dit  laatste  in  vochtigen  toestand  tot  70  of 
80°  C,  perst  het  vervolgens  door  eene  door- 
boorde plaat  en  verdeelt  de  daar  doorheen 
gedrongen  cylinders  aanstonds  in  stnkjes,  die 
een  weinig  gedroogd,  daarna  in  een  omdraaiend 
vat  rond  gerold  en  eindeVk  in  een  omwen- 
telenden  cylinder  geheel  gedroogd  worden.  De 
gewone,  meest  gebruikte  sago  is  niets  aadera 
dan  aardappelmeel. 

Sagopalm.  De  voornaamste  Sagopalmen 
hebben  wfl  in  het  artikel  Sago  vermeld.  - 

Sagoékin.    (Michafil  Nikol%|ewit^l) ,    een 
verdienstelVk  Bnssiseh  sohr0ver,  geboren  in 
1789    in  hot  gonvemement  Pensa,  trad  in 
1812  als  officier  bV  de  landweer  in  dienst  en 
woonde  vervolgens  abi  adjudant  van  generaal 
Leunt  de  belegering  van  Dantiig  b0.  Daarna 
wydde  hg  sQn  tyd  aan  de  beoefening  der  fraaie 
letteren,  aag  zich  in   1817  benoemd  tot  lid 
van    het  beatnnr 
van    den  Keiaer- 
Itjken  sehonwbnrg 
te  Petersborg  en, 
nadat   hg    onder- 
seheidene  bigspe- 
len      geschreven 
had,  in  1820  te 
Moskou.  Ooka0ne 
romans      vonden 
groeten  bgval,  in- 
zonderheid : 
„Joeiji      Milos- 
lawski,  of  de  Ras- 
sen   in    het  Jaar 
1612   (1829;   8ste 
druk,  1861)**.  In 
1881      werd     htf 
directeur  van  den 
Holbohoawburg  te 
Moskou  met  dea 
titel    van    staats- 
raad  in  werkeig- 
ken  dienst  en  te- 
vens directeur  van 
het  wapenmuaeum 
in    het    Kremlin. 
r.:    o  r.      1   u  Hfl     overleed    te 

Fig.  2.  De  valsche  sago.  Moskou  den  5dea 

Juli  1852. 
Sagnjn,  de  Okagrijn. 
Saguntom  was  weleer  eene  stad  in  His- 
I  paaia  Terraeonensls,  op  het  gebied  der  Ede- 


170 


SAOÜNTÜM-SAHARA. 


tanen,  aan  de  rivier  Palantias,  niet  ver  yan 
de  kust  in  eene  ▼mcktbare  landatredL.  Tol- 
gens  de  sage  was  s|t  door  Grieken  uit  Za^jn- 
thus,  b0  welken  dch  later  Bntvlers  nit  Ardea 
voegden,  of  door  .a;fr«tfi^(Héreole8)ge8tfekt  Zg 
ber^te  door  een  nitgebreiden  handel  eene  hoo- 
ge  trap  Tan  bloei  en  sloot  yervolgena  een  ver- 
bond met  de  Romeinen,  weshalve  zy  door  Mduni- 
hü  (219  vóór  Chr.)  na  eene  heldhaltige  verdedi- 
ging veroverd  werd.  Acht  Jaar  daarna  viel  sQ 
echter  weder  in  de  handen  der  Bomeineo.  Hare 
bouwvallen  veriieffen  aieh  bg  het  hedendaagaoh 
Hnrviédro,  dat  deswege  ook  Sagnntnm  is  ge- 
naankL 

Sahara  (De),  eene  groote  woesttin  in 
Noord-Aürika,  strekt  van  den  AtlaatiBohen 
Ooeaaa  lich  oostwaarts  nit  tot  aan  de  Egyp- 
tische en  NnUsehe  Oasen  over  eene  lengte 
van  5  200  Ned.  myi  en  heeft  eene  breedte  van 
omstreeks  1600  Ned.  mfP,  noodat  sQ  eene 
oppervlakte  beslaat  van  114000  Q  geogr. 
m01.  Kigeniyk  is  hare  oppervlakte  nog  veel 
grooter,  omdat  mede  het  grootste  gedeelte  van 
Egypte  en  NnbiS,  iJsmede  de  landen  ten 
oosten  van  de  Boode  Zee  en  van  de  Per- 
aisehe  Gkdf  tot  haar  gebied  behooren.  Tevens 
breidt  s0  aieh  door  haar  stnitead  van  jaar 
tot  Jaar  nit.  aoodat  sg  hier  oi  daar  reeds  de 
Niger  bereikt.  Het  kostgewest  der  Sahara, 
snidwaarts  tot  den  mond  der  Senegal,  bootaat 
nagenoeg  geheel  en  al  nit  miver  wit  sand, 
dat  hier  en  daar  doinen  en  henvels  vormt 
ter  hoogte  van  100  Ned.  eL  Op  sommige 
plaatsen  tredm  rotsen  en  klippen  daamit  te 
voorsehln.  De  seebodem  langs  de  knst  bestaat 
desgeigks  nit  land,  hetwelk  door  de  sdiier 
altgd  waaiende  oostenwinden  derwaarts  wordt 
gestnwd. 

Men  splitst  de  Sahara  in  verschUlende 
doelen.  Het  kustgebied  langs  den  AtUntisohen 
Oceaan,  van  den  mond  der  Senegal  tot  aan 
de  grenaen  van  Ifiaroeoo,  is  eene  leer  een- 
vormige vlakte  ter  lengte  van  1500  en  ter 
breedte  van  180—220  Ned.  mQl.  Het  Hoog- 
land van  Taganet  en  El  Hodh,  tm  noord- 
oosten van  den  mond  der  Senc^l,  schgnt 
eene  oppervlakte  te  hebben  van  2-  tot  8000 
Q  geogr.  mgi  en  eene  gemiddelde  hoogte 
van  600  tot  600  Ned.  el.  Hier  verheffen  sich 
rotagevaarten  en  henvelketens  van  landsteen 
en  donkere  kiezellei.  Op  dit  Hoogland  volgt 
de  Laagvlakte  der  Zee,  met  zandheuvels  en 
kleael  bedekt,  doch  hier  en  daar  ook  hoo- 
rnen dragende.  Tnsschen  deze  en  de  grenzen 
van  Maroeco  heeft  men  den  WoestQngordel 
met  enkele  oasen  en  het  zoute  meer  Gilta. 
terwgi  verder  naar  het  noorden  de  grona 
weder  begint  te  rffzen  en  een  zandsteen-, 
leisteen-  en  kalkgrond,  ten  gevolge  der  regel- 
matig temgkeerende  regens,  er  met  een  schraal 
planSenkleed  is  bedekt.  Het  minst  bekend  is 
voorts  in  het  zuiden  de  groote  Laagvlakte 
ten  zuiden  van  Timboektoe  tnsschen  18  en 
88^  N.  B..  doorsneden  van  de  karavanenwe- 
gen  tassehen  Timboektoe  en  Haroceo.  De 
boden^  die  ten  noorden  van  Timboektoe  al- 
lengs rQst,  schgnt  in  den  £1  D^jof  (Lichaam 
der  Woes^)  op  21"*  N.  B^  waar  beddingen 
van  steenzout  het  voormalig  bestaan  van  een 
■out  meer  schgnen  aan  te  wOzen,  het  diepst 
te  dalen.  Het  Hoogland  (Hammada)  ten  zui- 
den der  Wadi  Dra  vormt  eene  nkgebreide 


hoogvlakte,  die  ten  noorden  van  Bel  Abban 
zich  in  veleriel  vormen  vertoont  en  vervol- 
gens naar  de  z||de  der  Wadi  DrasteiiaMaalt, 
terwgi  zQ  zioh  westwaarts  In  eenige  hoege, 
steile  bergkefeens  van  zaadsteen,  kwarts  ea 
leisteen  verheft,  tnsschen  welke  men  vrucht- 
bare, boschrUke  dalen  aantreft.  Meer  bekend 
is  de  Laagvlakte  van  Tafllelt  en  Tocat,  aan 
den  zuideijken  voet  van  het  hoogland  van 
Maroeco  en  AlgériS  zich  van  Tafllelt  uit- 
strekkend tot  Insalah  met  eene  lengte  van 
790  en  eene  breedte  van  220  Ned.  mgi.  Het 
meest  bezocht  is  het  lage  bekken  van  War- 
gla,  eene  ronde  vlakte,  met  eene  uitgebreid- 
heid van  5000  Q  geogr.  mQl  zich  uitstrek- 
kend tnsschen  29  en  85'^  N.  B.,  en,  als 
grootendeels  tot  AlgériS  behoorend,  onder 
den  naam  van  Algcignsche  Sahara  bekend, 
hoewel  z0  oostwaarts  de  grenzen  van  Tunis 
en  Tripoli  overschr||dt.  In  het  zuiden  van 
deze  Laagvlakte  verheft  zich  de  bergstreek 
van  Hogar  en  Asgar,  ten  noordwesten  door 
de  duinen  van  £1  Gfolea  verbonden  met  de 
terraslanden  van  zuideigk  Algérië.  Hier  ver- 
rast eindelijk  de  Hoogvlakte  van  Tademait 
die  met  haren  zuidelQken  en  westeiyken  zoom 
(D^lebel  Tidikelt,  600  Ned.  el  hoog)  steU  af- 
daalt naar  de  gewesten  Tidikelt,  Toeat  en 
Gk>erara  en  onderscheidene  beken  uitzendt  naar 
de  Wadi  Akaraba,  terwSl  naar  het  noord- 
oosten de  Wadi  Mia  en  hare  zgrivieren  door 
de  hoogvlakte  kronkelen,  zich  voortspoedend 
naar  het  Bekken  van  Wargla.  Lage  heuvels 
vormen  den  overgang  naar  de  hoogvlakte  van 
Mo^dlr  en  naar  het  bronnengebied  der  Wadi 
Akaraba.  Verder  zuidoostwaarts  verheft  zloh 
tnsschen  22  en  25''  N.B.  de  Hoogvlakte  vaa 
Ahagar,  van  welke  de  Wadi  Ighargar  af- 
daalt De  hoogte  van  dese  vlakte  is  ongeveer 
1800  Ned.  el,  terwQl  de  hoogste  t<9pen,zooals 
de  Tahat  en  Ilaman,  de  Oeatellen,  deHikena 
en  de  Oedan  er  tot  boven  de  2000  Ned.  el 
opklimmen.  Van  den  oosteiyken  zoom  naar  de 
Wadi  Igharghar  loopt  naar  het  zukloosten  de 
Hoogvlakte  van  Taflli  met  den  Asgar  (1 800  Ned. 
el  hoog).  Tnsschen  deze  en  den  breedteoirkel 
van  Ghadames  eindelQk  vindt  men  eene  steen- 
achtige, hier  en  daar  zandlge  vlakte.  In  het 
zuiden  van  de  Hoogvlakte  vaa  Ahagar  ligt  het 
berggewest  Air  of  Asben  op  17— 19V4^  N.  B.  De 
berggroep  van  Timge  (1 800—2  000  Ned.  el  hoog), 
het  Eghellal- en  het  Baghsen  gebergte  (1800— 
1 600  Ned.  el  hoog)  vormen  hier  groiotsche  rots- 
gevaarten, door  lagere  groepen  omgeven.  Diepe, 
soms  vruchtbare  en  bosohrgke  dalen  vervangen 
er  het  barre  zand.  Yan  den  oosteM|ken  zoom 
van  het  bekken  van  Wargla  en  van  het  hoog- 
land van  Ahagar,  oostwaarts  tot  aan  de  Li- 
bysche  woestQn  en  noordwaarts  tot  aan  de 
beide  Sjrten  der  Middellandsohe  Zee,  strekt 
eene  vlakte  zich  uit  van  18-  tot  20000  Q 
geogr.  mgi,  namelSk  bethoogtaadvanFezaan, 
meerendeels  met  rotsklompen  ra  gerolde  stee- 
nen  bedekt  en  grootendeels  tot  Tripoli  be- 
hoorend. De  zoom  dezer  hoog^kte  (5-  tot 
600  Ned.  el  hoog)  bereikt  bV  Lebda  de  knst 
der  zee  en  loopt  langs  deze  tot  aan  Kaap 
Mesrata.  Tnsschen  27  en  29""  N.  B.  vindt  men 
In  het  oosten  daarvan  de  Soedakbergen.  Verder 
oostwaarts  heeft  men  te  TibertI  hetHoo^and 
der  Tiboe  Be^ade,  waar  de  Toesride  zich 
verheft  als  de  hoog^  bekende  herg  der  Sahara 


SAHARA. 


171 


<S6eo  Ned.  el  hoog).  Oost-  en  Noordwaarto 
daalt  iV  Af  i>s<ur  de  Libysehe  woestgn,  die 
^vaa  Dar  Foer  (16"*  N.B.)  zicli  noordwaarts 
vitatrekt  tot  aan  de  Qroote  Syrte,  de  Hoog- 
vlakte van  Barka  ea  de  monden  van  de  NVI. 
Het  yerst  noordooetwaarts  eindelQk  ligsen  de 
oasen  Siwah,  Baohariëh,  Faraftnk,  uaokel 
en  Chargeh. 

DoOT  de  Jongste  reiaen  van  Earopeaaen  in 
4e  Sahara  en  door  bV  de  bevolking  ingewonnen 
iMriehten  is  gebleken,  dat  de  vroegere  voor- 
flteUIng  van  het  groote  gebrek  aan  water  in 
du»  woestfn  neer  overdreven  is.  De  tahrUke 
▼ersteeningen,  w^e  de  bodem  er  bevat» 
waaronder  van  schelpdieren,  die  thans  nog 
leven  in  de  aldaar  nabflgel^n  seeëa,  over- 
tuigen ons,  dat  de  Sahara  te  voren  onder  het 
leewater  bedolven  was.  De  dninen  bereiken 
er  eene  hoogte  van  100  Ned.  el  en  schrOden 
famgsaam  voort  van  het  oosten  naar  het  westen, 
terwgi  sS  oasen  en  dorpen  onder  het  malle 
sand  be^ven.  Zg  iQn  op  sommige  plaataea 
helder  wit,  op  andere  roodaehtig  van  kleor 
torwOl  de  rotsgevaartea,  meestal  van  vnlka- 
nisehen  aard  er  zwart  aUn.  Ook  vindt  men  er 
kalk  etk  nndsteen.  Het  graniet  vertoont  lieh 
eerst  ten  aaiden  van  den  17den  graad  N.B.; 
ten  noorden  van  deae  Itfn  treedt  het  alleen  in 
de  hoogte  toppen  van  het  Atlasgebergte  te 
voorschQn.  De  bergen  der  Sahara  dragen  den 
Arabisehen  naam  van  j^D^bel".  Het  grootste 
gedeelte  deier  woestgn  wordt  echter  door 
hoogvlakten  ingenomen.  Eene  met  scherpe 
steenen  bedekte  hoogvlakte  wordt  ,,hammada'*, 
eene  met  kleine,  gladde  kieselsteenen  „serir** 
geheeten;  beide  hebben  een  bodem  van  leem, 
bier  en  daar  tot  steen  verhard  en  door  yier- 
ozyde  rood  gekleurd.  De  vlakten  aan  den 
soom  der  Sahara,  waar  de  eerste  sporen  van 
plaatengrod  aieh  vertoenen,  heeten  „sahel". 
Voorts  heeft  men  er  laagvlakten,  ,,hofra"  of 
,di^f  *  genaamd,  met  een  bodem  van  klei  of 
zand.  De  oase  Siwah  ligt  28  Ned.  ^beneden 
de  oppervlakte  der  zee,  en  bet  is  zeer  waar- 
sefagnljlk,  dat  ook  andere  gedeelten  der 
Sahara  beneden  den  zeespiegel  gelegen  zffn. 
Op  de  plaatsen,  waar  zich  water  verzam^ 
ontstaat  in  de  Sahara  eene  oase;  zelfs  in  het 
barste  zand  roept  duurzame  vochtigheid  er 
een  weligen  pUmtengroei  te  voorsc^fn.  Men 
«nderscheldt  verschillenden  soorten  van  oasen, 
naar  gelang  z0  van  nature  of  kunstmatig 
worden  beqnroeid.  De  eerstgenoemde  soort 
«plltst  men  weder  in  zoodanige,  die  door 
bovenaardseh  of  onderaardseh  stroomend  water 
«ntstaan.  Tot  die  met  bovenaardseh  stroomend 
water  behoort  de  oase  der  Wadi  Dra  (in  het 
sttiden  van  Ifaroeco),  welke  haren  oorsprong 
verschuldigd  is  aan  de  Drarivier,  en  de  oaeea 
van  Opper-Tailelt,  bevochtigd  door  de  Sis,— 
en  tot  die  met  onderaardseh  stroomend  water 
de  oase  van  het  eigenlQke  Tftiilelt,ten  zuiden 
van  Ertib,  de  meeste  oasen  in  het  noorden 
van  Toeat  en  ondersoheidene  kMnere  ten 
zuiden  van  het  Atlasgebergte.  De  kunst- 
matig besproeide  zQn  die,  waar  bet  water 
alet  zeer  ^Hep  in  den  bodem  verborgen  is, 
soodat  het  daarait  kan  wordea  opgehaald, 
bf|v.  de  oase  Kaoear  en  een  gedeelte  van 
Fessan,  de  oasen  van  Soef  en  TidikeK.  Het 
woord  ffOase"  is  er  aan  de  inboorlingen  on- 
bekend, zg  geven   daaraan  den  Arabisehen 


van  n^n  (bron).'' Eene  diepe  bron  noemt 
men  „X^."'  In  de  geheele  Sahara  vindt  men 
geene  enkele  rivierbedding,  welke  aanhoudend 
van  bovenaardseh  water  voorzien  is.  Ook  de 
Dra  in  het  zuiden  van  Maroceo  bereikt  slechts 
zelden  de  zee,  maar  onder  de  aarde  stroomt 
z|t  steeds  voort  De  naam  van  eene  rivier- 
bedding is  ffWadi"  en  van  eene  rivier  „irhar- 
har'*.  OpmerkelQk  is  de  aanzienlVke  menigte 
van  meren  in  de  Sahara,  niet  alleen  in  de 
laagste  gedeelten,  maar  ook  op  de  hoogvlakten. 
Hier  moet  een  onderaardsche  watertoevow 
aanzieniyk  wezen  om  bQ  de  gestadige  ver- 
damping der  meren  het  uitdrogen  te  verhoeden. 
De  bodem  van  uitgedroogde  meren  draagt 
den  naam  van  use&itl^'*;  gewoonltfk  is  deze 
een  moeras  met  eene  zouUievattende  hoven- 
korst 

In  de  Sahara  heerscht  de  oostpassaat,  die 
geene  vochtigheid  aanbrengt  en  slechts  zelden 
vervangen  wordt  door  een  zuideiyken  wind, 
die  zioh  in  ItaliS  onder  den  naam  van  sirocco 
en  in  de  Alpen  onder  dien  van  f&n  doet 
kennen.  Ten  gevolge  der  droge  lucht  ver- 
toonen  er  zich  ele^rische  versch0nselen  in 
den  dampkring,  inzonderheid  het  weerlicht 
BQ  vi^komene  windstilte  is  de  lucht  er  on- 
gemeen doorsehOnend,  en  luchtspiegelingen 
komen  er  dikwUls  voor.  De  stand  van  den 
barometer  is  er  niet  zeer  veruiderl(jk,  doch 
die  van  den  thermometer  des  te  meer.  Deze 
laatste  kan  in  ieder  jaargetVde  op  éen  dag 
wel  eens  20°  O.  dalen  of  Uimmen.  In  Fezaaa 
neemt  men  in  den  winter  wel  eens  —  8°  O. 
waar,  en  op  denseliden  dag  in  de  schaduw  + 
20°  O.  De  felste  koude  kaa  er  tot  —  4°  C. 
dalea,  en  de  grootste  hitte,  byv.  in  Kaoear, 
namiddags  in  de  schadaw  zelfii  tot  meer  dan 
+  50°  C.  klimmen. 

De  Sahara  verschaft  aan  slechts  weinig 
dieren  een  voldoend  voedsel,  maar  men  sMene 
niet,  dat  er  onmetelOke  vlakten  gevonden 
worden,  waar  naaweiUks  eea  graiije  groeit. 
Moge  de  plantengroei  ook  ontbreken  in  de 
steenachtige  hammada  «i  in  de  dninen  van 
Areg,  overal,  waar  zich  wadi's  bevindea,  ver- 
toonen  sieh  ook  gewassen,  al  is  de  verschei- 
denheid van  deae  niet  groot  De  Sahara  is 
het  vaderland  der  dadelpalmen,  die  er  diehte 
wonden  vormen  en  op  eilanden  in  den  oceaan 
geigken.  Alleen  op  het  groote  gebied  der 
woestlfn  (met  ArabUS  en  het  land  tot  aan  de 
Indns)  komt  de  dadel  tot  rQpheid.  Voorts 
heeft  men  er  een  dwergpalm  (HTphaene  Ar* 
gun),  maar  dan  ook  slechts  eenige  nüasoea's 
en  de  Taauurix  gallica,  welke  tot  de  boomea 
kunnen  gerekend  worden.  Op  die  gedeelten 
van  den  bodem,  welke  geen  zont  bevatten, 
vindt  men  wVders  eenige  bladerlooie  heester- 
gewassen  (Beiaaia,  CalUgonnm,  Ephedra),  en 
op  den  natriamhoadenden  groad  vertooaea  ^eh 
de  Halophjrten;  onder  deze  heeft  menMader- 
looze  sapplanten  (Haloenemam,  Artbeeaemam). 
Planten  met  sappige  bladeren  groeien  er  voorts 
op  een  met  zont  beswangerden  bodem,  als- 
mede SahKiMn,  ZygophylMn  en  Staticefin. 
De  grassen  der  Sahara  komen  gsdeefteli^ 
overeen  met  die  der  Asistisohe  steppcL  en 
sommige  groeien  op  pollen.  De  dikke  halmen 
eener  Stipaeee  (Arislida  pangens)  bereiken  er 
eene  hoogte  van  2  Ned.  el  en  versehaflto  een 
goed    voedsel  aan  het  kameel  Merkwaardig 


172 


SAHABA. 


sgn  er  de  roos  van  Jerieho  (Anastatlea 
hieroohantica)  en  het  eetbare  mannamoi 
(Rumelia  escnlenta),  hetwelk  door  den  storm 
wordt  losgerokt  van  den  grond  en  elders  in 
Udne  linkjes  als  een  mannaregen  nedervalt 
De  meeste  heesters  en  halfbeesters  zQn  er 
▼an  doornen  voonien  en  de  bollen  der  bol- 
gewassen  blOren  er  leer  klein.  Het  aantal 
planten,  dat  in  de  AlgerQnsehe  Sahara  te  hnis 
beho<Mrt,  wordt  geschat  op  TÜfhonderd. 

In  het  noorden  der  Sahara  heeft  men  de 
dieren  van  Oost- Afrika,  en  in  het  iniden  der 
Sahara  die  van  Zoid-Afrika.  Deie  twee  gewesten 
sffn  ongeveer  door  den  keerkring  geseheiden. 
Groote  roofdieren,  bQT.  leeuwen,  loekt  men 
in  het  midden  der  Sahara  te  vergeeft.  Onder 
de  vogels  is  er  de  struisvogel  de  merkwaar- 
digste, terwQl  het  éenbaltig  kameel,  hetmnd, 
het  paard,  de  geit  en  het  schai^  er  de  tamme 
dieren  vertegenwoordigen.  Tot  de  deUMoffen 
behooren  er  kenkensost,  salpeter,  natron, 
aluin,  antimoninm  en  tliererts. 

De  bevolking  der  Sahara  behoort  in  het 
algemeen  tot  den  stam  der  Berbers.  De  Ara- 
bieren hebben  er  hunne  taal  gebracht,  maar 
zich  tevens  met  de  Bert>ers  vermengd.  De 
Berbers  van  den  Atlantischen  Oceaan  ten 
westen  tot  aan  Toeat  en  Timboekloe  noemt 
men  Mooren,  en  deie  zt|n  niet  leMen  met 
Negers  vermengd.  Voorts  heeft  men  er  de 
Toearegs  ten  getale  van  150-  tot  SOOOOO, 
wier  oostelQke  grens  ongeveer  samenvalt  met 
den  groeten  Karavanenweg  van  Tripoli  naar 
Koeka.  Daarop  volgen  de  Tibboe,  die  onge- 
veer het  midden  houden  tusschen  de  Berbers 
en  de  Negers.  WHders  heeft  men  er  Israëlieten 
(meestal  in  de  oasen  gevestigde  kooplieden) 
en  Negers.  Het  aantal  bewoners  der  Sahara 
wordt  'geschat  op  4  millioen.  ZQ  houden  zich 
voomamelUk  bezig  met  veeteelt  en  handel  en 
behooren  ^|na  allen  tot  de  zwervende  volken. 

De  Grieken  waren  met  de  Sahara,  welke 
z9  de  woesttfn  (''EpmioQ)  noemden,  weinig 
bekend.  In  ouden  tyd  wilde  men  niet  gelooven, 
dat  zieh  in  het  binnenbmd  van  Libye  bewoon- 
bare oorden  bevonden,  en  eerst  JStródotm 
vernam  van  jBUarokm^  den  hoogepriester  van 
den  tempel  van  Ammon,  dat  6  jongelingen 
door  de  woestgn  getogen  waren  — vermo^e- 
Ifk  de  eerste  kwravaan,  die  in  den  Soedan 
doordrong.  De  Garthagers  onderhielden  hoogst 
waarschQniyk  met  de  Aethiopi6rs  een  druk 
handeteverkeer.  Toen  voorts  de  Romeinen  de 
noordkust  van  Afrika  veroverd  hadden,  aochten 
z9  hunne  heerschappH  zoo  ver  mogel^k  in  bet 
binnenland  uit  te  strekken,  ja,  volgens  den 
reiawtfner  van  FmUm^êr  hadden  zQ  een  kara- 
vanenweg, die  ziüdwaarts  liep  tot  aan  het 
hedendai^ische  Agades.  Later  namen  de  Ara- 
bieren den  noordelVken  zoom  van  Afrüui  in 
bezit  en  brachten  den  Islam  aan  hetgeheele 
woestyngewest  en  hunne  taal  tot  aan  den 
Soedan  en  Senegal.  Door  hunne  reizigers, 
Lêo  Aflrioomu  en  Ibm  Boioeiaj  werden  de 
binnenlaaden  der  Sahaia  nader  bekend,  ter- 
wVl  de  nasporingen  der  Europeanen  eerst  in 
da  voorgaande  eeuw  een  aanvang  namen.  De 
beste  berichten  zQn  nog  geen  vflftig  jaar  oud, 
In  het  westeigk  gedeelte  reisden  Poim^  (1860) 
en  VUimiU  (1800),  beiden  Franaehen,  en  in 
1828  reisde  B^ni  Cmüi  van  Timboektoe  naar 
IdbüPoeoo.  De  landen  fai  het  zuiden  van  Itfa- 


roeco  (Toeat)  werden  bezocht  door  BMfSf 
en  die  in  het  zuiden  van  AlgériS  door  Duve^rimr 
en  in  1875  door  Loftgécm,  Over  hetmiddenste 
gedeelte  werd  licht  verspreid  door  de  merk* 
waardige  expeditie  van  XieAorcIfmi,  Barik  en 
Ooêfwfff,  —  over  de  Tibboelanden  door  JTocA* 
%a2,  —  en  over  de  Ubysche  woestVn  door 
BoUfs.  In  den  jongsten  ttfd  heeft  men  velerlei 
ontwerpen  gemaakt,  om  van  de  groote  opper- 
^akte  partg  te  trekken  ten  nutte  der  mensch- 
h^d,  ja,  zelfr  om  haar  in  eene  uitgestrekte 
binnenzee  te  herseheppen,  *t  geen  eehtw  alleen 
uitvoerbaar  zon  wezen  in  de  laagste  gedeelten. 
Anderen  wilden  er  spoorwegen  aanleggen, 
btjr.  Boklfs  van  Tripoli  naar  Koeka.  Intu»- 
schen  zQu  daarbV  de  hitte,  het  gebrek  aan 
water,  de  zandduinen  en  de  vtfandige  gerind- 
beid  der  inboorlingen  zeer  groote  bezwaren, 
zoodat  men  zich  voor  *s  hands  met  de  oude 
karavanenwegen  zal  moeten  vergenoegen.  De 
handel  is  er  zeer  levendig  en  tostaat  in  het 
omruilen  van  vee  en  zout  tegen  stofgoud, 
slaven,  ivoor  en  graan,  in  het  bezit  van  de 
bewoners  der  Nigerlanden.  Steeds  brengen  de 
bewoners  der  Sahara  goud,  ivoor,  aluin,  gom, 
struisvederen  enz.  naar  de  kust  van  den  At- 
lantischen Oceaan  en  van  de  Middellandsehe 
Zee,  vanwaar  zQ  zich  wapens,  buskruit  en 
kleederen  verschaifen.  In  het  oostelOk  gedeelte 
is  de  handel  minder  levendig,  omdat  de  be- 
woners er  door  de  Libysche  woest||n  van  de 
N011anden  gescheiden  st|n.  Intuaschen  staan 
zQ  in  verband  met  hunne  westelOke  naburen 
door  den  weg,  die  van  Wadai  over  Borgoe 
en  TibOLti  naar  Fezzan  loopt,  waar  hg  zich 
met  den  groeten  eentraalweg  der  Sahara  ver- 
eenigt.  Laatstgenoemde  neemt  een  aanvangt 
aan  de  Ifiddellandsche  Zee  bg  Tripoli  en 
loopt  over  Moerzoek  in  Fezzan  en  over  BUma 
en  Kaoear  naar  Koeka  aan  het  Tsadmeer.  Een 
andere  hoofdweg  loopt  van  Moerzoek  west- 
waarts naar  Ghat  en  dan  zuidwaarts  naar 
Agades,  vanwaar  zich  onderscheidene  wegenr 
tot  in  het  hart  van  den  Soedan  lütstrelLken, 
(naar  Gagho,  Woemo,  Sokoto  en  Kano).  Uit 
Algérië  loopt  een  handelsweg  naar  TimlKMk- 
toe,  over  (ïardiüa  en  El  Ckilea,  naar  Toeat 
en  verder  naar  Mabroek  aan  de  Niger.  In  het 
westen  der  Sahara  heeft  men  een  karavanen- 
weg  van  de  Senegal  naar  Zuid-llarocoo.  Al- 
gétié  en  Senegambië  zoeken  langs  karavaan- 
en  waterwegen  om  strQd  zich  meester  te 
maken  van  den  handel  der  Sahara. 

In  den  jongsten  ttfd  zQu  reeds  pogingen  aan- 
gewend, om  een  spoorweg  door  de  Sahara  te 
leggen,  ten  einde  de  noordkust  van  Afrika 
met  de  vruchtbare  landen  van  den  Soedan 
te  verbinden.  Deze  aanleg  heeft  echter  in  den 
barren  bodem,  het  heete  klimaat  en  de  vüan- 
deigke  gezindheid  der  inboorlingen  schier 
onoverkomemke  bezwaren.  Beeds  is  in  Egypte 
een  spoorweg  geopend  van  de  Midd^landsche 
Zee  naar  Sioet,  die  ongetwtffèld  tot  Khartoem, 
het  vereenigingspunt  van  'de  T^^tte  en  Blauwe 
Ngi,  zal  worden  verlengd.  Vooral  hebben  zich 
in  FrankrQk  BtipMekel,  JPitml  SoMUêty  Ltmymm 
en  Jkh$$e  beQvord,  om  eene  spoorwegMMi  vftn 
Algérië  over  Timboektoe  naar  Sene^unbi^ 
aan  te  bevelen  en  de  genoemde  zwarigheden 
ais  niet  onoverkomeltk  voor  te  stellen.  Daar- 
entegen heeft  RoUfk^  de  bekende  ontdek* 
kingsreisiger,  aan  een  spoorweg  van  Tripoll 


SiLHABA-SAINT-ANDBEWS. 


178 


Koeka  de  yoortLear  gegeren,  waarroor 
btf  gegronde  redenmi  sanToert  De  ingeniear 
JhÊpomeM  van  MontpéUier,  die  op  last  der 
Bfiigeeriog  in  1877  in  Algörië  Toorloopige 
^opnemingen  deed,  verklaarde  ^h  vóór  een 
«poorweg  vandaar  over  £1  Golea  naar  Toeat 
en  verder  naar  Timboektoe.  Op  dien  giond 
^rerd  door  het  ministerie  van  openbare  Wer- 
ken in  Frankryk  in  1879  een  crediet  van 
200000  francs  geopend  ten  behoeve  van  voor- 
bereidende werkiaamheden.  Voorts  werden 
verschillende  expeditidn  nitgeionden,  om  de 
beste  tracés  voor  een  spoorweg  in  het  zoiden 
van  Algörië  op  te  sporen,  waartoe  door  de 
Kamers  600000  francs  was  toegestaan.  Die 
van  den  ingeniear  Okoittf  bracht  den  weg  van 
Cl  Aghoeat  tot  aan  £1  Gtolea  lorgvnldig  in 
Icaart  en  ondenocht  het  gedeelte  naar  Insala 
in  Toeat.  £ene  tweede  onder  loitenant-kolonel 
MaiUn  had  in  last,  lich  van  Wargla  naar 
-het  gebied  der  Toearegs  te  begeven,  om  in  de 
richting  naar  Ahagar  een  weg  te  zoeken,  maar 
èt  keerde  tenig  wegens  de  moeilOkheden , 
die  zich  dasrbU  voordeden. 

Inmiddels  heeft  men  zich  met  het  onderzoe- 
ken dier  plannen  tot  het  noorden  der  Sahara 
moeten  b^^en,  en  het  is  ook  niet  waarsohUn- 
IQk,  dat  een  spoorweg  door  de  eigenlSke 
woestijn  van  de  Senegal  naar  de  Niger,  voor 
«erst  tot  stand  aal  komen.  Terecht  vraagt 
M<are  Mamrd,  of  een  spoorweg  langs  de  Sene- 
gal tot  aan  de  Feioewatervallen  eenig  not 
aal  aanbrengen,  terwQl  h0  het  als  eene  groote 
dwaasheid  beschouwt,  een  spoorweg  van  St 
LooiB  naar  Bakel,  van  Bakel  naar  Medina  en 
van  Medina  naar  Timboektoe  aan  te  leggen, 
daar  hQ  onmogelftk  eene  biliyke  rente  kan 
oplevOTen. 

Saïd  of  St  Said  is  de  Arabische  naam  van 
OpperËgypte.  Zie  onder  JB^iê, 

SaM-Pafióa  (Mohammed),  <mderkoning  van 
£S7Ptc,  geboren  in  1822,  was  de  vierde  zoon 
van  MAtmêd  Mi  en  de  opvolger  van  z|tn 
neef  Ahbas-Fa^a.  HU  kwam  den  14den  Jali 
1854  aan  het  bewind,  schafte  eenige  drukkende 
monopoliën  af  en  beperkte  den  slavenhandeL 
In  het  algemeen  doorzag  hU  met  schranderen 
blik  de  belangen  van  ayn  herland,  was  zeer 
verdraagzaam  Jegens  beladers  van  andere  kerk- 
genootschappen en  vermaakte  zich  wel  eens 
maanden  lang  met  de  exercitiën  der  soldaten 
en  het  verzamelen  van  geld  voor  zyneenigen 
aoon.  Om  zich  zooveel  mogelUk  los  te  maken 
van  de  Porte,  vergunde  hQ  aan  Frankryk 
groeten  invloed  op  zQn  regeeringsbeleid  en 
l)evorderde  zoowel  den  aanleg  van  het  Suéa- 
kanaal  als  de  belangen  der  Fransche  expedi- 
tie tot  het  opsporen  van  de  bronnen  van  de 
Ntfl.  Zelft  volbracht  hy  in  Mei  1862  eenereis 
naar  Frankryk  en  overleed  den  18den  Janu- 
ari 1868. 

Saïd-Paeóa  (Mehemed),  bUgenaamd  KuU- 
fuk,  een  Tnrkseh  staatsman,  bevorderde  in 
1860  onder  FoeadFatfa  het  dempen  der  on- 
losten  in  Sjrië,  waarna  hem  de  waardi^eid 
van  Pa^a  werd  toegekend.  Daarna  trad  hg 
op  als  gouverneur  van  de  eilanden  van  den 
Archipel  en  van  Cjrpms  en  stond  bU  het  begin 
Tan  den  Russisch  Tnrksohen  Oorlog  (1877— 
1878)  aan  het  hoofd,  der  San^aks,  Toelt^a 
en  Timowa,  t^rwgi  hj|  deel  nam  aan  den  strQd. 
Ka  den  vrede  riep  Sultan  AhdodMamid  II 


hem  tot  het  secretariaat  van  zgn  Kabinet  en 
benoemde  hem  tot  lid  der  herv<Mrming8com- 
missie,  waarna  h0  met  Poifcfr-Pa^a  rondreisde 
ia  Klein  Azië.  In  1879  werd  hy  eerste  minister, 
doch  zyn  verzet  tegen  de  eisohen  van  Engeland 
kwam  hem  in  1880  op  het  verlies  van  zyne 
betrekking  te  staan.  Hy  slaagde  er  in  de  uit- 
eenioopende  gevoelens  over  de  grenzen  van 
Griekenland  en  Montenegro  tot  eenheid  te 
brengen  en  eene  schikking  te  treffra  met  de 
schuldeischers  van  den  Tnrkschen  Staat.  Door 
een  proces  tegen  de  moordenaars  yan  Sultan 
Abdod-Aiit  wist  hy  zyn  tegenstander  JfuOacl- 
JPa^a  uit  den  weg  te  ruimen.  Den  2den  Mei 
1882  ontving  hy  wederom  zyn  ontslag,  aan- 
vaardde in  Juli  nogmaals  de  portefeuille,  werd 
in  December  1882  grootvizier  en  bekleedde 
deze  betrekking  tot  in  den  herfot  van  1885. 

Saigoen,  sedert  1862  de  hoofdstad  der 
Fransche  kolonie  Cochinchina  in  Achter-Indië, 
is  tevens  de  belangrykste  plaats  voor  den 
Europeeschen  handel  tussohen  Singapore  en 
Hongkong.  Zy  ligt  op  de  delta  der  Saigoen- 
riviar,  96  Ned.  myi  van  de  zee,  maar  is  ge- 
durende den  vloed  toegankeiyk  voor  zeeschepen 
en  bezit  eene  seheepstimmerwerf.  een  taig- 
huis,  eene  kerk,  scholen,  onderscheidene  regee- 
ringsgebouwen  en  telt  15000  en  met  de 
naburige  Ohineezenwyk  Cholen  ongeveer 
50000  inwoners.  De  Europeesche  wyk  is  regel- 
matig aangelegd  en  met  flraaie  huizen  vereerd. 
Deze  stad  is  eene  vryhavea,  en  het  voornaam^ 
ste  artikel  van  uitvoer  is  er  ryst 

Sailer  (Johan  Michaël),  een  B.  Katholiek 
godgeleerde^  geboren  den  17den  November 
1751  te  Aiesing  in  Opper-Beieren,  werd  in 
1770  Ud  van  de  Orde  der  Jezuïeten,  in  1784 
professor  te  Dlliingen,  in  1799  te  Ingolstadt, 
in  1800  te  Landshut,  in  1821  eerste  domcapi- 
tularis  te  Begensburg,  in  1822  coa^jntor  en 
vicaris-generaal  in  het  bisdom  Begensburg,  in 
825  domproost  der  hoofdkerk  en  in  1829 
bisscdiop  aldaar.  Hy  overleed  den  20sten  Mei 
1832.  Hy  is  de  stichter  en  vertegenwoordigd 
van  eene  zeer  gemoedeiyke  en  tevens  ver- 
draagzame richting  in  zyne  Kerk.  Zyne 
„SammUiche  Werke'*  zyn  in  1830—1842  in 
40  doelen  in  het  licht  verschenen. 

Saima,  een  fraai  Meer  met  talryke  eilan- 
den. Ugt  in  het  zuidoosteiyke  gedeelte  van 
Finland  en  heeft  eene  oppwvlakte  van  40  O 
geogr.  myi.  Het  ontvangt  binnen  zyne  rots^ 
achtige  oevers  het  water  van  onderscheidene 
Finlandsche  meren  en  heeft  zelf  langs  de 
Wnoxen,  die  wegens  hare  veelvuldige  water- 
vallen niet  bevaarbaar  is,  zyn  af  voer  naar  het 
Ladogameer.  Het  Saimakanaal  verbindt  het 
Meer  met  de  Finsche  Golf. 

Saint- Andrews,  eene  académiestad  ia 
het  Schotsche  graaftchap  Fife  en  aan  eene 
baai,  heeft  een  schilderachtig  voorkomen,  telt 
ruim  6000  inwoners  en  was  gernimen  tydde 
zetel  van  den  aartsbisschop  van  Schotland. 
De  hoofdkerk,  in  1169—1318  gebouwd,  was 
weleer  éen  van  de  prachtigsto  bedehuizen 
der  Christenen,  maar  werd  in  1559  door 
Protestantsche  dweepers  verwoest.  Naast  haren 
bouwval  verheft  zich  die  der  kerk  van  den 
heiligen  Mt^ulmê,  den  stichter  der  stad,  die 
er  in  de  9de  eeuw  met  het  gebeente  van  den 
heiligen  AMdreat  aan  wal  stapte  en  er  een 
klooster  deed  verryzen.  De  overbiyCBclen  van 


174 


SAINTANDBËWS-SAINT-DENIS. 


het  aftTtabiaaelioppeigk  paleis,  op  eeiie  alefle 
fotB  aan  lee  gelegen,  sQn  thans  een  laadmerk 
▼oor  de  sehippen.  Het  domkapittel  en  de 
ahdy  waren  in  het  beiit  van  TontelVke  in- 
komsten en  de  aldaar  in  1400  geplaatste  nnl- 
▼ersiteit  is  de  oudste  van  Schotland  en  eene 
der  ondste  van  noordeigk  Eoropa.  ZQ  bestaat 
ait  het  United  CoUege  en  het  8t  Ifary  CoUege 
en  heeft  18  hoogleeraren  en  ongeveer  160 
studenten.  In  de  kerk  deier  universiteit  pre- 
dikte w^eer  Jokn  Kmm,  Onder  de  overige 
inriehtingen  van  onderwQs  is  het  Madras- 
Gollege  de  merkwaardigste;  het  is  tegeiyk 
gymnasinm  en  hoogere  hurgerschool,  vraagt 
sleehts  een  gering  sehoolgeld  en  beschikt  over 
een  groot  aantal  beunen.  De  haven  der  stad 
is  van  weinig  beteekenis  en  wordt  enkel  door 
kustvaarders  en  visschers  gebruikt 

Saint- Amand,  sie  Arnmu^. 

Saint- Aulaire  (Louis  Clair  de  Beaupoil, 
graaf  de),  een  Fransch  staatsman  en  schrOver, 
geboren  den  9den  April  1778,  trad  in  1811 
als  kamerheer  in  dienst  van  JSf^paUom^  werd 
in  1812  prefect  van  het  departement  ICame  en 
in  1814  van  het  departement  Haute-Oaronne, 
maar  legde  die  betrekking  neder  bQ  den 
terugkeer  des  Keiners.  Na  de  Tweede  Restau- 
ratie tag  hg  ileh  benoemd  tot  lid  der  Kamer 
van  Afgevaardigden  en  voegde  lieh  bt)  de 
Doetrinairen.  In  1818  werd  h||  herbenoemd 
en  schaarde  aich  als  schoonsoon  van  doi 
Hertog  DeeoKêi  aan  de  sf|de  van  het  ministerie. 
In  1881  benoemde  LotUtw^k  FkUifë  hem  tot 
buitengewoon  gesant  te  Bome  en  in  1838  tot 
pair.  Daarop  werd  hg  ambassadeur  te  Weenen 
en  van  1840—1848  te  Londen,  totdat  de 
Februari-omwenteling  hem  beroofde  van  die 
betrekking.  HQ  overleed  den  12den  Januari 
1864.  HU  heeft  sioh  verdiensteigk  gemaakt 
door  het  schrgven  van  eene  „Histoire  de  la 
Fronde  (1827,  8  dln)"  en  is  deswege  tot  lid 
der  Académie  benoemd. 

Saint-Brieuo,  de  hoofdstad  vanhetFran- 
sehe  departement  Cdtes  dn  Nord,  ligt  aan  dè 
Oouet,  6  Ned.  mgi  van  haren  mond  en  alaoo 
van  den  Atlantischen  Oceaan,  voorts  aan  den 
Westerspoorweg,  en  is  de  letel  van  een  prefect, 
van  een  bisschop,  van  eenige  rechtbanken  en 
consulaten  ens.  Men  vindt  er  een  seminarium, 
een  lyceum,  eene  boekerg  met  27000  doelen, 
een  museum  voor  oudheidkunde,  een  voor 
natuurigke  historie,  onderscheidene  instellingen 
van  weldadigheid  en  omstreeks  16000  inwo- 
ners, die  zteh  vooral  met  Mriekwerk,  vis- 
scherg  en  handel  besig  houden.  Hare  haven- 
plaats  is  Le  Legué. 

Saint  Oloud,  een  sta^e  met  omstreeks 
4000  inwoners  in  het  Fransche  departement 
Seine  et  Oise  en  op  den  hooggdegen  oever 
der  Sdne,  Is  merkwaardig  wegens  het  aldaar 
in  1870  verwoeste  kasteel.  Dit  bestond  uit 
een  groot  hoofdgebouw  met  2  paviUoenen  en 
2  vleugels,  bevatte  prachtige  aaien  met  kost- 
bare kunstgewrochten  en  eene  bibliotheek 
met  12000  deelen  en  was  omringd  door  een 
groot  park  met  waterwerken.  Het  werd  door 
Hertog  FkU^pê  vam  OrUcmê^  een  broeder  van 
Lodewijk  XIV  gebouwd  en  later  door  Jf«rJ0 
AmUmett9  vergroot  Aldaar  werd  den  18den 
Mei  1804  door  Napoleon  I  het  keiierrgk  af- 
gekondigd, en  NofoUon  III  onderteekende 
er    in    Juli  1870  de  oorlogsverklaring  aan 


Fnrisea.  In  dien  oorlog  werd  op  den  ISdea 
October  1870  het  kasteel  door  de  Franschea 
uit  het  fort  op  den  Mont  Yalérlen  noo  hevig 
gebombardeerd,  dat  het  eerlang  in  bnund 
stond  en  verwoest  werd.  Een  groot  gedeelle 
der  kuastgewrochten  en  de  boekerg  ign 
echter  gedurende  dat  bombardement  door  de 
Duitschers  naar  Versailles  overgebracht. 

Saint-Oyr  is  de  naam  van  een  luurteel 
en  dorp  bg  Versailles  in  het  Fransche  depar- 
tement SeIne  et  Oise,  aan  den  spoorweg  van 
Pargs  naar  QraaviUe.  Hier  stichtte  Lodêtd^k 
XIV^  op  veraoek  van  madame  dé  Mainimom^ 
eene  kostschool  voor  jonge  Juffrouwen.  Later 
werd  deae  inrichting  herschapen  in  een  hos- 
pitaal en  ia  1808  in  eene  militaire  school,  die 
thans  nog  bestaat  en  gemiddeld  300  leerlin- 
gen telt 

Saint-Oyr  (Laurent),  graaf  ^osmoM, maar- 
schalk van  Frankrgk,  g^ren  te  Toni  den 
16den  April  1764,  was  eerst  miniatuurschilder 
en  vertrok  in  1782  naar  Bome,  maar  trad 
bg  den  aanvang  der  Bevolutie  in  Franschea 
dienst,  werd  in  1794  divisie-generaal  en  voerde 
als  soodanig  bevel  in  Holland  en  ItaU6.  Wel 
moest  hg  in  1799  agn  ontslag  nemen,  maar 
Kapolmm  I  plaatste  hem  weder  aan  het  hoofd 
eener  divisie  in  Italifi,  daarna  in  Dnitschland, 
benoemde  hem  in  1801  tot  staatsraad  en  tot 
geaant  in  Spai^e  en  in  1803  tot  opperbevel- 
hebber van  het  oceupatleleger  te  Napels,  in 
1804  tot  chef  der  kurassiers  en  in  1806  tot 
grootoffider  van  het  Legioen  van  Eer.  Hg 
verkreeg  daarop  onder  Jfiw«^Mi  een  komnumdo 
in  Opper  Italië,  bestuurde  de  belegering  van 
Venetië,  beaette  in  1806  Napels,  woonde  de 
veldslagen  in  Pruisen  en  Polen  bg,  werd  ia 

1807  gouverneur  van   Warschau,  voerde  in 

1808  bevel  over  het  7de  legerkorps  in  Cata- 
lonië,  moest  wegens  de  rampspoedige  belege- 
ring van  (}erona  het  kommando  nederieggen 
en  werd  eerst  in  1812  weder  in  de  gelederen 
geroepen.  Hg  streed  aan  het  hoofd  van  het 
9de  armeekorps  tegen  Wihifmuitm  aan  de 
Duna,  onderscheidde  aich  bg  Polosk  en  aag 
aich  tot  maarschalk  benoemd.  In  1813  voerde 
hg  bevel  over  het  14de  armeekorps  bg  Dresden, 
werd  er  gouverneur,  d^^iituleerde  den  Uden 
November  van  dat  Jaar  en  werd  met  de  be- 
aetting  krggsgevaagen  en  naar  Hongarge  ge- 
bracht Na  den  val  van  KamoUom  keerde  hg 
terug  naar  Pargs,  werd  pair  van  Frankrgk 
en  ontving  het  kommandeurskruis  van  den 
H.  Lodewgk.  Bg  de  terugkomst  van  NapoUom 
deed  hg  sgn  best,  om  de  beaetting  van 
Orlóans  getrouw  te  doen.bigven  aan  dea 
Koning,  maar  ontkwam  ter  nauwemood 
aan  de  handen  der  woedende  soldaten.  Nh  de 
Tweede  Bestanratie  werd  hg  minister  van 
Oorlog,  daarna  staatsraad,  in  1816  gouver- 
neur van  Straatsburg,  in  1816  bezitter  vaa 
het  grootkruis  der  Orde  van  den  H.  Lodewgk, 
in  1817  minister  van  Marine  en  vervolgens 
weder  minister  vaa  Oorlog.  Daar  hg  de  wg- 
siging  der  kieswet  afkeurde,  legde  hg  sgao 
betrekking  neder  en  overleed  den  17dea 
Maart  1830. 

Saint-Denia,  eene  arrondisnomentshoofd- 
stad  in  het  Fransche  departement  Seine,  ^ 
Ned.  mgi  tep  noorden  van  Pftrgs,  op  den 
rechter  oever  der  Seine  en  aan  hare^frivier 
de  Bouillon,  alsmede  aan  een  kanaal  en  aaa 


SAINT-DENIS^SAINTE^BEÜVE. 


175 


ées     K<KatoBpoorifeg,  telt  ongereer  41000 
tewaaezs  (1881)  en  besit,  behalTe  eene  groote 
BiemoMchool  met  460  leerlingen  (een  geBticht 
-vma    de    Orde  van  het  Legioen  Tan  Eer)  en 
te^Ske  €!üiiieken,  in  de  AbdQkerk  de  aloude 
iMgraai^laatfl  der  Koningen  van  Franlortlk.  In 
dat   prachtig  gebonw,  in  Bpitsboogetgi  opge- 
troklLeii,   met  2  torens,  Toorte  met  portalen, 
bogensaagen  enz.  reniierd,  ?indt  men  o.  a. 
de  praalgraven  Tan  Zodewijk  vam  Orléamêiden 
aoon    van   Kard   F)  en  raa  B0ne  genAlin 
VmUmtim  «o»  Müam,  van  Zodewijk  XII  en 
zgne    gemalin  AsÊina  vom  Bretagne  (Tan  Jmtm 
Jmgti    wX  Tonre),  Tan   Franë  I  (Tan  Pmtt^ 
Bcmiempê\  Tan  SÊménk  II  en  Tan  BQne  ge- 
maHn   CaUÊrma  dtf  JfaeUoi  (Tan  ^wmanm  Füom)^ 
Tan  Koning  DagobêH  ens.  In  hetgebeel  waren 
er  bV  den  aanTang  der  BeTOlntie  25  Koningen 
vaa  Frankrflk,  10  Koninginnen  en  84  Prinsen 
en  Prinaemen  ter  aarde  besteld.  Andere  merk- 
TTaardige  gebouwen  te  SaintDenis  zQn:  de 
aieuTTe  kerk,  in  1867  TOltooid,  de  Toormalige 
abdQ   en  de  belde  hangende  bmggen,  welke 
de  stad  in  Terband  brengen  met  den  anderen 
oever  der  Seine  en  met  het  eiland  St.  Denis. 
De  Btad  ontleent  haren  naam  aan  den  Heili- 
gen Diomgmu^  die   in  273  als  martelaar  op 
den  Montmartre  te  ParOs  onthoofd  werd  en 
toen  Tolgens    de   legende    z||n  afgehouwen 
booAl  in  de  handen  nam  en  er  mede  TOortUep, 
door     engelen  Tergeaeld,  tot  aan  het  dorp 
Gatnliaonm,    het    hedendaagsche    St.  Denis, 
waar  hQ  in  eene  kapel  begraTon  werd.  Daar 
deed   Koning  Dagobirt^  een  zoon  Tan  Chlota- 
firn  II,  in  680  eene  prachtige  kerk  Torrgaen 
(later  onder  Lodew^k  VII,  geheel  Terbonwd) 
en  hQ  itishtte  er  eene  abdQ,  die  door  schen- 
kingen  soo    rQk  werd,  dat  onderscheidene 
Koningen  Tan  FranlLrijk  zich  abten  Tan  St 
Denis  noemden.    De   Termaarde   oriflamme. 
eene  drleslippige  roode  Tlag,  was  het  Taande! 
der  abten  Tan  St.  Denis    er  „Montjoie  de 
St  Denis"  de  wapenkreet  der  Fransche  rid- 
ders. Nadat  Lodew^k  de  ffeüigê  er  het  OTor- 
sehot  Tan  al  z|fne  Toorgangers  liad  doen  bV- 
zetten,  bleef  deze  abdtj  de  begraafplaats  Tan 
al  de  Koningen  Tan  Fnuikr|jk.lntn8schen  had 
zfl  gednrig  Teel  te  igden  Tan  de  Engelsohen 
en  Tan  de  Hogeaoten,  en  deze  laatsten  behaal- 
den er  onder  Otmdé  en  CcHiffny  den  lOdenNo- 
Tember  1567  eene  belangrijke  OTerwinning. 
De  abt  Tan  St  Denis  genoot  steeds  aanmer* 
iMlSke  Toorrechten :  hQ  was  lid  Tan  het  Par- 
lement, bezat  rechtq>raak  in  geesteiyke  en 
wereldlfke  zaken  OTer  de  stad  en  haar  ge- 
bied, alsmede  het  muntrecht,  en  kon  gemUie 
Terleenen  aan  Teroordeelden.  YreeselOk  werd 
echter  de  abdQ  mishandeld  tQdens  de  BeTO- 
lutie.  Niet  alleen  werden  de  standbeelden  der 
Heiligen  en  Koningen  aan  den  Ingang  der 
kerk  ontlioofd   en  de  oudheden  en  kostbaar- 
heden   geroofd    en    Tomield,    maar  ook  in 
Augustus  en  October  1798  op  last  der  Natio- 
nale CkmTentie  al  de  l||ken  en  beenderen  der 
Koningen  opgegraTon  en  in  twee  kalkgrocTon 
bedolTMi,  waarna  hunne  looden  doodldsten  en 
ook  het  looden  kerkdak  Tersmolten  werden. 
In  1806  herstelde  Napoleon  I  het  kapittel  Tan 
St  Denis  en  bestemde  de  kerk  tot  begraaf- 
plaats der  Keizers  Tan  Frankrtfk.  Na  1816 
CTenwel  sloegen  de  Bourhom$  met  kracht  de 
handen  aan  het  werk :  de  beenderen  werden 


irit  de  kalkgrooTen  gehaald  en  ook  de  OTor- 
bigflwlen  Tan  Lodemyk  XVI  en  Tan  Jforw 
Awteümtie  opgegraTon  en  te  St  Dmis  bOgeaet, 

—  Toorts  de  gedenkteekens  en  praalgraTen 
Tümieuwd  en  Telekunstgewroehten  uit  andere 
kerken  Tan  FrankrUk  derwaarts  OTcrgebracht 
Sedert  1840  Mgt  de  stad  binnen  denloiagder 
Testingwerken  Tan  Parys  en  is  door  onder- 
seheidene  forten  omringd,  zoodat  z|f  in  het 
begin  Tan  1871  door  de  Pruisen  werd  gebom- 
bardeerd en  Teel  schade  leed.  Kort  daarna 
werd  ztl  door  Duitsohe  troepen  bezet  en  bleef 
tot  October   1871  in  handen  Tan  deuTOand. 

—  Den  naam  Tan  St.  Denis  draagt  ook  een 
dorp  in  Henegouwen,  waar  den  14den  Au- 
gustus 1678  de  Nederland^s  onder  Prins 
Wülem  III  eene  OTerwinning  behaalden  op  de 
Franschen  onder  den  maarM^ialk  de  Luxtm- 
hourg^  —  alsmede  de  hoofdstad  Tan  hetFian- 
sche  eiland  Beunion,  welke  86000  inwoners 
telt 

Sainte-BeuTe  (Cliarles  Augustin),  een. 
verdienstelOk  Fransch  schr||Ter  en  Termaard 
criticus,  die  op  het  gebied  der  letterkundige 
„essays"  in  FrankrQk  de  eerste  plaats  be- 
kleedt, werd  geboren  te  Bonlogne  sur  Mer 
den  28sten  December  1804,  ontTlng  zQne  op- 
leiding aan  het  College  Charlemagne  te  Par||s, 
studeerde  in  de  geneeskunde  en  hield  zich 
reeds  als  student  met  letterkundigen  arbdd 
bezig,  bQ  welke  hfl  zich  eerlang  uitslaitend 
bepaalde.  HQ  was  een  tJTerig  Toorstander  der 
romantiek,  zooals  blflkt  uit  stfn  roman:  „Jo- 
sèphe  Delorme  (1829)'*,  —  uit  den  dichtbun- 
del: „Consolations  (1830;  2de  druk  1868)**,— 
en  lüt  zQu  „Tableau  historique  et  eritique  de 
la  poésie  Fran^aise  du  XYI  siècle  (1828)**, 
TerT<^gens  uitgebreid  tot  2  doelen  met  gewy- 
zigden  titel  (1840;  2de  druk,  1876).  Later 
OTenwel  heeft  h0  de  romantische  school  Tor- 
laten.  In  1860  werd  hQ  conserTStor  der  Bi- 
bliothöque  Mazarin  en  in  1848  lid  der  Acadé- 
mie. Toen  ^<i»iN>2Mm ///zich  Tan  den  Keizertg- 
ken  zetel  had  meester  gemaakt,  Tond  h0  in  Samte- 
Bemve  een  0Terig  medewerker  aan  den  „Moni- 
teur**.  Sawte-Bemüe  werd  professor  in  de  LatQn- 
sche  poSzO  aan  het  College  de  France,  maar  de 
Bepublikeinschgezinde  studenten  maakten  het 
hem  onmogeigk,  coUegie  te  gOTcn.  Nu  zaghü 
zich  korten  ttfd  geplaatst  aan  de  Ecole  nor- 
male, en  in  1866  benoemde  de  Keizer  hem 
tot  senator.  HQ  OTcrleed  den  ISden  Cctober 
1869.  Z|jne  uitstekende  opstellen  zün  meestal 
Terschenen  in  dagbladen,  nameltk  als  feuille- 
ton in  den  ,,Constitutionner*,  den  „Moniteur'* 
en  den  „Temps**,  en  in  tydschriften,  zooals: 
de  „ReTue  de  Paris**  en  de  „RoTue  des  Deux 
Mondes**,  doch  werden  ook  afkonderigk  uit- 
gegOTon  als:  „Causeries  de  lundi (1851— 1861, 
5  dln)**  en  „NouTcauz  hmdis  (1863—1869, 11 
dln)**.  Daaraan  zün  de  „Galérie  des  femmes 
celèbres  (1858  en  1854)**  en  de  „Portraits 
littéraires**  meerendeels  ontleend.  Tot  derge- 
10ke  Tcrzameling  behooren  ook :  de  „Portraita 
contemperains  (1847,  3  dln,  3de  druk,  1869, 
2  dln)**  en  de  „Portraits  de  femmes  (1844; 
2de  druk,  1845)**.  ZQn  roman :  „Yolupté  (1885, 
9de  druk,  1877)**  Tindt  nog  altQd  Tole  lezers. 
Voorts  schreef  hQ:  „Histoire  du  Port  Boyal 
(1840—1848,  3  dln ;  2de  druk,  1860, 5  dln)**,  — 
„Chateaubriand  et  sou  groupe  littéraire  (1860, 
2  dln ;  3de  druk,  1878)**,  —  „Etudes  sur  Chrimm 


176 


SAINTE-BEÜVE— SAINTEVEBMONT. 


(1868)**,  —  ,»Le  génénl  Jomini  (1869)",  — 
^TaUeynuid  (1870)",  —  „Madame  Deibordet 
Yalnuwe,  sa  yie,  sa  correspondanoe  etc.  (1870)**, 
—  „ProndhOD,  sa  vie  et  sa  Gorrespendanoe 
(1870)",  —  ea  „Etades  sur  VirgUe  et  Qaiate 
de  Smyne  (1857,  2de  dnik,  1870)*'. 

Sainte-Claire  Deville.  Onder  draeii 
Daam  rermelden  wt): 

Okarlei  ScntUe-dakê  DniUe^  een  verdienste- 
10k  FnmBch  geoloog  en  meteoroloog  en  gebo- 
ren op  het  eiland  St  Thomas  den  26sten 
Febroarl  1814.  Hg  beaooht  de  éeole^des  mines 
te  Parus,  volbracht  wetenschi^pemke  reizen 
en  werd  in  1857  lid  der  Académie,  daarna 
voorsitter  van  het  Meteorologisch  Glenootschap 
en  in  1872  inspectenr-g^enud  van  alle  mete- 
orologische stations  in  Franlaük.  HQ  overleed 
te  Partfs  den  lOden  October  1876.  Van  sgne 
geschriften  noemen  wl):  y,lE,tidM  góologiqnes 
sar  les  tles  deTénériffèet  de  Togo  (1846)**,^ 


„Voy 


géologiqae  auz  AntiUcs  et  aox  tles 


de  Tónóriffe  et  de  Togo  (1847)",  —  „Recher- 
ches sar  les  prindpaaz  phónomènes  de  mété- 
orologie et  de  physiqne  terrestre  aox  Antilies 
(1861)**,  —  en  „Sar  les  variations  périodiqnes 
de  la  temperatare  (1866)**. 

Mêmri  EMmmê  SmmU  Clairê  DwUU  een  oit- 
stekend  scheikandige.  geboren  den  Uden 
Maart  1818  op  St  Thomas.  HQ  stadeerde  ia 
Fraakrtjk  en  werd  in  1845  leeraar  te  Besan- 
9on  en  in  1851  professor  in  de  scbeikande 
aan  de  Ëcole  normale  en  aan  de  Sorbonne 
te  Parus.  Eerst  deed  hg  proeven  over  de 
harsen  en  bepaalde  zich  vervolgens  bQ  de 
anorganische  chemie.  HQ  ontdekte  in  1849 
het  salpetenaar  anhydride,  ondenocht  de 
koolzare  aoaten  der  metalen  en  vestigde  in 
1855  zgne  aandacht  op  het  alamininm.  In  dit 
Jaar  bracht  hg  de  eerste  alominiambaren  op 
de  tentoonstelling  te  Pargs.  Met  JTöUer  deed 
hg  proeven  omtrent  het  boriom  en  het  sili- 
otam,  en  met  Dèbray  volbracht  hg  een  merk- 
waardig onderaoek  omtrent  het  platina,  dat 
hg  met  halp  der  knalgasvlam  tot  smelting 
bracht  Met  Ocmtob  paste  hg  de  gevondene  nit- 
komsten  omtrent  het  alnminiam  ook  toe  op 
het  magnesiam  en  legde  alsoo  den  grondslag 
voor  de  magnesiamindastrie.  Van  groot  be- 
lang waren  voorts  sgne  ondersoeldi^pen  over 
de  dissioclaüe  van  scheikandige  verbindingen 
hg  een  hoogen  warmtegraad,  waarna  hg  lich 
besig  hield  met  eene  Csbriekmatige  voort- 
brenging van  snarstof.  Hg  schreef  o.  a.:  „De 
ralaminiam,  ses  propriétes  etc.  (1859)'*,  ^  en 
„Metallorgie  da  platina  etc.  (met  i>0&niy,  1868, 
2  dln)**.  Hg  overleed  te  Pargs  den  IstenJiUi 
1881. 

Bainte-Croix  of  Samia  CHm,  een  Deensch 
West-Indisch  eiland,  éen  der  Maagden-Eilan- 
den, heeft  eene  nitgebreidheid  van  nagenoeg 
4  O  geogr.  mgi  en  telt  ongeveer  23000  in- 
woners. Het  verheft  zich  in  het  noorden  tot  eene 
hoogte  van  352  Ned.  el,  is  ten  aaiden  en  ge- 
deelteigk  ten  noorden  door  koraalriffen  om- 
ringd en  levert  vooral  suiker  en  katoen.  De 
bossohen  zgn  er  aanmerkeigk  gedand.  De 
hoofdstad  is  ChristianstiUlt  aan  de  noordknst, 
met  eene  veilige  haven.  Dit  eiland  werd  door 
CMmmbui  op  zgn  tweeden  tocht  ontdekt,  kwam 
achtervolgens  in  het  bezit  van  Nederlanders, 
Engelschen  en  Spanjaarden,  voorts  in  1851  als 
Fransch  leengoed  in  dat  der  Ifalteeaer  ridders. 


en  werd  in  1783  door  Denemarken  gekocht 

Saint-Elme(Ida),  eene  bem^te  Fransehe 
schrgfeter  en  gelnkzoduter,  bekend  onder  den 
naam  van  La  Ooniemporavu  ^  was  geboren  in 
1778  te  Yalombrose,  werd  de  minnares  van 
onderscheidene  generaabi  van  NapoUom^  zoo- 
dat men  haar  „La  veave  de  la  grande  armee** 
noemde,  en  deed  in  1829—1880  eene  reis 
naar  het  Oosten.  Na  de  JnU-omwenteliag 
woonde  zg  te  Londen  en  overleed  in  1845  ii 
de  grootste  armoede  in  het  hospice  der  Ursa- 
linciinnen  te  BrosseL  Geroot  opzien  verwaten 
hare  „Mémoires  d*ane  contemporaine  (1827, 
8  dln;  2de  drnk,  1888)*',  waarin  zg  bgzonder- 
heden  mededeelt  over  de  voornaamste  pene- 
nen van  de  Bepabliek  en  van  het  Eenta 
Keizerrgk.  Voorts  schreef  zg:  „Les  soirees 
d*aatomme  (1827,  2  dln)*',  —  „La  contem- 
poraine en  Egypte  (1831,  6  dln;  3  druk, 
1833)**,  —  en  „Mille  et  nne  canseriea  (1884, 
2  din)**. 

Sninte-Marie  of  Natti  Boendk^  een  eiland 
aan  de  oostzgde  van  Madagascar,  behoort  se- 
dert 1820  aan  Frankrgk,  telt  op  16Vi  D 
geogr.  mgi  rnim  6000  inwoners  en  is  door 
een  smal  kanaal  van  Madagascar  gescheiden. 
Men  vindt  er  Port  Lonis  en  het  fortLooqaez. 

Saintes ,  eene  arrondissementshoofdstad  van 
het  Fransehe  departement  Charente  Infé- 
rieare,  ligt  aan  twee  spoorwegen  enteltbgna 
12000  (als  gemeente  bgna  16000)  inwoners. 
Men  heeft  er  eene  bibliotheek,  een  college, 
eenige  hospitalen  en  onderscheidene  Csbrieken. 
zg  is  het  oade  Mediolanam,  de  hoofdplaats  der 
Santonen.  Er  bestaat  nog  een  triomfboog  van 
Chrwmmiemê  en  men  vindt  er  de  overt>igfiBelen 
van  een  amphitheater  met  raimte  voor  20000 
personen,  van  eene  waterleiding,  van  baden 
en  Icanalen. 

Saint-Etieiine,  de  hoofdstad  van  het 
Fransehe  departement  Loire,  niet  ver  van  de 
Loire  aan  het  rivierlje  Forens  en  in  een  groot 
steenkolenbekken  gelegen,  behoort  tot  de  be- 
langrgkste  indastriesteden  des  lands,  is  on- 
regelmatig gebonwd,  heeft  een  somber  voor- 
komen, is  in  het  bezit  van  eenige  rechtbanken, 
van  een  hervormd  consistorie,  vaneenlyceam 
en  van  onderschddene  andere  inrichtingen  van 
onderwgs,  van  eene  boekerg  met  12  000  deelen, 
van  een  schoawbarg,  van  onderscheidene  ge- 
nootschappen en  telt  111000  inwoners  (1881). 
Het  vwm^de  steenkolenbekken  is  32  Ned. 
mgi  lang  en  8  Ned.  mgi  breed  en  levert  eene 
groote  hoeveelheid  nitmantende  steenkolen. 
Voorts  zgn  er  gzergietergen,  wapensmedergen, 
aan^enigke  wevergen  enz. 

Saint-Evremont  (Charles  Margaete  da 
St.  Denys,  seignear  de),  een  verdiensteigk 
Fransch  schrgver,  geboren  den  Isten  April 
1613  te  St  Denis  bg  Ck>nstance  (Normaadië), 
werd  opgevoed  door  de  Jezoïeten,  stadeerde  te 
Caen  en  te  Pargs  in  de  rechtsgeleerdheid,  trad 
daarop  in  krggsdienst,  streed  dapper  bg  Bocroi, 
Freibnrg  en  Nordlingen,  verdedigde  gednrende 
de  onlasten  der  Fronde  de  zaak  des  Konings 
en  zag  zich  in  1652  tot  veldmaarschalk  be- 
noemd. Een  satyrieke  brief  van  zgne  hand 
over  den  Vrede  der  Pyreneeën  en  over  Jftwana 
noodzaakte  hem  tot  de  vlaeht  naar  Holland , 
en  vanhier  begaf  hg  zich  in  1662  naar  Enge- 
land, waar  hg  zgne  dagen  doorbracht  aan  het 
Hof  en  den  298ten  December  1703  overleed. 


SAmr-EVBEMONT— SAINT-JOHN. 


177 


Op  latterkmidig  gebied  rervrierf  hQ  grooten 
lof  door  sgn  bigspel :  ,,Le8  académioieiiB  (1644)*'. 
Voorte  schreef  kg  gedichten,  fiibels,  brieven, 
aamenspraken,  wOsgeerlge  verhandelingen  ens. 
en  onderscheidde  zteh  door  zyne  gave  van 
opmerking  en  door  een  kearigen  stOl.  Zg 
frerden  venameld  uitgegeven  te  Londen  in 
1706  in  8  deelen. 

Saint-Félix  (Jnlee  de),  eigenigk  ¥ê/m 
4?AM0TmÊX^  een  Fransch  schrUver,  geboren 
in  1806  trad  eerat  op  met  „PoésieB  romaines 
(1880)**  en  leverde  vervolgens  eene  lange 
re^M  van  romans,  looals:  „Cléopatra,  reine 
d*Eg7pte  (1886,  2  dln)**,  —  „Les  nnits  de 
Bome  (1858;  2de  dmk,  1864)**,  —  „Scènes  de 
la  vie  de  gentilhomme  (1868)**,  —  en  „Les 
eousines  de  Satan  (1868)**.  Ook  schreef  hQ: 
JLe  Bh6ne  et  la  mer  (1846)**,  —  „Lestribons 
(1842)**,  —  „Histdre  de  Napoléon  II,  rol  de 
Bome  (1858)**,  •—  en  „Les  aventores  de  Ca- 
gUoatro  (1854)**.  Htj  was  geplaatst  bfl  de 
commissie  voor  de  censnnr  bQ  het  departe- 
ment van  Binnenlandsohe  Zaken  en  overleed 
in  1874. 

Saint-Genois  (Jnles  Lndger  Dominiqae 
Ghislain,  baron  de),  geboren  den  228ten  ICaart 
1818  te  St  Qointens-Lenneck  in  de  Belgisohe 
provincie  Znid-Brabant,  stadeerde  te  Mechelen 
en  te  Gent  in  de  letteren  en  rechten,  werd 
in  1886  provinciaal  archivaris  van  Oost-Ylaan- 
deren,  in  1848  hoogleeraar  en  bibliothecaris 
aan  de  nniversiteit  te  Oent,  vervolgens  lid 
van  den  gemeenteraad  en  schepen  aldaar,  en 
overleed  er  den  lOden  September  1867.  HQ 
was  lid  der  Koninkiyke  Académie  van  Bel- 
M  en  schreef  onderscheidene  Fransche  en 
vlaamsche  werken.  Daarvan  vermelden  wQ: 
„Anna,  historisch  tafereel  uit  de  „Vlaemsche 
geschiedenis  tUdens  Anna  van  BonrgOAJe, 
In  1477  (1844)**,  —  „De  grootboekhouder, 
eene  Oentsche  vertelling  (1851)**,  •—  „De 
6t  Lievens-Zotten  in  1467  (1852)**,  —  „Het 
Vlaemaeh  in  het  noorden  van  FrankrQk  (1858)**, 

—  „Historische  verhalen  (1852)**,  —  „Het 
kasteel  van  Wildenbnrg  of  de  mnitelingen 
van  Oostende  (1861)**,  — ^n  „Levensbericht 
van  CNMewinns  Josephns  Angostns,  baron  de 
fitassart  (1855)**.  Ook  leverde  hU  opstellen 
in  verschillende  tOdschrlften. 

Saint-Gtoorgefl  (Jales  Henri  Yemoyde), 
-een  Franschtooneelschrgver,  geboren  te  ParQs 
in  1801,  trad  op  met  den  roman :  „Les  nnits 
ierribles  (1821)**  en  leverde  vervolgens  een 
groot  aantal  operateksten.  Wg  noemen  van 
faem:  „Lndovic  (1888)**,  —  „Le  plantenr 
<1889)",  —  „L*e8clave  de  CïamoënB(184d)**,— 
ijLe  Laznrone  (1844)**,  —  „Les  monsqnetaires 
de  la  reine  (1840)**,  —  „Le  val  d*Andorre 
<1848)**,  —  „Les  amonrs  dn  dlable  (1852)**, 

—  en  „La  Bohémienne  (1862)**.  Van  tOne 
romans  vermelden  wQ  nog:  „Le  livre  d*henres 
<1840)'»,  —  „Un  mariage  de  prince  (1849)**, 

—  en  „L*eeplon  da  grand  monde  (1851)**.  Hg 
was  eenigen  tgd  directeur  der  opéra  comiqne, 
werd  officier  van  het  Legioen  van  Eer  en 
•overleed  te  ParOs  den  28st6n  December  1875. 

SainMïennain  (De  graaf  van),  een  be- 
nefat  gelukzoeker  der  i8de  eeuw,  gaf  voor, 
dat  hg ,  20  of  80  -eeuwen  oud,  OhrUtuê  en  de 
Apostelen  gekend  had.  Zgne  uitgebreide  kennis 
•en  beschaalde  vormen  verleenden  hem  toe- 
^fang  tot  de  aaaaienigkste  kringen  en  beaorg- 
XIII. 


den  hem  de  gunst  van  Lodewijk  Zr,  Vorst 
Orlof,  den  Markgraaf  wm  Anébaeh^  den  Land- 
graaf wm  Sêiêên  enz.  Men  vermoedde,  dat  hg 
door  diensten  als  spion  groote  schatten  ver- 
wierf, doch  hg  stierf  in  behoeftige  omstandig- 
heden te  EckemfSrde  in  1784. 

Saint-Germain-en-Laye,  eene  stad  in 
het  Fransche  departement  Seine  et  Oise  en 
in  het  arrondissement  Yersailles ,  is  schilder- 
achtig gelegen  op  eene  hoogte  aan  de  Seine 
en  aan  .den  Westerspoorweg  en  bezit  eene 
drukke  markt  en  omstreeks  58000  inwoners. 
Het  Bosek  van  Saint  (j^muün-en-Laye  heeft 
eene  uitgebreidheid  van  4400  bunder  en  is 
door  een  muur  omringd;  dAar  verrgst  het  oude, 
vermaarde  kasteel,  onder  Koning  Ki»rd  Fin 
1870  gesticht,  sedert  Frans  I  het  gewone 
verbigf  van  het  Fransche  Hof.  Het  werd  dan 
ook  meermalen  vergroot  en  verfraaid.  Onder 
Lodew^k  XIV  was  het  de  woonplaats  van 
Koning  Jaeobn$  II  van  Engeland,  die  er  in 
1701  overieed.  Later  diende  het  ook  tot  ka- 
zerne en  werd  in  1840  tot  verbigf  voor  een 
strafbataUon  ingericht.  Nofoleon  III  echter 
deed  het  herstellen  en  plaatste  er  in  1862 
een  museum  van  nationale  oudheden. 

Saint  Hilaire,  zie  onder  BarthéUmjf  ea 
&9offroy  8(rita-SUaire. 

Voorts  vermelden  wg  nog:  Angfuüm  Fran^iê 
OUar  Fnmcemal  8aM-WX<wre^  een  Fransch 
natuuriEcnner  en  reiziger,  geboren  te  Orléans 
den  4den  October  1799.  Hg  maakte  zich  te 
Hamburg  bekend  met  de  Duitsche  taal  en 
letterkunde,  wgdde  zich  aan  de  studie  der 
kruidkunde  en  vergezelde  den  Hertog  dé 
Lux9mh<mtg  naar  Brazilië.  Hg  schreef:  „Hls- 
toire  des  plantes  les  plus  remarquables  da 
Brésil  et  dn  Paraguay  (1824)**,  —  „PUntes 
usueUes  des  BrésiUens  (1824—1828)**,  — 
„Flora  Brasiliae  meridionalis  (1825—1888,  8 
dln)**,  —  „Voyage  dans  les  provinces  de  Blo 
de  Janeiro  et  de  Minas  GeraSs  (1880,  2  dln)*', 

—  „Voyage  dans  le  district  des  diamants  et 
sur  le  Utoral  du  Brésil  (1888,  2  dln)**,  — 
„Voyage  aux  souroes  du  Bio  de  St  Francisco 
et  dans  la  province  de  Goyaz  (1847—1848, 
2  dln)**,  —  en  „Voyage  dans  les  provinces 
de  Sidnt  Paul  et  de  Sainte  Catharine  (1851, 
2  dln)**.  zgne  „Le^ns  de  botanique  (1840— 
1841,  2  dln)**  werden  zeer  gunstig  ontvangen, 
en  hg  overleed  te  Pargs  in  1858. 

Saintine  (Joseph  Xavier),  een  verdienste- 
igk  Fransch  schrgver,  geboren  te  Pargs  den 
lOden  Juli  1798,  zag  zgne  geschriften  tot 
driemaal  toe  door  de  Académie  bekroonden 
bepaalde  zich  voorts  bg  dramatischen  arbeid. 
Den  meesten  roem  echter  verwierf  hg  met 
zgn  roman:  „Picclola  (1886)**,  welke  meer 
dan  40  uitgaven  beleefde,  in  bgkans  alle  Euro- 
pésche  talen  werd  overgezet  en  hem  den 
Prix-Monthyon  bezorgde.  Van  zgne  romans 
vermelden  wg  voorts:  „Jonathan  le  vision- 
naire  (1825)**,  —  „Le  mutilé  (1884)**,  — „(Jne 
mi^tresse  de  Louis  XTTT  (1884)**,  —  „Antoine 
(1889)**,  -    „Bécito  dans  U  toureUe  (1844)**, 

—  „Les  trois  reines  (1868)**,  —  en  „Seull 
(1857)'*.  Voorts  schreef  hg  ongeveer  200  too- 
neelstukken  en  overleed  den  24sten  Januari 
1865. 

Saint-John  (De),  eene  Noord-AmeriltaaB- 
Bche  rivier,  ontspringt  in  het  zuidwesteigk 
gedeelte  van  den  Staat  Maine  en  valt  na  een 

12 


178 


SAINTJOHN— SAINT-LABIBEBT. 


loop  YUi  966  Ned.  mgi  bS  de  stad  St  John 
in  de  Fundybaal,  tot  den  AtlAntiachen  Ooeaaoi 
behooiende.  Omstreeks  866  Ned.  mOl  boTen 
haren  mond  Tormt  iQ  de  Grand  Falls  ter 
hoogte  yan  28  Ned.  el,  en  vanhier  af  is  iQ 
▼oor  kleine  envanFrederictownafvoorgroote 
schepen  bevaarbaar.  Dicht  bQ  de  stad  St  John 
verheffen  sich  echtor  klippen  in  de  rivier^ 
beddingen,  die  slechts  bQ  hoog  waterschepen 
doorlaten.  Een  groot  gedeelte  van  hare  oevers 
is  met  dichte  wouden  beset.  —  De  stad  St. 
John,  aan  haren  mond  gelegen,  verheft  dch 
op  een  rotsachtigen  bodem,  heeft  eene  roime 
haven,  een  levendigen  handel  en  ongeveer 
26000  inwoners  (1881).  Den  20sten  Janil877 
is  de  halve  stad  door  brand  vernield. 

Sttint-John.  Onder  desen  naam  vermel- 
den wt): 

James  AnguiUu  SaUit^okit,  een  Engelsch 
schryver,  geboren  den  24sten  September  1801 
in  het  grMftchap  Caermarthen.  HQ  kwam  in 
1817  te  Londen,  volbracht  groote  reilen,  vooral 
in  Egypte  en  Nnbiö,  en  schreef  onderschei- 
dene werken,  van  welke  wy  noemen:  «Lives 
of  celebrated  tiavellers  (1880)",  —  „Anatomy 
of  society  (1881,  2  dln)",  —  j^History,  man- 
ners  and  cnstoms  of  the  Hindoes  (1831,  2 
dln)",  —  „Egypt  and  Mohammed  All  (1884, 
2  dln)",  —  „The  history  of  the  manners 
and  cnstoms  of  ancient  Greeks  (1842,  8  dln)'*, 
—  ,»Egypt  and  Nabia  (1844)",  ~  «Oriental 
album:  characters,  cnstoms  and  modes  of 
life  in  the  valley  of  the  KUe  (1848  en  1861)",  — 
„There  and  back  again  in  search  of  beauty 
(1868)",  —  „Oanses  and  forms  of  revolution 
(1864)",  —  „Louis  Napoleon  (1866)",  —  en 
„History  of  Uie  four  conquests  of  England 
(1862,  2  dln)".  Ook  schreef  hg  nog  een 
„Life  of  Sir  Walter  Baleigh  (1868,  2  dln)", 
waartoe  htf  eene  reis  deed  naar  Spai^e.  H0 
overleed  den  22Bten  September  1876. 

Fer^  BoUttghrohe  SciiUJohm,  een  Engelsch 
schrgver  en  een  zoon  van  den  voorgaande. 
HU  werd  geboren  te  Plymouth  den  4den  Maart 
1821,  reisde  in  de  Oude  en  Nieuwe  Wereld, 
en  schreef:  „The  trappers  bride  (1865)",  — 
„The  enchanted  rock  (1846)",  —  „Amy  Moss 
(nieuwe  druk,  1860)",  —  „The  Indian  mal- 
den (1868)",  —  „Indian  tales  (1868)",  —  en 
^The  red  queen  (1864)",  —  voorts  nog:  „The 
King's  musketeer  (1849)",  •-  „Paul  Peabody 
(1864)",  —  en  „French  revolution  in  1848 
(1848)".  Van  1847  tot  1861  was  hy  correspon- 
dent van  de  „North  British  Daily  MaU"  en 
hy  beschreef  den  KrimooHog  in  „The  book 
of  the  war  (1864—1866)".  —  Ook  aUn  broeder 
BcMle^  geboren  den  19den  Augurtus  1869,  heeft 
onderscheidene  reisbeschryvingen  geleverd. 

Moraee  Jtoteoe  SainiJohm,  desgeiyks  een 
Engelsch  schryver,  geboren  in  Normandië 
den  6den  Juli  1880.  Hy  wydde  sich  aan  de 
studie  der  Oostersche  letteren  en  schreef:  „Life 
of  Christopher  Columbus  (1850)",  •—  „History 
of  the  British  conqnests  in  India  (1861,  2 
dln)",  —  en  „The  Indian  Archipelago,  its 
history  and  present  State  (1868,  2  dln)".  Ook 
lyne  echtgenoot  is  als  sohryflBter  opgetreden 
met  „Audubon,  the  naturalist  in  &e  New 
World  (1866)",  —  „Masaniello  of  Naples 
(1866)",  —  en  „The  court  of  Anna  Carafo 
(1876)".  —  Zyn  broeder  Spencer  was  gerni- 
men  tyd  consul  op  Boméo  en  schreef  het  be- 


langryke  bo^:  „Life  in  the  forests  of  the 
far  East  (1872)". 

Saint- Johns,  de  hoofdstad  van  het  Brit- 
sche  eiland  Newfoundland,  ligt  er  aan  de 
oostkust,  heeft  eene  uitmuntende,  door  ves- 
tingwerken  beveiligde  haven,  eene  prachtige 
B.  Katholieke  hoofdkerk,  een  aansieniyken 
handel  en  28000  inwoners.  Er  worden  vooral 
stokvisch,  robbevelien,  aalm,  traan  en  pel- 
teryen  uitgevoerd. 

Saint-Joseph,  eene  stad  in  Buchanan- 
Ckmnty  in  den  Noord-Amerikaansehen  Staat 
MisBonri,  ligt  op  den  linker  oever  der  Ifissouri 
aan  een  negental  spoorwegen.  Zy  werd  in 
1848  door  den  Franschman  RobkUmw  gesticht, 
telde  in  1846  slechts  600  inwoners  en  lag  in 
1880  dat  aantal  klimmen  tot  ruim  82000.  Men 
heeft  er  eene  spoorbrug  over  de  rivier,  onder- 
scheidene fraaie  gebouwen,  17  kerken  en  288 
werkplaatsen  van  nyverheid. 

Saint-Just  (Antoine),  éen  der  hoofdperso- 
nen uit  den  tyd  der  Groote  Bevolntie  en  geboren 
den  26sten  Augustus  1767  te  Dödse  by  Nevers, 
dweepte  met  den  republikeinschen  regeerings- 
vorm,  verbond  sich  in  1790  met  Mcèetpierre 
en  werd  in  1792  door  het  departement  Aisne 
afgevaardigd  naar  de  Nationale  Vergadering. 
Hy  stemde  voor  den  dood  van  Lodew^k  XVI^ 
sonder  uitstel  en  zonder  toelating  van  appèl, 
en  droeg  niet  weinig  by  tot  den  val  der 
Gironde.  Als  lid  van  het  Comité  du  Salut 
Public  werd  hy  met  Lèbas  naar  de  Byn  ge- 
Bonden,  om  er  het  oog  te  houden  op  de  ti^ 
pen.  Éier  deed  hy  de  guillotine  rusteloos 
werken  en  toonde  lich  een  voorstander  der 
terechtstellingen  in  massa.  Ook  spoorde  hy 
Bobetpierre  aan  tot  vernietiging  der  party 
van  J)anton.  In  April  1794  geleidde  hy  het 
noorderleger  tot  de  overwinningen  by  Char- 
leroi en  Fleurus,  en  vormde  daarna  met 
Bobespiêrre  en  Oomihan  in  de  Nationale  Con- 
ventie een  alvermogend  driemanschap.  Toen 
Bobespiêrre  gevoelde,  dat  hy  syn  gesag  niet 
langer  kon  handhaven,  riep  hy  SamtJust^ 
die  sich  by  het  noorderleger  bevond,  te  hulp. 
Laatstgenoemde  spande  ^ne  krachten  in  om 
syn  vriend  in  de  sitting  van  9  thermidor 
te  rechtvaardigen,  doch  te  vergeef  en  hy 
beklom  met  hem  den  28sten  Juli  1794  het 
schavot.  Zyne  „Oeuvres  politiques"  zyn  later 
in  het  licht  verschenen. 

Saint-Eitts  of  8i.  Christopher  is  de  naam 
van  een  aan  de  Engelschen  toebehoorend  eiland 
der  Kleine  AntiUen  in  Westlndië.  Het  telt 
op  8,2  D  geogr.  myi  omstreeks  80400  inwo- 
ners, heeft  eene  langwerpige  gedaante  en 
torscht  op  het  noordwesteiyk  gedeelte  den 
Mount  Misery  ter  hoogte  van  48  Ned.  eU 
Het  klimaat  is  er  seer  gezond,  en  men  ver- 
bouwt er  hoofdzakeiyk  suikerriet,  indigo, 
katoen  en  zuideiyke  vruchten.  Het  is  doos 
OoUimhus  in  1498  ontdekt,  in  1628  door  En- 
gelscheii,  in  1626  door  Franschen  bevolkt  en 
by  den  Vrede  van  Utrecht  (1718)  aan  eerst- 
genoemden  afgestaan. 

Saint-Lambert  (Charles  Franyois,  mar- 
kies de),  een  Franseh  wysgeer  en  dichter, 
geboren  den  16den  December  1716  te  Yézelisfr 
by  Nancy,  werd  in  1770  lid  der  Fransche 
Académie  en  onderhield  gedurende  40  jaar  eeu^ 
vertrouweiyken  omgang  met  madame  d'Eou- 
detoi,  bekend  uit  de  „Confessions"  van  Bous^ 


SAINT  LAMKE»T—SAINT-MARC  QIRABDIN. 


179 


Htf  overleed  te  ParVs  den  9den  Febmarl 
1808.  Als  dicliter  maakle  bfl  lieh  bekend  door 
zgne  ySaisons  (1769)",  alamede  door  zyne 
«PoéBies  (1795,  2  dln)'\  Voorts  schreef  hQ : 
„Catéchlsme  nniversel  (1728,  2  dlo)**,  en 
„Oeuvres  philosophiqns  (1800,  6  dln)'\ 

Samt-L6,  de  hoofdstad  van  het  Fransche 
departement  Manche,  ligt  op  den  rechter  oever 
▼an  de  Vlre  en  aan  een  tweetal  spoorwegen, 
is  grootendeels  op  eene  rots  en  zeer  onregel- 
matig gebouwd  en  telt  bgna  9000  en  als 
gemeente  mim  10000  inwoners  (1881).  Men 
heeft  er  eene  openbare  boekerQ,  een  mnseum 
voor  natnnriyke  historie  en  oudheden  en  een 
schouwburg,  —  voorts  firaaie  kerken  en  onder- 
scheidene fkbrieken. 

Saint-LoiiiB  (Zie  nevensgaande  afbeel- 
ding), de  grootste  en  belangrijkste  stad  van 
den  NoordAmerikaanschen  Staat  Missouri, 
op  den  rechter  oever  van  de  Mississippi,  82 
Ned.  mgi  beneden  den  mond  van  de  Mis- 
souri en  1  883  Ned.  mgi  boven  Nieuw-Orleans, 
ligt  op  8  terrassen,  van  welke  het  hoogste 
sich  60  Ned.  el  verheft  boven  den  spiegel  der 
rivier.  Zg  is  regelmatig  gel)ouwd  en  heeft  van 
de  rivierzOde  een  indrukwekkend  voorkomen. 
Men  heeft  er  vele  (huüe  gebouwen  en  sier- 
igke  parken  en  wandelplaatsen.  In  het  zui- 
delfjk  gedeelte  vindt  men  het  Lafftyettepark, 
12  Ned.  bunder  groot,  met  het  standbeeld 
van  Wiukui^onj  —  in  het  zuidwesteiyk  ge- 
deelte het  Tower  Grove  park,  112  Ned.  bunder 
groot,  en  den  botanischen  tuin  van  Shaws,  — 
in  het  noordelQk  gedeelte,  op  den  hoogen  oever 
der  rivier,  het  Noorderpark,  73  Ned.  bunder 
groot,  —  en  6  Ned.  m||l  ten  westen  van  het 
mlddenpunt  der  stad  en  met  deze  door  het 
Lindell  Boulevard  (69  Ned.  el  breed)  verbonden, 
het  Forest  Park,  547  Ned.  bunder  groot.  Eene 
prachtige  brug,  in  1869—1874  door  JSads  ge- 
bouwd, leidt  over  de  Mississippi  naar  Bast  St 
Louis;  zt)  is  680  Ned.  el  lang,  heeft  3  bogen 
en  kostte  24  miUioen  gulden.  Tot  de  merk- 
waardigste openbare  gebouwen  behooren  er: 
het  st^eigk  gerechtshof  (Court  house)  met 
een  groeten  yzeren  koepel,  —  het  hoog  ge- 
rechtshof (Four  Gourts),  het  stadhuis,  het 
belastinggebouw,  de  beurs,  het  tuighuis  en  de 
loge  der  Vrijmetselaars.  Voorts  heeft  men  er 
groote  hdtete,  banken,  bureaux  van  dagbladen 
enz.  in  klassieken  of  in  renaissances^l.  Van 
de  162  kerken  der  stad  vermelden  wQ:  de 
Proteetantsch-bisBchoppeigke  Christuskerk,  de 
Boomsch-EathoUeke  hoofdkerk,  de  Messiaskerk 
der  Unitariërs  en  de  eerste  Presbyteriaansche 
kerk.  De  Israëlieten  hebben  er  eene  prachtige 
synagoge.  Voorts  heeft  men  er  een  groot  aan- 
tal instellingen  van  weldadigheid  en  onder- 
scheidene scholen,  voor  een  groot  deel  onder 
de  leiding  der  Jezoïeten,  die  zich  vooral  in 
deze  stad  hebben  gevestigd.  Tot  de  inrichtingen 
van  hooger  onderwQs  behooren  er:  de  universi- 
teit van  St.  Louis,  in  1829  gesticht  en  door  de 
Jezitfeten  bestuurd,  met  eene  boekery  met 
17  000  doelen,  met  een  museum  en  350 studenten, 
—  de  vrQzinnige  Washingtonuniversiteit  met 
800  studenten  en  eene  afdeeling  voor  meii||es, 
— -  de  polytechnische  school,  — -  de  rechtsge- 
leerde school,  —  het  DaitschLuthersche Con- 
cordia-college,  —  de  stedeigke  High  school 
(gymnasium  en  reaalschool),  —  en  het  College 
der  ChristelUke  Broeders.  Voor  de  volksbe- 
XIIL 


sohaving  wordt  goed  gezorgd,  —  ook  voor 
het  onderwQs  in  het  Duitsch.  Tot  degeleerde 
genootschappen  behooren  er  de  Académie  van 
Wetenschappen,  in  1856  gesticht,  en  de  Missouri 
Historical  Society,  in  1865  verrezen.  Van  de 
bibliotheken  vermelden  wIJ:  de  Mercantile 
Library  met  50  000  en  de  Public  School  Library 
met  56000  deelen.  Vluchtelingen,  in  1848  uit 
Duitschland  verdreven,  hebben  er  een  belang- 
ryken  invloed  gehad  op  de  wetenschappeiyke 
ontwikkeling.  Voorts  heeft  de  gunstige  ligging 
der  stad '  haar  tot  eene  stapelplaats  van  het 
westen  gemaakt  De  banken  werken  er  met 
een  gezamenlijk  kapitaal  van  150  millioen 
gulden,  en  tot  de  voornaamste  handelsartikelen 
behooren  er  graan,  katoen,  lood,  hooi,  zout, 
wol,  huiden,  vee,  varkens vleesch  en  suiker. 
Tevens  bloeit  er  de  nijverheid,  en  de  waarde  der 
jaarlOksche  productie  klom  er  reeds  in  1874  tot 
570  millioen  gulden.  In  de  voorstad  Oarandolet 
vindt  men  groote  Ozergieter|jen,  plettertjen 
enz.  Voorts  heeft  men  er  vele  korenmolens, 
varkensslachterijen,  suikerraffinaderijen,  glas- 
blazerijen, tabakskerverijen,  machinenfobrieken 
enz.  Nabj}  de  stad  wordt  veel  ijzererts  opge- 
dolven.  Het  klimaat  is  er  zeer  ongunstig:  in 
den  zomer  heerschen  er  by  drukkende  hitte 
kwaadaardige  koortsen  en  in  den  winter  is  het 
er  zeer  koud.  De  bevolking  is  er  inzonderheid 
sedert  1839  sterk  toegenomen;  sQ  bedroeg  in 
dat  jaar  nog  geen  7000,  doch  in  1880  reeds 
350518  zielen,  en  onder  dezen  bevonden  zich 
bIJna  55000  Duitschers.  Op  de  plaats,  waar 
thans  SaintLouis  zich  verheft,  werd  den  15den 
Februari  1764  door  den  Franschman  Pietre 
Ladèdê  het  eerste  blokhuls  gebouwd.  Nadat 
er  zich  eenige  kooplieden  in  pelterQen  gevestigd 
hadden,  werd  de  plaats  met  het  overig  gebied 
van  Louisiana,  waartoe  Missouri  in  diediBM|ren 
behoorde,  aan  de  Spanjaarden  afgestaan.  In 
1800  verviel  dit  gebied  weder  aan  Frankrijk, 
doch  werd  in  1803  door  Bonaparte  aan  de 
Vereenigde  Staten  toegekend.  Na  dien  tjjd 
ontwikkelde  zU  zich  met  kracht,  doch  werd 
den  27sten  Mei  1849  door  een  zwaren  brand 
geteisterd. 

Saint-Malo,  zie  Jlfalo  (St). 

Saint-MaroQirardin(Fran9ois  Auguste), 
een  Fransch  dagbladschrijver,  geboren  te  Parus 
den  12den  Februari  1831,  studeerde  aldaar  in 
de  rechtsgeleerdheid,  werd  in  1826  leeraar  aan 
het  coU^  Louis  Ie  Qrand,  ver?rierf  in  1828 
met  FkUarHe  CkaiUi  door  zQu  geschrift: 
„Tableau  de  la  littórature  fran^aise  au  XVI 
siècle  (nieuwe  druk  in  1862)"  den  eersten 
pr|js  der  Académie,  nam  deel  aan  de  redactie 
van  het  „Journal  des  Débats**  en  ondernam 
in  1830  reizen  naar  Italië  en  Duitschland, 
waar  by  vooral  den  toestand  van  het  onder- 
wijs gadesloeg.  H|j  maakte  zQne  opmerkingen 
openbaar  in  de  geschriften :  „Notices  politiques 
et  littéraires  sur  rAilemagne  (1835)'',  ^  en 
„Rapport  sur  rinstrucüon  intermediaire  en  Aile- 
magne  (1835—1838,  2  dln)'',  Uter  gevolgd 
door  de  „Souvenirs  de  voyages  et  d'études 
(1852—1853,  2  dln)'\  Na  z|jn  terugkeer  ves- 
tigde hg  als  volksvertegenwoordiger  en  later 
ah  lid  van  den  raad  van  openbaar  onderwijs 
z|jne  aandacht  inzonderheid  op  schoolaangele- 
genheden.  Voorts  was  hy  dagbladschrijver  en 
schitterde  door  zijne  voorlezingen  in  de  Sor- 
I  bonne,  waar  hü  met  het  onderwijs  in  de  geschie- 


180 


8AINT-MABC  OIBABDIN. 


denis  en  later  in  de  Fnuscbe  letterkunde  was  1  Termelden  wt|  nog:  ^Coim  de  litténtiire  di»- 
belast  In  1844  werd  bQ  lid  van  de  Académie  |  mallqne  on  de  Vusêge  dee  paasioni  daoa  Ie 


en  leefde  in  goede  Teratandbouding  met  de 
Yfienden  van  NemoUon.  Hy  overleed  teParya 
den  i,llden  April  1878.  Van  ayne  geacbriften 


drame  (1844;  11de  dnik,  1876—1877, 6  dln)",  — 
„Soavenirs  et  réflexions  politiqnes  d*nn  Jonr- 
naliBte  (1859)'\  —  ,,La  Syrië  en  1861;  oon- 


SAINTMABC  GIBABDIN-SAINT-QUENTIN. 


181 


difkm  das  ChrétleiM  en  Oriënt  (1862)**,  — 
«Litfnitaine  et  les  flilralMee  (1867,  8  dln)**, 
—  en  „J.  J.  Bonneaa,  n  vie  et  aeeoavniges 
(1876.  S  dln)**. 

Samt-MartiiL  een  eiland  der  Kleine 
Antmen  in  Weet-]jidi6,  dat  op  1,79  Q  geogr. 
mui  mim  6000  inwonem  telt,  behoort  half 
aan  Frankrgk  en  half  aan  Nederland,  doch 
het  Boerendeel  der  Eoropeeeche  bevolking 
bestaat  nit  EngelBchen.  Tot  de  nitroerartikelen 
behooren  er  soiker,  nun,  katoen,  tabak  en 
aovt 

8«int-Martin  (Lonls  Claade,  markies  de), 
bOgenaamd  Lê  pkUoicpkê  mmomw  en  geboren 
te  Amboise  den  18den  Janoarl  1748,  trad  in 
krOgsdienst  en  wtfdde  iQn  vrgen  t^d  aan  de 
beoefening  der  letteren.  HQ  reisde  Toorts  in 
Doitschland,  Zwitseriand,  Engeland  en  Italië 
en  vestigde  ilch  eerst  te  Lyon  en  daarna  te 
Pargs.  ^ne  laatste  leyen^iaren  sleet  hg  ten 
hniie  van  den  Senator  Lêmoif-Laroeke  te  Annal 
bO  CbAtillon  en  overleed  aldaar  den  ISden 
()etober  1808.  Van  sSne  geschriften  noemen 
wQ:  .Des  errenrs  et  de  U  véritö  (1776)*',  — 
j|Tablean  naturel  des  rapports  qni  existent  entre 
IMen,  l*homme  et  Tnnivers  (1783,  2  dln)**,  — 
•Eeee  homo,  Ie  nonvel  homme  (1796)**,  —  „De 
fesprit  des  ohoses  (1800,2dln)**,  — ,»Mini8töre 
de  l'homme-esprit  (1802)*',  —  «L'homme  de 
désir  (1790,  2  dln;  2de  druk,  1802)**,  ^  „he 
erocodil  on  la  gnerre  dn  blen  et  dn  mal,  po6me 
epico-magiqne  (1800)**,  —  en  .De  Dien  et  de 
lanatnre". 

Saint-Kasalre,  eene  leeplaats  en  arron- 
dissementshoofdstad  In  het  Fransohe  departe- 
ment Loire  Inférienre,  gelegen  op  een  voor- 
gebergte tnsBchen  den  Atlantischen  Oceaan 
en  den  rechter  oever  der  Loire,  bedt  een 
station  van  den  Orléansspoorweg,  eenige  recht- 
banken en  consulaten  en  wordt  verdeeld  in 
de  sombere  Ondstad  en  de  fraaie  Nienvrstad. 
Men  vindt  er  leebaden,  scheepstimmerwerven, 
eene  hydrographische  school  en  mim  17000 
inwoners.  Men  heeft  er  een  levendigen  handel, 
veel  scheepvaart  en  een  geregeld  stoomboot- 
verkeer  met  Belle  Isle,  Lorient,  Bordeaux, 
Lissabon,  Yigo  en  Oadix. 

Saint-Kioolaas,  de  hoofdstad  van  het 
laad  van  Waas,  ligt  in  Oost-Ylaanderen  aan 
den  spoorweg  van  Oent  naar  Antwerpen.  ZQ 
heeft  eene  LatQnsche  school,  eene  fraaie  hoofd- 
keri[,  onderscheidene  flibrieken  en  ongeveer 
26000  inwoners. 

Saint  Omer,  eene  arrondissementshoofd- 
stad  en  vesting  van  den  tweeden  rang  in  het 
Fransche  departement  Pas  de  Calais,  aan  de 
plek,  waar  de  bevaarbare  Aa  sich  met  het 
Nenflbssókanaal  vereenigt.  en  aan  den  spoor- 
weg van  BQssel  naar  (Soais,  is  de  setel  van 
eenige  rechtbanken  en  bedt  een  lyceum,  een 
geestelQk  coUége,  eene  ambachtsschool ,  eene 
botert  met  16000  deelen,  een  museum,  on- 
derscheidene genootschappen,  een  aantal  in- 
stellingen van  weldadigheid  en  ruim  17  000 
en  als  lemeente  ruim  22000  inwoners  (1881), 
die  sMi  met  Isbriekarbeid  en  handel  bedg 
honden.  Het  merkwaardigst  gebouw  is  er  de 
hoofdkerk  van  Notre  Dune,  in  spitsboogstgi 
opgetrokken,  met  eene  sware  klok,  een  uit- 
muntend orgel,  11  kapellen  en  bedenswaardige 
sehildergen.  Deie  stad  heeft  2  voorsteden,  zy 
was  gernimen  t{d  tn  handen  der  Engelschen, 


doch  werd  in  1678  aan  Frankryk  teruggegeven. 

Saint  Paul,  de  hoofdstad  van  den  Noord- 
Amerikaanschen  Staat  Minnesota,  ligt  aan  de 
Mississippi,  die  vanhier  af  voor  groote  stoom- 
booten  bevaarbaar  is,  bedt  81  kerken,  een 
athenaeum,  eene  R.  Katholieke  aeadómto, 
eenige  instellingen  van  weldadigheid,  een 
schouwburg  en  41<X)0  inwoners  (1880),  — 
voorts  drie  aandenigke  bibliotheken  en  veel 
handel.  Zff  werd  eerst  in  1840  gesticht 

Saint-Peter'B  Port,  de  hoofdstad  van  het 
Engelsch  Kanaaleiland  (ïuemsey,  verheft  dch 
aan  de  oostsyde  terrasvormig  uit  lee,  en  hare 
voorsteden  sQu  met  frade  villa*s  en  tuinen 
verderd.  Er  kQu  26  kerken  en  mim  16000 
inwoners. 

Saint-Pierre.  Onder  desen  naam  vermel- 
den wt|:  een  aan  Frankryk  toebehoorend 
eiland  in  Noord-Amerika,  76  Ned.  mQl  van 
de  zuidkust  van  Newfonndland,  met  het 
eiland  De  aux  Chiens  op  nog  geen  '/«  9^^' 
mgi  mim  4600  inwoners  tellend  en  voor  de 
visscherg  niet  onbelangr^k ;  —  eene  stad  op 
het  Fransch-Wesi  Indische  eiland  Martinique, 
met  eene  uitmuntende  haven  en  20000  inwo- 
ners; —  en  eene  stad  op  het  Fransche  eiland 
Réunion,  in  den  Indischen  Oceaan,  met  frade 
gebouwen,  eene  goede  haven  en  28  000  inwoners. 

Saint-Pierre  (Charles  Irönée  Gastel,  abbö 
de),  een  Fransch  schryver,  geboren  by  Barfleur 
den  18den  Februari  1668,  werd  in  1702  ad- 
moeienier  van  de  Hertogin  van  Orléans,  in 
1696  lid  der  Fransche  Académie,  doch  later 
daamit  verwgderd,  omdat  hy  in  syn  werk: 
„Trdtö  sur 'la  polysynodie  (1718)*'  het  regee- 
ringsbeleid  van  Loinoijlc  XIV  had  afgek^rd, 
en  overleed  te  Parys  den  29sten  April  1743. 
Van  syne  talryke  geschriften  noemen  wy  nog: 
„Projet  de  paix  perpétuelle  (Utrecht,  1718, 
3  dln)",  —  .Mémoire  sur  les  pauvres  men- 
diants  (1724)*\  —  .Annales  poUtiques  (1767, 
2  dln)",  —  en  „Ouvrages  de  politique  et  de 
morde  (Rotterdam  lt38— 1741.  18  dln)". 

Saint-Pierre  (Bemardin  de),  de  Bttmnr- 
dim, 

Saint-Priest  (Alexis  Gdgnard,  graaf), 
een  .Fnmsch  diplomaat  en  geschiedschryver, 
geboren  te  Petersburg  den  20sten  April  1806, 
ontving  zyne  opleiding  te  Odessa  en  vertrok 
vervolgens  naar  Parys.  Hy  was  werksaam 
als  ambassadeur  by  verschillende  Hoven  en 
werd  in  1841  lid  van  de  Kamer  der  Pairs, 
doch  overleed  op  eene  reis  naar  Moskou  den 
27dèn  September  1861.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy:  „Histoire  de  la  royanté  (1842, 
2  dln)"  —  „Histoire  de  la  cbüte  des  Jésdtes 
au  XVni  siècle,  1760—1782  (1844)"  — 
„Hlstoire  de  la  conqudte  de  Naples  par  Cor- 
tes d*Ai4ou  (1847-1848,  4  dln)",  —en .Etu- 
des diplomatiques  et  littéraires  (1860,  2  dln)". 

Saint-Quentin,  eene  arrondissements- 
hoofdstad  in  het  Fransche  departement  Aisne, 
aan  het  Kanad  van  Saint-Quentin  en  aan  den 
Noorderspoorweg,  is  de  letel  van  verschillende 
rechtbanken,  bezit  een  lyceum  en  onderschei- 
dene andere  scholen,  eene  boekery  met  16000 
deelen,  verschillende  genootschappen  en  eene 
onderafdeelisg  der  Bank  van  Frankryk,  en 
telt  byna  40000  inwoners  (1881).  De  stad  heeft 
met  hare  3  voorsteden  over  het  geheel  een  goed 
voorkomen  en  de  voormdige  vestingwerken 
■yn    in  wandelplaatsen  herschapen.  Tot  de 


182 


SAINTQUENTIN-SAINT-VINCENT. 


merkwaardigste  gebouwen  behcxMreii  er:  de 
Araaie  hoofdkerk  met  yele  standbeelden  en 
praalgrayen,  het  stadhuis,  het  paleis  yan 
justitie  en  het  lyceum.  ZO  is  éene  der  meest 
nQTere  steden  uit  het  noorden  yan  Frankryk, 
—  yooral  heeft  men  er  yele  katoenspinneryeni 
weyertjen  yan  katoenen  en  wollen  stoffeui 
bleekertfen  ens.  Ook  yeryaardigt  men  er  beet- 
wortelsniker,  pi^ier,  hoeden,  seep  en  bier, 
terwyi  er  in  al  die  yoortbrengselen  een  leyen- 
dige  handel  bestaat.  •—  Het  Kanaal  yan  Saint- 
Quentin  begint  aan  de  Schelde  by  Eamerrlfk 
en  loopt  langs  de  stad  Saint  Qoentin  naar 
het  stroomgebied  der  Seine,  om  zich  yeryol- 
gens  te  yereenigen  met  de  Oise;  het  is  96 
Ned.  mt)l  lang  en  dient  yooral  tot  yeryoer  yan 
steenkolen.  —  By  de  stad  Saint  Qoentin  leden  de 
Franschen  den  lOden  Augustus  1567  eene  neder- 
laag tegen  de  Spanjaarden  onder  aanyoering 
Tan  Sgmond.  Den  12den  üaart  1814  yiel  zQ  in 
banden  der  Eoasen,  en  in  den  oorlog  yan 
1870  en  1871  werd  sy  by  herhaling  door  de 
Duitsche  troepen  beaet  en  weder  ontruimd. 
Den  19den  Januari  yan  dat  Jaar  werd  het 
^Pransche  leger  onder  FaidJkerbe  er  door  het 
Duitsche  onder  Chebe»  geslagen.  Laatstge- 
noemde maakte  ongeyeer  10000  soldaten 
krygsgeyangen  en  yeroyerde  5  stukken  geschut 
Het  aantal  dooden  en  gewonden  was  aan  elke 
«yde  ongeyeer  3000. 

Saint-Bóal  (César  Viohard,  abbó  de), 
een  yerdiensteiyk  Fransch  geschiedkundige, 
geboren  te  Chambéry  in  1639,  wydde  sioh 
te  Parys  aan  de  studie  der  geschiedenis,  werd 
historiograaf  yan  Sayoye  en  yerwierf  groeten 
roem  door  ayne:  „Histoire  de  la  oonjuration, 
que  les  Espagnols  formérent  en  1618contrela 
république  de  Venise  (1674)".  Hy  oyerieed  in 
1692,  en  zyne  werken  syn  o.  a.  in  1757  in  8 
deelen  uitgegeyen. 

Saint-Simon.  Onder  dezen  naamyermel- 
den  wy: 

Louii  de  Rouvroy^  hertog  de  Saint  Simon* 
«en  yerdiensteiyk  Fransch  staatsman.  Hy  werd 
geboren  den  16den  Januari  1675,  trad  als 
petekind  yan  Lodewijk  XIV  in  dienst,  on- 
derscheidde zich  by  Fleurus  en  by  Neerwin- 
den, —  werd  in  1693,  als  opyolger  yan  zyn 
yader,  hertog  en  pair  en  zag  zich  teyens  1>e- 
ymlerd  tot  brigadegeneraaL  Gedurende  het 
Begentschap  behartigde  hy  de  1>elangen  yan 
den  Hertog  tan  Orléans^  begaf  zich  na  den 
dood  yan  den  Regent  naar  zyne  goederen,  en 
oyerieed  te  Parys  den  2den  Maart  1755.  zyne 
„Mémoires  (1756—1758)'*  yormen  eenebelang- 
ryke  bron  yoor  de  geschiedenis  yan  zyn  tyd 
en  bezorgden  hem  den  naam  yan  „Franschen 
Técitus".  Een  groot  deel  yan  zyne  letterkun- 
dige nalatenschap  is  echter  door  de  Regeering 
in  beslag  genomen,  en  met  gedeelten  hieryan 
zyn  latere  uitgayen  dier  „Mémoires"  yerrykt, 
terwyi  eene  yoUedige  uitgaye  nog  altyd  yer- 
wacht  wordt.  Zyne  gedenkschriften  zyn  gees- 
tig yan  yorm  en  yermetel  yan  inhoud,  door- 
gaans donker  gekleurd,  doch  niet  boyen  de 
yerdenking  yan  party digheid  yerheyen.  Een 
uittreksel  daaruit  leyerde  Lanneau  onder  den 
titel:  „Scènes  et  portraits  choisis  dans  les  mé- 
moires authentiques  du  dnc  de  Saint  Simon 
(1876,  2  dln)". 

Ctaude  Senry^  graaf  de  Saint- S'mony  een 
kleinzoon    yan   den  yoorgaande  en  stichter 


eener  socialistische  secte.  HQ  werd  geboren 
te  Parys  den  17den  October  1760,  ootying 
onderwys  yan  d'AUmbert  en  was  reeds  in  syne 
Jeugd  met  dweepzieke  geyoelens  yenruld. 
Op  17-Jarigen  leeftyd  begaf  hg  zich  naar 
Amerika,  streed  onder  Woikimgton^  zocht  by 
de  Regeering  yan  Mexico  het  plan  aan  te  beye- 
len  om  de  Zuidzee  door  een  kanaal  met  den 
Atlantischen  Oceaan  te  yerbinden,  bemoeide 
zich  in  Holland  met  eene  expeditie  tegen  de 
Britsch-Indische  koloniën  en  in  Spanje  met 
den  aanleg  yan  een  kanaal,  doch  zonder  ergens 
iets  tot  stand  te  brengen.  Hy  yerloor  gedu- 
rende de  Fransche  Omwenteling  zyn  yermogen, 
doch  speculeerde  met  den  Graaf  ttm  Bêdem 
in  yaste  goederen  en  yerwierf  hierdoor  eene 
winst  yan  144000  fhuics.  Nu  bepaalde  hy  zich 
aanyankeiyk  tot  de  studie,  doch  yeryiel  wel- 
dra tot  een  weelderig  leyen,  waardoor  hy  op 
nieuw  lyn  yermogen  yerloor,  en  ging  toen  <h^ 
reis.  Eerlang  werd  hy  door  een  huweiyk  weder 
ryk,  maar  gaf  zich  teyens  oyer  aan  eene 
yerregaande  yerkwisting,  zoodat  hy  tot  ar- 
moede yeryiel  en  zich  met  eene  betrekking 
yan  klerk  moest  yergenoegen.  In  1823  deed 
hy  eene  poging  om  zich  dood  te  schieten, 
yerloor  daarby  éen  oog,  wydde  zich  nu  aan 
piëtistische  leyensbeschouwingen  en  oyerieed 
te  Parys  den  19den  Mei  1825.  Tot  zyne  merk- 
waardigste geschriften  behooren :  „Lettres  d*un 
habitant  de  Genèye  4  ses  contemporains  (1803)", 
—  „L'organisateur  (1820)",  —  „Sjstème  in- 
dustriel  (1821)",  —  en  „Nouyeau  christianisme 
(1825)".  De  dweepzieke  taal  zyner  werken  en 
de  uitspattingen  zyner  yolgelingen  zyn  oorzaak 
geweest,  dat  men  hem  gerekend  heeft  onder 
de  mannen,  die  zich  beyyerden,  de  be- 
staande orde  yan  zaken  te  ondermynen.  Dit 
is  echter  eene  dwaling.  8aint-8imon  heeft 
slechts  beweerd,  dat  de  nyyere  beyolking 
grooteren  inyloed  moest  hebben  op  hetregee- 
ringsbeleid.  Zyne  aanhangers  trokken  uit  ^ne 
leer,  met  den  naam  yan  Saini  Simoniimus 
bestempeld,  yerkeerde  geyolgen.  Zie  yoorts 
onder  Enfaniin,  De  werken  yan  Sami-Simon 
zyn  in  1865—1874  met  die  yan  Snfaniim  in 
36  deelen  uitgegeyen. 

SaintrViotor  (Graaf  Paul  de),  een  Fransch 
schryver,  geboren  te  Parys  in  1827,  ontying 
zyne  opleiding  eerst  te  Freiburg  in  de  Breisgau 
en  yeryolgens  aan  het  Collegium  Romanum 
te  Rome.  Na  zyn  terugkeer  te  Parys  in  1851 
wekte  hy  yeler  opmerkzaamheid  door  lyne 
tooneelcritiek  in  den  ^Pays",  zoodat  hy,  toen 
ThécpMle  Gamtier  in  1855  oyerieed,  diens 
opyolger  werd  aan  de  „Presse".  zyne  opstel- 
len onderscheiden  zich  door  een  sieriyken  styi, 
en  toen  CHrardin  in  1868  aan  het  hoofd  kwam 
yan  het  dagblad:  „La  Liberté",  belastte  <S(nji#- 
Vietor  zich  met  de  zorg  yoor  het  feuilleton. 
In  1870  werd  hy  inspecteur-generaal  yan 
beeldende  kunst  en  schrei:  „Les  femmes  de 
Goethe  (1869)",  —  „Hommes  et  dieux.  Etudes 
d'histoire  et  de  littérature  (1867;  4de  druk, 
1872)",  —  „Barbares  et  baadits.  La  Prusseet 
la  commune  (1871)",  —  en  „Les  deux  masques 
Tragédie-Ck>médie". 

Saint- Vinoent,  een  Britsoh  eiland  der 
Kleine  Antillen,  telt  op  ruim  6  D  Creogr.  myi 
omstreeks  36000  inwoners,  heeft  gebergten, 
die  met  oorspronkeiyke  wouden  bedekt  zyn 
en  zich  ter  hoogte  yanl800Ned.elyerheffen, 


SAINT-VINCENT— SAKSEN. 


183 


een  neg  werkenden  vnlkaan,  talrgke  beken  en 
een  nangenMim  klimaat  Tot  sQne  voortbreng- 
selen behooren  suiker,  katoen,  kokosnoten, 
arrowroot  ens.  ZQne  hoofdstad  is  Kingstown. 
Dit  eiland  werd  in  1496  door  OoUmbuM  ont- 
dekt en  viel  in  1768  op  wettige  wQie  aan 
Engeland  ten  deeL  Tot  de  bevolking  behooren 
Portogeeaen  nit  Madeira  en  Indische  Eoeli*8. 

Samt-Vinoent  (John  Jervis,  baron  Mea- 
ford,  graai),  een  vermaard  Britsch  admiraal, 
geboren  den  20sten  Januari  1786,  trad  reeds 
als  knaap  in  dienst  der  marine,  vertoefde  ge- 
mimen  tyd  te  ParUs  en  verwierf  in  den 
Amerikaanschen  vrUheidsoorlog  groeten  roem. 
Na  den  Yrede  van  1788  werd  hy  lid  van  het 
Lagerhuis,  in  1790  sehont-bQ-nacht^eroverde 
in  1794  de  Fransohe  koloniën  in  west-Indië 
en  lag  zich  bevorderd  tot  vice  admiraal.  In 
1797  versloeg  hQ  met  16  liniesohepen  en  4 
firegatten  eene  veel  sterkere  Spaansohe  vloot 
op  de  hoogte  van  Kaap  Saint  Vincent,  loodat 
htf  tot  graaf  van  MmPVlnceiU  en  tot  baron 
van  Meaford  en  in  1799  tot  admiraal  benoemd 
werd.  Later  werd  hQ  eerste  lord  der  admiraliteit 
en  in  1806  voerde  hg  bevel  over  de  vloot  in 
het  KanaaL  Als  lid  van  het  Hoogerhuis  be- 
vorderde hg  de  expeditie  naar  Kopenhagen  en 
verklaarde  lich  tegen  het  voortietten  van  den 
oorlog  tegen  Fraakrgk.  In  1816  keerde  hg 
tot  het  ambteloos  leven  terug,  doch  werd  nog 
in  1821  tot  admhral  of  the  fleet  benoemd.  Hg 
overleed  den  16den  Maart  1828. 

Saïs,  in  de  dagen  der  Oudheid  de  hoofd- 
stad van  Beneden-Egypte.  de  residentie  der 
Koningen,  met  een  praohtigen,  door  een  meer 
omgeven  tempel  der  Qodin  Nmtk,  waarin  zich 
tevens  de  graven  van  Osirit  en  van  de  Farao'i 
bevonden,  de  aetel  der  wgsheid,  waar  de 
CMeksehe  geleerden  de  lessen  vernamen  der 
Egyptische  priesters,  verhief  lioh  aan  een  arm 
van  de  Ngi  op  de  plek,  waar  zich  thans  het 
dorp  SaelHager  bevindt  Nauweigks  zgn 
er  eenige  muren  overgebleven  van  deze  wel- 
eer vermaarde  stad,  doch  het  Heilige  Meer  is 
er  nog  aanwezig.  Het  verliaal  van  het  ge- 
sluierde beeld  van  Sals  is  eene  Qrieluche 
legende  van  lateren  tgd. 

SflóBAnBohe  Gebergte  (Het),  eene  smalle 
beigketen  op  de  grenzen  tusschen  China  en 
Siboria,  ligt  tusschen  den  Altai  ten  westen 
en  het  Kossogolmeer  ten  oosten.  Het  vormt 
een  gedeelte  van  het  noordeigk  randgebergta 
De  J^iisBeiI  stroomt  er  doorheen.  Zgn  hoogste 
top,  de  Moenkoe  Sardik,  verheft  zich  ter 
hoogte  van  8490  Ned.  eL  De  helling  is  aan 
de  noordzgde  met  dichte  wouden  begroeid, 
maar  aan  de  znidzgde  kaal.  Men  vindt  er 
veel  wild,  en  de  bergbewoners  zgn  Jagers, 
die  tot  een  uitstervenden  Tartaarschen  stam 
behooren. 

Sakêra  of  Se^a^  een  Egyptisch  dorp 
aan  den  zoom  der  Libysche  woestgn,  niet 
ver  van  de  bouwvallen  van  Memphis,  is  ver^ 
maard  wegens  zgne  pyramiden  en  grafjplaatsen. 
De  groep  der  Koningsgraven  bestaat  er  uit  17 
muniden.  Yaa  deze  is  de  Trappyramide,  62 
Ned.  el  hoog,  de  merkwaardigste ;  zg  bevat  ver- 
moedel|k  een  graf  van  Jpit,  Men  he^  voorts 
tg  Sakftia  ook  de  overbigflMlenvanhetgroote 
kerkhof  van  A»U,  wegens  den  naburigen 
tempel  van  iSwogHf  gewoonigk  het  Serapeum  ge- 
naamd. De  heilige  stier  Bèpi  (^is),  de  zoon  van 


Piakf  had  een  tempel  te  Memphis  en  werd  na 
zgn  dood  als  Otir-JBCapi  in  deze  catacomben 
bggezet  Daardoor  ontstond  de  naam  van 
Serapii.  Al  die  graven  kwamen  in  1860  voor 
den  dag,  toen  een  storm  de  bedekkende  zand- 
laag deed  wegstuiven.  Het  Apiskerkhof  is  in 
8  afdeelingOn  verdeeld,  van  welke  de  beide 
eerste  wegens  het  afbrokkelen  van  het  ge- 
steente weder  gesloten  moesten  worden.  Daar- 
enboven vindt  men  bg  Sakftra  dnizende  graven 
van  particulieren.  In  éen  van  deze  werd  de 
„Tafel  van  Sakftra  gevonden",  éen  der  be- 
langrgkste  geschiedkundige  documenten  van 
bet  oude  Egypte.  Eindeigk  heeft  men  er  de 
prachtige  grafttede  van  7^  en  van  zgne  vrouw 
Nêferkotepês  zQ  is  goed  bewaard  gebleven  en 
met  muurscbilderingen  en  beeldhouwwerk 
versierd. 

Saksen  is  de  naam  van  een  volk  en  tevens 
van  een  aloud  hertogdom  van  het  Duitsche  Bgk 
in  de  middeneeuwen.  Dat  volk,  van  (}er- 
maanscben  stam,  ontleende  volgens  WUUkimd 
zgn  naam  aan  een  wapen,  $aek  of  sax  ge- 
naamd, een  steenen  mes,  en  volgens  anderen 
aan  de  omstandigheden,  dat  zg  sassen  of  ge- 
zeten mannen  waren,  in  tegenstelling  van  de 
Snoven,  die  tot  de  rondzwervende  horden  be- 
hoorden. Waarschgnigk  vormden  de  Saksen, 
evenals  de  Snoven,  Alemannen  enz.,  een 
volkerenbond,  waarin  verschillende  oude  stam- 
men, zooals  de  Cheruscers,  Chanken,  Angri- 
variCrs  enz.,  werden  opgenomen,  zg  woonden 
volgens  JPtoUmamu  aanvankeigk  ten  zuiden 
van  het  Cimbrische  Schiereiland,  tusschen  de 
Eider,  de  Elbe  en  de  Trave,  alsmede  op  de 
eilanden  aan  den  mond  der  Elbe  (Insnlae 
Saxonnm).  Vandaar  af  veroverden  zg  allengs 
de  landen  ter  linker  sgde  van  de  Elbe  tot  aan 
de  andere  i^de  van  de  Eems,  tot  aan  de 
Lippe  en  de  Unstrut  Voorts  vestigden  zg 
zich  als  zeeroovers  langs  de  kust  der  Noord- 
zee tot  aan  den  mond  der  Lohre.  Voor  de 
eerste  maal  vertoonden  zg  zich  met  de  Franken 
aan  de  kust  van  Belgi0  en  Bretagne,  en  met 
hunne  hulp  maakte  de  MenapiSr  Ca/ramnm  in 
287  zich  meester  van  de  heersdiappg  in  Bri- 
tannifi.  Na  dien  tgd  deden  zg  gedmrig  stroop- 
tochten op  de  kusten  van  Britanni6  en  Qallië. 
In  871  werd  een  troep  Saksen  in  Armorica 
door  de  Romeinen  vernietigd,  en  29  gevan- 
genen brachten  zich  liever  om  het  leven  dan 
dat  zg  genoodzaakt  zouden  zgn  als  zwaard- 
vechters op  te  treden.  De  Saksen,  die,  ver- 
bonden met  de  Franken,  op  Bomeinsch  grond- 
gebied doordrongen,  werden  in  878  bg  Deutz 
geslagen.  Van  de  Nederlandsche  kusten  (litus 
Saxonicum)  vertrokken  zg  in  449  met  de 
Angelen  naar  Britannl0  (zie  ir<M^  en  JTorta), 
waar  zg  zich  in  460  meester  maakten  van  het 
konüigfargk  Kent  en  hunnen  naam  gaven  aan 
Wessez,  Sussez  en  Essex.  In  hun  vaderland 
waren  de  Saksen  reeds  vroeg  verdeeld  in  Oost- 
en Westfhlingen,  gescheiden  door  de  Weser ,  — 
in  Engem  of  Agrivari6rs  aan  de  beide  zgden 
van  de  Weser,  —  en  in  Noord-Albingifin 
ten  noorden  van  de  Elbe.  Volgens  hun  stand 
bestonden  zg  uit  Früingen  of  Vrgen  enLiten 
of  Slaven.  Zg  werden  niet  sterk  betrokken  ia 
den  stroom  der  volksverhuizingen,  noodat  zg 
de  grondirekken  van  het  GemuMinsdie  volk  ge- 
trouwer en  langer  dan  andere  stammen  hebben 
bewaard.  Koninigen  waren  er  onbekend,  en  zg 


184 


SAKSEN. 


leefden  als  Trtfe  lUmmen  onder  gekoiene  op- 
perhoofden. Slechts  In  tgd  van  oorlog  he- 
noemde  men  een  algemeenen  herelhebher,  die 
echter  na  het  herstel  Tan  den  vrede  lüne  betrek- 
king nederlegde.  EeneJaarlUkseheTergadering 
yan  afgeyaardlgden  derafiondwiykegeweeteB 
(goën),  gehouden  te  Marklo  aan  de  Weaer, 
beraadslaagde  oyer  de  gemeenschappeigke  be- 
langen, inionderheid  oyer  oorlog  en  yrede. 
Voor  't  oyerige  was  ieder  yrfle  grondbeaitter 
in  eigen  hnis  en  hof  onbeperkt  heer  en  meester. 
Steden  hadden  de  Saksen  niet,  maar  wel 
enkele  burchten.  Hnn  godsdienst  was  leer 
eenyondig;  ad  hadden  geen  aÜMnderigken 
priesterstand.  Zelfs  na  hunne  onderwerping 
aan  de  Franken  ten  tt)de  yan  Kaïrüdê  QtoaU 
bleyen  ad  hnnne  ei^naardige  instellingen 
handhayen.  Voorts  werden  sQ  met  de  Fran- 
ken tot  de  dapperste  yolken  yan  Germani^ 
gerekend.  Zg  ondersteunden  de  Romeinen  in 
den  groeten  slag  bU  Ch&lons  (461).  Ook  hiel- 
pen sti  in  631  Koning  Tkeodmk  yan  Anstra- 
sië  het  Ryk  der  ThOringers  yerwoesten 
en  yerkregen  tot  loon  het  land  tnssehen 
den  HaiB  en  de  Unstat  Inmiddels  wer- 
den hunne  zuidel0ke  gewesten  eerlang  a^ 
hankeUlk  yan  de  Franken,  yan  welken  ly 
aich  gedurig  aoohten  los  te  rukken.  In  668 
moesten  aQ  het  onderspit  delyen  yoor  CMa- 
rim$  i,  die  hun  eene  jaarmksche  schatting 
yan  600  koeien  oplegde.  Toen  de  Saksen 
met  de  opbrengst  in  gebreke  bleyen,  ontstond 
er  een  nieuwe  oorlog,  waarin  laatstgenoemden 
de  oyerhand  behielden  en  het  land  der  Fran- 
ken uitplunderden  tot  aan  Deuta.  In  688 
trokken  20000  Saksen  met  de  Longobarden 
nav  Italië,  yanwaar  stj  later  naar  hun  ya- 
derland  terugkeerden;  hier  echter  moesten  ad 
aich  onderwerpen  aan  de  inmiddels  derwaarts 
yerhnisden  Schwaben.  In  626  ontstond  tusschen 
J^arOooU.  hertog  der  Saksen,  en  Dc^^oitr/,  ko- 
ning der  Franken,  een  oorlog,  waarin  B§rikoald 
den  slag  en  het  leyen  yerloor.  De  Koning  echter 
yersohoonde  de  Saksen  yan  eene  sehatting 
onder  yoorwaarde,  dat  ay  de  Frankische  gren- 
aen  tegen  de  Wenden  louden  yerdedigen.  BO  de 
toenemende  awakheid  der  Mwoyingteche  Vor- 
sten hwkregen  de  Saksen  allengs  hunne  yoor- 
malige  yrQheid)  en  ook  de  Tbfiringers  onder- 
wierpen aieh  aan  hun  gesag.  Eerst  Kard 
Matrtd  drong  hen  terug  en  tuchtigde  hen 
wegens  hunne  strooptochten  in  het  land  der  Hat- 
tuariëra  (Geldeischen).  Na  den  dood  yan  Kard 
maakten  stJ  gebruik  yan  het  yeraet  dw  Hertogen 
yan  Beieren,  AJemannië  en  Aquitanië  om  ook 
aelyen  op  te  staan.  Nadat  echter  Xardmm 
in  742  de  yesting  Hochseeburg  yeroyerd  had, 
bracht  h0  met  i^  broeder  JPi^ifn  de  grensbe- 
wonende  Saksen  tot  onderweri^g)  on  yelen 
yan  deaen  omhelsden  het  Christendom.  De 
ylucht  yan  beider  halfbroeder  Oripho  naarde 
Saksen  wikkelde  deaen  in  een  nieuwen  oorlog 
met  Ptf^»,  die  in  747  de  Frieaen  en  Wenden 
tegen  hen  opriep,  tot  aan  de  Ooker  en  in 
768  tot  aan  de  Weser  voorwaarts  rukte  en 
in  769  de  Saksen  noodsaakte,  hem  eene 
schatting  yan  8000  paarden  te  betalen.  HQ 
moest  eehter  reeds  het  volgende  Jaar  weder 
legen  hen  te  velde  trekken.  Eerst  de  krjjgB- 
macht  van  Kard.de  QtooU  bracht  hennaeen 
oorlog  van  81  Jaar  tot  volkomene  onderdanig- 
heid aan  de  Franken.  Reeds  in  den  eenten 


veldtocht  veroverde  hy  den  Eresbwg  aan  ds 
Diemei,  verwoestte  de  Irminsauil,  trok  voor- 
waarts tot  aan  de  Weaer  en  ontving  van  ds 
Saksen  gyielaars.  alsmede  de  belofte,  dat  sQ 
de  eyangeUq;>rediking  der  Franken  niet  lou- 
den  beletten.  Doch  bereids  in  774,  toen  Kmrd 
aich  in  Italië  bevond,  heroverden  de  Saksen 
onder  WUUkimd  en  .^iZMo  den  Eresburg,  deden 
een  inval  in  het  Frankische  Heasengan  en 
plunderden  Fritalar.  Kard  aond  eenit  8  leger- 
afdeelingen  tegen  de  Saksen  in  het  veld,  rukte 
toen,  na  ayn  terugkeer  uit  Italië  (776),  langs  de 
Ruhr  voorwaarta,  verwoestte  Hohen-Siegberg, 
trok  by  Brunsberg  over  de  Weser  en  ber^kte 
de  Ockw,  waarna  de  Ooatfldingers  onder 
Soêiioj  de  Engem  onder  Brtmo  en  de  West- 
falingers  aich  overgaven  en  gyaelaars  stelden. 
Nauweiyks  eehter  was  Kard  afgetrokken, 
toen  de  Saksen  op  nieuw  naar  de  wapens 
grepen  en  zich  weder  meester  maakten  van 
den  Eresbnrg.  Eatd  maakte  aich  dan  ook 
in  776  op  en  rukte  tegen  hen  ten  stryde  tot 
aan  de  bron  van  de  Lippe,  en  de  Saksen 
beloofden  nu,  dat  ay  onderworpen  aouden 
biyven,  terwyi  velen  van  hen  gedoopt  werdMi. 
Op  den  Ryksdag  te  Paderbom  (777)  versche- 
nen dan  ook  vele  Saksische  edelen,  doek 
WUtdemd  had  de  wyk  genomen  naar  de 
Denen.  Onder  aanvoering  van  deaen  kwamen 
de  Saksen  gedurende  het  vertoef  van  Kaïtd 
d$  Orootê  in  Spaqje  nogmaals  in  opstand, 
verwoestten  de  Bynstreek,  maar  leden  by  de 
Eder  eene  geduchte  nederiaag.  Op  nieuw  on- 
derwierpen sy  aich,  toen  Kard  in  769  en 
780  door  het  land  der  Saksen  toog,  waarna 
in  782  te  Lippspringe  een  Ryksdag  gehouden 
werd.  Doch  in  laatstgenoemd  Jaar  overviel 
WUtêkiMd  een  Frankisch  leger  aan  deSflntel 
en  verdelgde  het  Nu  tn^  JCsiW  weder  in  per- 
soon tegen  de  Saksen  op  en  nam  eene  geduchte 
wraak,  daar  hy  4600  gevangenen  te  Verden 
aan  de  Aller  deed  doeden.  Dit  gaf  aan  alle 
Saksische  stammen  het  sein  tot  den  opstand, 
en  eerst  na  bloedige  gevechten,  waarin  de 
Saksen  by  Detmold  en  aan  de  Haae  geslagen 
werden,  terwyi  Kard  overal  het  land  te  vuur 
en  te  awaard  verwoeste,  legden  WUUkmê 
en  ayn  vriend  Albio  de  wapens  neder,  bega- 
ven zich  naar  Kaïtd  te  Attigny  en  ontvingen 
den  doop.  Een  capitulare  van  788  regelde 
daarop  den  toestand  der  onderwMpen  Saksen. 
Het  heidendom  en  alle  oproer  tegen  den  Ko- 
ning en  zyne  Graven  werden  gestreng  gestraft, 
ierwyi  voor  *t  overige  de  Saksen  eene  groote 
mate  van  vryheid  genoten,  zelfh  van  belastin- 
gen. Toen  ay  eehter  in  798  opgeroepen  werden 
tot  een  veldtocht  tegen  de  Avaren,  deden  ay 
eene  poging  om  het  Juk  dw  Franken  te  ver- 
bryaelen,  waarby  zy  ook  moesten  stryden 
tegen  de  Obotrieten,  bondgenooten  van 
JTofil.  Herhaalde  tochten  des  Konings  door 
hun  land,  de  verplaatsing  dw  Saksen  naar 
andere  oorden  dea  Ryks  en  de  vestiging  van 
Frankische  kokmiëtt  in  het  land  der  Saksen 
vernietigden  allengs  den  tegenstand  des  volks. 
(K  Kmd^  aooals  Akdo  veriiaalt,  in  808  te 
Meta  een  plechtigen  vrede  met  de  Saksen  ge- 
sloten heeft,  is  onzeker,  daar  het  oorlogsvuur 
van  zelf  uitdoofde.  Door  opteekeniag  der  in 
19  hoofdstakken  verdeelde  »Lex  Saxonum** 
bewaarde  Kmtd  hunne  aloude  wetten  en  ver- 
gunde hun  tevens  een  zeUMandig  beheer  onder 


KONINKRIJK  SAKSEN.  PR.  1 


6«niitrtr«  «r iA  Em  c^cl^p  a  «^p  ,  2^  üruik- 


Pit 


SAKSEN. 


185 


door  den  Koning  benoemde  GraTon.  Him  werd 
geene  icliatting  opgelegd;  i(|  behoefden  stechte 
tienden  te  betalen  aan  de  Kerk  en  larggdie- 
den  te  leveren  in  tUd  van  oorlog.  Er  werden 
Madommen  gesticht  te  Osnabrfick  (780),  Ver- 
den  (786)  en  Bremen  (787)  en  vervolgens  te 
Paderbom,  en  met  welk  eene  geestdrift  iQ 
de  nienwe  leer  omhelsden,  blttkt  nit  den 
^êliand",  ten  tgde  van  Lodmijh  de  Vrome 
bg  de  Saksen  gedicht  BQ  de  verdeeling  des 
luids  onder  de  ionen  van  laatstgenoemden 
Vorst  viel  het  land  der  Saksen  ten  deel  aan 
Lodewijh  de  Dmie<^ket.  Toen  tassehen  de  beide 
bloeders  een  oorlog  uitbarstte,  loeht  de  bS 
Fontenoy  in  841  geslagene  Loikarwe  I  hnlp 
bg  deJSaksen,  doch  de  vrtfen  en  slawen  slo- 
ien  een  verbond  en  stonden  op  tegen  de 
Frankische  heerschappy  en  tegen  de  edelen, 
die  deie  begunstigden;  iQ  wUden  met  de 
alonde  onalhankeigkheid  ook  het  Heidendom 
herstellen  en  werden  niet  aonder  moeite  door 
Lodêmijh  onderworpen.  De  iwakh^d,  waar- 
mede de  laatste  KmrUuijfem  het  land  prlJs 
gaven  aan  de  strooptochten  der  Slaven  en 
Noormannen,  welke  laatsten  het  aartsbisdom 
Hambnrg  verwoestten,  gaf  aanleiding  tot  het 
ontstaan  dw  hertogeigke  macht  onder  deSaksen. 
Die  betrekking  werd  bekleed  door  een  aan- 
limiyk  man,  lAmdólf  genaamd,  en  ging  na 
ign  dood  in  866  over  op  sQn  aoon  Brumo^ 
die  in  780  in  een  rampspoedigen  slag  tegen 
de  Noormannen  bQ  Hnuborg  snenvelde.  HQ 
werd  opgevolgd  door  ign  broeder  Otto  de 
Jhorluekii^ej  die  zyne  heerschappy  ook  over 
Thttringen  uitstrekte.  De  koningskroon  der 
Franken  en  Saksra,  hem  in  911  aangebo- 
den, wees  hy  wegens  gevorderden  leeftyd 
van  de  hand.  Zyn  soon  en  opvolger  Bemdrik  I 
werd  in  919  tot  koning  gekoien.  Met  desen 
neemt  de  rQ  der  Saksische  Koningen  een  aan- 
vang, welke  in  1024  met  Semdrik  II  eindigt 
Oéio  I  verhief  het  dappere  Saksische  leger- 
hoofd Sêman  BiOmmsf  tot  hertog  (940—978). 
Deie  streed  tegen  de  Slawen,  vooral  tegen 
de  WagriCrs  en  Obotrieten,  die  door  aQnneef 
Widkmnm  werden  aangevoerd  (956),  en  bracht 
hen  met  hulp  des  Keiiers  tot  onderwerping. 
Onder  iQn  lOon  Bemmrd  I  werden  de  lan- 
den aan  de  ovenyde  der  Elbe  weder  door 
de  Slawen  veroverd,  en  dit  gevaar  bevestigde 
de  Saksen  in  hunne  trouw  aan  Keiaer  Otto  IIL 
Tevens  deden  sy  reuiensohreden  op  den  weg 
der  ontwikkeling.  Het  silver,  uit  den  Han 
opgedolven,  bracht  hun  welvaart,  en  deiebe- 
voriderde  den  bloei  van  kunsten  en  weten- 
schappen, looals  biykt  nit  de  gedichten  van 
MroewUka  en  uit  de  Saksische  geschiedenis 
van  WiHekmd  van  Oorbië.  Ook  onder  Berm- 
Imrd  II  mt  III  duurden  de  ooriogen  tegen  de 
Slawen  voort,  en  met  wrevel  lagen  de  Saksen 
na  den  dood  Mendrik  II  de  Koningskroon 
van  hun  stam  tot  dien  der  Franken  terug- 
keereo.  Er  ontstond  eene  algemeene  verbitte- 
ring tnssehen  de  voorstanders  van  het  geslacht 
van  BiUmg  en  aartsbisschop  Adaüeri  van 
Bremen,  den  begunstigd  van  het  Salisehe 
Keiaershuis.  Zyn  bisdom  werd  door  Hertog 
OrdtUf  geplunderd  en  verwoest,  en  de  bis- 
schop spaarde  geene  moeite  om  den  Jongen 
Koning  BèHdrik  IV  met  haattegen  deSaksen 
te  vervullen.  Met  Magmu^  den  loon  en  op- 
volger van   Ordtdf^  stierf  het  geslacht  van 


BOUmg  uit  in  de  manneiyke  lyn.  Sei»dr%k  V 
beleende  daarop  Graaf  Leihmrime  mm  SÊÊfplm- 
hmg  met  het  hertogdom  Saksen.  Wél  werd 
hy  in  1112  van  die  waardigheid  beroofd  en 
door  OHo  de  B^ke  van  BaUenstedt  vervangen, 
doeh  hy  herkreeg  ie  reeds  het  volgende  Jaar. 
Eerlang  echter  stond  Loiharime  weder  aan 
bet  hoofd  der  <^»standelingen  tegen  AMciriJb  f; 
maar  de  slagby  Welftholi  verydelde  nogmaals 
lyn  plan,  over  de  Saksen  heerschappy  te 
voeren.  Door  lyn  huweiyk  met  Biokmtza^  de 
dochter  van  Sendrik  vam  Nordhdm  (1118), 
verkreeg  Loihmme  de  goederen  Nordhdm  en 
Bmnswyk  en  lag  lich  in  1125  op  den  door 
Hmidrik  V  ontruimden  troon  geplaatst  Hy 
gaf  lyne  dochter  Qtertrmda  ten  huweiyk  aan 
Hertog  Hemdrik  de  Droteehe  van  Beieren,  aan 
wien  hy  in  1127  ook  het  hertogdom  Saksen 
toekende.  De  hoop  van  Hmidrik^  dat  hy  wik 
op  den  koningstroon  de  opvolger  van  lyn 
schoonvader  lou  syn,  werd  echter  verydeld, 
en  daar  hy  weigerde  éeniyner  hertogdommen 
af  te  staan ,  deed  Koemraad  UI  hem  in  den 
Byksban  en  beleende  AlhreM  de  Beer,  aan 
het  geslacht  Biüm^  vermaagtschapt,  met 
Saksen.  Daarover  editer  ontstond  oorlog,  eo 
in  1142  werd  9*ksen  toegekend  aan  SèiuMk 
de  Leeuw,  een  lOon  van  Hendrik  de  TVotsehe» 
In  1155  ontving  Mmdrik  de  Leemo  van  lyn 
neef.  Keiier  Frederik  I,  ook  Beieren  terug. 
Nu  werd  lyne  macht  loo  groot,  dat  hy  wei- 
gerde, gehoonaam  te  weien  aan  lyn  lecóiheer. 
Daarom  trof  hem  de  ban  ,  en  in  1180  werd 
het  hertogdom  Saksen  ontbonden.  Westfklen 
viel  ten  deel  aan  den  Aartsbisschop  van  Keu- 
len, het  Saksische  pftüigraaflwhap  aan  den 
Landgraaf  vak  Thflringen,  en  met  de  hertoge- 
lyke  waardigheid  over  een  klein  gebied,  na- 
meiyk  Lauenburg,  Holstein  eni.,  werd  Berm- 
hard  vam  Atkamiëm,  een  lOon  van  JJbreoki  ds 
Beer,  beleend. 

Dit  Jongere  hertogdom  Saksen,  in  omvang 
en  macht  veel  geringer  dan  het  voorgaande, 
vervulde  in  de  geschiedenis  slechts  eene  on- 
dergeschikte rol.  De  aMammelingen  uit  het 
Huis  van  Askanié  volgden  elkander  op,  en 
sedert  1869  had  men  een  hertogdom  Sakeem' 
Lamembmrg  en  aak$«m-Witte»befg ,  die  intus- 
sehen  tegen  het  einde  der  middeneeuwen  ver- 
dwenen. 

Saksen  (lie  nevensgaande  kaart),  een 
Dttitsch  Koningryk,  naar  lyne  bevolking  de 
derde  en  naar  lyne  oppervlakte  de  vyfde 
Staat  van  het  Duitsche  Byk,  ligt  tasschen 
50nO'  en  hV^'  N.  B.  en  tusschen  11''58' 
en  15^4'  O.  L.  van  Greenwieh,  en  vormt, 
met  uitiondering  der  kleine  gedeelten  Ziegel- 
heim  en  Liebsehwiti  en  Traubenpreskeln,  een 
gesloten  geheel,  dat  in  het  oosten  en  noor- 
den grenst  aan  de  Pruisische  provincién 
Sileiië  en  Saksen,  in  het  westen  aan  de  pro- 
vincie Saksen,  Saksen- Altenburg ,  Saksen- 
Wdmar  en  Beoss,  in  het  nid  westen  aan  Beieren 
en  Bohemen  en  in  het  luiden  en  luidoosten  aan 
Bohemen.  De  geheele  grensiyn  heeft  eene 
lengte  van  1226  Ned.  myL  De  grootate  lengte 
(van  het  westen  naar  het  oosten)  bedraagt 
210,  de  grootste  breedte  150  Ned.  myL  Het 
B^  heeft  natnuriyke  gremen  naar  de  lyde 
van  Bohemen,  maar  ligt  naar  de  andere  lyden 
open,  en  de  oppervlakte  bedraagt  272,28  Q 
geogr.  myi.  De  bodem  behoort  er  nagenoeg 


186 


SA.KSEN. 


geheel  tot  de  Noord-Dottidie  berg-  en  henvel- 
stfeek  en  bettaat  Alleen  Ungi  de  Prniaiaelie 
grenien  nlt  een  gedeelte  van  de  Noord-Dnitsche 
▼lakte.  Het  land  Is  door  de  Elbe  in  8  seer 
ongeltfke  deelen  gesplitst  Ten  oosten  van  die 
rivier  vindt  men  de  noordwestelQke  toppen 
der  Sadeten  en  in  het  zoidoosten  een  gedeelte 
van  het  Saksiach-Boheemsohe  Zandsteenge* 
bergte  met  de  phonolietkoepels  van  den  Laosche 
(792  Ned.  el  hoog),  van  den  Hochwald  (7^ 
Ked.  el  hoog)  en  van  den  Oybin  (666  Ned. 
el  hoog).  Yanhiw  loopt  langs  de  Boheemsche 
grenien  het  Lansitier  gebergte,  grootendeels 
granietgevaarten,  aljgewisseld  door  basalt,  ne* 
phelien  eni.,  met  kegels  ter  hoogte  van  byna 
600  Ned.  el.  Naar  het  noorden  gaat  het  al- 
lengs over  in  eene  sandlge  vlakte,  aan  wiw 
lOom  zich  enkele  aaniienlüke  toppen  verheffen. 
Naar  de  wests)|de  vormt  deze  vlakte  een 
stellen  rand,  die  naar  het  dal  der  Elbe  afdaalt 
Boven  Meisien  verrüst  het  Spaargebergte,  en 
aan  bdde  stjden  der  Elbe,  van  Tetschen  tot 
Pima,  het  Elbe-Zandsteengebergte.  eene  hoog- 
vlakte, 826  Ned.  el  boven  den  spiegel  der  zee 
en  bestaande  oit  de  qnaderzandsteen ,  waar  het 
basalt  hier  en  daar  is  doorheengedrongen,  met 
tahüke  enge  kloven,  zonderlinge  rotsgevaar- 
ten en  tafelvormige  bergen,  zooals  den  Li- 
lienstein  (409  Ned.  el  hoog)  en  den  Hohe 
Liebe  (417  Ned.  el  hoog)  op  den  reehter  en 
den  K6nig8tein  (860  Ned.  el  hoog),  den 
Zsehimsteine  (668  en  494  Ned.  el  hoog),  den 
Pabststein  (428  Ned.  el  hoog)  en  den  Qoirl 
(869  Ned.  el  hoog)  op  den  linker  oever  der 
rivier.  Het  hoogste  gedeelte  van  dit  gebied, 
veelal  j^SaksiscA  Zwitserland"  genoemd,  is  de 
Groote  winterberg  (668  Ned.  el  hoog)  op  den 
rechter  oever.  Op  het  gebied  ten  westen  van 
de  Elbe  verheft  zich  het  Erzgebergte  over 
eene  lengte  van  161  Ned.  mgi,  van  de  bron- 
nen der  Gottlenba  tot  aan  die  der  Zwickaner 
Mnlde  en  der  Zwota  en  bestaat  hoofdzakelSk 
^t  gneis,  glimmerlei,  grannliet,oorspronkelOken 
leisteen  en  graniet  De  kam  van  het  gebergte, 
de  waterscheiding  tnsschen  de  Eger  en  de 
Mnlde,  is  eene  eentonige,  breedte,  moerassige, 
met  bosch  begroeide  hoogvlakte,  700—860 
Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee  gelegen, 
loodat  de  Voorste  (1217  Ned.  el)  en  de  Ach- 
terste Fichtelberg  (1218  Ned.  el)  er  niet  hoog 
boven  uitsteken.  In  den  oosteUlken  vleugel 
van  het  gebergte  liggen  de  aanzieniykste  top- 
pen op  Boheemsch  gebied.  Eenige  toppen  van 
het  Saksisch  Erzgebergte  verheffen  zich  ter 
hoogte  van  nüm  1000  Ned.  el ,  —  van  700  tot 
1000  Ned.  el  zQn  er  vele. 

Saksen  is  r|jk  beqnroeid.  Het  ligt  met  nit- 
sondering  van  een  klein  znidoostelQk  gedeelte, 
tot  het  Odergebied  behoorend,  geheel  op  het 
stroomgebied  der  Elbe,  die  het  land  als  be- 
vaarbare rivier  over  eene  lengte  van  117  Ned. 
m||l  ia  eene  noordwestelQke  richting  door- 
stroomt Tot  hare  sgrivieren  behooren  op  den 
reehter  oevw:  de  Kimitzsch,  de  Lachsbach,  de 
Wesenitz  en  de  Preisnitz,  en  op  den  linker 
oever:  de  Biela,  de  Gk>ttlenba,  de  MttgUtz,de 
Lockwitz,  de  Zschonergnmsbadi,  deSanbach, 
de  Triebisoh,  het  Lommatscdier  Wasser,  de 
Jahna,  de  DöUnitz  en  de  Lnpper-  of  Bmeh- 
bach.  De  aanzienlQkste  zgrivier  van  de  Elbe 
is  de  Malde,  op  een  stroomgebied  van  bQna 
100  Q  geogr.  mtfl  zelve  onderscheidene  zy- 


rivieren  ontvangend.  De  Witte  Eister  verlaat 
Saksen  kort  na  haar  ontstaan,  maar  keert 
boven  Pegan  in  dit  Byk  terug  en  stort  later 
zich  uit  in  de  Saaie,  —  en  de  Zwarte  Eister,  in 
Saksen  ontstaande,  vwlaat  het  land  na  een 
loop  van  22  Ned.  m|}l.  De  Spree  ontspringt 
op  het  Lansitzer  gebergte  b|)  Algersdorf  en 
is  in  Saksen  62  Ned.  myi  lang  De  Neisze 
spoedt  zich  na  een  loop  van  86  Ned.  myi  naar 
Pruisen  en  verenigt  zich  vervolgens  met  de 
Oder.  Alleen  de  zuideigke  zoom  des  Bgks  be- 
hoort tot  het  stroomgebied  van  de  Eger ,  en 
de  weeteiyke  zoom  tot  dat  der  Saaie.  Eigen- 
lyke  meren  zoekt  mm  er  te  vergeeft,  doch 
er  zQn  ondersoheidrae  minerale  bronnen.  Het 
klimaat  is  er  in  het  algemeen  zeer  gezond  en 
in  de  rivierdalen  zeer  zacht  De  gemiddelde 
Jaarltlksche  temperatuur  is  er  te  Leipzig  7°,66 
C,  te  Dresden  7''68  C;  men  telt  er  jaariyks 
gemiddeld  184  regen-  en  41  sneeuwdagen. 

Dit  Eoninkryk  is  onder  de  Doitsche  Staten 
het  dichtst  bevolkt;  het  telde  in  zQu  4  distric- 
ten in  1816  bQna  197900,  in  1876  ruim 
2760000  en  in  1880  bOna  8  millioen  zielen, 
en  de  bevolking  heeft  hare  grootste  dichtheid 
in  die  gedeelten,  waar  de  nifverheid  het  meest 
bloeit  Volgens  de  voorloopige  uitkomsten  der 
volkstelling  van  1886  was  dat  c0fer  geklom- 
men tot  8 179 168.  De  bevolking  is  er  volgens 
de  kerkgenootschappen  verdeeld  in  8876188 
Lutherschen,  72946  B.  Katholieken,  bfjna 
9162  Hervormden,  1467  Dnitsch-Katholieken, 
620  Anglicanen,  468 GriekschKatholieken, en 
6 128  Israëlieten,  behalve  ruim  4000  van  andere 
gélooAbeiydenissen  en  810,  die  tot  geenerlei 
secte  behooren.  Het  Byk  heeft  21  steden  met 
meer  dan  10000  inwoners  ieder;  tot  deze  be- 
hooren: Dresden  met  220000,  L^pzig  met 
149000,  Chemnitz  met  96000  enZwickaumet 
81 000  inwoners,  —  voorts  80  steden  met  min- 
der en  108  dorpen  met  meer  dan  2000  inwo- 
ners. In  het  geheel  zyn  er  148  steden  en 
8118  landgemeenten.  Volgens  hunne  afkomst 
zyn  de  inwoners  gedeelteiyk  Slawen,  gedeel- 
teiyk  Thüringers,  Franken  of  Wenden. 

Van  den  bodem  zyn  slechts  2,49%  onbe- 
woond land;  men  heeft  er: 60,21% bouwland, 
2,86%  tuin,  11,28%  hooiland,  2,10%  weiland, 
80,96%  bosch  en  0,12%  wyngaarden.  Buim 
16%  der  bevolking  houdt  er  zich  met  land- 
en boschbouw  bedg,  en  de  landbouw  wordt 
er  met  kracht  bevorderd.  Men  heeft  er  6 
districtslandbouwgenootschappen  met  400  on- 
derafdeelingen,  en  de  minister  van  Binnen- 
landache  Zaken  wordt  er  door  een  Baad  van 
Landbouw  ter  zyde  gestaan.  Met  de  universi- 
teit te  Leipzig  is  eene  landbouwacadémie  ver- 
bonden en  men  heeft  proefetations  te  Tha- 
rand,  Ldckem,  Pommrits  en  aan  de  veeart- 
senyschool  te  Dresden.  Ook  bestaan  er  ban- 
ken en  credietinrtellingen  ten  behoeve  van 
den  landbouw.  De  waarde  van  den  Jaariyk- 
schen  oogst  in  Saksen  wordt  geschat  op  288 
millioen  gulden.  Men  teek  er  vooral  rogge , 
haver,  tarwe,  gerst,  aardappelen  gierst,  peul- 
vruchten suikerwortelen ,  vlas  en  tabak.  Aan 
de  Elbe  vindt  men  1 708  Ned.  bunder  wyngaar- 
den, die  jaariyks  gemiddeld  16000  Ned.  vat 
wyn  opleveren.  Ook  de  ooftbouw  is  er  in 
sommige  streken  van  veel  belang.  Niet  minder 
gewichtig  is  er  de  veeteelt;  de  waarde  van  den 
veestapel  wordt  er  geraamd  op  144  millioen 


SAK8EN. 


187 


golden.  In  1878  had  men  er  116  000  purden, 
647000  rnnderen,  207000  schapen,  800000 
sw|nen  enz.  De  schapenfokkerQ  ia  er  door 
den  inyoer  van  810  merinosohapen  (in  het 
Jaar  1766)  aanmerkeigk  yerbeterd,  soodat  er 
Termaarde  wolmarkten  worden  gehouden.  De 
ganzen-,  hüen-  en  lydeteelt  laten  wQ  niet  on- 
vermeld. Wild  is  er  tegenwoordig  weinig  meer 
te  vinden.  De  boschbonw  in  Saluen  heeft  een 
Enropeeschen  naam  verkregen;  de  boaschen 
beslaan  er  eene  oppervlakte  van  83  Q  geogr- 
mQl,  en  bOna  Vs^^  daarvan  is  de  eigendom 
van  den  Staat;  de  behoefte  aan  hont  is  er 
intnsBChen  zoo  groot,  dat  nog  veel  van  elders 
wordt  aangevoerd.  De  viaschery  is  er  in  bloei 
verminderd;  men  vangt  er  vooral  karpers, 
«noeken  en  forellen,  en  in  de  Elbe  steoren, 
aalmen  enz.  De  voormalige  parelvisscherti  is 
nagenoeg  verdwenen. 

De  bodem  levert  er  voorts  metaalertsen, 
om  zilver,  lood,  Q^er,  tin  enz.  te  winnen, 
alsmede  steen-  en  broinkolen  (in  aanzienlQke 
hoeveelheid),  bouwsteen,  porseleinaarde  en 
•enkele  edelgesteenten.  Bovenal  bloeit  er  de 
industrie;  in  de  eerste  plaats  in  het  bezigen 
4er  metaalertsen  tot  het  verlcrflgen  van  me- 
talen, —  voorts  in  het  vervaardigen  van 
weiktnigen  en  inzonderheid  van  geweven 
«toifen  (linnen,  damast,  monaselien,  flanel, 
laken,  enz),  terwtfl  onderscheidene  andere 
takken  van  nQverheid  er  glansryk  worden 
vertegenwoordigd.  De  handel  is  er  groot  van 
omvang,  en  zOn  middenpunt  is  Leii»igy  waar 
wereldberoemde  Jaarmarkten  (Messen)  worden 
geAiouden.  De  belangrQkste  artiken  van  uitvoer 
ign  er:  wol,  geweven  stoffen,  garen,  kant,  0zer 
«n  Ozerwaren,  machines,  tin,  steenkolen, 
porselein,  houtwaren,  boeken,  ooft,  zandsteen, 
marmer,  terpentijn,  scheikundige  praeparaten 
•enz.  —  en  van  invoer  koloniale  waren, 
zuidvruchten,  zout,  graan,  zyde,  katoen, 
wt|n,  pelterijen,  glas,  zeevisch  enz.  Vooral 
4e  boekhandel  bloeit  er  te  Leipzig,  hetwelk 
ook  in  den  wolhandel  met  Breslau  en  Beriyn 
wedQTert.  Het  verkeer  op  de  Elbe  Is  er  zeer 
ievendig.  De  Saksisch  Boheemsche  stoomboot- 
maatschappi},  in  1886  gesticht,  heeft  20 
-stoombooten  in  de  vaart  op  de  Elbe  en  ver- 
voert er  Jaarlijks  2  millioen  personen ,  en  men 
heeft  daarenboven  op  de  Elbe  nog  eene 
stoomboot-  en  eene  sleepvaartmaatschappy.  In 
1884  bedroeg  voorts  de  lengte  der  Saksische 
«poorwegen  2208  Ned.  mfjl;  ook  heeft  men  in 
Baksen  onderscheidene  banken  tot  bevordering 
van  handel  en  verkeer. 

In  Saksen  is  door  goed  ingerichte  scholen 
uitstekend  gezorgd  voor  de  algemeene  volks- 
ontwikkeling. Men  heeft  eene  universiteit  en 
«en  KoninkWk  Genootschap  van  Wetenschap- 
pen te  Leipzig  (zie  aldaar),  voorbereidende 
«dholen  te  Meiszen  en  Qrimma  met  6,  en  11 
gymnasia  met  9  klassen,  —  wgders  11  reaal- 
«cholen  van  den  eersten  en  13  van  den  twee- 
den rang,  alsmede  een  polyteohnioum  te 
Dresden  en  eene  niJTerheidsschool  te  Chem- 
nitz,  terwijl  het  tevens  aan  vaksscholen  van 
nijverheid  niet  ontbreekt  Verder  vermelden 
wtl  eene  mgnacadémie  te  Freiburg  en  te 
Zwickau,  eene  boschbouwschool  te  Tharand 
on  eene  opleidingsschool  voor  boekhandelaars 
te  Leipzig.  Het  volksonderwgs  is  er  geregeld 
door  de  wet  van  23  April  1878.  Men  heefter 


26  schoolopzieners,  en  in  1874  telde  men  er 
2078  Evangelische,  43  R.  Katholieke  en  2 
Israëlietische  scholen.  Er  zijn  16  kweekscho- 
len van  onderwijzers  en  2  van  onderwSze- 
ressen,  alsmede  een  instituut  voor  doofstommen 
en  een  voor  blinden.  Allermerkwaardigst  is  in 
Saksen  de  Koninklijke  verzameling  van  Kunst 
en  Wetenschap  te  Dresden.  Het  museum  van 
schilderijen  aldaar  is  éen  der  belangr^kste  van 
Europa.  Te  Dresden  en  te  Leipzig  bestaan 
Koninklijke  Academiën  van  beeldende  kunsten, 
kunstgenootschappen  en  conservatoria  voor 
muziek.  Ook  ontbreekt  het  er  niet  aan  ge- 
stichten voor  kraniLzinnigen ,  idioten,  zieke 
kinderen,  inrichtingen  van  weldadigheid, 
spaarkassen  enz. 

Het  koningryk  Saksen  is  eene  constitntio- 
neele  monarchie  en  een  Staat  van  het  Duitsche 
Rgk.  Het  heeft  in  den  Bondsraad  4  stemmen 
en  in  de  Bjjksdag  23  vertegenwoordigers.  Ten 
behoeve  van  het  Rijksleger  onderhoudt  het 
een  korps  van  67600  man.  De  actieve  armee 
bestaat  er  uit  8  linieregimenten  infiuiterie, 
éen  regiment  scherpschutters,  2  bataVona 
Jagers,  6  regimenten  ruiters  en  2  regimenten 
artiilerie,  öen  regiment  kanonniers,  éen  pionier-, 
éen  spoorweg-  en  éen  treinbataUon.  De  Kdner 
benoemt  den  opperbevelhebber  en  de  Konhig 
de  overige  generaals.  De  grondwet  is  die  van 
4  September  1831,  door  latere  wetten  gewtfsigd. 
Door  een  Koninkigk  besluit  van  1  Juli  1860 
werd  de  voorloopige  staatsregding  van  16 
November  1848,  vooral  met  betrekking  tot  de 
samenstelling  en  de  rechten  der  beide  Kamen 
en  tot  de  verkiezingen  voor  die  beide  liehamen, 
opgeheven  en  wederom  door  de  reeds  genoemde 
grondwet  vervangen.  De  Koning  (sedert  29 
Oetober  1876  Alürt,  geboren  den  23sten  April 
1828)  is  het  souvereine  opperhoofd  van  den 
Staat  Zonder  toestemming  der  Vertegenwoor- 
diging mag  hiJ  geene  vreemde  Kroon  aannemen 
en  ook  niet  bidten  de  grenzen  des  lands  zyn 
verblijf  houden.  De  Kroon  is  erfelijk  in  zijn 
Huis  in  de  mannelijke  lyn  volgens  het  recht 
van  eerstgeboorte.  Sterft  zijn  Huis  (de  Alber- 
tijnsche  lijn)  uit,  dan  wordt  het  opgevolgd 
door  de  Emeetijnsche  IQu.  Is  er  geen  prins, 
dan  gaat  de  Kroon  over  op  de  vrouwelüke 
lijn.  De  Koning  wordt  met  zijn  18de  Jaar 
meerdeijarig  en  heeft  een  staatsinkomen  van 
2860000  mark,  behalve  de  apanages  van  het 
Koninklijk  Huis.  Dit  laatste  moet  behooren 
tot  de  B.  Katholieke  Kerk.  De  rechten  der 
ingezetenen  staan  voor  allen  op  denzelfden 
voet  onder  de  bescherming  der  grondwet. 
Het  genot  der  burgerlijke  en  staatsburgerlijke 
rechten  is  onafhank^ijk  van  de  gelooflibelijde- 
nis.  Het  geheele  Koningrijk  heeft  eene  uit  twee 
Kamers  bestaande  Vertegenwoordigfaig.  Tot 
de  leden  van  de  Eerste  Kamer  behooren: 
de  meerdeijarige  Prinsen  van  het  KoninklÜk 
Huis,  —  een  afgevaardigde  van  het  aartsbis- 
dom Meiszen,  —  de  bezitter  der  heerlifkheid 
Wildenfels,  —  een  vertegenwoordiger  van  de 
bezitters  der  SchSnburgsche  goederen,  —  «en 
afisevaardigde  der  Lelpiiger  universiteit,  — 

—  de  bezitter  der  heerlijkheid  Beibersdor^  — 
de  bezitter  der  heerlfkheid  Köaigsbrik^  — 
de  evangelische  opper  HoQiirediker,  —  de  deken 
van  het  B.  Katholieke   domstift  te  BantMn, 

—  de  superintendent  te  Leipzig,  —  een  af- 
gevaardigde van  het  stift  te  Wurzen,  —  éen 


188 


SAKSEN. 


y»ii  de  besitten  der  Sehdnbiurgeeke  leeogoe- 
deren.  —  12  veer  hui  leyeo  benoemde  atjie- 
▼nardlgden  T«n  ryke  grondbesitterB,  die  een 
bepeald  bedrag  in  de  belasting  betalen ,  — 
10  door  den  Koning  door  bon- leren  benoemde 
eigenaars  van  riddergoederen^  detgelQka  een 
bepaald  bedrag  in  de  belasting  opbrengend, 
—  de  eerste  overbeidspersonen  der  steden 
Dresden  en  Leipsig,  —  de  eerste  ovwheids- 
personen  in  6  door  den  Koning  aangeweien 
steden,  —  en  5  door  den  Koning  naar  wel- 
gevallen benoemde  personen.  De  Tweede  Ka- 
mer bestaat  nit  80  afgevaardigden,  nameU|k: 
86  van  de  steden  en  46  van  het  platte  land. 
ledere  Kamer  kiest  hav  vooraitter.  De  Koning 
roept  se  om  de  twee  Jaar  tot  een  gewonen 
landdag  byeen,  en  tot  een  bnitengewonen , 
aoo  vaak  deae  noodig  is.  De  afj^eyaardigden 
worden  gekoaen  voor  den  tyd  van  6  Jaar,  en 
om  de  twee  Jaar  treedt  het  derde  gedeelte  af. 
De  yerkleiingen  atfn  reohtstreekseh  en  geheim. 
Kiesbevoegd  is  ieder  staatsburger,  die  iQn 
26ste  Jaar  bereikt  heeft  en  althans  8  mark  in 
de  Rgkabelasting  betaalt,  —  veriiiesbaar  leder, 
die  sgn  80ste  levensjaar  voleindigd  heeft  en 
althans  80  mark  in  de  Rgksbelasting  betaalt 
Het  recht  van  wetgeving  ea  van  oplegging 
van  belastingen  is  by  de  grondwet  aan  de 
Kamers  gewaarborgd:  voor  elke  wet  wordt 
de  toestcmuning  der  beide  Kamers  en  de  be- 
krachüghig  des  Koaings  vereischt  Een  staats- 
gereehtshof  beslist,  wanneer  Begeering  en  Ver- 
tegenwoordiging het  oneens  zQn  over  de  ver- 
klaring der  grondwet  In  de  4  districten  des 
BQks  heeft  men  Provindale  Staten,  die  op 
daartoe  l)estemde  tyden  vergaderen.  De  hoogste 
staatsambtenaren  st|n  er  de  hoofden  der  ge- 
wone ministerieele  departementen,  —  voorts 
heeft  men  er  eene  Rekenkamer  en  een  staats- 
archief. De  regeling  van  de  gemeentebesturen 
is  op  nieaw  vastgesteld  door  de  wet  van  24 
April  1878.  Voor  de  steden  affn  slechts  eenige 
hoofdaaken  aangeweien,  terwyi  het  ontbrekende 
door  plaatseigke  instellingen  wordt  aangevuld. 
Aan  het  hoofd  van  den  stedelüken  raad  be- 
vindt aich  een  burgemeester;  de  beioldigde 
raadsleden  worden  gewoonlQk  voor  levens- 
lang, de  onbesoldigde  voor  den  t0d  van  6 
Jaren  benoemd.  De  stedeiyke  raad  en  de  ste- 
deiyke  afgevaardigden  kunnen  tot  een  stada- 
gemeenteraad  vereenigd  worden.  In  landdgke 
gemeenten  bestaat  de  gemeenteraad  uit  een 
voorsitter,  óen  of  meer  oudsten  en  een  ge- 
meentelük  bestuur. 

Met  betrekking  tot  de  rechtsbedeeling  in 
Saksen  vermelden  wtf,  dat  door  het  wetboek 
van  strafrecht  van  1  Ootober  1866  en  door 
het  burgerlek  wetboek  van  1  Maart  1866 
openlmarhcdd  en  mondelftke  behandeling  ge- 
waarborgd zyn.  Onder  het  hooge  Hof  van 
Appèl  te  Dresden,  de  laatste  instantie  in  alle 
dviele  en  crimineele  saken,  bevinden  sioh 
4  hoven  van  appèl  te  Dresden,  Leipsig, 
Zwickan  en  Bautsen,  —  voorts  als  rechtban- 
ken van  eersten  aanleg  26  arrondissementa- 
rechtbanken,  waarmede  handelirechtbanken 
verbonden  ai|n,  en  107  kantongerechten  voor 
geringere  aaken.  In  1868  st|n  er  de  recht- 
banken van  gesworenen  ingevoerd.  BQ  het 
heoge  Hof  is  een  advocaatgeneiaal ,  en  by 
de  arrondissements-  rechtbanken  aQn  ryks- 
advoeaten  geplaatst.  De  advocaten  aQn  onder- 


worpen aan  het  reglement  van  8  Juli  1869. 

De  aaken  der  Protestantsehe  Kerk  worden 
er,  daar  de  Koning  B.  Kadioliek  is,  behar- 
tigd door  een  daartoe  aangeatelden  minister. 
Het  hoogste  SMkbestnnr  is  er  het  Evange- 
lisch Bgkseonsistorinm  te  Dresden,  en  de 
Luthersohe  Kerk  wordt  er  vertegenwoordigd 
door  eene  Synode  van  86  leeken  en  29  geeate- 
igken.  De  Hervormde  Kerk  heeft  oonsistoria 
te  Dresden  en  te  Leipaig,  en  ook  de  B.  K»- 
tholieke  Kerk  heeft  te  Dresden  een  Consisto- 
rium,  onderworpen  aan  het  Apostolisch  Vica- 
riaat aldaar.  Alleen  in  de  Lausitz  bestaan 
nog  2  nonnenIdoosteiB,  en  nieuwe  kloostera 
mogen  er  niet  gebouwd  worden.  Ook  de  za- 
ken der  DuitBch-Katholieken  en  der  Israë- 
lieten ayn  er  naar  behooren  geregeld,  en  men 
heeft  eindelOk  eene  Grieksch-Katholieke  Kerk 
te  Leipaig.  —  De  staatsinkomsten  bedragen  er 
(1888)  Jaajrlftks  ongeveer  70  millioen  mark,  en 
de  uit^^vea  evensooveel,  terwQl  de  staatsschuld 
een  cyfer  heeft  van  bgoa  676^/4  millioen  mark. 

In  het  financieel  tydperk  1884— 1886  was  er 
de  geldeiyke  toestand  aoo  gunstig,  dat  de 
inkomsten  de  uitgaven  met  17  millioen  mark 
overtroffen,  soodat  aansienlOke  sommen  aan 
buitengewone  uitgaven  konden,besteed  worden. 
De  middeneeuwsche  geschied«iis  van  Saksen 
beait  weinig  merkwaardigs.  In  1486  werden 
de  Saksische  landen,  Thüringen  en  Metsaen, 
verdeeld  tusschen  de  HertogelQke  broeders 
Brmt  en  Mhêrt^  en  de  eerste  van  deaen  ont- 
ving tevens  de  lceurvorstelt|ke  waardigheid. 
Zóo  ontstonden  de  Emestgnsehe  en  Albertgn- 
sche  lynen.  Bovengenoemde  uiZfttfr^,  bOgenaamd 
dê  Kloêkmoedi^  is  ook  in  de  Nederlandsohe 
geschiedenis  bekend.  Hy  streed  tegen  Kard 
dê  Stomiê  en  werd  deswege  benoemd  tot  er^ 
stadhouder  van  Friesland.  HQ  was  echter 
niet  in  staat^  de  Frieaen  tot  onderwerping 
te  brengen,  en  s||n  aoon  BsMdrik  evenmin, 
aoodat  deae,  na  den  dood  sgns  vaders  (1600), 
het  overdroeg  aan  aQn  ouderen  broeder  Oear^ 
de  CMHutrde,  die  het  in  1616  voor  200000 
gulden  afetond  aan  Aartshertog  Kmrd  vtm 
OoÊttmr^h.  Keurvorst  JOnut  werd  in  1486  in 
het  kearvorstendom  en  in  het  hertogdom  Saksen 
opgevolgd  door  a0n  oudsten  lOon  Wnderik  de 
WijMê^  terwtil  de  overige  landen  gemeenschap- 
peigk  door  hem  en  sQn  broeder  Jokmm  werden 
bestuurd.  Onder  Fredêrik  de  Wijte  werd  Sak- 
sen de  bakermat  der  Hervorming,  en  terwfil 
de  nieuwe  leer  zich  in  de  Emestgnsche  landen 
uitbreidde,  verschafte  sQ  zich,  trots  den  tegen- 
stand van  Qeorge  de  Otèoori^  ook  toegang  tot 
de  Albertlfnsche.  Fred&rik  overleed  ongehuwd 
den  6den  Mei  1626,  en  ztfn  broeder  en  opvolger 
Jokam  de  8l<mdvatiige  toonde  zich  nog  yveri- 
ger  voorstander  der  Hervorming;  h0  werd 
het  hoofd  der  Protestantsehe  party  en  tevens 
met  PhO^  vm  Be$$em  het  hoofd  van  het 
Schmalkaldisch  Verbond  (1681).  Onder  zyn 
bestuur  erlangden  de  godgeleerden  een  aan- 
merkeiyken  invloed,  en  vooral  onder  dat  van 
zt|n  zoon  Johm  Fredetik  de  Qtooimoediife  ^ 
die  de  vaderiyke  landen,  met  uitM>Bdering 
van  het  Kearvorstendom,  aanvankelOk  met 
zQn  broeder  Jdhm  JBrmH  gemeensohappeltlk 
bestuurde,  totdal  deae  in  1642  zich  verge- 
noegde met  Ooburg  en  een  Jaargeld  van 
14000  gulden.  Qeorge  ds  €hAaarde  (van  de 
Albertgnsche  ign)  overleed  in  1689  en  werd 


SAKSEN. 


189 


üipgevoUfi  door  iQn  broeder  Hendrik  ds  Vromej 
die  Moatonds  de  Herrormiiig  in  iQa  bertog- 
dom  iayoerde.  HQ  werd  in  1541  opgerold 
door  Effn  20  Jarigen  soon  MaurUt,  die  eene 
groote  mate  yan  selfirtandigbeid  aan  den  dag 
legde  en  niet  tot  bet  Sclimallcaldiscb  Verbond 
wilde  toetreden,  hoewel  bQ  de  Heryormde 
leer  bad  aangenomen.  Hy  sficbtte  consistoria 
te  Leipzig  en  te  Meiasen  (zooals  voor  de 
Emestgnacbe  landen  te  Wittenberg  geecbied 
was),  Tan  welke  dat  van  Meiazen  later  naar 
Dresden  werd  yerplaatst,  —  TOTrOkte  de  nnlyer- 
fllteit  te  Leipsig  met  opgeheven  kloostergoe- 
deren, —  deed  onderscheidene  scholen  ycmry- 
sen,  —  blaakte  Tan  eermebt,  zoodat  hg  naar  de 
gonst  des  Keizers  doog  om  de  kearvorsteigke 
waardigheid  te  erlangen  en  belastte  zich  met 
faet  Toltrekken  van  den  BOksban,  uitgespro- 
ken OTer  zQn  neef  den  Keorrorst,  doch  mo^ 
▼oor  dezen  afdeinzen.  Daar  echter  Jokan 
Ffêdorik  de  Qrootmoedige  zt|n  tfld  verloor  met 
de  belegering  van  Leipzig,  had  de  Keizer 
den  tQd,  zQn  bondgenoot  te  hnlp  te  snellen, 
soodat  Joha»  Frederik  op  de  LochanSr  Heide 
bQ  Mtthlberg  door  den  Keizer  werd  gevangen 
genomen  en  door  de  Wittenberger  Capitu- 
latie (19  Mei  1547)  de  keorvorstdüke  waar- 
digheid en  zQne  landen  verloor,  waarmede 
Hertog  JfMirifff  beleend  werd.  Aan  de  zonen  van 
den  krügsgevangene  verbleven  slechts  eenige 
weinige  goederen.  MaurUt  echter  was  geens- 
sins  van  meening,  zich  door  den  Keizer  te 
laten  gebmiken  als  een  werktnig  tot  onder- 
drukking van  het  Protestantismus  en  tot 
sdchting  eener  erfeiyke  heerschappy.  HQ  wilde 
sich  aanslniten  aan  zQne  geloofl^enooten  en 
daardoor  het  verkregen  gezag  bevestigen.  Hy 
«telde  zyn  broeder  Angutt  schadeloos  voor 
zQne  aanspraak  op  het  halve  gebied,  knoopte 
weder  betrekkingen  aan  met  het  Emestynsche 
«tamhuis  en  verkreeg  in  1552  van  den  Keizer 
het  Passauer  Verdrag,  doch  werd  in  den 
«lag  by  Sievershausen  doodeiyk  gewond  en 
•overleed  den  Uden  Juli  1558.  Zyn  broeder 
Ai^uit  bracht  minneiyke  schikkingen  tot  stand 
met  de  Emestynsche  ^fn  en  werd  in  1586 
opgevolgd  door  ^n  zoon  Ohrisiiaa»  I,  die 
•echter  weldra  overleed  (1591).  Diens  zoon 
-Chmtiaan  II  regeerde  tot  1611  en  werd  ver- 
vangt door  zyn  broeder  Joha»  Qeorg  /,  die 
de  hem  aangeboden  koningskroon  van  Bo- 
hemen  van  de  hand  wees  en  den  Keizer  ter 
-«yde  stond  by  het  veroveren  van  de  Lausits 
<en  van  Silezi^,  zoodat  hy  de  eerstgenoemde 
nis  pand  voor  zyne  oorlogskosten  verkreeg. 
In  1681  sloot  by  zich  aan  by  ehutaaf  AdoLf 
^n  streed  met  de  Zweden  in  den  voorspoedi- 
gen  slag  by  Breitenfeld.  Een  inval  van  7^a^ 
JmfM»  in  1682  maakte  zyn  land  weder  tot 
het  tooneel  van  den  oorlog,  doch  nadat  G%#- 
4aaf  Adolf  naieaveld  was.  sloot  JokanlGeor^ 
met  den  Keizer  de  Vrede  van  Praag  (30 
Mei  1685),  verkreeg  onderscheidene  voordee- 
len  en  verklaarde  den  oorlog  aan  de  Zweden, 
t  geen  aan  het  land  duur  te  staan  kwam  door 
de  nederlagen  by  Dömitz  en  Kyrits  en  door 
4e  herhaalde  invallen  van  de  Zweden  onder 
SamtêT  en  vervolgens  onder  Torttensomf  zoodat 
bet  zwaar  geteisterd  Saksen  eerst  in  1645  ver- 
^ademing  kreeg  door  den  wapenstilstand  van 
KStzsebenbroda.  Eerst  in  1650,  na  het  betalen 
^▼an  5  miliioen  thaler  door  het  Byk  (waarvan 


ruim  276  door  Siduen),  werd  Leipzig  door 
de  Zweden  ontruimd.  De  bevolking  van  8  mil- 
iioen was  tot  op  de  helft  verminderd,  aoodat 
Saksen  niet  langer  aan  het  hoofd  kon  staan 
der  Duitsche  Protestanten.  Voorts  leed  de 
Sakdsche  Staat  niet  weinig  door  het  testament 
van  Johan  Georg  (f  8  October  1656),  waarby 
zyne  Jongere  zonen  Angwi  Ohiru^aam,  en 
Mamriiê  met  aanzieniyke  goederen  werden 
begiftigd,  *t  geen  door  Keurvorst  Joham  Gtotg 
II  werd  erkend.  Door  eerstgenoemde  ontston- 
den de  lynen  Sakêen-WeuxenfèU,  Saktm  M&r- 
êèburg  en  Saksem-Zeitz^  die  echter  binnenreene 
eeuw  uitstierven.  Joham  <?0Df^  11(1666— 1680) 
knoopte  bedenkeiyke  betrekkingen  aan  met 
Lodewijk  XVI^  verhief  Dresden  tot  een  mid- 
denpunt  van  Fransche  en  Itaüaansche  kunst 
in  Doitscbland,  doch  beiemmerde  door  zyne 
verkwisting  de  ontwikkeling  der  welvaart, 
zyn  krygshaftige  zoon  Joüoji  e«of^  JJr(1880— 
1691  was  de  stichter  van  een  staand 
leger,  waarmede  by  deel  nam  aan  onder- 
scheidene oorlogen,  en  werd  opgevolgd  door 
zyn  zoon  JoKan  Qearg  IV,  en  deze  door  «yn 
broeder  Friedrieh  Avjfmt  J,  die  niet  alleen 
veel  geld  besteedde,  om  de  Kroon  van  Polen 
te  verwerven,  maar  hiertoe  ook  den  B.  Ka- 
tholieken godsdienst  omhelsde.  Zoo  keerde  de 
Albertynsche  lyn  tot  den  schoot  der  zooge- 
naamde Moederkerk  terug. 

De  verheffing  van  FriedirvA  Af^utt  I  tot 
koning  van  Polen  (als  Avgugt  II)  was  eene 
ramp  voor  Saksen,  daar  zyne  geldverkwisting 
oorzaak  werd  van  het  vervreemden  van  be- 
langryke  goederen  en  rechten.  Tot  stadhouder 
in  Saksen  benoemde  hy  den  B.  Katholieken 
Prins  von  Tüntenberg,  en  toen  op  verlangen 
der  Standen  in  1700  het  aan  dezen  ter  ^de 
gestelde  revisiecoU^e  opgeheven  werd,  ver- 
ving hy  het  tegen  den  wensch  dw  Standen 
door  het  geheime  Kabinet,  hetwelk  tot  1880 
bleef  bestaan.  Daarenboven  mengde  hy  ^ch 
lichtzinnig  in  den  Noordschen  Oorlog,  die  den 
inval  van  Ka/rd  XII  in  Saksen  veroorzaakte 
en  veel  bloed  kostte.  Hoewel  An^giut  by 
den  Viede  van  Altranst&dt  aMand  moest  doen 
van  de  Poolsche  Kroon  (1709),  maakte  hy 
zich  na  den  slag  by  Poeltawa  (1709)  weder 
van  haar  meester  en  moest  haar  met  opoffe- 
ring van  goed  en  bloed  beveiligen.  Niettemin 
is  Saksen  aan  hem  de  verfraaiing  van  Dresden 
en  de  verryking  van  de  kunstverzamelhigen 
dezer  stad  verschuldigd,  't  geen  door  zyn  zoon 
li^edenk  AnguH  II  (1788—1768,  als  koning 
van  Polen  Anguti  III)  werd  voortgezet 
Deze  behield,  in  spyt  van  den  wettig  gekozen 
StatMoiu  Lesxczgmki,  door  de  hulp  van  Oos- 
teniük  en  Bosland  den  Poolschen  troon.  Het 
deelnemen  aan  den  eersten  SUezischen  Oorlog 
met  en  aan  den  tweeden  tegen  Pruisen  bracht 
aan  Saksen  geen  voordeel;  het  daalde,  by  de 
klimmende  grootheid  van  Pruisen,  onder  het 
wanbestuur  van  Graaf  Brüklj  zoodat  weldra 
de  Zevenjarige  Oorlog  ontstond,  waarby  Saksen 
tot  aan  den  vrede  van  Hubertusburg  (15  Fe- 
bruari 1768)  door  vriend  en  vyimd  werd 
uitgezogen.  Daardoor  verloor  Saksen  90000 
zielen  en  meer  dan  100  miliioen  thaler,  ter- 
wyi  handel  en  nyverh^d  nagenoeg  waren 
vernietigd  en  de  Staat  onder  een  schuldenlast 
van  40  miliioen  thaler  gebogen  bleef.  JFnedneA 
I  Ckritüaamf  de    zoon    van   A^tgutt  II,  zocht 


190 


SAKS£N. 


gedoreade  sgne  kortstondiceheeneliMiplidoor 
■paaizaamheid  de  geeUigene  wonden  te  heelen, 
en  zyn  opTolger  ISriêdrieh  At^uti  III  bleef  in 
datieUde  spoor;  hQ  yerbeterde  het  geldelQk 
beheer,  de  reehtspleging  en  het  onderwQs  en 
iraf  lelf  een  goed   yoorbeeld.  De  Saksische 
landen  telden  in  1786  op  714V4de  O  fl^eogr. 
myi  bgna  8  millioen  inwoners,  en  de  Koning 
nam  met  Pmisen  deel  aan  den  Beierschen 
Snceessie-oorlog,  die  hem  by  den  Vrede  van 
Tesehen  6  millioen  gnlden  opleverde,  welke 
ten  yoordeele  des  lands  werden  aangewend. 
Met  Pmisen  bevorderde  hg  in  1785  de  stich- 
ting   van   een  Yorstenbond,  maar  soeht  in 
1790,  bg  de  spanning  tnsschen  Oostenrgk  en 
Pmisen,  de  aentraliteit  van  Saksen  te  hand- 
haven en  wees  in  1791  de  Kroon  van  Polen 
van  de  hand.  In  1806  streed  hg  met  Pmisen 
tegen  Frankrgk,  doch  toen  bg   Jena  6000 
Saksen  waren  gevangen  genomen,  aanvaa^rdde 
hg  voor  Saksen  de  door  Jfi^po^aoa  aangebodene 
neutraliteit  maar  moest  eene  schatting  betalen 
van  26  millioen  francs.  Bg  den  Vrede  van 
Posen   (11  December  1806)  ontving  de  Kenr- 
vorst  de  Koninkigke  waardigheid,  voegde  zich 
als  sonvereine  Vorst  bg  den  Bgnbond  en  ver- 
plichtte lioh  tot  het  leveren  van  een  contingent 
van  80000  man.  Onderwerping  aan  den  mach- 
tigen beschermheer  was  van  nn  af  het  richt- 
snoer van  de  door  Qraaf^oftf  geleide  Saksische 
staatkunde.  Het  hertogdom  Warschau  werd 
door  Napolêtm  aan  Koning  Friedriek  Auauëi  I 
toegekend.  Op  last  van  den  Franschen  Keizer 
werd  het  Saksische  leger  gereorganiseerd  en 
Torgau  versterkt.  Het  continentaalstelsel  be- 
lemmerde   den    handel,  maar  prikkelde  de 
Saksische    ngverheid.    In  den  oorlog  tegen 
Bnsland  leverde  Saksen  21000  man,  en  toen 
de  Verbondene  Mogendheden  naderden,  week 
de  Koning  over  Plauen  naar  Begensburg  en 
Praag.  Het  aanzoek  der  Verbondene  Mogend- 
heden, zich  bg  haar  aan  te  sluiten,  beant- 
woordde hg  met  eene  weigering;  want  hg  had 
besloten,  zgn  gedrag  naar  dat  van  Oostenrgk 
te  reg<den.  Beeds  had  hg  het  gewaagd,  hulp- 
troepen aan  NapdUam  te  weigeren,  reeds  had 
hg  last  gegeven,  de  vesting  Torgau  noch  aan 
de  FraniMshen,  noch  aan  de  Verbondene  Mo- 
gendheden over  te  geven,  toen  de  overwin- 
ning   van  NtmoUom  bg  Lütaen  hem  in  de 
grootste    ongelegenheid  bracht.  De  minister 
Graaf  Smffi  wm  Pd9aek  ontving  zgn  ontslag, 
en  de  Konhig  gide  naar  Dresden,  om  den 
overwinnaar  te  begroeten.  Torgau  opende  zgne 
poorten    voor  de  Fransche  troepen,  en  het 
Saksische    leger   werd  ter  beschikking  van 
Napólmm    getrteld.    Dresden  was  het  hoofd- 
kwartier der  Fransche  positiën  aan  de  £lbe 
en  Saksen  weder  het  tooneel  van  den  oorlog. 
Bg  Groszbeeren  en  Dennewitz  leden  de  Sak- 
siache    troepen    geweldige  verliezen,  en  de 
Volkerenshig  bg  Leipzig  besliste  over  het  lot 
van  den  Staat  De  Koning  werd  te  Leipzig 
gevangen  genomen  en  een  Bussisch  algemeen 
bestuur  onder  de  leiding  van  Repnin  nam  er 
de  teugels  van  het  bevrind  in  handen,  waarna 
een  Saksisch  leger  deel  nam  aan  den  veldtocht 
tegen  Frankrgk  in  de  Nederlanden.  De  Fran- 
sche bezetting  te  Dresden  en  te  Torgau  werd 
eerlang  tot  de  overgave  gedwongen,  het  eigen- 
dom des  Konings  in  beslag  genomen  en  de 
orde  hersteld. 


Beeds  was  door  Keiaer  AUtumdêt  I  en  Ko- 
ning Friedriek  Wilhelm  III  besloten,  Saksen 
al  veroverd  land  aan  Pmisen  toe  te  voegen; 
doch  op  het  Congres  te  Weenen  veroorzaak- 
ten de  nagver  van  Oostenrgk  en  de  invloed 
van  TaUeyrand  eene  wgziging  van  dit  voor- 
nemen in  dien  zin,  dat  van  het  Saksisch  ge- 
bied 367,6  n  geogr.  mgi  met  164000  inwoners 
aan  Pmisen  ten  deel  viel,  terwgi  het  overige, 
271,7  a  geogr.  mgi  met  1188000  inwoners 
aan  Koning  JMedriek  Auguêt  verbleef:  De  Ko- 
ning van  Saksen  moest  zich  daaraan  onder- 
werpen, en  de  bgzonderheden  der  scheiding 
werden  door  de  conventie  van  28  Augustus 
1819  geregeld. 

Ofschoon    door    die    splitsing  eene  groote 
verandering  was  te  voorscl&gn  geroepen,  wer- 
den  door  den  Koning  en  zgn  minister  Graaf 
Simiedel  geene  hervormingen  ingevoerd.  Men 
hoopte  op  verbetering  na  het  overigden  van 
den  grgzen  Vorst,  doch  toen  na  den  dood  van 
dezen  (6  Mei  1827)  niet,  zooals  men  hoopte, 
zgn  neef  Friedriek  At^utt^  maar  zgn  71Jarige 
broeder  AnUm  den  troon  beklom  en  deze  het  ne- 
potismus,  de  schgnheiligheid  en  de  aanmatiging 
gen  der  B.  KathoUeke  geesteigkheid  onder  zgne 
bescherming  nam,  ontstond  er  een  algemeene 
wrevel,  die  zich  in  1830  op  den  Landdag  in 
eene    heftige   oppositie  openbaarde.  Er  ontr 
stonden   ongeregeldheden  onder  den  indruk 
der    Julirevolutie   te   Pargs.  Mntiedel  werd 
door  vom  Lindenau  vervangen.  Prins  Friedriek 
Augutt  tot  mederegent  benoemd  en  eene  her- 
ziening der  grondwet  toegezegd,  hoewel  Met- 
temick    daarover  zgn  misnoegen  te  kennen 
gaf  en  gewapenden  bgstand  aanbood.  In  1831 
had  de  herziening  der  grondwet  plaats,  en 
het  volgende  jaar  verving  een  verantwoordeigk 
ministerie  van  6  departementen  den  geheimen 
raad.  Den  27Bten  Januari  1833  werd  de  eerste 
constitutioneele  Landdag  geopend,  en  deze  bleef 
tot  den  308ten  Januari  werkzaam  ter  bevor- 
deering  van  de  belangen  des  lands.  Nadat 
Friedriek  Auffuet  II  den  6den  Juni  1836  zgn 
oom  was  opgevolgd,  schreed  hg  onvermoeid 
verder  op  den  constitutioneelen  weg,  zoodat 
Saksen  eerlang  weder  handel  en  ngverheid 
binnen  zgne  grenzen  zag  bloeien.  De  tweede 
Landdag,  in  1836  geopend,  bracht  desgeigks 
gewichtige  wetten  tot  stand,  en  de  opening  van 
den  spoorweg  van  Leipzig  naar  Dresden  in 
1839  was  het  sein  tot  het  leggen  van  een  uit- 
stekend spoorwegnet  Tevens  ontstond  onder 
de  vertegenwoordigers  eene  vrgzinnige  partg, 
die  op  uitbreiding  der  rechten  des  volks  aan- 
drong,   terwgi    conservatieve    ministers  hare 
wenscben  steeds  wisten  te  vergdelen.  De  op- 
positie trad  tdkens  krachtiger  op,  en  in  1847 
werd  wegens  spoorwegaangelegenheden,  aard- 
appelzlekte    en  misgewas   een  buitengewone 
Landdag  bgeengeroepen.  Zoodra  voorts  in  1848 
te  Pargs  de  Februari-omwenteling  uitbarstte, 
stelde  Leipzig  zich  aan  het  hoofd  der  onte- 
vredenen en  verzond  een  adres  aan  den  Ko- 
ning,   daarbg    door    andere  steden  gevolgd. 
Toen  Friedriek  Angnêt  de  kracht  der  algemeene 
volksbeweg^g  beinfcep,  ontsloeg  hg  zgn  mi- 
nisterie en  belaste  Bramn  met  de  samenstel- 
ling   van    een  nieuw  Kabinet  Dit  bewind, 
waarin  ook  von  Ffordiem  zitting  nam,  had  tot 
programma:  het  trouw  zweren  der  soldaten 
aan  de  grondwet,  opheffing  der  censuur,  vrg. 


SAKSEN. 


191 


liiisige  wetten  Toor  de  dnikpen  en  voor 
Tereeniginfi^ny  openbaarheid  en  mondeiykheid 
der  rechtqpleging,  het  inToeren  der  Jury,  her- 
liening  der  kieswet  ens.  De  gematigden  in 
den  lande  verheogden  sich  in  eene  schoone 
toekomst  en  ondersteunden  het  ministerie; 
maar  de  democratische  party  was  noch  geens- 
sins  tevreden  en  behield  btf  de  aanvnllings- 
▼erkiezingen  voor  den  Landdag  en  vooral  bQ 
de  verkieiingen  voor  het  Parlement  te  Frank- 
fort de  overhand.  Onder  aulke  moeieiyke 
omstandigheden  werd  de  Landdag  geopend,  en 
terwtll  de  vertegenwoordigers  der  ridderschap 
bQ  de  behandeling  der  kieswet  geneigd  waren 
tot  toegevendheid,  betoonde  het  ministerie 
eene  eUendige  halfheid.  Het  ontwerp,  de 
beide  Kamers  behoudend,  werd  met  weenin 
aangenomen.  Nu  namen  de  woelingen  der  de- 
mocraten toe,  en  dese  verw^derden  de  hand- 
having der  constitotioneele  monarchie  van  hnn 
prognunma.  Daarby  waggelde  het  ministerie 
tosMhen  de  partyen  en  betoonde  zich  vooral 
weifelend  met  betrekking  tot  de  Doitsche  een- 
heid. Geen  wonder  alzoo,  dat  de  eerste 
I^mddag,  volgens  de  nienwe  kieswet  gevormd, 
nagenoeg  geheel  uit  democratische  elementen 
bestond,  —  en  wel  nit  zoodanige,  die  door 
onkunde,  onbeschaafdheid  en  eigenwaan  er- 
gernis gaven.  Het  ministerie  nam  zyn  ont- 
slag, bleef  op  verzoek  des  Konings  aan 
het  bewind,  maar  legde  by  zyne  botsing  met 
de  Kamers  over  de  publicatie  der  Duitsche 
grondrechten  de  portefeuilles  voor  goed  neder, 
plaats  makende  voor  een  overgangsministerie, 
bestaande  uit  SM^  wm  Bout  enz.,  dat  ge- 
melde publicatie  onverwyid  toestond,  zonder 
evenwel  de  toegenegenheid  der  Kamers  te 
verwarven.  Een  votum  van  wantrouwen,  ge- 
opperd door  de  linker  zyde,  werd  wel  is  waar 
met  89  tegen  81  stemmen  verworpen;  maar 
toen  de  Koning  van  Pruisen  de  Duitsche 
Keizerskroon  van  de  hand  wees,  verlangden 
de  Kamers  eene  Byksgrond wet  ter  handhaving 
der  voiksBouvereiniteit.  Daar  zy  tevens  het 
heffen  van  belastingen  na  den  dOsten  April 
verboden,  werden  zy  tot  groote  biydschap 
der  reactie  ontbonden.  Lnmiddels  verklaarde 
de  meerderheid  der  bevolking  zich  vóór  eene 
Bykggrondwet,  doch  de  deswege  naar  den 
Koning  gezondene  afgevaardigden  ontvingen 
een  weigerend  antwoord.  De  ministers,  die 
zich  hiermede  niet  vereenigen  konden,  zooals: 
BèH  WeMi^  en  wm  JZArffM^m»,  traden  af, 
waarop  de  geheimraad  Ziéhhuikij  een  nieuw 
Kabinet  vormde,  waarin  wm  Bmut  en  JZo- 
heiikorH  zitting  bleven  houden.  Plotseiyk  be- 
stormde een  dolle  volkshoop  het  tuighuis  te 
Dresden,  doch  werd  door  de  bezetting  met 
bloedige  koppen  afgewezen.  Eene  nog  grootere 
menigte  keerde  derwaarts  terug,  maar  een 
kartetsvuur  redde  het  tuighuis.  Het  gezicht 
der  doeden  bracht  het  volk  tot  woede;  op  het 
raadhuis  vestigde  zich  eene  veiligheidscom- 
missie,  onthief  den  magistraat  van  zyne  be- 
trekking, benoemde  den  Griekschen  luitenant- 
kolonel Mmtuê  tot  kommandant  der  burger- 
weer en  ontbood  vryseharen  uit  andere  steden. 
Naar  een  vooraf  vastgesteld  plan  verhieven 
zich  w^dra  108  barricaden,  en  de  Begeering 
verkeerde  in  de  pyniykste  ongelegenheid.  De 
grootste  helft  van  het  leger  bevond  zich  on- 
der den  generaal-nuUoor  wm  Memiz  in  Hol- 


stein;  te  Dresden  was  eene  bezetting  vaa 
slechts  1 880  man.  Men  ontbood  echter  troe- 
pen, verzocht  gewapende  tusschenkomst  vaa 
Pnüsen  en  deed  den  Koning,  zyn  gezin  en 
de  ministers  naar  de  vesting  Kïhiigi^Bin  ver- 
trekken. De  geheele  Ondstad,  met  uitzonde- 
ring van  het  tuighuis  en  van  het  kasteel, 
was  in  handen  der  opstandelingen.  De  gou- 
verneur der  stad,  generaal-mijoor  wm  «SoMs, 
zocht  met  hen  te  onderhandelen,  doch  toen 
de  vlucht  des  Konings  en  der  ministers  be- 
kend werd,  haastten  zy  zich,  een  Yoorloopig 
Bewind  te  benoemen,  bestaande  uit  Ttt^imer^ 
Bêubner  en  Todi\  deze  laatste  echter  onttrok 
zich  aan  die  opdracht  De  eigeniyke  aanstoker 
van  dezen  opstand  was  de  Bus  JBdkoemm. 
Men  sprak  nu  niet  meer  van  eene  Byks- 
grondwet,  maar  van  eene  republikeinsch- 
socialistiBche  beweging.  Daarom  trok  de  ge- 
zeten burgerstand  zich  terug,  en  ook  de 
burgerweer  uit  andere  steden  keerde  huis- 
waarts. Zoodoende  schepte  de  Begeering  weder 
moed;  het  tuighuis  werd  versterkt,  de  minis- 
ters BabetiMorsi  en  von  JSmui  begaven  zich 
met  eene  proclamatie  des  Konings  naar  de 
Nieuwstad,  en  uit  Leipzig  en  Chemnitz  kwa- 
men troepen.  Ook  verscheen  er  een  bataUon 
Pruisen,  terwyi  het  den  opstandelingen  aan 
degeiyke  plannen  en  geschikte  aanvoerden 
ontbrak.  Het  vuur  van  den  stryd  ontbrandde 
weder  in  den  morgen  van  den  6den  M^ 
Vmchteloos  poogden  de  opstandelingen  het 
Koninkiyk  kasteel  in  brand  te  steken,  en 
tevens  konden  zy  het  langzaam  voortrukken 
der  troepen  op  beide  vleugels,  *t  geen  hen 
met  omsingeling  bedreigde,  niet  beletten. 
Na  een  woedend  straat^vecht  op  den  7den 
en  8sten  was  de  opstand  gedempt,  en  op  den 
9den  vielen  de  laatste  versterkte  stellingen 
der  democraten  in  handen  der  troepen.  De 
menigte  nam  de  wyk  naar  het  Erzgebergte, 
en  velen  werden  door  de  nazettende  ndtery  ge- 
vangen genomen.  Ook  Bakoetum  en  Meubner 
geraakten  te  Chemnitz  in  hechtenis.  De  troe- 
pen telden  81  doeden  en  87  gewonden,  en 
de  opstandelingen  178  doeden.  Dresden  was 
reeds  den  8sten  Mei  in  staat  van  beleg  ver- 
klaard, en  toen  het  Frankforter  Parlement 
de  tusschenkomst  van  Pruisen  afkeurde,  wer- 
den de  Saksische  afgevaardigden  vandaar  door 
deBegeering  teruggeroepen. 

Na  den  opstand  keerde  de  orde  spoedig 
terug,  hoewel  talryke  inhechtenisnemingen 
en  veroordeelingen  tot  de  smarteiyke  gevol- 
gen dier  gebeurtenis  behoorden.  De  Begeering 
scheen  wegens  den  betoonden  bystand  meer 
genegenh^d  voor  Pruisen  te  koesteren,  en 
de  Koning  van  Saksen  trad  aelfii  toe  tot  dea 
Driekoningenbond;  doch  naar  mate  het  ver- 
trouwen op  Oostenryk  toenam,  gevoelde  Sak- 
sen grooter  geneigdheid  om  zich  van  dien 
boei  te  ontslaan.  Het  verdrag,  den  17sten 
Februari  1860  met  Beieren  en  Wflrtemberg^ 
gesloten,  gaf  aanleiding  om  er  zich  kort 
daarna  aan  te  onttrekken.  De  Kamers  waren 
bedaarder  en  toegevender  Jegens  de  Begeering^ 
doch  toen  de  Tweede  Kamer  ook  maar  even 
eenig  biyk  gaf,  dat  zy  dit  Duitsche  vraag- 
stuk in  behandeUng  wilde  nemen,  werd  zy 
aanstonds  ontbonden,  en  een  paar  dagen 
daarna  verschenen  8  besluiten,  van  welke 
het  eerste  het  onbeperkte  recht  van  vereeni- 


19S 


SAKSEN. 


«ing  en  irergaclerhig  ophief,  liet  tweede  de 
pen  aan  het  toeiieht  der  politie  onderwierp, 
«n  het  derde  eene  w0iifing  der  kieawet  toot- 
«telde  aan  de  Tolgena  de  grondwet  van  1881 
▼erordende  Standen.  Deie  kwamen  nn  b||een, 
faeretelden  de  Toormalige  staatsregeling  en 
▼oltooiden  alioo  het  werli  der  reaetie.  l>en 
16den  Mei  1861  volgde  de  opheffing  der  grond- 
rediten,  —  de  Doitsche  klenren  werden  afge- 
«ehaft,  —  bO  den  eed  der  militairen  was 
geene  sprake  yan  de  grondwet,  —  de  pen 
werd  aan  banden  gelegd,  —  de  nnirersiteit 
met  gestrengheid  bejegend^  —  en  de  hoogleera- 
ren MommêMj  Satipi  en  Jakm,  schoon  door 
de  rechtbank  vrQgesproken,  werden  a(|ge«et 
Met  de  staatknndge  reactie  ging  de  kerkelQke 
liand  aan  hand.  Op  de  conferentie  te  Dresden 
liielp  de  Oostenrükschgeiinde  wm  Bmut  de 
pogingen  van  Pmisen,  om  Dnitsehland  tot 
eenheid  te  brengen,  ▼emietigen;  Ja.  het  l>leek 
meer  en  meer,  dat  Saksen  sich  schaarde  aan 
de  i(|de  Tan  OoetenitPc. 

Na  de  woelingen  Tan  1848  en  1849  tot- 
aonk  het  staatkundig  leven  in  den  slaap  der 
onrersehilligheid.  De  verkiesingen  voor  den 
Landdag  van  1851  vielen  nit  in  conservatie- 
Ten  sin,  daar  de  liberalen  rich  op  den  achter- 
grond liielden.  V<m  Bmut  sag  sich  genood- 
aaakt,  tot  het  door  Pmisen  heraiene  Tol- 
verbond toe  te  treden,  en  de  welvaart  begon 
vreder  in  Saksen  te  bloeien.  Intosschen  ver- 
wekte de  dood  van  Koning  Frud/riok  At^ugt  II 
<9  Angnstos  1854)  algemeenen  ronw.  Hg  werd 
opgevolgd  door  agn  broeder  Jokamj  londerdat 
het  regelingsbeleid  eenige  verandering  onder- 
ging. In  dit  en  de  volgende  Jaren  werd  veel  ge- 
daan tot  verbetering  derrechtsbedeelingentot 
nitbreiding  van  het  spoorwegnet  Ook  werden  er 
liandelsverdragen  gesloten,  aanzienigke  som- 
men ten  behoeve  der  knnst  besteed  en  ver- 
hoogde snbsadiën  aan  de  universiteit  te  Ldp- 
aig  toegekend.  Nadat  wm  Ztekimhf  in  Octo- 
ber  1858  overleden  was,  belastte  zich  vtm 
Bmut  met  het  voorzitterschap  in  den  minis- 
terraad, de  Begeering  volgde  eene  meer  vrQ- 
ainnige  richting,  en  het  staatkundig  leven  ge- 
:gon  weder  te  ontwaken.  De  kieswet  werd  op 
•eene  vrgsinnige  wQae  veranderd  en  denQver- 
•heid  meer  van  h»re  banden  ontslagen,  terwgi 
«M  Bmui  bg  voortduring  pogingen  aanwendde, 
om  een  verbond  der  Middenstaten  tot  stand 
'te  brengen,  ten  ehide  tot  tegenwicht  te  dienen 
voor  de  Groote  Mogendheden  van  DnitschUnd. 
'Hg  trad  in  1880  te  voorschgn  met  een  ontwerp 
tot  hervorming  van  den  Bond,  hetwelk  noch 
te  Weenen,  noch  te  Berign  bgval  erlangde. 
Zgne  politiek  wilde  zoowel  het  overwicht  van 
Oostenrgk  als  dat  van  Pruisen  belemmeren, 
maar  ging  mank  wegens  gebrek  aan  selAitan- 
digheid.  Daarbg  kwamen  nog  de  verwikke- 
lingen omtrent  Sleeswgk-Holstein.  De  Kamen 
verklaarden  zich  voor  handhaving  van  de 
rechten  der  Hertogdommen,  maar  de  Bonds- 
vergadering besloot  tot  de  executie,  en  deze 
kaatste  werd  aan  Saksen  en  Hannover  opge- 
dragen. Doch  ook  Pruisen  en  Oosteni^k 
aonden  troepen  derwaarts,  en  nadat  Dene- 
marken bg  den  Vrede  van  Weenen  (1864) 
de  Elbehertogdommen  aan  Pruisen  en  Oosten- 
^k  had  a^estaan,  werd  van  Saksen  ea  Han- 
nover gevorderd,  dat  zg  aanstonds  hunne 
:armee8n  uit  Holstein  zouden  verwgderen,  waar- 


aan Hannover  terstond  en  Saksen  na  eenige 
weUèling  voldeed. 

In  den  PruisischrDuitschen  Oorlog  (zie 
aldaar)  begon  Saksen  reeds  vroeg  krggstoe- 
rostingen  te  maken,  en  de  vraag  van  het  Ka- 
binet te  Berign  naar  de  gedragsign  van  Sak- 
sen bg  een  aanval  op  Oostenrgk  werd  door 
Vom  Bmuê  ontwgkend  beantwoord.  Tot  de 
hervorming  van  doi  Bond,  zooals  die  door 
Pruisen  was  voorgesteld,  gaf  Saksen  sieehts 
voorwaardeigk  agne  toestemming,  en  de  Land- 
dag keurde  de  staatkunde  der  Begeeringgoed 
en  stond  de  gelden  toe,  voor  verdere  oorlogs- 
toeberddselen  benoodigd.  Op  eene  ernstige 
waarschuwing  van  Pruisen  met  betrekking 
tot  die  toebereidselen  gaf  vtm  Bmui  ten  ant- 
woord, dat  Saksen  zich  onzgdig  wilde  hoiH 
den.  In  het  algemeen  was  de  bevolking  af- 
keerig  van  Pruisen.  Den  19den  Mei  werd  de 
Kroonprins  AJbêH  tot  opperbevelhebber  be- 
noemd van  het  Sakrische  leger,  dat  zich  ten 
getale  van  88  000  man  bg  Dresden  vereenigde. 
Daar  het  echter  bleek,  dat  op  de  medewer- 
king der  overige  Middenstaten  niet  te  rekenen 
viel,  kwam  men  tot  het  besluit,  bg  een  aan- 
val naar  Bohemen  te  trekken  en  zich  met 
het  Oostenrgksche  leger  te  vereenigen.  Oosten- 
rgk deed  te  Frankfort  het  voorstel,  het 
armeekorps  van  den  Bond,  buiten  Pmisen, 
mobiel  te  maken,  en  Saksen  stemde  er  vóór. 
Het  Pralsische  ultimatum,  dat  volkomene 
neutraliteit  van  Saksen  in  den  naderenden 
strgd  vorderde,  werd  verworpen;  twee  dagea 
daarna  volgde  de  Pruisische  oorlogsverklaring 
en  reeds  den  volgenden  nacht  overschreed 
een  Pruisisch  leger  onder  Benowrik  wm  Bit-' 
iemfdd  de  Saksische  grenzen  bg  Strehla^  waarop 
een  ander  korps  onder  Prins  Fried/ndk  KoH 
voorwaarts  rukte  naar  Löbau.  Het  vernielen 
van  een  paar  bruggen  over  de  Elbe  was  voor 
den  vgand  eene  geringe  belemmering,  en  te 
vergeeft  hoopte  Saksen  op  eenige  hulp  van 
den  Bond.  Daar  de  verdediging  van  Saksen 
niet  tot  het  krggsplan  van  Oostenrgk  be- 
hoorde, begaf  zich  de  Koning,  na  het  instel- 
len eener  regeeringscommissie,  met  zgn  leger 
naar  Bohemen.  De  schatkist  werd  naar  Be- 
gensburg  en  het  spoorwegmaterieel  zoo  ver 
mogeigk  naar  het  zuiden  in  veiligheid  gebracht. 
Van  de  Pmisische  armee  bleef  de  landweer- 
divisie  wm  Bêmthmm  tot  beoetting  van  Saksen 
achter,  terwgi  generaal  wm  der  MMê  tot 
militaire  gouverneur  des  lands  werd  benoemd. 
Deie  werd  eerlang  door  wm  S^kaek  vervan- 
gen, die  Dresden  deed  versterken.  Het  Sak- 
siscne  leger,  volgens  den  last  van  Bemdék 
met  dat  van  (^am  Qaüas  aan  de  Iser  ver- 
eenigd,  leed  bg  Gitschin  en  vooral  bg  K6nig- 
grfttz  gevoelige  verliezen;  er  werden 24  offi- 
cieren en  400  man  gedood,  3  officieren  en  87 
man  krggsgevangen  en  een  stuk  geschut  ver- 
loren. Bg  den  verwarden  terugtocht  der  Oosten- 
rgken  bewaarden  alleen  de  Saksen  eene  be- 
hoorigke  orde  en  kwamen  goed  en  wel  te 
Weenen,  werwaarts  de  Koning  zich  ook  begat 
Op  last  van  den  Keizer  van  Oostenrgk  begaf 
wm  Bmui  zich  naar  Pargs,  om  zoo  mogeigk 
in  Napciwm  IH  eene  voonpraak  voor  Saksen 
te  vinden.  Hg  kwam  echter  te  laat,  daar  wm 
BiêmMTok  reeds  met  laatstgenoemde  gesproken 
had.  Pruisen  wilde  nu  bepaaldeigk  tot  de 
annexatie  van  Saksen  overgaan,  doch  hiertegen 


SAKSEN-SAKSEN.  ERNESTUNSCHE  LUN. 


19S 


kwam  OoBtonrgk  met  kracht  in  Tenet,  loedat 
eindeigk  bQ  den  Vrede  yan  Berign  (21  Oetober 
18G6)  de  onafhankellkheid  van  Saksen  werd 
erkend,  terwgi  dit  laatste  toetrad  tot  den  Noord- 
Doitselien  Bond.  zoodat  sOne  troepen  onder 
liét  opperberel  kwamen  van  den  Koningvan 
Pmisen;  liet  betaalde  wtfders  aan  Pmiflen  10 
millioen  thaler  en  moest  sieh  voorts  nog  eenlge 
andere  voorwaarden  laten  welgevallen. Daarna 
keerde  de  Koning  van  Saksen  in  4n  land 
terug  en  het  ministerie  werd  gewffsigd. 

De  troonrede,  waarmede  den  16den  Novem- 
ber 1866  de  Landdag  geopend  werd,  gaf  ge- 
tuigenis van  het  vaste  beslnit  der  Begeering, 
om  aan  den  nieowen  Bond  getrouw  te  blüven. 
Het  vredesverdrag  met  Pruisen  en  de  nieuwe 
kieswet  voor  den  Noord-Duitschen  Bond  werden 
goedgekeurd,  de  Koning  en  de  Kroonprins  brach- 
ten een  bezoek  aan  het  Pruisische  Hof,  en  we- 
derkeerig  verschenen,  de  Koning  en  de  Kroon- 
prfais  van  Pruisen  te  Dreeden.  Voorts  werd 
de  nieuwe  kieswet  in  haren  tegenwoordigen 
toestand  gebracht  en  de  rechtspraak  door  ge- 
zworenen ingevoerd.  De  afechaiRng  der  dood- 
straf, in  de  Tweede  Kamer  aangenomen,  werd 
in  de  Eerste  Kamer  verworpen.  In  het  algemeen 
bestond  er  groot  verschil  van  gevoelen  tus- 
Bohen  de  bMe  Kamers.  Langiameriiand  werd 
nu  Saksen  door  de  Pruisische  troepen  ont- 
ruimd, en  alleen  Kdaigstein  bleef  tot  1  Oeto- 
ber 1871  door  hen  bezet  In  den  Landdag 
verkreeg  de  liberale  party  weder  de  meerder- 
heid, en  in  1870  en  1871  trok  het  Saksische 
kger  met  het  Pruisische  tegen  Frankryk  te 
velde.  Wgders  hield  men  zich  in  Saksen  bezig 
met  de  verbetering  der  bfnuenUndsche  zaken, 
met  de  regeling  van  den  eeredienst  en  in  1874 
vooral  met  het  volksonderwfls.  Ook  omtrent 
dit  onderwerp  ontstond  verschil  tusschen  de 
Tweede  Kamer,  die  de  neutrale  school,  en  de 
Eerste  Kamer,  die  de  confessioneele  school  in 
bescherming  nam.  Den  298ten  Oetober  1878 
overleed  Koning  Joka»  en  werd  opgevolgd 
door  at|n  oudsten  zoon  Jïbert,  In  1876  kwa- 
men wetten  tot  stand  omtrent  de  gjnoQuasia, 
reaalscholen  en  seminaria,  in  1877,  werd  er 
eene  inkomstenbdb»tlng  ingevoerd,  —  en  dat 
Sidcsen  met  vasten  tred  voortgaat  op  de  baan 
der  industrie,  heeft  in  1875  de  n|}verheidsten- 
toonstelHng  te  Dresden  op  eene  overtuigende 
m^ab  bewezen.  In  1878  werd  er  eene  progres- 
sieve inkomstenbelasttng  ingevoerd,  —  in  1880 
is  een  nieuw  reglement  voor  de  universiteit 
te  Leipsig  vastgesteld,  in  1881  een  spoorweg- 
raad  benoemd  en  ook  in  de  volgende  Jaren 
werden  belangrQke  wetten  afgekondigd,  ter- 
wQl  er  sedert  1  Januari  1886  het  weg-  en 
braggdd  is  opgeheven.  Ook  het  spoorwegnet 
wordt  er  gestadig  uitgebreid. 

Saksm.  BniestijnBolie  lijn.  Ten  ge- 
volge van  de  Wittenberger  Capitulatie  van 
1647  behielden  de  zonen  van  den  gevangen 
Keurvorst  Joèmm  Fredenh  een  aantal  ambten, 
«Men  en  burchten,  en  daarenboven  erfde  eerst- 
genoemde na  het  herkrggen  z0ner  vrtjheid  nog 
eenige  van  zf|n  kinderloos  overleden  broeder 
Johmm  Brntt  mm  Oobwtg  (1558).  Toen  éen  der 
8  zonen  overleed,  verviel  zQu  deel  aan  de 
belde  overigen,  en  zoo  ontstonden  de  IQnen 
Wmatmf  en  CMmy.  Nadat  voorts  éen  dezer 
belden  in  1567  in  den  Byksban  gedaan  was, 
kwamen  de  Emestlinsche  landen  ender  het 

xm. 


beheer  van  Jokcm  WUlem  (den  derden  broe- 
der), doch  deze  moest  reeds  in  1572  het  land 
van  Ooburg  weder  aftitaan  aan  zQne  twee 
neven,  die  nu  de  stichters  werden  der  Itfnen 
Cfobursr  en  Mgenaeh,  De  beide  zonen  van  Jokam 
WUUm  (fMM  Wemar  f  1578)  verdeelden  het 
hmd  niet,  maar  toen  in  1602  de  oudste  van 
hen  gestorven  was,  had  er  eene  deeling  plaats 
tusschen  diens  4  zonen  en  hun  oom,  zoodat 
het  Huis  van  Weimar  nu  gesplitst  werd  in  de 
ignen  AUekburs^  en  Ni&uwWêimar.  Nadat  de 
l^en  Cfobwrs^  en  JDitenaek  uitgestorven  waren, 
nam  ook  met  FrederiJc  Willem^  een  zoon  van 
den  Jongste  der  4  broeders,  de  lt|n  Alimihwtg 
een  einde  (1672).  Hertog  Jóham  vam  Wdwuur^ 
de  stamvader  derhedendaagscheEmestOnsche 
l)|n,  liet  b0  zfin  dood  (1606)  acht  zonen  na: 
de  oudste,  Johan  JBnut  J,  volgde  hem  op  en 
stierf  kinderloos  (1626),  —  de  tweede,  JPVv- 
derihf  was  in  Nederlandschen  dienst  en  sneu- 
velde bV  FleuruB  (1622),  — de  derde,  WilMm, 
streed  gdVk  zQne  broeders  voor  FredêHk  V 
wm  de  PfaU,  geraakte  in  den  slag  btf  Stadt- 
Loo  in  krUgsgevangenschap,  doch  keerde  in 
1625  naar  Weimar  terug,  aanvaardde  in  1629 
het  bewind,  was  éen  der  eerste  Duitsche 
Vorsten,  die  zich  voegde  bj)  Chutaaf  Adólf 
van  Zweden,  doch  sloot  na  den  slag  bQ 
Nordlingen  vrede  met  den  Keizer  en  overleed 
in  1662,  —  de  vierde,  Aïbre^t,  was  van 
1661—1629  regent  der  landen  van  Weimar, 
verkreeg  Elsenach  en  overleed  in  1644,  — 
de  vQfde,  JSmtt  de  Vromej  was  hertog  van 
Ootha,  —  en  de  zesde,  Benhardj  was  de 
bekende  held  uit  den  Dertig|arigen  Oorlog. 
Toen  door  vererving  ook  Gk>tha  en  JBisenach 
aan  de  lyn  Wdmar  waren  vervallen,  verdeel- 
den WiUemy  AUtreeht  en  JBmet  onderling  de 
Emestgnsche  landen  (1640),  en  toen  AJJbreM 
in  1645  overleed,  verviel  z||n  gebied  aan  de 
beide  overigen,  zoodat  Elsenach  bg  Wefanar 
werd  gevo^.  Nog  lang  bleven  dergeiyke 
verdeelingen  voortduren.  Na  het  uitsterven 
der  10n  AUenbwrg  (1672)  kwamen  hare  goe- 
deren aan  WMna/r  en  Chtha^  —  en  de  drie 
zonen  van  Hertog  WUlem  wm  Weimar  vorm- 
den de  l|}nen  Weim&Tj  JBieenach  en  JMMi,doch 
de  goederen  van  laatstgenoemde  twee  keerden 
in  1690  en  1751  tot  het  stamhuis  Weimar 
terug,  waarin  reeds  in  1719  het  recht  van  op- 
volging bO  eerstgeboorte  was  vastgesteld.  —  De 
stichter  der  IQn  CMha,  JBrmt  de  Vrame^  zag 
na  het  uttsterven  der  Itfn  AUemèwrg  zgn  gebied 
vergroot,  en  na  zgn  dood  (1675)  regeerden 
zQne  7  zonen  eerst  gemeenschappeltik,  maar 
stelden  vervolgens  eene  deeUng  vast,  waarby 
de  oudste  het  grootste  gebied,  maar  toch  ook 
ieder  der  overigen  een  alkonderigk  gebied 
verkreeg.  (>p  die  wffze  ontstonden  de  mnen: 
Qoihay  gesticht  door  Fredenk  I,  —  (Mwrg , 
gei^icht  door  Hertog  AJhreM  (1680),  —  Mei- 
mnffem,  gesticht  door  Hertog  Bemhard  (1681), 
— -  Bömhüdf  gesticht  door  Hertog  Bnèrik^  -* 
Meekberg,  gesticht  door  Hertog  ChrieHaem^  — 
BUdhwrghaneei^  gesticht  door  Hertog  JA^m^, — 
en  BwAfddy  gesHcht  door  J(^um  JOmtt.  In  de 
Jaren  1699—1710  namen  de  HJnen  Ojftufy, 
Mêeikat^  en  BömkUd  een  einde,  maar  de  boedd- 
scheiding  had  eerst  in  1785  door  tussehen- 
komst  des  Keizers  plaats.  De  vier  overblijvende 
lynen,  door  erfenis  verrykt,  droegen  van  nu 
af  de  namen:  Chtha,  JHeMtÊ^en^  JBüdbrnTgham- 

13 


194 


SAKSEN.  £RN£STUNSCH£  LUN-SAKSEN-PBOYINCIE. 


M»  en  CkIbwrg'Saalfdd.  In  1806  traden  de 
Erneatynsche  Hertogdommen  met  ToUe  soa- 
▼ereiniteit  toe  tot  den  Vrede  van  Posen.  In 
1825  stierf  de  Itfn  Gotka  uit,  en  verdeelden  de 
overige  8  onderling  liaar  gebied,  soodat  s0 
zich  na  noemden:  Hertog  van  Saktm-Altm- 
Jmrg^  —  vtm  Saktm-Ooburff-Ooika^  —  en  mm 
Saktem  Mêmit^fmJBUburgJknuêi^  De  Emes- 
tQnsehe  Staten  (aiede  kaart,  gevoegd  byhet 
koningrijk  Saksen)  sloten  in  1828  een  handela- 
verdrag  met  het  koninkrgk  Saksen,  doek 
aeiden  dit  het  volgende  jaar  op,  om  een  Thfl- 
ringseh  tolverbond  te  stiohten  hetwelk  aieh 
in  het  Dnitsche  Tolverbond  oploste.  In  1844 
aanvaardden  de  Emestynsche  Hertogen  het 
praedicaat  „Hoogheid'*.  Zg  erkenden  In  1849 
de  Ryksgrondwet ,  maar  moeeten  aich  na  de 
ontbinding  van  het  Parlement  te  Frankfort 
aan  den  Bondsdag  onderwerpen.  De  gesamen- 
IQke  ErnestQnsche  landen  tellen  op  170,59  Q 
geogr.  myi  800000  inwoners;  gezameniyk  on- 
derhouden 10  de  nniversiteit  te  Jena. 

Saksen  (Het  Pfalsgraaftohap)  bestond  nit 
een  aantal  Koninkiyke  goedden,  hoofdiakeiyk 
in  den  omtrek  van  den  Kyffhftoser  gelegen  en 
onder  het  opaicht  van  den  Pfiilsgraaf  geplaatst 
De  eerste  diw  Pfklsgraven  was  Adalbêro  of 
Bemo  (t  982),  de  grootvader  van  moeders- 
E0de  van  bissehop  Bermward  van  Hildes- 
hdm.  Op  hem  volgde  een  aantal  P£slzgraven, 
totdat  dit  gebied  door  de  Saksische  Qonden 
Bol  van  27  Deoember  1856  aan  het  hertogdom 
Saksen  werd  toegevoegd. 

Saksen,  eene  Pruisische  provincie  (aiede 
kaart,  gevoegd  b0  hetkoningryk  Saksen),  grenst 
in  het  noorden  aan  Hannover  en  Brandenborg, 
in  het  oosten  aan  Brandenborg  en  8ileii€,in 
het  aoiden  aan  het  konlnkryk  Saksen  en  de 
Staten  van  Thüringen  en  in  het  westen  aan 
Hessen-Nassao,  Hannov^  en  Bronswyk.  Schleo- 
singen  in  het  Thttringer  Wond  enSiegenrfiek 
aan  den  bovenloop  der  Saaie  atjn  enclaven 
van  die  provincie,  terwyi  dexe  ezclaven  be- 
vat, behoorende  tot  de  Staten  van  Thilringen 
en  tot  Bronswifk.  Ook  is  door  het  hertogdom 
Anhalt  het  district  Magdeborg  geheel  geschei- 
den van  het  overige  gedeelte  dier  provincie. 
Deae  bestaat  oit  het  op  den  rechter  oever  der 
Elbe  gelegen  gedeelte  van  het  voormalig 
hertogdom  Magdeborg,  de  gewesten  in  1805 
door  het  koninkryk  Saksen  aiigestaan,  voor 
aoover  sy  niet  werden  toegevoegd  aan  de 
provinciën  Brandenborg  en  Sileiië,  en  einde- 
lyk  oit  in  1815  weder  in  beiit  genomene 
landen  in  Neder-  en  Opper-Saksen.  De  pro- 
vincie Saksen  heeft  eene  oppervlakte  van 
^L58,58  n  geogr.  myi  en  hare  grootste  helft 
behoort  tot  de  Dnitsche  vlakte,  waar  heovei- 
Btreken,  venen  en  lage  landen  elkandw  af- 
wisselen. Tot  de  bergstreek  behooren  er 
onderscheidene  toppen  van  dea  Hars,  van 
welke  de  Broeken  eene  hoogte  heeft  van  1 141 
Ked.  eL  Ook  op  de  terraslanden  van  Thfiringen 
verheffen  er  aich  bergen  van  500  tot600Ned. 
el  hoogte  en  in  de  enclave  Schleosingen  ver- 
ryst  de  Finsterbeig  ter  hoogte  van  957  Ned. 
el.  De  rivieren  van  deae  provincie  spoeden 
aich  byna  alle  naar  de  Elbe,  inaonderheid  die 
van  den  Hars  en  van  het  Thüringer  Wond. 
Daarvan  noemen  wy:  de  Zwarte  Eister,  de 
Havel,  de  Molde,  de  Saaie,  de  Ohre  en  de 
Tanger.  Yan  de  kanalen  is  er  het  Plaoensche 


Kanaal,  tosschen  de  Elbe  en  de  Havel,  heft 
merkwaardigst,  en  men  heeft  er  slechts  enkele 
meren  van  eenig  belang.  Het  klimaat  is  er 
het  aachtst  aan  de  Saaie  en  aan  de  Elbe  in 
het  district  Merseborg,  waar  de  wynstok  tiert, 
en  het  rowst  in  het  gebergte.  De  gemiddelde 
Jaariyksche  warmte  is  te  Halle  ongeveer  8,92^  C. 
en  op  den  Broeken  nagenoeg  3,62®  C,  en  de 
Jaariyksche  hoeveelheid  regen  in  den  Hara 
120—150,  aan  de  Elbe  en  de  Saaie  40—50, 
en  op  den  Eichsfeld  40—60  Ned.  doim.  De 
geheele  oppervlakte  bestaat  oit  roim  59% 
boowland,  10Vs%  hooiland,  8Vs%  weilanden 
roim  20%  bosch.  Behalve  in  de  districten  ten 
oosten  van  de  Elbe,  aan  de  Molde  en  in  de 
Altmark,  waar  men  aandgrond  aantreft,  en 
behalve  de  hoogere  gedeelten  der  bergstreek 
heeft  men  er  aeer  vroehtbare  landen,  inaon- 
derheid  toaschMi  Magdeborg  en  de  Saaie.  Hier 
worden  vooral  soikerwortelen  geteeld.  Voorts 
verboowt  men  er  veel  graan,  groenten  en 
bloemen  (vooral  by  Qoedlinborg  en  Eriort), 
hop,  cichoreiwortel,  tabak,  vlas,  oliegewas- 
sen ena.  Uitgestrekte  bossehen  vindt  men  er 
in  den  Harz,  in  het  Thttringer  Wond  en  ten 
oosten  van  de  Elbe.  In  1883  had  men  er 
182485  paarden,  624973  ronderen,  1390915 
schapen,  719  627  awynen,  261225  geiten  en 
84610  byenkorven. 

De  veeteelt  verkeert  er  in  een  bloeienden 
toestand,  en  er  is  veel  wild.  Het  ryk  der 
delfstoffen  levert  er  eene  groote  hoeveelheid 
broinkolen  en  aoot;  de  broinkolenbeddingen 
strekken  aich  oit  van  Osehersleben  over  Ealbe 
tot  aan  Weissenfels,  terwyi  er  ook  elders 
worden  gevonden,  en  de  steenaootlagen  hfi 
Stasaftirt  hebben  eene  Eoropeesche  vermaard- 
hdd,  daar  ay  talryke  fïsbrieken  van  konstmest 
deden  verryaen.  Voorts  heeft  men  er  aoote 
bronnen,  steenkolen,  ailverhoodend  kopererts, 
yaererts,  nikkel,  vitriool,  aloin,  marmer,  albast 
ena.  In  1885  bedroeg  er  het  aantal  inwoners 
2427968,  onder  welken  aich  omstreeks  2 
millioen  Protestanten  bevonden;  ay  ayn  ge- 
vestigd in  144  steden,  in  2997  plattelandsge- 
meenten en  op  1 053  riddergoederen  en  honden 
aich  bealg  met  landboow,  mynontginning  en 
fabriekwerk,  terwyi  de  handel  er  bevorderd 
wordt  door  bevaarbare  rivieren,  het  Plaoen- 
sche Kanaal,  talryke  konstwegen  en  een  oit- 
montend  spoorwegnet,  waarvan  Magdeborg  en 
Halle  de  hoofdstations  ayn.  Voor  het  onderwys 
is  geaorgd  door  eene  nniversiteit  te  Halle,  een 
godgeleerd  seminariom  te  Wittenberg,  27  gym- 
nasia, 2  Protestantsche  progymnasia,  6  rmal- 
scholen  van  de  eerste  klasse,  éene  van  de 
tweede  klasse,  6  hoogere  borgerscholen.',  4 
nyverheidsscholen  en  10  kweekscholen  van 
onder wyaers;  —  voorts  heeft  men  er  5  ge- 
stichten voor  doofttommen,  éen  voor  blinden, 
éene  militaire  school  te  Ertaitf  2  scholen  voor 
konsten  en  ambachten  ena.  De  provincie  is 
verdeeld  in  3  districten;  ay  heeft  2  vestingen, 
Magdeborg  en  Torgao,  terwyi  er  de  Provin- 
ciale Staten  altting  honden  te  Merseborg.  De 
provincie  aendt  20  leden  naar  den  Byksdag 
en  88  naar  het-  Hois  van  Ai^vaardigden, 
terwyi  ay  in  het  Hois  der  Heeren  vertegen- 
woordigd wordt  door  29  leden.  Het  consistorie 
der  Evangelische  Kerk  is  er  gevestigd  te 
Magdeborg  en  de  B.  Katholieken  behooren 
er  tot  het  bisdom  Paderborn. 


SAKSEN-ALTENBURG. 


195 


Saksen-Altenbnrg  (sie  dekaart,ge¥oegd 
bg  het  koningrilk  Saksen),  een  hertogdom, tot 
het  Dnitache  B0k  behoorende,  ligt  tanaelien 
Wtó'  en  61*»7'  N.  B.  en  WIT  en  12'»44' 
O.  L.  van  Oreenwich.  Het  bestaat  nit  2  doe- 
len, door  het  land  van  Bensi  geecheiden, 
namelVk  het  ooBtelQke  of  Altenborgache  en 
het  westelQke  of  SaalEisenbargsche,  en  telt 
op  24  Q  geogr.  mQl  rolm  161000  inwoners 
(1886),  die  nagenoeg  allen  tot  het  E^angelisch- 
LuthenM^e  Kerkgenootschap  behooren;  men 
Tindt  namelflk  in  eerstgenoemd  deel  mlm 
111000  sielen  op  nagenoeg  12  Q  geogr.  mgi 
en  in  laatstgenoemd  deel  byna  60000  zielen 
op  12Vt  n  geogr.  mQl.  Het  eerste  is  omsloten 
door  het  KoningrOk  Saksen,  de  provincie  Sak- 
sen en  Bensi-Gera,  en  het  tweede  grenst  in 
het  loidwesten aan SchwanbnrgBadolstadt en 
SaksenMeiningen,  in  het  aaiden  aan  Saksen- 
Weimar,  in  het  oosten  aan  BeossGera,  in  het 
noorden  aan  de  Provincie  Saksen  en  in  het  wes- 
ten aan  Saksen  Weimar.  Het  eerste  heeft  een 
golvenden  bodem,  —  het  tweede  is  bergachtig 
en  beslaat  gedeelteigk  de  hoogvlakte  van  Thtt- 
ringen.  Het  eerste  behoort  totdevmchtbaarste 
gewesten  van  Doitschland,  —  het  tweede 
heeft  een  schralen  bodem,  maar  uitgestrekte 
wonden.  Het  eerste  wordt  besproeid  door  de 
Pleisae  met  de  Sprottanen  door  de  Schnander, 
—  en  het  tweede  door  de  Saaie.  Het  klimaat  is 
er  aangenaam  en  gezond^  en  behalve  Saksers 
vindt  men  er  20000  Wenden.  Er  xgn  10  ste- 
den en  487  plattelandsgemeenten.  De  inwoners 
honden  er  aich  hoofdiakeigk  bezig  met  land- 
bouw en  veeteelt  en  verkeeren,  bepaaldelijk 
in  het  oosteltlk  gedeelte,  in  een  welvarenden 
toestand.  In  het  ooeteigk  gedeelte  wordt  veel 
graan  verbouwd,  vooral  rogge,  tarwe,  gerst 
en  haver,  —  voorts  teelt  men  er  aardappelen, 
koolzaad,  erwten  enz.  In  1873  had  men  er 
bQna  9000  paarden,  67000  runderen.  80000 
schapen,  37000  zw0nen,  11000  geiten  en 
5000  bOenkorven.  De  bosschen  bestaan  er 
grootendeels  uit  naaldhout  Het  rgk  der  delf- 
stoflén  levert  er  bruinkolen,  turf  en  zand-  en 
kalksteen.  Hen  heeft  er  108  steenbakkergen, 
24  pottebakkeryen,  9  porseleinfabrieken,  tal- 
rQke  spinner||en  en  weverQen,  26  sigarenfii- 
brieken,  12  boek-  en  steendrukkerVen  enz., 
en  er  worden  176  stoommachines  gebezigd. 
De  handel  is  er  van  veel  belang  en  wordt 
door  spoorwegen  bevorderd.  Het  hertogdom 
draagt  bQ  tot  instandhouding  der  universiteit 
te  Jena;  wQders  vindt  men  er  2  gymnasia, 
eene  reaalsehool,  eene  kweekschool  van  on- 
derwQaers,  eene  handelsschooL  2  landbouw- 
scholen, 182  burger-  en  volksscholen  enz. 
De  regeeringavorm  is  er  een  constitutioneel- 
monarchale  Ml  berust  op  den  grondwet  van 
29  April  1831  en  op  de  wet  van  3  Augustus 
1863.  De  tegenwoordige  Hertog  Snui^  gebo- 
ren den  17den  September  1826,  heeft  den 
4den  Augustus  1863  het  bewind  aanvaard,  en 
de  vertegenwoordiging  bestaat,  volgens  de 
wet  van  31  Hei  1870,  uit  30  rechtstreeks  ge- 
kozene afgevaardigden,  nameigk  9  uit  de  ste- 
den, 12  uit  het  platte  land  en  9  uit  de  hoogst 
aangeslageuMi  in  de  belasting.  Kiezer  is  ieder 
staatsburger,  die  zgn  2Öste  levensjaar  volein- 
digd heeft  en  directe  belasting  aan  den  Staat 
betaalt ,  —  vwkiesbaar  elk,  die  3  Jaar  als 
burger  van  het  Hertogdom  is  erkend.  De  af- 

xm. 


gevaardigden  worden  voor  den  tgd  van  3 
Jaar  gekozen  en  treden  tegeiyk  af.  Het 
staatsbestuur  is  toevertrouwd  aan  een  minis- 
terie met  8  afdeelingen,  nameiyk  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken,  Justitie  en  Financiën. 
Het  hind  is  verdeeld  in  3  districten,  en  de 
Evangelisch-Luthersche  Kerk  is  er  de  heer- 
schende,  terwyi  de  leden  van  andere  kerk- 
genootschappen er  dezelfde  burgerlijke  rechten 
genieten.  Hen  heeft  er  als  hoogste  instantie 
het  Hof  van  appèl  te  Altenburg.  De  Jaarltjk- 
sche  staatsbegrooting  is  van  1884—1886  ge- 
raamd op  2643661  mark  aan  inkomsten  en 
2610769  mark  aan  uitgaven,  terwyi  de  staats- 
schuld nog  geen  Vj^  millioen  mark  beditmgt. 
In  den  Duitschen  Bond  heeft  het  Hertogdom 
éene  stem,  en  het  zendt  éen  afgevaardigde  naar 
den  Duitschen  Bjjjksdag.  De  residentie  van  den 
Hertog  is    Altenburg. 

In  het  hedendaagsche  Altenburg  vestigden 
zich  in  den  tffd  der  volksverhuizingen  Sorben- 
Wenden,  en  vermoedeltjk  werd  er  omstreeks 
1165  door  Keizer  Fr$derik  1  een  burchtgraaf 
aangesteld.  Het  verwiuelde,  zooals  wfl  uit 
de  geschiedenis  der  Saksische  landen  kunnen 
opmaken,  meermalen  van  beheerscher,  totdat 
den  12den  November  1826  Hertog  Frederik 
wm  Meinwffm  er  het  gezag  in  handen  kreeg 
en  de  stichter  werd  van  eene  nieuwe  lyn, 
8ak$tM'AjUenbwrg,  HQ  overleed  den  298ten 
September  1836  en  werd  opgevolgd  door  zgn 
zoon  Joteph  (geboren  den  278ten  Augustus 
1789).  Het  Jaar  1848  deed  ook  dikar  eene  sterke 
volksbeweging  ontstaan,  zoodat  er  directe 
verlüezingen  werden  ingevoerd  en  b|}  op- 
hefiSng  der  censuur  de  eedsaflegging  *der  sol-  > 
daten  op  de  grondwet  werd  vastgrateld.  Het 
ministerie  trad  af  en  het  nieuwe  Kabinet, 
met  wm  PlanUt  aan  het  hoofd,  waarschuwde 
tegen  het  misbruik  der  vryheid.  Nu  werd  op 
eene  voUuvergadering  besloten,  den  minister 
voor  den  Landdag  en  den  Hertog  voor  de 
Btlksvergadering  in  staat  van  beschuldiging  te 
stellen,  en  toen  Srle^  Douai  en  Döliizschf  de 
hoofdleiders  der  democraten,  in  hechtenis  wer- 
den genomen,  klom  de  ontevredenheid  tot 
woede.  Yan  aUe  kanten  stroomden  gewapende 
mannen  b|)een  en  de  stormklokken  werden  ge- 
luid, maar  weldra  verscheen,  op  aanzoek  van 
het  ministerie,  een  duizendtal  Saksische  schut- 
ters uit  Leiprig,  die  het  stationsgebouw  in  bezit 
namen  en  door  andere  afdeelingen  wwden 
gevolgd.  De  ingezetenen  snelden  nu  naar  de 
barricaden,  en  eene  deputatie  begaf  zich  naar 
den  Hertog,  om  tot  eene  minnelüke  schüüüng 
te  komen,  be  gevangenen  werden  in  vryheid 
gesteld,  —  de  democratische  party  onder- 
handelde met  het  bewind  over  hare  eischen, 
en  de  vrede  werd  gesloten,  waarna  de  Sak- 
sische schutters  vertrokken.  De  republikein 
Ornei^er  werd  tot  minister  benoemd,  de  Land- 
dag geopend  en  eene  algemeene  amnestie  voor 
staatkundige  misdrUven  afgekondigd.  De  vry- 
zinnige  besluiten  van  den  Landdag  echter 
waren  oorzaak,  dat  er  eerlang  BQkstroepen 
uit  Saksen  binnenrukten,  die  eerst  door  Han- 
noveranen  en  daarna  door  Pnüsen  werden 
vervangen.  Hertog  Joseph  deed  afetand  van 
het  bewind  ter  gunste  van  s|fn  broeder 
Chor^f  en  deze,  zich  in  reactionaire  richting 
bewegend,  benoemde  een  nieuw  ministerie 
en  zond  Ontciffer  als  geheim  legatieraad  naar 


196 


SAKSEN  ALTENBURG— SAKSEN  COBÜBG-GOTHA. 


Frankfort.  In  1860  werd  de  kieswet  van  1840 
afgeschaft,  en  in  het  algemeen  betoonde  de 
Landdag  sich  leer  onderdanig  aan  de  Be- 
geering. In  het  begin  van  dat  jaar  hadden  de 
BegeeringBtroepen  Altenbnrg  verlaten  en  wer- 
den er  door  het  nit  Sleeswtjk-Holstein  te- 
ruggekeerde landscontingent  verrangen.  De 
Landdag,  in  1850  Tolgens  de  nienwe  kieswet 
eamengeateld  en  in  1851  bijeengekomen,  kende 
geene  oppoeitie,  en  men  scheen  gezind,  alle 
herinneringen  aan  het. Jaar  1848  nit  te  wis- 
fichen.  Hertog  Qeorg  overleed  den  3den  Angus- 
tns  1852  en  werd  door  zDn  Eoon  Snut  opge- 
volgd, en  in  1854  werden  de  domeinen  weder 
het  eigendom  verklaard  van  het  regeerend 
Hnis,  terwQl  de  rechtbanken  van  gezworenen 
door  collegiën  van  rechtsgeleerden  werden 
vervangen.  In  1855  verdween  lelfii  de  kieswet 
van  1850  en  werd  die  vanr  1881  met  geringe 
wUzigingen  weder  ingevoerd,  doch  in  1857 
door  eene  andere  vervangen.  In  1862  veroor- 
loofde de  gunstige  gesteldheid  der  schatkist 
eene  verla^j^  der  verschillende  belastingen, 
en  in  1863  werd  er  het  beginsel  der  vryheid 
toegepast  op  het  gebied  der  nQverheid.  In 
1866  schaarde  Saksen- Altenbnrg  zich  aan  de 
zgde  van  Pnüsen,  zoodat  de  souvereinitelt 
van  den  Hertog  gewaarborgd  werd,  en  in 
hetzelfde  Jaar  werd  het  lid  van  den  Koord- 
Duitschen  Bond.  Na  dien  tt|d  is  het  hertogdom 
onder  het  bestuur  van  het  ministerie  wm 
Gerstenberffj  die  reeds  in  1867  aan  het  hoofd 
der  zaken  kwam,  steeds  in  ontipnkkeling 
vooruitgegaan.  Laatstgenoemde  overleed  echter 
in  1879  en  werd  in  1880  door  eo»  Leipgi^ 
vervangen. 

Saksen-Cobürg-  Gk>tha  (zie  de  kaart  ge- 
voegd bQ  het  koningryk  Saksen),  een  her- 
togdom en  tevens  écn  der  Staten  van  het  Duit- 
sche  Keizerryk,  ligt  tusschen  b&'V  en  51"^' 
N.  B.,  en  10^16'  en  XVlb'  W.  L.  van  Greenwich, 
telt  op  35,76  D  geogr.  myi  omstreeks  195000 
inwoners  (1885)  en  bestaat  uit  de  beide  her- 
togdommen Coburg  en  Gotha,  gescheiden  door 
grondgebied  van  Pruisen  en  Saksen-Meiningen 
en  eenige  enclaven. 

Het  hertogdom  Cobwrg  grenst  in  het  westen, 
noorden  en  noordoosten  |aan  Saksen-Meiningen 
en  in  het  zuidoosten,  zuiden  en  zuidwesten  aan 
Beieren.  Het  daartoe  behoorende  district  Kö- 
nigsberg  is  door  het  grondgebied  van  Beieren 
omringd.  Het  heeft  op  10,21  Q  geogr.  myi 
56728  ingezetenen  (1885)  en  een  golvenden, 
bevalligen  bodem,  die  firaaie  natuurtafereelen 
oplevert  en  zich  in  den  Senichshöhe  bj)  Mirsdorf 
ter  hoogte  van  523  Ned.  el  verheft.  De  voor- 
naamste rivieren  z|)n  er:  de  Itz,  de  Böthen, 
de  Lauter,  de  Lauer  en  de  Biberbach,  welke 
zioh  in  de  Main  ontlasten.  Het  klimaat  is  er 
zeer  gunstig,  de  gemiddelde  JaarlSksche  warmte 
7^,9  C.  en  de  grond  over  het  geheel  zeer 
vruchtbaar.  De  inwoners  zjn  er  van  Franki- 
Bchen  oorsprong  en  behooren  byna  allen  tot  de 
Evangelisch-Luthersche  Kerk.  Men  vindt  er  4 
steden,  onder  welke  Coburg,  die  meer  dan 
10000  delen  tellen,  en  men  houdt  er  zich 
voomameiyk  bezig  met  den  landbouw,  zoodat 
deze  er  b||na  70%  van  de  oppervlakte  in  be- 
slag neemt;  25%  daarvan  is  met  bosch  bedekt 
Men  teelt  er  veel  rogge,  gerst,  tarwe,  haver, 
peulvruchten,  aardappelen  en  suikerworteleuL 
alsmede  veel  ooft  en  eene  kleine  hoeveelheid 


druiven.  Van  groot  belang  is  er  voorts  de 
veeteelt;  in  1883  had  men  in  Gobnrg  1168 
paarden,  24335  mnderen,  12265  schapen, 
18761  zwQnen  en  6222  geiten*  De  boiscben 
bestaan  er  voor  de  grootste  helft  uit  naald- 
en voor  de  kleinste  helft  uit  loof  boomen.  Ook 
ontbreekt  het  er  niet  aan  spinnergen,  wever^en, 
potte-  en  steenbakkerQen,  porselein- en  papier- 
fabrieken, looieryen,  schoenmakerQen  enz.  Het 
hertogdom  is  over  eene  lengte  van  48  Ned.  mgi 
doorsneden  van  den  Werraspoorweg  met  een 
zUtak  naar  Sonneberg.  Er  zgn  omstreeks  80 
volkMoholen ;  voorts  heeft  men  er  in  de  hoofd- 
stad Goburg  (bQna  15000  inwoners)  een  gym- 
nasium, eene  reaalschool,  eene  kweekschool 
van  onderwüzers  enz. 

Het  hertogdom  Go^  ondersoheidene  encla- 
ven omvattend,  grenst  in  het  noorden  mi  oosten 
aan  Pruisen,  in  het  zuidoosten  aan  Schwarz- 
burg-Sondershausen  en  aan  Ilmenau  (tot  Wei- 
mar  behoorend),  in  het  zuiden  en  zuidwesten  aan 
Pruisen  en  Saksen-Meiningen,  en  in  het  westen 
aan  Saksen- Weimar  Eiienach.  Van  de  enclaven 
is  het  district  Volkenroda,  door  Pruisen  en 
Schwarzbnrg  omsloten,  het  grootst  Het  Her- 
togdom telt  op   25,53  O  geogr.  mQl  137988 
inwoners    (1885).    Men  onderscheidt  er  het 
Woud  en  het  Land;  het  eerste  maakt  een 
gedeelte  uit  van  het  ThOringer  Woud  en  be- 
slaat bQna  '/^de  der  bovengemelde  oppervlakte. 
Tot  de  belangrükste  toppen  daarvan  behooren: 
de  Groote  Beerberg  (983  Ned.  el  hoog),  de 
Schneekopf  (969  Ned.  el  hoog)  en  de  Insels- 
berg  (916  Ned.  el  hoog).  De  noordoosteigke 
heuvelstreek  verheft  aich  in  den  Wadisenburg 
tot  414  en  in  den  (Srossen  Seeberg  tot  410 
Ned.  el.  De  wateren  stroomen  er  gedeelteiyk 
naar  de  Saaie  en  gedeeltelQk  naar  de  Werra; 
tot  de  eerste  behooren  de  Um,  de  Unstrut 
en  de  Gera,  —  tot  de  tweede  de  Hasel,  de 
Schmalkalde  en  de  H5rseL  Het  klimaat  in  het 
Woudgewest  is  nog  al  guur,  maar  in  de  noor- 
delijke streken  zachter  en  aangenamer;  de 
gemiddelde  Jaariyksche  warmte  is  te  (ïotha 
7.4''  C.  Er  zgn  4  steden,  en  van  deze  telt 
Gfotha  byna  23000  inwoners,  terwyi  het  zie- 
lental der  overige  beneden  10000  biyft  De 
h&ndbouw  neemt  er  byna  61%  en  het  bosch 
nagenoeg   30%  der  geheele  oppervlakte  in 
beslag.  Men  teelt  er  deaelfile  gewanen  ah»  in 
Coburg,  doch  de  veeteelt  is  er  op  verre  na 
niet  zoo  aanzieniyk;  in  1883  had  men  er 
7024  paaïden,  33801  runderen,  60984  schijn 
38788  zvrynen   en  20798  geiten.  Er  is  veel 
wild,  en  men  delft  er  bruin-  en  steenkolen, 
yzererts  en  zont  Er  bestaan  ondersehddoie 
yzersmelteryen ,  fobrieken  van  yzeren  voor- 
werpen, geweerfisbrieken ,  naaldenfinbrieken, 
kalkbranderyen,  porseleintiibridcen,  poitetak- 
keryen,  pypenfoMeken ,  glasblazc^yen,  sui- 
kerfabrieken,   bierbroaw^ien    enz.,  en  de 
handel    is  er  zeer  levend%.  De  Thüringer 
spoorweg  doonnydt  over  een  Umgte  van  60 
Ned.  myi  het  land  en  heeft  er  onderaoheidene 
zytakken.  Voor  het  rolkaonderwys  wordt  er 
veel  gedaan:  er  zyn  190  scholen  met  303 
onderwyzers,  5  ambaohtscholen,  eene  kweek- 
school van  onderwyzers,  eene  hoogere  bor- 
gerschool  voor  Jongens  en  eene  voor  meines, 
eene  gymnasium  met  20  leeraren  en  eene  han- 
delsschool, —  de  laatste  5  te  Gotha,  alsmede 
een  progymnasium  met  eene  reaatochool  te 


aAKSEN-COBURG  G0THA-6AKSËNMËININGEN. 


197 


Ohrdraf.  Man  heeft  merkwaardige  vename- 
lingen  voor  wetoosehap  en  konst  op  het 
kaateel  Friedenfltefai  te  Ootha,  alsmede  een 
niraw  mnaeom  en  eene  sterrenwaeht  aldaar. 
Te  Qotba  eiadeigk  st|n  de  uitgebreide  boek- 
en kaartendmkkergen  Tan  Jiutus  PêrthêM  en 
FHsdrieh  Andtéa»  PerihêM  geveetigd. 

In  het  hertogdom  Saksen  CoborgQotha  heeft 
men  een  beperkt  monarehalen  regeeringsvorm, 
rustende  op  de  grondwet  yan  8  Mei  1852. 
De  Hertog  —  tegenwoordig  EmH  11^  geboren 
den  21sten  Joni  1818  en  aan  het  bewind 
sedert  den  29dten  Januari  1844  —  is  het  op 
perhoofd  van  den  Staat.  Elk  der  beide  hertog- 
dommoi  heeft  een  ateaderllken,  doch  voor 
algemeene  belangen  hebben  iQ  een  gemeen- 
sohappelfken  Landdag.  Die  van  Cobarg  bestaat 
uit  11  en  die  Tan  Gotha  uit  19  leden,  en 
deae  vormen  te  zamen  den  gemeensehappeigken 
lAnddag.  De  verkiesingen  z0n  indirect  en 
geschieden  voor  een  tQdperk  van  4  Jaren.  Aan 
het  hoofd  van  het  staatsbeheer  bevindt 
xich  een  nünisterie  met  2  afdeeiingen,  éene 
voor  Cobiffg  en  éene  voor  Gotha,  en  aan  het 
hoofd  van  dat  bewind  is  een  minister  van 
Staat  geplaatst  De  gemeenten  worden  er  door 
gekoaene  gemeenteraden  bestuurd,  —  de  rechts- 
bedeeling  is  er  goed  geregeld,  en  deflaanciën 
bevinden  er  sieh  in  goeden  toestand.  Het 
Hertogdom  beeft  in  den  Bondsraad  éene  stem 
en  zendt  2  afgevaardigden  naar  den  Duitschen 
BVksdag.  De  steden  Coburg  en  Gotha  zQn 
beide  residenti6n  van  den  Hertog. 

Dit  hertogdom  verwisselde,  evenals  de 
overige  Salulsche  landen,  meermalen  van 
souverein  en  voert  eerst  na  de  boedelscheiding 
van  1826  den  naam  van  Saksen  Coburg  Gotha. 
Het  bestuur  werd  in  1828  gereorganiseerd  en 
aan  een  mhiisterie  toevertrouwd,  aan  welks 
hooM  zich  tot  aan  1839  Anstam  van  Ca/rlowUz 
bevond.  Na  hem  had  korten  tQd  de  vrOheer 
cofi  8U^  en  sedert  1844  de  vrgheer  wm  Lepel 
het  bewind  in  handen.  Deze  werd  echter  bU 
de  troonbekümming  van  Mnui  II  in  1844 
door  den  voorlaatste  vervangen,  waarna  de 
voonnalige  spanning  tusschen  Yertegenwoor- 
diging  en  Begeering  ophield  en  zeer  vrgzinnige 
hervormingen  ingevoerd  werden,  zoodat  er 
zelft  in  1848  de  rust  bewaard  bleef.  In  1851 
werd  vom  Stei»  opgevolgd  door  von  Seebaeh; 
in  het  volgendejaar  kwam  de  thans  vigeerende 
grondwet  tot  stand,  en  in  1858  en  1859  eene 
betere  reehterlfke  organisatie.  In  laatstgenoemd 
jaar  kwam  de  geheime  staatsraad  FranekêSAn 
het  hoofd  der  ministerleele  afdeeling  voor  Co- 
burg, terwQl  vom  SeOach  de  belangen  van  Qo- 
tha  btoef  behartigen.  In  het  algemeen  stonden 
de  Hertog  en  de  Begeering  aan  de  zgde  van 
Pruisen,  zooals  o.  a.  bleek  in  den  Pmisisch- 
OostenrSkschen  Oorlog  van  1866.  In  1878  kwam 
de  gemeenschappelQke  Landdag  tot  stand,  die 
bO  afwisseling  te  Coburg  en  te  Gotha  zitting 
houdt,  en  in  1874  werd  de  wet  betreffende  de 
wSsIgIng  der  grondwet  van  1852  a^rekondigd. 
Nog  altgd  bekleedt  de  vrQheer  von  Sedfaeh 
ztfne  betrekking,  doch  Franekê  is  door  den 
staatsraad  Bom  vervangen. 

Saksen-Hüdburgbauflen,  een  voor- 
malig hertogdom  in  Duitschland,  werd  eerst 
in  den  aanvang  der  vorige  eeuw  zelfMandig 
bestuurd.  Het  hield  echter  op  te  bestaan  in 
1826,  toen  het  grootste  gedeelte  deshindsaan 


Saksen-Meinfaigen  en  het  overige  aan  Saksen- 
Coburg  verviel. 

Saksen-Melningen,  (zie  de  kaart,  gevoegd 
bU  het  KoningrSk  Saksen),  een  hertogdom  en 
tevens  éen  der  Staten  van  het  Dnitsche  Kel- 
zerrOk,  ligt  tusschen  50°12'  en  51"^'  N.  B. 
en  10^  en  18*8'  W.L.  van  Green wich,  strekt 
met  eene  sikkel vormige  gedaante,  183  Ned» 
mQl  lang  en  16  Ned.  myi  breed,  zich  uit  van 
den  noordwesteiyken  voet  van  het  Thttringer 
Woud  naar  het  zuidoosten,   overschrQdt  het 
Thttringer  Woud  en  loopt  oostwaarts  langs  het 
Frankenwoud  tot  aan  den  noordeiyken  voet  van 
het  Thttringer  Woud.  Het  grenst  in  het  noorden 
aan  Eisenach,  Gotha,  de  Pruisische  heerigk- 
beid    Schmalkalden,    de  Pruisische  provincie 
Saksen,  Schwarzenbnrg  en  Altenburg,  in  het 
oosten    aan  Weimar,  Pruisen,  Schwarzburg- 
Budolstadt,  Beusz   en  Beieren,  in  het  zuiden 
aan  Coburg  en  Beieren  en  in  het  westen  aan 
Eisenach.  Voorts  heeft  het  eenige  enclaven, 
zooals  Kranichfeld,  Kamburg  enz.  Het  Her- 
togdom   heeft    op    bQna  45  Q  geogr.  mt|l 
ooostreeks  207  000  inwoners  (1880),  die.  met  uit- 
zondering van  ruim  2200  R.  Katholieken,  117 
Baptteten,  82  Doopsgezinden,  1 627  Israëlieten 
en  ruim  1000  anderen,  allen  tot  de  Evan- 
gelisch-Luthersche   Kerk  behooren.  Het  land 
is  grootendeelB  ben?achtig ;  het  Thttringer  Woud 
bedekt  er  schier  de  helft  der  oppervlakte,  en 
tot    zyne    hoogste  toppen  behooren  op  den 
linker  oever  der  Werra:  de  Blesz  bj)  Salzun- 
gen    (847    Ned.    el  hoog),  de  Stoffélskuppe 
(618  Ned.  el  hoog),  de  Cteba  (752  Ned.  el 
hoog)  en  de  Bleaz  bU   Eisfeld  (865  Ned.  el 
hoog)  en  op  den  rechter  oever:  de  Gerbersteln 
(728  Ned.   el  hoog),  de  Dreiherrenstein  (820 
Ned.  el  hoog)   en   de  Kieferle  (869  Ned.  el 
hoog),  terwOl  zich  in  het  oostelflk  gedeelte 
des  lands  de  Wetzsteln  (794  Ned.  el  hoog), 
de  Töpfersbtthl  (760  Ned.  el  hoog)  enz.  ver- 
heffen. De  wateren  stroomen  er  naar  de  Weser, 
de  Elbe  en   de  Rgn.  Tot  het  gebied  van  de 
Weser  behoort  de  Werra  met  een  groot  aan- 
tal ztjrivierijes,  —  tot  dat  van  de  Elbe  be- 
hoort de  Saaie,  —  en  de  Steinach,  deltzenz. 
brengen  hare  wateren  door  middel  van  de 
Main  naar  de  RQu.  Ook  zQn  er  eenige  merk- 
waardige meren.  Het   klimaat  is  er  in  het 
Thttringer  Woud  nog  al  guur  en  voor  t  overige 
gematigd.  De  gemiddelde  Jaariyksche  warmte 
bedraagt  te  Heiningen  6/^5*"  C.  Het  Hertogdom 
is  verdeeld  in  4  arrondissementen  en  telt  17 
steden,  maar  geene  van  deze  bevat  10000  in- 
woners. De  bevolking  behoort  er  ten  zuiden 
van  het  Thttringer  Woud  tot  den  Frankischen 
stam  en  ten  noorden  daarvan  tot  den  Thttrin- 
ger stam.  Men  heeft  er  van  de  geheele  opper- 
vlakte bO  42  %   houw-  en  tningrond  ruim 
18  %  weide- en  hooiland  en  bQna  42  %  boach. 
De  grond  is  er  schraal,  en  men  verbouwt  er 
vooral  graan  en  aardappelen.  In  1878  had 
men  er  5174  paarden,  66783  runderen,  58  940 
schapen,  45186  zwffnen,  26817  geiten  en  9000 
bQenkorven.  Van  groot  belang  is  erdebosch- 
cuttunr;    men  heeft  er  voomameigk  naald- 
boomen,  maar  in  de  omstreken  van  Heiningen 
en  Heldborg  ook  loofboomen.  Omstreeks  3  60O 
arbeiders    sgn    er  werluaam '  in   de  mQnen, 
waar  steenkolen,  bruinkolen,  kopererts,  lei- 
steen,   marmer,     zandsteen,    porseldnaarde, 
zout  enz.  worden  gedolven,  voorts  heeft  men 


198 


SAKSENM£INIfifGEN-SAK8£N-W£IMAB  EISENAOH. 


er  ondencheidene  yiergieterQen  en  fobrieken 
Tan  tjzeren  voorwerpen,  pottebakkeryen,  kalk- 
brandergen,  8teenbakkei1|en,  gipsmolens,  lo- 
ciferafobrieken,  glasblax^en,  poraeldnfabrie- 
ken,  griffel-  en  leien£abrieken,  weverUen  ens^ 
terwtll  er  veel  bonten  voorwerpen,  inzonder- 
heid speelgoed,  worden  gemaakt  Tevens 
bloeien  er  de  bierbroawerQen,  de  brandewlfa- 
BtokerQen,  de  azQnikbrieken  ena.  Niet  minder 
dan  111  stoomwerktoigen  x||n  er  bQ  de  ny  ver- 
heid in  gebmik.  De  handel  van  dit  Hertogdom 
strekt  sich  uit  over  geheel  Doitsohland,  Ja, 
over  Eoropa  en  Amerika.  Tot  de  nltvoer* 
artikelen  behooren  er:  vee,  huiden,  wol, 
leder,  linnen,  katoenen  en  wollen  stoffen, 
zont  glas,  porselein,  kaolien,  knikkers, 
scheikundige  praeparaten,  hont,  houten  voor- 
werpen, pek,  eikenschors  en  Qzeren  voor- 
werpen. De  spoorwegen  doorsnyden  het  land 
met  eene  lengte  van  118  Ned.  myi;  van  deae 
is  de  Werraspoorweg  (97  Ned.  myi  lang) 
de  voornaamste.  Men  heeft  er  289  volks - 
acholen  met  466  onderwyzers,  2  gymnasia, 
2  reaalscholen,  eene  kweekschool  van  onder- 
wyzers enz. 

Het  Hertogdom  heeft  een  oonstitntioneel- 
monarchiden  regeeringsvorm,  rustende  op  de 
grondwet  van  23  Augustus  1829  en  op  de 
kieswetten  van  20  Juli  1871  en  24  April 
1878.  Het  opperhoofd  van  den  Staat  is  de 
Hertog  —  thJBms  Qeorg  11,  geboren  den  2den 
April  1836  en  aan  het  bewind  sedert  20  Sep- 
tember 1866.  De  Landdag  bestaat  er  uit  24 
afgevaardigden,  onder  welken  zich  4  bevinden 
uit  de  hoogst  aangeslagenen  in  de  grondlasten 
«n  4  uit  de  hoogst  aangeslagenen  in  de  directe 
belastingen.  De  burger,  die  zyn  258te  levens- 
Jaar  voleindigd  heeft,  is  kiezer  en  ieder  kiezer 
is  tevens  verkiesbaar.  De  keus  is  rechtstreeksch 
en  geheim.  Er  bestaat  vryheid  van  godsdienst, 
van  drukpers,  van  vereeniging  en  van  verga- 
dering, van  petitie,  van  landverhuizing  enz. 
Het  bestuur  is  er  toevertrouwd  aan  een  mi- 
nisterie met  5  afdeelingen;  de  rechtspleging  is 
er  goed  ingericht,  en  de  financiën  verkeeren 
er  Uk  een  gunstigen  toestand.  De  hoofdstad, 
tevens  de  residentie  van  den  Hertog,  is  Hei- 
ningen. Des  zomers  echter  hondt  de  Hertog 
zyn  verbiyf  te  Liebenstein. 

Het  hertogdom  Saksen  Heiningen  ontstond 
'ten  gevolge  van  eene  overeenkomst,  in  1681 
gesloten  tusschen  Bernhardy  derden  zoon  van 
Hertog  Srtut  de  Vrome,  met  zyn  broeder 
Frederikj  en  verkreeg  zUn  tegenwoordigen 
omvang  by  de  meergenoemde  b^elscheiding 
van  1826.  Reeds  in  1821  had  Hertog  J90r»ilar<2 
JBrieh  Freund  er  het  bewind  aanvaard,  en  in 
1829  kwam  de  grondwet  tot  stand.  Daarna 
werd  de  rechtsbedeeling  verbeterd  en  de  netelige 
kwestie  der  domeinen  aanhangig  gemaakt,  en 
in  1848  de  kieswet  vastgesteld,  doch  in  dat 
Jaar  namen  de  onrustwekkende  bewegingen 
er  zoozeer  toe,  dat  Büiersohe  hulptroepen 
werden  ontboden.  De  verldezingen  van  den 
Landdag  in  1849  vielen  uit  in  democratischen 
geest,  en  de  geh^me  regeeringsraad  LtUhsr 
werd  vooraitter  van  dit  lichaam.  Nu  werd  het 
vraagstuk  der  domeinen  op  nieuw  ter  tafel  ge- 
bracht, zonder  het  tot  eene  beslissing  te  voeren. 
In  1861  werd  er  de  Werraspoorweg  geopend, 
en  in  1866  koosSaksen-Meiningendeiyde  van 
Ooitenryk,  zoodat  den  19den  September  het  land 


door  de  Pruisen  werd  bezet.  Den  volgenden  dag 
echter  legde  Hertog  BenAard  het  bewind  ne- 
der ter  guaito  van  den  Erfprins  €h(Hy,  waarna 
reeds  den  8sten  October  de  vrede  met  Pmi- 
sen  tot  stand  kwam,  waarby  het  Hertogdom 
in  den  Noord  Dnltschen  Bond  werd  opgeno- 
men. Voorts  zendt  het  2  aljjevaardigden  naar 
den  Byksdag.  Aan  het  hoofd  van  het  ministerie 
kwam  wm  JE!rof^^>  tn  1873  opgevolgd  door 
von  Cfiêseke,  die  nog  steeds  de  tengels  van 
het  bewind  in  handen  heeft.  Eerst  in  1871 
maakte  de  Landdag  een  einde  aan  den  stryd 
over  de  domeinen  en  in  1876  is  eene  nieawe 
wet  op  het  onderwys  vastgesteld.  Voorts  zyn 
er  de  kerkeiyke  zaken  geregeld  door  de  wet- 
ten van  4  Januari  1876  en  van  1  April  1882. 
Sakaen-WeimarEisenaoh  (zie  de  kaart, 
gevoegd  by  het  Koningryk  Saksen),  een  groot- 
hertogdom eu  tevens  een  Staat  van  het  Duit- 
sche  Keizerryk,  gelegen  tusschen  9^68'  en 
12*^16'  O.  L.  van  Greenwich,  en  60''26'  en 
61^'  N.B.  is  omgeven  door  de  Pruisische 
provincie  Saksen,  het  koningryk  Saksen, 
Saksen-Altenburg,  de  beide  lynen  van  Beusz, 
de  beide  Schwarzburgstaten,  Saksen-Heinin- 
gen, Sak8en-€k)tha,  Beieren  en  de  Pruisische 
provincie  Hessen-Nassan,  en  telt  op  ruim  66 
Q  geogr.  myi  nagenoeg  301 000  inwoners  (1880),. 
welke  over  3  arrondissementen  (Weimar, 
Eisenach  en  Neustadt)  zyn  verdeeld.  Behalve 
ruim  10000  Katholieken  en  ruim  1200  Israë- 
lieten zyn  nagenoeg  allen  beiyders  van  den 
EvangelischLutherschen  godsdienst  Hen  heeft 
er  by  686  plattelandsgemeenten  81  steden,  en 
onder  deze  slechts  3  met  meer  dan  10000 
zielen,  nameiyk  Weimar  met  21000,  Eisenach 
met  16000  en  Apolda  met  12400.  Gemelde  3 
arrondissementen  zyn  door  vreemd  grondge- 
bied van  elkander  gescheiden.  Het  arrondis- 
sement Weimar,  verreweg  het  voornaamste  in 
uitgebreidheid  en  bevolking,  is  van  Eisenach 
door  Pruisen  en  Gotha,  —  van  Neustadt  door 
Altenburg  gescheiden.  Tot  Eisenach  behoort 
de  Beiersche  enclave  Ostheim,  en  tot  Weimar 
de  enclaven  Ilmenau,  Allstedt  en  Oldisleben. 
Het  arrondissement  Weimar  behoort  tot  de 
heuvelstreek  van  Thüringen,  —  in  het  arron- 
dissement Eisenach  verheffen  zich  het  Thttrin- 
ger  Woud  en  het  Bhöngebergte,  —  en  het 
arrondissement  Neustadt  behoort  tot  het  Voigt- 
landscbe  berggewest.  De  enclaven  Allstedt  en 
Oldisleben  liggen  aan  de  zuidoosteiyke  helling 
van  den  Harz,  de  enclave  Hmenau  in  het 
Thttringer  Woud  en  de  Miclave  Gssheim  by  het 
Bhöngebergte.  Ten  noorden  van  Weimar  ver- 
heft zich  de  Ettersberg  ter  hoogte  van  463 
Ned.  el,  —  voorts  heeft  men  hier  de  Ghroote 
Kalm  (663  Ned.  el  hoog),  de  Tannich  (484 
Ned.  el),  enz.  by  Bemda  In  de  enclave  Il- 
menau verryaea  de  Gickelhahn  (861  Ned.  el 
hoog)  Ml  de  Hohe  Tanne  (806  Ned.  el  hoog), 
—  in  het  arrondissement  Eisenach  heeft  men 
onderscheidMie  toppen  van  het  Thttringer  Wond, 
nameiyk:  de  Wartburgberg  (413  Ned.  el  hoog), 
het  Ottowald  (641  Ned.  el  hoog),  de  Hohe 
Vogelheid  (726  Ned.  el  hoog)  endeGlöckner 
(674  Ned.  el  hoog),  —  en  van  het  BhOnge- 
bergte  noemen  wy  nog :  den  Elnbogen  (816 
Ned.  el  hoog)  en  den  Bayerberg  (719  Ned. 
el  hoog),  terwyi  wy  eindeiyk  nit  Neustadt 
nog  den  Keaselberg  (430  Ned.  el)  vermelden. 
De  voornaamste  rivieren  des   lands  zyn  de 


SAKSEN-WEIMAB-EIBENAOH. 


199 


Baale  en  de  Wem;  de  eerste  Btroomt  door 
het  ooBtel0k  gedeelte  Tmn  Weim&r,  en  de 
tweede  door  Eisenaeh.  De  Saaie  kronkelt  door 
een  bekoorlQk  dal  en  ontvangt  de  wateren 
der  Ihn,  Eister  en  Unstmt  Naar  de  Werra 
stroomen  de  Felda,  de  Ulster,  de  Saki  en  de 
HörseL  Op  onderseheidene  plaatsen  ontsprin- 
gen er  minerale  bronnen.  Het  klhnaat  is  er 
■acht  in  het  dal  der  Saaie,  waar  men  aelfli 
wQngaarden  aantreft,  maar  raw  in  de  berg- 
streek,  doch  de  Ineht  is  er  overal  loiyer  en 
Mond.  De  inwoners  honden  er  lich  vooral 
beiig  met  den  landbonw  en  gebmiken  hiertoe 
55%  van  de  oppervlakte,  terwQl  mim  10% 
aan  weiland  en  25%  aan  bossehen  moet  wor- 
den toegekend.  Men  verbouwt  er  vooral  rogge, 
gerst,  haver,  tarwe  en  aardappelen,  —  voorts 
erwten,  koolsaad,  vlas,  hennep,  hop  en  veel 
ooft,  benevens  hier  en  daar  w)|n.  Ook  de  vee- 
teelt verkeert  er  in  een  gnnstigen  toestand: 
in  1888  had  men  er  17271  paarden,  110092 
rnnderen,  146442  schapen,  101448    iwQnen 
en  41291  geiten.  De  bossehen,  hoofdzakeigk 
nit    denne-     en     benkeboomen     bestaande, 
leveren  er  veel  wild.  In   1875  had  men  er 
8  tliermVnen  en  éene   steenkolenmQn,  éene 
gaersmeltorij,  90  steenbakkerijen,  145  potte- 
hakkereen  en  5  porselein&brieken,  —  voorts 
talrgke  wevertfen,  vooral  veel  konsentebrieken 
en  toawslageryen,  papierfabrieken,  borstelma- 
kerSen  enz.  In  het  algemeen  bevindt  de  nt|- 
Torheid  er  sich  in  een  bloeienden  toestand 
en  Etj  wordt  er  door  onderseheidene  inrich- 
tingen van  onderwas  krachtig  bevorderd.  In 
haiur    gevolg  heeft  zQ  een  z^er  levendigen 
handel,  zoodat  Weimar  en  Eisenaeh  aanzien- 
U|ke  koopstedoi  zQn.  Tot  de  nitvoerarükelen 
behooren  er  graan,  ooft,  bont,  vlierbessen, 
potasch,  wol,  wollen,  linnen  en  katoenen 
stoffen,  konsen,  worst,  porselein,  glas  en  aar- 
dewerk. Het  land  is  doorsneden  van  onder- 
scheidene spoorwegen,  bQv.  van  den  Thflrin- 
ger  spoorweg  (74  Ned.  mQl),    den  Werra- 
spoorweg  (17  Ned.  mgi),  den  Saaiespoorweg 
enz.  Het  onderwas  is  voortreffeltik  ingericht 
in  dit  Groot-Hertogdom,  hetwelk  in  de  eerste 
plaats   bijdraagt   tot  de  instandhoading  der 
universiteit  te  Jena.  Voorts  heeft  men  er  eene 
school  Toor  beeldende  kunst  te  Weimar,  gym- 
nasia te  Weimar,  Eisenaeh  en  Jena,    een 
reaalgymnarinm  te  Eisenaeh,  eene  reaalsohool 
en  eene  hoogere  burgerschock  voor  mei^ies  te 
Weimar,  scholen  van  middelbaar  onderwifs  te 
Eisenaeh    en    Kenstadt,    kweekscholen  yan 
onderwyaers  te  Weimar  en  Eisenaeh,  hoogere 
burgerscholen  voor  Jongens  te  Weimar  en  te 
Jena  «i  478  volksscholen,  zonder  de  bQzon- 
dere  seholen  te  rekenen.  Wgders  heeft  men 
er  instituten  voor  doolMommen,  voor  blinden 
enz.    Behalve    de  universiteitsbibliotheek  te 
Jena  (200000  doelen)  heeft  men  eene  uitge- 
breide boekerO  te  Weimar  (170000  deden, 
behalve  de  handsehiiflen).  Ook  bevat  het  Her- 
togeigk    Kabhiet   aldaar   beeldhouwwerken, 
schildergen  ens. 

Het  Oroot^Hertogdom  heeft  een  constitutio- 
neel-monarohalen  regeeringsvorm,  reeds  inge- 
steld den  5den  Mei  1816  en  alzoo  de  eerste 
in  DuitseUand,  doch  den  5den  Mei  1850  he1^ 
zien.  Diensvolgens  bezit  de  Ghroot- Hertog  — 
thans  JTofW  AUtandêff  geboren  den  24st0n 
Juni  1818  en  aan  het  bewind  gekomen  den 


8sten  Juli  1858  —  de  volle  souvereiniteit , 
Yoor  zoover  deze  doordeDuitscheKÜksgrond- 
wet  van  1871  niet  is  opgedragen  aan  het 
Bt|k.  Hg  is  echter  bQ  de  wetgeving  en  het 
invoeren  van  belastingen  gebonden  aan  de 
medewerking  van  den  Landdag.  Z0n  Huis 
geniet  van  de  opbrengst  der  domeinen  eene 
som  yan  540000  gulden,  en  de  troon  is  bO 
eerstgeboorte  erfeiyk  in  de  manneiyke  i0n. 
HQ  belQdt  den  Evangelisch-Lutherschen  gods- 
dienst. Alle  staatsburgers  hebben  er  geiyke 
bmgerlOkeen  staatkundige  rechten.  De  Land- 
dag besteat  er  uit  81  leden;  van  dezen  wordt 
éen  gekozen  uit  de  voormalige  ridderschap, 
4  uit  de  vermogende  grondeigenaara,  5  uit  de 
ryksten  des  lands,  die  hunne  inkomsten  aan 
andere  bronnen  dan  grondbezit  onUeenen,  en 
21  uit  de  staatsburgers  van  goeden  naam, 
die  den  80-jarigen  ouderdom  bereikt  hebben. 
Manneltlke  ingezetenen  van  26  Jaren  zDn  er 
kiezers.  De  gewone  Landdag  wordt  om  de  8 
Jaar  gehouden.  De  Groot-Hertog  kan  dien 
eene  maand  verdagen  en  ook  ontbind«i,  doch 
in  dit  laatste  geval  moeten  binnen  3  maanden 
nieuwe  verkiezingen  plaats  hebben.  Volgens 
de  organieke  wet  van  5  Maart  1850  bestaat 
er  het  ministerie  uit  4  departementen.  De 
hoogste  rechterltfke  instantie  is  er  het  Hof  van 
Appèl  te  Jena,  —  voorts  wordt  er  eene  nieuwe 
rechterlijke  organisatie  ontworpen.  De  Jaarl^k- 
sche  begrooting  heeft  er  zoowel  voor  uitgaven 
ah)  voor  inkomsten  een  oüfer  van  ruim  4 
millioen  gulden,  terwyi  de  staatsschuld  er  niet 
veel  grooter  is.  De  residentie  van  den  Groot- 
Hertog  is  Weimar,  doch  h(t  heeft  er  daaren- 
boven onderscheidene  kasteden.  Het  Groot- 
Hertogdom  heeft  in  den  Dnitschen  Bondsraad 
éene  stem  en  zendt  8  afgevaardigden  naar 
den  Dnitschen  BQksdag. 

Oorspronkeiyk  behoorde  Weimar  tot  de  door 
geheel  Thüringen  verstrooide  bezittingen  van 
de  Graven  vcm  Orlamündêy  en  eene  zQmnvan 
dezen  aanvaardde  tegen  het  einde  der  10de 
eeuw  den  naam  van  Graaf  von  Weimar.  Na 
het  uitsterven  van  deze  (1067)  keerde  Weimar 
tot  het  geslacht  Orlamüude  terug  en  werd  het 
eigendom  van  éen  zgner  Jongere  telgen.  Toen 
ook  deze  tak  uitstierf,  verleende  Keizer  Me»- 
êrik  V  het  graafi»hap  Weimar  aan  den  Pfiitls- 
graaf  S^ffied.  Meermalen  veranderde  het 
land  van  gebieder  en  had  van  verschillende 
oorlogen  veel  te  ijjden.  —  In  den  aanvang 
onzer  eeuw  was  het  Hof  te  Weimar  het  ver- 
bluf der  beroemdste  Duitsche  letterkundigen. 
Toen  regeerde  er  Kwrl  Amnui^  die  door  de 
besluiten  van  het  Congres  te  Weenen  eene 
aanmeriLeiyke  gebiedsvergrooting  endegroot- 
hertogeigke  waardigheid  verkreeg.  HQ  ver- 
leende in  1816  aan  z0n  volk  eene  vryzlnnige 
grondwet  en  vrijheid  van  drukpers,  welke 
laatete  echter  door  den  aandrang  der  Groote 
Mogendheden  eerlang  werd  beperkt  Hj)  werd 
opgevolgd  door  zyn  zoon  Kard  FredêHk 
(1828—1858),  die  met  w^gezinde  ministers 
veel  heeft  gedaan  ter  bevordering  van  het 
heil  des  volks.  Toch  ontstond  er  oppositie  op 
den  Landdag  in  1847,  en  aan  haar  hoofd 
plaatste  zich  wmWffdmibn^k  uit  Eisenaeh. 
Toen  in  het  volgende  Jaar  de  volksbe- 
weging toenam,  vond  de  Groot-Hertog  het 
gO(^  laatstgeoMlde  tot  minister  te  benoemen. 
Weldra  echter  werd  Thüringen  door  EBks- 


200 


SAKS£N-W£IMABr£I0£NACH--8ALADIK. 


troepen  beoet;  dese  TenobeoeB  te  Jen»  en 
namen  de  leiden  der  demoorstiBche  partg  In 
hechtenis.  £ene  nienwe  kieswet  wcvd  vaat- 
getteld,  en  den  208ten  September  1849  kwam 
de  nieuwe  Landdag  bQeen,  die  eerlang  het 
geheele  bestuur  in  vrUdnuigen  geeet  Teran- 
derde.  Spoedig  echter  Ferseheen  het  tOdperk 
der  reactie,  loodat  reeds  in  1852  op  een  bni- 
tengewonen  Landdag  dOTorkregene  Toonrechten 
werden  pr4)8  gegeven.  Op  den  Ssten  Juli  van 
dat  jaar  overleed  KofrA  Vr^imk  en  werd 
opgevolgd  door  den  tegenwoordigen  Qroot- 
Hertog,  XatA  Alemamdêr^  gebOTMi  den  24flten 
JaU  1818  en  in  1842  gehuwd  met  prinaee 
aofMa  der  Nederlanden,  de  suster  van  koning 
WüUm  IlL  In  1857  werdoi  ter  gelegenheid 
der  onthulling  van  het  gedenkteeken  van  QöiU 
en  8cMlUt  te  Weimar  schitterende  feesten 
gevierd.  De  OrootHertog  begverde  lich,  de 
bydrage  der  hoogeschool  te  Jena  te  veihoogen 
en  kunsten  en  wetenschappen  te  bevorderen. 
Op  staatkundig  geleed  schaarde  Weimar  sioh 
aan  de  i^e  van  Pruisen.  Het  halve  eenw- 
feest  der  grondwet  werd  te  Weimar  in  1866 
met  luister  gevierd.  In  1868  werd  er  eene 
vrtlsinnige  wet  op  de  drukpers  uitgevaardigd, 
in  1872  de  so1kk>1  van  de  Kerk  gescheiden, 
tn  1874  eene  nieuwe  Ideswet  in  werking  ge- 
bracht, en  in  het  algemeen  kan  men  zeggen 
dat  Saksen -Weimar-Eisenach  tot  de  bevoor- 
rechte Staten  van  Duitschland  behoort 

Saksen WeimarBisenaoh  (Karel  Ber- 
nard,  hertog  van),  een  verdienstelijk  krijgs- 
man, geboren  te  Weimar  den  dOsten  Mei  1792, 
was  een  soon  van  den  Groothertog  Koird 
AtiffMsi  en  van  Xomm,  prinses  van  Hessen- 
Darmstadt.  HQ  genoot  eene  voortreffelijke  op- 
voeding, omhelsde  den  krijgsdienst  en  woonde 
reeds  op  14  jarigen  leeftjjd  den  slag  van  Jena 
bQ.  Als  miyoor  bij  den  generalen  staf  inSak- 
sischen  dienst  nam  h0  deel  aan  den  veldtocht 
van  1809  en  onderscheidde  zich  b|j  Wagram. 
In  1815  echter  verUet  hij  den  Saksischen  dienst 
en  trad  als  kolonel  en  chef  van  het  regiment 
Orai^e-Nassan  in  de  Nederlandsohe  goederen, 
streed  met  ongemeene  dapperheid  in  den  slag 
bij  Waterloo,  trok  naar  FrankrQk,  keerde 
vervolgens  naar  Nederiand  terug,  waar  hem 
het  bevel  werd  opgedragen  over  eene  bri- 
gade inftinterie,  en  zag  zich  in  1816  bevor- 
derd tot  generaal-mi^oor.  In  1818  werd  hü 
provinciaal  kommandant  van  Oost-Viaanderen 
en  volbracht  in  1824  m^  de  korvet  „Pallas" 
eene  wetenschappelijke  reis  naar  Engeland  en 
naar  de  Yereenigde  Staten.  Eene  beschrijving 
van  die  reis  werd  naar  zVne  aaateekeningen 
door  den  geheimraad  LudêH  opgesteld  en  in 
het  licht  gegeven;  ztj  is  eenigen  t0d  daarna 
in  het  Nederlandsch  vertaald.  In  den  Tien- 
daagschen  Veldtocht  nam  hij  als  luitenant- 
generaal  deel  aan  verschillende  gevechten, 
ontzette  Maastricht  en  zocht  den  opstand  te 
Antwerpen  te  dempen.  Den  6den  December 
1848  werd  hij  aangesteld  tot  kommandant 
van  het  leger  in  Neêrlandschindifi.  Hg  ver- 
scheen aldaar  in  1849,  kommandeerde  de 
derde  expeditie  naar  Baii  en  werd  bevorderd 
tot  generaal  der  infanterie.  In  1852  keerde 
hg  om  redenen  van  gezondheid  naar  Neder- 
land terug,  ontving  het  volgende  jaar  pensioen, 
nam  in  1854  zitting  in  het  comité  van  defensie 
en  overleed  den  Sisten  Juli  1862.  Hg  schreef  | 


nog:  «Précis  de  la  campagne  de  Java  avee 
cartes  et  plans  (1884)**  en  was  lid  van  on- 
derseheidane  geleerde  geaootsebappen. 

SakfliBoh  Zwitserluid  is  de  naam  vaa 
eene  bevallige  Dnitsohe  bergstieek,  gevonid 
door  het  Zandsteengebergte  bg  de  Elbe  aan 
beide  agden  van  deae  rivier  en  gelegen  in  JmI 
Saksische  distdet  Dresden  en  in  aangrenzende 
gedeelten  van  Bohemen.  Het  strekt  zich  uil 
van  Pima  tot  TetsdMn  in  Bohemen  over  eene 
lengte  van  88  Ned.  mgi,  is  ongeveer  80  Ned. 
mgi  breed  en  beslaat  eme  oppervlakte  van 
15  Q  geogr.  mgi.  Het  dal  der  Elbe  i§  er  bet 
voonuuiaste,  daar  alle  andere  riviecen  met 
hare  dalen  zieh  derwaarts  spoeden.  Het  Zaad- 
steengebergte  heeft  eene  gemiddelde  hoogte 
van  400  Ned.  el,  is  sterk  gekk>ofd  ed  besU 
Juist  hierdoor  eene  greote  verscheidenheid* 
Loodrechte  rotswanden  en  nuilvormige  rotsge- 
vaarten, hier  en  daar  boven  ellcaader  ge- 
plaatst, wisselen  af  met  ruime  dalen,  waar 
rgke  wgn-  en  ooftgaarden  den  grond  versieffen, 
en  met  nauwe  rotskloven.  Tot  de  voornaamste 
gedeeltmi  van  Saksisch  ZwitserUndbefaooren: 
de  Liebethaler  Grund,  door  de  Wesenita 
besproeid,  de  Uterwalder  Qrund,  de  Bistei, 
het  stadje  Hohnstein,  de  Tiefe  Grund,  de 
Lilienstein,  de  Kuhstall,  de  Qroote  Winter- 
berg, de  Belvedère  en  de  Falfcenstein,  alle 
op  den  rechter  oever  der  Elbe,  —  vo<Mrts  de 
Sohneeberg  (724  Ned.  el  hoog),deKdnig8tefai, 
de  Pabststein  en  de  Bielagrund  op  den  linker 
oever  der  rivier.  Een  groot  aantal  reizigers 
bezoekt  ieder  Jaar  de  ihudste  gedeelten  van 
dat  bevallig  oord. 

Sakoentala,  zie  KMkUka. 

Sala  (Qeorge  Augustus  Heary)  een  £a- 
gelseh  sehrgver,  is  de  zoon  van  een  Italiaan 
en  van  eene  Engelsohe  zangeres,  vrord 
geboren  te  Londen  in  1828  en  koos  ae  loop- 
baan der  letteren.  Dtekmu  werd  sgn  moM 
en  in  de  tgdschriften  van  deeea,  „Household 
Words'*  en  „All  the  year  round",  plaatste  hg 
belangrgke  schetsen  en  verhalen.  Voorts 
wekte  4n  opstel  ever  Mogart^  in  het  „C<»n- 
hill  Magazine"  van  l%aekemy  zeer  de  aan- 
dacht In  1860  stichtte  hg  het  maandschrift: 
„Temple  Bar",  waarin  hg  de  romans:  „The 
seven  sons  of  Mammon"  en  „Strange  adven- 
tures  of  Captain  Dangerous"  in  het  lioht  deed 
vefschgnen.  Voorts  schreef  hg:  „A  joumey 
in  the  North  (1859)",  —  „Make  your  game, 
a  narrattve  of  the  Bhine  (1860)"— en  „Dntch 
piotures  with  some  iketches  in  the  Flemidi 
manner  (1861)".  In  1868  vertrok  hg  als  oor- 
respondent van  den:  „Daily  Telegrsph"  naar 
Amerika,  vergezelde  in  1864  NapoUom  III  in 
die  betr^king  naar  Algiers  en  vertrok  ah» 
zoodanig  in  1870--1871  naar  Duüaohland  ea 
ItaUë,  in  1875  naar  Spai^e  en  Venetté  en  ia 
1876  naar  Rusland.  Daardoor  ontatonden  zgne 
geschriften:  „America  in  the  midst  ot  war 
(1864)",  —  „Prem  Waterloo  to  the  Penin- 
sula  (1866)",  —  „Beme  and  Veniee  (1869)", 
—  „Under  the  sun :  essays  mainly  written  in 
hot  countries  (1872)",  —  en  „America  revi- 
sited  (1882)". 

Salade,  zie  LtOmo, 

Saladin,  eigenigk  StOék  «d  Mi  (Hdldes 
gelooft)  of  Joêiêoef,  sultan  van  Syrifi  en 
Egyptcs  geboren  in  1187  <9  het  kasteel  Tekrtt, 
waar   a^    vader    bevelhebber  was,  wi^ide 


SALADIN-SALAMANDBB. 


liek  eent  aan  de  wetonsehap  en  de  weelde, 
doch  Tergeielde  in  1167  itjn  oom  ^'irko^ky 
W^ieer  Tan  Noereddm  Méhmoed^  naar  Egypte 
en  onderaelieidde  sich  oooseer  door  zQne 
dappere  daden,  dat  4n  oom  hem  aldaar  ala 
■tadbonder  achterliet.  HQ  vergeidde  voorts 
ajwhoA  in  1168  op  een  tweeden  tocht  der- 
waarts, nam  deel  aan  de  bestorming  van 
£^wer  en  werd  na  den  dood  van  ^Urhoek 
(1169)  yiiier  van  Egypte.  Door  dapperheid, 
edelmoedigheid,  menschlievendheid,  oprecht- 
heid en  godsdienstijver  verwierf  hy  de  alge- 
neene  toegenegenheid.  In  1171  maakte  htf 
een  einde  aan  het  Khali£sat  der  FaÜmiieMeA 
wierp  sich  op  als  aUeenheerscher.  Na  het  over- 
10den  van  Koêrêddin  (1174)  bracht  hQ  ook  Da- 
mascns  en  Syrië  tot  onderwerping,  waarop  hQ 
den  titel  van  snltan  aanvaardde,  door  d^i 
KhaUf  Noêêer  in  die  waardigheid  erkend  werd 
en  in  1183  sich  meester  maakte  van  Hesopotamië. 
Ook  de  Vorsten  der  Seld^oeken  erkenden  zUne 
heerschappy.  Voorts  had  hj)  aioh  ten  doelge- 
sldd,  de  Christenen  vit  Palaestina  te  verdry- 
ven  en  Jemsalem  te  veroveren.  Na  onder- 
seMdene  vooispoedige  ondernemingen  en 
verontwaardigd  over  de  tronwelooshdd  der 
Ghristeiffidders,  leverde  hy  hun  d^i  4den  en 
6den  Joli  1187  den  geweldigen  slagbyHittin 
in  de  velden  van  Tiberias,  waar  Omjf  vam 
jMiigmm  en  de  grootmeester  der  Tempelheeren 
en  der  Johannieter  ridders  werden  gevangen 
genomen,  en  veroverde  voorts  Akka,  Sald, 
Beiroet  ens.,  waarna  den  dden  October  ook 
Jenisalem  in  syne  handen  viel.  Tyms  echter 
kon  hy  in  1188  niet  overweldigen  en  Akka 
niet  ontietten,  dat  in  weerwil  van  eene  dap- 
pere verdediging  in  1192  door  de  Kraisvaar- 
ders  ingenomen  werd.  Bkkaré  Leemomkart 
versloeg  fisIocN»  by  Arsoef,  veroverde  Caesarea 
en  Ja£Es  en  bedreigde  Jemsalem.  Toen  werd 
een  wapenstilstand  gesloten,  waarby  de  knst 
van  Ja£Es  tot  Tyms  in  de  macht  der  Chris- 
tenen werd  gesteld;  Adcalon  werd  gesloopt, 
maar  Jemsalem  en  syn  gebied  bleef  onder  de 
heerschappy  van  den  Soltan.  ^SbJeiciMi  overleed 
kort  daarna  te  Damascos  dèn  dden  Maurt 
1198  en  werd  wegens  zyne  nitstekende 
eigenschappen  algemeen  betmnrd.  Hy  liet  17 
sonen  en  éene  dochter  na  en  was  de  stichter 
van  het  Hnis  der  Ejoebiden, 

Salak  (De)  is  een  kegelvormige  vnlkaan 
op  Java  in  de  residentie  Baitensorg  aan  de 
grens  der  Preanger  Regentschappen.  Hy  heeft 
eene  hoogte  van  2300  Ned.  el  boven  de  opper- 
vlakte der  aee,  en  is  van  den  voet  tot  den 
top  met  een  hoogst  weelderigen  plantengroei 
bedekt.  Tot  de  hoogte  van  600  Ned.  el  ver- 
bouwt men  er  ryst  en  tot  op  eene  hoogte  van 
byna  1 200  Ned.  el  vindt  men  er  kofBetoinen. 
ZQne  laatste  uitbarsting  dagtekent  van  het 
jaar  1699. 

Salamanoa,  eene  Spaansohe  provincie, 
vormt  het  saideiyke  derdedeel  van  het  ko- 
ningryk  Leon  en  ligt  tnasohen  de  provinciën 
Zamora,  VaUadolid,  Avila,  Toledo,  Cacéres 
en  het  koninkryk  PortngaL  Het  Und  is  er 
grootendeels  vlak  en  alleen  in  het  solden 
wegens  de  Siërra  de  Gata  bergachtig,  maar 
tevens  ongemeen  schoon.  De  aansieniykste 
rivieren  zyn  er  de  Donro  (grensrivier  naar  de 
syde  van  Portugal)  en  hare  syrivieren  (de 
Tormes,   de  Teltes  en  de  Agueda).  Men  ver- 


bouwt er  veel  graan,  erwten,  wyn,  kastai^es, 
eetbare  eikels  ens.  De  veeteelt  bloeit  er,  doch 
de  fobrieksnyverheid  bevindt  er  sich  op  eene 
lage  trap  van  ontwikkeling,  terwyi  er  vooral 
in  wol  een  levendige  handel  gedreven  werdt 
Dese  provincie  telt  op  232^  Q  geogr.  myi 
byna  285000  inwoners.  —  Hare  evmisoo  ge- 
noemde hoofdUad  verheft  sich  amphltheaters- 
gewy^  tusschen  en  op  3  lage  heuvels  in  emie 
seer  vraohtbare  vlakte  aan  de  Tormes,  waar- 
over eene  bmg  van  17  bogen  is  gelegd.  ^ 
is  met  VaUadolid  door  een  spoorweg  verbon- 
den en  bevat  binnen  hare  hooge,  met  10 
torens  gekroonde  muren,  vele  aanaieniyke 
gebouwen,  omstreeks  30  kerken  en  evenzoo- 
vele  kloosters,  van  welke  echter  onderschei- 
dene in  een  staat  van  verval  verkeeren,  als- 
mede onderscheidene  hospitalen  en  armenhui- 
zen. Het  plein  der  Constitutie  is  éen  der 
schoonste  van  geheel  SpaiUe.  Van  de  merk- 
vraardigste  gebouwen  vermelden  wy:  de 
moderne  hoofdkerk,  in  spitboogstyi,  met  8 
groeten  beuken  en  een  hoogen  toren,  —  de 
daarnaast  gelegene  oude  hoofdkerk,  —  het 
seminario  in  Florentynschen  styi,  —  het 
universiteitsgebouw  in  spitsboogstyi,  —  het 
Colegio  del  Bey  in  Grieksehen  tempelstyi,  — 
het  voormalig  klooster  der  Dominicanen  met 
200  cellen  en  eene  prachtige  koepelkeri^  — 
en  het  paleis  der  AJha'9.  De  vermaarde  uni- 
versiteit werd  aldaar  in  1239  door  Koning 
Alfomo  IX  van  Leon  gesticht  en  vereenigd 
met  die,  welke  in  1209  in  Palenda  verreien 
was.  Zy  is  de  rykste  hoogeschooi  van  SpaiUe 
en  werd  in  haren  bloeityd  —  in  de  16de  eeuw 
—  door  6-  tet  8  000  studenten  bezocht ,  welk 
aantal  thans  tot  4-  of  600  is  gedaald.  Tot 
dese  inrichting  behooren  eene  boekery  met 
talryke  Orieksche  handschriften,  het  semina- 
rium van  GtffiMifaZ  en  onderscheidene  collegies. 
De  nyverheid  bepaalt  zich  te  Salamanoa  by 
de  vervaardiging  van  hoeden,  laken,  wollen 
stoffen,  linnen,  leder,  fayence  en  aardewerk. 
Het  aantal  inwoners  bedraagt  thans  omstreeks 
18000,  ^  in  de  16de  eeuw  meer  dan  50000. 
Salamanoa  is  eene  zeer  oude  stad  en  heette  te 
voren  Elmantica  (Salmantica).  Zy  werd  inde 
Panische  Oorlogen  door  Éamnhdl  veroverd, 
die  echter,  bewogen  door  den  heldenmoed 
der  vrouwen,  haar  weder  in  vryheid  stelde. 
In  1812  leden  de  Franschen  er  eene  beslissende 
nederlaag. 

Salamander  (De)  was  v<^ns  de  voor- 
stelling der  Ouden  een  vergiftig  dier  in  de 
gedaante  van  eene  hagedis.  De  tegenwoordige 
wetenschap  echter  geeft  dien  naam  aan  die 
orde  der  AMiÊpMbiëm  welke  in  volwassen  toe- 
stand in  het  bezit  zyn  van  een  staart  Zy  zyn 
in  het  geheel  niet  v^giftig  en  tevens  volkomen 
weerloos  en  geiyken  op  hi^gedissen,  dodi  hunne 
huid  is  niet  met  schubben  bedekt  en  hunne  poë- 
ten hebben  geene  klauwen.  Op  Jeugdigen  leoftyd 
ademen  zy  door  kieuwen,  later  door  tongen, 
komen  dus  hierin  overeen  met  kikvorschen,  maar 
verlieaea  den  staart  niet  en  geven  geen  kwakend 
geluid.  De  larven  leven  steeds  in  het  water, 
de  volwassene  dieren  niet  altyd.  Dese  funilie 
bewoont  het  noordeiyk  halfrond  mi  is  vooial 
goed  vertegenwoordigd  in  Noord-Amedka.  In 
ons  Vaderiand  kent  men  3  soorten,  nameiyk: 
den  lamdaalamamdet  (Salamadra  maenlata), 
die  eene  lengte  bereikt  van  16  Ned.  duim,  op 


202 


SALAHANDEB-^ALATIGA. 


bet  donkergeklearde  lichaam  2  rgen  Tmn  gele 
▼lekken  draagt,  aan  de  Toorpooten  4  en  aan  de 
aeliteipooten  6  teenen  heeft,  in  Tochtige 
lM>aBchen  woont  en  dch  met  slakken  en  aard- 
wonnen voedt,  —  den  wctitrêaUmandmr  (Triton 
cristatofl),  iets  korter  dan  de  voorgaande  soort, 
met  een  sgdellngs  sterk  samengednikten  staart, 
een  grtls  of  oigfklearig,  met  zwarte  vlekjes 
versierd  lichaam,  en  in  slooten  en  poelen 
levende,  —  en  den  hUmm  water$alamandmr 
Triton  taeniatns),  die  slechts  7  Ned.  doim 
lang  wordt,  op  den  rjotg  bmin  is  met  swarte 
vlekken  en  onder  den  buik  geel  ef  oraiOe.  In 
den  paartyd  heeft  het  mannetje  eene  roodachtig 
witte  kleur  en  is  versierd  met  blauwachtige 
vlekken  en  aan  de  rngsgde,  evenals  de  vorige, 
vooralen  van  een  kam ;  ook  deze  soort  wordt 
algemeen  in  slooten  en  poelen  gevonden.  Be- 
halve reeds  genoemden  lamd9alama»dêr  of  ge- 
vlekten  salamander  (S.  macaiata),  zfln  ook  de 
nmuiutdctmaméUr  (Cryotobranchns  Japonicos),  de 
ferimffde  rimpdêUmg  (Siphonops  annnlatos),  de 
JtimÊwgaUmai^ier  (Siren  lacertina),  de  axolotl 
(Amblystoma  mexioanom)  en  de  olm  (Protens 
angoinens),  alle  baiten  onze  grenzen  te  hais 
behoorend,  afbeeld  op  nevensgaande  plaat. 
Salami  is  de  naam  eener  soort  van  worst, 
vervaardigd  van  grof  gehakt  moildier-  en 
ezeisvleesch  met  nien,  vast  gestopt  en  sterk 
gerookt  De  salami*s  komen  vooral  nlt  Bologna. 
In  Hongar0e  worden  er  gemaakt  van  mager 
zwynenvleesch. 

Salamifl.  een  eiland  aan  de  knot  van  At- 
üca  in  de  Saronische  (}olf,  tegenover  Elensis 
door  eene  smalle  straat  van  Attlcaen  Megaris 
gescheiden,  draagt  thans  den  naam  van  Koe- 
loêri.  Het  is  12  Ned.  m|l  lang  en  ongeveer 
evenzoo  breed  en  door  eene  diepe  hsoA  in 
twee  deelen  gesplitst,  behoort  tot  den  Griek- 
schen  nomos  AtÜca  en  Boeoti6,  is  meeren- 
deels bergachtig  en  woest,  doch  aan  de  knst 
vmchtbaar,  zoodat  er  olQf-  en  w^ngaarden 
gevonden  worden,  en  telt  omstreeks  4000  in- 
woners (1879).  In  oaden  t||d  werd  er,  behalve 
gevogelte  en  kaas,  ook  veel  honig  uitgevoerd. 
De  hoofdstad  Koeloeri,  aan  de  westkust  ge- 
legen, heeft  eene  haven  en  2200  inwoners. 
De  Semitische  naam  van  het  eiland  (van  JSooZ 
8faUm  of  Mêêr  dêt  Vreiêé)  maakt  het  waai^ 
schQnlIlk,  dat  het  eiland  oorspronkelOk  door 
Phoeniciërs  werd  bevolkt  Daarop  verschenen 
kolonisten  uit  Aegina,  en  reeds  in  den  Tro- 
Jaanschen  Oorlog  wordt  Salamis  vermeld  als 
een  onafhankelUke  Staat  onder  het  bewind 
van  Ajax^  den  zoon  van  TSlama».  Het  werd 
na  eene  lange  worsteling  met  de  Megarensen 
eerst  door  laatstgenoemden  en  vervolgens  door 
de  Atheners  in  beait  genomen  en  bleef  na 
dien  tgd,  vooral  door  de  roemrQke  overwin- 
ning van  Tkemittoele$  op  de  vloot  van  Xsran 
(480  voor  Chr.)  vermaard  geworden,  met  eene 
korte  tusschenpooB  het  eigendom  der  Atheners 
tot  818,  toen  het  zich  ^willig  onderwierp 
aan  de  heersohappü  der  MacedoniSrs.  In  288 
evenwel  kwam  het  door  Armkt»  weder  in  de 
macht  der  Atheners.  De  evenzoo  genoemde  stad 
verhief  zi<^  eerst  aan  de  zuidkust  en  later 
aan  de  oostkust,  maar  kwam  reeds  in  de  tweede 
eeuw  na  Chr.  in  verval. 

Den  naam  van  8alami$  droeg  in  de  dagen 
der  Oudheid  ook  de  belangrtfkste,  grootsteen 
sterkste  stad  van  het  eiland  Cypmn,  Zy  was 


in  het  midden  def  oostkust  aan  den  voet  van 
den  Pediaens  gelegen  en  door  de  Phoenidfirs 
gerticht  Men  vond  er  eene  ruime  haven  en 
een  vermaarden  tempel  van  Zmu  (JApiter), 
en  zQ  was  reeds  in  de  6de  eeuw  vóór  Chr. 
eene  merkwaardige  stad,  waar  Boagoroê^  ko- 
ning van  het  geheele  eiland,  aOnverblüfhi^d. 
In  806  vóór  Chr.  had  er  de  grootste  zeeslag 
der  Oudheid  plaats,  waarin  Demetrims  FoUór- 
eeteê  aan  de  Grieksch-Egyptisehe  vloot  onder 
Memdmu  en  DemetrUu  Soier  eene  geweldige 
nederlaag  toebracht  Later  kwam  Salamis  onder 
de  heerschappg  der  PtóUm&muêem  en  in  58 
vóór  Chr.  onder  die  der  Bomeinen.  Ten  gevolge 
van  een  opstand  der  aldaar  gevestigde  Israë- 
lieten in  de  dagen  van  TVa/amw  werd  de  stad 
grootendeels  verwoest.  Nog  meer  echter  leed 
^  door  eene  aarbeving  onder  Omsiawt^n  de 
CHrootê,  Door  laatstgenoemde  werd  zQ  weder 
opgebouwd  en  onder  den  naam  van  Constantia 
tot  hoofdstad  van  het  eiland  verheven,  doch 
later  onder  MeraoUui  geheel  en  al  vernield 
door  de  Saraoeenen.  Men  aanschouwt  thans 
nog  de  puinhoopen  dier  stad  bQ  Hagios  Sergis. 

Salangane  (Collacallia  Otcêj/)  is  de  naam 
van  een  vogelgeslacht  uit  de  ftimilie  der  Zn^ 
Iers  (Cypselldae  Chray),  Het  omvat  kleine 
vogels  met  vrf|  lange  vleugels,  waarin  de 
tweede  slagpen  de  langste  is,  met  een  mid- 
delmatig langen,  afgeknotten  of  eenigszins 
uitgesneden  staart,  een  zeer  kleinen,  haak- 
vormigen  snavel  en  zeer  zwakke  pooten 
O.  et<mleHta  Orwf  is  18  Ned.  duim  lang  en 
80  breed,  donker  bruinachtig  grauw,  van 
onder  lichter,  aan  de  vleugels  en  den  staart 
zwart  en  met  eene  witte  vlek  bO  de  oogen. 
Deae  vogel  bewoont  de  Soenda  eilanden,  het 
gebeegte  van  Assam,  Nilgerri,  Sikklm  en 
Cejlon  en  bouwt  zQne  nesten,  die  ongeveer 
op  het  vierde  deel  eener  eierschaal  gelUken, 
in  holen  tegen  den  wand  van  het  vocht,  dat 
zgne  sterk  ontwikkelde  speekselklieren  af- 
scheiden. Dit  verstoft  tot  eene  doorschijnende 
witte  of  bruine  massa,  en  daarin  legt  dé  sa- 
langane 2,  zelden  8  witte  eieren.  Ifon  vindt 
■e  in  de  grootste  hoeveelheid  in  de  grotten 
aan  de  zuidkust  van  Java,  waar  zj)  vaak 
met  levensgevaar  verzameld  en  als  eetbare 
vogelnesten  ter  markt  gebracht  of  vooral  naar 
China  uitgevoerd  worden  ten  bedrage  van 
ongeveer  800000  Ned.  pond  in  bet  Jaar,  die 
eene  waarde  vwtegenwoordigen  van  ongeveer 
16  millioen  gulden.  Zg  worden  met  krachtig 
vleeschnat  gekookt. 

Salangor,  een  Maleische  Staat  aan  de 
Straat  van  Malakka,  is  in  het  binnenland 
berfi^htig,  bevat  veel  tinerts  en  brengt  eene 
aanzienlOke  hoeveelheid  rQst,  suikerriet  en 
specergen  voort  Het  land  heeft  veel  geleden 
door  regeeringlooeheid,  verviel  dientengevolge 
in  5  Staten  en  werd  eindelük  afhankeigk 
van  Siam.  Het  werd  in  1826  door  Engeland 
uit  dien  toestand  bevrgd.  De  bevolking  be- 
staat uit  Maleiers  en  Chineezen,  doch  in  het 
gebergte  vindt  men  een  kleinen  stam  van  oor- 
spronkeigke  bewoners,  die  donkerder  van  kleur 
zQn.  De  hoofdstad  is  Loengat 

Salatiga,  eene  assistent-residentie  en  een 
regentschap  op  Java,  behoort  tot  de  reridentie 
Samirang.  Zg  grenst  in  het  zuiden  en  oosten 
aan  de  residentie  Soerakarta,  in  het  westen 
aan  de  residentie  Kedoe  en  in  het  noorden  aan 


SALATIGA-SALEUER. 


903 


4e  afdeeliog  Ambarawa.  zy  bestaat  nit  twee 
«üftrieten,  te  weten :  Salatiga  en  Tenggarang. 
Het  land  is  er  ongemeen  vraehtbaar  en  men 
heeft  er  eene  menigte  koffietninen.  Het  Idi- 
maat  is  er  koel,  aangenaam  en  gesond.  — 
De  evenxoo  genoemde  hoofdplaats  ligt  81 
IHÜen  Tan  Poerwodadi  op  den  noordoosteltlken 
▼oet  van  den  Merbaboe.  Men  heeft  er  vele 
goede  hnizen,  een  uitstekend  goavemements- 
hnis,  eene  school,  een  hospitaal,  eene  Javaan- 
sche  gemeente,  eene  bron,  de  Kali  Sen^jogo 
genaamd,  een  kavalleriekampement  ens.  De 
plaats  ligt  op  7*  19' 9'  Z.B.  en  110*»  29' 61/ 
O.L.  Tan  Greenwich  en  ter  hoogte  van  598 
Ked.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee. 

SalawatL  op  éen  na  het  grootste  der 
Papoea  eilanden,  ligt  tosschen  de  noordwest- 
pant  van  NienwGainea  en  Diijilolo,  is  60 
Ked.  myi  lang  en  tot  46  Ned.  n^l  breed,  en 
werd  in  1764  door  WaUon  ontdekt.  Langs  de 
noordknst  loopt  er  eene  keten  van  kalksteen- 
bergen,  die  in  den  Wagomberg  eene  hoogte 
hereiken  van  785  Ned.  el.  Het  overig  gedeelte 
is  eene  lage  vlakte,  met  oorspronkeiyke  wou- 
den bedekt  en  van  onderscheidene  rivieren 
•doorsneden. 

Saldanlia  Oliveira  e  Daiin  (JoSioCar- 
4os,  hertog  van),  een  Portngeesch  staatsman, 
geboren  den  17den  November  1791  te  Arinhaga 
•en  van  moederszyde  een  kleinzoon  van  den 
beroemden  Markies  imm  Pombalf  studeerde 
ie  CoYmbra  in  de  rechten  en  in  de  natuur- 
kunde en  zag  zich  daarna  geplaatst  bQ  het 
ministerie  van  Koloniën.  Toen  de  Fraoschen 
het  land  in  bezit  namen  en  het  Hof  de  wt|k 
nam  naar  Brazilië,  onderwierp  Saldanha  zich 
aan  de  vreemde  heerschappH,  maar  kwam  in 
1810  in  Engelsche  gevangenschap.  Vanhier 
vertrok  hQ  naar  Brazilië,  trad  er  in  krUgsdlenst 
en  zag  rioh  met  verschillende  diplomatieke 
zendingen  belast.  Na  de  herstelling  der  Por- 
tugeesche  heerschappQ  benoemde  «Todo  Flhem 
in  1825  tot  minister  van  Bnitenlandsche  Zaken. 
Na  het  overlflden  des  Konings,  onder  het 
regentschap  van  Isabellaf  werd  hQ  stadhouder 
te  Porto  en  dempte  met  kracht  den  opstand 
ter  gunste  van  Dom  Mi^uël.  By  de  invoering 
der  grondwet  werd  hy  Minister  van  Oorlog, 
doch  nam  den  2d8ten  Juli  1827  zQn  ontslag, 
omdat  hg  de  inhechtenisneming  van  twee  ge- 
heime aanhangers  van  Dom  Mignêl  niet  kon 
doorzetten.  Daarop  vertrok  hg  naar  Engeland. 
Bg  het  bericht  der  troonbeklimming  van  laatst- 
genoemde (28  Juni  1828)  keerde  hg  naar 
Portugal  terug  en  deed  pogingen,  zich  aan 
het  hoofd  der  liberalen  aan  de  Souga  te  ver- 
zetten tegen  de  voorstanders  des  Konings, 
maar  leed  eene  geweldige  nederlaag,  zoodat 
hg  weder  naar  Engeland  moest  vluchten,  van- 
waar hg  zich  naar  Frankrgk  begaf.  Diar  ver- 
zamelden de  aanhangers  der  Jeugdige  Koningin 
Mofia  da  Gloria  ongeveer  2000  man,  om  met 
hen  op  de  kust  van  Portugal  eene  landing  te 
beproeven-,  de  expeditie  werd  echter  door  de 
Engelschen  vergdeld,  zoodat  Saldanha  naar 
Frankrgk  terugkeerde.  Hg  riep  de  verstrooide 
Portugeezen  bgeen  en  bracht  ze  bg  Dom 
Têdroy  die  zich  in  Februari  1882  derwaarts 
had  begeven.  Na  de  verovering  van  Porto  werd 
hg  tot  chef  van  den  generalen  staf  benoemd. 
Een  aanval  der  Mignëllisten  onder  Bamrmamt 
werd  door  hem  afgeslagen,  en  hg  bestuurde 


vervolgens  den  veldtocht  in  Algarvië,  wdke 
met  de  bemachtiging  van  Lissabon  eindigde. 
Daarna  belegerde  hg  Santarem  en  toekende 
den  26sten  Mei  1884  de  capitulatie  van  Evora 
met  Dom  lüRguSl,  waarbg  deze  afistand  deed 
van  de  Kroon  van  Portugal.  Saidanha  werd 
nu  tot  maarschalk  en  in  1885  tot  minister  van 
Oorlog  benoemd,  maar  legde  reeds  na  een 
halfjaar  de  portefeuille  neder.  Na  het  dempen 
der  Septemberomwenteling  van  1836,  mede 
door  SManha  aangestookt,  werd  hg  vooreen 
md  van  'lO  Jaar  verbannen.  Eerst  de  beweging, 
welke  in  1846  ontstond  tegen  de  gebroeders 
Cbdrol,  riep  hem  naar  Portugal  terug,  waar 
hg  vmchtelooze  pogingen  aanwendde  tot  be- 
teugeling der  revolutie.  In  1848  trad  hg  op 
nieuw  aan  het  hoofd  van  het  ministerie,  doch 
gaf  weldra  zoo  doorslaande  bigken  van  onbe- 
kwaamheid, dat  hg  weder  moest  aftreden. 
Toen  de  Koningin  hem  ook  uit  zgne  betrek- 
king aan  het  Hof  ontsloeg,  organiseerde  hg 
den  Ssten  April  1851  een  openbaren  opstand, 
die  hem  gedurende  5  Jaar  als  een  zoo  goed 
als  onbeperkt  dictator  over  Portugal  deed 
heerschen.  In  Juli  1856  werd  hg  door  den 
nieuwen  Koning,  Dom  Pedro  Ily  op  aandrin- 
gen der  C!ortes,  ontslagen,  waarna  hg  ook 
zgn  post  als  opperbevelhebber  van  het  leger 
nederlegde  en  zich  nogmaals  aan  het  hoofd 
plaatste  der  oppositie.  In  1862—1864  en  in 
1866-1869  was  hg  ambassadeur  te  Bome, 
werd  in  1870  weder  eerste  minister,  doch 
bleef  het  slechts  korten  tgd  en  ging  in  1871 
ab  gezant  naar  Londen,  waar  hg  den  21sten 
November  1876  overleed. 

Saldo  (Het)  noemt  men  de  uitkomst  van 
eene  credit-  en  debetrekening.  Is  het  credit 
grooter  dan  het  debet,  zoo  verkrggt  men  een 
voordeelig  en  in  het  omgekeerde  geval  een 
nadeelig  saldo. 

Saleijer  of  iSüZai;ara  is  denaam  eener  eilan- 
dengroep gelegen  in  het  zuiden  van  Oelebes. 
Zg  bestaat  uit  Groot-Saleger  en  een  aanzien- 
igk  getal  onbewoonde  eilanden,  met  eene  ge- 
zamenigke  oppervlakte  van  28  Q  geogr.mgi. 
Groot  Saleger  is  door  eene  straat,  desgeigks 
Saleger  geheeten,  ter  breedte  van  2  geogr. 
mgi,  van  de  zuidkust  van  Celebee  gescheiden. 
Het  is  een  langwerpig  eiland,  ter  lengte  van 
20  en  ter  breedte  van  8  uren  gaans.  Het  Ne- 
derlandsohe  fort  defensie  aan  de  westkust 
ligt  op  60  6'  Z.B.  Het  eiland  is  zeer  berg- 
achtig; aan  de  oostkust  rgzen  de  rotswan- 
den steil  uit  het  water  omhoog  en  de  voor- 
naamste toppen  bereiken  er  eene  hoogte  van 
1000  Ned.  el.  Onderscheidene  onbevaarbare 
beken  dalen  er  langs  de  hellingen  naar  be- 
neden, en  in  de  bosschen  heeft  men  er  vele 
wilde  zwgnen,  herten,  vogels  enz.,  terwgi  de 
zee  er  een  overvloed  van  ^sch  oplevert  Voorts 
vindt  men  er  (Uatiboomen,  kapokboomen,  bam- 
boe, kokospalmen,  kanarieboomen  enz.;  ook 
groeien  er  koffie,  rgst,  tabak,  gierst,  maYs  enz. 
Saleger  is  berucht  wegens  zgne  koortsen,  vooral 
gedurende  den  oostmoesson.  De  bevolking 
bestaat  er  uit  ongeveer  60000  zielen  en  vormen 
een  gemengd  ras.  meerendeels  afkomstig  van 
Makassaren,  Boniërs  en  Loewoeërs.  De  Salege- 
reeeen  worden  voorgesteld  als  valsch,  lafhar- 
tig en  afgunstig.  Er  zgn  niet  minder  dan  14 
regenten,  van  welke  die  van  Bonto  Bangoeng 
de  voornaamste  is,  maar  het  burgerigk  gezag 


20i 


SALEUEB-SALESNO. 


ia  Ia  handen  yan  den  Nederlandachen  geaag- 
hebber,  ondergeschikt  aan  den  gonTerneor  van 
Makaauur.  De  klapperboom  ia  er  Toor  Tden 
eene  bron  van  belangryke  wtnaten,  —  anderen 
leggen  er  sich  toe  op  de  Tiachvangat,  en  de 
TToawen  at|n  er  ongemeen  ervaren  in  het 
weven  van  katoenen  atoffen.  Ook  legt  men  er 
ilch  toe  op  het  winnen  van  sout.  In  1667 
werd  deae  eilandengroep  onderworpen  aan  het 
geiag  van  de  Ooet-Indiache  Compi^^. 

Salem  of  8/alam  (Vrede)  ia  de  ondenaam 
van  JenudUm  (lie  aldaar).  —  Voorta  vermelden 
wy  onder  dien  naam:  SaUm  of  Tsferam^  de 
hoofdatad  van  een  evenaoo  genoemd  diatrict  in 
het  Britach  Indiache  preaidentachap  Madraa, 
gelegen  aan  de  znidel^ke  helling  van  het  fiiji- 
wanügebergte,  276  Ned.  el  boven  de  opper- 
vlakte der  aee,  met  roim  50000  in  wonera,— 
en  de  atad  8aUm  in  den  Noord- Amerikaan- 
chen  Staat  Maaaachoaetta,  op  eene  landtong 
tnaachen  twee  baaien  in  den  Atlantiaohen 
Oceaan,  22  Ned.  myi  ten  noordoosten  van 
Boston.  Zy  ia  onregelmatig  aangelegd,  maar 
heeft  flinke  hniaen,  20  kerken,  onderaoheidene 
wetenachappeiyke  instellingen,  b0v.  een  athe- 
naenm,  Eaaex  laatitnte  met  eene  boekery  van 
39000  deelen,  de  Academy  of  Sdenoe,  door 
JPeabodff  gesticht,  enz.,  veel  nyverheid  en 
handel  en  rnim  27000  inwoners  (1880).  Z0 
werd  in  1626  gesticht  en  reeds  in  1630  tot 
stad  verheven.  Gednrende  de  omwenteling  in 
de  voorgaande  eeuw  mstte  zy  60  kaperschepen 
nit,  en  de  scheepvaart  naar  het  buitenland 
ontwikkelde  er  zich  vervolgens  met  kracht. 
Deze  is  echter  in  onzen  tyd  meestendeels  naar 
New  York  en  Boston  verlegd,  zoodat  in  1876 
slechts  70  schepen  te  Salem  te  huis  behoorden. 
—  Nog  eenige  kleine  steden  in  Noord  Ame- 
rika dngen  dien  naam. 

Salemi,  eene  stad  in  de  Italiaansche  pro- 
vincie Trapani  op  Sicilië,  ligt  aan  den  spoor- 
weg naar  Palermo  en  telt  rnim  15000  inwo- 
ners. Men  vindt  er  de  bouwvallen  van  een 
burcht  nit  den  tyd  der  Noormannen.  Nadat 
ChÊfibaldi  te  Marsala  was  geland,  trok  hy  by 
Salemi  zyne  vryscharen  byeen  (Mei  1860)  en 
deed  er  de  proclamatie  afkondigen,  waarbQ 
hy  het  dictatorschap  over  Sicilië  aanvaardde. 

Salep  is  eene  geneeskrachtige  zelfstandig- 
heid, ontleend  aan  de  gedroogde  wortelknol- 
len  van  verschillende  Orchideën  Deze  planten 
hebben  in  haren  bloeityd  2  knollen:  een  ver- 
welkten, waaruit  de  plant  zich  ontwikkeld  heeft, 
en  éen  vollen,  ronden,  handvormig  verdeel- 
den of  gelobden  knol,  waaruit  in  het  volgende 
Jaar  de  stengel  opschiet.  Men  verzamelt  in  den 
bloeityd  de  volle  knollen,  die  bitter  van 
smaak  zyn  en  onaangenaam  rieken,  wascht 
ze,  wryft  er  de  bruine  opperhuid  af  en  droogt  ze 
door  eene  kunstmatige  warmte.  De  knollen  van 
alle  Orchideën  bevatten  salep.  In  Midden- 
Europa  verkrygt  men  die  vooral  van  Onhu 
moriOf  «kweti/a,  mUUariSf  ustmlaiaf  Anaoamp- 
<w,  ftyramidaUty  —  ook  wel  van  Orekit  maeu- 
laia  en  laiifolia  en  van  Oifmnadeitia  eoitopêea. 
De  ronde  knollen  zyn  na  het  drogen  niet 
langer  dan  3  Ned.  duim  en  niet  zwaarder 
dan  2  Ned.  wichQes,  onregelmatig  van  gedaante, 
hard,  bros  en  geelachtig  grys;  zy  bevatten 
27%  zetmeel,  48%  bassorine,  1%  suiker, 
5%  eiwit,  2%  minerale  bestanddeelen  enz. 
In  den  vorm  van  poeder  geven  zy  met  eene 


50  vondige  gewiohtahoeveelheid  kokend  water 
eene  dikke  gelei.  De  salep  was  reeds  aan 
Diateoridm  bekend,  doch  eerat  Qêoffrojf  wee» 
in  1740  aan,  dat  men  ze  uit  Midden-Eoro- 
peeache  Orchideën  verkrygen  kan.  Men  ver- 
zamelt hare  knollen  vooral  in  den  Tannna, 
in  het  Weaterwald,  in  het  Bhëngebergte  en 
in  het  Odenwald  in  Duitachland,  alaraede  in 
Frankryk.  De  aalep  wordt  inzonderheid  aan- 
gewend tegen  buikloop,  doch  in  Turkye  veelal 


Orchis  morio. 

met  honig  by  het  ontbyt  genuttigd.  Wy  geven 
hierby  eene  afbeelding  van  OrekU  moriOf 
nameiyk  in  a  van  eene  plant  op  de  helft  der 
natnuriyke  grootte,  in  h  van  een  zuiltje  van 
voren,  in  c  van  ter  zyde,  beide  op  5  vondige 
grootte,  in  d  van  een  doorgeaneden  vrucht- 
beginsel  op  4-voudige  grootte,  en  in  e  van 
een  atuifmeelklompje  (pollinarium)  op  8-vou- 
dige  grootte. 

Salemo,  eene  Italiaanache  provincie  in 
het  landachap  Campania,  komt  overeen  met 
de  voormalige  Napolitaanache  provincie  Prin- 
cipato  Citeriore,  grenat  in  het  zuidweaten  aan 
de  provincie  Napels,  in  het  noorden  aan  Oa- 
aerta  en  Avellino  en  in  het  ooaten  aan  Po- 
tenza  en  telt  op  100  Q  geogr.  myi  573698 
inwonera  (1881).  Het  land  ia  grootendeela 
bergachtig  en  met  nitloopera  der  Apennynen 
bedekt;  alleen  hinga  de  kuat  vindt  men  er 
vlakten  en  tevena  vele  ongezonde  atreken.  Tot 
de  rivieren  behooren  er:  de  Sela  met  de  Ca- 
lore,  de  Tuaciano  en  de  Alento,  en  van  d» 
voortbrengaelen  dea  landa  noemen  wy  graan,, 
wyn,  vlaa,  hennep,  katoen,  penlvmohten, 
oiy?en,  vygen  en  ander  ooft.  Voorta  is  er  veel 
vee  en  langa  de  kust  een  overvloed  van  viach. 
Te  Saierno,  Scafati,  Angri  en  Samo  bevinden 
zich  groote  katoenapinneryen,  weveryen  en 
katoendmkkeryen,  ook  zyn  er  fabrieken  van 
hoeden,  papier,  yneren  en  koperen  voorwer* 
pen,  glaablazeryen,  looieryen,  zydespinneryen 
enz.  De  provincie  wordt  doorsneden  van  den 
apoorweg  van  Nap^  naar  Potenaa,  en  men 
heeft  er  een  groeten  weg  naar  Calabrië ;  z| 


SALERNO-  SALICTLZUUR. 


205 


is  in  4  arrondliBemeiitea  verdeed.  —  De 
evensoo  genoemde  ioofdgtad  ligt  aan  de  be- 
koorlQke  Qolf  Tan  demeUden  naam  en  aan 
den  ipoorweg  naar  Napels,  is  de  letel  Tan 
een  aartsbiseehop,  Tan  een  prefect  en  Tan 
onderscheidene  rechtbanken,  heeft  een  gym- 
naslam  met  eene  bibliotheek,  eene  technische 
school,  een  seminarinm,  onderscheidene  in- 
stellingen Tan  weldadigheid,  Tele  fhbrieken, 
en  omstreeks  22000,  als  gemeente  roim 
30000  inwoners.  De  flraaiste  straat  is  er 
de  Corso  Garibaldi  aan  den  ooTcr,  met 
een  gedenkteeken  ter  eere  Tan  Oario 
Fuaeana^  en  het  schoonste  gelK>uw  de 
hoofdkerk  Tan  San  Matteo  (in  1084  ingewgd), 
met  een  prachtigen  Toorhof,  8  portalen,  de 
pnalgraTcn  Tan  Or^orUu  VII,  Mmrgoirtiha 
mm  DwroKMo  ens.  Voorts  Termelden  wt|:  de 
kerk  van  San  Domenieo,  de  aartsbisschoppe- 
l^e  stallen,  het  Palano  SansoTerini,  den 
schoawbiurg  en  de  waterleiding.  De  haTcn  der 
stad  is  Torsand,  maar  zal  Tcrbeterd  worden. 
In  1160  Terrees  er  eene  uniTersiteit,  die  in 
de  middeneenwen  eene  groote  Tcrmaardheid 
beaat,  doch  in  1817  is  opgehOTen.  —  Salenio, 
het  onde  Salemom  aan  den  Slnns  Paestanos, 
was  eene  Romeinsche  kolonie,  kwam  TcrTol- 

n  onder  debeerschappt|derLoDgobardische 
ogen  Tan  BeneTcntum  en  werd  in  848 
TerhCTen  tot  een  Torstendom,  af hankeiyk  van 
den  Dnitschen  Keiser,  doch  toen  de  Salemi- 
tanen  zich  bedreigd  sagen  door  de  Saraceenen, 
kwamen  at)  onder  de  hoede  der  Keizers  Tan 
Byzantinm. 

Sales  (Frao^is  de),  de  stichter  eener 
ffeestelQke  orde,  werd  geboren  den  21sten 
Angnstns  1567  op  het  kasteel  Sales  bQ  Annecy, 
studeerde  te  ParQs  in  de  rechten,  trad  in  den 
geesteiyken  stand  en  werd  coadjutor  te  Annecy 
en  in  1602  bisscho?  te  OenèTC.  Ondersteund 
door  mcTrouw  dê  Chantdl  deed  ht|  in  1618  de 
Orde  der  Salesianerinnen  Tcrryzen  en  OTerleed 
te  Lyon  den  28sten  December  1622.  Hy  werd 
in  1665  door  AUxoMder  VII  heilig  verklaard, 
en  s|{n  gedenkdag  Talt  op  den  29sten  Januari. 
Van  ztJne  talrOke  stichtel)fke  werken  Termel- 
den wtl  Tooial:  «Philoletheon**,  en  ztJne 
„OeuTres  eomplètes^  sOn  bt|  herhalinfr  ui^e- 
gOTon,  bQT.  door  l^ne  (1861—1874,  9 
dln). 

Salfl  (Francesco),  een  TerdienstelQk  Ita- 
Uaansch  schrQTer,  geboren  den  248ten  Januari 
1759  te  Cosensa  in  Calabri6,  bekleedde  ten 
iQde  der  Fransche  heerschappQ  in  Italië  Tor- 
schülende  betrekldngen  te  Milaan  en  te  Napels, 
werd  in  1800  hoogleeraar  in  de  geschiedenis 
en  in  de  wgsbege^te  aan  de  Brera,  in  1807 
In  de  diplomatie  en  in  1811  in  het  staatsrecht, 
begaf  zich  in  1814  naar  Par||s  en  OTcrleed  te 
Fttsy  in  de  nabghdd  dier  stad  op  den  5den 
^September  1882.  ZQu  belangrykst  geschrift  is 
getiteld:  ^Saggio  storico-critico sulla commedia 
italiana  (1822y\ 

Salibabo  is  de  naam  eener  aan  Nederland 
-onderworpene  eilandengroep  in  OostIndiS, 
tosschen  de  Philippgnsche  Eilanden  en  de 
noordoostpunt  Tan  Oelebes.  ZQ  behoort  eigen- 
10k  tot  de  Talant-  of  TalsTereilanden  en  is, 
als  deze,  Tulkaaisch  Tan  aard,  zeer  Trucht- 
baar,  leTert  rQst  en  bataten  op  en  wordt  door 
Xalelers  bewoond,  die  aan  het  gezag  Tan 
^gene  opperhoofden  gehoorzamen.  Het  Toor- 


naamste  eiland  dezer  groep  heeft  een  omTang 
Tan  22  Ned.  mOl. 

Salicine  (CHi^O;)  komt  Toor  in  den 
bast  Tan  onderscheidene  soorten  Tan  wilgen 
en  popnlieren,  in  geringe  hooTeelheld  ook  in 
hunne  bladeren  en  TronwelQke  bloemen,  als- 
mede in  bCTergeil,  wellicht  ook  in  kruidach- 
tige SpiraeOn,  en  wordt  Torkregen  uit  een 
geconcentreerd  afkooksel  Tan  wilgenbast,  dat 
men  met  loodglit  laat  trekken,  filtreert,  Tan 
het  OTcrtollige  lood  bevrgdt  en  uitdampt^ 
loodat  er  kristallen  OTcrblflTen.  Salicine  Tormt 
kleurlooze  prisma's,  smaakt  zeer  bitter,  lost 
op  in  water  en  alkohol,  niet  in  aether,  smelt 
bg  168^  C,  is  niet  vluchtig,  reageert  neutraal, 
geeft  bg  het  smelten  met  kaliumbydroxyda 
zuringzuur  en  salicylzuur,  met  emulsine  en 
speeksel  saligenine  (0;H802)  en  suiker,  en 
gaat  bg  inwendig  gebruik  in  de  urine  over 
als  saligenine,  salicyligznur  en  salicjlznnr.  De 
salicine  wordt  als  surrogaat  Toorchinine  tegen 
tusschenpoozende  koortsen  en  ook  als  maag- 
middel TOorgeschreTen. 

Salioineiln  (De)  of  wügadUi^m  Tormea 
eene  tweezaadlobbige  plantentemitte.  Zg  omTat 
2-huizige  boomen  en  heesters  met  afwisselend^ 
enkelvoudige,  gave,  gaaflrandige.  getande  of 
gezaagde,  vinnervige,  gestoelde  bladeren  met 
afvallende  of  overbigvende  steunblaa^Jes  en  dmI 
in  kaQes  gerangschikte  bloemen.  DekaQeszgm 
eindstand^  op  zgtakjes.  De  d^blaadjes  der 
kaljes  zgn  schubvormig,  vliezig,  gaaf  of  ge- 
lobd en  ieder  van  hen  draagt  in  den  oksel 
eene  bloem.  Deze  laatste  bestaat  bg  de  maa- 
neigke  bloemen  uit  slechts  2  of  uit  tabgke 
meeldraden  met  draadvormige,  vrge  of  samen- 
gegroeide,  op  den  bodem  bevestigde  hefan- 
draden  en  2*hokkige  helmknoppen.  Het  blocM- 
dek  ontbreekt  of  wordt  verTangen  door  eene 
achter  de  meeldraden  geplaatste,  gesteeMa 
hocigkller  ofdoor  eene  ringvormige  uitbreiding 
van  den  bloembodem.  De  bloemen  der  vronw»- 
igke  kaQes  missen  eveneens  een  bloemdek.  De 
onbehaarde  stamper  bestaat  uit  2  vruchtbladen, 
wier  randen  samengegroeid  zgn,  is  éenhokktei 
eindigt  in  2  korte,  min  of  meer  samengegroelde 
stgien  met  2-  of  8  lobbige  stempels  en  beval 
talrgke  zaadknoppen.  De  Trucht  is  eene  2- 
kleppige  doosTrucht  met  talrgke  gekroonde 
zaden.  Deze  hebben  geen  kiemwit  en  eene 
rechte  kiem.  De  zaadlobben  zgn  platbol  en 
elliptisch,  en  het  wortel^ie  is  zeer  kort  en  naar 
beneden  gekeerd.  Tot  de  SalicineSn  behoofen 
slechts  de  geslachten  wüg  (SaUz)  en  pojfMtt 
(Populns),  die  ruim  200  soorten  tellen.  De 
meeste  Tan  haar  behooren  te  huis  in  de  ge- 
matigde en  koude  gewesten  Tan  het  noordeigk 
halfrond ;  zg  hebben  in  den  bast  looistor  of 
salicine,  en  de  populieren  in  de  bladknoppea 
een  specergachtig  gomhan. 

SalioylBUur  (C7H6OS)  =CeH4(0H)C00H 
(1.2)  of  orthooxybenzoteuur  komt  als  saileyl- 
zuurmethylaether  in  de  aedierisehe  olie  t» 
Gaultheria  procumbens  TOor.  Het  ontstaat  door 
ozydslie  Tan  salicylaldehyde,  het  noogenaanwl 
salicyligzuur  (O-H^Os),  hetwelk  in  de  uit  kraM- 
aehtige  Spiraeasoorten  (bgT.  Spiraea  ulmaria) 
Terkiegene  aettierische  olie  is  bcTat,— Toerta 
door  ozydatie  Tan  salicine,  btf  het  voihltlsa 
Tan  indigoblanw  enz.  met  kafiumbydrozyde, 
alsmede  door  phenolnatrium  te  Torhitten  fai 
een  stroom  Tan  koolsuur.  Men  Tcrzadlgtdaar- 


ao6 


SALICYLZÜÜB-SALIEBI. 


too  natriiimhydroxTde  met  phenol,  droogt  het 

gevormde  phenolnatriam  en  behandelt  dit  in 
een  retort  onder  langzame  yervrarming  tot  70°  C 
met  koolnar,  loet  het  gOTormde  dinatriom- 

ialieylaat  op  in  water,  slaat  het  neer  door 

aoQtzaor  en  mivert  het  afgeaeheiden  aalicyl- 
laor  door  het  om  te  kristalliaeeren,  door  snb- 
Hmatie  enz.  Salicylzaor  vormt  kleorlooze 
prisma's  zonder  reuk,  met  een  zoetaehtig 
zuren  smaak  en  is  moeieigk  oplosbaar  in 
kond,  gemakkeigk  in  warm  water,  alsmede 
in  alkohol  en  aether;  het  reageert  zanr,  smelt 
bg  166°,  sublimeert  bQ  200°  C,  onUeedt  bO 
eene  snelle  yerhltting  in  phenol  en  kool- 
zoor  en  yormt  meerendeeis  zeer  oplosbare, 
kristaUiseerbare  zonten,  welke,  eyenals  het 
salicyhraar  zelf,  door  ferridaonten  donkerpaars 
gekleurd  worden.  Het  ontstaan  van  salicylzaor 
nit  phenol  (carbolzaar)  en  koolzaar  gaf  aan- 
leiding tot  het  vermoeden,  dat  het,  evenals 
oarbolzaar,  antiseptisch  (bederfwerend)  zon 
werken,  en  een 

daartoe    door 
prof.    Kolbe    te 

Leipzig  inge- 
steld onderzoek 
heeft  tot  de  ge- 

wenschte  uit- 
komsten geleid. 
In  de  chirurgie, 
byhet  behande- 
len van  ziekten, 

waarin    micro- 
ben eene  ontle- 
ding van  het 
bloed   veroorza- 
ken,   bg  diph- 

theritis,      bg 
acuut  rheumatis- 
mus,  bg  de  vee- 

artsengkunde 
enz.  is  salieyl- 
zuur  met  uitste- 
kend gevolg  aan- 
gewend, terwgi 
het  vooral  te  pas 
komt    tot     het 

bewaren  van 
vleesch,  groen- 
ten, ingemaakte 
vruchten  enz. 
Het  is  nietscha- 
deigk  voor  de 
gezondheid.  Men 
moet  er  slechts 
op  letten,  dat  de 
vloeistof,  waaraan  salicylzuur  toegevoegd  zal 
worden ,  zuur  reageert,  want  alleen  vrg  sali- 
cylzuur heeft  een  bederfwerend  vermogen. 
(>ok  is  het  aanbevolen  bg  de  bereiding  van 
igm,  darmsnaren,  leder,  stgftel,  inkt  enz.  Ge- 
durende het  zomersaizoen  kan  salicylzuur  in 
iedere  keuken  groote  diensten  bewgsen. 

Salie  (Salvia  L,)  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht  uit  de  fiunilie  der  LMUmmi^fm 
(Labiatae).  Het  omvat  kruiden  en  huf  heesters, 
meestal  met  langwerpige,  aan  beide  zgden 
gerimpelde  bladeren  en  tot  aren  vereenigde 
bloemen.  De  gewone  Salie  (S.  offlcinalls  L,), 
ook  tdw  geheeten,  is  een  halfheester  ter 
hoog  te  van  6  Ned.  palm,  behoort  in  de  bergstreek 
van  Zuid- Europa  te  huis  en  wordt  ook  in  onze  tui- 


Salvia  offlcinalis. 


nen  gekweekt.  Zg  heeft  gestoelde,  langwerpige, 
4in  gekartelde ,  eenigszins  beuMurde ,  grgze 
bladeren  en  blauwe,  ook  wel  roode  en  witte 
bloemen,  en  bezit  in  de  welriekende,  bitterzoet^ 
samentrekkend  en  sigmig  smakende  bladeren 
eene  groene  of  gele  aetherische  olie.  De 
bladeren  worden  tot  bereiding  van  saliemelk 
gebezigd.  Wg  geven  hierbg  eene  af  beeldüig 
van  deze  plant,  nameigk  in  a  van  een  stengel 
op  Vsde  der  natunrigke  grootte,  in  h  van  eea 
meeldraad,  in  e  van  eene  bloem,  beide  op  8- 
voudige  grootte,  in  d  van  een  vruchtbeginsel 
met  een  stgi  en  in  e  van  eene  bloem, 
beide  op  de  dubbele  grootte.  —  Voorts  ver- 
melden wg  8,  Mdarea  L,  (muscadelsalie),  een 
twectjarig  gewas  uit  het  zuiden  van  Europa, 
doch  ook  in  onze  tuinen  wel  eens  voorkomende, 
met  een  ruigen  stengel,  hartvormig- langwer- 
pige» gerimpelde,  ruige  bladeren  en  blauw- 
achtig witte  bloemen.  Deze  plant  heeft  een 
sterken,  schier  bedwelmenden  geur.  De  bla- 
deren worden 
wel  bg  bier  ea 
wgn  gevoegd; 
ook  leveren  zg^ 
met  suiker  en 
gist  aan  hetgis^ 
ten  gebracht, 
den  clarywgn» 
8,  pomifura  L» 
is  een  heester, 
die  in  Grieken- 
land en  Syri$ 
groeit  Hg  heeft 
grgze,  viltige, 
aan  den  rand 
golvende  blade- 
ren en  op  de 
onderlip  wit  ge- 
vlekte bloemen. 
Aan  zgne  Jonge 
takken  vindt 
men  ten  gevolge 
van  den  steek 
eener  galwesp 
uitwassen ,  die 
een  aangena- 
men ,  specerg- 
achügen  smaak 
hebben  en  door 
velen  gegeten 
worden.  Oo)l  ge- 
bruikt men  in 
Griekenland  den 
stengel,  de  bla- 
deren en  de  bloe- 
als  thee.  Vele  andere  soorten  behooren 
tot  de  sierplanten.  In  ons  land  komen  nog 
voor  de  hUMloêmige  êaUe  (S.  Verbenaca)  en 
de  VddioUe  (S.  pratensis),  beide  overbigvende 
kruiden. 

Salieri  (Antonio),  een  Italiaansch  compo- 
nist, geboren  den  19den  Augustus  1740  te 
Legnano,  ontving  onderricht  in  de  muziek  en 
begaf  zich  op  15  Jarigen  leeftgd  tot  zgne  ver- 
dere vorming  naar  Yenetiö,  vergezelde  den 
Hofkapélmeester  Qasgman»  naar  Weenen  en 
genoot  van  dezen  onderwgs  in  het  contrapunt. 
Reeds  in  1770  werd  zgne  opera:  „Le  donne 
letterate"  met  groeten  bgval  opgevoerd.  Na 
den  dood  van  Qaumann  (1774)  werd  hg  diens 
opvolger  als  Keizerigk  kapelmeester  te  Weenen 


SALI££I-SAL18BUBY. 


S07 


ea  Tervurdigde  meer  dan  40  opera*8,  yan 
welke  wO  noemen:  „Armida"',  —  ^Don  Chia- 
elotti",  —  .La  fiera  di  Yeneua",  —  „La  lo- 
oandiera**,  —  »I1  talismane'',  —  „La  Semira- 
mide'\  —  «Lei  HoraceB'\  —  en  ,,Tarare",  en 
Tooral  ook:  „Les  DanaXdee'',  die  ia  1784  te 
PwOs  uitband^  werd  toegojoioht  H0OTerleed 
te  Weenen  den  7den  Mei  1826.  Men  heeft  ook 
een  aantal  andere  moaiekstokken  van  sUne 


Saliërs  of  SaUtoke  Franken,  lie  onder 
Dramhm, 

Salii  of  Sprwgetê  was  de  naam  van  een 
priestereoUegie  in  het  oude  Rome,  ingesteld 
Yolgens  de  sage  door  Nwma,  hoewel  de  dienst 
dier  priesters  van  Pelasgisch-Griekschen  oor- 
sprong schQnt  te  weMn  en  met  dien  der  Samo- 
thraoisehe  Goden  overeenkomt  De  Salii  waren 
gesplitst  in  2  oorporatiSn,  ieder  van  12  leden. 
De  oudsten  droegen  den  naam  van  JPaUdimj 
omdat  4  op  ^0  Mons  Palatinns  waren  ge- 
vestigdy  en  de  Jongeren  om  deselfde  reden  dien 
van  JsotutUê.  Zy  droegen  eene  gestikte  tonica 
met  een  koperen  borstsieraad,  eene  opgeschorte 
toga  praetexta,  eene  koperen  priestermats, 
eene  speer,  een  koperen  staaQe  in  de  rechter 
hand  en  in  de  linker  of  om  den  hals  een 
s^iild.  Ztl  huldigen  vooral  Mars  Qradvout, 
Honne  liederen  waren  óf  tot  alle  GK>den  ge- 
richt (axementa)  of  tot  óen  afzonderlOk  (versas 
Jononüy  Ifinervii  ena.).  Het  feest  der  Salii 
bestond  in  een  plechtigen  optocht  door  de  stad 
met  geiang  en  dans  en  werd  met  een  kenrigen 
maaltQd  besloten. 

Salinas  (Antonio),  een  Italiaansoh  penning- 
en oadheidkondige,  geboren  te  Falermo  in 
1841,  beiocht  de  oniversiteit  te  Berign.  reisde 
in  uriekenland  en  werd  in  1866  hoogleeraar 
in  de  archaeologie  in  atlne  geboorteplaats  en 
tevens  directeur  van  het  nationaal  museum 
aldaar.  Hy  schreef  o.  a. :  ,1  monumenti  sepol- 
crali  scoperti  preso  la  chiesa  della  Santa  Tri- 
nitü  in  Atene  (1863)",  —  „Del  Museo  natio- 
nale   di  Palermo  e  del  suo  avvenire  (1874)", 

—  en  „Le  monete  delle  antiche  citt4  di  Sicilia 
(1870)". 

Salingré  (Hermaan),  een  Duitsoh  klucht- 
speldichter,  geboren  te  Beriyn  den  17denMei 
1838,  werd  aanvankelQk  voor  dea  haadel  op- 
geleid, maar  sya  eerste  tooaeelstnk :  „Blauer 
Moatag"  vond  aooveel  by  val,  dat  hy  de  letter- 
kuadige  loopbaaa  koos.  Als  verdaggever  voor 
Beriyasche  dagbUdea  bevoad  hy  aich  gedu- 
reade  dea  Dultsch-Fraaschea  Oorlog  vaa 
1870—1871  ia  het  hoofdkwartier  desKoaiags. 
Qedureade  ayae  laatste  leveaqjarea  was  hy 
verlamd  ea  vaa  het  gezicht  beroofd  ea  over- 
leed ia  dea  aacht  vaa  dea  4dea  op  dea6dea 
Februari  1879  te  Beriya.  Vaa  s4iae  tahryke 
kluchtea  —  oaistreeks  100  —  vermeldea  wy : 
„Der  Leibkutscher",  ~  „Eia  ruhiger  Mieter", 

—  „Alles  für  meiae  Töchter",  —  „Der  Aller- 
weltshelfer",  —  „Der  Baum  der  Erkeaatais", 

—  „Pech-Sdiulae",  —  „Pürs  Theater  lasz  ich 
meia  Lebea",  —  „Preussea  ia  Sachsea",  — 
jJ^etsch  lm  Yerhör",  —  „Des  Friseurs  letztes 
Stuadleia",  ~  „Die  Afrikaaeria  iaEalau",— 
ea  JSeise  durch  Berlia  ia  80  Stuadea". 

Salis-SeewiB  (Johaaa  Gaudeas),  vryheer 
voa),  geborea  te  Seewis  ia  Grauwbuaderlaad 
uit  eea  adeliyk  geslacht  op  dea  26stea  De- 
oember  1762,  oatvlag  ayae  opleidiag  ia  de 


vaderiyke  woaiag  ea  vertoefde  daaraa  eeaigen 
tyd  te  Pfeffel  by  Kolmar,  trad  ia  1786  in 
Fraasohea  dieast  ea  werd  kapiteia  der  Zwitser- 
sohe  garde  te  Yersailles.  By  het  uitbarsten 
der  Omwenteling  echter  nam  hy  syn  ontslag 
en  keerde  in  1793  in  syn  vaderland  terug, 
waar  hy  zich  vestigde  te  Chur.  Weldra  echter 
moest  hy  wegens  ^e  staatkundige  gevoelens 
de  wyk  nemen  naar  Zttrich,  waar  hy  beaoemd 
werd  tot  iaspectenr  generaal  der  Helvetische 
troepea.  Later  vertrok  hy  aaar  Bera,  waar 
hy  aaa  het  Hof  vaa  cassatie  werd  g^laatst 
Ia  1808  keerde  hy  aaar  Grauwbuaderlaad 
terug,  bekleedde  er  oaderscheideae  staataamb- 
tea,  aam  ia  1817  als  koloael  sya  oatslag  en 
woonde  ambteloos  eninafoonderingteMsIans, 
waar  hy  dea  29stea  Jaauari  1834  overleed. 
Als  dichter  wordt  hy  gewooaiyk  ia  éenen 
adem  genoemd  met  syn  vriend  MaHhuon,  Zyne 
„Gedichte"  verschenen  in  1793  en  de  12de 
druk  daarvan  in  1869. 

Salisbiiry,  de  hoofdstad  van  het  Engel- 
sche  graaftchap  Wilts,  gelegen  op  een  schier- 
eiland by  den  mond  vaa  de  Bourne  en  aan 
de  Avon,  aan  den  spoorweg  van  Southamp- 
ton  naar  Bristol  en  aaa  het  beigia  vaa  het  Salis- 
bury-Southamptoakaaaal,  met  eeae  voorstad 
op  dea  aaderea  oever  vaa  de  Avoa,  is  regel- 
matig gebouwd  ea  de  setel  vaa  eea  bisschop. 
Mea  heeft  er  eeae  prachtige  hoofdkerk  met 
dea  hoogstea  torea  vaa  geheel  Eagelaad,  aa- 
meiyk  122  Ned.  el  hoog.  Ook  aadere  kerken 
syn  er  de  besichUging  waard.  Toorts  heeft  men 
er  een  prachtig  paleis  van  Justitie,  een  bis- 
schoppeiyk  paleis,  eene  schouwburg,  eene  con- 
certziftal,  eene  bibliotheek  met  eea  mnaeum, 
eea  semiaarium,  eeae  kweekschool  vaa  on- 
derwyzers,  eene  Latynache  school  ens.  en 
omstreeks  14600  inwoners  (1881).  Indenabtf- 
h^d  der  stad  bevinden  sich  eenige  merkwaar- 
bouwvallen. 

Salisbury  is  in  Eagelaad  eea  adeliyke 
titel,  ia  1347  door  Koaiag  Edmard  lil  aaa 
WüUam  de  Moniaemt0  verleead,  ia  1428  door 
huweiyk  op  de  Cstmilie  IfêmlU  ea  ia  1472  op 
dea  Hertog  van  Clarenee,  dea  broeder  van 
Sduard  IV,  overgegaaa.  Nadat  dit  geslacht 
ia  1641  was  uitgestorvea,  beaoemde  Jaoobnêl 
ia  1606  Bóberi  Oeeil,  eea  soon  vaaLordÜMr- 
lei^hj  tot  graaf  van  SaUèhaty.  Afkoaderiyk 
vermeldea  wy: 

Jamei  JBrowiUow  WVUam,  geboren  den  17den 
April  1791  ea  eea  sooa  vaa  dea  ia  1791  tkH; 
eerstea  markies  mM&iKfiiifybeaoemdeaJiMMr 
CecU,  dea  yverigea  voorstaader  der  bescher- 
meade  rechtea  ea  lid  der  Toryparty.  Hy  was 
ia  het  aiiaisterie  Dwrby  ia  1868  groot-segelbe- 
waarder  ea  vaa  1868  tot  1869  iordpresideat 
vaa  dea  geheimea  raad  ea  overleed  op  sya 
laadgoed  Hatfleld  ia  Hertfordshire  dea  12dea 
April  1868. 

jRoberi  Arikmr  TaUbcé  Gasa^gne  Oecü,  mar- 
kies van  Salubwry,  eea  sooa  vaa  dea  voor- 
gaaade  ea  geborea  dea  3dea  Februari  1830. 
Hy  studeerde  te  Etoa  ea  te  Oxford,  was  tot 
aaa  dea  dood  syas  vaders  als  Lord  Orambomê 
lid  vaa  het  Lagerhuis,  ea  gaf  biykea,  dal  hy 
tot  de  bekwaamste  staatsmaaaea  der  Toty- 
party  behoorde.  Hy  belastte  sich  ia  1866  ia 
het  aiiaisterie  Derh$  met  het  beleid  der  ladi- 
sche  Zakea,  maar  aam  het  volgende  Jaar  syn 
oatslag,  omdat  hy  sich  met  eeae  door  syne 


tos 


SAUSBÜBY— SALLÜSTIÜS. 


«mbtgenooten  ODtworpene  reformbill  nietTer- 
eeoigen  kon.  In  1869  werd  hQ  kanselier  der 
miTerBiteit  te  Oxford,  en  in  1874,  toen  DU- 
reM  «an  het  roer  kwam,  aanvaardde  liQ 
wederom  het  staataBeeretariaat  Toor  ladiS.  In 
1876  werd  hg  als  buitengewoon  geiant  naar 
de  oonforratie  te  Constantinopel  geaonden, 
doch  beiocht  vooraf  de  Hoven  te  Pargs,  Ber- 
lyn,  Weenen  en  Rome,  om  zich  omtrent  de 
gevoelen!  der  Chroote  Mogendheden  b||  eene 
aMgeigke  botsing  taBschen  Engeland  en  Bus- 
land  te  vergewissen.  HQ  betoonde  zieh  op 
genoemde  conferentie  seer  toegevend  tegen- 
over de  eischen  van  den  Roasischen  geaant 
I^fitaHmD^  en  toen  de  Porte  de  voorstellen  der 
conferentie  van  de  hand  geweaen  had,  verliet 
SaUèbmr^  in  Janoari  1877  Constantinopel  en 
keerde  over  Athene  naar  Londen  tenig,waar 
hg  fai  Maart  tot  het  opstellen  van  het  Lon- 
densch  protocol  Qverlg  medewerkte.  In  het 
voo^aar  van  1878,  na  het  aftreden  van  Lord 
Hfrfly,  verwisselde  hQ  de  portefeuille  van 
Indle  met  die  der  Bnitenlandsohe  Zaken  en 
ondersteunde  met  al  sQne  kracht  de  Ooster- 
sche  politiek  van  Lord  BeacontflM.  Terstond 
deed  hg  aan  de  Britsohe  geaanten  eene  dr- 
eulaire  toekomen,  waarin  hQ  verklaarde,  dat 
Engelaad  dan  alleen  sou  toetreden  tot  het 
door  Oostenrgk  voorgeslagen  congres,  wanneer 
Rasland  daaraan  het  geheele  verdrag  van  San 
SteiSuo  wilde  onderwerpen.  Door  onderhande- 
lingen met  Graaf  SjomtaUm  slaagde  hg  er  in, 
RoaUad  tot  aanmerkeigke  schikkingen  te  be- 
wegen omtrent  de  grensen  van  Bodgarge  en 
het  grondgebied,  dat  Turkge  in  AaiS  sou 
moeten  afetaan.  Voorts  rioot  op  zgn  last  La^foird 
met  Turkge  de  conventie  van  4  Juni,  waar- 
doer Cyprus  aan  Engeland  werd  af^festaan. 
Op  het  congres  te  Berign  was  hg  met  Lord 
Bmoontfldd  vertegenwoordiger  van  Engeland 
en  werd  daarop  tot  ridder  van  den  Kouseband 
en  tot  eerebnrger  der  City  van  Londen  be- 
noemd, terwgi  hg  rich  voorts  begverde,  de  oor- 
logen van  Engeland  in  Afghanistan  en  Znid- 
AfHka  tot  een  goed  einde  te  brengen.  Toen 
het  conservatieve  mhiist^e  aftrad,  legde  hg 
in  April  1880  de  portefeuille  van  Boitenland- 
ache  Zaken  neder  en  plaatste  lich  in  het  Hoo- 
gerhuis  op  de  banken  der  oppositie.  Toen  in 
1885  het  ministerie  €Had9tonê  beaweek,  aan- 
vaardde SaHêbmrif  de  betrekking  van  eerste 
minister  en  de  portefeuille  van  Buitenlandsche 
Zaken,  doch  slechts  voor  korten  tgd,  daar  hg 
reeds  in  Januari  1886  wederom  plaats  moest 
ruimen  voor  GladttoMj  echter  om  na  weinige 
maandm  deaen  wederom  te  vervangen. 

Salisohe  wet  (Lex  Salica)  is  de  naam 
van  liet  oude,  in  middeneeuwsch  Latgn  op- 
gestelde volksrecht  der  Salische  Franken.  Het 
is  in  de  6de  eeuw  onaer  Jaartelling  volgens 
een  besluit  der  stamhoofden  door  vier  rechts- 
geleerde mannen  opgeteekend,  maar  later  door 
OUodwi^^  OkUdèberi  en  Okhtarim  gewgzigd 
en  uitgebreid.  Utt  de  talrgke  bewaard  geMs- 
vene  handschriften  verkreeg  men  een  viervou- 
digen  tekst  van  dit  wetboek.  Het  is  o.  a.  uit- 
gegeven door  OUmimi  (1876). 
Sallet.  Onéet  deaen  naam  vermelden  wg : 
FHêdruA  wm  aaUetj  een  verdiensteigk  Duitsch 
dichter,  geboren  den  SOsten  April  1812  te 
Neisae.  Eq|  trad  in  1824  als  kadet  in  dienst, 
kwam  hl  1889  als  luitenant  te  Maini  en  het 


volgende  Jaar  te  Trier  en  beaocht  in  1886 
de  militaire  school  te  Berign,  om  aich  tot 
eene  leeraarsbetrekking  aan  de  inrichting  voor 
kadetten  voor  te  bereiden.  In  1838  nam  hg 
agn  ontslag  en  begaf  aich  naar  Breslau.  Na- 
dat hg  reeds  onderscheidene  dichtbundels  in 
het  licht  gegeven  had  verscheen  in  1842  ^n 
.Laienevangelium  (88te  druk,  1878)**,  waarin 
hg  het  Ohrtotendom  voorstelde  als  het  middel 
om  den  mensch  tot  goddeigke  volkomenheid 
te  brengen.  Dit  boek,  gekant  tegen  het  ker- 
keigk  Christendom,  verwekte  groote  opschud- 
ding en  haalde  den  dichter  de  beschuldiging 
van  atbcYsmus  op  den  hals.  Hg  ovwleed  te 
Reichau  in  Sileaië  den  21sten  Februari  1848, 
en  agne  „Sammtliche  Werke*'  agn  in  1845— 
1848  in  5  deelen  in  het  licht  gegeven. 

Alflred  wm  SaUeiy  een  verdiensteigk  pen- 
ningknndige,  geboren  den  9den  Juli  1842.  Hg 
studeerde  en  promoveerde  te  Berign  in  1866 
op  eene  dissertatie  »De  Asandro  et  Polemone** 
en  is  sedert  1870  tweede  beambte  bg  het  munt- 
kabinet  van  het  Koninkigk  museum  aldaar. 
Hg  schreef:  „Beitrftge  anr  Ges^chte  und 
Numismatik  der  KSnige  des  cimmerischen  Bos- 
porus  (1866)",  —  „Die  Filrsten  von  Palmyca 
(1866)**,  —  „Die  Daten  der  alexandrinischen 
Kaisermttnzen  (1870)**,  —  „Die  Kttnstler  in- 
schriften  auf  griechischen  Münaen  (1871)**,  — 
„Untersuohungen  ttber  Albrecht  Dttrer  (1874)**, 
—  „Das  kOnigliche  Münakabinet,  Geschichte 
und  Uebersicht  der  Sammlung(met  FriedUkt- 
(for,  1877)**,  —  en  „Die  Nachfolger  Alezan- 
der  des  Grosaen  in  Baktrien  (1878)**.  Ook 
redigeert  hg  sedert  1874  het:  „Zeitschrift  fBr 
Numismatik**. 

Salluatius,  eigenigk  Oofu»  SoIUuHêu  Ortt- 
pu9,  een  beroemd  Romeinsch  geschiedschrgver, 
geboren  in  het  Jaar  86  vóór  Chr.  te  Amiter- 
num  in  het  land  der  Sabgnen,  was  in  52 
volkstribuun  en  trad  in  deae  betr^king  op 
als  tegenstander  van  Müo  en  van  de  partg 
der  Senatoren.  Hg  werd  in  50,  waarschgnigk 
uit  partghaat,  uit  den  Senaat  verwgderd, 
maar  in  49  door  Oaetar,  die  hem  tot  quaestor 
benoemde,  in  agne  betrekking  hersteld,  waarna 
hg  gverig  deel  nam  aan  den  burgeroorlog.  In 
46,  na  het  eindigen  van  dien  oorlog,  werd 
hg  stadhouder  en  versamelde  groote  schatten, 
die  hem  in  staat  stelden  de  vermaarde,  naar 
hem  genoemde  tuinen  (Horti  Sallustiani)  tus- 
schen  den  Mons  Quirinalis  en  den  Mons 
PinciuB  aan  te  leggen.  Zgne  gemalin  was 
TerêiUiay  vroeger  de  echtgenoot  van  CfCoetOy 
maar  van  dcMu  gescheiden.  Na  den  moord, 
op  CdMtor  gepleegd,  aeide  hg  het  openbaar 
leven  vaarwel  en  nield  aich  beaig  met  het 
beoefenen  der  geschiedenis.  Hg  overleed  in 
85  vóór  Chr.  Hg  schreef  de  geschiedenis  der 
samenzwering  van  OatUima  (Bellum  Catilina- 
rium),  die  van  den  oorlog  tegen  J«(/iir<^  (Bel- 
lum Jngnrthinum),  —  en  eene  algemeene  ge- 
schiedenis der  Jaren  78—67  vóór  Chr.  in  5 
boeken,  doch  van  deae  laatste  agn  slechta 
ih^^enten  bewaard  gebleven.  Niet  alleen 
behandelde  hg  onderwerpen  uit  de  geschiede- 
nis van  Rome,  die  hoogst  belangrgk  agn, 
maar  werkte  levens  met  bet  doel  om  lettei^ 
kundige  kunstgewrochten  te  leveren.  Als  na- 
volger van  ThmojfdMê9  legde  hg  aich  vooral 
toe  op  bondigheid,  en  ^ne  geloofwaardig- 
heid wordt  in  het  algemeen  niet  in  twgfel 


SALLU8TIUS-8ALMEB0N  T  ALONBO. 


809 


ipetrokken.  Ten  (Nweekte  wordm  S  Mefen  aan 
OÊêÊor  en  eene  ffDeelamalio**  tegen  Ofetr» 
muk  hem  toegeeehreren.  Ondeneheidene  ge- 
leefden  hebben  nitgSTen  Tan  iVne  gesohriften 

tMSOfVd. 

SaUwürk  (Emrt  ron),  een  TerdlenBlemk 
•oyroedknndlge.  geboren  in  1889  te  Sigmarin- 
gen (HoheoMliem),  ftodeerde  te  BerlQn  en  te 
Tlliingen  in  de  letteren,  bepaalde  lich  bQ 
foorkevr  bQ  de  beoefening  der  nieuwe  talen  en 
werd  in  1868  reetor  der  hoogere  borgerBchool 
te  Heechingen,  in  1878  profeeeor  aan  liet  gym- 
naainm  te  Baden-Baden,  in  1874  rector  van 
het  paedagogtam  te  Pfbraheim  en  is  sedert 
18T7  oppèrsehoolraad  en  lid  Tan  de  hooge 
aohooloommisBie  te  Earlsmhe.  BehalTe  een 
aantal  degelfke  opstellen  in  tgdschriften  schreef 
hQ:  „Ferientage;  pidagogische  Erwlgnngen 
(1876y*,  —  ^Herbart  and  seineJünger  (1880)**, 

—  „Boosseaos  £mil,  ttbersetit  nnd  erklirt 
<8de  drok,  1888—1888,  8  dln)**, 
Qedanken  flber  Eniehing  (1888)**. 

Salm  is  de  naam  Tan  een  alood  Doitsch 
grafeigk  en  Torsteilk  Hnis,  sedert  1040  in 
twee  lUnen  Terdeeld,  namelQk  Oher-  en  Niedar- 
Sailm.  De  eerste  Tcrdeelde  rich  in  8  IQnen. 
Eéne  Tan  deae  is  de  ign  Satm-Salm.  sedert 
1789  in  den  BQksTorstenstand  opgenomen, 
mertoe  behoort  Prins  Fdim  Scdm-Salmj  geboren 
den  86sten  December  1888,  die  eerst  in  de 
Praisische  en  daarna  in  de  OostenrOksohe 
gelederen  diende  en  Toorts  naar  Amerika 
Tertrok,  waar  hg  eerst  als  kolonel  en  Ter- 
Tolgens  als  generaal  Toor  de  Unie  streed.  In 
1886  trad  hQ  als  generaal ,  TleogebuUndant 
en  chef  Tan  het  KeiaerlQk  Hnis  in  dienst 
Tan  Keiier  MtunmUiaan  Tan  Mexico,  dien  h|| 
in  1867  naar  Qoeretaro  Tergeselde  en  tot  aan 
s|fn  dood  ter  iQde  stond.  Daarna  trad  hg 
weder  in  dienst  ia  Pruisen  en  sneuTclde  den 
18den  AugMns  1870  bQ  St.  PriTat  HQ  schreef : 
„(ineretaro,  BUttter  ans  meinem  Tagebuch 
(1868,  8  dln)**.  Ook  sQne  gemalin,  die  hem 
op  al  zyne  Teldtoohten  Tcrgezelde,  heeft  merk- 
waardig gedenkschriften  uitgegeTon  onder 
den  titel:  Zehn  Jahre  ans  meinem  Leben, 
1868—1878  (1875, 8  din)**.  —  Zlfn  oudere  broe- 
der AlpTêd  werd  geboren  den  858ten  December 
1815  en  promoTcerde  in  het  Nederlandsohe 
leger  tot  kolonel  en  kommandant  Tan  de  18de 
«Meeling  infhnterie.  HQ  trad  in  het  huwelük 
met  de  Hertogin  C^,  wier  Tader  adjudant 
Tan  Koning  Willem  I  is  geweest.  Ongelnk- 
IdgerwOie  TerTiel  zy  tot  krankzinnigheid, 
coodat  lO  Tcle  Jaren  geleden  in  eene  maison 
de  santé  werd  opgenomen.  De  twee  andere 
IQnen  s9n  8aim-KffrhÊrg^etï8dlm'Ronim&r, — 
Het  Huis  JUiêdêt-StOm  bloeit  sedert  1689  in  8 
lünen.  De  oudste  Tan  dese  is  weder  gesplitst 
in    de  ignen:   Salm-JUiffenekeidi-KréMkêim, 

—  8alm-S0iffêr9ek«idtSmn9pach,  —  en  Saim* 
Rmffwnékmdi'BaiUty  —  en  de  Jongere  of  &ilfl»- 
SdffènèkèUU-Dfok  is  in  1816  opgenomen  in 
deo  Pnrisisehen  Torstenstand.  —  Met  laatst- 
genoemde ign  Terbonden  was  Oomiameê  Ma 
Tontin  Tan  Salm-Dyek,  geboren  de  TMm. 
aanschouwde  het  ICTenslicht  te  Nantes  den 
17den  NoTcmber  1767.  ZQ  trad  in  het  hn- 
weigk  Bset  den  chirurg  Pipd$ty  Tolgde  hem 
naar  ParQs  en  schreef  or  het  lyrisch  treurspel: 
jBappho  (1794)**,  dat  groeten  bQTal  Tond. 
Voorts  IcTerde  iQ  «ob  :  «Epttre  auz  femmes**. 

xnL 


Als  weduwe  hertrouwde  bQ  in  1808  met  Ghraaf 
Joêeph  vem  8dlm-£mff$n€ktiif  D^  en  g^: 
„Eloges**  en  „Discours  acadtoiquee  in  het  Ucht, 
waaronder  een :  „Eloge  de  Lalande**.  Einde- 
mk  schreef  atl  nVingt-qnatre  heures  d*une 
femme  sensible  (8de  druk,  1825)**,  —  „Poésies 
(1811  en  1817)**,  —  en  »Mes  soizante  aanées 
OU  mes  souTcnirs  poétiques  et  litóraires  (1888)**. 
Zg  OTcrleed  te  Psrüs  den  18den  April  1845. 

Salmanasaar  is  de  naam  Tan  onderschei- 
dene Koningen  Tan  Assyrië.  Salmmoêtmr  1 
regeerde  omstreeks  het  Jaar  1810  Tóor  Ghr. 
en  stichtte  de  stad  Chalah.  —  8<üm9Manaf  11 
regeerde  Tan  859  tot  888,  streed  Toorspoedig 
tegen  de  Koningen  Tan  Syrifi,  Tooral  tegen 
die  Tan  Damascns,  bracht  Babyion  tot  onder- 
werping en  rukte  Toorwaarts  in  PeraUl  en 
MediS.  Eene  obelisk  en  8  geTleugelde  stieren, 
bO  de  bouwTallen  Tan  Chiüah  gOTonden,  Tcr- 
heerUtken  sQne  daden.  —  ScHmemanwr  111 
regeerde  Tan  781  tot  771  en  Toeht  in  Armenië 
en  Syrië,  —  en  StSLmamanmt  IVregeeróB  Tan 
787  tot  788,  moest  den  opstand  Tan  Koning 
Hasea  in  Israël  dempen,  nam  laatstgenoemde 
gOTangen,  maakte  zich  meester  Tan  Phoenlelë 
en  omsingelde  Samaria,  maar  OTerieed  gedu- 
rende de  belegering  Tan  die  stad. 

Salmaaius  (Claadius),  eigenigk  Omidê 
de  Sawmaieej  een  beroemd  geleerde  der  17de 
eeuw.  werd  geboren  den  15den  April  1588 
te  Sémur  en  Auxols  en  studeerde  te  Parfs 
en  te  Heidelberg  in  de  wQsbegeerte,  in  de 
rechten  en  daarna  Tooral  in  de  letteren,  waartoe 
hO  Tooral  aanleiding  Tond  in  a||ne  briefwis- 
seling met  Soaligeri  Coêmibamu  enz.  Na  z||n 
terugkeer  in  het  Taderiand  trad  h|  in  het 
huwelOk  met  eene  dochter  Tan  Msroimr  en 
leidde  een  aangenaam  en  onbezorgd  ICTen, 
door  de  beoefening  der  letteren  gekruid.  Na- 
dat hg  menig  schitterend  aanbod  der  Italiaan- 
sche  uniTcrsiteiten  had  Tan  de  hand  gewezen, 
gaf  bg  in  1681  gehoor  aan  een  beroep  naar 
de  hoogeschool  te  Lelden.  De  heecsehzuèht 
Tan  zgne  wederhelft  en  de  gedurige,  niet 
zeer  malsche  godgeleerde  en  staatkundige 
twisten  met  geleerde  tegenstanders  rerbitter- 
den  echter  zgne  dagen.  Ook  werkte  het  Ne- 
derlandsch  klimaat  nadeellg  op  zgne  gezond- 
heid, zoodat  hg  na  een  langdurig  Tertoef  in 
Frankrgk,  waar  men  hem  gaarne  wilde  be- 
houden, in  1750  gehoor  gaf  aan  eene  nitaoo- 
diging  Tan  Ckriiwaj  koningin  Tan  Zweden, 
waartoe  hg  in  Nederland  Terlof  erlangde.  Deeh 
de  Zweedsche  lucht  werkte  ook  niet  gunstig  op 
zgn  gestel,  en  hg  keerde  reeds  het  Tdgmde 
Jaar  naar  Leiden  terug,  waar  hg  den  «den 
September  orerieed.  Van  zgne  talrgke  ge- 
schriften Tcrmelden  wg:  „Pliniaaae  ezereita- 
ttonee  in  Solinum  (1689,  8  dln;  8de  druk 
1689)**,  —  „Scriptores  historiae  Augustae 
(1688)**,  —  .De  subnrbicariis  regionibus 
(1619)**,  —  ,De  usurls  (1688)**,  —  „De  Hel- 
lenistica  commentarius,  pertractaas  origtaies 
et  dialectos  Ifaiguae  graeeae  (1648)**,  —  „De 
caesarie  Tirorum  et  mulierum  (1644)**,  —  en 
,De  re  militari  Bomanorum  (1657)**,  terwgi 
hg  Tan  onderscheidene  oude  schrgrers  uitga- 
Ton  heeft  bezorgd.  Hg  onderscheidde  zich 
meer  door  een  Tertiaaenden  omTzng  daadoor 
diepte  Tan  geleerdheid. 

Salmeron  y  Aloneo  (Den  NIeolas),  een 
Spaansch    stistsmtn,    geboren    In    1888   te 


210 


8ALMEB0N  Y  ALONSO-SALOHO. 


Alhmma  lo  Seoo  in  de  prorinde  Almarl%  Bta- 
deeide  te  Granada  en  te  Madrid  in  de  rechten 
en  wtalkegeerte,  werd  eerst  anistent  in  de 
flumltelt  der  wüsbe^oerte  en  letterknnde,  yer- 
▼eigens  aan  het  institnat  San  Isodoro  aldaar 
en  Toonag  door  privaat  onderwVs  in  lyne 
behoeften.  Op  staalkundig  gebied  omhelsde  hy 
van  den  beginne  af  de  putQ  der  republikeinen 
behoorde  van  1860  tot  1862  tot  de  redactie 
van  «La  Discnsion",  —  daarna  tot  die  der 
„Democracia*'  vaA  Ooitdar  en  werd  in  1866 
lid  van  het  democratischrepttblikeinsch  co- 
mité te  Madrid.  In  1868  werd  hQ  als  samen- 
zweerder in  hechtenis  genomen  en  snuMshtte 
5  maanden  in  de  gevangmiis;  doch  na  de 
Septemberomwenteling  werd  hQ  lid  van  het 
Yoorloopig  Bewind  te  Madrid,  maar  niet  van 
de  Gortoa.  Eerst  in  1871  verkreeg  hQ  er  een 
aetel  en  trad  er  aanstonds  op  als  een  oitste- 
kend  redenaar  der  repnblikeinsehe  partQ.  In 
1878,  nadat  AtMdeu»  de  Kroon  had  nederge- 
legd,  aanvaardde  htf  ondwhet  voonittersohap 
van  Fig%6ru9  de  portefeuille  van  Justitie  en 
den  18den  Juli  van  dat  Jaar  werd  hg,  als 
hoefid  der  Intransigenten,  president  der  uit- 
voerende maeht  HQ  was  echter  niet  bestand 
tegen  de  woelingen  der  Internationalen  in  het 
Buiden  en  der  Carlisten  in  het  noorden  des 
lands,  loodat  htf,  omdat  de  Cortes  de  dood- 
straf in  de  krOgsartikelen  opnamen,  den  8sten 
September  het  bewind  nederlegde.  HU  werd 
nu  weder  voonitter  dw  C!ortes  in  de  plaats 
van  OaUdmy  die  de  door  hem  neergelegde 
betrekking  aanvaardde.  Toen  hg  voorts  in 
Januari  1874  aan  het  hoofd  der  Intransigen- 
ten Ooiidat  ten  val  aooht  te  brmgen,  werd 
hg  met  CoêUiar  door  den  staatsstreek  van 
generaal  Pama  ter  igde  geschoven,  waarna 
hg  tot  het  ambteloos  leven  terugkeerde.  Later 
woonde  hg  eenigen  tgd  te  Pargs  en  in  1881 
werd  hg  hoogleeraar  aan  de  universiteit  te 
Madrid,  waar  hg  bg  voortduring  werkiaam  is. 
Salxniak  oimüammomdk  (ammoniumchloride 
of  ehloorammonium  NH4CI)  vindt  men  gesub- 
limeerd in  de  lavaspleten  op  den  Yesuviusen 
den  Etna,  in  de  soltetara's  bg  Napels,  in  Opper- 
Asië,  Boekharge,  bg  de  brandende  gedeel- 
ten van  vele  steenkolenbeddingen  en  in  leer 
geringe  hoeveelheid  in  speeksel,  maagsap, 
urine  ens.  Het  ontstaat  door  verbinding  van 
ammoniak  (NH,)  met  chloorwaterstof  (HCl) 
en  wordt  meestal  verkregen  door  het  neutrali- 
seeren  van  ammoniak,  dat  bg  veriiitting  van  am- 
moniakhoudende  vloeistoflisn  (looals  gaswater 
van^teenkolengasjhet  voeht  van  beenderenbran- 
dergen  en  &brieken  van  bloedloogaout,  destil- 
laat van  verrotte  urine)  met  gebleekte  kalk 
uit  deie  ontwgkt  Door  het  verdampen  der  op- 
lossing verkrggt  men  kristallen  van  salmiak, 
die  door  sublimatie  gesuiverd  worden.  Yw- 
zadigt  men  eene  geconcentreerde  oplossing 
van  keukeniout  (cUoornatrium),  welke  am- 
moniak bevat,  met  kooliuur,  dan  scheidt  rich 
dubbelkoolsuur  natrium  af,  en  salmiak  bigft 
in  de  oplossing.  Men  verkrggt  ook  een  subli- 
maat  van  salnüak,  wanneer  men  een  mengsel 
van  awaveliuur  ammonium  met  keukenzout 
verhit  Het  gesublimeerd  salmiak  vormt  eene 
kleurlooze,  vezelig-kristaligne,  doorsehgnende, 
moeieigk  tot  poeder  te  wrg  ven  massa,  zonder  reuk 
en  scherp  zout  van  smaak;  het  lost  op  in  2,77 
gewichtsdeelen  koud,  doch  gemakkeigker  in 


warm  water  en  absorbeert  bg  zgne  oplossing  veel 
warmte.  Het  kristalliseert  in  octaëders,  die  tot 
pluimen  zgn  samengevoegd.  Bg  het  verdampen 
wordt  de  oplossing  zuur  door  het  verlies  van 
ammoniak.  Bg  verwarming  wordt  salmiak 
vluchtig  zonder  te  smelten,  en  bg  eene  hooge 
temperatuur  ontleedt  de  damp  in  chloorwater- 
stof en  ammoniak,  die  zich  beneden  350^  ۥ 
weder  met  elkaftr  verbinden.  Met  vele  metaal- 
chloriden vormt  salmiak  dnbbelzouten.  Uzer 
vormt  met  salmiak  gzerchlorure,  ammoniak 
en  waterstof;  en  niet  zelden  bevat  kleur- 
loos salmiak  gzerchlorure.  Men  gebruikt 
salmiak  tot  bet  verkrggen  van  ammoniak, 
tot  het  vertinnen  en  verzinken  van  gzer, 
koper  en  messing,  tot  soldeeren,  in  de  katoen- 
drukkerg  enz.,  alsmede  in  de  geneeskunde 
als  middel  tegen  verschillende  catharren.  Het 
was  in  den  aanvang  der  15de  eeuw  reeda 
een  handelsartikel.  Men  meent,  dat  het  door 
Armenische  kooplieden  het  eerst  werd  aange- 
bracht en  om  die  reden  den  naam  ontving  van 
8cA  a>rmemaeum.  Het  werd  toen  verkregen  bg 
het  verbranden  van  kameelmest  Ook  wordt 
de  naam  afgeleid  van  den  tempel  van  Jt^i^ar 
Ammam.  waar  het  vroeger  bereid  werd,  terwgi 
het  in  Lybië  uit  roet  wordt  verkregen,  i3^fof• 
/Voy  vond  in  1710,  dat  het  uit  zoutzuur  en 
vluchtig  alkali  bestaat,  en  weldra  werden 
groote  salmiak&brieken  gesticht  in  Schotland. 

Salmini  (Yittorio),  een  Italiaansch  dichter, 
geboren  te  Yenetië  in  1832  en  aldaar  overleden 
den  22sten  Juni  1881,  bepaalde  zich  bg  het 
drama  en  schreef,  aanvankeigk  met  Famibriy 
een  aantal  stukken,  van  welke  echter  alleen 
„D  galantuomo",  „La  rihabilitazione*'  en  „I 
Letterati'*  werden  opgevoerd.  Bg  den  opstand 
geraakten  zg  beiden  in  Oostenrgksche  gevan- 
genschap. Nadat  SaUmmi  na  den  vrede  van 
YillaCranca  uit  de  vesting  Josephstad  in  zgn 
vaderland  was  teruggekeerd ,  schreef  hg  het 
tooneelspel:  „9anto  e  Patrizio**,  dat  groeten 
bgval  vond.  Yan  zgne  overige  dramatische 
werken  noemen  wg:  „Lorenzino  de'  Medici", 
—  „Maometto  U",  —  en  „Madama  Boland". 
Yoorts  leverde  hg  het  gedicht:  ,1  flgli  del 
seeolo"  en  een  bundel  lierdichten,  geteld: 
„Polychordon  (1879)". 

Saloën  of  SdUom  éene  der  belangrgkste 
rivieren  van  Achterlndië,  ontspringt  ten  noor- 
den van  de  Chineesche  provincie  Yunnan, 
vraar  zg  den  naam  draagt  van  Lon-Kiang, 
stroomt  in  eene  zuideigke  richting  door  Laos 
en  Siam,  bereikt  op  18""  40'  N.  B.  bg  hare 
samenvloeiing  met  de  rivier  ThouKhan  het 
Britsch  grondgebied,  vereenigt  zich  voorts  bg 
Martaban  met  de  Oyne  en  de  Attaran  en 
stort  met  twee  armen  zich  uit  in  de  Golf  van 
Martaban. 

Salomo,  derde  koning  over  Israël,  was 
een  zoon  van  Damd  en  Baih§Aa  en  regeerde 
van  998  tot  958  vóór  Chr.  GMurende  zgn 
40-Jarig  bewind  bereikte  zgn  volk  door  handel 
en  ngverheid,  door  vrede  en  welvaart,  door 
bevordering  van  kunst  en  wetenschap  het 
toppunt  van  bloeL  Groot  was  vooral  de  pracht 
van  zgne  hofhouding,  ook  knoopte  hg  betrek- 
kingen aan  met  naburige  mogendheden,  bgv. 
door  zgn  huweigk  met  eene  Egyptische 
Yorstin.  Hg  deed  den  luistergken  tempel  te 
Jerusalem  op  den  berg  Moria  verrgsen,  stichtte 
groote  magazgnen,  versterkte  zgne  hoofdstad 


SALOMO— SALON. 


211 


en  ook  «ndere  steden,  maakte  alle  Kanaftni- 
tifldie  stammen  schatj^chtig  en  bezorgde  sich 
door  eene  schrandere  regeling  det  belastingen 
aanaienlOke  Inkomsten.  ZQne  Triendschappe- 
ItJke  yerbintenis  met  het  Phoenicische  Vor- 
stenhnis  kwam  den  koophandel  der  Israëlieten 
uitstekend  te  stade.  Salomo  gaf  voorts  bigken 
Tan  sUne  wOsheid  in  gesprekken  en  raadse- 
len, en  men  vermeldt,  dat  de  Koningin  van 
Saba  in  ArabiG  hem  deswege  bezocht  en  wél 
voldaan  naar  hare  Steten  temgkeerde.  Htf  was 
een  voorstander  van  een  mstig  en  weelderig 
leven,  zoodat  hg  ter  naawemood  gebrolk 
maakte  van  zOn  aanzienlOk  leger.  Tegen  het 
einde  van  z0n  leven  vervoerden  de  buiten- 
ktndsche  vroawMi  van  zQn  harem  dezen  Ko- 
ning tot  afgodery.  De  zware  belastingen,  door 
hem  nitgeschreven,  gaven  aanleiding  tot  de 
Bchenring  des  Ryks  na  syn  dood.  Onder  de 
boeken  des  Oaden  Testaments  worden  „de 
Spreuken'*,  „de  Prediker*'  en  „het  Hooglied" 
door  velen  aan  Salowto  toegekend,  doch  vol- 
gens de  beslissing  der  eritiek  zt|n  laatstge- 
noemde twee  van  veel  lateren  tyd,  nameiyk 
uit  de  dagen  der  Perzische  of  der  Macedoni- 
sche heersehappy.  In  de  latere  letterkunde 
van  het  Oosten  wordt  Salomo  voorgesteld  als 
de  koning  der  geesten  en  als  een  toonbeeld 
van  wQsheid,  en  zt)n  zegelring  als  de  talis- 
man der  tooverkunst.  De  tempel  van  Salomo 
eindeiyk  heeft  voor  Vrymetselaars  eene  sym- 
bolische  beteekenis. 

Salomo  ben  Jarchi,  éen  der  geleerdste 
Israëlieten,  die  ooit  geleefd  hebben,  waar- 
sehQnlQk  geboren  te  Troyes  in  Frankryk 
omstreeks  het  jaar  1040,  verwierf  eene  groote 
vermaardheid,  volbracht  eene  buitenlandsche 
reis  door  het  zuiden  van  Europa  en  van  Azië 
en  overleed  in  1105.  Z|)n  beroemd  Hebreeuwsch 
werk:  „Over  de  vQf  boeken  van Mozes"  werd 
in  1376  en  later  by  herhaling  gedrukt  en  in 
het  Latyn  vertaald.  Ook  schreef  hy  over  an- 
dere boeken  des  Ouden  Testaments  en  leverde 
aanteekeningen  op  den  Talmud. 

Salomon,  koning  van  Hongarye  en  een 
zoon  van  Andréas  J,  werd  na  den  dood  van 
dezen  (1060)  door  zyn  oom  Bda  van  den 
troon  gestooten  en  vluchtte  naar  Duitschland 
waar  hy  zich  verloofde  met  eene  zuster  van 
Smdrik  IV  en  de  bescherming  van  dezen 
inriep.  Hy  werd  dan  ook  door  een  Duitsch, 
leger  teruggebracht  naar  Hongarye  en  na  het 
overiyden  van  Bela  te  Stnhlweiszenburg  ge- 
kroond. Hy  werd  echter  door  Cfêua  en  WJa- 
diiUmtf  zonen  van  Btia^  van  welken  hy  zich 
op  verradwiyke  wyae  wilde  meester  maken, 
in  een  veldslag  overwonnen,  zoodat  hy  enkel 
PrsBzburg  overhield.  Toen  hy  in  1087  nog- 
maals eene  poging  waagde  tot  het  herkrygen 
der  heerschappy,  leed  hy  wederom  deneder- 
laag  en  stierf  in  ballingschap  te  Petschenegen. 

Salomon  (Oottlieb),  een  verdiensteiyk 
verloskundige,  geboren  te  Dantzig  den  268ten 
April  1774,  studeerde  en  promoveerde  in  de 
geneeskunde  te  KOnigsberg,  hield  vervolgens 
voorlezingen  over  geneeskundige  onderwerpen 
te  Leiden  en  werd  er  in  1804  de  opvolger 
van  Bake  als  stadsvroedmeester  en  lector  voor 
de  vroedvrouwen,  welke  betrekking  hy  waar- 
nam tot  in  1868,  nadat  hy  reeds  in  1845  zyne 
practyk  had  neergelegd.  Hy  overleed  den 
7den  Augustus  1864.  Hy  was  lid  van  onder- 

xra. 


scheidene  geleerde  genootschappen  en  ontving 
talryke  eerebiyken,  en  van  zyne  geschriften 
vermelden  wy:  „Handleiding  tot  de  verlos- 
kunde (1817,  2  dln;  2de  druk,  1826)**. 

Salomonseilanden  (De)  ot  Nieuw- ^eor- 
Siiay  eene  eilandengroep  in  den  Stillen  Oceaan 
en  tot  Melanesië  behoorende,  gelegen  tusschen 
5°  en  11^  Z.  B.  en  in  de  richting  van  het 
noordwesten  naar  het  zuidoosten  eenigermate 
evenwydig  loopend  met  de  Lomsiaden.  be- 
staan uit  7  groote  en  eene  menigte  kleine 
eilanden,  die  te  zamen  eene  uitgebreidheid 
hebben  van  581  Q  geogr.  myL  Zy  zyn  berg- 
achtig en  vulkanisch  en  hebben  wel  is  waar 
met  klippen  bezette  kusten,  maar  ook  eenige 
ruime  en  veilige  havens.  De  grond  is  er 
vruchtbaar,  mild  besproeid  en  met  dichte  wou- 
den bedekt  De  warmte  wordt  er  door  de 
zeewinden  getemperd,  zoodat  zy  zich  gewoon- 
lyk  tusschen  24  en  SO""  C.  beweegt.  De  be- 
langrykste  voortbrengselen  zQu  er  palmboo- 
men,  broodboomen,  suikerriet,  hars,  speceryen, 
wilde  zwynen,  honden,  vampyrs,  veel  gevo- 
gelte en  eenig  goud.  De  bevolking  telt  er 
ongeveer  860000  zielen,  die  tot  de  Melane- 
siërs  behooren:  zy  tatoueeren  zich,  zyn  in  het 
algemeen  beschaafder  dan  die  der  meer  west- 
waarts gelegene  eilanden,  wonen  in  hutten, 
die  tot  dorpen  zyn  gegroepeerd,  houden  zich 
bezig  met  den  landbouw  en  zyn  onderworpen 
aan  inlandsche  opperhoofden,  doch  zy  behoo- 
ren tot  de  menscheneters  en  voeren  onderling 
steeds  oorlog.  De  pogingen  van  R.  Katholieke 
zendelingen,  om  hen  tot  het  Christendom  te 
brengen,  zyn  tot  nu  toe  vruchteloos  gebleven, 
terwyi  de  werkzaamheid  der  Melaneesische  zen- 
ding van  den  Engelschen  bisschop  Paiteson 
(1861)  gunstiger  gevolgen  beloofde.  De  vyan- 
digheid  der  inboorlingen  maakte  deze  eilan- 
den geruimen  tyd  ontoegankeiyk,  en  eerst  in 
den  jongsten  tyd  hebben  kooplieden  uit  Syd- 
ney  er  handelsbetrekkingen  aangeknoopt,  om 
vandaar  levensmiddelen,  schildpad  en  zwavel 
te  halen.  De  Salomonseilanden  zyn  verdeeld 
in  eene  oosteiyke  en  westeiyke  reeks.  De 
eerste  begint  met  de  eilanden  Sir  Hardy  en 
Buka;  daarop  volgt  Bougainville  (110  Q  geogr. 
myi)  met  den  berg  Balbi  (8 067  Ned.  el  hoog); 
in  het  midden  der  reeks  ligt  het  eiland  Ohoi- 
senl  (110  Q  geogr.  myi),  door  de  Manning- 
straat  gescheiden  van  het  eiland  Isabel  (100 
D  S^ogr.  myi),  en  aan  het  znidoosteiyk  uit- 
einde MaUnta  (70  Q  geogr.  myi)  met  den 
berg  Kolowrat  (1304  Ned.  el  hoog).  De  wes- 
teiyke  reeks  neemt  een  aanvang  met  eenige 
kleine  eilanden,  en  daarop  volgen  Gela  (80 
D  seogr.  myi)  met  den  Lammasberg  2440 
Ned.  el  hoog)  en  Bauro  of  San  Cristoval  (70 
D  geogr.  myi),  voorts  ten  zuidwesten  van 
deze  Mongava  of  Rennel.  Tot  de  Salomons- 
eilanden behooren  wyders  nog  onderscheidene 
kleine  groepen ,  zooals  Ontong  Java  en  Lord 
Howe,  welke  laatste  80  eihinden  telt  —  Deze 
archipel  werd  het  eerst  ontdekt  in  1567  door 
den  Spaanschen  zeeman  Mendana  en  pas  een 
paar  eeuwen  daarna  door  Franschen  en  Engel- 
schen teruggevonden. 

Salomonszegel,  zie  Dalhrmd. 

Salon  (Het)  is  eigeniyk  eene  ruime  gezel- 
schaps-  of  ontvangstkamer,  en  die  naam  wordt 
ook  gebezigd  van  den  kring,  die  zich  op  be- 
paalde dagen  in  zulk  een  vertrek  verzamelt. 


2i% 


8AL0N-SALP£T£R. 


—  Vooral  gebriükt  men  dat  woord  Tan  de 
zalen  in  bet  Loa?re  te  Parys,  waar  tentoon- 
BteUinffen  Tan  BchilderOen  worden  gehouden, 
weshalve  men  tevens  de  tentoontteUlng  lelve 
met  dien  naam  bestempelt. 

Saloniki,  in  het  Tnrkach  Sdamk,  is  de 
naam  van  een  Turkseh  ^aleet,  gevormd  uit 

gedeelten  van  het  onde  Macedonië  en  ThraciS. 
et  wordt  besproeid  door  de  Wardar  en  de 
Karasoe,  levert  veel  graan,  tabak,  wt|n,  ooft, 
katoen,  galappels  enz.  en  is  in  5  liwa*B  (arron- 
diasementen)  verdeeld,  welke  te  samen  opTOO  Q 
geogr.  mQl  650000  in  weners  tellen.  — De  even- 
soo  genoemde  AooA<«^a(2  ligt  op  den  achtergrond 
der  Golf  van  Saloniki,  een  gedeelte  der  Aegee- 
sche  Zee,  in  een  halfrond  aan  de  helling  van  den 
Kortat^i;  sQ  maakt,  nit  aee  gezien,  met  hare  koe- 
pds  en  moskeeën  eene  prachtige  vertooning. 
maar  is  van  binnen  in  hare  nanwe  straten  vim 
en  ellendig.  Zy  is  de  letel  van  een  gonvemeur- 
generaal  (Wall),  van  een  Qriekschen  metropo- 
litaan,  van  een  groot-chakam  der  Israëlieten 
en  van  onderscheidene  consuls.  Er  verheft 
zich  eene  vervallene,  thans  door  arme  lieden 
bewoonde  citadól;  ook  ziet  men  er  hooge 
muren  en  torens,  10  groote  en  kleine  mos- 
keeën, onderschddene  Grieksche  kerken  en 
kloosters,  eene  B.  Katholieke  kerk,  eenige 
synagogen,  hospitalen,  scholen  en  talrgke 
badinrichtiogen.  Tot  de  merkwaardigste  nieu- 
were gebouwen  behooren  er:datderOttoman- 
nische  Bank,  het  coUegie  der  Jezuïeten,  het 
gebouw  der  belastingen,  het  spoorwegstation 
en  de  kazerne.  Van  de  belangrUkste  overblfff- 
selen  der  Oudheid  vermelden  wt|:  twee  Bo- 
meinsche  triomfbogen ,  eene  kolonnade  van  4 
Corinthische  zuilen  met  architraaf  en  karyati- 
den  en  de  Rötonda,  naar  het  model  van  het 
Pantheon  te  Rome  gebouwd.  Saloniki  is  na 
Oonstantinopel  de  aanzienlijkste  koopstad  van 
het  Turksche  R||k.  De  haven  is  er  veilig  en 
ruim  en  in  1874^1875  zün  er  4397  schepen 
binnengevallen  en  uitgezeild.  De  waarde  van 
den  Invoer  wordt  er  op  80  millloen  gulden, 
die  van  den  uitvoer  op  de  helft  van  dat  be- 
drag geschat.  De  handel  wordt  er  vooral  be- 
vorderd door  stoombooten  van  den  Oostenrijk- 
schen  Lloyd  en  van  de  Fransche  Messagerie 
en  is  er  na  den  Ruasisch-Turkschen  oorlog 
van  1877 — 1878  aanmerkelijk  toegenomen. 
Wyders  heeft  men  er  eenige  &brieken-  en 
eene  bevolking  van  129000  zielen  (1884), 
grootendeels  Israëlieten,  die  uit  Spanje  af- 
stammen. De  omstreken  der  stad  z|]n  zeer 
bevallig.  —  Saloniki  is  het  oude  Thessalonica, 
door  Catsander  omstreeks  het  Jaar  815  vóór 
Ohr.  op  de  plaats  der  aloude  stad  Thermae 
gesticht  Deze  stad  was  zeer  versterkt  en  werd 
weldra  de  voornaamste  haven  van  Macedonië. 
Ook  lag  zU  aan  de  Via  Egnatia,  die  in  de 
dagen  der  Romeinsche  heerschappy  van  Dy- 
rachium  naar  Byzantium  leidde.  Den  18den 
April  1876  werden  er  de  Duitsche  en  Fransche 
consuls  door  het  Turksche  gemeen  vermoord. 
Balpen  is  de  naam  van  een  geslacht  van 
dieren  uit  de  fitmilie  der  Maniddieren  (Tuni- 
cata)  en  de  klasse  der  i(ro|>ZooMiM0l:«2t0rMi  (Mol- 
lusca  acephala).  ZQ  omvat  vry  zwemmende, 
rolronde  of  tonvormige,  geleiachtige,  doorzich- 
tige dieren  met  eindstandige,  tegenover  elka&r 
geplaatste  mantelopeningen  en  band- en  plaat- 
vormige  kieuwen.  ZQ  leven  alleen  of  in  regel- 


matige, enkelvoudige  of  dubbele  ketens  naby  de 
oppervli^te  der  zee.  De  mond  is  meestal  eeoe 
breede,  door  beweegbare  lippen  omzoomde 
dwarsspleet  en  leidt  naardeademhalingdiolte, 
waar  zich  de  kieuwen  bevinden.  Het  voe- 
dingskanaal bevindt  zich  ^wooniyk  aan  het 
achterste  gedeelte  des  liehaams  met  de  overige 
ingewanden  in  de  ademhalingsholte.  Deze 
dieren  bewegen  zich  door  zich  uit  te  zetten 
en  samen  te  trekken.  De  leden  van  zulke 
salpenryen  zyn  tweeslachtig,  en  hunne  Jongen 
hebben  reeds  by  de  geboorte  eene  aanmerke- 
lyke  grootte.  Deze  biyven  echter  groeien  en 
brengen  een  eierstok  voort,  waaruit  door  knop- 
vorming  een  groot  aantal  tot  ryen  vereenigde 
salpen  ontstaat,  die  rich  allengs  losmaken  en 
dan  tot  vollen  wasdom  komen. 

Salpeter  (salpeterzuur  kalium,  kalisalpeter, 
nitmm,  KNO^)  vindt  men  nevens  andere  sal- 
peterzure  zouten  of  z.g.  nitraten,  waar  stikstof- 
houdende  organische  stoffen  rotten  in  tegen- 
woordigheid van  bases;  salpeterzuur  calcium 
en  salpeterzuur  magnesium,  vormen  zich 
aan  muren,  waar  urine,  kanaalwater  enz. 
doorheensypelt,  op  Ceylon  in  grotten  eener 
rotssoort,  die  uit  magnesia  en  veldspaat  bestaat 
en  organische  bestanddelen  beva^  terwyi  zy 
tevens  is  blootgesteld  aan  eene  ammoniak- 
houdende  lucht,  welke  afkomstig  is  van  de 
uitwerpselen  van  vleermuizen,  —  voorts  onder 
dergeiyke  omstandigheden  aan  de  Adriatische 
Zee  in  Italië,  in  Tenessee,  Kentacky,  aan  de 
Missouri,  in  Afrika  en  op  Teneriffe.  Voorts  heeft 
men  in  Indië  (Bengalen  en  Patna),  in  Zuid- 
Amerika,  Arabië,  Egypte,  Perzië,  Spatie  en 
Hongarye  vaak.  ovor  eene  groote  uitgestr^t- 
heid  in  den  grond  salpeter,  doch  steeds  tot  eene 
diepte,  die  toegankeiyk  is  voor  de  dampkrings- 
lucht  De  zouten,  door  het  water  opgelost,komen 
aan  de  oppervlakte  en  vormen  er  korsten, 
die,  schoon  met  aarde  vermengd,  ingezameld 
worden.  Zulke  stoffen  uit  Indië  bevatten  byv. 
2,26—8,8%  salpeterzuur  kalium,  tot  6,8% 
salpeterzuur  natrium,  8,7%  salpeterzuur  cal- 
cium enz. ,  en  men  bereidt  daaruit  salpeter. 
Het  gewest  tusschen  de  Maros  en  de  Theisz 
levert  het  gestadig  uit  den  grond  opkomend 
salpeteropveegsel  met  0,25—2,88%  salpeter. 
In  Zwitserland  verkrygt  men  salpeter  uit  de 
stallen,  die  telkens  na  7  Jaren  worden  opge- 
broken. De  natuuriyke  voorwaarden  der  sal- 
petervorming  worden  kunstmatig  nagebootst 
in  de  salpeterplantages,  waar  men  rottende, 
stikstof  houdende  organische  stoffen  met  kalk  en 
puin  vermengt  en  steeds  vochtig  houdt  Na 
vwloop  van  eenige  Jaren  heeft  zich  daarin 
zooveel  salpeter  gevormd,  dat  men  er  met 
voordeel  salpeter  uit  winnen  kan.  De  loog  van 
zoodanige  grondstoffen  bevat  echter  ook  sal- 
peterzuur calcium;  men  voegt  er  om  diereden 
kaliumcarbonaat  bjj  en  veriurygt  daardoor  al  het 
salpeterzuur  in  den  vorm  van  salpeter,  hetwelk 
ten  slotte,  bepaaldeiyk  ter  vervaardiging  van 
buskruit,  zeer  zorgvuldig  moet  gezuiverd  wor- 
den. Tegenwoordig  wordt  verreweg  de  meeste 
salpeter  uit  Chilisalpeter  (salpeterzuur  natrium) 
verkregen  door  byv.  aequivalente  hoeveelheden 
van  dit  zout  en  van  chloorkalinm  in  eene 
geringe  hoeveelheid  water  op  te  lossen  en  de 
verschillende  oplosbaarheid  van  het  gevormde 
chloomatrium  en  salpeterzuur  kalium  als  middel 
tot  scheiding  te  beogen.  Het  salpeter,  dat  zich 


SALPETER. 


213 


dan  in  kleine  kristallen  yertoont,  wordt  elndeigk 
door  aitwaasehen  geioiyerd,  totdat  het  bevrQd  is 
Tan  chloomatrinm.  Merkwaardig  it)a  de  onder- 
zoekingen Tan  SMötimg  en  Munit  over  het 
ontataan  Tan  salpeter  in  den  hodem.  Zg  hebben 
ontdekt,  dat  de  Balpeterrorming  hot  resoltaat 
Is  Tan  een  Terloop,  dat  op  de  gisting  gelakt 
en  dat  de  gist,  welke  hierbg  werkxaam  is, 
niet  OTereenkomt  met  de  bekende  gistiwam- 
men.  Om  haar  op  te  sporen,  legden  sy  een 
weinig  tninaarde  in  eene  Tan  organismen  be- 
TrQde  oplossing.  Toerden  Tan  organismen  ge- 
xniTerde  Incht  aan  en  konden  nn  de  sal- 
petenrormlng  waarnemen.  Zoo  slaagden  zy  er 
in  het  ferment  in  den  Torm  Tan  kleine,  ronde 
of  eenlgssins  Torlengde  lichaampjes  te  TerkrQ- 
gen,  die  afkonderiyk  ofpaarsgewysTerbonden 
aanwezig  waren.  Deze  organismen  Termenig- 
Tnldlgen  zich  in  hiertoe  geschikte  vloeistoffen, 
maar  zeer  langzaam,  zoodat  de  salpeterTorming 
aanTankeiyk  zeer  weinig  Torderingen  maakt. 
Ook  knnnen  zQ  door  Terhitten,  nitdrogen  en 
het  Terwyderen  der  zuurstof  licht  Tomietigd 
worden.  De  grootste  Tt)and  Tan  het  salpeter- 
ferment is  de  sohimmelzwam.  Het  salpeter- 
ferment is  algemeen  verspreid;  men  vindt  het 
in  bonw-  en  tningrond,  en  in  het  algemeen  in 
wateren,  die  organische  bestanddeelen  bevat- 
ten. Bg  voorkeur  hecht  het  zich  aan  de  opper- 
vlakte der  lichamen,  terw01  het  niet  scbgnt 
voor  te  komen  in  de  opene  lucht,  daar  het 
licht  door  uitdroging  Temietigd  wordt.  BQ  een 
nader  onderzoek  bleek,  dat  zgne  werking  gebon- 
den is  aan  eene  middelbare  temperatuur.  Bene- 
den 5"*  C.  was  de  werking  zeer  zwak,  bg  12^0. 
werd  zg  bemerkbaar  en  bereil^te  bg  87^  C. 
haar  maximum,  waarna  zg  spoedig  Tormin- 
derde  en  bg  55^  C.  ophield.  Toetreding  Tan 
zuurstof  is  eene  onmisbare  Toorwaarde  voor  de 
salpetervorming,  alsmede  eene  zekere  mate 
van  vochtigheid  en  de  aanwezigheid  van  eene 
ormiisehe  stof. 

volgens  genoemde  scheikundigen  moet  alzoo 
de  salpetervorming  in  den  grond  beschouwd 
worden  als  een  pbysiologisch  chemisch  proces 
dat  afhankeigk  is  van  de  aanwezigheid  van 
bacteriën  en  men  mag  tevens  aannemen,  dat 
ook  de  omgekeerde  reactie,  nameigk  de  reductie 
van  salpeter  tot  ammoniak,  Tan  pbysiologischen 
aard  is,  aooals  aangetoond  is  door  Oa^on  en 
DupHii,  zg  slaagden  er  oameigk  in,  die  reductie 
in  kanaalwater,  Tcrmengd  met  ontlede  urine, 
te  doen  ontstaan.  Het  bleek,  dat  de  bacteriën, 
die  zg  onder  den  microscoop  waarnamen,  de 
oorzaak  waren  van  deze  reductie,  omdat  deze 
laatste  niet  plaats  had,  wanneer  zg  in  de 
vloeistof  door  hitte,  chloroform  of  kopersulAiat 
werden  gedood.  Bg  deze  reductie  ontweek  een 
groot  deel  der  stikstof  van  het  salpeterzuur  en 
de  reet  vormde  ammoniak  of  misschien  amido- 
derlTaten  der  gebezigde  organische  stof.  Déhe- 
rtnm  en  MaquenMê  onderzochten  de  werking 
Tan  salpeterzure  zouten  in  den  bodem  en  be- 
Tonden,  dat  ook  hier,  bg  niet-toetreding  Tan 
zuurstof,  eene  reductie  plaats  heeft,  wanneer 
de  grond  aanmerkeigke  hoeveelheden  organi- 
sche stof  bevat  Er  -  ontwikkelt  zich  stikstof 
en  onder  bepaalde,  nog  niet  met  Juistheid 
bekende  voorwaarden  stikstofozydule.  Ook  hier 
kan  de  reductie  door  eene  verhitting  der  aarde 
tot  110^120^  C.  of  door  chloroform  wordm 
belet.  Wellicht  vormen  de  hierbg  werkzame 


bacteriën  het  boterzuurferment  van  Pattewr^ 
beschreven  onder  den  naam  van  Bacterium 
Amylobacter.  De  kiemen  van  dezen  BaciUus 
zgn  zeer  verspreid  en  komen  vooral  voor  in 
stolmest.  Qayo»  en  IhypeHt  kwamen  bg  een 
voortgezet  onderzoek  tot  het  resultaat  dat 
zekere  microOrganismen  de  salpeterzure  zouten 
slechts  reduceeren  tot  salpeterigzure  zouten, 
zg  slaagden  er  in,  zulk  een  microbion  in 
zuiTcren  toestand  af  te  scheiden  en  namen 
vraar,  dat  het  nitraat  in  nitriet  Terandert  en 
dat  hierbg  slechts  weinig  koolzuur  ontstaat. 
Dit  organismus  leeft  in  Tleeschnat  van  kippen, 
wanneer  dit  met  kallsalpeter  verzadigd  is  en 
kan  dageigks  10  Ned.  wichtjes  zout,  in  éene 
kan  opgelost,  ontleden. 

Salpeier  kristalliseert  in  watervrge,  ge- 
streepte zuilen,  die  gewoonigk  moederloog 
bevatten  en  aan  de  lucht  niet  veranderen,  heeft 
een  verkoelenden  smaak  en  lost  op  in  water 
onder  eene  aanzienigke  verlaging  van  tempe- 
ratuur; de  oplosbaarheid  bg  O""  O.  is  13,3,  bg 
18°  C.  29,  bg  60°  C.  29  en  bg  100'  C.  246 
gewichtsdeelen.  Eene  kokende  (116°  C.)}  ver- 
zadigde oplossing  bevat  op  100  deelen  water 
336  deelen  salpeter.  Het  smelt  bg  340°  C, 
wordt  bg  afkoeling  vast  en  grofttralig  kris- 
talign,  verliest  bg  sterke  hitte  zuurstof,  TOorts 
ook  stikstof ,  geeft  salpeterigzuur  kalium ,  ten 
laatste  kaliumozyde,  werkt  in  gesmolten  toe- 
stand dus  krachtig  ozydeerend,  geeft  bgv.  met 
koolpoeder  bg  verwarming  onder  levendige 
verbranding  koolzuur  kalium,  koolzuur  en  stik- 
stof,  met  zwavel  zwavelzuur  kalium  en  stikstof. 
Het  oxydeert  bg  aanmerkeigke  hitte  de  meeste 
metalen,  verbrandt  organische  stoffen  en  geeft 
met  overtolllgen  wgnsteen  koolzuur  kalium, 
door  kool  zwart  gekleurd,  bg  overtollig  salpe- 
ter echter  alleen  wit  koolzuurkalium.  Salpe- 
ter belemmert  bg  aanhoudend  gebruik  de  spgs- 
vertering,  werkt  prikkelend  en  bg  groote  giften 
als  vergif,  doet  de  snelheid  van  den  bloedsom- 
loop en  de  lichaamswarmte  verminderen  en 
wordt  derhalve  in  de  geneeskunde  bg  ontste- 
kingsziekten  gebruikt  Vooral  echter  bezigt  men 
het  tot  het  vervaardigen  van  buskruit,  vuur- 
werken, salpeterzuur,  schietkatoen  enz.,  tot 
koudmakende  mengsels,  tot  het  zuiveren  van 
glas  in  de  glasblazeórgen,  als  ozydatie-  en  vloei- 
middel  bg  het  bewerken  van  metalen,  tot  het 
inmaken  van  vleesch  enz.  —  Yan  de  stoffen, 
die  met  salpeter  In  verband  staan,  noemen  wg 
voorts: 

Saipetenuwr  (HNOa),  hetwelk  men  in  de 
natuur  niet  in  vrgen  toestand  aantreft,  ter wgi 
het  aan  bases  gebonden  algemeen  is  verspreid, 
inzonderheid  als  natrium,  kalium-,  calcium-  en 
magneslumzout  en  als  ammoninmzout  in  den 
neerslag  des  dampkrings.  Kleine  hoeveelheden 
salpeterzure  zouten  (nitraten)  bevinden  zich 
in  teelaarde,  in  bron-  en  rivierwater.  Meestal 
Tindt  men  in  deze  natuurigke  water  en  ook 
salpeterigzuur  (HNOi)  en  wellicht  heeft  het 
salpeterzuur  daaraan  zgn  ontstaan  te  danken. 
ZooToel  althans  is  zeker,  dat  beide  gewoon- 
igk nevens  elkander  aangetroffen  worden.  Laat 
men  electrische  vonken  aanhoudend  door  een 
vochtig  mengsel  van  zuurstof  en  stikstof  gaan, 
bgv.  door  dampkringslucht,  dan  ontstaan  er 
eerst  roode  dampen  van  stikstoftriozyde  en 
bg  aanwezigheid  van  water  en  alkall  salpete- 
rigzuur, dat  voorts  in  salpeterznurzout  over- 


2U 


SALPETER— SALPETERZUBE  AETHEB8. 


gaat  Daarom  treft  men  beide  laren  aan  in  het 
regenwater  yan  onweersboien.  Er  ontstaat 
ook  Balpeterznnr,  wanneer  verBchillende 
stoffen,  zooalfl  waterstof  en  ammoniak, 
in  een  mengsel  yan  stikstof  en  snorstof  yer- 
branden.  By  de  gewone  yerbranding  ontstaat 
salpeterzanr  ammoninm,  Eooals  biOkt  uit  het 
onderzoek  yan  den  neerslag  des  dampkrings. 
Salpeterznnr  ammoninm  komt  yoor  in  de 
oitgeademde  lacht.  Ook  by  yerrotting  wordt 
salpeterzanr  geyormd.  Vooral  echter  en  het 
oyeryloedigst  ontstaan  salpeterigznnr  en  sal- 
peterzanr ait  ammoniak,  byv.  wanneer  men 
koperyyisel  of  platinazwart  met  ammoniak 
beyochtigt  en  blootstelt  aan  de  Incht  Bi)  300''  C. 
yormt  platinaspons  met  lacht  en  ammoniak  of 
koolxnar  ammoninm  of  chloorammonium  sal- 
peterzanr. Ook  wanneer  ammoniak  oyer  yer- 
warmd  mangaansnperoxyde  wordt  geleid,  by 
de  behandeling  yan  zwayelznar  ammoninm  met 
chroomznnr  kalinm  en  zwayelznar  en  by  de 
werking  yan  ammoniak  en  lacht  op  metby- 
tende  kali  beyoohtigd  kryt  by  lOO"*  C.  ontstaat 
salpeterznarzont.  Steeds  wordt  ammoniak  tot 
salpeterznnr  geoxydeerd,  wanneer  het  zich  in 
de  opene  Incht  by  aanwezigheid  yan  bases 
nit  yerrottende,  stikstofhondende  stoffen  ont- 
wikkelt. Zoo  ontstaat  byy.  de  natnnriyke  sal- 
peter yooral  in  warme  landen  in  een  grond, 
welke  kalk,  alkaliën,  urine  en  uitwerpselen 
beyat,  alsmede  aan  stalmuren.  In  losse,  po- 
reuze zelfbtandJgheden,  waar  ammoniak,  water 
en  dampkringslncht  yoorhanden  zyn  neyens 
koolzuur  calcium  of  koolzuur  kalium,  ontstaat 
salpeterzuurzout.  Het  ammoniak  werkt  daarby 
gedeelteiyk  ook  als  basis,  en  er  ontstaat  sal- 
peterzuur  ammoninm,  dat  door  koolzuur  cal- 
cium wordt  ontleed.  De  langzame  yerbranding 
yan  den  humus  yeroorzaakt,  eyenals  het  met 
ammoniak  beyochtigde  koper,  de  oxydatie  yan 
het  ammoniak.  Tot  het  yerkrygen  yan  salpe- 
terznnr destilleert  men  nit  eene  retort  30 
deelen  kalisalpeter  piet  29  deelen,ofl7deelen 
natronsalpeter  met  14,6  deelen  geconcentreerd 
zwayelzuur: 

KNOj    +    H28O4    =    KeS04   +   HNO3 
Salpeterznnr  Zwayel-  Zuur  zwayel-  Salpeter- 

kalium.  zuur.  zaur  kalium,  zuur. 
Om  yoorts  salpeterznnr  in  het  groot  te  be- 
reiden, bezigt  men  slechts  de  goedkoope 
natronsalpeter,  destilleert  nit  gegoten  yzeren 
eylinders  en  Iddt  de  dampen  yan  salpeterznnr 
in  eene  reeks  yan  tweehalzige,  met  elkander 
yerbondene  steenen  kruiken,  die  een  weinig 
water  beyatten.  By  het  bezigen  yan  geiyke 
moleculen  salpeter  en  zwayelzuur  biyft  een 
zuur  zout  achter,  dat  in  yloeibaren  toestand 
uit  de  retort  kan  yerwyderd  worden,  maar 
neemt  men  2  moleculen  salpeter  op  éen  mo- 
lecule zwayelzuur,  dan  wordt  het  tweede  mole- 
cule yan  de  salpeter  by  een  yoldoendeh  warmte- 
graad  door  het  zure  zwayelzure  alkali  wel  is 
waar  ook  ontleed,  doch  teyens  wordt  zulks 
ook  een  gedeelte  yan  het  salpeterzaur,  en  zoo 
ontstaat  stikstofperoxyde ,  dat  door  het  water 
in  de  steenen  kruiken  wel  gedeelteiyk  terug- 
gehouden wordt,  maar  ter  yermyding  yan 
yerlies  het  bezigen  yan  coakstorens  yereischt, 
waardoor  men  de  gassen  leidt,  welke  uit  de 
kruiken  ontsnappen.  Oeconcentreerd  salpeter- 
znnr. ook  dat  hetwelk  in  glazen  toestellen  bereid 
wordt,  is  door  een  grooter  of  geringer  gehalte 


aan  stikstoftetroxyde  geel  gekleard,  daar  steeds 
een  klein  gedeelte  yan  het  salpeterzanr  ont- 
leed wordt.  Bood  rookend  salpeterznnr,  dat 
roodbruin  yan  kleur  is  en  yeel  stikstoftetroxyde 
beyat,  heeft  een  soorteiyk  gewicht  yan  1,55. 
Bet  wordt  door  eene  zachte  yerwarming  en 
door  het  bloot  te  stellen  aan  een  Inchtstroom 
gebleekt  en  heeft  alsdan  een  soorteiyk  ge- 
wicht yan  1,6.  Buw  sapeterzuur  beyat  byna 
altyd  chloor,  iodinm  en  andere  by  mengsels 
en  wordt  door  destillatie  met  eene  kleine  hoe- 
yeelheid  salpeterznnr  zilyer  gezniyerd.  Zuiyer 
salpeterznnr  is  kleurloos ,  rookt  in  de  lucht , 
is  zeer  hygroscopisch ,  heeft  een  eigenaardigen 
reuk,  werkt  zeer  bytend  en  yeroorzaakt  op 
de  huid  diepe,  pynlyke  wonden.  Zyn  soorteiyk 
gewicht  is  1,52:  het  wordt  yast  by  —  eO^'C, 
kookt  by  86''  C.  en  begint  daarby  te  ontle- 
den in  water,  zuurstof  en  stikstofperoxyde, 
wordt  in  het  licht  geel  en  mengt  zich 
onder  contractie  en  warmte  ontwikkeling 
met  water.  Salpeterznnr  werkt  sterk  oxydee- 
rend  op  nietmetalen  en  metalen.  Het  draagt 
den  naam  yan  scheiwater  of  sterk  water, 
omdat  het  zilyer  oplost,  maar  goud  niet, 
doch  eene  yolkomene  scheiding  yan  die  beide 
metalen  heeft  slechts  plaats,  wanneer  de 
legeering  op  1  deel  goud  althans  4  deelen 
zilyer  beyat.  Salpeterznnr  werkt  yoorts  krach- 
tig oxydeerend  op  organische  stoffen  en  yormt 
uit  deze  dikwyis  zuringzunr  en  koolzuur. 
Sterk  salpeterznnr  onderscheidt  zich  door  zyn 
yermogen,  om  yoor  1  atoom  waterstof  de 
atoomgroep  NO^  in  yele  organische  yerbin- 
dingen  te  substitneeren.  Deze  substitutiepro- 
ducten dragen  den  naam  yan  nitroyerbindingen. 
Salpeterznnr  ontkleurt  eene  indigo-oplossing  en 
kleurt  de  huid,  nagels  en  wol  geel.  Met  zout- 
zuur yormt  het  Icotiingnoaier  (zie  aldaar).  Het 
is  éenbasisch  en  yormt  slechts  éene  reeks  yan 
zouten.  Het  anhydride  (stikstofjpentoxyde  N3O5) 
ontstaat  by  de  werking  yan  droog  chloor  op 
droog  salpeterznur  zilyer,  yormt  groote 
kleurlooze  kristallen,  is  zeer  yluchtig,  smelt 
by  30^  kookt  by  47%  ontploft  by  yerhit- 
ting,  ook  wanneer  men  het  lang  bewaart 
en  geeft  met  water  onder  sterke  yerhitting 
salpeterznnr.  Het  salpeterznur  dient  yooral, 
als  oxydatiemlddel,  tot  het  bereiden  yan  zwa- 
yelzuur, phosphoszuur,  iodzunr  en  yan  yele 
metaalpraeparaten,  —  yoorts  om  goud  yan 
zilyer  te  scheiden,  tot  het  etsen  yan  koperen 
platen,  tot  het  geel  maken  yan  brons  en 
mesoUig,  tot  het  bmineeren  yan  yzer,  tot  het 
kleuren  yan  goud,  tot  het  bereiden  yan nitro- 
benzine,  nitronaphtnaline,  nitroglycerine,  schiet- 
katoen,  picrinezuur,  martiusgeel,  zuringzunr, 
dextrine,  tot  het  geel  yeryen  yan  zyde,  en 
in  de  geneeskunde  tot  bytmiddel,  en  yerdund 
salpeterznur  by  gebrekkig  etterende  wondenenz. 
Salpeterzure  aethers.  Aethffladher 
(CjHiNOj)  ontstaat  door  het  yermengen  yan 
znfyer,  wateryry  salpeterznnr  met  absolnten 
alkohol  en  by  het  destilleeren  yan  gewoon 
salpeterznnr  met  absolnten  alkohol  onder  toe- 
yoeging  yan  een  weinig  ureum  (ter  ontleding 
yan  het  geyormde  salpeterigznnr).  Hy  yormt^ne 
kleurlooze  yloeistof ,  riekt  aangenaam ,  smaakt 
zoet  met  een  bitteren  nasmaak,  heeft  een 
soorteiyk  gewicht  yan  1.132  by  IV  C,  kookt 
by  87°  C,  lost  op  in  alkohol  en  niet  in  water 
en  brandt  met  eene  witte  ylam ,  terwyi  zyn 


SALPETEBZUBE  AETHEBS— SALPETERZUBE  ZOUTEN. 


215 


damp,  boren  het  kookponl  TerUt,  bV  de  n»- 
éodüg  eener  vlain  on^loft.  —  Amgladthm 
(CtHuNOaX  wordt  op  dergelVke  wOie  beceU, 
beeft  eene  eigenaardigen.  reuk  ,  een  soetaeh- 
tigen,  brandenden  smaak  met  eem  onaan- 
geaamen  naemaak ,  em  soorteltlk  gewiekt  ran 
0,9»4  bV  10^,  kookt  by  148^,  brandt  meteene 
witle  Tlam,  lost  op  in  alkohol,  maar  niet  in 
water  en  wordt  ontleed,  wanneer  men  den 
damp  bOTea  het  kookpunt  verhit,  terwHl 
hierbQ  wel  eens  ontploffing  plaats  heeft  Het 
Inademen  van  den  damp  yeroorsaakt  bedwel- 
ming enhoofdpün.  —  MM^loêthêr  (CHsNOt) 
ontstaat,  waaneer  men  salpeterpoeder  oyeigiet 
met  een  warm  mengsel  van  iwaydsnnr  en 
methylalkohoL  HU  heeft  een  Aanwen  reuk, 
een  soorteWk  gewiekt  van  1,182  bg  20''  C, 
kookt  btf  WPC^  brandt  met  eene  g«de  ylam, 
lost  moeleUik  op  -in  water,  gemakkelQk  in 
alkohol  en  ontploft  bO  het  Torhitten  yan  den 
damp  aeer  hevig.  Men  besigt  dien  tot  het 
bereiden  van  anUineklenrstoflén. 

Salpet^nure  sonten  of  nitraten  ko- 
men gisdeeltelVk  voor  in  de  natnnr;  zQ  iQn 
kleorlooe,  indien  de  basis  ongekleurd  is, 
meestal  oplosbaar  in  water  en  kristalliseer- 
baar.  Voorts  worden  sjf  bQ  verwanaing  ont- 
leed in  salpeterigsnre  senten  en  snorstof  of 
metaaloxyde,  stikstofperoxyde  en  aourstof, 
knetteren  op  gloeiende  kolen  en  geren 
met  zwavelannr  swavelanre  aonten  en  sal- 
peterznar.  Men  berddt  de  salpetermre  zou- 
ten meestal  door  het  oplossen  van  meta- 
len, metaaloxyden  of  carbonaten  in  sal- 
petérzaur.  Saipeterznnr  ammoninm  (nitmm 
flammaas  NH4NOS)  ontstaat  b0  het  neutra- 
liseeren  van  saipeterznnr  met  ammoniak 
of  koolzuur  ammoniak,  vormt  watervrOe 
prisma's,  heeft  een  verkoelenden  smaak,  is 
hygrooeopiseh,  lost  gemakkeiyk  op  in  water 
onder  sterke  warmte^absorbtie ,  geeft  l^i 
verwarming  water  en  stikstofoxydnle,  knet- 
tert op  gloeiende  kolen  met  eene  roode  vlam 
en  dient  tot  het  bereiden  van  koudmakende 
mengsels,  van  geneesmiddelen  en  van  stik- 
stofoxydule.  —  Salpetersuur  barynm  (Ba 
(NOs)i),  ^^  koolzuur  baryum  en  salpeterzunr 
of  zwavelbaryum  en  salpet^rzaur  natrium  ver- 
kregen, vormt  kristallea,  welke  aan  de 
lucht  niet  verandermi,  is  oplosbaar  in  12 
deelen  water,  maar  niet  in  alkohol,  dient  tot 
reagens,  tot  groen  vuur  en  vuurwerken,  tot  be- 
reiding van  barynmsuperoxyde  enz.  —  Sai- 
peterznnr lood  (Pb(N03)t)  ontstaat  bQ  het  op- 
lossen van  loodoxyde  of  loodearbonaat  in  sal- 
peterzuur,  vormt  watervrtfe  kristallen,  is  ge- 
makkelOk  oplosbaar  in  water,  onoplosbaar  in 
geeoncentreerd  salpeteizuur ,  smelt  by  rood- 
gloeihitte,  wordt  daarby  ontleed  en  laat  lood- 
oxyde achter.  Men  gebruikt  het  tot  bereiding 
van  andere  loodverbindingen  en  in  de  ververy. 
—  Saipeterznnr  yzenaydule(Fe(N03)t)  ontstaat 
uit  zwaveiyzer  en  verdund  koud  salpeterzunr  en 
vormt  groene,  gemakkeiyk  oplosbare  kristallen 
met  6  moleculen  kristalwater.  Eene  oplossing 
van  yzer  in  verdund  salpetersuur  bevat  salpeter- 
zuur  ammoninm  en  wordt  in  de  ververy  ge- 
bruikt —  Salpetcnuur  yaeroxyde  (Fes(N03)e) 
ontstaat  by  het  behaadelen  van  yzer  metsalpetor- 
zunr  van  een  soorteiyk  gewiekt  van  1,115, 
kristaiyseert  met  12  of  18moleeuleB  water,  is 
kleurloos  of  blauwaohtig,  werkt  bytend  en 


geeft  met  water  gedachtig- bruine  oplossingen. 
Ook  de  kleurlooae .  oplossing  van  yzerhydro- 
xyde  in  salpeterzunr  wordt  by  verwsnning 
geel  door  de  vorming  van  basisch  zont,  dat 
aich  by  afwezigheid  van  vry  zuur  uit  de  op- 
lossing aibcheidt  Uzer  geeft,  met  salpeter- 
zunr bO  verwarming  eene  bruinachtig  roode  op- 
lossing. Uit  de  oplossingen  der  basische  nitraten 
slaat  yzerhydroxyde  duurzaam  neder  op  katoen 
en  zyde ;  zQ  komen  derhalve  te  pas  in  de  ververy 
en  ook  by  de  bereiding  van  Beriynsch  blauw. 

—  Omtrent  salpeterzunr  kalium  zie  men  het 
eerste  gedeelte  van  dit  artikeL  --  Salpeterzunr 
ealdum  (CaCNOs)^)  komt  voor  in  de  na- 
tnuriyke  salpeter,  in  de  teelaarde, aan  destal- 
muren,  vaak  in  bronwater,  in  de  ruwe  loog- 
dor  salpeterziederyen,  kristalliseert  watervry, 
vervloeit;  in  de  lacht,  en  lost  gemakkeiyk  op 
in  water  en  in  alkohol. — Salpeterzunr  koper 
(Ca(NOji)i)  ontstaat  by  het  oplossen  van  Itoper 
in  salpeterznur,  vormt  donkerblauwe  prisma's 
met  8  moleculen  kristalwater,  vervloeit  in  de 
lucht,  lost  gemakkeiyk  op  in  water  en  alko- 
hol, geeft  bti  verwarming  basisch  zout,  daarna 
oxyde,  werkt  op  tin  schier  even  sterk  als 
salpetersuur  en  wordt  in  de  ververy  gebruikt. 

—  Salpeterzunr  natrium  is  hetzelfde  als  Clüli- 
salpeter.  —  Salpeterzunr  kwikoxydole  (Hg^ 
(NOj)s)  ontstaat  by  de  werking  van  koud 
verdund  salpeterzunr  op  overvloedig  kwik, 
vormt  kleurlooze  plaatjes  met  2  moleculen 
kristalwater,  wordt  door  weinig  water  onver- 
anderd opgelost,  geeft  mot  veel  water  basisch 
zont,  laat  by  verwarming  kwikoxyde  achter, 
wordt  in  de  apotheken  gebruikt  en  komt  ook 
in  hoeden&brieken  te  pas.  Te  voren  werd 
ook  het  oxydezout  in  de  geneeskunde  gebezigd, 
hetwelk  uit  kwikzilver  en  overvloedig  aalpetor- 
suur  gevormd  wordt  en  moeieiyk  kristalli- 
seert —  Salpeterznur  zilver  (AgNO^)  ontstaat 
by  het  oplossen  van  zilver  in  salpeterzunr. 
Het  wordt  bereid  uit  koperhondend  zilver 
door  de  oplossing  daarvan  in  salpeterznur  te 
verdampen  en  de  rest  te  verhitten  tot  het  koper- 
nitraat iB  ontleed  en  de  rest  daarna  uit  te  loo- 
gen.  Het  vormt  kleurlooze,  watervrye  kristal- 
en, die  bestendig  zyn  aan  de  ludi^,  smaakt 
scherp  metaalachtig,  werkt  bytend  en  ver- 
giftig, is  oplosbaar  in  1  deel  kond  water, 
ook  in  alkohol  en  aether,  maar  niet  in  ge- 
concentreerd zwavelzuur,  reageert  neutraal, 
smelt  by  roodgloeihitte,  wordt  vast  in  kristal- 
lynen  vorm,  is  aan  het  licht  onveranderiyk, 
maar  wordt  zwart  by  de  aanwezigheid  van 
organische  stoffen,  die  er  metallisch  zilver 
uit  a&cheiden.  Daarom  doet  zyne  oplossing 
op  de  huid  of  op  linnen  zwarte  vlekken  ont- 
staan. Deze  verdwynen  echter  wanneer  men 
er  eene  oyankaliamoplossing  op  laat  droppelen 
of  ook  door  er  verdund  iodinmtinctnnr  op  te 
gieten,  ze  te  wasschen  met  eene  geooneen- 
treerde  oploenng  van  onderzwaveligzuur  na- 
trium en  ze  uit  te  spoelen  met  ammoniak.  Gto- 
wooniyk  wordt  het  gesmolten  zilvemitraat  tot 
staaQes  gegoten  (helsche  steen,  lapis  infemalis, 
argentum  nitricum  fiisum).  Het  doet  dienst  by 
de  photographie,  by  het  bereiden  van  andere 
süververbindingen,  tot  het  verven  van  het 
haar,  als  bytmiddel  en  samentrekkend  middel 
in  de  heelkunde  en  ook  als  inwendig  genees- 
middel, doch  by  aaahondend  gebruik  erlangt 
de  huid  eene  donkere  klenr.  —  Salpeterzunr 


216 


SALPETEBZURE  ZOUTEN— SALTA. 


Bteoitliim  SrCKOs),),  hetwelk  men  op  der- 
gel0ke  wQie  yeiirOgt  als  het  buynmieiit, 
krtotalUaeert  waternü,  loet  i^emakkeigk  op  in 
wftter  en  lerert  rood  vnnr  Toor  ▼nnrwerken.  — 
Salpetenonr  biamnth  (BICNO,),  ontstaat  hg 
het  oplossen  yan  Usmnth  in  salpetenonr, 
▼ormt  groote,  klenrlooze  kristollen  met  5 
moleenlen  water,  is  seerbOtend,  reageert  sterk 
mnr,  smelt  zeer  gemakkelOk  in  a^n  kristol- 
water, wordt  reeds  hV  80^  C.  ontleed  en  geeft 
met  water  basische  lonten.  Znlk  een  aont 
Yindt  men  in  de  apotheek  als  bismnthnm  snb- 
nitrienm  (magiBteriam  bismnthi);  het  Tormt 
een  los  en  kleurloos,  bOna  smakeloos  poeder, 
wordt  bO  Torwarming  en  by  behandeling  met 
water  ontleed  en  dient  als  geneesmiddel,  als 
blanketsel,  ais  haarrerf  eni.  De  Fransche 
crème  de  bismnth  is  het  TOTBch  en  kond 
neergeslagen,  weinig  nitgewassehen  basische 
sont. 

Salpeterig  snnr  (HNOj)  is  in  vryen 
toestand  niet  bekend,  maar  in  de  natnnr  aan 
bases  gebonden  alsionten  (nitrieten)  voorhan- 
den en  ontstaat  op  Telerlei  wt|zen.  Verwarmt 
men  stoffen,  die  gemakkelOkgeoxydeerd  worden, 
sooals  letmeel,  sniker  eni.,  met  salpeterznnr,dan 
ontwikkelen  aich  roode  dampen,  die  sich  by 
sterke  afkoeling  tot  eene  groene,  zeer  Tlnch- 
tige  Tloeistof  verdichten.  Deze  laatste  bestaat 
nit  stikstoitrioxyde  (N^Os)  en  stikstofl[>erox7de 
(NO)).  Leidt  men  door  deze  vloeistof  stikstof- 
ozyde  (NO)  en  het  ontwykende  gasmeng- 
sel door  eene  warme  bnis,  dan  yerkrggt 
men  bO  nog  sterker  afkoeling  van  het  pro- 
duct zoiver  triozyde  als  donkerblanwe  vloei- 
stof, welke  by  zachte  verwarming  ontleed 
wordt  in  stikstofozyde  en  stiksto^ieroxyde.  In 
yskond  water  lost  het  triozyde  op  tot  eene 
blanwe  vloeistof,  welke  salpeterigznnr  be- 
val, maar  reeds  by  geringe  temperatnorver- 
hooging  in  salpeterznnr  en  stikstofozyde 
ontleedt  —  De  salpeterigzure  zooten  (nitriten) 
zyn  vaste  stoffen.  Zy  ontstaan  door  de 
werking  van  salpeterig  znar  op  bases,  door 
redactie  van  salpetersure  zouten  en  door 
oxydatie  van  ammoniak.  Zy  zyn  meestal  zeer 
gemakkeiyk  oplosbaar,  gedeelteiyk  ook  in 
alkohol,  worden  by  verwarming  ontleed, 
evenals  de  salpeterzure  zouten,  ook  by  het 
koken  der  oplossing  en  door  verdunde  zuren 
onder  vorming  van  stikstofozyde,  dat  aan  de 
lucht  in  roodbruin  stikstof^ozyde  overgaat. 
—  Salpeterigsuur  ammonium  (NH4NOJ)  ont- 
staat zeer  algemeen  in  de  natuur,  is  kleur- 
loos, kristalliseert,  is  droog  en  vry  vast,  wordt 
in  vochtigen  toestand  van  zelf  ontleed,  ont- 
ploft by  verwarming  en  door  een  schok  en 
ontleedt  by  eene  voorzichtige  verwarming  in 
stikstof  en  water,  evenals  zyne  oplossing  in 
water.  —  Salpeterigznnr  kalium  (KNO2)  ont- 
staat by  reductie  van  salpeterznurkalium  door 
aanhoudend  smelten  by  eene  hooge  temperatuur, 
door  het  te  vwhitten  met  lood  of  koper,  door  het 
te  behandelen  met  tinstof  enz.  Het  vormt  klenr- 
looze naalden,  is  onoplosbaar  in  alkohol  en 
komt  te  pas  by  de  scheikundige  analyse.  — 
Yaa  de  salpeterigzure  aethers  ontstaat  de  aethyl- 
aether  (C^HsNOj),  wanneer  men  in  een  cylin- 
der  rockend  salpeterznur,  water  en  alkohol 
laagsgewys  boven  elkander  plaatst  Het  vormt 
eene  klewlooae  vloeistof  riekt  aangenaam 
naar  ooft,  heeft  een  prikkelenden  smaak  en 


een  soorteigk  gewicht  van  0,947  kookt  bfl 
H%b  O.,  is  weinig  oplosbaar  in  water  en  laat 
zich  mengen  zMt  alkohol  en  aether.  Hy  is  het 
booMbestanddeel  van  den  spirit»  aeteris  nltro- 
si,  die  verkregen  wordt  door  destillatie  van  spi- 
ritus met  salpeterznnr  en  tol  diureticum  dient 
— -  De  amylaether  (CtH  n  NO^)  wordt  verkregen 
ais  de  voorgaande, riekt speceryachtig, smaakt 
naar  vruchten,  heeft  een  soort^k  gewlcM 
van  0,S77,  kookt  by  WC,  is  onoplosbaar  in 
water,  maar  loet  op  in  alkohol  en  aether, 
veroorzaakt,  als  hy  ingeademd  wordt,  eene 
versnelde  hartklopping  en  opstyging  van  bloed 
naar  het  hoofd,  en  wordt  t^n  mlgiaine 
gebruikt 

Salpètrière  (La)  is  de  naam  van  een 
gebouw  naby  Parys,  waar  zich  eerst  eene 
salpeterziedery  bevond,  terwyi  het  later  tot 
krankzinnigengesticht  werd  gebruikt  en  ein- 
deiyk,  aanmerkeiyk  vergroot,  ingericht  werd 
tot  een  bdjeshnis  (Hospice  de  la  vieillesse 
pour  femmes).  Dit  gesticht  is  het  grootste  van 
die  soort  in  Eun^a  en  herbergt  t^^woordig 
8100  behoeftige  oude  vrouwen  en  1840  vrou- 
weiyke  krankzinnigen,  die  in 46  verschillende 
gebouwen  gehuisvest  zyn. 

Salpiglossis  Buk  et  Pao.  is  de  naam 
van  een  ptantengeslacht  nit  de  ikmilie  der 
SeropMarineSm.  Het  behoort  te  huis  in  Zuid- 
Amerika  en  onderscheidt  zich  door  eene  groote, 
gekleurde  bloemkroon,  bestaande  uit  eene 
trechtervormige  buis,  die  aan  de  keel  zich 
klokvormig  uitbreidt  en  in  een  seheeven, 
2-lippigen  zoom  eindigt  Daarin  bevinden  zich 
vier  didynamische  meeldraden  en  een  vytde 
zonder  helmknop.  De  vrucht  is  eene  2-hok- 
kige,  veelzadige  doosvrucht.  De  Chileensche 
soorten  van  dH  geslacht  zyn  éei^arige  kruiden 
met  getonde  of  vindeelige  bladeren  en  lang- 
gestoelde  bloemen,  die  aan  het  bovenste  gedeelte 
van  den  stengel  g^laatst  zyn.  De  schoonste 
soort  is  8,  êmuaia  met  tolryke  verscheidenhe- 
den en  by  ons  onder  den  naam  van  irompeiiloeib 
bekend. 

Salsette.  een  klein  eiland  aan  de  west- 
kust van  Britschlndië ,  ten  noorden  van 
Bombay,  is  vermaard  wegens  zyne  natuur- 
lyke  grotten ,  ten  getale  van  ongeveer  honderd, 
in  eene  met  een  bosch  bedekte  bergketen ,  — 
grotten ,  die  kunstmatig  tot  tempels  en  cellen 
iyn  ingericht.  De  grootste  dier  grotten  vormt 
een  vierkant  van  86  Q  Ned.  el ,  hetwelk  door 
suilen  van  desgeiyks  met  zuilen  versierde 
voorportalen  geseheiden  is.  Beusachtige  stond- 
beelden  van  Boeddha,  van  BoeddhaYstiscbe 
heiligen  en  van  Indische  Ooden  versleren  er 
den  ingang,  de  wanden  en  de  gaanderyen. 
De  oudste  aldus  herschapene  grotten,  tevens 
de  kleinste,  dagteekenen,  naar  men  meent, 
van  den  aanvang  onaerJaartelUng,  de  grootste 
van  de  9de  of  10de  eeuw  na  Chr. 

Salsola,  zie  Looghrmd, 

Salta,  de  noordwesteiykste  en  na  Buenos 
Ayres  de  grootste  Staat  der  Argent0nsche 
Confoederatie  in  Zuid- Amerika,  grenst  in  het 
noorden  aan  Bdivta,  in  het  westen  aan  Ohili, 
in  het  sniden  aan  Catamarca  en  Tocubmu, 
in  het  zuiden  aan  den  Gran  Ohaco  en  is  in 
het  oosten  door  de  Blo  Yerm^o  van^Paraguay 
geseheiden.  Men  vindt  er  op  1 581  Q  geogr. 
myi  omstreeks  167000  Inwoners  (1882).  Het 
land  is  over  het  geheel  berga^tig  en  sommige 


SALTA-SALVAGNOLL 


til 


CofdiUeratoiipen  bereiken  er  eese  hoogteTSii 
6000  Ked.  el  Men  Fermeldt,  dst  goud,  oilver, 
keper,  nikkel,  Oier  en  lood  er  in  de« bodem 
Toorhaaden  wjtm^  doeh  sQ  bieren  tot  nn  toe 
OBanageroerd.  Op  Teleplnataeniseroyervloed 
Tta  water,  waardoor  de  Tmehtbaarheid  niet 
weinig  be?efderd  wordt  De  TOoniaainste  ri- 
▼ieven  i|n  er,  behalve  de  reediTermeldeBio 
Yerm^o,  de  Lavi^en  (eene  sUriTier  der  voor- 
gaaade)  en  de  Rio  Jnranento,  die  onder 
den  naam  fan  Rio  Salade  riohsnidooitwaarts 
naar  de  Parana  spoedt  Alleen  de  Blo  Vor- 
m^o  ifl  er  beraarbaar.  Het  klimaat  is  er  naar 
gcjug  der  hoogte  Tan  den  bodem  leer  ver- 
sdüllend.  In  de  vlakte  yerbonwt  men  er  sni- 
kerriet  tot  eene  hoogte  Tan  nUm  600  Ned.  el, 
benerens  t^  tropische  Trachten,  terw^l  de 
gronden  tossoheo  IMO  en  2600  Ned.  el  ge- 
schikt stfn  Toor  graan,  wUn  en  Eoropeesch 
ooit  Nog  hooger  tieren  gerst,  aardappelen 
ens.  Op  de  l^ere  hellingen  en  in  de  dalen 
heeft  men  w^ge  wonden.  De  inwoners  be- 
staan grootendeeis  nit  een  gemengd  ras  Tan 
Spaajaarden  en  Galchaqni-Indlanen ;  stf  honden 
ileh  hooldnkemk  beiig  met  den  landbouw, 
Tooral  met  de  teelt  Tan  suikerriet,  alsmede 
met  Teefokkerg.  Tot  de  artikelen  Tan  uitToer 
behooren  er  rundoren^  paarden,  muildieren 
en  eiels,  terwQl  et  coca,  chocolade  en  silTor 
worden  ingOToerd.  De  binnenlandscbe  handel 
is  er  tCTons  leer  IcTondig,  doch  het  onder- 
wüs  boTindt  er  zich  in  een  allertrenrigsten 
toestand.  —  De  hoofdstad  8mmMigmddê8aUay 
in  1682  door  den  gouTemeur  Emiamdo  dê 
Ltrmm  gesticht,  is  de  letel  Tan  een  bisschop, 
heeft  breede,  goed  geplaTeide  straten,  ligt  in 
de  mild  beó»roeide  Tlakte  Tan  het  dal  Tan 
Lerma  m  telt  ruim  11000  inwoners. 

Salt  Lake,  zie  Zomtmeer, 

Salt^Lake  City,  de  hoofdstad  Tan  het 
Noord-Amerikaansche  gebied  Utah,  aan  de 
riTler  de  Jordaan  en  aan  den  Utahcentraal- 
spoorweg,  ligt  1825  Ned.  el  bOTon  de  opper- 
Tlakte  der  zee,  werd  in  1847  door  Brigham 
Tcmmg^  patriarch  der  Mormonen ,  gesticht  en 
is  de  hoofdzetel  Tan  deze  secte  (rie  onder 
JfbrmoM»).  De  stad  heeft  breede,  elkander 
rechthoekig  snQdende  straten,  —  lage ,  uit  in  de 
zon  gedroogde  tichelsteenen  gebouwde,  door 
tuinen  omgeTcne  huizen  en  bgna  21000  in- 
woners (1880).  Zy  is  Terdeeld  in  24  wjjken, 
en  ieder  Tan  deze  heeft  een  bisschop  en  eene 
kerk,  terw^l  er  zich  Toor  de  algemeene  samen- 
komst een  tabernakel  Terheft  ter  lengte  Tan 
75)  ter  breedte  Tan  46  en  ter  hoogte  Tan  19 
Ned.  el,  waarin  ruimte  is  TOor  15000  personen. 
Voorts  heeft  men  ereeneuniTersiteit(Deeeret- 
nniTorsity),  een  stadhuis,  een  schouwburg  en 
Tde  fabrieken. 

Saltykow  (MichaU  Jewgrafówit^l),  onder 
den  pseudoniem  Tan  aókUt^êdriny  is  éen  Tan 
de  geestigste  Bussisebe  schr||Ters  Tan  onzen 
tgd.  Hy  werd  geboren  in  1826,  bezocht  het 
iTeemn  te  Petersburg  en  trad  Terrolgens  in 
staatsdienst  Nadat  hQ  eenige  gedichten  in  het 
licht  gezonden  had,  leTorde  hg  te  1847-1848 
twee  satyrieke  noTellen ,  die  hem  eene  Tcr- 
baantog  naar  WJatka  op  den  hals  haalden. 
Ten  gOTolge  eener  amnestie  keerde  hg  in 
1855  tot  den  staatsdienst  terug,  wgdde  rich 
TerTolgens  aan  de  beoefenteg  der  letteren  en 
redigeerde  het  maandschrift:  „OtecestTenaya 


Zapiskl  (Yaderlandsehe  Gedenkhoven)*',  dat 
in  1884  door  de  censnnr  werd  opgeheren» 
Eene  TcrzameUng  zfner  noTcllen  OBTat  twaalf 
doelen  (1877—1878),  en  na  dien  tgd  heeft 
hg  Tele  andere  geschriften  nitgegOTen,  waarin 
hg  met  ongemeene,  hekelende  en  opgerulnide 
geestigheid  typen  uit  het  Russische  Tolksleren 
toekent. 

Salueeiren  of  &^hM^  ki  het  bewgaender 
ToorgeschrcTene  militaire  honneurs  door  sol- 
daten, troepenaideeltegen,  oorlogschepen, for- 
ten enz.  De  officier  salueert  met  den  degen  > 
wanneer  de  manschappen  het  geweer  preaen- 
teeren  of  bg  de  parade  deflleeren.  Ook  wordt 
gesalueerd  met  de  nederwaartsehe  beweging 
Tan  het  Taandel.  Bg  de  marine  geschiedt  het 
salueeren  door  een  bepaald  aantal  kanonseho- 
ten,  een  salTO  geheeten.  Voor  een  soutot^ 
worden  Tan  88  tot  101  schoten  aflgeTuurd,  TOor 
prinsen  en  prinsessen  21,  TOor  admiraals  en 
kommandeerende  generaals  17  enz.  Ieder  oor^ 
logschip,  dat  eene  buitenlandsche  haren  be- 
zoekt, is  Tcrpllcht,  de  Tlag  Tan  denbeioehten 
Staat  met  21  schoten  te  begroeten  en  terena 
die  Tlag  aan  den  Toortop  te  hgsehen,  — 
't  geen  dan  met  hetzeUde  aantal  schoten  Tan 
een  fort  of  schip  Tan  dien  Staat  beantwoord 
wordt 

Saluzao,  de  arrondissementshoofdstad  der 
Itallaansche  proTtecie  Ouneo,  tusschen  de  Po 
en  de  Yralta  aan  eene  heuTelhellteg  schilder- 
aehtig  gelegen  en  door  een  zgtak  naar  S»- 
Tigtione  met  den  spoorweg  Tan  Turgn  naar 
C!oni  Terbonden,  bestaat  uit  eene  bOTon-  en 
benedenstad,  is  de  zetel  Tan  een  bisschop  en 
Tan  eene  rechtbank,  heeft  een  lyceum,  een 
gymnasium,  een  seminarium,  eene  technische 
school,  een  instituut  TOor  Torwaarloosde  meis- 
jes, zieken-,  TondeUngen-  en  weeshuis,  onder- 
scheidene fltbrieken,  Teel  handel  te  graan, 
Tee  en  wgn,  een  aanzienigk  Terbouw  Tan 
kastai^es  en  t^  nUm  10000  en  als  geaseente 
ongeToer  16000  tewoners.  Tot  de  merkwaar- 
dige gebouwen  behooren  er:  het  oode  slot  der 
MarkgraTen  Tan  Satezzo,  thans  eene  goTan- 
genis,  de  ftaaie  hoofdkerk,  het  nienwe  stad- 
huis en  de  schouwburg.  Ton  oosten  Tan  de 
stad  heeft  men  Ungs  het  kanaal  Rio  Forio 
i^raaie  wandelplaatsen.  Zg  is  de  geboorteplaato 
Tan  8iMo  Péttiooj  wiens  standbeeld  er  in 
1868  Terrees. 

Salvagnoli  (Vtecenzo),  een  Tordienateigk 
Italiaansch  rechtsgeleerde  en  staatsman ,  ge- 
boren den  28sten  Maart  1802  te  Comlola  bg 
Empoli  te  Toscane,  studeerde  te  Pisa  in  de 
rechten  en  Tcstigde  zich  als  adToeaat  te  Flo- 
rence. TsTcns  legde  hg  zich  met  gTor  toe  op 
de  staathnishondknnde  en  sehitterde  in  de  ge- 
lederen der  Terdedigers  ran  den  Trgen  handel. 
In  sgn  „Discorso  per  la  dedicazione  della 
statua  a  Sallustio  Bandtai"  Terkondigde  hg 
zgne  staatbuishoudkundige  beginselen,  moest 
in  1888  in  den  kerker  boeten  TOor  zgne  deel- 
neaüng  aan  rcTolutionafare  woelingen  en  wgdde 
zich  daarna  weder  aan  de  baUe  en  aan  zgne 
studiën.  Hg  Terwierf  eerlang  den  roem  Tan 
den  besten  pleitredenaar  Tan  geheel  Toseane. 
Met  zgne  Terhandeltegen:  «Elogio  dl  CHro- 
lamo  PoggI  (1886)*'  en  „Snilo  stato  poUtieo 
della  Tooeaaa  (1847)*'  betrad  hg  het  gebied 
der  politiek  en  stichtte  Terrolgens  met  JBic»- 
90i%  en  Lam^uêMin  het  bhUl:  „La  Patria". 


218 


SiLLYAONOLI-^ALYETAT. 


Nadat  zyne  wenacben  en  die  zQner  geert  ver- 
wanten  bekroond  waren  met  de  afkondiging 
eeaer  oonatitntie  in  Toscane,  nambOsitting 
in  bet  Parlement  en  yerlneeg  er  groeten  in- 
▼leed.  HO  bleef  eeliter  op  den  weg  der  ge- 
matigde oonatitotiofteele  gOToelens,  en  dit 
maakte  bem  gebaat  by  de  uiterste  partOen, 
zoodat  by  aicb  eerst  naar  Camiola  enTonrol- 
gens  naar  Nisia  begaf.  Hy  lererde  nitstekende 
gescbriften,  nooals:  nSaggio  civile  sopra  Pietro 
Verri*'  en  „Disoorso  intomo  al  monomento 
di  Yittorio  Alfleri",  maar  groote  opscbndding 
maakte  Tooral  syn  ^^Diseorso  snllindependenaa 
deir  Italia*\  dat  in  1859  weinige  maanden  Tóor 
bet  nitlMtfBten  van  den  oorlog  tegen  Oosten- 
ryk  in  bet  licbt  verscheen.  In  bet  boTryde 
Toscane  aaaTaardde  by  de  portefenille  Tan 
Eeredienst  en  aanstonds  lorgde  by  Toor  de 
aftobaffing  Tan  bet  concordaat  By  de  Teree- 
niging  Tan  Toeoane  met  Piémont  werd  by 
tot  senator  benoemd,  en  by  OTwleed  te  Pisa 
den  21sten  Ifaart  1861. 

Salvandy  (Narcisse  AcbiUe,  graaf),  een 
Franscb  staatsman  en  dagbladscbryTer,  gebo- 
ren te  Condom  (Qers)  den  Uden  Joni  1706, 
nam  deel  aan  de  Teldtoebten  Tan  1818  en  1814, 
maar  Troeg  in  laatstgenoemd  jaar  als  kapitein 
lyn  ontslag,  was  Tan  1819—1821  reqnest- 
meester  en  scbreef  daarna  in  bet  „Jonmal 
des  DébatB".  In  1829  sag  by  zicb  door  Mctt- 
Ü^fnae  tot  staatsraad  benoemd,  docb  bedankte 
in  1829  onder  bet  ministerie  Foligmao  Toor 
deae  betreklüng.  In  1882  werd  by  a^^Taar- 
digde  naar  de  Kamer,  in  1885  lid  der  Aoadémie 
en  den  15den  April  1887  belastte  by  sicbmet 
de  portefenille  Tan  Onderwys.  Nadat  by  hierop 
eeidgen  tyd  als  Tice-president  der  Kamer  Tan 
AijgeTaar^Ugden  was  werknam  geweest,  Ter^ 
trok  by  in  1841  als  genuit  naar  Ifadrid,  in 
1848  met  toekenning  Tan  den  titel  Tan  graaf 
in  deielfde  betrekking  naar  Toryn,  aanTaardde 
in  1845  weder  de  portefenille  Tan  Onderwys 
en  werd  grootmeester  der  nniTorsiteit  De 
Febmari-omwentellng  Tan  1848  beroofde  hem 
Tan  die  bedieningen,  en  nn  beyTorde  by  zich 
met  €hmoi.  eene  fesie  tot  stand  te  brengen  Tan 
de  Legitimisten  met  de  Orléanisten.  In  Maart 
1851  bezorgde  een  besloit  Tan  den  President 
der  Bepnbliek  bem  een  pensioen  Tan  6000 
francs.  Hy  OTcrleed  den  15den  December  1856. 
Van  zyoe  geschriften  Tcrmelden  wy:  „Don 
Alonso  on  l*Espagne  (1824;  7de  dnik,1868)", 

—  „Histohre  de  Pologne  aTant  et  sons  ie  roi 
Jean  Sobiesky  (1827—1829;  5de  dmk,  1855, 
2  dlny*,  —  „Idaor  on  Ie  barde  ebrötien  (1824)'', 

—  en  „S^ze  mois  on  la  réTolntion  et  les 
rÖTolntionnaires  (1881)",  —  nogmaals  nitgege- 
Ten  onder  den  titel :  „Yingt  mols  etc/' 

Salvatioii  army  of  lAoudtHegêry  nameiyk 
een  leger,  hetwelk  dient  om  bebonden  te  wor- 
den Tan  de  boosheid  der  wereld,  is  de  naam 
Tan  eene  godsdienstige  seete,  welke  in  Enge- 
land nit  die  der  Wesleyaanscbe  Methodisten 
is  ontstaan.  Zy  werd  door  WiUiam  Boath 
(geboren  in  1829)  in  1865  gesticht  en  op  mi- 
litaire wyze  georganiseerd.  Hy  zelf  benoemde 
zich  tot  generaal,  omringde  zich  met  een  staf 
Tan  44  offideren  en  plaatste  aan  bet  hoofd 
syner  281  korpsen  of  staüons  887  manneiyke 
en  Tronwelt^e  officieren.  De  kweekelingen 
dragen  den  naam  Tan  kadets.  Deze  secte  tdt 
ongereer  12000  leden,  bestrydt  de  bestaande 


kerlcgenootsehappen  als  ongeschikt  om  het 
geesteiyk  en  stoffeiyk  welsyn  —inzonderheid 
der  armen  —  te  boTorderen  en  steK  zich  ten 
doel  om  Tele  zielen  nit  den  slaap  op  te  wrt:ken 
en  te  Terlossen  door  openbare  godsdienstoefe- 
ningen met  gezang  en  predicatie,  zoowel  in 
schonwborgen  en  openbare  loealen  als  Toond 
op  de  straat  De  leden  dezer  seete  Tersmaden 
allen  sterken  drank,  leiden  eene  eenTondige 
ICTenswyze,  schnwen  wereldiyke  boekea  en 
Termaken,  pogen  alle  booze  hartstochten  te 
bebeerschen  en  wyden  zich  Tooral  aan  de  zorig 
TOor  de  armen. 

Salvator  Bosa,  zie  Bo$a, 

Salva  y  Feres,  een  geleerd  Spaanach 
boekbandelaar,  gelKiren  te  Yaienda,  stadeerde 
aldaar  met  zoo  groeten  yTor,  dat  hy  op  20 
Jarigen  leeftyd  tot  boogleeraar  in  het  Gri^cseh 
werd  benoemd  te  Alcala  de  Henares.  In  1808 
keerde  hy  naar  zyne  geboorteplaats  temg  en 
stichtte  er  het  Tolgende  Jaar  een  boeUiand^ 
Hy  bepaalde  zfeh  nn  by  de  IcTende  talen  en 
gaf  Tde  bdangryke  werken  in  het  licht.  In 
1820  werd  hy  lid  der  Cortes,  maar  moest  in 
1828  de  wyk  nemen  naar  Engeland,  waar  hy 
zich  wederom  als  boekhandelaar  Testigde  en 
het  nÜgeTcn  Tan  merkwaardige  Spaansche 
werken  Toortzette.  Ditz^de  deed  by  teParys, 
werwaarts  by  in  1880  Tcrbnisde.  Drie  Jaar 
later  ontTing  hy  Torlof,  naar  zyn  Taderland 
temg  te  keeren,  maar  by  weigerde  daarran 
gebmik  te  maken  Toordat  ^ne  lotgenooten 
dezelfde  Terganning  hadden  Tcrkregen.  Eerst 
in  1885  Tortrok  hy  weder  naar  Yaienda,  werd 
in  1886  lid  en  secretaris  der  Oortes,  Tertoefde 
by  afwisseling  te  Yaienda,  Madrid  en  Parys, 
IcTcrde  doorwrochte  opstellen  OTor  de  Spaan- 
sche letterkunde  en  OTcrieed  te  Yaienda  in 
1851. 

SalTrerda  (ICattbys),  een  Terdienstdyk 
Nederlandsch  geleerde,  geboren  te  Appinga- 
dam  den  7den  Februari  1840,  stadeerde  en 
promoTcerde  in  de  wis-  en  natanrkonde  en 
zag  zich  in  1865  benoemd  tot  boogleeraar  te 
Groningen.  Nadat  by  hier  reeds  de  betrekking 
Tan  schoolopziener  had  waargenomen,  werd 
hy  in  1871  inqwcteor  Tan  het  lager  onderwys 
in  de  proTinde  Utrecht  en  in  1872  inspectenr 
Tan  bet  middelbaar  onderwys,  waarna  by  zich 
Testigde  te  's  OraTcnhage.  Ëy  OTcrieed  aldaar 
den  Uden  Jani  1886.  In  1869  stichtte  1^ 
met  den  erTaren  opToedkondige  H.  Boumam 
,  De  Sohoolbode"  en  behoorde  eenige  Jaren  tot 
de  redactie  Tan  dit  blad.  Yoorts  Termdden 
wy  Tan  zyne  geschriften:  „De  betedtenis  Tan 
Aristótdes  toot  de  ontwikkeling  der  natnoriyke 
geschiedenis  (1868)",  ~  „Ons  landbonwon- 
derwys  (1869)",  —  „Dierkande,  Iste  carsns 
(1870)",  —  en  „Handleiding  by  het  onderwys 
in  de  beginsden  der  dierknnde  (2de  dmk, 
1871)",  in  1875  herdmkt  onder  den  titel: 
„Handldding  by  het  onderwys  in  de  beginselen 
der  plant-  en  dierknnde". 

Salvetat  (Lonis  Alpbonse),  een  Terdien- 
stdyk sebdknndige,  gdioren  den  17den  Maart 
1820  te  Paifs,  ontTing  zyne  o]^ding  aan  het 
Odlóge  Bourbon  en  aan  de  Eeole  centrale 
des  arts  et  manafectures  en  werd  geplaatst 
by  de  porsddnfebriek  te  SèTres,  waar  by  dch 
belast  zag  met  de  Idding  der  scheikundige 
werkzaamheden.  ToTens  (1846)  werd-  hy  pro- 
fessor in  de  techndogie  aan  laatstgenoemde 


SALVETAT— SALZBÜBG. 


S19 


inriehtiiig  Tan  onderwÜB,  behoorde  tot  dejary 
op  de  WereldtentoonrtelliDj^  te  Londen 
<1861— 1862)  en  ParOs  (1855)  en  WM  in  1867 
lid  en  in  1878  yoonitter  der  beoordeelings- 
•commiflrie  yan  de  Parysehe  Tentoonstelling. 
Van  sUne  geschriften  noemen  w)|,  behalve 
▼ele  bydragen  in  tQdBchriften  ens.,  K||ne: 
y^Le^ons  de  céramiqae  (1875,  2  dln  met  500 
afbeeldingen)'',  —  en  y^Coon  de  technologie 
chimiqne  (1874)''.  Ook  was  hQ  medewerker 
4UUI  de  nieuwe  nitgaye  yan  het:  „Traite  des 
arts  céramiqnes"  van  Brogniart  en  beiorgde 
met  Graaf  éTArmaüU  eene  Fransche  yertaling 
<1866,  2  dln)  van  de  MGeschichte  der  Keramik" 
yan  Manyai. 

Salza  (Hermaan  yon),  een  vermaard  groot- 
meester yan  de  Grde  der  Doitsche  ridders, 
geboren  omstreeks  het  jaar  1180  op  zyn  Ca- 
miliekasteel  Salsa  (Langensalza)  in  Thttringen, 
•ontving  zyne  opleiding  aan  hetHofvanLand- 
.graaf  Zoemraad  vcm  TMtringen  en  werd  lid  der 
Doitsche  Orde,  die  hem  in  1211  tot  grootmeester 
benoemde.  Met  ongemeenen  gver  beaield,  nam 
hSi  in  1221  deel  aan  den  ongelokkigen  Krois- 
tocht  tegen  Damiate  en  in  1228—1229  aan 
4en  vierden  Kruistocht.  Een  nienw  veld  van 
werkzaamheid  opende  zich  voor  hem  by  het 
verkrügen  van  het  land  van  Kulm  en  bt|  de 
verovering  van  Pruisen,  terwj)!  hd  zich  ver- 
•diensteiyk  maakte  als  raadsman  van  Keizer 
Frederik  IL  Hy  vertegenwoordigde  dezen  in 
1224  op  den  Byksdag  te  Frankfort,  bracht  in  dat 
Jaar  een  verdrag  tot  stand  tasschen  WdUtemar 
Il  van  Denemarken  en  Mendrik  van  Sehwerinj 
waarna  eerstgenoemde  het  land  op  den  rechter 
oever  der  £lbe  temggaf  en  de  sonvereiniteit 
des  Keizers  over  Denemarken  erkende.  Door 
sOne  tosschenkomst  werd  voorts  de  vrede  van 
4Ban  Germano  gesloten ,  en  hy  alleen  was 
tegenwoordig  by  de  samenkomst  van  den 
Keizer  en  den  Paos  te  AnagnL  Terwyi  hy 
in  1235  Frederik  II  op  eene  expeditie  tegen 
diens  oproerigen  zoon  Hendrik  vergezelde,  ver- 
loor hy  de  belangen  van  de  gewesten  zyner 
Orde  geenszins  uit  het  oog,  maar  bevorderde 
4e  vereeniging  van  de  Zwaardbroeders  met 
de  Doitsche  Orde.  Nadat  hy  wegens  oorlogs- 
aangelegenheden  eene  reis  door  Doitschland 
volbracht  had,  keerde  hy  ziek  naar  Italië  temg 
•en  overleed  den  19den  Maart  1239  te  Barletta 
in  Apolië.  Van  ayne  nakomelingen  bestaat 
thans  nog  de  lyn  Salta  Liekienam. 

Salzaoh  (De),  eene  syrivier  van  de  Inn, 
ontspringt  in  het  Oostenfyksche  hertogdom 
•Salsborg  op  den  Krimler  Taoem  aan  de  gren- 
zen van  Tyrol,  kronkelt  door  de  Pinzgao, 
baant  in  noordeiyke  richting  een  weg  door 
4e  Kalk-Alpen,  waar  zy  den  Loegpas  vormt, 
wordt  by  Hallein  bevaarbaar,  neemt  eenige 
aivierties  op  en  stort  na  een  loop  van  202 
Ked.  myi  by  Haming,  niet  ver  van  Braonao, 
aich  uit  in  de  Inn.  Haar  dal  is  éen  der  be- 
kooriykste  in  de  Doitsche  en  Oostenryksche 
Alpen. 

Salsbronn,  een  dorp  in  het  Proisische 
district  Breslao  in  eene  bergstreek  aan  de 
fialzbach,  376  Ned.  el  boven  de  zee,  ligt  aan 
4en  spoorweg  naar  Friedland  en  is  merk- 
waardig als  drok  bezochte  badplaats.  Het  is 
verdeeld  In  Ober-  en NiederSalzbronn, Hartao 
en  Nen  Salabronn.  heeft  eene  Protestantsehe 
«n  eene  B.  Katholieke  kerk,  eene  &briek  van 


spiegelglas,  onder soheidene  andere  fsbrieken, 
Bteenkolenmynea  en  in  het  geheel  byna  8000 
inwoners.  De  diar  aanwezige  zoiito  bronnen, 
10  in  getal,  zyn  de  beroemdste  van  geheel 
Silezië.  Het  water  wordt  voomameiyk  ge- 
dronken oit  de  Ober-  en  Nieder  Salzbrannen 
(7,5""  C.)  en  uit  de  Mtthlbronnen  (6,5°  C).  Zy 
behooren  tot  de  alkalischmoriatische  zore 
bronnen,  hebben  in  eene  Nederlandsche  kan 
1,327-1,731  Ned.  wichtje  dobbelkoolzoor 
calciom,  0,484—0,559  Ned.  wichtje  dobbel- 
koolzoor magnesiom  en  0.458—0,327  wichtje 
zwavelzoor  natriom,  terwyi  1  volomen  water 
0,732—0,628  volomen  koolznor  bevat.  Andere 
bronnen  worden  er  tot  baden  aangewend.  Zy 
worden  by  catharrale  keelaandoeningen  en 
by  onderboikskwalen  zeer  aanbevolen.  Deze 
bronnen  waren  in  de  14de  eeow  reeds  bekend, 
kwamen  gedorende  den  Dertigiarigen  Oorlog 
in  vergetelheid,  maar  erlangden  in  den  aanvang 
der  19de  eeow  door  McgaUa  en  JBbers  eene 
nieowe  vermaardheid.  Thans  beloopt  het  aantal 
badgasten  Jaariyks  gemiddeld  2000,  terwyi  er 
200000  flassohen  bronwater  verzonden  worden. 
Salzburg  (Het  hertogdom),  een  Oosten- 
ryksch  Kroonland,  gevormd  oit  hetvoorm^ig 
aartsbisdom  van  dien  naam,  grenst  aan  Opper- 
Oostenryk,  Stiermarken,  Garinthië,  Tyrol  en 
Beieren  en  telt  op  rolm  130  Q  geogr.  myi 
ongeveer  163  000  inwoners  (1880)  van  Doitschen 
oorsprong  en  byna  allen  beiyders  van  den 
B.  Katholieken  godsdienst  Een  klein  gedeelte 
van  den  bodem  behoort  tot  de  Beiersohe  hoog^ 
vlakte  en  het  overige  tot  de  hooge  bergstreek. 
Op  de  tertiaire  heovels  volgt  de  gwdel  der 
noordeiyke  Kalk-Alpen  met  den  Untersberg 
(1 856  Ned.  el  hoog),  den  Steinemen  Meer  (2  650 
Ned.  el  hoog),  den  Ewigen  Schneeberg  (2650 
Ned.  el  hoog),  den  Dachstein  (roim  3  000  Ned. 
el  hoog)  enz.  Verder  naar  het  zoiden  bereikt 
men  den  gordel  van  het  overgangsgebergte  en 
de  gevaarten  van  den  Hohen  Taoem  met  den 
Dreiherrenspitze  (3596  Ned.  el  hoog),  den 
Groszvenediger  (3673  Ned.  el  hoog),  den  Wies- 
bachhom  (3577  Ned.  el  hoog)  enz.,  waaraehter 
zich  de  dobbele  bergketen  van  den  Niedem 
Taoem  verheft,  waar  de  met  gletschers 
bepantserde  Haftierspitz  ter  hoogte  van  3093 
Ned.  el  verryst  Ook  op  de  berggevaarten 
van  den  Hohen  Taoem  vindt  men  gletschers, 
en  deze  beslaan  er  naar  de  zyde  van  Salzborg 
eene  oppervlakte  van  omstreeks  6  Q  geogr. 
myi.  Men  heeft  er  voorts  onderscheidene  berg- 
passen,  zooals  den  Loegpas  aan  de  Salzach, 
by  den  ingang  van  het  Arithal,  den  Lichten- 
stoinklam  en  aan  het  einde  van  het  dal  van 
Gastein  den  Klammpas,  enz.  De  voornaamste 
rivier  is  er  de  Salzach,  waarin  onderscheidene 
bergbeken,  sommige  met  vermaarde  water^ 
vallen,  zich  oltstorten.  De' Krimler  watervallen 
zyn  de  aanzieniykste  van  geheel  Oostenryk. 
De  moerassen  der  Salzach  in  de  Pinzgao  ^n 
meerendeels  drooggelegd.  By  den  Loegpas 
baant  de  Salzach  rich  een  weg  door  het  ge- 
bergte; zy  wordt  by  GU>lling  reeds  voor  vlot- 
ten gebraikt  en  draagt  by  Hallein  schepen. 
Het  bovenste  gedeelte  van  haar  dal  heet  Pinz- 
gao, het  middelste  Pongao  en  het  ondenrte 
Salzachgao.  Voorts  stroomen  in  dit  Hertogdom 
ook  nog  de  Enns  en  de  Mor,  en  van  de  meren 
noemen  wy  het  Zellermeer,  het  Fosehelmeer , 
het  Wallermeer  en  het  Trammermeer.  Van  de 


220 


SALZBUBG-SALZMANN. 


minerale  bronnen  is  de  wanne  bron  ^an  Oa- 
•tein  het  meest  Termaard.  Het  klimaat  is  er 
in  orereenstemming  met  de  bergachtige  ge- 
steldheid des  lands,  alioo  neer  afvrisselend, 
en  regen  Talt  er  tot  een  aanmerkel0k  bedrag. 
De  gmiddelde  JaarlOksehe  warmtegraad  is  te 
Salibnrg  8*  C.  en  te  Oastein  572*"  C.  De 
landbouw  worstelt  er  te  Tergeefb  tegen  de 
ongonsttge  gesteldheid  van  den  bodem;  toch 
Terbonwt  men  er  harer  en  rogge, een  weinig 
tarwe  en  klaver.  Meer  dan  36%  Tan  den 
grond  is  met  bosch  en  80%  met  bergweiden 
(Almen)  bedekt,  welke  laatste  niet  weinig 
beTorderlQk  it|n  Toor  de  Teeteelt  en  de  mei- 
kerg.  In  1869  had  men  er  meer  dan  167000 
mnderen.  Onder  de  Toortbrengselen  Tan  den 
bodem  bekleedt  het  sont  de  eerste  plaats; 
wHders  delft  men  er  goad,  lilTor,  koper, 
Vier,  nikkel,  arsenik,  gips,  tnrf  en  eene 
groote  hooTeelheid  marmer.  De  ntJTerheid  is 
er  nog  weinig  ontwikkeld,  doch  de  handel 
wordt  er  door  de  Salzaeh  en  door  spoorwegen 
ondersteund.  Men  heeft  er  160  Tolksscholen,  en 
het  gewest  is  in  4  districten  Tordeeld.  Het 
heeft  eene  proTinciale  Tortegenwoordiging, 
welke  nit  26  afi^eTaardigden  bestaat. 

De  hooldatad-iMfèKf^,  de  letel  Tan  het 
bestonr  des  lands  en  Tan  een  Torst-aartsbis- 
schop,  is  schilderachtig  gelegen  in  een  eng 
dal  (494  Ned.  el  boTen  de  opperrlakte  der 
aee)  op  de  beide  ocTcrs  der  bruisende  Salz- 
aeh, die  sich  hier  tusschen  twee  kalkheuTcls 
Toortspoedt  en  de  Beiersche  hoogrlakte  be- 
reikt De  stad  ligt  dus  tegelQkertgd  in  het 
gebergte  en  in  de  Tlakte,  en  ia  hare  nabgheld 
Terheflén  lich  de  reuiengeTaarten  der  Salz- 
burger  Alpen.  De  beide  deelen  der  stad  stjn 
door  4  Ifseren  bruggen  Terbonden;  z||  is  ge- 
deeltelQk  door  muren  en  wallen  omringd  en 
heeft  op  den  rechter  ocTor  der  rivier  éene  toot- 
stad  en  op  -den  linker  twee  voorsteden.  Eén 
der  poorten  is  een  tunnel,  ter  lengte  van  184 
Ned.  ei  door  een  berg  geboord.  De  stad  is 
ver  van  regehnatig  gebouwd;  de  straten  sf}n 
nauw,  krom  en  donker,  bepaaldelQk  in  het 
oudste  gedeelte,  maar  de  prachtige  marmeren 
gebouwen  bQ  den  Untersberg,  de  tahifke  fon- 
teinen en  gedenkteekenen  geven  haar  een 
deftig  voorkomen.  In  den  laatsten  t|)d  atfn  er 
de  vesting  werken  meerendeels  uit  den  weg 
geruimd,  terwgi  aan  weérssyden  der  Salsach 
siermke  kaden  ign  aangelegd.  Tot  de  open- 
bare pleinen  behooren  er  het  Besidentieplein 
met  eene  groote  fontein  van  wit  marmer  en 
het  Domplein  met  een  beeld  van  Jtfbria,  — 
voorts  het  MosaHpleln  met  het  standbeeld  van 
Monri  (aldaar  geboren  in  1766)  en  het  Ka- 
pittelplein. Van  de  24  kerken  der  stad  ver- 
melden wg  in  de.  eerste  plaats  de  groote, 
prachtige  Domkerk,  in  1614^1660  door  San- 
timo  Solari  naar  het  model  der  Pieterskerk  te 
Bome  gebouwd,  met  een  flraaien  gevel  van 
wit  marmer  en  van  binnen  met  kostbare 
sehilderOen  versierd.  Niet  ver  vandaar  ver- 
heffen lich  het  klooster  en  de  kerk  van  St. 
Pieter  met  een  fraai  hospitaal.  Ook  andere 
kerken  i||n  er  allesrins  beiienswaardig.  Van  de 
overige  gebouwen  Tcrmelden  wV :  de  residentie 
met  prachtige  lalen  en  een  keurig  museum  Tan 
aehüdergen,  het  kasteel  Mhrabel,  te  Toren  het 
Terbigf  Tan  den  aartsbisschop,  doch  sedert  1867 
het  eigendom  der  stad,  de  kaTalleriekaseme, 


een  in  de  rotsen  uitgehouwen  amphitheater, 
het  stadhuis  enz.  Tot  de  inrichtingen  Tan  onder- 
wijs behooren  er  eene  theologisehe  üscultdt 
(het  OTerbigAel  der  in  1628  gestichte,  doch  in 
1810  opgehoTene  uniTersiteit),  eene  Torloekun- 
dige  school,  een  grmnasium,  eene  leaalschool, 
eene  kweekschool  Tan  onderwQiers,  een 
priesterseminarium,  een  collegium  Borromeum, 
een  collegium  MarianoRupertinum,  eene  han- 
delsschool, eene  n|f  Tcrheidschool,  eene  muziek- 
school, 2  opToedlngsgestichten  Tan  geeetellke 
zusters,  eene  boekerQ  met  62000  deelen,  4  600 
wiegedrukken  en  1270  handschriften,  eene 
boekery  Tan  het  stift  Tan  St.  Pieter  met  40000 
deelen  en  224  handschriften  op  pergament, 
het  museum  Carolino-Augusteum  met  Ter- 
lamelingen  Tan  munten,  oudheden,  planten, 
dieren,  enz.  Ook  ztfn  er  onderscheidene  genoot- 
schappen en  Inst^lingen  van  weldadigheid. 
Het  aantal  inwoners  (1880)  bedraagt  er  ruim 
28000.  en  men  heeft  er  daarenboven  eene 
bezetting  van  3400  man.  De  nOverheid  is  er 
vertegenwoordigd  door  22  fttbrieken  en  de 
handel  zeer  aanzienlOk.  Sedert  1876  is  de 
spoorweg  van  Salsburg  naar  Hallein  geopend. 
De  bergachtige  omstreken  der  stad  zQu  hoogst 
bevallig,  en  niet  ver  vandaar  heeft  men  het 
Keizerigk  kasteel  Hellbmnn  met  een  rierigk 
park,  fraaie  waterwerken  en  een  In  de  rotsen 
uitgehouwen  schouwburg,  alsmede  een  aantal 
andere  merkwaardige  kasteelen. 

Salzburger  Alpen  (De)  vormen  een  ge- 
deelte van  de  nooraelffke  bergiceten  derDuit- 
sche  Alpen.  ZQ  grenzen  in  het  westen  aan  de 
Kitzbttheler  Alpen  en  in  het  oosten  aan  de 
Alpen  van  Salzkammergut,  z0n  omgeven  door 
de  dalen  der  Saalach  en  der  Salzaeh  en  be- 
hooren gedeeltelijk  tot  Beieren  en  gedeeltelV k 
tot  Salzburg.  De  hoogste  toppen  liggen  er  in 
het  midden,  zooals  de  Watzmann  (2  740  Ned. 
el  hoog)  en  de  HochkOnig  (2  989  Ned.  el  hoog). 
Aan  hunne  noordzQde  vindt  men  het  bekoor- 
igke  dal  van  Berchtesgaden,  vanwaar  men 
over  den  Hirsehbfihel  (1 188  Ned.  el  hoog)  het 
Saalaehdal  bereikt 

Salsksmmergat  is  de  naam  van  eene 
in  het  hertogdom  Oesterreich  ob  der  Enns, 
aan  de  grenzen  van  Stiermarken  en  Salzburg 
gelegene  Alpenstreek,  die' op  IP/^de  Q  geogr. 
myi  omstreeks  18000  Inwoners  telt  en  m^ 
hare  rotsgevaarten  en  meren  tot  de  merk- 
waardigste berggewesten  van  Europa  behoort 
Het  hoogst  verheft  er  zich  de  Dachstein 
(ruim  8000  Ned.  el  hoog).  Merkwaardig  is  er 
ook  de  Schaf  berg  (1 780  Ned.  el  hoog),  wegens 
sHn  geYsoleerden  stand  de  „Oostenrgksehe 
Rigi'*  genaamd.  De  grootste  meren  ^n  er: 
het  Gmundener  of  Traunmeer,  het  Halst&tter 
Meer,  het  Kammermeer,  het  Wolfgangmeer 
en  het  Zeiler  Meer.  De  voornaamste  rivier  is 
er  de  Trann,  die  eenige  meren  met  elkander 
verbindt  en  bQ  Roftham  een  grootschen  water- 
val vormt  In  het  midden  van  Salzkammergut 
ligt  de  vermaarde  badplaats  IschL  Er  wordt 
eene  groote  hoeveelheid  zout  gewonnen. 

Salsmann  (Ohrlstlan  Gk>tthelf ),  een  uit- 
stekend opvoedkundige,  geboren  den  Isten  Juni 
1744  te  SOmmerda  In  Thüringen,  studeerde 
te  Jena  in  de  theologie  en  werd  in  176S 
godsdlenstleeraar  te  Rohrbom  bQ  Erfturt,  in 
1772  diaconus  en  kort  daarna  predikant  In 
de  Andréaskerk  te  Erfbrt  Opgewekt  door  het 


SALZHANN-SAMARIA. 


221 


leien  derfeechriften  van  BauaêauBnBtmiow 
en  door  eene  iiMwgeiefcte  WMraemiiig  der 
oatwikkeliag  Tan  i||ne  eigene  kinderen,  tmd 
hO  op  als  lolirtlver  OTer  opToedkondige  onder- 
werpen en  werd  inlTSlgodsdienstleeraaraan 
hel  philaatliropinnni  te  Desno,  waar  hQ  z||n 
nitmnntenden  paedagogiaeken  roman:  ^Karl 
▼on  Kariiberg,  oder  ttber  das  menschliche 
Elend  (1780—1786,  6  dln)'*  Toltooide.  In  1784 
deed  hQ  op  het  door  hem  aangekochte  land- 
goed Schnepfenthal  een  oproedingsgesticht 
▼errysen,  dat  sich  eerlang  tot  een  hoogen 
trap  ran  hloei  ontwikkelde  en  ook  thans 
nog  bestaat  Hg  overleed  den  Sisten  October 
1811.  Eene  ▼enameling  a||ner  geschriften  ver- 
scheen  in  1845—1846  in  12  doelen.  Tot  de 
meikwaardigste  op  paedagogisch  gebied  be- 
hoeren:  ,,I>er  Himmel  anf  Erden  (1797)",  — 
.Sebastian  Kloge'',  —  „Konrad  Kiefer,  oder 
Anweisnng  sn  einer  vernflnftigen  Ersiehong'', 
—  „Heinrich  CkHtsehalk",  —  „Ameisenbfleh- 
lein  oder  Anweisnng  einer  TemtUiftigen  Er- 
li^nng  der  Enieher'',  —  en  „Joseph  Sohwarz- 
mantel*'. 

Samara  of  SfOMdr»,  een  Rossisch  gouver- 
nement, eerst  in  1860  nit  gedeelten  van  na- 
burige gouvernementen  gevormd,  is  omgeven 
door  de  gouvernementen  Easan,  Simbirsk, 
Saratow,  Astrakan  en  Orenburg,  en  telt  op 
2881,54  Qfeogr.  mQl  2224098  inwoners  (1882). 
Aan  de  Welga  is  het  land  vlak,  doch  in  het 
miden  en  oosten  bergachtig.  De  grond  is  er  leer 
vruchtbaar  en  met  prachtige  graanlanden  en 
weiden  bedekt  De  voornaamste  rivier  is  er 
de  Wolga,  die  er  bU  eene  groote  kromming 
de  rivier  Samaro,  alsmede  de  Irgis  endeTar- 
^foea  opneemt  De  inwoners  s0n  Bassen  en 
Tartaren,  en  men  heeft  er  omstreeks  50  000 
Daitsche  kolonisten.  De  hoofdbronnen  van 
bestisn  t^n  er  graan-  en  tabaksbouw,  veeteelt 
<en  visschery.  Dit  gouvernement  is  in  7  dis- 
tricten verdeeld.  —  De  evenaoo  genoemde 
^utofdttad  ligt  aan  de  Wolga  en  aan  den  mond  der 
43amara;  sg  heeft  25  fiibrieken  en  ruim  68  000 
inwoners  (1882),  die  een  levendigen  handel 
4rOven  in  graan  en  sout  Deze  stad  is  in  1591 
^[estkdit  tot  een  bolwerk  tegen  de  invallen  der 
Ba^kiren  en  Kalmnkken  en  door  een  walen 
eene  diepe  gracht  omringd.  In  1798  werden 
er  nog  eenige  vestingwerken  aangelegd,  doch 
deie  veikeeren  thans  in  een  vervallen  toe- 
«tand,  en  de  stad  is  in  de  Jaren  1848,  1850 
-en  1854  door  de  vlammen  geteisterd. 

SamArang.  eene  residentie  op  het  eiland 
Java,  grenst  in  het  noorden  aan  de  Javaiee 
«n  aan  JiHimra,  in  het  oosten  aan  Bembang, 
4n  het  sniden  aan  Madioen,  Soerakarta  en 
Kedoe  en  in  het  westen  aan  Pekalongan,  en 
telt  op  94,2  Q  geogr.  mQl  omstreek  1  Vs  mil- 
•lioen  inwoners.  De  grond  is  er  in  het  alge- 
meen vruchtbaar.  De  regentschappen  Demak 
«n  Grbboaan  z||n  meerendeels  vlak,  alsmede 
die  gedeetten  der  regentschappen  Kendal  en 
ftemirang,  welke  aan  het  noorderstiand  ge- 
legen aQn.  Het  suideigk  gedeelte  van  laatst- 
ffenoemde  regentschappen,  alsmede  de  afdee- 
Ung  Salatiga,  Is  bergachtig;  diar  verheifen 
sid  het  Oengarangebergte  met  den  (Ja^Jah 
Moenkoer  (2  800  Ked.  el  hoog)  en  de  Herbaboe 
met  den  Telemcdo  (8800  Ned.  el  hoog).  De 
rivieren  a||n  er  van  weinig  beteekenis  en  slechts 
^oor  kleine  vaartuigen  bevaarbaar,  aooals:  de 


Tangodangin  tuaschen  Demak  en  Japara,  de 
rivier  van  Demak,  de  rivier  van  RamArang 
en  de  Koetoe,  terwtfl  men  er  ook  een  paar 
kanalen  aantreft.  De  reede  van  destadSami- 
rang  is  er  de  eenige  geschikte  voor  den  groot- 
handel, doch  hare  veiligheid  laat  gedurende  den 
westmoesson  veel  te  wenschen  over.  Men  heeft 
er  echter  nog  eenige  inhammen  aan  de  monden 
van  kleine  rivieren.  In  de  nabgheid  van  het 
Oengarangebergte  vindt  men  iwavelbronnen 
en  op  dat  gebergte  eene  warme  bron;  ook 
de  modderbaden  van  Poerwoedadi  met  eene 
warmte  van  ZT  C.  ign  merkwaardig,  terwgi 
er  tevens  plaatsen  ^n,  waar  petroleum  op- 
welt Tot  de  merkwaardigheden  behooren  er 
wgders  jeenige  oude  tempels  van  Boeddha  op  het 
Offligarangebergte;  zg  verheffen  lich  ten  getale 
van  negen  ternsgewgs  aan  de  helling  van  den 
znidoosteigken  t^,  den  Soemowono,  en  be- 
vatten een  aantal  verspreid  liggende  beelden 
van  Hindoesche  Oodheden.  In  deze  residentie 
verbouwt  men  rgst,  koflie,  suiker,  tabak  en 
allerlei  tropische  vruchten.  In  de  bossehen 
heeft  men  er  tggers  en  ander  wild  gedierte, 
en  de  zee  levert  er  een  overvloed  van  visch. 
De  binnenlandsche  handel  neemt  er  gestadig 
toe,  omdat  hg  meer  en  meer  door  inlanders 
wprdt  gedreven.  Onder  de  inlandsche  be- 
volking heeft  men  er  voorts  uitstekende 
werklieden.  De  residentie  is  verdeeld  in 
de  afdeelingen  Ambarawa,  Kendal,  Sami- 
rang,  Salafiga,  Demak  en  Orobogan.  In 
al  die  afdeelingen  heeft  men  asslstentre- 
sidenten.  Voor  het  rechtswezen  heeft  men 
in  de  hoofdplaats  een  raad  van  Justitie,  wiens 
rechtsgebied  zich  uitstrekt  over  het  ge- 
heele  middengedeelte  van  Java.  voorts  het 
resldentsgerlcht  en  op  de  hoofdplaatsen  der 
regentschappen  landraden.  Er  zgn  eenige  gou- 
vemementsscholen,  een  paar  predikanten,  en 
een  spoorweg  loopt  er  van  de  stad  fiamirang 
naar  de  Vorstenlanden.  De  bevolking  bestaat 
er  uit  Javanen,  Malelers,  Chineezen,  Arabie- 
ren, Boeglneezen,  Bengaleesen  en  Europeanen. 
—  De  stad  Samóirang^  de  hoofdstad  van  de 
residentie  en  van  de  afdeellng  van  dien  naam, 
ligt  aan  de  noordknst  van  het  eiland  aan 
eene  diepe  baal.  Hen  vindt  er  een  fort,  eene 
haven,  eene  Hervormde  en  eene  B.  Katholieke 
kerk,  weeshulzen  van  de  belde  kerkge- 
nootschJHPpen,  onderscheidene  moekeeèn,  een 
schouwburg,  de  Vrgmetselaarsloge  La  constante 
et  fldèle,  een  departement  der  Maatschappg 
tot  Nut  van  't  Algemeen,  drie  particuliere  druk- 
kergen. waar  weekbladen  worden  uitgegeven, 
eene  Kamer  van  Koophandel,  een  agentschap 
van  de  Javaansche  Bank  en  van  de  Handel- 
maatschappg,  een  groot  hospitaal,  onderschei- 
dene Inrichtingen  van  onderwgs,  vele  ihbrieken, 
een  levendigen  handel  en  ruim  69  000  Inwoners. 
Samaria  Is  sedert  den  tgdderHaeoabaeSn 
de  naam  van  Mldden-Palaestlna,  hetwelk, 
sich  uitstrekkende  over  het  stamg^iled  van 
EphraXm,  in  het  zuiden  grensde  aan  Judaea, 
in  het  westen  aan  de  kusten  der  Philistgnen, 
in  het  noorden  aan  Gkdllaea  en  In  het  oosten 
aan  de  Jordaan,  terwgi  op  zgu  bodem  het 
bosohrgke  gebergte  van  EphraXm  zich  verhief. 
De  bewoners  van  dit  vruchtbaar  en  bekoor- 
igk  gewest  droegen  den  naam  van  Samarita- 
nen (zie  aldaar),  en  tot  de  merkwaardigste 
plaatsen  behoorden  er  Slchem  (later  Neapo- 


222 


SAMARIA-  SAMABTTANEN. 


lis,  thaas  Nsblns)  en  de  hooggelegene  stad 
Samaria,  aan  welke  het  Undaohap  ^n  naam 
ontleende.  Deze  laatste,  door  den  Israëlieti- 
Bchen  Koning  Omri  omstreeks  het  jaar  850 
▼óor  Chr.  gesticht  en  onder  den  naam  ran 
^omron  (door  de  Grieken  tot  Samaria  rer- 
wrongen)  tot  t^ne  residentie  verheven,  lag 
66  Ned.  m|fl  ten  noorden  van  Jemsalem  en  was 
geroimen  tyd  de  zetel  van  den  eeredienst  van 
Saai,  waartegen  de  Profeten  met  alle  kracht 
yverden.  Zy  bleef  lang  de  hoofdstad  van  het 
BOk  van  IsraSl,  totdat  zV  in  7^0  vóór  Chr. 
door  den  Assyrischen  Koning  8alma»ai$ar  na 
eene  driejarige  b^egering  werd  ingenomen 
en  verwoest  In  de  dagen  der  Maecabaeën 
was  zg  weder  eene  aanzieniyke  en  versterkte 
stad;  zQ  werd  echter  door  Mj^rcamu  na  eene 
belegering  van  éen  Jaar  nogmaals  overwel- 
digd en  geheel  vernield.  PowméfMt  voegde  dit 
landschap  by  Syrië,  maar  Keizer  AM^uituê 
schonk  de  stad  aan  Eêrodes  de  Qrooiêj  die 
haar  prachtig  deed  herbouwen  en  ter  eere  des 
Keizcörs  Sebaste  (Angnsta)  noemde.  Later  ves- 
tigde er  zich  een  bisschop,  en  de  Kruisvaar- 
ders herstelden  er  het  bisdom;  ook  nu  nog 
heeft  men  in  de  Grieksche  Kerk  een  titulairen 
bisschop  van  Sebaste.  De  puinhoopen  der  stad 
verheffen  zich  by  het  hedendaagsche  dorp 
Sebastieh  met  de  merkwaardige,  in  eene 
moskee  herschapene  Johanniskerk,  door  de 
Kruisvaarders  in  de  12de  eeuw  gesticht 

Samarin  (Jury),  een  verdiensteiyk  Bus- 
risch  schryver  en  de  telg  van  een  ryk  en 
adeliyk  geslacht,  werd  geboren  in  1819,  stu- 
deerde te  Hoekou  en  werd  in  1846  secretaris 
der  eerste  afdeeling  van  den  Senaat,  zag  zich 
daarna  geplaatst  by  het  departement  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken  en  vergezelde  als  regeerings- 
agent  de  commissie,  welke  in  1847  tot  her- 
ziening der  stedeiyke  wetten  naar  Biga  vertrok. 
Hy  schreef  daarop  het  werk:  „De  sociale 
gesteldheid  der  stad  Biga'\  Door  een  ander 
boek,  nameiyk  over  het  toetreden  der  Letten 
tot  de  Orthodoxe  Kerk  en  over  de  verhouding 
der  Gostneeprovinciën  tot  het  Byk,  haalde  hy 
zich  eene  vestingstraf  van  10  dagen  en  eene 
verplaatsing  naar  het  gouvernement  Simbirsk 
op  den  hals.  Kort  daarna  werd  hy  naar  Kiew 
geroepen,  waar  hy  als  kanselarydirecteur  van 
BiUkow  by  het  regelen  der  betrekking  tus- 
schen  de  boeren  en  de  grondbezitters  eene 
ongemeene  bedryvigheiï  aan  den  dag  legde. 
Toen  hy  in  1862  zyn  ontslag  genomen  had, 
bestudeerde  hy  met  yver  de  opheffing  van 
het  lyfeigenschap  in  andere  landen  en  wasten 
^de  dier  opheffing  als  dagbladschryver,  als 
lid  van  het  comité  in  het  gouvernement  Sa- 
mara  en  van  de  commissie  van  redactie  te 
Petersburg  werkzaam.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy^voorts:  „HetBussischBaltische 
kustgewest  (1868—1876)'*,  —  en  een  antwoord 
aan  generaal  Fadefew,  den  vervaardiger  van 
het  werk:  „Wat  zullen  wy  zyn?"  Hy  over- 
leed te  Schëneberg  by  Beriyn  den  31sten 
Maart  1876. 

Samaritanen,  door  de  Israëlieten  ook 
KtUkim  geheeten,  is  na  den  tyd  der  Babylo- 
nische ballingschap  de  naam  der  bewoners 
van  MiddenPalaestina  of  van  Samaria.  Zy 
zyn  volgens  het  algemeen  geldend  gevoelen 
ontstaan  uit  eene  vermenging  van  Israëlieten, 
by  de  verovering  van  het  Byk  Israël  door  den 


Assyrischen  Koning  Salmamaiêa^  in  Palaestiaa 
achtergebleven,  en  van  door  dien  Vorst  der- 
waarts gezondene  kolonisten  uit  Babel,  KuthiL, 
Ava,  Chamath  en  Sepharvaim,  alsmede  van 
volksverhuizers  uit  Hedië  en  Pende.  Hun 
eeredienst  was  de  Hozaltehe,  vermengd  met 
Heidensche  bestanddeelen.  By  den  terugkeer 
der  Joden  uit  Babyion  wilden  zy  deelnemen 
aan  den  opbouw  van  den  tempel  te  Jerusalem, 
maar  werden  als  nakomelingen  van  afgoden- 
dienaars afgewezen,  weshalve  zy  tot  list  en 
laster  hunne  toevlucht  namen,  om  de  terug- 
gekeerde ballingen  tegen  te  werken  en  zoowel 
de  herstelling  van  het  heiligdom  als  de  ver- 
sterking van  Jerusalem  te  verhinderen.  De 
stichting  van  een  eigen  tempel  op  den  berg 
Gtorizim  by  Sichem  (409),  waarby  zy  krach- 
tig ondersteund  werden  door  Mamuse,  den 
zoon  van  den  hoogepriester  JofadOf  voltooide 
de  scheiding  dier  beide  volkeren  en  kweekte 
den  bittersten  haat,  zooals  biykt  uit  de  By- 
belsche  geiykenis  van  den  „Barmhartigen  Sa- 
maritaan". De  Samaritanen  deelden  na  den 
dood  van  AUwander  dé  Oroote  het  lot  der 
overige  bewoners  van  Palaestina,  maar  wis- 
ten üch  aan  de  mishandelingen,  waarmede 
Ani(oöhut  Epipkanee  de  Israëlieten  teisterde, 
te  onttrekken  door  hunne  tempels  in  schyn 
toe  te  wyden  aan  Jüniiêr  Mellmiui,  Daarom 
werden  deze  met  de  hoofdstad  Samaria  later 
door  den  Israëlietischen  Vorst  Jokaimêt  Myr* 
oanus  verwoest  (120).  By  herhaling  werden 
de  ellenden  des  oorlogs  over  dit  gewest  uit- 
gestort door  den  Israëlietischen  Koning  Alexan' 
der,  en  de  Samaritanen  bleven  smachten  onder 
het  Juk  der  Joden,  totdat  zy  door  PowipSju$ 
daarvan  werden  bevryd.  Later  werd  Samuia 
by  het  koningryk  van  Merodee  gevoegd,  en 
na  den  dood  van  dezen  stond  het  gedurende 
10  Jaar  onder  de  opperheerschappy  van  Ar- 
chdamê.  Hierop  werden  zy  onderdanen  v«i 
den  Bomeinschen  Keizer,  en  onder  OZaiMNtw 
kwamen  zy  korten  tyd  onder  den  schepter 
van  Herodét  J^rippa,  In  weerwil  van  hun 
haat  tegen  de  ImëUeten  namen  de  Samarita- 
nen deel  aan  den  opstand  van  laatstgenoemden 
tegen  de  Bomeinen;  zy  verschansten  zich  op  den 
berg  G^rizim,  maar  moesten  zich  aan  de  Bomei- 
nen overgeven,  waarby  11600  om  het  leven 
kwamen.  Gnder  de  Byzantynsche  heerschappy 
vormden  de  Samaritanen  aanvankeiyk  eene 
vry  uitgebreide,  hoewel  niet  zeer  talryke 
gemeente.  Hunne  hoofdstad  was  toen  Sichem,  en 
de  berg  Gerizim  de  plaats  van  hun  eeredienst 
Tusschen  hen  en  de  Christenen  ontstonden 
vaak  heftige  twisten,  zoodat  zy  deswege  ten 
tyde  van  Keizer  Juttimianue  uit  Nablus  werden 
verdreven.  Na  dien  tyd  maakt  de  geschiedenis 
geene  melding  meer  van  Samaritanen,  hoewel 
ook  thans  nog  eene  kleine  Samaritaansche 
gemeente  van  omstreeks  186  zielen  te  Nablus 
(Neipolis,  Sichem)  bestaat  Zy  bedt  eene 
synagoge  met  een  oud  handschrift  der  boeken 
van  JfoMs,  en  een  hoogepriester,  naar  hunne 
verzekering  van  Adron  afstammend,  verricht 
er  den  dienst  Zy  erkennen  genoemde  vyf 
boeken  als  eene  heilige  oorkonde,  maar  verwer- 
pen de  overige  gewyde  schriften  der  Israëlie- 
ten, alsmede  de  mondeiyke  overlevering.  Het 
Samaritanismus  had  zich  uit  het  grofbte  Hei- 
dendom allengs  tot  monotheïsmus  ontwikkeld 
en  toonde  zich  nauwgezet  in  het  betrachten 


SAMARITANEN-SAMBUCUS. 


228 


der  Howltaclie  yoonchriften,  voonl  in  het 
▼ieren  ▼au  den  sabbath  en  in  het  handhaven 
der  beenQdenii  en  naderde  door  s0ne  leerbe- 
grippen en  instellingen  tot  het  Babbynache 
Jodendom,  doch  week  er  ook  in  andere 
oplichten  van  af.  De  tekat  van  hunne  vyf 
boeken  van  ifoMf,  met  Oad-Hebreenweche 
of  Samaritaanache  letters  geachreven,  heeft 
onderscheidene  aan  de  Septuagint  ontleende 
tnsBohenvoegsels.  Hy  werd  later  overgezet  in 
het  Samaritaanschy  eene  taal,  die  het  midden 
houdt  tusschen  het  Hebreeuwsch  en  Arameesch 
en  met  tabrgke  niet-Semitische  woorden  is 
Termengd.  In  die  taal  s0n  ook  onderscheidene 
andere  stichteiyke  werken  geschreven  en  later 
vertaald  in  het  Arabisch,  hetwelk  thans  door 
de  Samaritanen  geproken  wordt  Belangryk 
voor  de  geschiedenis  der  Samaritanen  zin 
de  „Commentarii  historiae  gentis  Samaritanae 
(1846)"  van  JugnhoU. 

Samarkand,  een  gebied  in  Bassisch 
Toerkistan,  in  1874  ontstaan  uit  het  in  1868 
gevormde  district  Serafi^an,  telt  ruim  420000 
inwoners  en  grenst  in  het  suiden  aan  Bokhara.in 
het  zuidoosten  aan  Karategin  en  voor  *t  overige 
aan  Busland.  Het  bestaat  voor  een  groot  ge- 
deelte uit  eene  bergstreek,  wier  voornaamste 
keten  (Karatijetaoe)  toppen  draagt  van  4800 
Ned.  el  hoog,  —  voor  een  ander  gedeelte 
uit  eene  leer  vruchtbare  vlakte,  waar  eene 
dichte  bevolking  —  7  000  op  de  Q  geogr.  myi 
—  zich  op  een  mildbesproeiden  iMdem  aan 
den  landbouw  wQdt,  en  voor  *t  overige  uit 
eene  zandige  steppe.  De  voornaamste  rivier 
is  er  de  SenU^an  en  het  belangrOkst  uitvoer- 
artikel  ztjde.  —  De  evenzoo  genoemde  hoofd' 
êtad  ligt  ter  hoogte  van  370  Ked.  el  boven 
de  oppervlakte  der  zee  in  een  zacht  klimaat 
en  6  Ned.  mgi  ten  zuiden  van  bovengenoemde 
rivier  op  heuvelen,  die  zich  op  den  voet  van 
den  ^ehri  Seb  verheffen,  telt  36  000  inwoners 
en  maakt  van  verre  met  hare  koepelvormige 
gebouwen  een  aangenamen  indruk,  die  evenwel 
verdwOnt  zoodra  men  de  nauwe  straten  be- 
treedt De  voornaamste  gebouwen  zUn  er 
eenige  medrezzen  (hoogescholen),  wier  leeraren 
by  de  Mohammedanen  nog  altQd  vermaard  zgn 
wegens  hunne  kennis  van  den  godsdienst  en 
van  de  geneeskunde,  —  voorts  het  graf  van 
Timoer,  de  praalgraven  van  eenige  heiligen, 
eenige  moskeeën  en  de  citadel.  In  Mei  1868 
namen  de  Rossen  de  stad  in  bezit,  herschiepen 
de  citadel  in  eene  vesting,  deden  naast  de 
Oostersche  stad  eene  Bussische  verryzen  en 
stichtten  er  eene  school. 

Samarow  (Qregor),  zie  Jfedü^. 

Sambas»  een  ryk  in  Boméo*s  Westeraf- 
deeling,  grenst  in  het  noorden  aan  Serawak, 
in  het  oosten  en  zuidoosten  aan  Landak,  in 
het  zuiden  aan  Mampawa  en  in  het  westen 
aan  de  zee.  De  bevolking,  hoofdzakeiyk  uit 
Chineezen  en  Di^aks  besUande,  bedraagt  er 
omstreeks  46000  zielen.  Men  vindt  er  ryke 
goudmynen,  die  door  Chineezen  bewerkt  wor- 
den. In  het  zuideiyk  gedeelte  houdt  men  er 
zich  vooral  bezig  met  den  rystbouw,  en  de 
bosschen  leveren  er  eene  groote  hoeveelheid 
gomelastiek.  Onderscheidene  rivieren  be- 
sproeien dat  land  en  daarvan  is  de  Sambas 
de  voornaamste.  Dit  Byk  wordt  bestuurd  door 
een  assistent-resident  en  men  heeft  er  onder- 
scheidene Europeesche  ambtenaren.    —    De 


evensoo  genoemde  koofdpUuUty  de  zetel  van 
den  assistent  resident  en  van  den  Sultan,  ligt 
op  1*»  22'  66"  N.  B.  en  109*»  16'  40^  O.  'h.  van 
Green wich  en  telt  10000  zielen,  meerendeels 
Maleiers.  wier  woningen  op  palen  gebouwd 
zyn.  Er  b  eene  Nederlandsehe  bezetting  en  veel 
handel,  vooral  in  opium.  —  Het  fort  Sambas 
ligt  in  het  midden  eener  wildernis  aan  de 
rivier  van  dien  naam  en  w«rd  in  1823  gebouwd. 

Sambilioeng  of  Sambalioeii^f  een  ryk  pp 
Boméo's  Oostkust,  in  het  zuiden  van  de  land- 
streek Berou,  grenst  in  het  noorden  aan  den 
Qoenong  Taboer,  in  het  westen  aan  hetMid- 
dellandsch  gebergte,  in  het  zuiden  aan  Koetei 
en  in  het  oosten  aan  de  zee.  Het  heette  tot 
1834  Tan^jong,  van  dien  tyd  tot  1860  Batoe 
Poetih  en  verkreeg  daarna  zyn  tegenwoor- 
digen  naam.  Het  telt  op  662  of  volgens  anderen 
op  ongeveer  200  Q  geogr.  myi  40000  inwo* 
ners,  meerendeels  onafhankeiyke  Dijaks, 
terwyi  de  overigen  onder  het  bestuur  van  een 
Sultan  staan.  Tot  dit  Byk  behooren  onder- 
scheidene eilanden,  en  men  verbouwt  «r  ryst, 
tabak,  aardvruchten,  maSa  en  suikerriet.  Ook 
vindt  men  er  steenkolen,  goede  houtsoorten, 
getapertitfa,  eetbare  vogelnestjes,  tripanff  enz. 
De  Sultan  heulde  er  met  een  befaamd  zee- 
roover,  maar  hy  werd  in  1867  door  een  paar 
marineschepen  tot  zyn  plicht  gebracht 

Sambor,  de  hoofdstad  van  een  district  in 
GaliciS,  ligt  in  het  dal  van  de  Di^estr  en 
aan  den  spoorweg  van  Chyrow  naar  StryJ, 
heeft  eene  arrondissementsrechtbank,  een  gym- 
nasium, onderscheidene  fiibrieken  en  13  686 
inwoners  (1881). 

Sambre  (De),  eene  rivier  in  het  noord- 
oosten van  Frankryk  en  in  België,  ontspringt 
in  de  Ardennes  in  het  bosch  van  La  Haye- 
Equiverlesse,  stroomt  in  eene  noordoosteiyke 
richting  door  het  departement  du  Nord  la^gs 
Landrecies  en  Maubeuge,  komt  dan  in  Bel- 
gië en  stort  na  een  loop  van  180  Ked.  myi 
by  Namen  zich  uit  in  de  Maas.  Zy  is  van 
Landrecies  af  —  over  139  Ned.  myi  —  be- 
vaarbaar, en  hare  merkwaardigste  zyrivieren 
zyn  de  Éelpe  en  de  Heure.  Het  Sambrektmaal 
loopt  van  Landrecies  zuidwaarts  naar  de  Oise 
en  verbindt  dus  de  Maas  met  de  Seine;  het 
heeft  eene  lengte  van  67  Ned.  myi.  Aan  de 
oevers  der  Sambre  zyn  in  vroegeren  en  lateren 
tyd  onderscheidene  gevechten  voorgevallen. 

Sambuous  L.  (vlier)  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht  uit  de  fttmilie  der  CaprifoUa- 
oêë».  Het  omvat  kruiden,  heesters  en  ooomen 
met  een  sterk  ontwikkeld  merg,  gevinde  bla- 
deren, samengestelde,  platte  tuilen  of  dicht  op- 
een gepakte  aren  en  eene  sapryke  steenvrucht 
met  3  éenzadige  steenen.  De  gewone  vlier 
(S.  nigra  L.)  is  een  algemeen  verspreide  heester 
of  kleine  boom  met  groote,  oneven-gevinde 
bladeren  met  6—7  paren  blaa^es,  sterk  rie- 
kende bloemen,  die  in  byschermenzyn  geplaatst, 
en  zwarte  bessen.  Deze  plant  groeit  in  Europa, 
in  Noord-  en  Midden- Azië  tot  in  Japan  en  in 
het  Himalayagebergte.  Hare  bloemen  worden 
als  zweetdryvend  middel  voorgeschreven,  en 
de  met  donker  sap  gevulde  lassen  met  een 
zoetachtig  zuren  smaak  dienen  tot  het  berei- 
den van  vlierstroop  (Bob  Sambuci),  dat  ook 
tot  geneesmiddel  dient,  alsmede  tot  het  kleuren 
van  portwyn  enz.  Haar  hout  is  4in»  geelachtig 
wit  en  hard  en  levert  aan  de  draaibank  en 


SM 


SAMBUCU8-SAM0AEILANDEN. 


aas  de  menbelmakefQ  eene  goede  gronditof, 
Iearw01  het  merg  tot  het  maken  Tan  Flieri^- 
tialleUeB  gebeslgd  wordt  Voorts  heeft  men 
3.  jBMm  L  ,  een  kraidachtigen  heester  ter 
hoogte  van  1  Ned.  eL  —  en  A  raeemo$a  L^ 
die  eene  hoogte  bereint  ran  8  Ked.  el.  Deae 
laatste,  soort  yindt  men  In  Znid-  en  Midden- 
Eoropa  en  AM ;  iQ  draagt  gele,  eironde,  diehte, 
plnlmen  en  soharlakenroode  bessen. 

Samland  ts  éen  der  onde  landsehappen 
Tan  Ooet-Pmisen,  tnsschen  de  Pregel,  het 
Frische  Haff,  de  Oostiee,  het  Knrische  Haif 
•en  de  Deime  en  omvat  het  hedepdaagsche 
4tfrondissement  Fisehhansen,  een  gedeelte  van 
ëet  arrondissement  LaUan  en  het  noordeltlk 
gedeelte  van  het  arrondissement  Ktfnig8b(»tr 
met  de  plaatsen  Pillan,  Fisehhansen,  KOnigs- 
iMrg,  Taplan  en  Lablan.  Dit  landschap  is  in 
het  oosteigk  gedeelte  vlak  en  in  hetweetelSk 
gededte  heuTolachtig.  De  westkust  tnsschen 
Pillan  en  BrOsterort  draagt  den  naam  van 
Bamsteenknst  Fisehhansen  was  weleer  de 
cesidentie  der  bisschoppen  van  Samland,  doch 
de  laatste  van  deie,  Cfeor:^  wm  FoUiUj  om- 
èelsde  in  1628  de  Henrormde  leer. 

Samnietem  (De)  Tormden  weleer  een 
machtigen  volksstam  in  Benedenltaliê  en  gaven 
ènn  naam  aan  het  landschap  Samninm.  Dit 
was  gelegen  tnsschen  LncaniS,  Apnli6,  Latinm 
•en  de  Adriatische  Zee,  droeg  nitloopers  der 
Apennffnen  en  was  vooral  in  het  noordelVk 
gedeelte  bergachtig  en  woest  en  over  het  ge- 
heel meer  geschikt  voor  de  veeteelt  dan  voor 
den  landbouw.  De  Samnieten  behoorden  tot  de 
49abellische  volkeren,  die  aich  in  onden  tOd 
over  een  aaniienlt|k  gedeelte  van  Midden-  en 
Beneden-ItaliS  verspreidden  en  vormden  een 
•eedgenootschap  van  selfttandige  volkeren,  die 
van  de  door  hen  onderworpene  Osoers  de  Os- 
•dsche  taal  hadden  overgenomen,  welke  trou- 
wens met  vreemde  bestenddeelen  werd  ver- 
mengd. De  eerste  aanleiding  tot  hunne  lang- 
4nrige  en  herhaalde  oorlogen  tegen  de  Romeinen 
was  gelegen  in  Teanum,  eene  in  Campania 
gelegene  stad  der  Ansonische  Sidicinen.  De 
Samnieten  deden  een  aanval  op  deze  stad,  en 
de  Sidieinen,  niet  in  staat  haar  te  verdedigen, 
stelden  aich  onder  de  hoede  der  in  weners  van 
Capua.  Doch  ook  deien  leden  bQ  herhaling  de 
nederlaag  en  riepen  den  bystand  der  Romeinen 
in.  Hun  aanzoek  werd  eerst  van  de  hand  ge- 
weien, maar  toen  die  van  Capua  zich  bereid 
betoonden  zich  aan  de  heerschappQ  der  Ro- 
meinen te  onderwerpen,  elschten  dezen  van  de 
49amnieten,  dat  ztf  hun  aanval  op  Capua 
zonden  staken.  Toen  echter  laatstgemelden 
niettemin  een  inval  waagden  op  het  gebied 
van  Capua,  veridaarden  de  Romdnen  hun  den 
ooriog.  Zoo  ontstond  de  Eerste  Samnitische 
Oorlog  (848—841  vóór  Chr.).  De  consul  M. 
VaUtius  O&rmu  behaalde  in  848  twee  over- 
winningen op  de  Samnieten,  éene  bft  den  berg 
*Gaurus  nabQ  Cnmae  en  éene  by  Snessula, 
^terwlfl  de  «idere  consul  A,  Oomdims  Ooêtugj 
•op  het  grondgebied  der  Samnieten  doorge- 
•drongen,  wel  door  de  vVanden  in  een  bergpas 
opgesloten,  maar  door  den  moed  en  de  dap- 
perheid van  P.  Deeiut  gered  werd  en  later 
'nogmaals  eene  zegepraal  verwierf.  Hierdoor 
was  de  overmacht  der  Romeinen  voldoende 
^gebleken,  doch  de  overwinnaars  sloten  met 
Aen  een  billeken  vrede,  om  zich  vrger  te 


kunnen  bewegen  bQ  den  naderenden  oorlog 
t«^gen  de  Latynen.  De  Samnieten  werden  tevens 
bezig  gehouden  door  een  oorlog  tegen  .«IIwimh 
der,  koning  van  Epirus.  Daarna  evenwel 
wiirten  z0,  gekrenkt  door  het  stichten  der 
Romeinsdie  kolonie  Fregellae  op  hun  grond- 
gebied, Palaeópolla.  de  zustenitad  van  Nei- 
polis,  tot  vHandeigkheden  tegen  Rome  te  be- 
wegen, welke  ^  zooveel  mogeiyk  onder- 
steunden. Toen  de  Romeinen  naar  de  oorzaak 
vroegen  van  die  handelwilae,  gaven  de  Sam- 
nieten een  uittartend  antwoord.  Dit  gaf  aan- 
leiding tot  den  Tweeden  Samnitisohen  Oorlog 
(826—804),  waarin  vooral  de  insluiting  der 
Romeinen  in  de  CaudVnsche  bergpassen  (821), 
het  smadelDk  verdrag,  aan  de  omsing^den 
opgedrongen,  maar  door  den  Senaat  en  het 
volk  verworpen,  en  de  uitbreiding  van  den 
oorlog  naar  Etrurië  (811)  merkwaardige  ge- 
beurtenissen zQn.  De  Romeinsche  helden  van 
dezen  oorlog  zQn  vooral  L.  Papmm  Ownot 
en  Q.  JToMtM  RwlUaiimt,  De  derde  Samnitische 
Oorlog  (299—290)  ontstond  doordien  de  Lu- 
caners  hulp  vroegen  tegen  de  Samnieten  en  ver- 
kreeg een  dreigend  aanzien  (296),  daar  de 
Samnieten  zich  met  de  Etruscers,  UmbrWn 
en  Gallifirs  tegen  de  Romeinen  veroMiigden; 
doch  ook  dit  gevaar  werd  afgewend  door  den 
slag  van  Sentlnum ,  waarb|f  de  consul  P.  Dmm 
zich  opoilérde  voor  zt|n  volk,  waarna  door 
verdere  overwinningen  in  290  de  vrede  ver- 
worven werd.  Eindelttk  vernieuwden  de  Sam- 
nieten nogmaals  den  oorlog,  toen  PjrrrMcr, 
koning  van  Epirus,  in  280  in  Italié  verscheen 
en  nch  aan  het  hoofd  stelde  der  Italisansche 
volken:  deze  echter  werden,  nadat  Pjfrr&ntin 
276  het  land  verlaten  had,  weldra  weder  tot 
onderwerping  gebracht  De  uitkomst  van  dezen 
oorlog  was.  dat  de  Samnieten  wel  is  waar  in 
naam  bondgenooten  der  Romeinen  werden, 
maar  ook  een  groot  gedeelte  van  hun  grond- 
gebied verloren  en  door  koloniën  op  hun  eigen 
land  in  bedwang  gehouden  werden.  Kog  een- 
maal grepen  ztf  naar  de  wapens  en  namen 
deel  aan  den  bondgenootenoorlog,  terwfll  zQ 
zich  in  den  burgerk^g  b0  de  partQ  van  Manm$ 
vocffden.  Z|)  werden  echter  in  een  Moedigen 
veldslag  verslagen  en  vernietigd,  en  de  ge- 
vangenen ten  getale  van  8000  —  volgensan- 
deren  8000  —  op  bevel  van  iSsUa  omgebracht 
Samoa-öilanden  of  SchiffenmioMdm  is  de 
naam  eener  eilandengroep  van  Midden-Polyne- 
si6;  zQ  ligt  in  het  noordoosten  van  de  Tonga- 
eilanden op  I8V9— 14Vs  Z.  B.  en  189—178 
W.  L.  van  Oreenwich,  en  bestaat  uit  4  groo- 
tere en  onderscheidene  kleinere  eilanden  met 
eene  gezamenigke  oppervlakte  van  64,7  n 
geogr.  mgi.  De  nootore  eilanden  zün:  Savui 
(Pola),  Upolu  (OJalava),  Tntuila  (ICanna)  en 
Maunatele  (Oroot-Mauna  of  Tan).  Zg  hebben 
meestal  hooge,  steile  kusten  zonder  doorloo- 
pende  koraalrüfen,  maar  er  zQn  ook  weinig 
geschikte  landingsplaatsen  en  havens.  Het 
binnenland  is  er  meerendeels  bergachtig,  en 
op  Savaü  heeft  men  toppen  ter  hoogte  van 
1800  Ked.  el  en  onderscheidene  uitgedoofde 
vulkanen.  BQ  Olosenga  had  in  1866  eene  onder^ 
zeesche  nitbarsting  plaats,  gevolgd  door  een 
aschregen.  Aan  de  kusten  heeft  men  er  vrucht- 
bare, mild  besproeide  vlakten  met  een  tropi- 
schen  plantengroei;  de  voornaamste  voort* 
brengselen  zQu  er  kokospalmen,  broodboomen. 


SAMOA-EILINDEN-  SAMOGITIË. 


225 


onu^e^ppdi,  yams,  soikarriet  em. 
Voorts  'hoeft  meo  er  sw||iieii,  honden,  pape- 
gaaton,  doiven  en  ichildiMidden,  terw|l  de 
aee  een  orerrloed  van  Tiech  oploTort  Het 
aantal  Inwonen,  dat  in  yroegeran  t||d  180000 
hedroeg,  wae  in  1840  tot  omstreeks  80000 
gedaald,  maar  in  1874  weder  tot  hgna  B7000 
geklommen.  ZQ  behooren  tot  den  blanken 
stam  der  Znidaee-eilanders  en  onderscheiden 
lieh  door  eene  groote  gestalte  en  een  wrtge- 
maakt  liehaam.  Te  voren  gingen  stf  nagenoeg  ge- 
heel naakt,  maar  ag  gewennen  tich  thans  meer 
en  meer  aan  de  Eoropeesehe  kleeding.  Het 
sQn  goede  leelieden,  die  sieb  Tooral  be^g 
honden  met  de  TischTangst,  matten  en  velerlei 
■teffon  ▼erraardigen  en  wélgebonwde  hntten 
bewonen.  Hnnne  wapens  sOn  knodsen  en  slin- 
gers, terwQl  aO  thans  ook  in  het  beait  sQn 
▼aa  geweren.  Gemimen  tyd  lagen  20  ten  on- 
rechte onder  verdenking  van  kannibalismns. 
Voorts  sQn  sü  yerdeeld  in  kleine,  selAtandige 
Staatjes,  onder  eigene  opperhoofden  geplaatst 
Door  den  omgang  met  Enropeanen  zQn  eQ 
aeer  toegenomen  in  beschaving  en  onderschei- 
den sich  door  weHriilendheid,  vriendelSkheid 
en  gastvrgheid.  Deie  eilanden  sQn  waarschgn- 
ÏQk  deielfde,  die  in  1722  door  Eog$ê9«m  ont- 
dekt en  met  den  naam  van  Boawmanseilanden 
bestempeld  werden.  Inmiddels  eigende  de 
Franschman  BomgmmmUe  sich  in  1768  de  eer 
der  ontdekking  toe  en  noemde  ie  Schippers- 
eilaaden  wegens  de  ongemeene  vaardigheid, 
waarmede  de  bewoners  er  hnnne  kleine  schepen 
bestnorden.  Na  dien  tyd  werden  zV  ^  1787 
beaocht  door  Lap4rousêj  in  1791  door  JSdmardê 
en  in  1824  door  Koizélmê^  doch  eerst  in  1880, 
toen  WVUamê  er  EQne  lendelingstaak  aan- 
vaardde, werden  die  eilanden  nanwkenriger 
ondenocht  Door  de  LondeiMehe  en  Wesley- 
aaasehe,  alsmede  door  de  R.  Katholieke  xen- 
deUngea  Is  het  Christendom  er  ingevoerd,  en 
nadat  onderscheidene  Enropeanen  er  nch  ge- 
vestigd hadden,  ontwikkelde  er  sich  een  leven- 
^  handelsverkeer,  loodat  de  Amerikaansche 
en  de  Bngelsche  Begeering  er  oonsols  benoem- 
den. De  bemoeiing  van  die  beide  Mogendheden 
met  de  binnenlandsche  oorlogen  der  eilanders 
was  oonaak,  dat  deien  sich  onder  de  hoede 
der  Amerilcanen  begaven,  die  den  258ten  Mei 
1877  iloh  in  het  besit  stelden  van  dese  eilan- 
dengroep. De  vreemdelingen  wonen  er  hoofd- 
aakeltlk  in  de  havenplaats  Apia  op  Upoln  en 
te  Leone  op  Totnila.  Aldaar  is  het  handelshnis 
€MUffirof  olt  Hambnrg  gevestigd,  hetwelk 
afn  handelsverkeer  tot  al  de  naborige  eilanden 
«itstrekt.  Het  voornaamste  nltvoerartikel  iser 
kokesolie.  De  meest  beaoehte  havens  sDn  er 
die  van  Apia  op  Upoln  en  die  van  Pangopango 
op  Manna.  De  waarde  van  den  invoer  in  1884 
in  de  haven  van  Apia  werd  geschat  op  bffna 
11/,  mUHoen  mark  en  die  van  den  uitvoer  op 
hetselfde  bedrag.  Er  verschenen  in  dat  Jaar 
282  schepen.  Er  sün  vele  Dnitschers  en  de 
annexatie  deier  eilanden  door  Amerika  gaf 
aanleiding  tot  moeüSkheden,  die  de  Doitsche 
eonsnl  Wébmr  en  kapitein  Moitmpfiiigj  kom- 
aaandaot  van  het  Dnitsehe  oorlogschip  „An- 
gasta**,  lochten  nit  den  weg  te  mimen.  Het 
gehikte  hnn  dan  ook,  den  8den  JnU  1877  met 
de  geaaghebbers  op  de  Samoa-eilaaden  eene 
overeenkomst  te  slniten,  waarbQ  bescherming 
werd  toegesegd  aan  de  Dnitsehe  ingeaetenen 

xm. 


met  bgvoeging,  „dat  geen  ander  Bgk  boven 
het  Dnitsehe  son  worden  bevoorrecht'*  Toen 
men  sich  hieraan  niet  hield,  maar  aan  de 
Amerikanen  grooter  voorrechten  toestond,  wer- 
den er  eenige  havens  door  kapitein  wm  Wer- 
MT,  kommandant  der  „Ariadne**,  geblokkeerd, 
waarna  bQ  een  verdrag  van  24  Januari  1879 
werd  beloofd,  dat  de  rechten  der  Dnitschers 
souden  gehandhaafd  worden.  Deie  laatsten 
besitten  vier  plantaacUes  op  Upolu  en  éene 
op  Savaü,  gesamenltfk  beplant  met  120000 
kokosboomen,  van  welke  de  helft  vruchten 
draagt  Voorts  wordt  er  katoen,  tabak  en  rQst 
verbouwd,  aoodat  de  handel  op  DnltBchland 
er  in  een  bloelenden  toestand  verkeert.  Sedert 
1880  regeert  er  Koning  MaUetoa  Laoêpevoy  die 
geseteld  is  te  Moelinoeoe  bQ  Apia  op  tlpolu. 
De  residentie  van  den  tegenkoning  TVbskmm* 
bevindt  slch  te  Leoeloemoega  op  Upolu.  Den 
248ten  Januari  1879  werd  er  een  vriendschaps- 
tractaat  gesloten  met  het  Duitsche  S0k  en 
den  28sten  Augustus  van  dat  Jaar  desgelSks 
met  Oroot-Brltaantö. 

Samoem  (De),  eigenl|k  BakdSammmj 
door  de  Arabieren  der  woestQn  Sambodi  en 
door  de  Turken  Smmid  (van  8am  of  vergif 
en  $èl  of  wind)  genaamd,  waait  vooral  in  het 
westeigk  gedeelte  van  AsiS,  faiBonderheld  in 
Steenachtig  Arabi^  in  de  woestVnen  tuaschen 
Bassora,  Bagdad,  Aleppo  en  Mekka,  langs 
de  kust  der  PersischeGblf  en  langs  de  boorden 
van  de  Tigris.  D&ar  doet  hQ  sich  gevoelenin 
de  maanden  Juni,  JuU  en  Augustus,  maar 
het  hevigst  in  Juli,  doorgaaas  bQ  dag,  solden 
bg  nach^  terwtfl  hg  boven  rivieren  en  meren 
s0ne  kracht  verliest.  Een  dergeigke  wind,  die 
tal  de  Sahara  ontstaat  en  Egypte  teistert,  draagt 
den  naam  Okomim  en  bQ  eene  auidelflke, 
westeiyke  of  noordel|^e  riiditlng  dien  van 
Sarmaitam,  Misschien  is  de  SSroooo  eene  voort- 
aetting  van  deaen.  De  Samoem  Is  niets  anders 
dan  eene  heete,  droge  en  wegens  het  sMde- 
gesleepte  woestfnsand  aeer  onaangename  incht- 
stroom;  intusschen  Is  het  verhaal,  dat  hQ 
doodel|k  sou  weaen  en  wd  eens  geheele 
karavanen  sou  hebben  vernietigd,  een  ver- 
dichtsel der  BedoeVenen.  Voordat  ëese  wind 
begint  te  waaien  wordt  de  gealchtseinder 
verduisterd,  verliest  de  dampkring  sOne  door- 
schgnendheid  en  de  Zon  haren  glans  en  de 
dieren  dwalen  onrustig  rond.  Hg  strgkt  niet 
dicht  langs  den  grond,  aoodat  men  sich  tegen 
hem  beveiligen  kan  door  alch  ter  aarde  te 
werpen.  Stof  en  aand  worden  er  door  onriioog 
geslingerd  in  de  lucht,  welke  daardoor  eene 
eigenaardige  kleur  erUngt  IQ  bigft  wel  eens 
eeiüge  uren  aanhouden,  maar  de  eigenigke 
wervelwind  duurt  slechtB  eenige  minuten,  en 
de  hitte  klimt  daarbg  tot  meer  dan  40^  C. 
Hg  Is  slechts  gevaarigk  door  hetronddwarre- 
lend  aand,  want  hg  bevat  geene  vergiftige 
bestaaddeden.  Terwgi  de  uitwaseming  des 
aldan    door    de  verbaaeade    hitte 


sterk  vermeerdert,  wordt  het  gehemelte  droog, 

»nB|deigke  dorst,  vergeaeld 

van  onpasseigkheid.  daarentegen  werkt^  de 


en  er  ontstaat  een  onndeigke 


Samoem  ook  weldadig  op  de  geaondheid 
door  tusschenpooaende  koortsen  en  selib  epi- 
dendeSn  te  doen  ophouden. 

Samogitië  is  een  Bussiseh  landschap  tai 
het  aaiden  van  KoerlandinhethedendaagMdM 
gouvernement  Kowno.  Het  behoorde  Mdert 


15 


226 


SAMOGITIË— SAM06. 


de  14de  eeaw  aan  de  Duitaohe  Orde,  Tenriel 
Iftter  aan  Polen  en  heeft  inwoneiB,  die  de 
▼olkeeigenaardigheden  der  LithaoSrs  onveran- 
derd bewaard  hebben. 

Samcjeden  (De),  die  aiehielvenCAofoiMi 
(Mannen)  noemen,  Tormen  een  tak  van  den 
AltalBchen  stam  van  het  Hoongoolaohe  ras  en 
bewonen  een  oitgebreld  gebied  van  de  Witte 
Zee  in  het  westen  tot  aan  de  Chatangabaai 
aan  de  Siberisehe  Usiee  in  het  oosten.  Hunne 
▼oomaamste  woonplaats  Tormen  de  woeste 
toendra's  langs  de  kusten  der  Usaee  en  het 
stroomgebied  van  den  benedenloop  der  Pet- 
^{ora,  der  Ob  en  der  JenisseL  Daar  hun  rOk- 
dom  in  rendierkudden  bestaat,  aOn  ztl  9^' 
noodiaakt,  in  de  ellendige  toendra's  te  bleven, 
waar  men  geenerlei  ontwikkeling  yerwachten 
kan.  Begeren  ztl  ^^^  luuur  de  riyieren  om  er 
lich  aan  de  Tisohvangst  te  wQden,  dan  ver- 
geten s0  onder  den  invloed  der  Bussen  hunne 
taal,  godsdienst  en  leden.  Verregaande  luiheid, 
verbonden  met  besmettelQke  ziekten  onderde 
rendieren ,  doet  het  aantal  Samcjeden  gestadig 
afoemen;  hun  aantal  bedraagt  nu  slecht  16  000, 
van  welken  sich  5300  in  Europa  bevinden.  Zy 
zt|n  verdeeld  in  8  takken,  namelQk:  de  Joe- 
raken,  v«i  de  Witte  Zee  tot  aan  de  Jenisseï, 
de  Tawgy,  in  het  oosten  van  de  voorgaanden 
tot  aan  de  Chatanga,  en  de  Ostiaken,  aan  de 
Ob  en  hare  zyrivieren.  Daarbft  komen  nog 
de  Kamassiaen,  in  het  zuiden  van  SiberiS 
aan  de  rivieren  Kan  en  Mana  gevestigd.  De 
Samojeden  in  Europeesch  Rusland  mogen  ter 
nauwemood  aanspraak  maken  op  den  naam 
van  Christenen;  veeleer  ztjn  zQ  Heidenen, die 
aan  een  hoogiite  wezen  (Noem)  gelooven, 
naast  hetwelk  zich  de  Tadebzi  bevinden  als 
uitvoerders  van  den  wil  der  Oodheid.  ZQ  be- 
wynen  hulde  aan  houten  aljgfodsbeelden  en 
vooral  aan  den  Qsbeer.  Voorts  hebben  zy  in- 
vloedryke  priesters,  die  tegeiykertyd  de  ge- 
neeskunde beoefenen  en  als  middelaars  tusschen 
de  mensehen  en  GMen  worden  beschouwd. 
Treurig  is  er  vooral  het  lot  der  vrouwen,  die 
niet  alleen  als  lastdieren  behandeld,  maar  ook 
als  onrein  aangemerkt  worden.  DeSamoJeden 
hebben  zich  tegen  het  einde  der  15de  eeuw 
aan  de  Bussen  onderworpen,  en  Ooêtré»  leverde 
eene  spraakkunst  en  een  woordenboek  van 
hunne  taal. 

Samos,  door  de  Turken  S^am  Adtusy  ge- 
heeten,  éeü  van  de  grootste  elanden  der 
Aegeesche  Zee.  bfl  de  Ionische  kust  gelegen, 
de  Gk>lf  van  SeaUnova  ten  zuiden  afsluitend, 
en  van  Klein- Azie  door  eene  smalle  straat 
gescheiden,  is  45  Ned.  myi  lang,  op  de  breed- 
ste plaats  19  Ned.  myi  breed  en  heeft  eene 
oppervlakte  v«i  10  n  geogr.  myi.  Het  oos- 
teiyk  gedeelte  van  het  eiland  is  heuvelachtig, 
het  midden  door  een  meridiaangebergte  bedekt, 
dat  in  het  noorden  Assoron  (thans  Elarvoeni, 
1140  Ned.  el  hoog)  en  verder  zuidwaarts  Am- 
pelos  (thans  ook  Pevka,  750  Ned.  el  hoog) 
genaamd  werd,  en  in  het  westen  verryst  ter 
hoogte  van  1440  Ned.  el  de  Gerceteus  (thans 
Kerki).  Tot  de  schatten  van  den  bodem  be- 
hooren  er  yzer,  lood  en  amaril.  Het  eiland 
is  ryk  in  bevallige  natunrtooneelen  en  in  ver- 
geiyking  met  andere  eilanden  mild  besproeid, 
hoewel  de  grootste  rivier  er  slechts  14  Ned. 
myi  lang  is.  De  westpunt  van  het  eiland 
heette  kaap  Cantharium  (thans  Kaap  Domi- 


nieos)  en  de  oostpunt  Poaeidium  (thans  Kaap 
Ghstus),  terwyi  de  zuidpunt  den  naam  draagt 
van  Ka^  C^lonna.  In  de  dagen  der  Oudheid 
werden  er  olie,  vygen,  druiven  en  andere 
vruchten  uitgevoerd;  ook  nu  nog  wordt  er 
wyn  verbouwd  en  versoheept,  en  de  witte 
muskaat  van  Samos  behoort  tot  de  heeriykste 
wynen  der  Grieksohe  eilanden.  Voorts  vindt 
men  er  den  steen  van  Samos,  die  gebruikt 
wordt  om  goud  te  poiysten,  en  de  aarde  van 
Samos,  eene  soort  van  leem,  waarvan  voor- 
treffeiyk  aardewei^  vervaaidigd  werd.  — 
Samos  werd  oorspronkeiyk  bewoond  door  Ca- 
rifirs  en  Lelegers,  doch  deze  zyn  reeds  vroeg 
door  lonifirs  uit  Epidaurus  verdrongen.  Onder 
dezen  bereikte  Sünos  eene  hooge  trap  van 
ontwikkeling;  de  bouwkunst  en  de  beeldende 
kunst  bloeiden  er  reeds  in  de  7de  eeuw  vóór 
Chr.  in  de  scholen  van  Skoeems  en  TkeodonUf 
en  door  hen  werd  de  metaalgietery  en  de 
kunst  van  edelgesteenten  te  bewerken  niet 
weinig  bevorderd.  Samos  wedyverde  met  CJo- 
rinthe  in  het  bouwen  van  sehf^en,  en  een  man 
uit  Samos,  Calomu  genaamd,  was,  naar  men 
meldt,  de  eerste,  die  tusBchen  de  zuilen  van 
Hercules  doorstevende.  Vooral  was  dit  eiland 
machtig  in  de  dagen  vanPoIji<0r0^(532— 522 
vóór  Chr.),  die  er  eene  zeemogendheid  stichtte, 
maar  door  den  Perzischen  landvoogd  Oroeieê 
door  misleidende  beloften  naar  Klein-Aziö  ge- 
lokt en  gedood  werd.  Zyn  broeder  i^loaom 
overweldigde  dit  dland  met  hulp  van  rerzië, 
gaf  het  p^s  aan  verwoesting  en  heenchte  er 
als  Perzisch  landvoogd,  totdat  het  in  479  door 
den  slag  van  Hycale  zyne  vryheld  herlueeg. 
Het  behoorde  tot  den  Attischen  Zeehond, 
zonder  schatting  te  betalen,  kwam  vervolgens 
in  opstand  en  werd  in  440  door  JBkvÜM  on- 
derworpen, maar  vervulde  tegen  het  einde 
van  den  Peloponnesisohen  Oorlog  eene  belang- 
ryke  rol,  daar  de  Attische  vloot  er  geruimen  tyd 
gestationeerd  was.  Daar  Samos  tot  aan  den  slag 
by  Aegospotamos  getrouw  bleef  aan  de  Athe- 
ners,  werd  het  in  404  veroverd  door  X^vancler, 
die  er  eene  oligarchie  vestigde  en  een  Spar- 
taansch  opperhoofd  met  het  gezag  bekleedde. 
Na  dien  tyd  stond  Samos  by  afwisseling  on- 
der den  invloed  der  Spartanen,  Atheners  en 
Perzen.  In  865  veroverde  de  Attische  veld- 
heer TïimóHeMê  na  eene  belegering  van  10 
maanden  de  hoofttad,  verdreef  er  de  geheele 
bevolking  en  bracht  Attische  kolonisten  der- 
waarts. Eent  na  den  dood  van  Alexamder  de 
Qro9i9  werd  het  eiland  door  PerdiceaÊ  aan 
de  Samiërs  teruggegeven  (822).  Later  behoorde 
het  tydeiyk  aan  Egypte,  streed  met  AsUiot^^ 
de  Qtooie  en  IGikridatee  tegen  Bome  en 
werd  in  84  vóór  Chr.  met  het  Bomeinsche 
wingewest  Azië  vereenigd.  Ten  tyde  van  de 
Keiaen  had  het  eiland  zyne  voormalige  be- 
langrykheid  verloren.  —  De  oude,  evenzoo- 
genoemde  hoofktad  lag  aan  de  zuidoostkust, 
waar  thans  Chora  en  Tigani  zich  verheffen, 
en  in  de  vlakte  ten  zuidwesten  van  die  stad 
(met  deze  door  een  Heiligen  Weg  verbonden) 
vond  men  den  vermaarden  tempel  van  JZ^ro,. 
van  welken  zich  thans  nog  éene  zuil  vertoont. 
Die  tempel  was  in  lonischen  styi  door  Ehoe- 
eu9  gebouwd,  maar  werd  niet  voltooid.  Hy 
werd  door  de  Perzen  aan  de  vlammen  prya 
gegeven,  maar  verrees  op  nieuw,  en  vervol- 
gens   door  de  aeeroovers  en  eindeiyk  door 


SAMOS-SAMWER. 


227 


Vtirtu  en  Jf«  AnicmvM  geplunderd.  In  den 
tyd  Tan  Sirabo  wu  die  tempel  eene  soort 
▼an  mosenm  met  schilderyen  en  standbeelden, 
en  in  de  dagen  van  TdcUut  eene  wj|kplaatB 
Toor  Tervolgden.  Van  de  stad  Samos  ia  nog  de 
noordeiyke  ringmnur  aan  de  steile  helling  yan 
een  berg  en  een  gedeelte  van  den  oosteiyken 
ringmnnr  met  torens  en  poorten  beiraard  ge- 
bleven; zQ  zyn  gedeeltelQk  in  cycloplschen 
bonwtrant  en  gedeelteiyk  van  teerlingsteenen 
opgetrokken.  De  borcht  Astypalaea  lag  ten 
oosten  op  een  kleinen  henvel  niet  ver  ran  de 
Zee.  Voorts  wordt  aan  PólyoraU»  de  aanleg 
▼an  een  havendam  en  van  eene  onderaardsche 
waterleiding  toegeschreven.  Daarenboven  heeft 
men  er  overblftfielen  van  eene  vrQ  lange  wa- 
terleiding uit  den  t|)d  der  Romeinen,  vaneen 
schouwburg,  van  in  rotsen  uitgehouwen  wo- 
ningen, van  baden  en  van  begraaQ;>laatsen. 
In  1650  werd  Samos  door  de  Turken  vero- 
verd en  geplunderd  en  bleef  na  dien  tQd  on- 
der hunne  heerschappy.  In  den  Griekschen 
vryheidsoorlog  behaalden  er  de  Grieken  onder 
Cmortf  in  een  xeegevecht  eene  belangryke 
overwinning  op  de  Turken,  doch  volgens  het 
Protocol  van  Londen  van  1827  werd  Samos 
in  1830  aan  de  Turken  teruggegeven  en  den 
4den  December  1833  door  een  Firman  van 
den  Sultan  tot  een  schatplichtig  vorstendom 
verheven.  Meermalen,  byv.  in  1849  en  1850, 
kwam  er  de  Qrieksehe  bevolking  in  opstand 
tegen  het  Turksche  gezag.  —  Het  eiUnd  be- 
hoort thans  tot  het  Turksche  Q|aleet  Dsjesair 
en  bevindt  zich  als  schatplichtig  vorstendom 
in  een  eigenaardigen  toestand.  De  Porte  be- 
noemt er  een  Qrieksch  Vorst  —  thans  Xora- 
theodofff  sedert  Mei  1885  —  en  ontvangt 
een  bepaalden  Jaariykachen  cyns  (400000 
piasters),  waartoe  belastingen  worden  uitge- 
schreven door  de  volksvertegenwoordigers, 
die  ieder  Jaar  eenmaal  te  Vatby  gedurende 
eenige  weken  vergaderen.  De  bevolking  telt 
byna  41000  zielen  (1884),  byna  allen  Grieken, 
die  zich  met  landbouw,  handel  en  scheep- 
vaart bezig  houden.  Rozynen  en  wyn  worden 
er  in  aanzieniyke  hoeveelheid  uitgevoerd.  In 
1875  telde  de  koopvaardy  vloot  er  252  schepen, 
en  in  de  havens  van  Samos  kwamen  55  stoom- 
booten  en  4169  zeilschepen.  In  de  behoefte 
aan  onderwys  wordt  er  voorzien  door  een 
gymnasium,  eene  hoogere  burgerschool  voor 
meines  en  talryke  volksseholen.  De  hoofdstad 
is  Vatby  met  1500  huizen  en  7000  inwoners 
het  paleis  van  den  Vorst,  een  gymnasium  en 
eene  goede  haven.  Een  kunstweg  verbindt 
deze  stad  met  Mytilini  en  met  Chora,  den 
zetel  van  den  bisschop. 

Samothraoe,  een  eiland  in  de  Aegeesche 
Zee,  80  Ned.  myi  verwyderd  van  de  kust 
van  Thraci^  tegenover  den  mond  der  Hebros 
en  tegenover  het  gebergte  Ismaros,  zelf  den 
berg  Sacoe  (thans  Phengari,  1800  Ked.  el 
hoog)  dragend,  heefteene  langronde  gedaante 
en  is  41  Ned.  myi  lang  en  10  Ned.  myi  breed. 
Het  was  in  de  dagen  der  Oudheid  niet  zeer 
vruchtbaar.  Volgens  JSêródotus  hebben  er 
Pelasgers,  volgens  anderen  Arcadiërs  en  Tro- 
janen onder  DarcUmm  volkplantingen  gesticht 
In  de  staatkundige  geschiedenis  is  dit  eiland 
van  weinig  belang.  In  den  slag  by  Sdlamis 
streden  zyne  inwoners  aan  de  zyde  der  Per- 
zen, —  later  waren  zy  schatplichtige  bondge- 
XIII. 


nooten  van  Athene.  Gedurende  den  stryd  in 
Macedonië  was  dit  eiland  eene  soort  van  wyk- 
plaats,  byv.  voor  Arsinoë,  de  zuster  van  Pfo- 
ïemaeut  Kêrcnaum^  en  voor  PeneuB.  In  den 
tyd  van  SuOa  werd  de  ryke  tempel  van  Sa- 
mothrace  door  zeeroovers  geplunderd.  Hoofd- 
zakeiyk  was  dit  eiland  vermaard  door  zyne 
mysteriën,  welke  evenhoog  werden  geschat 
als  die  van  Eleusis.  Sedert  1457  behoort  Sa- 
mothrace  (Semendrèk)  aan  de  Turken  en  wordt 
gerekend  tot  het  ejaleet  DJesair.  De  oude  stad 
Samothrace  lag  op  de  noordkust,  en  wat  ver- 
der naar  het  zuiden  vindt  men  er  thans  het 
eenige  dorp.  Gastro  of  Samothraki  genaamd. 
In  1878  zyn  er  onder  de  leiding  van  Oonze 
en  Hattêêr  opdelvlngen  geschied,  en  men  heeft 
er  sporen  ontdekt  van  een  marmeren  tempel 
in  Dorischen  styi,  alsmede  van  een  cirkel- 
vormig gebouw. 

Sampiéro  van  Bastelioo,  heer  van  Or- 
iMMo,  een  dapper  Gorsicaan,  geboren  in  1497, 
bestuurde  in  1558  den  opstand  tegen  Genua, 
verwekte  in  1564  een  nieuwen  opstand  en 
doodde  zyne  eehtgenoot  VamMa.  die  onderhan- 
delingen met  de  Genueezen  had  aangeknoopt. 
Zelf  bezweek  hy  voor  de  bloedwraak  van  ^n 
zwager  Miehde  Angelo  vam  Omano  op  den 
17den  Januari  1567.  Zyne  lotgevallen  zyn 
meermalen  in  novellen  en  drama's  —  o.  a.  door 
Friedrieh  Halm  »  behandeld. 

Samsö,  een  Deensch  eiland  tussohen  See- 
land  en  Jntiand,  op  2  Q  geogr.  myi  66000 
inwoners  tellende,  behoort  tot  het  ambt  Hol- 
b&k  op  Seeland.  Het  eiland  is  heuvelachtig 
en  in  een  zuideiyk  en  noordeiyk  gedeelte 
gesplitst,  welke  door  een  smalle  landstreek 
verbonden  zyn.  Het  is  vruchtbaar  en  levert 
veel  graan,  vooral  gerst  De  hoofdplaats  is 
Nordby  met  800  inwoners. 

Samuël,  een  profeet  en  de  laatste  richter 
der  Israëlieten,  was  de  zoon  van  Mkana  en 
Ratma  en  werd  geboren  te  Ramathaïm  in  het 
gebergte  van  EphraXm.  Van  Jongs  af  werd  hy 
als  dienaar  van  het  heiligdom  te  Silo  opge- 
voed, en  na  den  dood  van  SU  (1070)  trad 
hy  op  als  richter.  Het  volk  echter  begeerde 
een  koning,  ten  deele  wellicht  om  zich  beter 
te  beveiligen  tegen  de  drukkende  overmacht 
der  Philistynen,  en  8«umM  moest,  na  vruch- 
telooze  tegenkanting,  daaraan  toegeven  en 
8a^  tot  koning  zalven.  Intosschen  zocht  hy 
door  het  stichten  van  profetenscholen  aan  het 
profetismus  zoodanigen  vorm  te  geven,  dat 
daardoor  de  Koninkiyke  willekeur  werd  be- 
perkt. Weldra  kwam  hy  dan  ook  in  botsing 
met  aavlj  weshalve  hy  den  opstand  van  DaM 
begunstigde.  —  De  beide  naar  hem  genoemde 
boeken  vormden  by  de  Israëlieten  slechts  éen 
boek,  dat  door  de  Alezandrynsche  vertaling 
in  2  doelen  werd  gesplitst  Daarin  Is  Damd 
de  voornaamste  figuur.  Zy  behooren  tot  de 
vroegste  geschriften  des  Gnden  Testamentaen 
werden  waarsehyniyk  opgesteld  in  den  bloei- 
tyd  van  het  Ryk  van  Juda. 

S'amund  of  Saemund^  zie  :Bdda. 

Samwer  (Karl  Friedrieh  Lncian),  een 
verdiensteiyk  rechtsgeleerde  en  staatsman,  ge- 
boren den  16den  Mei  1818  te  EckemfOrde, 
studeerde  te  Kiel  en  te  Beriyn  in  de  rechten, 
werd  daarna  advocaat  te  Neumünster,  trad  in 
dienst  der  hertogdommen  Sleeswyk-Holstein  en 
zag  zich  in  1850  benoemd  tot  hoogleeraar  te 

16* 


228 


SAMWEE-SAND. 


Kiel  en  in  1862  na  de  lieratelling  der  Deenache 
heenchapptt  tot  bibliothecarlB  en  staatnud 
te  Qotha,  waar  hQ  in  1859  lid  werd  van  liet 
ministerie.  In  1863—1866  betond  hQ  sicli  in 
dienst  yan  Prins  Fredeiik  wm  A^yiugtmbwrpf 
wiens  rechten  hQ  met  groeten  Sver  rerdedigde. 
HO  schreef:  „Die  Staatierbfolge  der  Henog- 
thttmer  SchleswigHolstein  (1844)*'  en  met 
J)rosf»em:  y^DIe  Henogthttmer  Schleswig-Hol- 
Btein  and  das  Königrdch  Dftnemark  (1860)*'. 
terwgi  hg  met  wm  JHaHim  het  ,,Becaeii 
génöral  de  traites*'  Toortsette.  Hg  overieed  te 
Qotha  den  8sten  December  1882. 

San  (De)  is  eene  atjrivier  yaa.  de  Weichsel 
in  Qalicië.  Zg  ontspringt  op  dé  noordeigke 
helling  van  het  Carpatisohe  Wondgebergte  in 
het  arrondissement  Sambor,  stroomt  eerst 
noordwest-,  dan  noord-,  renrolgens  oost-  en 
dan  weder  noordwestwaarts,  Tormt  o^er  een 
korten  alMand  de  grenaen  naar  de  agde  van 
Bnsland,  wordt  bg  Jaroslaw  beraarbaar  en 
stort  na  een  loop  van  270  Ked.  mjfl  beneden 
Sandomiers  aioh  nit  in  de  hooMrivier.  — 
Oolr  eene  zgrivier  der  Sa^e  in  Stiermarken 
draagt  den  naam  van  Som  of  Stam.  Zg  vloeit 
door  eene  bergstreek,  die  rgk  is  aan  fraaie 
natnortooneelen. 

Sana,  de  alonde  hoofdstad  van  het  eigen- 
igke  Temen  en  thans  de  hoofdplaats  van  een 
Sandqlak  in  het  Torkseh-Asiatisoh  €)}aleet 
Traaen,  ligt  aan  de  Dftna  tosschen  twee  berg- 
ketens  en  tolt  12-  tot  16000  inwoners.  Zg  is 
door  tuinen  en  yiUa's  omgeven,  heeft  vele 
moskeeën  met  10  minarets,  12  openbare  baden, 
groote  kaïavansera's  en  onderscheidene  palei- 
sen.  Zg  werd  den  266ton  April  1872  door  de 
Tnrken  ingenomen. 

San  Antonio,  de  hoofdstad  van  Bexar  (Tonn- 
ty  in  den  KoordAmerikaanschen  Staat  Texas, 
verheft  ilch  aan  de  San  Antonio-  en  aan  de 
San  Pedrorivier.  De  stad  bestaat  nit  drie  wgken. 
In  de  eerste  bevinden  xich  de  meeste  win- 
kels, —  in  de  tweede  heeft  men  fraaie  woon- 
hoiaen,  —  en  in  de  derde  wonen  hoofdaakeigk 
Mexicanen.  Hen  heeft  er  een  R.  KathoUek 
coUegie,  een  klooster,  twee  Doitsoh-Amerikaan- 
sohe  scholen,  een  hospitaal,  een  weeshais, 
10  kerken  en  ruim  20000  inwoners  (1880). 

Sanoho  is  de  naam  van  eenige  Kottm^eM 
vam  OattiUë^  nameigk:  SanOo  J,  als  Koning 
van  Navarre  (zie  onder)  Sameho  IH;  — 
Sancko  II  (1066—1072),  die  van  zgn  vader 
FerdAnand  Castilië  erfde,  aan  sgne  broeders 
Alfimio  en  OarciaM  de  Bgken  Leon  en  Gktlioië 
ontrokte,  en  toen  hg  ook  aan  zgne  snster 
Uffocoa  hare  heerschappg  over  Zamora  wilde 
ontweldigen,  vóór  deze  stad  vermoord  werd ;  — 
en  aaného  IV  (1284-1296),  die  gestadig 
oorlog  voerde  tegen  de  Hooren  en  de  oproe- 
rige  Christenen.  —  Voorts  is  SamAo  denaam 
van  eenige  Kimngen  vm  Navarre,  te  weten : 
Sancko  0areiat,  giaaf  van  Oascogne,  die 
Pamplona  en  Aragon  veroverde,  zich  in  906, 
Koning  van  Navarre  noemde,  met  goed  ge- 
volg tegen  de  Arabieren  oorloogde  en  in 
926  overleed;  —  en  Saneho  III  Mayor  (de 
Groote),  een  zoon  van  Chrcuu  (970—1086). 
Hg  veroverde  het  noordeigk  gedeelte  van 
Cas^ë  en  het  ooeteigk  gedeelte  van  Leon, 
voerde  heerschappg  over  het  noorden  van 
het  Schiereiland  en  poogde  zgn  Bgk  door  be- 
vordering van  beschaving  en  godsvmcht  te 


bevestigen,  doch  het  werd  na  zgn  overigden 
weder  verbrokkeld.  —  De  naam  van  Saméh» 
werd  ook  gedragen  door  twee  Xmm^^wi  van 
ForUÊgal  (zie  aldaar). 

Sanohoniaton  was,  naar  men  wil,  een  Phoe- 
nldsch  gesehiedschrgver,  die  ten  tgde  van- 
den Trojaanschen  Oorlog  bloeide.  Voorts  ver- 
meldt men,  dat  van  zgne  geschriften,  opge- 
dragen aan  AUbalj  koning  van  Berytos,  eene 
vertaling  geleverd  werd  door  Fhüo  van  By- 
blos,  die  in  de  2de  eenw  onzer  Jaartelling 
eene  grachiedenis  der  Phoeniciërs  schreef.  Een 
gedeelte  daarvan  is  bewaard  gebleven  en  in 
1826  door  OréfU  in  het  licht  gezonden.  Het 
is  voor  *t  overige  waarschgnigk,  dat  het 
woord  „Sanchoniaton"  geen  schrgver,  maar 
eene  verzameling  van  godsdienstige  geschrif- 
ten beteekent. 

Sanotias  (Francisos),  eigenigk  Sanckei 
de  loi  Brocas,  een  nitstekend  Spaansch  le^ 
terkandlge,  geboren  in  1613  te  Las  Brocas 
en  overleden  den  17den  Januari  1601  te  Sa- 
lamanca  als  hoogleeraar  in  de  welsprekendheid 
en  in  de  taalkunde,  heeft  zich  vooral  door  de  uit- 
gave van  zgn  werk:  „Hinerva  (1687  en  later)" 
verdiensteigk  gemaakt  Jegens  de  beoefenaars 
der  Latgnsche  taal.  Zgne  gezamenigke  werken 
zgn  in  1766  in  4  deelen  door  Mafam  te  Qe- 
nève  in  het  licht  gegeven. 

Sand.  Onder  dezen  naam  vermdden  wg.- 

KaH  Ludwi^  Sand,  een  staatkundig  dweeper. 
Hg  werd  geboren  den  6den  October  1796  te 
Wnnsiedel  in  het  land  van  Bairenth,  studeerde 
te  Tflbingen  in  de  theologie  en  trad  na  den 
terugkeer  van  Napoleon  van  Elba  als  vrgwU- 
liger  in  Beierschen  dienst,  doch  te  laat  om 
deel  te  nemen  aan  den  strgd,  zoodat  hg  wel- 
dra tot  de  studie  terugkeerde.  Te  Erlangen 
stichtte  hg  een  Burschenschaft  (studentenver- 
eenlging)  en  vertrok  in  1817  naar  Jena,  waar 
hg  desgeigks  voor  de  Burschenschaft  gverde. 
Met  dweepzieke  geestdrift  voor  vrgheid  en 
vaderland  bezield  en  niet  vrg  van  gdelheid, 
vatte  hg  het  voornemen  op  den  te  Manheim 
gevestigden  Kotxebue  (zie  aldaar),  als  den 
vgand  der  Burschenschaft,  als  den  spion  van 
Bnsland,  als  den  vermoedeigken  vervolger 
van  Luden^  Olcen  enz.,  te  vermoorden.  Hg 
vervaardigde  in  Maart  1819^onderscheidene  ge- 
schriften, waarin  hg  de  redenen  van  zgn  be 
sluit  blootlegde  en  bereikte  Manheim  den 
288ten  van  genoemde  maand.  Nadat  hg  bg 
KoUébue  was  toegelaten,  stiet  hg  dezen  met 
de  woorden :  ^Biet,  gg  verrader  des  vader- 
lands" den  dolk  in  de  linker  zgde.  De  ge- 
trofiéne  stortte  ter  aarde,  en  Sand  bracht 
daarop  zich  zelven  eene  wonde  toe,  dieeven- 
wel  niet  van  belang  was.  Ongehinderd  ging 
hg  de  trap  af  en  voor  het  huis  knielde  hg 
neder  en  drukte  zich  met  den  uitroep:  „Leve 
het  Duttsche  vaderland!*'  onder  de  wooSrden: 
„Ik  dank  u,  Ch>d,  voor  deze  overwinning!" 
langzaam  het  staal  in  de  linker  borst,  waarop 
hg  nederzonk.  zgne  wonden  waren  evenwel 
niet  doodeigk.  Alle  pogingen  om  medeplichtigen 
te  ontdekken  waren  te  vergeefis :  Samd  beleed 
openigk  zgne  daad  en  bleef  tot  het  einde  toe 
het  rechtmatige  van  deze  verdedigen.  Hg  werd 
veroordeeld  om  onthoofd  te  w(Mdeih  en  on- 
derging dit  vonnis  op  den  20sten  Mei  1820. 
De  dweeperg  van  Sand  riep  de  bekende 
Karlsbader  Besluiten  in  het  leven.  Zoo  groot 


SAND. 


229 


wsrea  de  ontaettiiig  en  de  ▼erUtteriag  in  de 
reaetlonidre  kringen,  dat  de  geleerde  de  WHte^ 
hoogleeraar  te  BerfOn,  nit  i||ne  betrekking 
werd  ontaet,  omdat  hft  een  troostbrief  had 
geechreTen  aan  de  moeder  van  SsmL 

Qwrgt  Stmdf  eigenlek  Anumiine  ImciU 
Amrore  Dt^m  (gehuwd  met  Dudetxmi)^  eene 
beroemde  Franaehe  romancière,  door  talent 
en  inspiratie  de  ▼oomaamste  van  hare  luste- 
ren  in  ome  eenw,  werd  geboren  te  PNrQs 
den  Men  Jnni  1804.  Haar  vader,  een  los* 
ainnig,  galant  en  ridderlQk  oiflcier,  was  de 
aoon  eener  onwettige  doehter  van  den  maar- 
schalk Mamriis  van  Saksem.  De  moeder  van 
Gwriffe  8amd  wordt  door  deie  beschreyen  als 
eene  volbloed  Parisienne  van  leer  dnbbelsin- 
nige  reputatie.  Haar  haweiyk  met  den  Jongen 
Dwfm  werd  voltrokken  in  het  leger,  waar 
zy,  eigenlSk  eene  Parysehe  modi^te,  zich  op- 
hield als  de  minnares  van  een  onden,  stomp- 
sinnigmi  generaal.  De  fttmilie-omstandigheden, 
waaronder  de  Jeugdige  Awrore  te  Nohant,  een 
bniteaverblQf  in  Berri,  opgroeide,  waren  bQ 
de  gestadige  botsingen  tossehen  hare  aristo- 
crattoohe  grootmoeder  en  hare  eigene  plebcji- 
sehe  moeder  niet  gunstig  voor  hare  luumkter- 
vorming ;  maar  werkten  voerteer  niet  weinig 
mede,  om  bQ  haar  de  kiemen  der  zeUMandig- 
heid  tot  ontwikkeling  te  brengen,  tegeiyk 
met  het  gevoel,  dat  z||  het  geluk  in  zich 
zelve  moest  zoeken.  Na  den  dood  van  haren 
vader,  die  ten  gevolge  van  een  val  van  het 
paard  overleed,  werd  de  stryd  tusschen  de 
beide  vrouwen  nog  heviger,  om  eerst  bQ  het 
sterven  der  grootmoeder  (1821)  een  einde  te 
nemen.  Al  wat  wfl  nu  vernemen  van  het 
leven  van  het  buitengewoon  begaafde,  met 
geestdrift  bezielde  kind,  van  het  omdolen  in 
veld  en  woud,  van  den  omgang  met  de  huis- 
genooten,  de  landlieden  en  de  kinderen  van 
het  dorp,  van  haren  invloed  op  de  dieren, 
van  hare  eerste  levens-  en  Uefdedroomen,  — 
dat  alles  levert  ons  het  aantrekkeigk  beeld 
van  eene  fHssche.  dichterlUke  Jeugd.  Al  hare 
herinneringen  uit  oien  tg d,  zelfii  hare  vergoding 
v«i  een  half  Christeltk,  half  Heidensch  ideaal 
van  een  man,  dien  zQ  OofrmM  noemde,  z||n 
veel  kinderlQker  en  bekooriyker,  dan  hare 
ervaringen  op  de  school  der  Engelsohe  Augus- 
tgner  zusters  te  Par|fs,  waar  zQ  8  Jaar  (1817— 
1820)  doorbracht.  Te  midden  van  de  uitgela- 
tenheid der  „diablesses",  waartoe  zg  zelve  in 
de  eefste  plaats  behoorde,  vernam  ztf  plotse- 
igk  hemelsche  stemmen,  had  visioenen,  ver- 
diepte zich  in  de  leaing  des  Bybels  en  was 
op  weg,  eene  godsdienstige  dweepster  te 
worden,  toen  een  schrandere  biechtvader  haar 
tot  inkeer  bracht  Na  haar  terugkomst  te 
Kohant  verdeelde  zQ  haren  tyd  tusschen  li- 
chaamsoefeningen en  studifti,  zonder  zich  om 
regelmaat  of  richting  te  bekreunen.  Zg  lasen 
verslond  de  weiken  van  Jowww,  Skdbpêre^ 
Bfiron  en  Ckaieambriandj  benevens  die  van 
Mimimqitimt,  IMnU  en  Aritiótdm.  Op  het 
bnitenverbigf  du  Ple«is  (hg  Hehm)  kwam  zg 
in  kennis  met  Dudevamt,  een  onwettigea  zoon 
van  den  baron  van  dien  naam,  en  trad  later 
met  hem  in  het  huweigk.  Zg  ging  in  1822 
daartoe  over,  zoowel  wegens  de  inspraak  van 
een  excentriek  gevoel  als  op  grond  van  haar 
verlangen,  zich  onafhankeük  te  maken  van 
hare    moeder.    Gedurende    eene  negei^arige 


echtverbintenis.  die  haar  2  kindaren  schonk, 
werd  het  verbigf  op  Nohant  niet  aangenamer, 
't  geen  men  echter  niet  kan  toeschrgven  aan 
haren  echtgenoot  Het  goedvinden  van  dezen 
vertoefde  ^  gedurende  de  helft  van  het  Jaar 
te  Pargs.  om  er  adem  te  halen  in  een  damp- 
kring, die  in  overeenstemming  was  met  de 
behoeften  van  haren  geest.  Tevens  wenschte 
zg  hare  inkomsten  te  vermeerderen;  onder- 
scheidene pogingen  hiertoe  —  meüA  medewer- 
king aan  „Figaro'*  —  leverden  niet  de  ge- 
wenschte  uitkomsten  op,  zoodat  zg  eindeigk 
op  raad  van  haren  letterkundigen  vriend  J«2tf« 
SoMdêou  er  toe  overging  een  roman  te  schrg- 
ven.  Nu  verscheen ;  „Rosé  et  Bianche"  zonder 
afkeuring,  maar  tevens  zonder  groeten  bgvid 
te  verwerven.  Des  te  meer  viel  deze  laatste  ten 
deel  aan  „Indiana",  waarmede  zg  in  1832 
optrad.  Inmiddels  had  zg  ter  liefde  vanharen 
letterkundigen  vriend  diens  halven  geslachts- 
naam tot  „nom  de  plume*'  aangenomen  en 
noemde  zich  Qeorgê  Sand.  In  laatstgenoemd  Jaar 
verscheen :  „Valentine"  en  in  het  volgende : 
„Lélia'',  die  een  storm  van  sympathie,  maar 
tevens  groeten  tegenstand  verwekten.  De 
sehrgftter,  die  2  Jaar  te  voren  in  studenten- 
gewaad,  vergezeld  van  vrooigkepnfiur  gelde- 
looze  makkers,  de  straten  van  Pargs  door- 
wandeld en  de  musea  bezocht  had,  zag  zich 
thans  in  het  bezit  van  datgene,  wat  zg  op 
Nohant  zoo  vurig  had  begeerd,  nameigk  van 
roem  en  geld,  en  toch  verklaarde  zg  in 
1886,  dat  ia  zelden  het  uur  der  inspiratie 
kon  afwachten,  maar  hare  fantasie  tot  schep- 
pen moest  noodzaken,  om  zich  geld  te  be- 
zorgen. Niettemin  verdiende  zg  met  de  pen 
in  20  Jaar  800000  flrancs.  In  1888  reisde  zg 
naar  Italië  om  er  verstrooiing  te  zoeken  van 
de  vele  treurige  indrukken  en  teleurstellingen, 
welke  zg  ondervonden  had.  Te  Venetië  knoopte 
zg  innige  betrekkingen  aan  met  den  dichter 
AJfired  de  Musset  (zie  aldaar),  en  na  deze 
episode,  die  op  eene  hoogst  treurige  wgze 
efaidigde,  gedeelteigk  besebreven  in  haar  boek: 
„Elle  et  lul",  waartegen  Faui  de  Mnssei  zgn 
„Lui  et  elle"  uitgaf,  lokte  het  vooijaar  van  1834 
haar  uit  tot  dichterigke  voetreizen  in  de  dalen 
der  Alpen  van  Tjrrol  en  Zwitserland.  Zg  heeft 
die  geschetst  in  hare  „Lettres  d*un  voyageur 
(1887,  2  dln)'\  Ook  Lisxt  en  de  gravin 
d'AgQmU  vergezelden  haar  op  sommige  van 
die  tochten.  In  1886  scheidde  zg  op  goede 
gronden  gerechteigk  van  haren  man,  aan  wien 
zg  later  eene  aanzienigke  som  uitbetaalde. 
Inmiddels  waren  hare  romans:  „Jacques  (1834, 
2  dln)*',  —  „Leone  Leoni  (1835)*',  —  „Andró 
(1835)",  —  en  „Simon  (1886)"  in  het  licht 
verschenen.  Tot  de  talentvolle  personen,  die 
naar  hare  vriendschap  dongen,  behoorden  in- 
zonderheid CAo|ns  en  Lamennais  en  later  Le 
Batix.  Eerstgenoemde  vergezelde  zg  op  een 
tocht  naar  lu^orca  en  beschreef  dien  in  haar 
werk:  „ün  hiver  k  Mijorque  (1842)".  Voorts 
schreef  zg  van  1883  tot  1838  in  de  „Bevue 
des  Deux  Mondes":  „Le  Sécrétaire  intime",— 
„Lavinia",  —  „Mételk",  —  „Mattéa",  —  „La 
Karquise",  —  „MaupraV',  —  „La  demiéreAl- 
dini",  —  „Les  mattres  mosalstes",  — en„L*us- 
coque".  Niet  weinig  werd  hare  denkwgze  be- 
heerscht  door  den  sociaaldemocraat  Mu^el de 
JBourffês,  terwgi  zg  met  Xommmmw  bespiegeUn- 
gen  maakte  over  eene  hervorming  der  Christe- 


230 


SAKD-SANDABAK. 


lyke  maataohappU*  DMnran  getuigen  hare  Let- 
tres 4  Marde  (1837)*',  de  mystieke  roman:  ,^I»i- 
ridion  (1839)'\  —  en  ^Les  s^t  eordes  de  la  lyre 
(1840)*'.  Wegens  onaangenaamheden  met  de 
redaetie  ▼»!  de  „BeTue  des  Denx  Hondes" 
stichtte  10  met  Le  Mouxy  Lametmau^  Vta/rdot 
en  i^Rckiewies  de  ^Bevne  Indöpendante"  en 
schreef  de  socialistische  nnnans:  „Le  com- 
pagnon dn  tonr  de  France  (1840)",  —  „Le 
mennier  d'Angibanlt  (1846)"  —  „Le  péché 
de  M.  Antoine  (1847)",  —  en  „Oonsnelo 
(1842,  4  dln)",  haar  meest  indrukwekkend 
werk,  met  het  verFolg,  getiteld:  „La  com- 
tesse  de  Badolstadt  (1843,  4  dln)",  —  yoorts: 
«Pauline  (1841)",  —  „Horace  —  (1842)",  — 
„Isidora  (1846",  —  „Teverino  (1846)",  — 
„Lncrezia  Floriani  (1846)",  —  „Le  piocinino 
(1847)",  —  „Le  chatean  des  désertes  (1847)", 

—  en  een  aantal  bevallige  dorpsgeschiedenis- 
sen, Booals:  „MonnyBobin  (18U)",  — -  „Mel- 
chior  (1841)",  —  „La  mare  an  diable  (1741)", 

—  „Jeanne  (1844)",  —  „Francois  le  Champi 
(1847)",  —  en  „La  peUte  Cadette".  De  vlam 
der  Febmari-omwenteling  van  1848  ontstak 
ook  het  hart  der  dichteres;  10  wierp  lich  in 
het  gewoel  van  den  strfld,  stichtte  het  week- 
blad: „La  caose  da  penple",  schreef  voor 
Ledru  Soüin  balletins  en  hoofdartikels,  gaf 
de  opgewonden  „Lettres  an  penple"  in  het 
licht  en  gevoelde  diepe  smart  b|)  het  on^ 
waken  uit  dien  droom.  Velen  van  hare  vrien- 
den werden  verbannen,  en  i0  ondervond  al  de 
ellende  der  eenzaamheid.  De  lost  en  de  kracht 
om  te  werken  bleven  haar  echter  bQ,  Ja, 
hare  kunst  was  door  beproevingen  gelouterd, 
zoodat  de  dampen  van  onzuivere  hartstochten 
en  overspannen  denkbeelden  meer  en  meer 
verdwenen;  dit  blOkt  uit  hare  geschriften: 
„Mont  Bevêche",  —  „La  flUeule",  —  en  „Les 
mistres  sonneurs  (1863)".  In  weerwil  vanden 
geringen  bQval,  waarmede  in  1840:  „Oosima 
OU  la  haine  dans  Tamour"  ontvangen  was, 
w0dde  z0  zich  nn  met  üver  aan  het  drama, 
en  heeft  zQ  ook  met  hare  tooneelwerken : 
„Molière  (1861)",  —  „Les  vacances  de  Pan- 
dolphe  (1862)",  —  „Claudia  (1862)",  —  „Le 
mariage  de  Yictorine  (1861)",  —  „Le  demon 
du  foyer  (1862)",  —  „Le  pressoir  (1863)",  — 
„Mauprat  (1863)",  —  „FUminio  (1864)",  — 
„Biaftre  Favilla  (1866)",— „Fran^oise  (1866)", 
enz.  niet  dien  roem  ingeoogst,  waarmede  hare 
romans  werden  gekroond,  toch  heeft  zU  het 
Fransche  tooneel  met  menig  uitstekend  stuk 
verrukt,  terwgi  haar  „Marquis  de  Villemer 
(1864)"  met  groot  g^uich  werd  begroet 
Haar  tooneelarbeid  is  verzameld  in  het 
„Théfttre  de  Nohant  (1864)",  —  en  in  „Thé- 
&tre  complet  (1868—1897,  4  dln)".  Voorts 
leverde  zQ  in  de  „Revue  des  Deux  Mondes" 
of  in  ateonderlQke  uitgaven:  „Les  dames 
vertes  (1869)",  —  „L'homme  de  neige  (1869)", 

—  „Jean  de  la  Roche  (1860)",  —  „Constance 
Verrier  (1860)",  —  „La  familie  de  Qermandre 
(1861)",  —  „Le  marquis  de  Villemer  (1861)", 

—  „Valvèdre  (1861)",  —  „La  viUe  noire 
(1861)",  —  „Tamaris  (1862)",  —  „Mademoi- 
eeUe  La  Quintinie  (1868)",  —  „Laura  (1864)", 

—  „La  confession  d'nne  Jeune  fllle  (1866)",  — 
„Monsieur  Sylvestre  (1866)",  —  „Le  dernier 
amour  (1867)",  —  „Mademoiselle  Merquem 
(1868)",  —  „Pierre  qui  roule  (1870)",  — 
„Mademoiselle  Azote  (1870)",  —  en  „André 


„Beauvray  (1870)".  Hare  „Histolre  de  ma  vie 
(1864  enz.  11  dbi)"  bevredigde  noch  degenen, 
die  tuk  ztfn  op  schandalen,  noch  de  eigenlQke 
letter-  en  geschiedkundigen,  die  in  het  leven 
van  vermaarde  personen  een  spiegel  wenschen 
te  zien  van  hunne  eeaw.  Intusschen  moet 
men  verbaasd  staan  over  de  scheppende  kracht 
van  deze  begaafde  vrouw,  inzonderheid  wan- 
neer men  het  oog  vestigt  op  den  inhoud  van 
hare  werken,  op  haar  gevoel  voor  natuur- 
schoon, op  hare  grondige  kennis  van  het 
menschelQk  hart.  Het  is  alsof  zü  zich  neder- 
werpt  in  den  schuimenden  vloed  der  denk- 
beelden van  haren  ttfd,  deze  laat  werken  op 
haar  gemoed  om  ze  vervolgens  in  een  stroom 
van  prachtige  volzinnen  uit  te  storten  voor 
hare  bewonderaars.  Geen  onderwerp  is  haar 
te  hoog;  onbeschroomd  tast  zy  rond  op  het 
gebied  der  liefde,  van  den  godsdienst  en  der 
staatkunde,  en  overal  weet  zQ  te  vinden  wat 
zy  zoekt  Vooral  hare  dorpsgeschiedenissen, 
die  verre  biyven  van  de  sombere  tafereelen 
van  wereldzin  en  verdorvenheid,  zyn  liefeiyk 
en  schoon,  firisch  onrein.  —  Haar godsdiensüg 
geloof  vertoonde  de  grootste  veranderiykhei^ 
het  bewoog  zich  tusschen  bUgeloof  en  verre- 
gaande twyfelary,  tusschen  dweepery  en  on- 
verschilligheid. Jammer  dan  ook,  dat  haar 
zedeiyk  gehalte  zoo  zwakken  grondslag  op- 
leverde voor  een  emstigen  opbouw  ten  goede, 
zy  eischte  niet  zoozeer,  dat  de  godsdienst 
haar  kracht  in  den  stryd  des  levens,  maar  in 
de  eerste  plaats  aangename  gewaarwordingen, 
prikkeling  en  genot  bezorgde,  terwyi  zy  op 
het  gebied  der  staatkunde  zich  gaarne  liet 
wiegelen  op  de  golven  der  dichteAyke  droo- 
men.  Zy  overleed  op  haar  kasteel  Kohant 
den  aiten  Juni  1876.  Na  haren  dood  ver- 
schenen nog  van  hare  hand:  „Demlöres 
pages  (1878)"  en  „QuesUons  d*art  et  de  Utté- 
rature  (1878)".  —  Haar  zoon  Maurice  8and 
geboren  te  Parys  in  1826,  is  desgeiyks  als 
schryver  opgetreden.  Hy  leverde:  „Masques  et 
bouffons  (1869,  2  dln)",  —  „Six  mille  lieues 
4  toute  vapeur  (1862)",  —  „CalliAoé  (1864, 
8  dln)",  —  „Raoul  de  la  Chastre  (1866)",  — 
„Le  monde  des  papillens  (1866)",  —  „Miss 
Mary  (1868)"  enz.  Ook  verzamelde  hy  met 
zyne  moeder  een  bundel  volkssprookjes  onder 
den  titel:  „Legendes  rustiques  (1868)". 

Sandalen  is  de  naam  van  het  oudste 
volksschoeisel  der  Grieken  en  Romeinen.  De 
sandaal  bestond  uit  een  houten  of  kurken 
zool  ter  dikto  van  2  tot  6  Ned.  streep,  van 
boven  en  van  onder  met  leder  bekleed  en 
door  middel  van  kruisriemen  onder  den  voet 
vastgehecht. 

Sandarak  is  eene  harssoort,  afkomstig 
van  Callitris  quadrivalvls,  een  boom  uit  de 
fitmilie  der  OtipreinnêS»,  die  in  Noord-Amerlka 
te  huis  behoort  Zy  vormt  langwerpige,  broze, 
bleekgele,  doorzichtige  korrels,  die  van  buiten 
een  witachtig  bestoven  voorkomen  hebben  en 
op  de  breuk  glasglanzig  zyn,  by  het  kauwen 
niet  week  worden,  speeeryachtig  rieken  en 
smaken  en  in  alkohol  geheel,  maar  in  terpen- 
tynolie  slechts  gedeeltdyk  oplossen.  Zy  wordt 
vooral  gebezigd  tot  het  bereiden  van  vernis 
en  politoer.  Wryft  men  plaatsen  op  het  be- 
schreven papier,  waarvan  de  inkt  is  wegge- 
schraapt,  in  met  sandarakpoeder,  dan  kan  men 
daar  weder  schryven,  zonder  dat  de  inkt  vloeit 


SANDE-SANDELBOOM. 


281 


Sande  (Johjm  Tan  de),  een  Terdieii8tel|k 
Nederlaadaeh  reehtsgeleerde,  geberen  in  Gel- 
derland in  1677,  studeerde  te  Wittonberg, 
werd  adTOcaat  te  Utrecht,  in  1697  hoogleeraar 
Ie  Franeker,  in  1604  raadsheer  in  het  Hof 
▼an  Friedand  en  sag  zich  in  1618  als  onder- 
ling met  BogéfwuM  en  anderen  afgevaardigd 
naar  de  Synode  te  Dordrecht  Ook  behoorde 
htl  tot  de  24  rechters,  die  over  OldenbamefMldt^ 
^  Ofoot,  JELoogêrbêtiê  eni.  moesten  oordeelen. 
Na  dien  ttfd  bleef  hft  te  Leeuwarden  en 
OTerleed  aldaar  in  1681.  Hg  heeft  lich  bekend 
gemaakt  door  tSiiï^  „Deeisiones  flrisioae", 
alsmede  door  eene  „Nederlandsehe  Historie, 
dienende  tot  venrolg  der  Historie  Tan  Everard 
▼an  Reydt*',  welke  eerst  na  i^n  dood  is  ni^ 
gegeven. 

Sandesu  (Léonard  Sylvain  Jnles),  een 
▼erdiensteltik!  Fransch  sohSrUver,  geboren  den 
19den  Februari  1811  te  Aubnsson  in  het  de- 
partement 
Creuse,  stu- 
deerde te  Pa- 
rfisin  de  rech- 
ten ,  maar 
bepaaldeiieh 
weldra  btf  de 
beoefening 
der  letteren. 
Met  vnofg6 
&nm{  bewerk- 
te hy  den  ro- 
man: „Bose 
et     Blanehe 

(1881,  6 
dln)".  Daar- 
na!^ schreef 
hy:  ,,lfadame 
de  Sommer- 
▼iUe  (1844)", 
-„Blariana", 
—  „MUe  de 
Seigllère", 
dat  in  1861 
werd  opge- 
voerd in  het 
Thétoefiran- 
^als,— voorts 
met  Amgitrx 
„La  pierre  de 
touche",  — 
„Le  gendre 
de  H.  Poirier",  —  en  „La  ceinture  dorée*Mn 

1858  werd  hg  Ud  van  de  Fransche  Académie.  In 

1859  verschenen  agne  werken  in  twee  doelen. 
Vooral  vond  agne  novelle:  »Jean  de  Thom- 
meray  (1872)"  groeten  bgvaL  Hg  overleed 
den  2l8ten  April  1888. 

Sande  BaJüiuyaen  (Julius  Jaoobus  van 
de),  een  ^  uitstekend  Nederlandsch  landschap- 
schilder,  geboren  te  'sQravenhage  den  18den 
Juni  1885,  oefende  lich  onder  de  leiding  van 
sgn  kunstvaardigen  vader  en  behaalde  door 
menig  fraai  landschap,  aooals:  ^Vgver  in  het 
Haagsehe  Boech",  —  „Zuid  HolUndsehe  boer- 
derg",  ^  „De  VUetbmg  bg  Leiden",  —  „Avond- 
landschap",  enz.  groeten  roem  en  verwierf 
in  1866  de  gouden  medaille  op  de  tentoon- 
stelling te  *s  Gravenhage,  in  1871  de  groote 
koninkigke  medaille  op  die  te  Amsterdam  en 
in  1878  de  medaille  op  die  te  Weenen  en  in 
1876  op  die  te  Philadelphia.  —  „Zgne  zuster 


Santalum  album. 


€hrardiita  Jaeóba  vam  de  Sande  BaHn^temf  ge- 
boren den  17sten  Juli  1826  te  's  Gravenhage, 
is  als  bloemenschilderes  desgeigks  meermalen 
bekroond. 

Sandeo  is  de  naam  van  2  steden  in  West- 
Gkdicië  aan  de  noordeigke  helling  der  Car- 
pathen  en  in  het  dal  der  Doni^ec.  De  éene, 
Nieuw-Sandec,  ligt  aan  het  vereenigingspunt 
van  de  Kamenisa  en  de  DomO^c,  alsmede  aan 
een  tweetal  spoorwegen,  bezit  eengymnarium 
en  telt  ruim  11 000  inwoners.  —  De  tweede, 
Oud-Sandec,  ligt  bg  de  samenvloeiing  van  de 
Poprad  en  de  DoniOoo  en  aan  den  spoorweg 
en  heeft  nog  geen  4000  ingezetenen. 

Sandelboom  (Santalum  L,)  is  de  naam 
▼an  een  plantengeslacht  uit  de  familie  der 
SantdlaeeSm.  Het  omvat  heesters  en  boomen 
met  lederachtige,  tegenovergestelde  bladeren. 
De  bloemen  zgn  eind-  of  okselstandig,  en  het 
bloemdek  wordt  gevormd  door  eene  4-tandige 

buis,  terwgi 
in  de  keel  4 
dikke  schub- 
ben met  de 
bloemdek- 
slippen  afwis- 
selen. Yóor 
deze   laatste 

verheffen 
zich  de  korte 
meeldraden 
met  over- 
langs    open- 
spigtende 
helmknop- 
pen. De  stem- 
pel staat  op 
een     draad- 

vormigen 
stgi,   en  de 
1>e8vormige 
steenvrucht 
is  éenzadig. 
De  witte  san- 
delboom   (S. 
album  L.) 
heefteen  dik- 
ken stam  met 
eene   bruine 
schors ,    ter- 
wgi  zgne  uit- 
gespreide 
vormen.    De 
aan  de 


takken  eene  breede  kroon 
bladeren  ^n  lancetvormig , 
breed  en  van  onder  lichtgroen.  Het  bloemdek 
is  geel  en  later  roodbruin ,  en  de  blauwach- 
tig witte  vruchten  hebben  witte  zaden. 
Van  dezen  boom  komt  het  witte  en  gele 
sandelhout  (lignum  santali  album  et  citri- 
nnm).  Het  is  hard  en  dicht  en  heeft  een 
rozengenr.  Het  groeit  vooral  in  Vöor-Indië 
en  er  wordt  veel  sngwerk  van  vervaardigd. 
Wg  geven  hierbg  de  afbeelding  van  een  tak 
in  a  op  Va  <^^'  natuurigke  grootte,  in  h  van 
een  uitgerold  bloemdek  op  4-voudige  grootte 
en  in  e  van  een  stamper  op  6-voudige  grootte. 
—  Het  roode  ionddkotU  komt  van  Fieroearpm 
itmtaUmmt  L,  fU.,  een  groeten  boom  met  eene 
bruine,  gescheurde  schors  uit  de  fSunilie  der 
JPapüumaeeë».  De  takken  dragen  bladeren  met 
1  of  2  paren  biaacUes,  die  eirond,  aan  den 
top  afgeknot  en  van  onder  lichtgroen,  doch 


882 


SANDELBOOM-SANDBABT. 


Tan  boren  donkergroen  sgn.  De  okaelitindige 
plnimen  dragen  gele  bloemen  met  roode  stre- 
pen. Het  jSmgê  komi  Is  bloedkleorig ,  maar 
wordt  allengs  donkerder.  Men  besigt  het  om 
te  Terren,  tot  het  bereiden  nui  tindpeeder 
eni. 

Banden.  Onder  dOMn  naam  rermelden 
wt|: 

Aniomiui  Smeert  of  SandtnUf  een  Terdien- 
stelSk  geleerde,  geboren  te  Antwerpen  in  IbM. 
Hg  bekleedde  onderscheidene  kerkelQke  betrek- 
kingen, die  hQ  in  1617  nederlegde,  om  lieh 
onverdeeld  aan  de  stndie  te  wtiden,  waartoe 
hg  aUn  intrek  nam  in  de  abdQ  van  Affligen 
bi  Aalst  HQ  overleed  aldaar  den  16den  Ja- 
nuari 1644.  Vui  zgne  gesehriften  vermelden 
wg:  „De  Bmgensibiis  emditonis  fsma  claris 
(1624)",  —  „De8Criptoribn8Flandriae(1624)*', 

—  „De  Gandavensibns  emditionis  foma  claris 
(1624)",  —  „Hagiologinm  Flandriae  (1626;  2de 
druk  1689)",  —  „Oandavlensinm  remm  libri 
VI  (1664)",  —  „BibUotheca  Belgica  manns- 
cripta  (1641—1644,  2  dln)",  —  „Chorographia 
sancta  Brabantiae  (1669,  2  dln;  2de  dmk, 
1726)",  —  en  „Flandria  illnstraU  (1641, 2  dln; 
2de  dmk,  1786)".  Een  verloren  gewaand  werk 
van  Samdermiy  getiteld:  „Tomacom  illnstratnm", 
is  eenige  Jaren  geleden  teruggevonden  en  be- 
vindt lich  thans  te  Doornik. 

DamSl  Samdêrtj  een  verdiensteigk  Duitsch 
taalkundige.  Hg  werd  geboren  te  Altstreliti 
den  12den  November  1819,  studeerde  te  Berign 
en  te  Halle,  kwam  aan  het  hoofd  eener  school 
te  AltstreUti,  die  echter  in  1862  ophield  te  be- 
staan en  hield  dch  na  dien  tgd  als  privaat- 
docent  uitsluitend  besig  met  letterkundigen  ar- 
beid. Hg  leverde  een  uitgebreid  „Wörterbuch 
der  deutschen  Sprache  (1869—1866,  8  dln)", 
dat  getuigenis  geeft  van  ongemeene  vigt  en 
volharding,  —  voorts:  „Katechismus  der 
deutschen  Orthographie  (4de  druk  1878)",  ^ 
„HandwOrterbuch  der  Deutschen  Sprache 
(1869)",  —  „FremdwOrterbuch  (1871,  2  dbi)", 

—  „WOrterbuch  der  deutschen  Sjnonymen 
(1861)",  —  „Kun  gefasstes  WOrterbuch  der 
Hauptschwierigkeiten  in  der  Deutschen  Sprache 
(14de  dmk,  1886)*\  —  „Deutscher  Sprachschats, 
geordnet    nach    Begriffen  (1874—1876)",  — 

—  „Vorschiage  lur  FeststeÜung  einer  einheit- 
lichen  Bechtschreibung  fttr  AUdeutschland 
(1878—1878)",  —  en  „Orthographisches  Wdr- 
terbuch  (2de  druk,  1876)".  Ook  schreef  hg  nog: 
JiTolksleben  der  „Neugrieohen(18U)",-  „Das 
Hohe  Lied  Salomonis  (1866)",  —  „Heitere  Kin- 
derwelt  (1868)",  —  „Deutsche  Sprachbridè 
(6de  druk,  1886)",  —  „Verdeutschungswdrter- 
buch  (1884)",  —  „Ergaaiungswörterbnch  der 
deutschen  Sprache  (1878—1886)",  —  „Lehr- 
bttch  der  deutschen  Sprache  fttr  Schalen 
(7de  druk,  1886)",  —  „Satabau  und  Wortfolge 
in  der  deutschen  Sprache  (1888)",  —  „Ans  den 
besten  Lebensstunden.  Eigenes  und  Angedg- 
netes  (1878)",  —  „Neugri^hische  Ghrammatik 
(1881)",  —  en  „Geschichte  der  neugriechischen 
Literatur  (1884)".  Hg  Is  Ud  van  het  genoot- 
schap voor  de  geschiedenis  en  volkerkunde 
van  Griekenland  te  Athene. 

Sandifort  (Eduard),  een  verdiensteigk 
Nederlandsch  geneeskundige,  gebmren  te  Dor- 
drecht den  14den  November  1742,  ng  aich 
in  1771  benoemd  tot  buitgengewoon  hooglee- 
raar in  de  ontleed-  en  heelkunde  te  Leiden 


en  aanvaardde  die  betr^ikingmeteeaeonttie: 
„De  optfano  anatomieo".  Nadat  hg  het  volgende 
Jaar  bevorderd  was  tot  gewoon  hoogleeraar, 
werd  hg  in  1778  ook  aangesteld  tot  professor 
in  de  geneeskunde.  Tot  tweemaal  toe  washf 
reetor  magnifleus,  en  hg  overleed  den  ISden 
Februari  1814.  Van  igne  talrgke,  thans  ver- 
onderde werken  noemen  wg:  „Obeervatlonei 
anatomieae  pathalogioae  (1878;  4  dln)",  — 
„Ezeroitationes  anatomieo-aeademicae(1788^ 
1786,  2  dfai)",  —  „Opuscnla  analomica  selee- 
tiora  (1788)",  —  en  „Museum  anatomieom 
aeademiae  Lugdnno-Batavae  (1789— '1798,  2 
dln)",  een  prachtwerk  met  186  koperen  plar 
ten.  —  Ook  zgn  lOon,  €hiwrd  SamêifaH^  ge- 
boren te  Leiden  den  Sisten  Januari  1779, 
werd  aldaar  gewoon  hoogleeraar  in  de  ont- 
leedkunde, en  wél  in  1810.  Hg  schreef  eenige 
geleerde  verhandelingen  en  leverde  eenderde 
en  vierde  deel  tot  het  „Museum  anatomienm" 
van  ^n  vader,  alsmede:  „Tabulae  cranlomm 
diversarum  nationum  (1888—1840,  2  dln)". 
Hg  overleed  den  Uden  Mei  1848. 

San-Domingo,  aie  HeUü. 

Sandomir  of  atemdomkr^  eene  distrlds- 
hoofdstad  in  het  Poolsch-Busslech  gouver- 
nement Radom  en  aan  de  Weichsel  gelegen, 
is  in  1286  gesticht  en  door  Cadmk  dê  €hrooU 
ommuurd.  Zg  heeft  een  oud,  op  eene  steile 
rots  lich  verheffend  kasteel,  een  gymnashm, 
2  suikerfabrieken  en  ruim  14000  inwoners. 
In  de  18de  eeuw  was  zg  de  hoofd-  en  resi- 
dentiestad  van  regeerende  Vorsten  en  in  1240 
en  1269  werd  ag  door  de  Tartaren  geplun- 
derd en  verbrand.  Nadat  ig  onder  Chnmirdê 
QrooU  weder  was  opgebouwd,  verwierf  iQ 
door  handel  en  ngverheid  eene  plaats  onder 
de  aanzienigkste  steden  van  Polen,  maar 
werd  in  1666  door  de  Zweden  op  nieuw  ver- 
woest. Er  is  in  1670  door  de  distrieten  van 
alle  geloofbbeigdenissen  eene  synode  gehou- 
den, die  gevolgd  werd  door  het  opstellen  der 
acte,  onder  den  naam  van  „Consensas  San- 
domiriensis"  bekend.  Ook  werd  er  in  1702 
een  verbond  gesloten  der  aanhangers  van 
Koning  Anffuituê  tegen  Kard  XIL 

Sandrart  (Joachim  von),  een  beroemd 
schilder  en  graveur,  geboren  te  Frankfort  aan 
de  Main  den  12den  Mei  1606,  genoot  eene 
geletterde  opvoeding  en  wgdde  zich  vervolgens 
onder  de  leiding  van  Jfarto»,  IttéUmrg^  8adê- 
ler  en  Sonikoni  (te  Utrecht)  aan  de  beoefe- 
ning der  kunst  Met  laatstgenoemde  begaf  hg 
zich  eerst  naar  Engeland  en  vervolgens  naar 
Italië,  waar  hg  te  Venetië  de  doeken  van 
TUiatm  en  Vêrowmê  bestudeerde  en  te  Bome 
het  middenpunt  werd  der  aldaar  vertoevende 
kunstenaars.  Hg  schilderde  met  QMo  J2m» 
en  anderen  voor  den  Koning  van  SpaiUe,  en 
Clmdê  Lorram  had  veel  aan  hem  te  danken. 
Hg  leverde  er  teekeningen  voor  de  Oalleria 
Oiustiniana,  en  schilderde  op  last  van  Paus 
ürhmuê  XIII  onderscheidene  portretten  en 
historiestukken  voor  kerken  te  Bome.  Nadat 
SÊmdrmri  voorts  in  Beneden-Italié  een  groot 
aantal  teekeningen  ontworpen  had,  die  men 
in  gravures  aantreft  fai  het  „lünerarium  Itar 
liae"  van  Z$Uêr  en  in  de  „Arehontologia  eos- 
mioa"  van  €MifHêd,  keerde  hg  in  1686  naar 
Frankfort  temg  en  vestigde  lieh  kort  daarna 
te  Amsterdam,  waar  hg  voor  MMmdUatm  I 
van  Beieren  „De  twaalf  maanden  desjaars" 


SANDRABT-SANDWICHEILANDEN. 


saa 


tm  „Eene  aUagoritelM  ▼oontèUing  vaa  dag  en 
■Mkt*"  sehilderda.  Nadat  bem  het  landgoed 
Stoekaa  bQ  Ingolitadt  door  arfenis  was  ten 
deel  gevallen,  Terkocht  liQ  voor  eene  aan- 
tlMltk»  eoB  a||ne  kanstTenameling  te  Am- 
sterdam, trok  derwaarts  en  yerkrectf  don 
titel  Tan  raadsheer  van  Pfiüa-Nenbnrg.l^  we- 
igks  echter  had  hQ  sich  op  aOn  kasteel  naar 
wensch  ingericht,  toen  het  in  1647  door  de 
Fraasehen  werd  verwoest  Na  den  vrede  deed 
htl  het  hwsCeüen,  daar  EQne  knnstgewrochten 
diror  werden  betaald  en  hQ  ontving  er  be- 
loek  van  Vorsten  en  edelen  nit  andere  lan- 
den. In  1649  ging  hQ  naar  Nfimberg,  waar 
htl  de  portretten  schilderde  der  aldaar  aan- 
welige  gesanten.  ZQn  mei^waardigst  stok 
nit  dien  tyd  is  het  tafereel  van  een  groeten 
vredemaaltgd,  den  25sten  September  1649 
aangericht  door  PAüzgraaf  Xorel  OnttaafYOOt 
de  KeiiwlSke  en  Zweedsche  commissarissen 
in  de  SQkslanden,  met  de  portretten  van  60 
personen,  thans  op  het  raadhnis  te  Nflmberg. 
Nadat  hQ  voorts  te  Weenen  de  portretten  ge- 
schilderd had  van  KehMr  FêrdinaMd  III  en 
diens  gemalin,  alsmede  van  den  Boomsoh- 
koning  Ferdimamd  VI  en  van  den  Aartshertog 
LêopoUL,  werd  hQ  in  den  adelstand  opgeno- 
men en  met  rgke  geschenken  begiftiga.  Ver- 
volgens keerde  hQ  naar  Nflmberg  terag  en 
overleed  aldaar  den  14den  October  1681.  In 
vele  Doitsche  kerken  en  mnsea  vindt  men 
voortbrengselen  van  sün  penseel.  Op  letter- 
kondig  gebied  leverde  hQ:  „Deutsche  Acadé- 
mie der  edeln  Ban-,  Bild-  ond  Malereikflnste 
(1675-1679.  2  dln:  2de  druk,  1768—1775.  8 
dlny*,  —  „Adnüranaascnlpturaesenstataanae 
veteris  (1688)",  —  en  „Insigninm  Bomae 
templomm  prospectns  ezteriores  et  interiores". 

8and£|jak  (vaandel)  is  by  de  Tarken  de 
benaming  van  eene  onderafdeeling  eener  pro- 
vincie, aan  wier  hoofd  sich  een  moetesarrif 
(ondergoavemenr)  bevindt.  Een  sand^)ak  is 
eigenlDk  hetselfde  als  een  liwa  (het  Arabi- 
sche woord  voor  vaandel).  —  Sandndk  Sfêrif 
(het  edele  vaandel)  is  het  vaandel  van  den 
Profeet,  dat  te  Coastantinopel  bewaard  en 
jaarlSks  in  den  Bamadan  vertoond  wordt 
Het  is  volgens  de  sage  afkomstig  van  Mokam- 
MMf  en  moet,  wanneer  de  Staat  of  de  gods- 
dienst in  het  aiterste  gevaar  verkeert,  in  het 
leger  gebracht  en  door  den  Saltan  in  persoon 
ontplooid  worden,  waarop  ieder  weerbaar 
Mnselman  verplicht  is  ten  stryde  te  snellen. 
Dit  is  tot  na  toe  slechts  eenmaal  geboord, 
nameltk  in  1595,  toen  Moerad  III  optrok 
naar  Erlao.  Intosschen  werden  by  die  gele- 
genheid de  Torken  op  de  vlocht  geslagen,  en 
sy  hadden  byna  het  vaandel  verloren. 

Sanduaky,  de  hoofdstad  van  Srie-Coonty 
in  den  Noords Amerikaanschen  Staat  Ohio,  ligt 
aan  de  Sandoskybaai,  5  Ned.  myi  van  het 
Eriemeer,  is  het  veieenigingspont  van  eenige 
spoorwegen  en  telt  byna  16000  inwoners 
(1880).  Genoemde  baai,  82  Ned.  myi  lang  en 
8  Ned.  myi  breed,  vormt  eene  oitmontende 
haven.  Men  vindt  er  eene  hoogesehool,  80 
kerken,  eenige  banken  en  veel  handel,  vooral 
in  viscn. 

Sandwioheilanden  (De),  eene  eilanden- 
gioep  in  de  Stille  Zee,  in  1778  door  Cook 
ontdekt,  liggen  tosschen  18''d0'  en  20''80' 
N.  B^  en  151*80'  en  161**  W.  L.  van  Greea- 


wich  en  bestaan  nit  elf  in  eene  ry  g^laatste 
en  noordnoordwestwaarts  sich  oitstrekkende 
eilanden  met  eene  geiameniyke  oppervlakte 
van  byna  851  Q  geogr.  myt  Daarby  ^n  4 
groote  eilanden  (Hamii,  Uaoei,  Oahoe  en 
Eaoeai),  4  middelmatig  groote  (Lawai,  Ma* 
lokai,  Éahoelawe  en  Niihaoe)  en  drie  aeer 
kleine.  Daarenboven  worden  in  deselfde  rich- 
ting tot  190°  W.  L.  nog  vele  kleine  eilan4)eft 
aangetroffen.  De  Sandwicheilanden  hebben 
voor  het  verkeer  eene  hoogst  gonstige  ligging,, 
daar  zy  sich  op  halfweg  bevinden  tOMchen 
het  oosten  van  AM  en  het  westen  van 
Noord-Amerika.  De  kosten  dier  eilanden  zyn 
steil  en  veilig,  daar  men  er  weinig  riffien 
aantreft;  er  syn  echter  weinig  ankerpUatsen 
en  er  is  slechts  éene  goede  haven  (te  Oahoe). 
Het  binnenland  is  er  bergachtig,  en  op  de 
oosteiyke  eilanden  heeft  men  er  lelft  bergge- 
vaarten  ter  hoogte  van  4000  Ned.  el.  De 
gesteenten  syn  er  van  vollumischen  aard  en 
de  eerste  indrok  der  met  lava  bedekte  oorden 
is  er  niet  aangenaam.  Intosschen  ayn  aan  de 
oostkust  de  hellingen  der  bergen  met  dichte 
bosschen  bedekt  De  besproeiing  is  er  niet 
overvloedig,  loodat  de  westeiyke  gedeelten 
aan  droogte  en  dorheid  lyden.  Men  heeft  er 
eene  eigenaardige  flora,  die  soowel  aan  Indië 
als  aan  Amerika  herinnert,  en  de  fkona  telt 
er  slechts  weinig  landdieren.  Het  klimaat  is 
er  gesond  en  aangenaam,  en  wegens  de  hooge 
bergen  aeer  verschillend;  de  oostenwind  is  er 
de  heerschende.  Men  heeft  er  2  Jaargetyden, 
den  zomer  met  eene  droge,  soivere  locht  en 
den  winter  met  regenachtig,  ongestadig  we- 
der. De  inwoners,  wier  aant^  in  1884 
roim  80000  bedroeg,  voor  de  helft  inboorlin- 
gen, terwyi  de  andere  helft  oit  Ueorlingen, 
Chineesen,  Portogeezen,  Noord  Amerikanen, 
Doitschers,  Engelscben  enz.  bestaat,  zyn,  wat 
de  inboorlingen  betreft  van  Polyneeischen 
oorqirong  en  komen  overeen  met  de  bewo- 
ners van  Tahiti  en  van  de  Markiezeneilanden, 
maar  onderscheiden  zich  door  gonstiger  aanleg 
en  meer  beschaving.  Honne  gocUdienstige  denk- 
beelden en  honeeredienst  verschillen  desgeiyks 
weinig  van  die  der  bewoners  van  Tahiti,  maar 
honne  staatsregeling  is  veel  meer  geschoeid 
op  monarchale  leest.  By  het  ontdekken  dier 
eilanden  waren  er  8  groote  Staten,  Hawaii, 
Oahoe  en  Kaoeai,  doch  door  de  eerzocht  van 
het  opperhoofd  XaMeioiMAa  (1789— 1818),  den 
oitstekendsten  man,  die  ooit  in  Polynesié  op- 
stond, zich  aanvankeiyk  tot  koning  van 
Hawaii  verhief  en  daarna  de  beide  andere 
Staten  tot  onderwerping  bracht,  is  de  tegen- 
woordige Staat  —  Sawaii  genaamd  —  ge- 
grondvest Onder  zyn  zoon  LikoliMo,  die  oit 
eigen  beweging  den  staatsgodsdienst  ophief, 
kwamen  er  Protestantsche  zendelingen  oit 
Noord-Amerika  (1820),  Uter  (1887)  door  B. 
Katholieke  gevolgd,  zoodat  de  bevolking  voor 
-U  tot  de  Protestantsche  en  voor  ^'z  tot  de 
B.  Katholieke  Kerk  behoort.  De  onbeperkt 
monarchale  regeeringsvorm,  «loor  FamêhamAa 
I  ingevoerd,  is  door  zyn  tweeden  zoon  (JCo- 
m^kameka  III)  in  1840  in  een  constitntionee- 
len  herschapen,  waarna  het  meeste  gezag, 
vooral  tengevolge  van  den  levendigen  handel, 
op  vreemde  kooplieden  en  planters  (voorna- 
meiyk  Noord  Amerikanen  en  Eogelsehea)  is 
overgegaan.  De  tegenwoordige  Koning  (sedert 


SS4 


SANDWICHEILANDEN. 


1874)  is  Kalakaoea  I,  geboren  den  lOden  Ko- 
▼ember  1886.  Het  Parlement  beetaat  er  uit 


om  de  2  Jaar  btfeen.  Van  1872—1874  bedroe- 
gen er  de  inkomsten  1136524  en  deoitgayeB 


w 
g 


den  Hoogerhnifl  van  80  voor  hon  leven  be- 
noemde en  een  Lagerhois  van  24—42  voor 
een  tyd  van  2  jaar  gekozene  leden  en  komt 


1192512  dollars  en  de  staatssclinld  (1874) 
slechts  855000  dollars.  De  nitvoer  had  er  in 
1874  eene  waarde  van  bQna  2,  en  de  invoer 


SANDWICHEILANOEN-SAKGIËILAKDEN. 


286 


Tan  nagenoeg  IVi  mlllioen  dollars.  In  dat  Jaar 
kwamen  er  115  koopraardgschepen  en  48  wal- 
TiBchvaarders.  De  belangrgkste  nitroerartike- 
len  a||n  er  suiker,  ryst,  koffie,  wol,  tabak  en 
faalden.  De  hoofdirtad,  te^enB  de  belangrOkite 
haven.  Is  Honoloeloe.  —  Het  grootste  eiland, 
BawaU  geheeten.  Is  tevens  het  oostelUkste; 
het  heelt  eene  driehoekige  gedaante  en  eene 
t>pperTlakte  van  188  Q  geogr.  ni01.  De  kost  is  er 
niet  gevaarigk  voor  de  schepen;  er  bestaan 
8  gebrekkige  ankerplaatsen  aan  de  westkust, 
en  aan  de  oostkost  bevindt  sich  de  baai  Hilo 
<Waiakea),  die  eene  vrQ  goede  haven  vormt 
De  westkust  is  dor  en  steenachtig,  met  lava 
bedekt  en  van  drinkwater  verstoken.  Eerst 
ter  hoogte  van  800  Ked.  el  nemen  de  bos- 
Bchen  en  plantaa4|es  een  aanvang  op  den 
door  den  regen  ontbonden  lavagrond.  De 
ooeteiyke  kusten  sQn  er  met  bosch  bedekt  en 
vooral  in  het  noordoosten  heeft  men  een 
vruchtbaren  bodem  en  een  weligen  planten- 
groei. Het  binnenland  is  eene  hoogvlakte 
(1000  tot  1200  Ned.  el  boven  de  oppervlakte 
der  zee)  met  8  vuurspuwende  bergen,  den  ul^ 
gedoofde  Maoena  Kea  (4258  Ned.  el  hoog), 
den  Hoealalai  (8048  Ned  el  hoog)  en  den  Maoena 
Loa  (4194  Ned.  el  hoog),  die  nog  altgd 
werkzaam  bl||ft.  In  het  noordwesten  heeft 
men  het  hooggelegene,  met  vruchtbare  weiden 
bedekte  dirtriet  Waimea,  het  eenige  bewoonde 
gedeelte  van  het  binnenland,  en  in  het  zuid- 
oosten eene  met  bosch  bedekte  hoogvlakte, 
in  wier  midden  zich  de  merkwaardige  krater 
Kilaoeëa  bevindt.  De  hoofdplaats  van  dit 
eiland  is  Hflo,  aan  de  evenzoo  genoemde  baai, 
met  bevallige,  wólbebouwde  omstreken. 

SanFemando,  eene  stad,  in  de  Spaan- 
0che  provincie  CSadix  op  het  Isla  de  Leon  ten 
oosten  van  Cadiz  gelegen,  is  eene  moderne 
plaats  met  rechte  straten,  2  kerken,  2  voor- 
malige kloosters,  verschillende  kazernen,  eene 
■eevaartschool,  eene  sterrenwacht,  een  leven- 
digen  handel  in  zout  en  ruim  16  000  inwoners. 
Zg  is  door  eene  schipbrug  met  het  vasteland 
verbonden. 

San  Fraiioisoo,  de  grootste  stad  van 
den  Noord'Amerikaanschen  Staat  Galifomi6, 
ligt  in  den  noordoosthoek  van  een  schiereiland, 
hetwelk  ongeveer  10  Ned.  ei  breed  is  en  de  Baai 
van  San  Frandsco  scheidt  van  den  Oceaan. 
ZU  verheft  zich  op  87''48  N.  B.  en  op  122''26 
W.  L.  van  Qreenwich  en  is  gebouwd  op 
eene  zacht  hellende  vlakte,  door  kale  heu- 
vels omgeven.  ZU  heeft  breede,  elkander 
rechthoekig  snOdende  straten,  (zie  bSgaande 
afbeelding) ,  vele  openbare  pldnen  en 
reusachtige  hdtels,  maar  weinige  merkwaar- 
dige openbare  gebouwen.  Een  dSk,  op  de 
kruin  20  Ned.  el  breed,  strekt  ter  lengte  van 
2546  Ned.  el  zich  uit  langs  de  baai,  en  de 
grootste  schepen  kunnen  er  aanleggen.  In  de 
stad  wordt  het  verkeer  door  paardenspoorwe- 
f  en  bevorderd.  Het  station  van  den  Zuid-Pa- 
ciflcspoorweg  bevindt  zich  te  San  Francisco, 
en  dat  van  den  dentraal  Paciflcspoorweg  te 
Oakland,  hetwelk  men  langs  een  stoomboot- 
veer  berdkt.  De  stad  wordt  uit  Lobos  Creek 
en  andere  bronnen  van  water  voorzien,  terwQl 
tevens  eene  waterleiding  ontworpen  is  uit  het 
Tahoemeer  in  de  Sierra  Nevada.  Tot  de  open- 
bare gebouwen  behoort  er  in  de  eerste  plaats 
het  nog  niet  voltooide  raadhuis;  voorts  ver- 


melden wQ  het  belastinggebouw,  de  Munt 
en  de  Beurs.  Van  de  80  kerken  z|fn  er  slechts 
weinige,  die  zich  door  een  firaaien  bou?rtrant 
onderscheiden.  De  Israëlieten  hebben  er  8 
synagogen.  Van  de  openbare  boekeryen  noe- 
men wil  die  van  den  handel  met  40000  doe- 
len, die  der  Odd  Fellowd  met  26000  deelen, 
die  der  werkliedenvereeniging  met  80000  dee- 
len en  die  der  Juristen  met  15000  deelen.  Tot 
de  inrichtingen  van  hooger  onderwijs  behooren 
er  15  colleges,  van  welke  2  door  de  JezuYeten 
worden  bestuurd,  2  pharmaceutische  scholen, 
eene  teekenschool  en  eene  Académie  van  We- 
tenschappen. Voorts  heeft  men  er  onderschei- 
dene hospitalen,  6  schouwburgen  en  talryke 
clubsgebouwen.  Merkwaardig  is  er  deChinee- 
Bche  wQk  met  2  Ghineesche  schouwburgen, 
Boeddhatempels,  speelholen  en  opiumkelders. 
In  1875  waren  er  120  sigarenfabrieken  met 
4000  arbeiders  (meestal  Ghineezen),  20  laar- 
zenfabrieken  met  2000  arbeiders,  16  0sergie- 
teryen,  4  inrichtingen  tot  het  inleggen  van 
vruchten,  2  wolweverQen, 20 meubelmakerijen 
enz.  SanFrancisco  is  voor  den  handel  onge- 
meen gunstig  gelegen.  In  1876  behoorden  er 
987  schepen  te  huis,  terwtfl  er  in  1884  niet 
minder  dan  727  schepen  binnenkwamen  en  774 
uitliepen.  De  waarde  van  den  uitvoer  bedroeg 
in  dat  Jaar  b0na  84  en  die  van  den  invoer 
ruim  68^/4  mlllioen  dollars.  De  stad  voorziet 
schier  al  de  Vereenigde  Staten  van  thee  en 
ontvangt  daarenboven  eene  verbazende  hoe- 
veelheid koffie,  ryst  en  suiker.  Onder  de  lüt- 
voerartikelen  zQn  edele  metalen,  tarwe,  wol, 
kurk  en  ginseng  de  voornaamste.  De  banken 
der  stad  werken  met  een  kapitaal  van  860 
mlllioen  gulden.  De  bevolking,  die  in  1860 
ruim  56000  zielen  telde,  was  in  1880  tot 
ongeveer  284000  zielen  geklommen.  Dd  stad 
werd  eerst  in  1776  gesticht  en  had  in  1848, 
toen  het  goud  in  Califomië  ontdekt  werd , 
slechts  1000  inwoners.  Na  dien  tyd  werd  zQ 
een  broeinest  der  grootste  ondeugden  en  mis- 
drQven,  doch  dit  gaf  aanleiding  tot  gestrenge 
maatregelen,  zoodat  z0  thans  tot  de  best  be- 
stuurde steden  der  Vereenigde  Staten  behoort. 
Allengs  echter  wordt  men  er  zeer  beducht  voor 
de  sterk  toenemende  immigratie  der  Chineezen. 
—  De  Bom  van  San  Francisco,  met  eene 
lengte  van  45  Ned.  mgi,  is  door  schilderach- 
tige heuvels  omzoomd  en  heeft  door  de  Gouden 
Poort  gemeenschap  met  den  Oceaan. 

Sangerhaasen,  eene  arrondissements- 
hoofdstad  in  het  Pruisische  district  Merseburg, 
ligt  aan  de  GK>nna  en  aan  een  tweetal  spoor- 
wegen en  telt  ruim  10000  inwoners  (1885). 
Men  vindt  er  vier  kerken,  een  gymnasium, 
een  ziekenhuis  en  onderscheidene  fabrieken. 
Zg  is  éene  der  oudste  steden  van  Thtlringen.  ^ 
Het  orronditêemêMi  van  dien  naam  heeft  op  14 
Q  geogr.  mQl  b||na  71000  inwoners  (1886). 

SanRi-eilanden  (De)  is  de  naam  van 
eene  Oost-Indische  eilandengroep  tusschen 
Celébes  en  de  PhiUppOnen.  Zg  bestaat  uit 
ongeveer  50  kleine  eilanden  met  eene  geza- 
menigke  oppervlakte  van  18  n  geogr.  mgi 
en  80000  inwoners  van  Maleisch  ras.  Al  deze 
eilanden  zQn  bergachtig,  vulkanisch  en  zeer 
vruchtbaar;  de  inwoners  z0n  er  gesteld  onder 
eigene  opperhoofden,  onderworpen  aan  den 
Nederlandschen  resident  te  Menado.  Het 
grootste  eiland,  Sangi  geheeten,  is  45  Ned. 


286 


SANGI  EILANDEN— SAN  LUIS  P0T06L 


mgi  Umg  en  16  breed  en  telt  ruim  12000 
inwonen  met  de  havenpUatBen  Turoena  en 
Taboekang.  De  valkaan  Qoenong  Awe,  op 
het  noordeiyk  gedeelte  yan  het  eiland  aich 
verheffend,  richtte  er  den  2den  Maart  1856 
groote  verwoestingen  aan,  waarbV  omstreeks 
6000  menschen  om  het  leven  kwamen. 

Sangiiisorba  L,  (Sorbenkraid)  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  nit  de  familie  der 
Jioêocêë».  Het  omvat  overblijvende  kmideni 
die  op  den  gematigden  gordel  groeien;  ad 
hebben  een  vertakten  stengel,  afwisselende, 
oneven-gevinde  bladeren,  eindstandige ,  tot 
aarvormige  hoof^es  vereenigde  bloemen  en 
eene  éenzadige  noot  8.  offleimdlis  (gewoon 
sorbenkraid),  op  droge  weiden  na  den  hooi- 
oogst  bloeiende,  heeft  een  opgaanden  stengel 
ter  hoogte  van  60  tot  90  Ned.  doim,  onbe- 
haarde, scherp  geaaagde,  onder  blaawgroene 
blaadjes  en  donkerroodbraine,  tot  langwer- 
pig eironde  aren  vereenigde  bloemen.  De 
jonge  blaadjes  worden  als  groente  gegeten. 

Sanhedrin,  vermoedelQk  van  het  Griek- 
sche  tjfuêdrum  (vergadering)  afkomstig,  was  de 
naam  van  het  hoogste  nilionale  gerechtshof 
der  Israëlieten  te  Jerasalem  in  den  tQd  van 
Jegui.  Het  bestond  oit  71  leden  en  had  het 
toezicht  op  den  eeredienst,  terwyi  het  den  tyd 
der  nleawe  maan  bepaalde,  van  welken  onder- 
scheidene feestdagen  afhingen.  Het  beslissen 
over  leven  en  dood  werd  daaraan  ontnomen 
door  de  Romeinen;  althans  de  Bomeinsche 
procorator  moest  een  door  het  sanhedrin  alt- 
gesproken  doodvonnis  bekrachtigen. 

Sanherib,  eigeniyk  Smaokiinb,  koning 
van  Assyrië  (705—681  vóór  Chr.),  was  een 
lOon  van  Sargom^  dempte  in  708  een  opstand 
der  Babyloniörs  en  trok  in  701  naar  Palaesthia 
om  de  oproerige  Syrische  Koningen  te  tach- 
tigen, maar  belegerde  te  vergeeft  J^lcia  in 
Jerasalem.  HQ  werd  door  den  ^:yptischen  Ko- 
ning Tirhdka  bQ  Eltekeh  geslagen  en  leed  soo 
groote  verliezen  dat  hQ  Syrië  moest  ontrui- 
men, waarna  een  opstand  in  Babylonië  nit- 
barstte,  die  in  689  met  de  verovering  der 
stad  Babyion  eindigde.  Sanherib  verfraaide 
Ninivé  door  het  boawen  van  kanalen,  tem- 
pels en  paleizen.  Yan  deze  laatste  is  het  aan 
de  Tigris  gelegene  het  grootste  van  alle  As- 
syrisehe  geboawen;  men  heeft  er  70  vertrek- 
ken in  ontdekt.  Sanherib  werd  in  681  door  2 
z||ner  zonen  vermoord. 

Sanidien  of  glazig  veldspaat  is  eene 
del£itof  nit  de  veldspaatgroep  die  door 
sommigen  als  eene  afzonderlijke  soort,  door  an- 
deren als  eene  verscheidenheid  van  orthoklas  be- 
schoawd  wordt  Het  kristalliseert  monoclinisch, 
en  zQne  kristallen,  in  andere  gesteenten  be- 
sbten,  sgn  doorgaans  gegroefd.  Men  vindt 
het  echter  ook  in  kristaUIjne,  doorzichtige  of 
doorschijnende,  glasglanzige.  witte  tot  grUze 
korrels,  met  eene  hardheid  van  6  en  een 
soorteigk  gewicht  van  2,56—2,6.  Z|jne  sa- 
menstelling beantwoordt  aan  de  formnle: 
KaAl^Si^Oifi,  maar  dlkw||ls  is  het  kaUam 
gedeelteiyk  vervangen  door  natriam  en  ook 
wel  eens  door  calciam,  magnesiam  en  barynm. 
Men  vindt  het  vooral  in  de  Jongere  vnlkanlsche 
gesteenten. 

San-Hdefonso  of  La  Gramfa,  een  ver- 
maard paleis  der  Spaansche  Koningen,  ligt 
b0  de  evenzoo  genoemde  plaats  in  de  pro- 


vincie Segovia,  aan  de  noordzQde  vaa  bet 
Gaadaramagebergte  en  aan  den  weg  vaa 
Segovia  naar  Madrid  in  een  bevallig  oord. 
Het  werd  ophtiwukFhiUppui  F  (1724— 1727) 
in   den  trant  van  het  kasteel  te  Yersailles 

S)boawd  en  van  binnen  weelderig  versierd, 
et  park  heeft  eene  oitgebreidheid  van  1450 
Ned.  bander;  het  bevat  veel  wild,  en  hier 
en  daar  verheffen  er  zich  prachtige  stand- 
beelden en  waterwerken.  Den  12den  Angastos 
1886  kwamen  er  de  troepen  in  opstant^  zoo- 
dat  Koningin  Chrieüma  de  consdtatie  vaa 
1812  moest  aannemen.  Thans  bevindt  er  zich 
eene  koninkl||ke  kristaUkbriek. 

San-^oséy  zie  JoiS. 

San-Juan,  een  Staat  der  Argentynsehe 
Bepnbliek,  telt  op  1566  O  K^ogr.  mfll  ndm 
91000  inwoners  (1882),  strekt  zich  nit  langs  do 
Cordilleraketen  van  82^—30''  Z.  B.  en  is  ge- 
deelteigk  eene  bergstreek  met  evenw^d^ 
meridiaanketens  en  vrachtbare  dalen,  gedeel- 
teigk  eene  schier  waterlooze  steppe.  De 
YermeJo,  de  Jachal  en  de  San  Jaan  z||n  er 
de  voornaamste  rivieren.  Het  klimaat  is  er 
droog,  maar  aangenaam;  schoon  heterielden 
regent  en  nooit  daawt,  is  de  hitte  er  niet 
ondrageiyk.  Bosch  zoekt  men  er  te  vergeeft , 
doch  op  een  besproeiden  bodem  geeft  de  tarwe 
er  een  50-  tot  200  voadigen  .oogst  Het  voor- 
naamste artikel  van  nitvoer  is  er  wtjn,  en  er 
worden  ook  vele  olUven  verbouwd,  terwfll 
men  er  in  de  westeiyke  distieten  eenig  zilver 
en  goad  verkr|)gt.  —  De  eveaaoo  genoemde 
hoofsiadf  San  Joan  de  la  Frontera,  ligt  aan 
de  Limari,  eene  z||rivier  der  San-Jaan  en 
telt  raim  8000  inwoners. 

Sankt  GktUen ,  zie  ChMUem  (St). 

San  Luoar  de  Barrameda,  eene  ha- 
venstad in  de  Spaansche  provincie  Cadix,  op 
den  linker  oever  der  Gnadalqaivir  en  niet  ver 
van  haren  mond  ligt  In  eene  vruchtbare  hen- 
velstreek,  heeft  fraaie  kerken  en  kloosters , 
een  levendigen  wijnhandel  en  omstreeks  23000 
inwoners. 

San-Luis,  een  Staat  der  Argentynsehe 
Bepabliek,  telt  op  1 102  Q  geogr.  m0l  raim 
76000  Inwoners  (1882)  en  is  een  arm,  in  het  noor- 
delijk gedeelte  nagenoeg  onbewoond,  van 
boomen  en  planten  verstoken  gewest.  Tastehen 
de  meridiaanketens  vindt  men  er  zoate  sto- 
pen, en  in  het  zoiden  grenst  het  land  aan  de 
Fampa^s.  Het  klimaat  is  er  aangenaam  en 
gezond;  zelden  valt  er  regen,  de  hemel  is  er 
bIJna  altijd  helder  en  het  schoonste  Jaargetyde 
is  er  de  winter.  De  landboaw  staat  er  op  een 
lagen  trap,  en  ook  aan  het  winnen  van  goad, 
zilver  en  koper  alt  de  Sierra  de  Saa-Loia 
wordt  niet  veel  gver  besteed.  Er  is  plaa,dea 
spoorweg,  thans  van  Rosorio  over  Villa  Maria 
naar  Mercedes  voltooid,  voort  te  netten  over 
de  hoofdstad  San-Lnis  naar  Mendoza  en  San- 
Jaan,  en  vanhier  over  de  Andesketen  naar 
Valparaiso.  —  (benoemde  hoofdeiadf  San  Loia 
de  la  Panta,  ligt  in  een  vrnchtbaar  dal  en  telt 
ongeveer  4000  inwoners. 

San  Luis  de  Maranhao,  zie  Maranhao. 

San-Luis  Potoai,  éen  der  binnenlandsehe 
Staten  van  Mexico,  door  de  Staten  Noévo 
Leon,  Tamanlipas,  Yeracraz,  Qaeretaro  en 
Zacatecas  omgeven,  telt  op  1298  O  i^og^» 
myi  raim  216000  inwoners  (1882).  Het  westeigk 
gedeelte  des  lands  is  neer  bergachtig,  maar 


SAN  LUIS  POTOSI-SANMICHELI. 


287 


de  bodem  dtaU  er  naar  de  ooBtsOde  langsa- 
merhand  af  tot  eene  heavelstreek  en  verrol- 
gens  tot  de  moeraasige  knstrlakte  der  Mexi- 
«aansohe  €k>lf.  De  Toomaamste  rivieren  zgn 
«r  de  Pannco  en  de  Bio  Santander,  en  yan 
4e  meren  a||B  er  die  van  Cliairel  en  van 
Cliila  de  aanrienigkste.  Het  klimaat  is  er 
in  de  bergstreek  gezond,  maar  in  de  moe- 
rassige laagten  seer  ongeiond.  De  vmchtbare 
bodem  levert  er  vooral  maïs,  tarwe  en  ander 
graan,  aitmnntend  ooft,  snikerriet  ens.,  maar 
de  landbonw  verkeert  er  in  een  verwaarloos- 
den toestand.  Men  heeft  er  veel  schapen  en 
rnnderen ,  maar  de  weleer  bloeiende  ontginning 
der  BÜvermOnen  is  er  tot  stilstand  eekomen, 
terwtll  er  nog  altgd  kwik  en  vermUUoen  ge- 
wonnen worden.  De  njverheid  is  er  van  weinig 
belang  en  de  nitvoer  bepaalt  sich  vooral  tot 
bniden,  vee  en  wol.  De  bevolking  bestaat  er  nit 
een  mengsel  van  Creolen,  Negers,  nakome- 
lingen der  Alteken,  Indianen  en  verscheiden- 
heden van  allerlei  klenr.  —  De  evenzoo 
genoemde  koofdtiad,  aan  de  helling  eener 
bergvlakte  niet  ver  van  de  bronnen  der 
Panneo  gelegen,  is  regelmatig  gebonwd,  heeft 
-eenige  fraaie  kerken  met  kostbare  schilderQen 
Tan  onde  meesters ,  ryke  kloosters ,  een  collie, 
eene  waterleiding,  een  levendigen  handel  en 
(met  de  voorsteden)  ongeveer  70000  inwoners. 
San  Marino,  eene  repabliek  in  Midden- 
Italië  en  de  kleinste  Staat  in  Europa,  heeft 
«edert  15  eeawen  zgne  onafhankelQkheid 
gehandhaafd.  Zy  telt  op  1,12  n  geogr.  mQl 
bQna  8000  zielen  en  beslaat  eenheavelachtig 
gewest  tnsschen  de  provinciën  Pesaro,ürbino 
«n  Forli;  z||  draagt  nitloopers  van  de  Apen- 
n0nen  en  wordt  door  de  Tamaro  en  de  Calore 
besproeid.  De  hoogste  top  is  er  de.Titano 
(738  Ned.  el  hoog);  hQ  is  verdeeld  in  8 
spitsen,  ieder  met  een  toren  gekroond.  Deze 
8  torens  met  het  woord  „Libertas  (vrgheid)** 
vormen  het  wapen  der  Bepabliek.  De  grond 
is  er  gedeelteiyk  vmchtbaar,  gedeeltelQk 
«(eenachtig,  en  de  voornaamste  voortbren- 
selen  z^n  er  graan,  kastai^es,  wt)n,  oiyven 
-en  zQde.  De  belangrijkste  bron  van  bestaan  is 
•er  de  landbonw  met  de  veeteelt.  Aan  het 
hoofd  der  Bepabliek  bevindt  zich  een  Soave- 
•reine  Qroote  Raad  (Generale  consiglio  prin- 
cipe), belast  met  de  we^evende  macht  HQ 
bataat  nit  60  voor  levenslang  gekozene  leden. 
20  behooren  tot  den  adel,  de  stedeiyke  bur- 
gers en  de  plattelandsbewoners,  elk  voor  een 
derde,  maar  worden  niet  door  het  volk  ge- 
kozen; de  ledige  plaatsen  worden  door  den 
iRaad  zelven  aangevuld.  De  lütvoerende  macht 
■is  opgedragen  aan  twee  capitani  reggienti.uit 
•den  Qrooten  Baad  gekozen.  Ieder  van  nen 
'bekleedt  zQne  betrekking  gedurende  6  maan- 
den. Eene  congregatione  economica  di  stato, 
•lüt  12  leden  van  den  Gtrooten  Baad  bestaande, 
xsorgt  voor  de  belangen  van  den  landbouw.  Voor 
*t  overige  is  het  staatsbestuur  toevertrouwd 
aan  2  staatssecretarissen,  aan  wie  een  schat- 
meester generaal  en  een  kommandant  der 
militie  ^n  ter  zQde  gesteld.  De  rechtsbedeeling 
geschiedt  in  straftaken  door  eene  commissie 
van  12  leden  uit  den  Qrooten  Baad,  bygestaan 
door  2  buitenlandsche  rechtsgeleerden;  daar- 
enboven heeft  men  er  2  rechters,  beiden  buiten- 
landsche rechtsgeleerden,  voor  een  tQdperk 
>van  8  Jaar  benoemd.  De  inkomsten  der  Bopu- 


bliek  bedragen  gemiddeld  110000  francs  en 
de  uitgaven  b0na  evenzooveel,  doch  er  be- 
staat geene  staatsschuld.  Het  leger,  door 
algemeenen  dienstplicht  b||na  1 200  man  sterk, 
bestaat  uit  den  generalen  staf,  de  garde  van 
den  Grooten  Baad,  eene  kompagnie  artillerie, 
een  legioen  ftiseliers  en  eene  afdeeling  gen- 
darmes. Volgens  eene  in  1862  geslotene  en 
den  278ten  Maart  1872  vernieuwde  overeen- 
komst heeft  de  Bepubliek  zich  onder  de  hoede 
gesteld  van  den  Koning  van  Italië.  KerkelOk 
behoort  zQ  tot  het  bisdom  van  Montefeltro.  — 
De  hoofdttad  San-Marino  ligt  16  Ned.  mQlten 
zuidwesten  van  Bimini  op  eene  hooge  rots 
welke  men  langs  de  breede  kronkelingen  van 
een  nieuwen  weg  beklimt;  zt)  heeft  enge,  steile 
straten,  een  plein  met  een  waterbak,  6  kerken, 
een  schouwburg,  op  den  top  der  rots  een 
ouden,  met  een  toren  gekroonden  burcht,  een 
gymnasium,  een  penningkabinet  en  ongeveer 
1 600  inwoners.  Aan  den  voet  der  rots  verheft 
zich  Borgo  di  San  Marino  met  2  door  bogen - 
gangen  omgevene  pleinen  en  8  kerken,  tenrljl 
dit  kleine  gemeenebest  voor  't  overige  bestaat 
uit  de  gemeenten  Serravalle,  Faëtono  en  Monte 
Giardino.  —  Als  stichter  der  stad  en  eerste 
zendeling  in  deze  oorden  wordt  Maritmt  ge- 
noemd, die  in  de  8de  eeuw  onzer  Jaartellüig 
leefde.  Omstreeks  100  Jaar  later  kochten  de 
inwoners  van  San-Marino  eenige  nabQgelegene 
dorpen,  kozen  de  z||de  der  Ghibelignen,  na- 
men deel  aan  den  strtjd  tnsschen  den  Keizer 
en  den  Paus  en  knoopten  in  het  midden  der 
18de  eeuw  vriendschappeigke  betrekkingen  aan 
met  de  naburige  Graven  van  Montefeltro  en 
ürbino,  die  hen  onder  hunne  bescherming 
namen,  zoodat  zQ  aan  dezen  hunne  onafhanke- 
Itjkheid  verschuldigd  zQn.  Toen  Paus  Vrbanu$ 
VIII  in  1681  bezit  nam  van  het  hertogdom 
ürbino  als  een  vervallen  leen  en  het  inlt|fde 
in  den  Kerkel0ken  Staat,  bekrachtigde  h0  het 
tractaat  van  bescherming  met  de  Bepabliek, 
erkende  de  onafhankeigkheid  van  deze  en 
verleende  haar  vrQen  uitvoer  naar  zQne  Staten. 
NapiOeon  I  nam  San-Marino  in  bescherming  en 
deed  zelfii  het  aanbod,  het  gebied  der  Bepubliek 
te  vergrooten,  doch  de  Begeering  was  voor- 
zichtig genoeg,  het  beleefdeigk  van  de  hand  te 
wyzen.  Gedurende  de  herhaalde  omwentelingen 
in  Italië  en  na  de  Bestauratie  bleef  San-Marino 
een  vr0e  Staat  onder  de  bescherming  van 
den  Paus.  In  September  1847  werd  er  de  Baad 
herschapen  in  een  vertegenwoordigend  lichaam, 
welks  leden  door  de  bevolking  gekozen  wer- 
den. In  1850  zochten  voorts  vele  vluchtelingen 
uit  den  Kerkeigken  Staat  eene  wykplaats  te 
San-Marino,  waarop  het  Pausel^k  bestuur 
vorderde,  dat  de  staatkundige  wetsovertreders 
gebannen  en  de  gewone  misdadigers  uitgeleverd 
zouden  worden.  Dientengevolge  trokken  met 
toestemming  van  de  uitvoerende  macht  der 
Bepubliek  in  Juni  1851  omstreeks  800  Oosten- 
rgksche  soldaten  uit  Aneona  en200PauselVke 
gendarmes  en  liniesoldaten  derwaarts.  De 
publieke  wetsovertreders  ontvingen  passen 
naar  het  buitenland  en  de  overige  misdadigers 
werden  gevankelUk  weggevoerd.  Na  dien  tQd 
is  San-Marino,  volhardende  in  zQne  OttzQdig- 
heid,  volkomen  rustig  gebleven. 

Sanmioheli  (Michele),  een  nltatekend 
bouwmeester  en  vestingbouwkundige,  geboren 
in  1484  te  San  Michele  bQ  Yerona,  ontving 


238 


SANMICHELI-SANSALVADOR. 


stlne  opleiding  te  Rome,  werd  yer?olgeD8 
▼ettingboawkimdige  in  dienst  der  Bepabliek 
Venetië  en  overleed  in  1559.  HQ  was  vooral 
werkzaam  te  Verona,  waar  hQ  vermaarde 
paleizen  heeft  gesticht,  en  in  1527  voorzag  hy 
die  stad  van  vestingwerken  volgens  het  stelsel 
van  hoekige  bastions.  Zyne  poorten  zOn  sieriyk, 
en  ook  het  kasteel  San  Andrea  aan  de  Lido 
te  Venetië  is  door  hem  ontworpen.  Zyn  laatste 
werk  was  de  bedevaartskerk  lladonna  dl 
Campagna  in  z||ne  geboorteplaats. 

Sannazaro  (Jacopo),  een  Lat|jnsch  en  Ita- 
liaansch  dichter,  geboren  te  Napeis  den  28sten 
Joni  1458,  was  de  telg  van  een  Spaanschen 
stam  en  stadeerde  te  Pontano,  waar  h|)  zich 
Aeliiu  Sinoêhu  noemde.  Z0ne  gedichten  boei- 
den de  aandacht  van  Koning  FtrÜmand  van 
Napels  en  van  diens  zonen  Alfonto  en  Federi^o, 
zoodat  dezen  hem  kozen  tot  reisgenoot  op 
hunne  reizen  en  veldtochten.  Toen  Fedêri^o 
in  1496  den  troon  beldom,  schonk  hy  aan 
den  dichter  de  Villa  Mergollina.  Samuazaro 
volgde  zyn  weldoener,  toen  deze  in  1501  het 
land  verlaten  moest,  trok  met  hem  naar 
Frankryk,  keerde  eerst  na  den  dood  des 
Koninga  naar  zUn  vaderland  temg  en  over- 
leed te  Napels  in  1530.  Zyn  roem  als  dichter 
in  de  Itallaansche  taal  bemst  voomameiyk 
op  zyne  idylle:  „Arcadia",  uit  proza  enpo^ 
bestaande  en  zich  onderscheidende  door  eene 
ongemeene  sieriykheid  en  welluidendheid  van 
taai.  Zy  verscheen  te  Venetië  in  1502  en  is 
later  by  herhaling  gedmkt.  Ook  leverde  hy 
vele  andere  firaaie  Itallaansche  verzen,  ge- 
zameniyk  uitgegeven  te  Padua  in  1723.  Nog 
grooteren  roem  verwierf  hy  door  zyne  Latyn- 
Bche  gedichten.  Behalve  het  meer  uitgebreide 
gedicht:  „De  partu  virginis",  schreef  hy  ele- 
gieën, eclogen  en  epigrammen.  Voor  een  gedicht 
op  Venetië  ontving  hy  van  den  Senaat  dezer 
Republiek  een  geschenk  van  600  zecchinen. 

San-Fiér  d' Arena,  eene  stad  in  de 
Italiaansche  provincie  Genua,  in  de  Riviéra 
dl  Ponente  aan  zee  en  aan  den  spoorweg  ge- 
legen, bezit  eene  technische  school,  eenige 
groote  paleizen,  firaaie  villa's,  een  openbaren 
tuin  en  omstreeks  16000  inwoners.  Men  heeft 
er  onderscheidene  Üabrieken  en  een  levendigen 
handel. 

San-Fiétro,  een  eiland  in  de  Middelland- 
sche  Zee,  aan  de  zuidwortkust  van  het  eiland 
Sardinië  en  tot  de  provincie  Gagliari  behoo- 
rende,  heeft  eene  breedte  van  9—10  Ned. 
myi,  is  bergachtig  en  dor  en  heeft  aan  de 
kust  groote  zoutpannen  terwyi  er  tevens 
veel  werk  wordt  gemaakt  van  de  koraal-  en 
thonynenvisschery.  Het  eiland  behoort  aan 
den  Hertog  va»  San^PUiro  en  telt  ongeveer 
5000  inwoners,  byna  allen  gevestigd  in  de 
hoofdplaats  Carloforte  aan  de  oostkust  Het 
aantal  binnengevallen  en  uitgezeilde  schepen 
bedroeg  er  in  1875  niet  minder  dan  1462. 

San  Bemo,eenearrondi88ementshoofdstad 
der  Italiaansche  provincie  Porto  Maurizio, 
bevallig  gelegen  aan  de  Golf  van  Genua  en 
aan  den  spoorweg  van  Genua  naar  Nizza, 
heeft  een  uitstekend  klimaat  en  een  heeriyken 
plantengroei,  zy  is  eene  badplaats,  voorts  de 
zetel  van  een  onderprefect,  van  een  paar 
rechtbanken,  van  een  gymnasium,  van  eene 
zeevaart-  en  van  eene  technische  school,  be- 
zit onderscheidene  kwken  en  paleizen,  bene- 


vens een  aanzieniyken  handel  en  telt  ruim 
4000  inwoners. 

San-SaLvador,  de  kleinste  maar  diditst 
bevolkte  en  best  bebouwde  der  5  Republieken 
van  Centraal-Amerika ,  tusschen  13^'  en 
14*»24'  N.B.  en  87*^0'  en  90**20'  W.L.  van 
Greenwich  gelegen,  grenst  in  het  zuiden  aan  de 
Stille  Zee,  in  het  zuidoosten  aan  de  Fonsecagol^ 
in  het  oosten  en  noorden  aan  Honduras  en 
in  het  westen  aan  Guatimaia,  en  heeft  eene 
oppervlakte  van  845  Q  geogr.  myi.  Met  uit- 
zondering van  eene  vlakke  alluviaalstrook 
aan  de  kust  vormt  de  bodem  er  eene  van 
rivierdalen  doorsneden  hoogvlakte,  waarop 
een  twaalftal  vuurspuwende  bergen,  ter  hoo^ 
van  1500  tot  2100  Ned.  el  zich  verheft.  De 
merkwaardigste  van  deze  zyn:  de Ck>nchagua, 
de  San  Miguël,  de  Ghinameca,  de  Apaneca, 
de  Tecapa,  de  San  Vicente,  de  San  Salvador 
en  de  Santa  Anna.  Van  de  rivieren  is  de 
Lempa  de  aanzieniykste;  deze,  220  Ned.  myi 
lang,  ontvangt  byna  al  de  wateren  van  het 
binnenland  en  baant  zich  een  weg  tusschen 
de  vulkanen  Tecapa  en  San  "Vicente.  Daar- 
enboven heeft  men  er  de  Rio  San  Miguël, 
de  Goascaran  en  de  Rio  Paz,  en  van  de 
meren  noemen  wy  die  van  Gniza,  üopango, 
Camalotal,  Ghalchuapa,  Zapotitan  en  Cus- 
catlan.  Men  vindt  er  een  tropisch  klimaat, 
en  daar  de  grond  er  zich  slechts  op  weinige 
plaatsen  boven  de  Terra  Caliënte  verheft,  i» 
er  minder  verscheidenheid  dan  in  de  overige 
Staten  van  Centraal-Amerika.  Intussohen  is 
het  in  het  binnenland  vry  gezond  en  aan  de 
kust  minder  ongezond  dan  aan  de  kust  van 
den  Atlantischen  Oceaan;  aardbevingen  be- 
hooren  er  niet  tot  de  zeldzaamheden,  en  de 
hoofdstad  is  daardoor  van  hare  stichting  tot 
aan  het  Jaar  1854  tot  5-maal  toe  verwoest  De 
grond  is  er  over  het  geheel  ongemeen  vrucht- 
baar en  wegens  overvloed  van  water  zeer 
geschikt  voor  den  landbouw.  In  de  omstreken 
der  stad  Salvador  oogst  men  in  éen  Jaar  vier- 
maal maïs  van  denzelfden  akker.  De  wouden 
vertoonen  er  echter  geenszins  dien  weligen 
groei,  welken  men  aan  de  oostkust  van  Cen- 
traal-Amerika opmerkt  Het  dierenryk  telt  er 
slechts  weinige  soorten;  de  Jaguar  en  de  puma 
komen  er  zelden  voor.  Ook  de  delfistoffen  zyn 
er  niet  van  veel  belang,  schoon  men  ereenig 
goud,  zilver,  yzer,  lood  en  steenkolen  aan- 
treft De  bevolking  wordt  geschat  op  613000 
zielen,  meerendeels  Indianen  en  Kleurlingen, 
terwyi  het  aantal  zuivere  Blanken  er  nauwe- 
lyks  10000  bedraagt.  De  Indianen  spreken 
er  de  Spaansche  taal  en  beiyden  er  den  Christe- 
lyken  godsdienst,  behalve  in  het  district  Costa 
del  Balsamo,  waar  zy  hunne  voorvaderiyke 
taal  en  zeden  nog  handhaven.  De  belangrykdte 
cultuurplant  is  er  de  indigo,  doch  zy  wordt 
meer  en  meer  door  de  koffie  verdrongen,  en 
men  verbouwt  er  daarenboven  tabak,  suiker, 
maïs,  ryst,  boonen.  katoen  enz.,  terwyi  er  voorts 
balsem,  kaoet^oek,  cacao,  vanille,  rhabarber 
en  meubelhout  worden  uitgevoerd.  De  veeteelt 
is  er  niet  voldoende  voor  de  behoefte  van  het 
binnenland,  zoodat  er  paarden,  muilezels  en 
runderen  uit  Honduras  worden  ingevoerd.  Van 
belang  is  er  wyders  de  cocheniueteelt,  doch 
de  fabriekny  verheid  verkeert  er  nog  in  hare 
kindsheid.  Daarentegen  is  er  veel  handel , 
zoodat  in  1884  de  waarde  van  den  invoer  op 


SAN  SALVADOB^-SANSKRIËT. 


S89 


ndm  3Vt  ^  ^  ▼mi  den  uitroer  op  ruim 

6  millioea  doUan  werd  gesohat.  De  Tom^ 
mifiiife  httTeoplaataeii  iVn  er:  La  Unioii, 
La  Libertad  en  Aoiüatla.  Het  onderwtfs  laat 
er  nog  veel  te  wenaohen  over,  hoewel  de 
nniverriteit  van  San  Salvador  na  die  van 
Onatimala  voor  de  beste  van  CentraalAmerika 
gehoaden  wordt  Alleen  de  gegoede  Btadbe> 
wonen  at||n  er  ervaren  in  de  sehryfknnst  De 
inkomsten  van  den  clems  s||n  er  door  de 
opheffing  van  de  kloosters  en  de  aAchaffing 
van  de  tienden  aanmerkelUk  verminderd,  aoo- 
dat  de  Begeering  maatregelen  heeft  moeten 
nemen  om  in  het  onderhond  der  geestelUken 
te  vooralen.  Men  heeft  er  een  gemeenebeste- 
mken  regeeringsvorm;  aan  het  hoofd  der  uit- 
voerende maeht  bevindt  zich  een  voor  den  tyd 
van  6  Jaar  gekoien  president  met  2  ministerB, 
en  de  wetgevende  macht  bestaat  uiteen  Wet- 
gevend Lichaam  van  24  en  een  Senaat  van 
12  leden,  die  telken  Jare  voor  de  helft  aftre- 
den en  om  de  2  Jaar  vergaderen.  De  militaire 
maeht  beslaat  er  nit  6000  man,  en  van  deaen 
iVn  1000  in  dienst  In  1884  beUepen  de  in- 
komsten van  den  Staat  4067000,  en  de  uit- 
gaven 4057000  dollars.  In  1888  bedroeg  de 
staatsBchuld  4621489  dollars.  De  Staat  is 
verdeeld  in  10  departementen.  —  De  evensoo 
genoemde  Aoofdttad  ligt  in  een  fraai  dal  aan 
den  voet  van  den  vulkaan  San  Salvador  en 
besat  vdor  de  aardbeving  van  1864  eene  deftige 
hoofdkerk,  eenige  andere  kerken,  een  levendi- 
gen  handel  en  20000,  volgens  anderen  dubbel 
looveel,  inwoners.  Z0  werd  in  1428  op  de 
plaats  van  de  oude  stad  Cuscatlan  gebouwd, 
maar  in  den  nacht  van  den  16den  op  den 
17den  April  1864  door  eene  aardbeving  nage- 
noeg gehort  verwoest  Wél  bouwde  men  toen 
elders  eene  nieuwe  hoofdstad,  doch  de  Begee- 
ring keerde  in  1868  naar  de  oude  terug,  die, 
nadat  sQ  den  19den  Maart  1872  wederom 
verwoest  en  nognuuüs  opgebouwd  is,  thans 
ongeveer  18000  inwoners  telt  Dit  land  werd 
in  1626  en  1626  onderworpen  aan  de  Spaan- 
sehe  heerschapp0,  en  sQne  onafhankelükheid 
dafteekent  van  1821.  Door  het  verdiag  van 

7  Oetober  1842  verbond  sich  San  Salvador  met 
Onatimala,  Nicaragua  en  Honduras  tot  een  Ver- 
eenigden  Staat,  die  echter  korten  tyd  bestond. 
In  1846  ontstond  er  een  oorlog  tusschen  San- 
Salvador  en  Honduras,  terwOl  eerstgenoemde 
Staat  een  verbond  sloot  met  Onatimala.  Deae 
2  Staten  besloten  tot  het  oproepen  van  eene 
Nationale  Conventie,  welke  evenwel  achterbleef 
en  in  1847  scheidde  Onatimala  onder  Carrero 
lich  af  van  de  Unie.  Daarentegen  kwamen  in 
1861  de  afisevaardigden  van  San  Salvador, 
Hondunis  en  Nicaragua  bQeen  tot  een  Congres 
te  Chinandega.  Daar  Onatimala  weigerde  toe 
te  treden,  rukten  de  Verbondene  Staten  onder 
Voêeomedoêf  den  president  van  San  Salvador, 
naar  Chiquimula  voorwaarts,  maar  leden  den 
2den  Februari  ^an  laatstgenoemd  Jaar  eene 
beslissende  nederlaag  bU  Arada.  Den  25Bten 
Jnü  daaraanvolgende  vereenigden  zich  San- 
Salvador,  Nicaragua  en  Honduras  wederom 
tot  een  Statenbond.  Deze  echter  ging  spoedig 
weder  te  niet,  zoodat  San  Salvador  in  1868 
een  soavereinen  Staat  vormde.  Na  dien  tOd 
werd  er  slechts  nu  en  dan  voor  eene  korte  poos 
de  rust  verstoord,  namelQk  in  1867  door  den 
oorlog  van    Walker  in  Nicaragua  en  in  1868 


door  den  staatastreek  van  generaal  Battioêy 
die  eene  verandering  der  grondwet  doordreef 
en  in  1806  tot  presidrat  gekozen  werd.  In  1868 
verklaarde  Onatimala  op  nieuw  den  oorlog 
aan  San-Salvador  en  had  Nicaragua  en  Costariea 
tot  Bondgenooten.  Na  hardnekkigen  tegenstand 
moest  Sarrioê  de  vlucht  nemen  uit  &  hoofd- 
stad, en  den  12den  Februari  1864  hield  de 
voormalige  president  2Mmm  er  zUn  intocht, 
vraama  deze  er  zich  door  de  Constitneerende 
Vergadering  voor  den  tgd  van  4  Jaar  tot 
president  zag  benoemd.  Eene  poging  van 
Bmriotj  om  het  bewind  te  herkregen,  eindigde 
den  29sten  Augustus  van  laatstgenoemd  Jaar 
met  zQne  terechtstelling.  Na  dien  tQdwerdde 
rust  er  niet  weder  gestoord. 

SanBOulottes  (zonder  broeken)  noemde 
men  in  den  aanvang  der  Oroote  Bevolutiein 
FrankrOk  de  omwentelingsgezinden  nit  de 
heffe  des  volks,  alsmede  hunne  navolgers, 
welke  allen  zich  onderscheidden  door  eene 
allerslordigste  kleeding  en  door  gemeene  ma- 
nieren. 

San-Sebastiaii,  de  versterkte  hoofdstad 
der  Spaansohe  provincie  Ouipuzcoa,  ligt  alm 
de  €U>lf  van  Biscaye  en  aan  den  Noorder- 
spoorweg (van  Burgos  naar  Irun),  gedeelteiyk 
in  de  vlakte  en  gedeeltelUk  aan  de  helling 
van  een  berg,  op  wiens  top  het  Castello  de 
la  Mota  zich  verheft  Zy  is  eene  zeer  oude 
stad,  werd  in  1818  door  de  Engelschen  ver- 
woest, maar  is  vervolgens  weder  opgebouwd 
en  behoort  thans  tot  de  flraaiste  steden  van 
Spai^e.  De  haven  (La  Concha)  aan  de  west- 
zyde  der  stad  is  niet  veilig,  maar  voor  groote 
schepen  toegankeiyk.  San  Sebastian  is  de 
zetel  van  den  kapitein-generaal  der  Baskisohe 
provinciën,  bezit  een  Araai  plein  met  bogen- 
gangen,  2  kerken,  een  schouwburg,  eenige 
scholen  en  fitbrieken  en  ruim  22  000  inwoners 
(1884). 

San-Severo,  eene  arrondiasementshoofd- 
Btad  in  de  Italiaansche  provincie  Foggia,  aan 
de  uitloopers  van  den  Monte  Oargano  en  aan 
den  spoorweg  naar  Brindisi,  is  de  zetel  van 
een  onderprefect  en  van  een  bisschop.  Men 
vindt  er  een  seminarium,  onderscheidene  in- 
richtingen van  weldadigheid,  eene  deftige  hoofd- 
kerk, een  levendigen  veehandel  en  byna 
17000  inwoners. 

Sanskriet  (Het),  eigeniyk  aamthrUaQ^aitX 
gevormd),  in  ouden  tyd  de  volkstaal  in  het 
noorden  van  Vóorindië,  is  ontstaan  uit  de 
door  Ariërs  van  Indo-Oermaanschen  stam  der- 
waarts gebrachte  en  in  de  Veda's  bevraard  ge- 
blevene  oorspronkeiyke  taaL  Het  biykt  echter, 
dat  zy  reeds  in  de  6de  eeuw  vóór  Chr.  is 
verbasterd,  en  eene  eeuw  later  was  zy  niet 
langer  de  algemeene  volkstaal.  Inmiddels  had 
zy  door  eene  letterkunde  en  door  eene  dege- 
lyke  grammaticale  behandeling  eene  groote 
mate  van  vastheid  in  hare  vormen  verkregen, 
zoodat  de  kennis  van  het  Sanskriet  als  de 
taal,  waarin  de  gewyde  schriften  der  Brah- 
manen zyn  opgesteld,  ook  thans  nog  onmis- 
baar is  voor  de  Indische  geleerden.  De  oudste 
werken  in  het  Sanskriet  zyn  evenzeer  door 
mondeiyke  overlevering  als  door  schrifteiyke 
opteekening  tot  ons  gekomen.  Het  aloude 
gebied  dier  taal  als  volkstaal  was  in  het  noor- 
den begrensd  door  het  Himalayagebergte, 
in  het  westen  door  de  Indus,  in  het  oosten  door 


-840 


SANSKRIET. 


4e  BrahiDapoetra  en  in  het  solden  door  Dekan. 
Lang!  de  kust  erenwel  strekte  s||  tich  Terder 
«It  en  werd  tegelVk  met  het  Boeddhaümw 
fuuur  Achter-IndiS  endeSoenda-eilandenoTer- 
^bmeht  Als  schrSftaal  (Kawi^PaU),  heeft  i|| 
ook  nu  nog  groeten  inyloed  op  de  Indische 
volkstalen  yan  den  Drawidenstam.  ZO  telt 
tO  klinken,  4  twe^lanken  en  84  medeklin- 
<kefs.  Het  schrift  draagt  den  naam  Tan  De- 
^faaligart  (Gk>den8chrift)  en  wordt  yan  de 
linker  naar  de  rechter  Éyde  geschreden.  Alle 
woorden,  die  niet  met  een  klinker,  eene  m 
of  «  eindigen,  worden  met  het  Tolgende  woord 
verbonden.  'mrVk  —  160  in  getal  —  s||n  de 
4(iaphi8clie  yerbindingen  der  medeklinkers,  en 
meestal  wordt  hier^l  éen  van  deie  yerkort. 
Den  woordenschat  van  het  Sam^Lrietkaamen 
temgbrengen  tot  een  aantal  wortels,  die  in 
4e  taal  niet  gebesigd  worden,  maar  toch  de 
etammen  at||n  van  alle  woorden.  Die  wortels 
iiebben  slechts  éene  lettergreep,  en  leer 
weinige  daarvan  zQn  klanknabootsend.  Naast 
4e  schrVftaal  ontwikkelde  aich  de  volkstaal 
<Prikriet),  die  men  in  opschriften  op  rotaen 
uit  de  8de  eeuw  vóór  Chr.  aantreft,  waarin 
ConinklUke  bnlletins  s||n  uitgevaardigd  en 
waarvan  in  de  Indische  drama^s  vrouwen, 
4ienBtbaren  en  personen  lüt  de  geringere 
klassen  lich  bedienen.  Andere  tongvallen  van 
liet  Sanskriet  iQn  het  Bengali,  Marathi, 
•Ooed^erati,  Hind,  Pend^anbi  eni.  Ter  be- 
^>ef(Bning  van  het  Sanskriet,  voor  vergel0kende 
taalstodie  onmisbaar,  dienen  vooral:  „Aas- 
fOhrliches  LehrgebUnde  der  Sanskritsprache 
<1817)"  van  Bopp,  —  „Kritische  Grammatik 
der  Sanskritsprache  (4de  dmk  1868)"  van  den- 
lellden,  —  „Handbnch  der  Sanskritsprache 
<1848— 1864,  8  dln)  van  Bmfe^  en  het  woor- 
denboek van  BOikimgh  en  Roth  (1858—1876, 
7  dln). 

De  Sanskritische  letterkande  is  verdeeld 
^ver  2  tOdperken,  dat  der  Veda's  en  dat  van 
het  klassieke  Sanskriet  Nanwkenrige  Jaar- 
tallen kan  men  daarbQ  niet  opgeven,  en  er 
komt  nog  bg,  dat  uit  het  tweede  tJidperiL 
alleen  die  geschriften  ifn  overgebleven,  welke 
in  hnnne  soort  het  voortreffelülcst  waren, 
aoodat  wt  de  ontwikkeling  der  taal  niet 
kvnnen  nagaan.  In  het  eerste  tQdperk  werden 
«lechts  onderwerpen  van  godsdienstigen  aard 
iMhandeld,  en  eerst  in  het  tweede  is  sprake 
van  wetenschappeigke  aangelegenheden.  Zie 
over  dat  tgdpeiÏL  onder  het  woord  Veda.  Het 
begin  van  het  tweede  tydperk  moet  men 
voorMker  aoeken  in  de  6de  of  6de  eenw  vóór 
<^.,  toen  de  volksdialeoten  aich  mwt  en 
meer  ontwikkelden  en  deoorspronkéltlketaal 
in  eene  doode  veranderde.  0|mierkeigk  is  het 
tevens,  dat  alle  wetensehappemke  werken  in 
het  Sanskriet  in  gebonden  stgi  sgn  opgesteld, 
en  wel  in  dubbelveraen,  van  welke  ieder  16 
lettergrepen  bevat,  terwgi  alleen  in  de  beide 
laatste  voeten  de  iambisohe  maat  dnideigkte 
Toorschlfn  treedt 

De  epische  poSiQ  in  het  Sanskriet  is  ver- 
deeld in  2  groepen:  „de  Itihdsa-Pnrftna  en  de 
Kftwya.  Tot  de  eerste  behooren  de  „MahAb- 
'hftrata*'  en  de  „Pmana",  mythische  verhalen, 
die  de  wereldsehepping  en  de  godenleer  be- 
handelen, afgewisseld  door  godgeleerde  en 
wOsgeerige  bespiegeltngen,  voorschriften  om- 
trent den  eeredienst,  legenden  ens.  Zg  a||n 


bdrand  ten  getale  van  11,  en  slechts  weinige 
van  deie  werden  in  h^  licht  gegeven.  In  de 
.Upap«r&na"  gaat  het  verhalend  karakter  ge- 
heel verloren  en  treedt  de  beschoawing  der 
godsdienstplechtlgheden  op  den  voorgrond. 
Onder  de  „K|lwya*'  of  gedichten,  die  aan 
bepaalde  dichters  (kawi)  worden  toegekend, 
bekleedt  de  „Bftmiyaaa"  van  WéOmm  de 
eerste  plaats.  Yan  de  latere  vermelden  wt  de 
beide  aan  KdMdêa  toegeechrevene  gedicUen 
„Baghnwan^"  en  „Knmjrasambhawa".  De 
overige,  looals  de  „Bhattikiwya"  (uit  de  6de 
of  7de  eeaw  na  Chr.),  de  „MIghikftwya"  en 
de  „Nalodaya",  komen,  wat  den  inhoad  be- 
treft, met  de  .Ifah&bhtota"  en  „Bamftyana** 
overeen.  —  Het  schVnt,  dat  liet  drama  bg  de 
IndiSrs,  evenals  bg  andere  volken,  oit  gods- 
dienstige feesten  en  optoehten  is  ontstaan,  maar 
het  is  vermoed^k  ifne  volkomenheid  ver- 
sehnldigd  aan  den  invloed  der  Grieksehe 
drama's,  die  aan  de  Hoven  der  Grieksehe 
Koningen  inBactrië,Pend^|aabeaGoed^ierate 
werden  opgevoerd.  De  onderwerpen  ign  ge- 
nomen oit  de  ikbelleer,  de  geschiedenis  of  het 
dageigksch  leven.  Vermeldenswaardig  ign 
vooral  de  groote  tooneelstakken,  met  den 
naam  van  „S4mavak&ra''  bestempeld.  Het 
hoofdmotief  is  er  steeds  de  liefde,  en  met 
betrekking  tot  den  vorm  bestaan  sg  nit  eene 
afwisseling  van  proia  en  poëzg.  De  Qodai, 
Koningen,  Brahmanen  en  andere  lioogge- 
plaatste  personen  spreke  Sanskriet,  de  vrou- 
wen en  personen  van  lageren  rsag  Prftkriet 
Het  aantal  bedrgven  is  niet  kleiner  dan  tien. 
Tot  de  beste  Indische  tooneelstakken  be- 
hooren de  „Mrit^lhakati"  van  Kmiing  S^df- 
ifca  en  de  twee  stukken  van  KêUdAêa^  w^- 
licht  uit  éen  der  eerste  eeuwen  onier  Jaar- 
telling. De  heldin  van  het  eerste  stuk  is  de 
bgsit  WoëamUuemB^  die  door  eene  reeks  van 
beproevingen  zich  eindeigk  de  liefde  waardig 
maakt  van  den  vromen  Brahmaan  T^ArmdaHm ; 
het  werd  uitgegeven  door  StmuUr  in  1887. 
Het  meestbekende  stuk  van  KdUddta  is:  „Sa- 
koeittala";  deie,  de  schoone  dochter  van  een 
kluisenaar  en  de  beminde  van  Koning  Doe^'- 
mamia,  heeft  te  midden  der  liefkoierg  ver- 
suimd,  de  vereischte  hulde  te  bewgien  aan 
een  aseeet,  en  deie  spreekt  in  ign  toomden 
vloek  over  haar  uit,  dat  degene,  aan  wien 
zg  steeds  dacht,  haar  vergeten,  lou,  maar 
voegt  er  de  belofte  bg,  dat  de  Koning  lieh 
het  vroeger  vo<Hrgevallene  lou  herinneren, 
loodra  hg  den  bg  Sakomtéla  achtergebleven 
ring  aanschouwde.  Die  vloek  heeft  noodlottige 
gevolgen :  Sakomidla  verUest  bg  het  baden 
den  ring  en  wordt  aan  het  Hof  door  den 
Koning  niet  herkend.  Nu  vervalt  sg  tot  wan- 
hoop en  wordt  door  de  Nymfèn  weggevoerd 
van  het  Hof.  Een  viischer  vindt  den  ring  in 
een  vlsch  en  brengt  hem  den  Koning,  wiens 
herinnering  nu  plotseigk  ontwaakt,  soodath| 
ten  slotte  met  i|ne  beminde  en  met  ign  kind 
hereenigd  wordt  —  „Oerwa^**  van  EéUddm 
behandeld  de  liefde  der  nymf  van  dien  naam 
Jegens  Koning  Ptirtfrmmw  in  den  trant  eener 
opera.  —  Een  derde  stuk,  door  velen  desge- 
igks  aan  EdUddsm  toegekend  en  „Milawikft*' 
genaamd,  is  de  dramatlsehe  voorstelling  van 
eene  ingewikkelde  fkmillegeschiedenis.  — 
Een  ander  verdiensteigk  allegorisch-philoo»- 
phisch  tooneelspel  is  „Prabodhatitfandrodaya 


SANSKRIET. 


241 


(opgang  Tsn  de  mtan  der  keoDis)**  yan  Kri^- 
namUray  waarin  begrippen  en  stelsel  ais 
handelende  personen  optreden.  —  De  lyrische 
po^  der  Indiërs  bepaalt  zich  hoofdzakeiyic 
tot  stukken  van  erotischen  inbond  en  onder- 
scheidt zich  zoowel  door  diep  en  innig  geyoel 
als  door  yerwtjfde  zinneigkheid.  Van  Kdliddia 
roemt  men  den  „Meghadüta  (Wolkenbode)" 
of  woorden,  die  een  balling  aan  de  wolken 
medegeeft  om  ze  over  te  brengen  aan  z|jne 
beminde,  —  de  „Qhatakarpara  (Qebroken 
kmik)",  —  en  de  ^Bitoesanh&ra  (Verzame- 
ling der  JaargetUden)**.  Voorts  heeft  men 
irantdichten  Tan  BkarUikari  en  van  Amaroe^ 
en  in  de  „Qftagowfnda"  de  weelderige  lief- 
desgeschiedenis van  den  God  KrUjna  met  de 
herderin  JEtadAa.  Eindeigk  heeft  men  in  dit 
tydperk  spreuken,  dierenfabels,  sprookjes, 
romans,  enz. 

In  de  wetenschappeigke  letterkunde  der  In- 
diërs bekleedt  de  spraakkunst  eene  yoomame 
plaats.  EQ  heeft  zich  ontwikkeld  door  eene 
nauwgezette  studie  van  den  tekst  der  Veda's. 
Aanteekeningen  op  deze  zfln  uit  het  eerste  tyd- 
perk  bewaard  gebleyen.  Onbekend  evenwel  z0n 
de  yoorloopers  van  het  groote  werk  van  Pdmni, 
dat  In  de  Westersche  Unden  eene  rechtmatige 
bewondering  baarde  en  niet  weinig  bQdroeg  tot 
herschepping  van  het  taalkundig  onderzoek 
in  de  laatste  eeuw.  Het  onderscheidt  zich 
door  eene  grondige  opsporing  der  wortels  en 
der  woordvorming,  alsmede  door  eene  ver- 
wonderlgke  Juistheid  van  uitdrukking  en  door 
eene  met  nauwgezetheid  gebezigde  termina- 
logie.  VermoedeMik  heeft  Pdnim  geleefd  in 
de  tweede  eeuw  na  Ohr.  Wegens  zyn  diepen 
^  is  dat  werk  reeds  vroeg  van  aanteeke- 
ningen voorzien;  ook  van  deze  zijn  eenige 
bewaard  gebleven,  en  van  volgelingen  van 
Pémm  bezitten  wQ  desgelijks  eenige  geschrif- 
ten. Daarenboven  z|jn  later  andere  taalkun- 
dige stelMls  ontstaan  met  eene  eigenaardige 
terminologie,  zooals  de  „Mugdhabhoda**  van 
Vopadewa,  —  de  „Sftraswata'*  van  ^iio«6M^- 
waHipdUjdfja^  — -  en  de  „Kitantra"  van  Sar- 
wamoarman.  De  spraakkunst  der  Pr&krietdia- 
lecten  werd  behandeld  door  WwraroeUji  en 
Semaijtandray  en  ook  een  woordenboek  van 
Armarannka  en  verschillende  leerboeken  z^n 
tot  ons  gekomen.  De  historische  werken  der 
Indiërs  zQn  zoozeer  met  fabelen  doorweven, 
dat  zQ  nauwelijks  dien  naam  verdienen;  dit 
geldt  vooral  van  de  „R&d^atarangni!"  van 
KManoy  eene  geschiedenis  van  Ka^mir  be- 
vattend. Van  geschriften  over  aardrijkskunde 
sQu  tot  nu  toe  alleen  de  titels  bekend.  De 
sterrenkunde  en  hare  hulpwetensohappen  wer- 
den reeds  in  het  eerste  tgdperk  beoefend, 
maar  hebben  zich  eerst  onder  den  invloed 
der  Grieken  tot  eene  aanmerkelijke  trap  ont- 
wikkeld. De  Indische  sterrenkundigen  betui- 
gen zelven,  dat  de  Jawana  <Grieken)  hunne 
leermeesters  zijn,  en  dit  wordt  door  hunne 
astronomische  terminologie  bevestigd.  Door 
de  Arabieren,  die  in  de  8ste  en  9de  eeuw 
onzer  Jaartelling  op  hunne  beurt  de  leerlingen 
der  Indiërs  werden,  hebben  deze  laatsten 
groeten  invloed  geoefend  op  het  Westen.  Als 
de  oudste  sterrenkundige  schrijver  der  Indiërs 
wordt  ArytMkata  vermeld,  en  als  de  laatste, 
tevens  een  lütstekend  wiskundige,  BUtkofy 
die  in  de  12de  eeuw  leefde  eu  eene  reken- 
XIIL 


kunde  en  eeuwtelkunde  schreef.  Na  hem  ver- 
zonk de  sterrenkunde  in  de  nevelen  der  ster- 
ren wichelary.  Zeer  groot  is  voorts  in  het  Sans- 
kriet het  aantal  geneeskundige  werken,  van 
welke  sommige  een  volkomen  stelsel  der 
wetenschap,  andere  enkele  onderzoekingen 
omvatten.  Vooral  de  heelkunde  werd  met 
vrucht  door  de  Indiërs  beoefend;  de  rhino- 
plastiek  is  door  hen  uitgevonden.  Ook  be- 
oefenden zO  met  Ijver  de  artsenjjmengkunde. 
De  geschriften  over  het  recht,  de  zeden  en 
den  eeredlenst,  vereenigd  onder  den  naam 
van  „Dharma*\  nemen  in  dit  tijdperk  een  aan- 
vang met  de  „Dharma^ftstra",  die  aan  Mamoe 
wordt  toegekend.  Het  wetboek  van  dezen 
schijnt  intnsschen  Jonger  te  z^n  dan  de  jongste 
gedeelten  der  .mah&bh&rata",  terwijl  de  overige 
56  „Dharma^astra"  nog  niet  zijn  uitgegeven. 
Jonger  dan  gemeld  wetboek  is  dat  van  Tdd- 
êjnatoalk^a»  In  de  laatste  eeuwen  is  vooral 
in  Dekan  eene  moderne  rechtsgeleerdheid  ont- 
staan, welke  zich  beijvert,  de  verschillende 
uitspraken  der  „Dharma^ftstra*'  met  elkander 
te  vergeleken.  Voorts  verwijzen  wij  naar  de 
„Akademische  Vorlesungen  über  Indische  Li- 
teraturgeschichte  (2de  druk,  1876)"  van  JTéber, 
In  den  laatsten  tijd  is  de  letterkunde  van  het 
Sanskriet  verrijkt  met  eene  Indische  spraak- 
kunst van  WkUne^  (1879),  terwijl  JBökÜMffh 
in  datzelfde  Jaar  een  aanvang  maakte  met 
de  uitgave  van  een  verkort  woordenboek 
dier  taal.  Voorts  heeft  men  in  Zuid-Indië  twee 
handschriften  van  den  lang  verloren  gewaanden 
commentaar  van  Sdyana  op  de  „  Atharwaweda" 
ontdekt.  Ook  heeft  Max  JfiUUr  in  het  „Jour- 
nal" van  de  Boyal  Aaiaüc  Society  (1880) 
mededeelingen  gedaan  omtrent  een  handschrift 
in  *t  Sanskriet,  dat  hem  uit  Japan  is  toegezon- 
den en  eene  beschrijving  bevat  van  hetPara- 
dQs  der  Boeddhaïsten.  Wyders  heeft  Sggding 
eene  uitgave  bezorgd  van  den  tekst  vanden: 
„Ganaratnawuhodadhi  (1879)",  —  P.  Goldtmidt 
van  den  „Eavanavaha  (1880)",  —  en  Otdenberg 
van  den  „Vlnayapitaka  (1879)".  Merkwaardige 
vertalingen  uit  het  Sanskriet  vindt  men  in 
de:  „Sacred  books  of  the  East  (1879—1880)", 
uitgegeven  door  Max  MülUr,  en  belangrijke 
mededeelingen  omtrent  de  letterkunde  van  het 
Sanskriet  in:  „The  Indian  Antiquary",  die  te 
Bombay  in  het  licht  verschönt.  Van  de  „Noti- 
ces  of  Sanskrit  manuscripts"  van  Bdjendra 
Ldla  Mitra  is  reeds  het  zesde  deel  gedrukt, 
en  Kiêlbom  heeft  in  1881  een  catalogus  gele- 
verd van  op  palmbladeren  geschreven  teksten 
in  't  Sanskriet^  door  hem  in  Bombay  verzameld. 
Daarmede  hebben  ook  ShandarJear  en  Petertom 
zich  bezig  gehouden.  JBwrgeety  de  archaeoloog 
voor  Westelijk  Indië  heeft  niet  lang  geleden 
weder  een  paar  deelen  „Berichten"  in  het 
lidit  gezonden,  waarin  men  uitvoerige  mede- 
deelingen aantreft  omtrent  de  vermaarde 
tempelgrot  De  oudheden  van  het  president- 
schap Madras  zijn  beschreven  door  SeuMy  en 
men  heeft  voorts  belangrijke  teksten  in  t 
Sanskriet  in  de  „Bombay  Sanskrit  series".  Te 
Labore  verschUnt  een  tgdschrift  in  het  Sans- 
kriet onder  den  titel:  „Vldyodaya". In  Europa 
werd  het  Sanskriet  vooral  in  Duitschland  be- 
oefend. Van  het:  „Sankritwörterbuch  in 
Kürzerer  Passung"  van  BöUlingh  zijn  reeds 
vier  deelen  in  gereedheid  en  BMer  leverde 
een:  .Leitfsden  für  den  Elementarkursus  des 

16 


242 


SANSKRIET-SANTAANNA. 


SaiiBkrits  (1888)*'.  EindelVk  hebben  S^ins^ 
von  Sekrödêft  von  Bradkê^  SilUbraiuUy  Wéber^ 
Bothj  Wimducih^  Foulket,  JoUy^FiAirer^  Kwnenz. 
door  honne  geschriften  niet  weinig  medege- 
werlct  om  onze  kennis  van  het  Siwsliriet  en 
▼an  Indische  toestanden  nit  te  breiden. 

Sanson  (Louis  Joseph),  een  yerdienstelülc 
Fransch  geneeskundige,  geboren  te  Parflsden 
24sten  Jannari  1790,  was  een  uitstekend  leer- 
ling yan  Jhifmfirtm  en  werd  reeds  in  1806 
onderassistent  in  de  hospitalen  en  in  het  HÖtel- 
Dieu,  in  1807  opperassistent  en  zag  zich  in 
1813  geplaatst  by  het  lazareth  der  oude  garde. 
In  den  slag  by  Bautzen  werd  hy  door  rhen- 
matismus  aangetast,  en  hy  bleef  hieraan  steeds 
lydem  vooral  wegens  de  vermoeienissen  en 
ellenden,  die  hy  in  den  slag  by  Waterloo 
verduurde.  Na  de  capitulatie  van  Parys  ver- 

fezelde  hy  het  overschot  van  het  leger  naar 
'ontainebleau,  keerde  na  den  val  van  Napo- 
lêou  tot  de  burgeriyke  practyk  te  Parys  terug 
en  heropende  zUne  ontleedkundige  lessen.  In 
1817  werd  hy  doctor  in  de  heelkunde,  in  1830 
hoogleeraar  en  in  1836  lid  van  de  Koninkiyke 
Medische  Académie.  Hy  overleed  den  laten 
Augustus  1841.  Van  den  groeten  „Dictionnaire 
des  sciences  medicales  et  chirurgicales"  leverde 
hy  wellicht  het  derde  gedeelte. 
Sansovino,  zie  Ckmiuoei  en  Taiü. 
Sanssouoi,  een  koninkiyk  kasteel  by 
Potsdam  vóór  de  Brandenburger  poort,  is 
vermaard  als  de  geliefkoosde  verbiyfj^ilaats 
van  Frederik  de  OrooU^  later*  als  het  zomer- 
verbiyf  van  Frtednch  Wühdm  IV.  Het  werd 
in  1745  gebouwd  en  in  1747  naar  het  ontwerp 
van  Knobdtdorf  door  de  bouwmeesters  SUde- 
hramdt  en  Sdhrittff  voltooid.  Het  verheft  zich 
op  het  terras  van  Sanssouci,  een  heuvel  ter 
hoogte  van  20  Ned.  el.  Het  hoofdgebouw  is 
78  Ned.  el  lang  en  16  diep.  Het  éene  fh>nt 
is  versierd  met  een  koepel,  die  door  reus- 
achtige karyatiden  gediagen  wordt,  en  het 
andere  met  eene  in  een  halven  cirkel  geplaatste 
colonnade  van  88  Corinthische  zuilen.  De 
aanleg  rondom  het  kasteel  is  zeer  fhuü,  en 
vóór  het  terras  bevindt  zich  eene  groote 
waterkom  met  eene  fontein,  wier  waterstraal 
eene  hoogte  bereikt  van  87  Ned.  el.  Toorts 
heeft  men  in  het  park  het  Japansche  Huis, 
den  Tempel  der  Vriendschap,  het  liausoleum 
met  het  marmeren  beeld  van  Koningin  Zot»u«, 
de  grot  van  Neptunus  enz.  Ten  westen  van 
het  kasteel  staat  de  bekende  molen.  Daarop 
volgen  nieuwe  wandelparken,  de  Siciliaansohe 
en  de  Noordsche  tuin  en  de  in  1856  voltooide 
oranjerie  ter  lengte  van  344  Ned.  el.  Hier 
heeft  men  de  Rafi&ëlgaandery,  nameiyk  eene 
verzameling  van  45  uitmuntende  copiSn  van 
stukken  van  Bafaël,  enz.  Aan  het  westeiyk 
uiteinde  van  het  park  verheft  zich  een  drie- 
tal paleizen,  en  aan  zyn  ingang  van  de  zyde 
van  Potsdam  ziet  men  de  fhiaie  „Friedens- 
kirche",  eene  baidlica,  in  1854—1858  gebouwd. 
San  Stefitno,  eene  kleine  havenstad  aan 
de  Zee  van  liarmara,  heeft  eene  geschiedkun- 
dige merkwaardigheid  verkregen  door  den 
Vrede,  die  er  den  3den  Maart  1878  tusschen 
Busland  en  Turkye  gesloten  werd.  De  bepa- 
lingen van  dien  voorloopigen  vrede  zyn  echter 
den  Idden  Juli  daaraanvolgende  door  het 
Verdrag  van  Beriyn  ten  gunste  van  Turkye 
aanmerkeiyk  gewyzigd. 


Santa-Anna  (Antonio  Lopez  de),  ook  wel 
SatUoMa  geheeten,  president  en  dictator  van 
Mexico,  geboren  te  Jalapa  den  lOden  Juni  1797^ 
diende  in  1821  als  kolonel  onder  üfitriiitf,  maar 
stond  na  de  troonbeklimming  van  dezen  tegen 
hem  op  en  droeg  veel  by  tot  zyn  val.  Nadat 
hy  voorts  onderscheidene  Jaren  ambteloos  had 
doorgebracht,  werd  hy  in  1829  onder  den 
president  Qitêrrero  tot  minister  van  Oorlogen 
opperbevelhebber  van  het  leger  benoemd.  In 
1832  kwam  hy  te  Veracruz  aan  het  hoofd  van 
de  bezetting  in  opstand  tegen  BmitammUe. 
Nadat  hy  den  Isten  October  by  Puébla  eene 
overwinning  behaald  had,  riep  >y  Pédrazsa 
nit  tot  president  en  werd  in  Maart  1833 
diens  opvolger.  Hy  droeg  wel  is  waar  eerlang 
het  voorzitterschap  op  aan  den  vioe  president 
Farias,  maar  kwam  in  1834  tegen  hem  in 
verzet,  maakte  zich  meester  van  de  dictatuur 
en  deed  in  October  1845  eene  zeer  centralis- 
tische constitutie  afkondigen.  GMurende  een 
veldtocht  tegen  de  afvallige  provincie  Texas 
viel  hy  den  2l8ten  April  1836  in  handen  zyner 
vyanden.  Toen  hy  voorts  in  Februari  1837 
over  Washington  naar  Veracruz  terugkeerde, 
hadden  zyne  vyanden  zich  in  het  bezit  ge- 
steld van  de  heerscbappy,  doch  nadat  hy  in 
1838  by  de  verdediging  van  Veracruz  een 
been  verloren  had,  verwierf  hy  in  1841  weder 
de  onbeperkte  dictatuur.  In  1844  echter  ver- 
wekte zUne  verregaande  dwingelandy  een 
opstand  in  het  zuiden  des  lands,  en  toen  de 
hoofdstad  party  koos  voor  deze  beweging^ 
nam  SamiihAnnay  door  zyne  krygsbenden  ver- 
laten, vermomd  de  vlucht,  maar  werd  door 
de  Indianen  gegrepen  en  naar  Perote  gebracht 
Het  Congres  bracht  een  zestal  beschuldigingen 
tegen  hem  in,  waaronder  die  van  hoogverraad, 
v^nistering  van  gelden  en  misbruik  van 
gezag,  en  veroordeelde  hem  tot  levenslange 
ballingschap  en  tot  verbeurdverklaring  van 
zyn  aanzieniyk  vermogen.  Santa  Anma  begaf 
zich  naar  Cuba,  maar  reeds  in  1846  werd  hS 
door  zyne  party  teruggeroepen,  door  het  Voor- 
loopig  Bewind  tot  generalissimus  benoemd  en, 
hoewel  den  22sten  en  23sten  Februari  1847 
by  Buénavista  door  de  Noord-Amerikanen 
onder  generaal  Taylor  geslagen,  tot  president 
gekozen.  Toen  den  18den  April  van  laatstge- 
noemd jaar  generaal  ScoH  hem  by  Cerro 
Qordo  nogmaals  eene  nederlaag  had  toege- 
bracht, deed  hy  zich  ter  beteugeling  der  voor- 
standers van  den  vrede  tot  dictator  benoemen. 
Nadat  generaal  Sooti  de  hoofdstad  Mexico  den 
15den  September  1847  ingenomen  had,  nam 
Samia  Anna  de  wyk  naar  Jamaïca.  doch  de 
toenemende  regeeringloosheid  in  Mexico  gaf 
aanleiding,  dat  hy  in  1853  teruggeroepen  werd» 
en  nadat  hy  de  rust  hersteld  had,  verklaarde 
hy  zich  president  der  Bepubliek  voor  levens- 
lang.  Doch  deze  eerste  stap  tot  herstelling  der 
monarchie  prikkelde  de  voorstanders  der  repu- 
bliek tot  verzet,  en  het  kwam  in  Augustu» 
1855  tot  eene  uitbarsting,  die  zyn  val  berok- 
kende. Daarop  toefde  Santa-Anna  eerst  in 
Venezuela  en  vervolgens  op  St  Thomas.  Hy. 
erkende  het  keizerschap  van  Maximüiaan » 
zoodat  hy  naar  Mexico  teruggeroepen  en  tot 
Keizeriyk  Ryksmaarschalk  benoemd  werd.  I& 
het  voorjaar  van  1865  verscheen  hy  dan  ook 
te  Veracruz,  om  zich  naar  de  hoofdstad  te. 
begeven,  maar  hy  werd  kort  daarna  door  dei 


SANTA-ANNA— SANTA-CEUZ. 


248 


FranBcheo,  die  geen  yeitroawen  in  hem  stel- 
den, uit  het  land  verbannen.  Gedurende  de 
laatste  dagen  van  het  Keizerrijk,  in  Mei  1867, 
kwam  h0  wederom  te  Yeracmi  met  het  doel, 
de  aldaar  aanwezige  troepen  des  Keizers  en 
de  repnblikeinsche  bezetting  te  Tampico  voor 
z)ine  zaak  te  winnen,  meenende  dat  alsdan 
het  geheele  iM^r  zQne  z|)de  zon  kiezen.  Daar 
htj  echter  te  veracroz  voorgaf,  dat  h|j  in  naam 
van  de  Regeering  der  Yereenigde  Staten  han- 
delde, werd  hg  door  den  kapitein  van  een 
aldaar  voor  anker  liggend  Amerikaansch  oor- 
logschip gevangen  genomen  en  genoodzaakt, 
zich  naar  Havana  te  begeven.  Scmta-Anna 
evenwel  reisde  naar  de  havenstad  Sisal  in 
den  Staat  Tncatan,  waar  de  repablikeinsche 
bevelhebber  hem  in  hechtenis  nam  en  aan 
Juarez  uitleverde.  Deze  deed  hem  naar  Cam- 
pêche  en  later  naar  het  fort  San  Joan  d'Ulloa 
brengen  en  stelde  hem  vervolgens  zonder 
onderzoek  op  vrQe  voeten.  In  December  1867 
verwekte  nn  SaiUarAnma  een  opstand  tegen 
Juaret^  welke  lang  duurde,  maar  ten  laatste 
door  Poffirio  Diat  gedempt  werd.  Ook  aan 
meer  dan  éen  opstand  in  lateren  tQd  tegen 
Juairet  nam  hQ  deel  en  overleed  den  20sten 
Juni  1876. 

Santa-Barbara,  eene  stad  in  den  Noord- 
Amerikaanschen  Staat  Galifomië,  470  Ned. 
mgi  ten  oosten  van  San-Francisco,  telt  ruim 
4000  inwoners,  maar  is  merkwaardig  als  het 
eindstation  van  den  ZuidPacificspoorweg. 

Santa-Catharina.  eene  kustprovincie  in 
het  zuiden  van  Brazilië,  telde  op  1846,7  n 
geogr.  mt|l  omstreeks  201 000  inwoners  (1888), 
onder  welken  zich  111000  slaven  bevonden, 
welk  aantal  in  1884  tot  8871  was  gedaald. 
Langs  de  kust  vindt  men  er  een  groot  aantal 
baaien,  kapen,  schiereilanden  en  eilanden.  Het 
binnenland  is  eene  naar  het  westen  flauw 
afbellende  bergvlakte  met  de  bronnen  der 
zQrivieren  van  de  Parand  en  Uruguay.  De 
aanzienlijkste  hoogte  bereikt  deze  hoogvlakte 
aan  de  oostzyde  onder  den  naam  van  Serra 
do  Blar.  Er  heerscht  een  subtropisch  klimaat, 
maar  dit  is  aan  de  kust  door  de  zeelucht  en 
op  de  bergen  door  hunne  hoogte  getemperd. 
Er  valt  veel  regen,  en  de  vruchtbare  oostelUke 
helling  is  met  dichte  wouden  beiüeed.  Niet 
ten  onrechte  noemt  men  deze  provincie:  „Het 
paradQs  van  Brazilië'*.  Het  luchtgestel  is  er 
gezond  en  zeer  geschikt  voor  Europeanen; 
trouwens  het  aantal  Duitschers  in  de  aldaar 
gestichte  volkplantingen  bedraagt  ruim  40  000. 
Er  wordt  veel  timmerhout  uitgevoerd.  De 
hoofdstad  is  Desterrb,  op  het  eiland  Santa- 
Catharina  gelegen. 

Santa^CruE.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wy: 

De  MUmdenffroep  van  SaiUchOruz  in  Hela- 
nesië.  Zy  strekt  zich  uit  ten  zuiden  van  de 
Salomonseilanden  van  8^  tot  12"^  Z.  B.,  en  van 
166*'40'  tot  166*»62'  O.L.  van  Oreenwich  en 
heeft  eene  oppervlakte  van  17  Q  geogr.  mQl 
met  5000  inwoners.  De  grootste  dier  eilanden 
zQn  bergachtig,  maar  tevens  vruchtbaar  en 
boechrflk,  en  de  kleinere  meestal  laag  en, 
evenals  de  grootere,  door  koraalriffen  omringd. 
Tot  de  voortbrengselen  behooren  er  kokospal- 
men, broodboomen,  pisangs,  bataten,  aloë  enz. 
Men  heeft  er  nagenoeg  geene  zoogdieren; 
slechts  zwynen  komen  er  in  groeten  getale 
XIII. 


voor,  meest  in  het  wild,  doch  er  is  overvloed 
van  visch.  De  Inwoners  z||n  meerendeels  lAe- 
lanesiërs,  —  op  Taumako  en  Tucopia  Polyne- 
siërs,  en  gedeeltelijk  Kleurlingen.  De  Melane- 
siërs  loopen  nagenoeg  geheel  naakt,  tatoeëeren 
zich  en  wonen  in  tot  dorpen  vereenigde,  op 
palen  geplaatste  hutten,  door  plantaa^jes  om- 
geven. Hunne  wapens  zQn  boog  en  pyi,  slin- 
ger, speer  en  knods.  Hunne  vaartuigen  zQn 
met  veel  overleg  gewooniyk  uit  éen  boomstam 
vervaardigd  en  wel  eens  aoo  groot,  dat  ztf 
dertig  personen  kunnen  bevatten.  Zy  bezitten 
eene  zekere  mate  van  kunstvaardigheid  en 
onderhouden  niet  de  Europeanen  meer  gemeen- 
schap, dan  de  inboorlingen  der  verder  west- 
waarts gelegene  eilanden.  De  afK>nderiyke 
stammen  bevinden  er  zich  onder  de  heerschappy 
van  eigen  opperhoofden.  Het  voornaamste 
eiland,  Nitendi,  ook  Santa-Cruz  of  Egmont 
geheeten,  is  ongeveer  560  n^^*niyi  groot; 
het  heeft  langs  de  kusten  een  vruchtbaren 
grond  en  vele  dorpen,  en  in  het  binnenland 
boschryke  bergen.  Voorts  heeft  men  er  Yani- 
coro  met  eene  oppervlakte  van  164  Q  Ned.  myi, 
Motuiti  of  Kennedy,  50  Q  Ned.  myi  groot,  de 
Duff-  of  Wüsongroep,  de  Hatema-  of  Zwalu- 
wengroep,  Tapua,  72  Q  Ned.  myi  beslaande, 
enz. 

yanikoro  (Recherche  of  Pitt)  bereikt  eene 
hoogte  van  924  Ned.  el  en  Is  door  vele  klip- 
pen omringd,  waarop  in  1788  de  Franaehe 
ontdelLkingsreiziger  Lap^route  schipbreuk  leed. 
Ten  noorden  van  Nitendi  bevindt  zich  Tena* 
cora  of  Yolcano  met  een  werkzamen  vuurspn- 
wenden  berg.  Het  noordeiyk  gedeelte  van  de- 
zen archipel  wordt  gevormd  door  de  groep  der 
Matema  (Zwaluwellanden)  en  het  noordooste- 
lyk  gedeelte  door  de  groep  der  Taumako  (Dnff),^ 
terwyi  ver  in  het  ziüdoosten  Tucopia  zich  ter 
hoogte  van  1 000  Ned.  el  verhefL  Deze  eilan- 
den werden  in  1595  ontdekt  door  den  Span- 
jaard Mendofia  en  later  bezocht  door  den 
Engelschman  OarUrety  die  hun  den  naam  gaf 
van  Koningin  Charlotte-eilanden.  Daarna  kwa- 
men er  d'Bntrecattemuf  (1798),  JFUiom  (1797), 
DiUon  (1827),  d'UrmUe  en  Dromdm  (1828). 
In  den  laatsten  tyd  werden  vandaar  vele  in- 
woners als  ffVrye  arbeiders**  naar  Australië 
en  naar  de  Yit^ilanden  gebracht  Dezemen- 
schenroof  veroorzaakte  zulk  eene  verbittering 
onder  de  achtergeblevenen,  dat  dezen  den 
bisschop  Fatte$ony  die  op  Nitendi  aan  land 
wilde  stappen,  den  4den  November  1871  om 
het  leven  brachten.  Zy  werden  door  de  Engel- 
schen  met  een  bombardement  getuchtigd,  maar 
dit  belette  niet,  dat  er  den  20sten  Augustus 
1875  de  Engelsche  kommandant  Qoodiiumgh 
by  eene  landing  werd  vermoord. 

Santa-Oruzy  een  departement  in  het  oosteiyk 
gedeelte  der  Zuid-Amerikaansche  republiek 
Bolivia.  Het  telt  op  6  777  Q  geogr.  myi  ruim 
198  000  inwoners,  is  meerendeels  vlak  en  draagt 
slechts  eenlge  uiUoopers  der  Sierra  Chiquitos^ 
terwyi  het  besproeid  wordt  door  de  Mamore 
(Madeira),  Pilcomayo,  Guapahy  enz.  Het  kli- 
maat is  er  warm.  De  zeer  vruchtbare,  maar 
nagenoeg  onontgonnen  bodem  levert  er  vooral 
suiker,  vanille,  cacao,  koffie,  indigo,  katoen, 
maTs,  ryst,  aardappelen,  geurige  harssoorten, 
kostbaar  hout,  paarden  en  rundvee.  De  in- 
woners, meestal  behoorend  tot  de  stammen 
van  wilde  of  half  wilde  Indianen,  leven  ge- 

16* 


244 


SANTA  CEUZ-SANTA-MARIA. 


dtodtelUk  van  de  Jacht  en  vlsMherQ,  gedeelteiyk 
TAB  landbouw  en  veeteelt,  of  ook  van  katoen- 
weverQ  ens.  Door  de  ontworpen  stoomTaart 
op  de  Madeira  en  door  den  spoorweg,  dien 
men  er  TOomemenB  is  te  leggen,  zal  de  toe- 
itand  des  lands  Teel  beter  worden.  —  De 
hoofdstad  8anta  de  la  Sierra  ligt  in  eene 
Tlakte  aan  de  Onapahy,  drOft  een  lerendigen 
kaïidel  en  telt  10000  inwoners. 

8amithOr%z  is  ook  de  naam  der  hoofdstad 
Yan  Teneriffe,  éen  der  Ganarische  Eilanden.  Z0 
is  de  setel  van  een  Spaanaehen  gonvemenr, 
van  een  Hof  van  Appèl  en  van  een  bisschop, 
en  tevens  het  middenpnnt  van  den  handel  op 
de  Ganarische  Eilanden.  Zg  bezit  eene  door 
drie  forten  versterkte  haven  en  telt  omstreeks 
11 000  inwoners. 

Santa  Fé.  Onder  dezen  naam  vermelden 
w»: 

StuUchFé,  een  Staat  der  Argentynsche  Re- 
publiek, aan  de  wests|)de  der  Parani,  met 
eene  oppervlakte  van  bQna  1  764  Q  geogr. 
mgi  en  met  ongeveer  187  000  inwoners  (1882). 
ZQ  wordt  door  de  Parané  en  door  de  Salado 
met  hare  iQrivieren  besproeid.  Het  land,  10 
tot  20  Ned.  el  boven  den  waterspiegel  der 
ParanA  gelegen,  is  meerendeels  vlak  en  zeer 
vruchtbaar,  gedeeltelUk  met  gras,  distels  en 
mimosa*s  begroeid  en  gedeeltelfik  door  den 
landbouw  in  beslag  genomen.  Men  heeft  er 
eene  belangrUke  veeteelt,  een  lütgebreiden 
handel  in  hiüden,  houtskool,  haar  en  wol  en 
een  groeten  uitvoer  van  tarwe,  maïs  en  ooft, 
inzonderheid  van  perziken.  —  De  evenzoo  ge- 
noemde hoofditady  aan  de  Paranii  en  aan  den 
mond  der  Salado  gelegen,  heeft  veel  handel, 
scheepvaart  en  visscherQ  en  telt  ruim  10000 
inwoners. 

SatUa-Téj  de  hoofdstad  van  het  Noord- 
Amerikaansch  territorium  NieuwMexico.  Zy 
ligt  in  eene  zandige  landstreek.  Men  vindt  er 
een  regeeringsgebonw,  2  kerken,  eenigen  handel 
en  omstreeks  5  000  inwoners,  die  meestal  zich 
van  de  Spaansche  taal  bedienen.  ZQ  is  door 
spoorwegen  met  de  koloniSn  Esperanza  en 
Stak  Garlos  verbonden. 

SMta-Fé  dé  BogotOy  zie  JBogota. 

Santalaoeën  is  de  naam  van  eene  twee- 
zaadlobbige  plantenfiunilie.  ZQ  omvat  één- 
jarige of  overbigvende  kruiden,  heesters  en 
boomen  met  afwisselende,  gave,  vinnervige, 
lederachtige,  somtyds  kleine,  schubvormige 
bladeren  zonder  stennblaa^es,  en  volkomene, 
somtyds  door  gebrekkigen  groei  éenslachtige, 
alleenstaande  of  oksehitandige  of  ook  tot  tros- 
sen, aren  of  pluimen  samengevoegde  bloemen. 
zy  hebben  een  enkelvoudig,  buisvormig,  van 
binnen  gekleurd  bloemdek  met  gelobden  zoom. 
Op  het  onderstandig  vruchtbeginsel  staat 
eene  vleezige  schyf.  De  meeldraden  be- 
vinden zich  achter  de  afdeelingen  van  het 
bloemdek,  achter  iedere  afdeeling  éen;  zy 
hebben  korte,  priemvormige,  behaarde  of  on- 
behaarde helmdraden  en  meestal  2-hokkige, 
overlangs  openspringende  helmknoppen.  Het 
éenhokkig  vmohtbeginsel  bevat  op  eene  mid- 
denzuil 2  tot  4  anatrope  zaadknoppen.  De 
eindstandige ,  enkelvoudige,  korte  s^l  heeft 
een  knopvormigen  stempel  en  de  vrucht 
is  doorgaans  eene  noot  of  steenbes  met  eene 
harde,  éenzadige  kern.  De  korte,  rechte  kiem 
ligt  onder  aan  het  kiemwit  en  heeft  rolronde 


zaadlobben  en  een  naar  boven  gericht  wortelde. 
Deze  feimilie  telt  in  15  geslachten  omstreeks 
ICO  soorten,  die  op  de  beide  gematigde  aard- 
gordels en  in  de  keerkringslanden  van  AziS 
en  Australië  meestal  door  boomen  worden 
vertegenwoordigd. 

SantaLuoia,  een  Britsch  West-Indisch 
eiland,  tot  het  gouvernement  der  Windward- 
eilanden  behoorende,  telt  op  11,65  Q  geogr. 
myi  byna  41 000  inwoners  (1883)  en  is  bosch- 
ryk  en  bergachtig  met  een  paar  toppen  van 
817  en  826  Ned.  eL  De  grond  is  er  vulkanisch 
en  ten  oosten  dier  beide  bergtoppen  (Pitons) 
heeft  men  er  by  het  dorp  Souf/Hère  eene  sol- 
fatara.  Men  verbouwt  er  suiker,  koffie,  cacao 
en  katoen.  In  1883  bedroeg  er  de  waarde  van 
den  invoer  191000  en  die  van  den  uitvoer 
214  000  pond  sterling.  In  dat  Jaar  waren  er 
de  inkomsten  48000,  de  uitgaven  37  000  en 
de  staatsschuld  32  000  pond  sterling, 

Het  bestuur  is  gevestigd  te  Castries  aan  de 
westkust  met  4000  inwoners.  Dit  eiland  is 
den  18den  December  1498  door  CclwHhfu  out- 
dekt,  werd  later  een  twistappel  tusschen  de 
Franschen  en  Engelschen  en  is  in  1814  door 
laatstgenoemden  in  bezit  genoemden. 

Santa-Luoiabaai  is  de  naam  van  den 
mond  der  rivier  Umvolosi  aan  de  oostkust  van 
Soeloeland  in  ZuidAfrika.  Zy  is  door  een 
natuuriyk  kanaal  met  het  strandmeer  Santa- 
Lucla  verbonden.  Op  last  van  de  handelsflrma 
Lüderitx  te  Bremen  verkreeg  de  reiziger  JK»- 
u:ald  den  ISden  November  1884  door  een  ver- 
drag met  Koning  Dinizodoê  deze  baai  met  een 
grondgebied  van  405  Q  Ned.  myi.  De  kom- 
mandant  van  het  Britsche  oorlogschip  Goshawk 
heesch  er  echter  in  December  van  dat  Jaar 
dd  Engelsche  vlag  en  deed  er  Engelands  aan- 
spraken op  dat  gebied  gelden,  daar  het  reeds 
in  1843  aan  de  Engelschen  was  afgestaan.  Dien 
tengevolge  verklaarde  de  Dnitsche  gezant  te 
Londen  in  eene  nota  van  7  ttei  1885  aan  het 
Engelsche  departement  van  Buitenlandsche 
Zaken,  dat  Duitschland  afag  van  alle  plannen 
om  tusschen  Natal  en  de  Delagoabaai  grond- 
bezit te  verwerven.  De  overeenkomst  van 
JSÜMwald  is  alzoo  niet  bekrachtigd. 

Santa  Maria,  eene  stad  in  de  Italiaan- 
sche  provincie  Oaserta,  aan  den  spoorweg 
van  Rome  naar  Napels  op  de  puinhoopen  van 
het  aloude  Gapua  gebouwd,  heeft  een  recht- 
bank, een  gymnasium,  eene  technische  school, 
een  conservatorium  voor  meines,  eene  hoofd- 
kerk, eene  tnoAe  marmeren  fontein,  de 
grootsche  overbiyftielen  van  een  Romeinsch 
amphitheater  voor  60000  personen  en  onge- 
veer 17  000  inwoners. 

Santa-Maria  (Domingo),  president  der 
republiek  Ghili  en  geboren  den  4den  Augustus 
1825,  studeerde  te  Santiago  en  werd  reeds  op 
zyn  22ste  Jaar  onderstaatssecretaris  by  het 
departement  van  Justitie  en  in  het  volgende  Jaar 
prefect  van  éene  der  binnenlandsche  provinciSn 
van  Ghili.  De  reactionaire  beweging  van  1848 
noodzaakte  hem  om  zyn  vaderUmd  te  verlaten 
Hy  vestigde  zich  te  Lima,  waar  hfl  tot 
1852  bleef  en  keerde  als  advocaat  naar  Ghili 
terug.  In  die  betrekking  was  hy  in  de  gele- 
genheid om  naam  te  maken.  Ook  als  Journalist 
was  hy  yverig  werkzaam  ten  behoeve  van 
de  liberale  party.  Hy  legde  eene  levensbe- 
Bchryving    ter   perse  van  den  Ghileenschen 


SANTA-MARIA-SANTEN. 


245 


patriot  J,  M,  Infante,  alsmede  eene  historisehe 
studie  over  de  grondwet  yan  Chili,  waarna  hQ 
aan  de  aniyersiteit  tot  lid  der  Juridische  fiical- 
teit  werd  benoemd.  Aan  de  staatkmidige  be- 
weging yan  1858  nam  hy  soo  Overig  deel, 
dat  hy  sa  het  beteugelen  daarvan  zich  naar 
elders  moest  begeven.  Nu  ging  h0  naar  Europa, 
waar  h0  tot  1861  bleef  en  Frankryk,  Spanje 
en  Engeland  bezocht  Hy  keerde  in  laatstge- 
noemd jaar  naar  Chili  terug,  toen  P»ez  er 
de  teugels  van  het  bewind  in  handen  had  en 
een  stoet  van  gematigd  liberale  mannen  aan 
zich  verbond.  In  1863  werd  Santa-Maria 
minister  van  Financiën.  Toen  SpaiOe  den 
oorlog  verklaarde  aan  de  Zuid-Amerikaansche 
Republieken  in  1865,  wensche  CovarrvhiaSf  pre- 
sident der  Republiek  Chili,  vrede  te  sluiten, 
en  Santa  Maria  zag  zich  belast  met  de 
taak  om  daarover  met  den  vertegenwoor- 
diger van  Spanje  te  onderhandelen.  Het 
gelukte  hem  niet  zonder  moeite,  zyn  doel  te 
bereiken:  te  Santiago  werd  een  verdrag  ge- 
sloten, maar  door  de  Spaansche  Regeering 
afgekeurd,  en  nu  werd  Santa  Maria  naar  Peru 
gezonden,  om  een  verbond  tegen  Spanje  tot 
stand  te  brengen ;  hierin  slaagde  hy  niet  alleen 
in  Peru,  maar  ook  in  Bolivia  en  Ecuador.  Nu 
was  hy  éen  van  de  populairste  personen  der  Re- 
publiek. Den  17den  April  werd  hy  tot  minister 
van  Buitenlandsche  Zaken  benoemd;  hy  was 
de  ziel  van  het  fiLabinet,  en  terwyi  de  minister 
van  Oorlog  aan  het  hoofd  der  troepen  ten 
stryde  trok,  zorgde  Santa-Maria  voor  de  op- 
roeping en  de  organisatie  van  troepen  en  nam 
de  meest  geschikte  maatregelen  om  aan  zyn 
vaderland  de  zegepraal  te  verschaffen.  Daar 
een  candidaat  voor  het  presidentschap  geen 
minister  mag  wezen,  legde  hy  de  portefeuille 
neder  en  hy  zag  zich  op  den  18den  September 
1881  tot  president  der  Republiek  gekozen  voor 
een  tydperk  van  zes  jaren. 

Santa-Maria,  de  hoofdstad  van  den  Staat 
Magdalena  in  de  Zuid-Amerikaaasche  Repu- 
bliek Columbia,  ligt  aan  de  CaraYbische  Zoe^ 
werd  in  1525  gesticht  en  heeft  eene  zeer 
goede  haven.  Deze  te  voren  schoone  stad, 
die  thans  nauweiyks  6  000  inwoners  telt, 
werd  in  1825  door  eene  aardbeving  verwoest, 
zoodat  hare  voornaamste  gebouwen  thans  nog 
puinhoopen  zyn.  Ten  zuidoosten  der  stad  ver- 
heft zich  de  vulkanische  Siërra  di  Santa 
Marta  (6000  Ned.  el  hoog). 

Santander.  Onder  dezen  naamvermeiden 
wy: 

De  Spaaiuehe  provincie  Santander,  het  noor- 
deiykstCy  aan  de  Qolf  van  Biscaye  grenzende 
gedeelte  van  het  landschap  Oud-Castilië.  Zy 
telt  op  nagenoeg  100  Q  geogr.  myi  ruim  245000 
inwoners  (1885),  is  ruimschoots  voorzien  van 
rivieren,  wouden  en  weiden,  heeft  eene  aan- 
zieniyke  veeteelt  en  bezit  in  den  bodem 
yzer,  koper,  lood,  steenkolen  en  zont.  Ook 
zyn  er  onderscheidene  minerale  bronnen,  byv. 
die  van  La  Hermida  (51—61^).  Een  spoor- 
weg, van  Palencia  komende,  doorsaydt  deze 
provincie.  —  De  evenzoo  genoemde  koofdttadj 
aan  een  prachtige  baai  aan  zee  tnsschen 
met  wyngaarden  bedekte  heuvels  gelegen,  is 
na  Corufia  de  belangrykste  handels-  en  haven- 
stad aan  de  noordkust  van  Spanje;  zelfs  is 
zy  eenigermate  de  haven  van  liadrid,  terwyi 
zy  tevens,  hoewel  oud,  zich  door  hare  schoon- 


heid onderscheidt.  Men  vindt  er  een  aantal 
kerken  en  instellingen  van  weldadigheid,  een 
uitmuntend  ingericht  instituut,  eene  teeken-, 
handels-  en  zeevaartschool,  een  schouwburg  en 
eenige  letterkundige  vereenigingen.  Voorts 
zyn  er  vele  fabrieken,  vooral  sigarenftibrieken 
en  scheepatimmerwerven,  en  zy  telt  omstreeks 
41 000  inwoners.  De  ruime,  veilige  en  voor 
de  grootste  schepen  toegankeiyke  haven  is 
zeer  veilig  en  van  2  molo^s  voorzien;  in  1873 
was  er  het  aantal  binnenvallende  en  uit- 
zeilende  schepen  gezameniyk  4615,  en  de 
waarde  van  den  invoer  bedroeg  in  dat  jaar 
58,78  millioen  francs,  die  van  den  uitvoer  na- 
genoeg evenzooveel.  Men  bracht  er  vooral  machi- 
nes, suiker,  tabak,  stokvisch,  cacao,  geweven 
stoffen,  steenkolen,  teer,  petroleum  en  sterke 
dranken,  terwyi  er  inzonderheid  graan,  ert- 
sen, conserven,  wyn,  likeuren  enz.  werden 
ingescheept  Merkwaardig  zyn  er  het  kasteel 
San-Felice  en  de  vuurtoren  by  Cabo  Mi^. 
Santander  is  des  zomers  eene  druk  bezochte 
badplaats  en  heeft  door  een  spoorweg  met 
Palencia  en  door  stoombooten  met  een  groot 
aantal  havenplaatsen  eene  geregelde  gemeen- 
schap. 

Den  Slaat  Santander  in  de  Zuid-Amerikaan- 
sche  republiek  Columbia,  gelegen  tusschen  de 
Magdalenarivier  en  de  oosteiyke  AnderiLeten. 
In  dezen  Staat  wisselen  hooggebergten  af  met 
welige  dslen,  en  men  heeft  er  op  770  Q 
geogr.  myi  ruim  425  000  inwoners.  De  vrucht- 
bare grond  levert  er  eene  groote  hoeveelheid 
suiker,  koffie,  cacao,  katoen  en  tabak,  doch 
om  de  delfstoffeiyke  schatten  van  den  bodem 
(koper,  lood,  yzer,  zout  en  steenkolen)  heeft 
men  zich  tot  nu  toe  weinig  bekreund.  De 
hoofdstad  van  den  Staat  is  Bucaramanga  aan 
de  helling  der  Andes  met  9000  inwoners. 

Santarem,  eene  distrietsboofdstad  in  de 
Portugeesche  provincie  Estremadura,  op  den 
rechter  oever  van  de  Taag  in  eene  bekooriyke, 
maar  tegen  overstroomingen  niet  volkomen 
veilige  vUkte  en  aan  den  spoorweg  van  Porto 
naar  Lissabon  gelegen,  verheft  zich  gedeeite- 
lyk  aan  de  rivier  en  gedeelteiyk  aan  de  hel- 
ling van  een  heuvel,  die  met  den  Alca^aba, 
een  Moorschen  burcht,  is  gekroond,  heeft  13 
kerken,  12  voormalige  kloosters,  een  geesleiyk 
seminarium,  een  levendigen  handel  en  btfna 
7  000  inwoners  (1878).  De  pUats  droeg  in  de 
dagen  der  Oudheid  den  naam  van  Seallabis  en 
by  de  Arabieren  dien  van  Syantar  en  was 
in  de  middeneeuwen  de  residentie  der  Portu- 
geesche Koningen.  —  Ook  eene  handelsstad  in 
de  Braziliaansche  provincie  Para,  aan  de 
Amazonenrivier  en  aan  den  mond  der  Tapi^os 
gelegen,  draagt  dien  naam.  2^  telt  4000  in- 
woners en  ontwikkelt  zich  met  kracht 

Santen.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Jan  vam  Santen^  een  uitstekend  bouwkun- 
dige, geboren  te  Utrecht  en  ook  bekend  OMkr 
de  l^inamen  V€uanziQ  of  ü  Fiamingo,  Hy  was 
architect  by  Paus  JPauJue  V,  VermoedelSk 
heeft  hy  zich  reeds  vroeg  naar  Italië  begeven, 
waar  hy  zich  te  Rome  bezig  hield  met  het 
vervaardigen  van  beeldhouwwerk  in  hout  en 
ivoor.  Voorts  maakte  hy  onder  de  leiding  vaa 
den  architect  Flamimo  Fonzio  groote  vorde- 
ringen in  de  bouwkunde,  zoodat  hy  door 
Fignatdli  (later  zelf  cardinaal)  aanbevolen 
werd  aan  den  cardinaal  Sdpio  Borsfkeee^  die 


246 


SANTEN— 8ANT0NINE. 


hem  belastte  met  den  boaw  der  YUU  Bor^ 
gheee  te  Rome.  Na  den  dood  Tan  Paimo 
werd  bU  arehiteet  yan  den  Paus  en  Toltooide 
de  reetaoratie  der  kerk  van  San  Sebastiano 
buiten  de  Porta  Capena,  terwijl  hg  tevens  de 
laatste  hand  legde  aan  de  Villa  Mondragone 
bQ  Frasoati.  Ook  deed  hO  de  ViUa  dl  Honte 
Cavallo  Terrtjaen  en  was  werksaam  aan  de 
yersiering  van  het  Yatioaan.  Hg  oTerleed  te 
Rome  in  1628. 

Lamfêiu  of  L<mw  van  StuUeHy  een  smaakvol 
letterkundige  en  LatQnsch  dichter.  H0  werd 
geboren  te  Amsterdam  den  Isten  Febmari 
1746,  stadeerde  eerst  in  zQne  geboorteplaatB 
en  daarna  te  Leiden  en  Toonag  na  sOne  pro- 
motie in  de  letteren  (1772)  door  het  geven 
yan  lessen  en  door  het  sehrQyen  yan  disser- 
tatiën  in  syn  onderbond.  Gedarende  den  om- 
wentelingstryd  yan  1796  betrad  h0  eenigen  tQd 
het  staatstooneel  en  werd  kort  daarna  curator 
der  Leidsehe  hoogesohooL  H|j  overleed  amb- 
teloos te  Leiden  den  lOden  April  1798.  ZQne 
„Poemata  (1767)'*  s{|n  bU  herhaUng  gedrukt 
en  door  een  tweeden  bundel  gevolgd,  terwQl 
h0  zich  ook  door  het  uitgeven  van  enkele 
oude  schrüvers  verdienstelük  heeft  gemaakt 

Santerre.  Onder  desen  naam  vermelden  wQ : 

Jêon  BapHiU  Satêterre,  een  verdienstelük 
Fransch  schilder,  geboren  te  MagnybOPontoise 
in  1861,  ontving  onderwQs  in  de  kunst  van 
Ze  Mmm  en  i?<Mii?oif2m«  en  verwierf  eerlang 
groeten  roem.  Als  schilder  naar  de  mode  ge- 
noot h(f  de  bewondering  der  hovelingen  van 
Lodêw^k  XI  F.  HQ  streefde  inionderheid  naar 
bevalligheid  en  uitvoerigheid  en  slaagde  hierin 
aooieer,  dat  iQne  portretten  hemelhoog  werden 
geroemd,  terw01  men  sUne  historiestukken 
tegen  goud  opwoog.  ZQne  „Susanna  in  het 
bad*',  thans  in  het  Louvre,  opende  voor  hem 
de  poorten  der  Académie,  en  h(f  overleed  in 
1717  als  profBSsor  aan  de  Académie  van  Sehoone 
Kunsten  te  ParQs.  Onderscheidene  van  sgne 
kuastgewTOchten  sQu  in  plaat  gebracht 

Antoimê  Joêeph  StuUmre^  generaal  gedurende 
de  Oroote  Fransche  Revolutie.  HQ  werd  ge- 
boren te  Parys  den  16den  Maart  1752  en  was 
eigenaar  van  eene  groote  bierbrouwerü  in  de 
voorstad  St  Antoine.  B|)  het  uitbarsten  der 
Omwenteling  lag  hy  lioh  benoemd  tot  kom- 
mandant  van  een  bataUon,  nam  deel  aan  de 
bestorming  der  Bastille  en  aan  de  gebeurte- 
nissen op  het  veld  van  Mars  en  had  groeten 
Invloed  op  de  feiten  van  20  Juni  en  10 
Augustus  1792.  In  September  van  dat  Jaar 
werd  hy  divisie-generaal  en  bracht  den  Uden 
December  den  aangeklaagden  Koning  voor  de 
Nationale  Conventie,  nam  by  de  terechtstelling 
van  dien  Vorst  de  noodige  veiligheidsmaat- 
regelen en  deed  de  trom  roeren,  toen  Lodê- 
w^h  XVI  op  het  schavot  tot  het  volk'  wilde 
spreken.  Later  rukte  hy  op  met  20000  man 
tegen  de  opstandelingen  in  de  Vendée,  maar 
leed  den  18den  September  1798  by  Coron  niet 
ver  van  Chollet  de  nederlaag,  werhalve  hy 
door  het  Comité  du  Saint  Public  werd  terug- 
geroepen. Daar  hy  een  vriend  was  geweest 
van  den  Hertog  «a»  Orléant,  werd  hy  in  de 
gevangenis  geworpen,  waar  hy  bleef  opgeslo- 
ten tot  aan  den  dood  van  Boietpierre.  Daarna 
keerde  hy  tot  het  ambteloos  leven  terug  en 
stierf  te  Parys  den  6den  Februari  1809. 

Santi  (Rafhöl),  zie  Bafaël. 


Santiago,  rie  Ja^o. 

Santiago  de  Compostela  en  de  Cuba, 
lie  onder  Oompoitda  en  Ovfta. 

Santillana  (Inigo  Lopes  de  Mendosa, 
markies  van),  een  Spaansch  krygs-  en  staats- 
man, geleerde  en  dichter,  geboren  den  19den 
Augustus  1398  te  Carrion  de  los  Condes, 
werd  door  een  oom  van  Koning  JSmriquezIII 
van  CastiliS,  nameiyk  door  Alfomo  Émiquex, 
opgevoed  en  onderscheidde  sich  weldra  in  den 
oorlog,  loodat  de  Koning  hem  met  de  stad 
Jnnquera  begiftigde.  Door  deel  te  nemen  aan 
den  stryd  tegen  de  Moeren  van  Oranada  in 
1481  en  1488  verwierf  hy  het  maricgraaftchap 
Santillana,  en  zyne  medewerking  tot  de  voor- 
spoedige uitkomst  van  den  slag  van  Olmepo 
(1446)  beaorgde  hem  den  titel  van  markies 
vam  SamüUana  en  van  graaf  van  Jteal  de 
Mamianarei.  In  1446  veroverde  hy  de  stad 
Torrya.  In  den  stryd,  dien  de  Castiliaansche 
Groeten  Jaren  lang  voerden  tegen  den  al- 
vermogenden gunsteling  van  Jokaimes  J/, 
den  connétable  Mvaro  de  Luna^  legde  hy  ge- 
ruimen  tyd  eene  groote  gematigdheid  aan  den 
dag  en  eerst  diens  geweldenary  tegen  leden 
van  het  geslacht  Mendoxa  bewoog  hem,  aan 
de  samenswering  deel  te  nemen,  die  in  1468 
den  connétable  ten  val  bracht  Na  's  Konings 
dood  onttrok  SMiUlana  zich  meer  en  meer 
aan  het  openbaar  leven,  om  zich  aan  de  weten- 
schap te  wyden,  en  overleed  te  Quadalaxara 
den  26sten  Maart  1458.  Van  zyne  geschriften 
noemen  wy:  „Proverbios**,  —  ^Dialogo  de 
Bias  contra  Fortuna",  —  „Doctrinal  dipriva- 
dos*',  —  en  „Comedieta  de  Ponaa*\  Zyne  ge- 
zameniyke  werken  zyn  in  1862  door  Awiodot 
de  loê  iiat  in  het  licht  gegeven. 

Santini  (Giovanni),  een  verdiensteiyk 
sterrenkundige,  geboren  den  80flten  Februari 
1786  te  Caprese  by  Borgo  dl  San  Sepulcro  in 
Toscane,  werd  priester,  maar  was  van  1818 
tot  1858  als  opvolger  van  CiimvteUo  werkzaam 
als  hoogleeraar  in  de  wiskunde  en  directeur 
van  de  sterrenwacht  te  Padua,  waar  hy  den 
268ten  Juli  1877  overleed.  Hy  heeft  zich  be- 
kend gemaakt  door  zyne  waarnemingen  en 
onderzoekingen,  alsmede  door  onderscheidene 
verbeteringen  der  sterrenkundige  werktuigen. 
Van  zyne  geschriften  vermelden  wy :  „Element! 
dl  astronomla  (1819)",  —  „Teoria  degli 
strumenti  ottici  destinati  ad  estendere  i  conflni 
della  visione  naturale  (1828,  2  dln)**,  —  „Della 
misura  del  tempo  e  dal  modo  dl  regoUure  gli 
orologi  comuni  (1847)**,  —  en  „Logarithmen- 
tafeU  van  1  tot  10000  (1848)**. 

Santonine  (CisH^sOj)  vindt  men  ten  be- 
drage van  1,5  tot  2%  in  het  wormkruid  (Arte- 
misia santonica)  en  wordt  verkregen,  wanneer 
men  het  kookt  met  water  en  gebluschte  kalk, 
het  uitgedampte  afkooksel  met  zoutzuur  doet 
neerslaan,  den  neerslag  met  ammoniak  behan- 
delt, in  alkohol  oplost  en  de  oplossing  ont- 
kleurt en  laat  kristalliseeren.  Zy  vormt  kleur- 
looze,  -platte  prisma*8  zonder  reuk,  is  eenigs- 
zins  bitter  van  smaak,  moeieiyk  oplosbaar 
in  water,  gemakkeiyker  in  aether  en  zeer 
gemakkeiyk  In  kokenden  alkohol.  De  santo- 
nine smelt  by  169'='  C,  reageert  neutraal,  ont- 
leedt koolswe  zouten  en  wordt  in  het  licht 
geel  en  by  toevoeging  van  eene  kali-oplossing 
^deiyk  rood.Zy  is  het  anhydride  vanhetsan- 
tonineznur  (Ci5njo04) ,  welks  zouten  verkre- 


SANT0NINE-SA6NE. 


247 


gen  worden  door  behandeling  van  santonine 
met  basee.  De  aantonine  werkt  by  aanmerke* 
igke  hoereelheden  als  vergif,  doch  levert,  in 
geringe  hoeveelheden  gebruikt,  een  krachtig 
middel  tegen  ingewandswonnen. 

Santorin  of  Tkira^  weleer  T%€rm  genaamd, 
een  Qrieksch  eiland  in  de  Aegeeeohe  Zee  en 
bet  znideltfkate  der  Cydaden,  is  17  Ked.  mQl 
lang  en  1  tot  7  Ned.  mgi  breed.  Het  telt  in 
18  gewesten  omstreeks  15000  vielen,  heeft 
eene  Bikkelvomdge  gedaante  en  vormt  met 
de  tegenoverliggende  eilanden  Theraaia  en 
Aspronisi  een  alond  ringgebergte,  dat  in  zi|n 
lioogstMi  top,  den  EUasberg  (664  Ned.  el 
boog),  nit  kalk-  en  leisteen  en  voor  *t  overige 
uit  vnlkanisehe  gesteenten  bestaat,  in  wier 
midden  sich  vóór  en  na  ondeneesohe  nit- 
banüngskegeto  hebben  gevormd.  In  191  vóór 
Clur.  biv.  verhief  er  neh  het  eiland  Hiéra, 
thans  Palaeo-Kaimeni,  dat  later  allengs  groo- 
ter  werd,  —  in  1673  het  eiland  Micro-Eai- 
meni,  —  en  In  1709  het  eiland  Neo-Kaimeni, 
dat  by  voortduring  iwaveldampen  uitblaast 
Sedert  het  midden  van  Februari  1866  eQu  in 
de  nabyheid  van  Neo-Kaimeni  onder  gewel- 
d^e  vulkanische  uitbarstingen  2  nieuwe  eilan- 
den opgedoken,  het  eiland  St.  Qeorge  en 
Aphroessa.  Aan  de  binnemgde  hebben  de 
kusten  van  Santorin  en  Therasia  loodrechte 
wanden  ter  hoogte  van  200  tot  800  Ned.  el, 
terwyi  de  see  er  eene  diepte  heeft  van  meer 
dan  200  vadem.  Aan  de  buitemtide  heeft  men 
een  afbellend  strand.  In  het  binnenland  heeft 
men  op  den  verweerden  vulkaniBohen  bodem 
voortrefléiyke  wVngaarden.  De  hoofdplaats  is 
Thera  of  Thira  aan  de  westkust  met  eene 
ankerplaats  en  vele  wUnkelders.  Overal  vindt 
men  er  overblOfiielen  der  Oudheid.  Dit  eiland 
was  het  moederland  van  het  welewioo  mach- 
tige Cyrene  en  koos  in  den  Peloponnesischen 
Oorlog  de  sQde  der  Spartanen.  In  1208  ont- 
rukte Maroo  Samidoj  hertog  van  Naxos,  dit 
eiland  aan  den  Qriekschen  Keiaer,  —  en  daarna 
behoorde  het  aan  de  Yenetianen,  aan  wie 
het  eerst  in  1687  door  Dtjêr^ddm  Barlaroiêa 
ontnomen  werd. 

Santos,  eene  havenstad  der  Brailliaansche 
provincie  SSo  Paulo,  ligt  op  de  noordkust  van 
het  eiland  Sio  Yiceate  aan  den  voet  van  den 
Monserrate  in  een  boschrSk,  maar  ongesond 
oord.  ZU  telt  16000  inwoners  en  bezit  réke 
aanzienlUke  woningen,  onderscheidene  kerken 
en  kloosters,  eene  haven  met  een  vuurtoren, 
gaslicht,  eene  waterleiding,  een  openbaar  park 
en  een  geregeld  stoombootverkeer  met  Rio  de 
Janeiro.  Ook  is  sQ  door  een  spoorweg  met 
laatstgenoemde  stad  verbonden.  Voorts  behoort 
zQ  tot  de  stations  van  verschillende  stoomvaart- 
lynen  en  heeft  een  levendigen  handel,  vooral 
in  koffie. 

Sana  del  Bio  (Julian),  een  verdiensteltlk 
Bpaaasch  geleerde  en  een  vertegenwoordiger 
der  Dnitsche  wgsbegeerte  in  SpuU^  werd  ge- 
boren in  1814  te  Torre  Arevalo  in  de  provincie 
Soria,  studeerde  in  de  rechten  te  Cordova, 
Granada  en  Madrid  en  werd  leeraar  in  laatst- 
genoemde stad.  In  1848  reisde  hg  op  last  der 
Begeering  in  Duitschland,  om  er  sich  bekend 
te  maken  met  de  wQsbegeerte,  keerde  na 
verloop  van  drie  jaren  tenig  en  londerde  zieh 
mf  om  de  versamelde  bouwstoffen  te  verwerken. 
Daarna  wOdde  hg  sich  van  1849  tot  aan  s||n 


dood  aan  het  onderwas  in  de  geschiedenis  der 
wOsbegeerte  aan  de  hoogeschool  te  lladrid. 
Hg  overleed  den  12den  October  1869,  en  daar 
hg  tot  geen  kerkgenootschap  wilde  behooren, 
was  s0ne  begrafenis  de  eerste  in  Spax^e,  die 
verstoken  bleef  van  alle  kerkeiyke  ceremoniën. 
Van  sQne  geschriften  noemen  wt|:  „C,  G.  F. 
Krause.  Sistema  de  la  Filoeofla  metafisica. 
Primeraparte:  Anilisis  (1860)*',  —  „Lecciones 
sobre  el  sistema  de  la  Filosofla  (1860)**,  — 
„Doctrinal  de  Logica  (1863)**,  —  „Krause: 
Ideal  de  la  humanidad  para  la  vida.  Con 
introduccion  y  comentarios  (2de  druk,  1871)**, 
—  „Cartas  ineditas  (1876)**,  —  en  „An&lisis 
del  pensamiento  racional  (1878)*'. 

SSo  Carlos  de  Campinos,  gewoonigk 
CaÊHpimtu  geheeten,  is  eene  stad  in  de  Brasi- 
liaansche  provincie  Sio  Paulo  tusschen  de  Bio 
Tieté  en  hare  sUrivier  de  Plracicaba  en  aan 
een  tweetal  spoorwegen  en  telt  omstreeks 
12000  inwoners,  onder  welken  sich  vele 
Duitschers  bevinden.  In  hare  nab0hdd  bloeit 
de  koifieeultunr  en  men  verbouwt  er  ook 
suikerriet 

Sao-Franoisoo,  eene  rivier  in  Brasilië, 
ontspringt  in  de  provincie  Minas  Gtorafis, 
stroomt  noordwaarts  door  de  provinciën  Bahia 
en  S&oFranoisco,  voorts  oostwaarts  door 
Pemambnco,  Aiagoas  en  Sergipe  en  stort  na 
een  loop  van  2886  Ned.  mQl  sich  uit  in  den 
Atlantischen  Oceaan.  Op  het  hoogland  is  sQ 
over  een  aansienlVken  afstand  bevaarbaar, 
doch  van  Oapim  Ckosso  af  vindt  men  verder 
naar  beneden  tot  aan  Piranhas  stroomversnel- 
Mngen  en  watervallen,  soodat  er  spoorwegen 
sQn  aangelegd  van  Pemambnco  naar  Gapim 
Grosso  en  van  Bahia  naar  Joaseiro.  EDsar 
stroomgebied  heeft  eene  oppervlakte  van 
11700  Q  geogr.  m||l.  —  De  prommoie  van 
dien  naam  is  sa&mgesteld  uit  gedeelten  van 
Minas  Geraës,  Pemambnco  en  Bahia,  en  hare 
hoofdstad  is  Barra  do  Bio  Grande  aan  de 
Sio-Frandsco. 

Sio-Leopoldo,  eene  Duitsehe  kolonie 
(thans  een  municipium)  in  de  Brasiliaansche 
provincie  Bio  Gkrande,  werd  in  1824  gesticht 
en  bestaat  uit  seven  gemeentm,  die  te  samen 
meer  dan  26000  inwoners  tellen,  van  w^e 
de  evensoo  genoemde  hoofdstad  aan  de  Bio 
dos  Sinos  er  4000  besit.  Een  spoorweg  loopt 
van  Porto  Alegre  over  SOo-Leopoldo  naar 
Hamburger  Berg,  en  soowel  dese  lüs  de  stoom- 
vaart  op  de  Sinos  en  op  de  Lagda  dos  Patos 
bevordert  er  het  verkeer.  Men  heeft  er  over 
het  geheel  eene  Duitsehe  bevolking,  die  sich 
hoofdsakeltfk  besig  houdt  met  den  land-  en 
tuinbouw.  In  de  stad  heeft  men  eene  hoogere 
burgerschool  voor  Jongens  en  meisjes,  en 
reeds  in  1860  telde  men  in  dese  kolonie  11 
Protestantsche  en  9  B.  Katholieke  kerken. 

SaOne  (De),  in  de  dagen  der  Oudheid 
JroTj  later  Smueona  en  toen  8a<ma  geheeten, 
eene  rivier  in  FrankrVk,  ontspringt  bV  Yio- 
menil  in  het  departement  Yosges  op  de  Monts 
Faneilles,  vloeit  met  sterke  kronkelingen 
meestal  in  suidsuidweBteltike  riehttng  door  de 
defNurtementen  Haute  Sadne  en  Cdte  d*Or, 
vormt  daarna  de  grenaen  tusschen  de  depar- 
tementen Ain  en  Bhdne  en  ontlast  sich  na 
een  loop  van  466  Ned.  mtfl,  van  welke  866 
bevaarbaar  s||n,  bO  Lyon  in  de  Bhdne.  Hare 
belangrtlkste  s|}rivieren  sQn  op  den  rechter 


É46 


SAdNE-SAPABOEl. 


oever  de  Salon,  de  Yingeaime,  de  Tille,  de 
Oache  en  de  Groene,  en  op  den  linker  oever 
de  Coney,  de  Lanteme,  de  Dnregon,  de 
Oignon,  de  Donbs,  de  Seille  en  deBeyMouxe. 
Zy  wordt  b0  Port  Bor  Saöne  voor  kleine 
vaartnigen  en  by  Ch&loni  voor  stoombooten 
bevaarbaar  en  19  door  bet  Cim»l  4«  Centre 
met  de  Loire  en  door  het  fihóne-Rynkanaai 
jnet  de  Seine  en  de  Ryn  verbonden.  Twee 
departementen  zyn  naar  deze  rivier  genoemd, 
te  weten: 

Het  departement  Sauiê-80Ónê,  gevormd  nit 
het  noordeiyk  gedeelte  van  Franche  Comtó. 
Het  grenst  aan  de  departementen  Yosgee, 
Hant  Ehin,  Donba,  Jnra,  Cöte  d'Or  en  Hante 
Hame  en  tdt  op  nagenoeg  97Vt  D  soogr. 
myi  byna  296  000  inwoners  (1881),  onder  welken 
sich  omstreeks  9000  Protestanten  bevinden. 
Het  land  is  bergachtig;  het  heeft  vmchtbare 
dalen  en  fraaie  wonden  en  wordt  door  on- 
derscheidene rivieren  besproeid,  van  welke 
de  Sadne,  de  Oignon,  de  Lanteme,  de  Dnr- 
geon  en  de  Salon  de  voornaamste  syn.  Het 
klimaat  is  er  aeer  onbestendig,  vooral  in  het 
voorjaar.  De  belangrykste  voortbrengselen  syn 
er  graan,  aardappelen,  penlvmehten,  hennep, 
koolsaad,  snikerwortelen  en  tabak,  terwyi  «r 
ook  de  veeteelt  bloeit  en  de  bodem  er  yser, 
koper,  lood,  Ewavel,  marmer,  albast,  steen- 
kolen, sont  en  tnrf  oplevert.  Ook  syn  er 
minerale  bronnen,  van  welke  die  van  Lnxeml 
vermelding  verdienen.  De  voornaamste  bedry- 
ven  syn  er:  de  land-,  wyn-  en  ooftbonw  en 
de  veeteelt.  Yoor  *t  overige  bepaalt  er  sieh  de 
ny verheid  vooral  tot  ysersmeltery,  glasblasery, 
paplermakery ,  pottebakkery,  seepsiedery, 
snikerbereiding,  katoenwevery,  looiery  en 
bierbronwery.  Er  wordt  een  levendige  handel 
gedreven  in  voortbrengselen  van  den  landbouw. 
Men  heeft  en  1  lyceum,  d  colleges  en  1037 
scholen  van  lager  onderwys,  en  onderschei- 
dene spoorwegen  doorsnyden  de  8  arrondis- 
sementen van  dit  departement,  hetwelk  Ye- 
sonl  tot  hoofdstad  heeft. 

Het  departement  Saóne^-Loirêj  gevormd 
uit  het  snidwesteiyk  gedeelte  van  Bourgondië, 
nameiyk  uit  de  landschappen  OharoUSi,  Uk- 
oonnato,  Antnnois  en  Chftlonnais.  Het  is  om- 
geven door  de  departementen  Cöte  d*Or,  Jura, 
Ain,  Bhöne  et  Loire,  Allier  en  Nièvre  en 
telt  op  156  Q  geogr.  myi  mim  625000  inwo- 
ners (1881).  Wegens  het  gebergte  van  Cha- 
rolais,  sich  verheffend  ter  hoogte  van  760 
Ned.  el,  is  het  land  bergachtig,  henvelig  en 
hier  en  daar  steenachtig,  maar  het  ismeeren- 
deels  seer  vruchtbaar  en  vrordt  door  de  Saöne, 
Loire,  Doubs,  Arroux,  Seille,  Qrosne,  Ar- 
oonee  ens.  besproeid,  terwyi  men  er  ook 
eenige  kleine  meren  aantreft.  Men  verbouwt 
er  graan,  vooral  veel  tarwe,  maïs,  gierst, 
aardappelen,  peulvruchten,  vlas,  koolzaad, 
snikerwortelen,  wyn  ens.,  en  de  mynen  leveren 
er  steenkolen,  yzererts  en  onderscheideDe  edel- 
gestcMiten.  Ook  zyn  er  minerale  bronnen  te 
Bourbon-Lancy.  Onder  de  bewoners  onder- 
scheiden sich  de  Chiserots,  in  het  suidoosten 
van  dit  departement  gevestigd,  door  hunne 
eigenaardige  taal  en  zeden.  Het  hoofdbedryf 
is  er  de  landbouw  en  de  veeteelt.  Yoorts 
heeft  men  er  vele  ysersmelteryen,  machinen- 
fabrieken,  papiermolens,  seepziederyen,  ka- 
toenweveryen  ens.,  en  de  handel  in  land- 


bouwproducten en  wyn  is  er  van  veel  bislang. 
Men  vindt  er  1  lyceum,  4  coUóges,  5  byzon- 
dere  scholen  van  middelbaar  onderwys  en  1 08^ 
lagere  scholen.  Het  departement  vervalt  in  & 
arrondissementen  en  is  van  onderscheiden» 
spoorwegen  en  van  het  Cftpal  du  Centre  door- 
inedea.  De  hoofdstad  is  MiéMi. 

(3lU>-]^aulo,  eene  kustprovincie  van  Bri- 
sili0  onder  den  Steenbokskeerkring,  telt  ^ 
528S  D  8«ogr.  myi  byna  1059000  inwoners 
(1883),  onder  w^ken  sich  169  000  slaven  bevin- 
den, en  bestaat  uit  eene  smalle,  bergaohtigekust- 
strook  met  vele  baaien  en  eilanden  en  uit 
eene  hoogvlakte,  door  de  Serra  do  Mar  van 
eerstgenoemde  geseheiden.  De  aansieniykste 
rivieren  syn  er:  de  Bio  Grande  (bronrivier 
der  Parani),  de  Pardo,  de  Tieté  en  de  Pa- 
ranapanema,  welke  sich  westwaarts  naar  de 
Bio  Paiaai  spoeden,  terwyi  alleen  de  Para- 
hyba  en  de  Ignape  naar  den  AtJantieehen 
Oceaan  vloeien.  Het  klimaat  is  er  aan  de 
kust  warm,  maar  door  den  seewind  getem- 
perd, doch  voor  het  overige  saoht  en  aange- 
naam. De  grond  is  er  in  het  algemeen  seer 
vruchtbaar,  en  men  verbouwt  er  vooral  koffie, 
katoen,  tabak,  suiker,  thee,  graan,  ryst,  ma- 
niok, peulvruchten,  ooft,  kastaiOea,  bataten 
ens.,  en  men  heeft  er  runderen,  paarden,  muil- 
dieren, geiten  en  swynea.  Te  voren  verkreeg 
men  er  ook  eenig  goud,  silver,  yaer,  swavel, 
alsmede  eenige  edelgesteoitMi.  Men  houdt  er 
sich  hoofdsakeiyk  besig  met  landbouw  en 
veeteelt,  —  voorts  met  de  bereiding  van  sui- 
ker, rum,  styfiiel,  indigo,  het  vervaardigen 
van  wollen  en  katoenen  stoffon,  touw,  garen, 
hoeden  en  leder.  Yan  meer  belang  is  er  de 
handel.  Yan  de  Indianen  wonen  hier  de  af- 
sichteiyke  Gk>earoe*s  (Cario*s)  en  overbiyfeelen 
van-  andere  stammen,  die  door  de  overige  in- 
woners der  provincie  diep  veracht  worden; 
somsdgen  verbouwMi  mals,  maar  hun  hoofd- 
bedryf is  de  Jacht.  De  Blanken  hebbra  er  een 
ontwikkelden  lichaamsbouw;  sy  syn  welwil- 
lend, vryheidlievend  en  dapper  en  nog  altyd 
met  den  ondernemingsgeest  hunner  vaderen 
besield.  Op  de  hoogvhikte  heeft  men  een  aan- 
tal Dnitsche  volkplantingen.  —  De  koofdttad 
SJio-Paulo  ligt  aan  de  westeiyke  helling  van 
den  Serra  do  Mar,  ten  suidwesten  van  Bio 
de  Janeiro  in  een  aangenaam  klimaat,  is  de 
setel  van  een  bisschop,  heeft  eene  rechtsge- 
leerde i^ulteit,  een  seminarium  en  andm 
inrichtingen  van  onderwys,  openbare  boeke- 
ryen,  een  schouwburg,  onderscheidene  fkbrie- 
ken  en  240000  inwoners.  Zy  werd  in  1552  door 
de  Jesufoten  gestieht  en  in  1712  tot  eene 
stad,  in  1746  tot  een  bissohopssetel  verheven. 
Hare  haven  is  Santos  aan  de  Baai  van  ^lo- 
Yicente. 

Saparoea,  ook  wel  Bonimoa  en  Lia$e 
genoemd,  is  éen  der  Ambonsche  eilanden  in 
den  Molukschen  Archipel  en  ligt  in  het 
noordwesten  van  Neesa  Lant  en  in  het  oosten 
van  Haroekoe.  Het  eiland  heeft  op  eene  uit- 
gebreidheid van  2,3  Q  geogr.  myi  eene  be- 
volking van  omstreeks  12000  sielen,  van  welken 
mim  7  000  het  Christendom  hebben  aangenomen. 
De  bevolking  ia  verdeeld  over  de  hpofdplaato 
Saparoea  en  15  dorpen,  en  slechts  Svandene 
syn  door  Mohanusedanen  bewoond.  Ieder  dorp 
der  Christenen  heeft  er  eene  school,  en  de 
gesameniyke  scholen  tellen  meer  dan  200O 


SAPAROEA-SAPINDACEËN. 


U9 


leerlingen.  Het  eiland  bestaat  uit  2  aohier- 
eUanéen,  en  in  het  binnenland  yerheffén  aiek 
eenige  bergtoppen,  die  evenwel  niet  hooger 
sgn  dan  600  Ned.  el.  De  bodem  bestaat  er 
lioo(dsakel||k  nit  koralenkalk,  en  men  heeft 
er  veel  bosch.  Saparoea  is  na  Amboina  het 
belangrgkste  eiland  voor  de  kraidnagelealtaar, 
en  men  heeft  er  daarenboven  eene  groote 
menigte  kokosboomen.  De  bewoners  van  het 
ellmad  wordea  besehreven  als  traag,  trotsch, 
aohterdoehtig,  eigensinnig  en  oproerig.  Z|| 
kleeden  aieh  doorgaans  in  een  zwart  gewaad. 
Het  bestnor  is  er  in  handen  van  een  ra4ja 
onder  het  toencht  van  een  assistontresident, 
die  er  voorzitter  is  van  den  landiaad.  Voorts 
heeft  men  er  eenige  Enropeesche  ambtenaren 
en  militairen.  In  Mei  1817  ontstond  op  Saparoea 
een  geweldig  oproer,  waarbij  de  geheele  bezet- 
ting van  het  fort  Duurstede,  de  resident  J.  mm 
dê»  B0rg%  en  zt|n  hnisgezin  wreedaardig  werden 
vermoord.  Eene  expeditie,  onder  den  m^oor 
der  genie  Beetjes  derwaarts  gezonden,  werd 
met  kracht  afgeslagen,  zoodat  btjna  al  deoffi- 
deren  er  sneuvelden  of  hun  graf  in  de  golven 
vonden,  waarbtl  de  adelborst  ÏJToo/lf  met  groote 
dapperheid  de  vlag  redde  door  haar  zwem- 
mende mede  te  voeren  en  door  middel  z0ner 
pistolen,  die  hg  er  mede  omwikkelde,  in  de 
diepte  te  laten  zinken.  Nu  stevende  het  Aregat 
„Maria  Beigersbergen"  van  Amboioa  naar  de 
Baai  van  Saparoea,  om  te  onderhandelen,  en 
later  werd  eene  tweede  expeditie  onder  bevel 
van  den  schou^bQ-nacht  A,  ^.  J5«y«i(:e«  tevens 
commissaris-generaal  derwaarts  gezonden  en 
aan  land  gezet  De  troepen  onder  bevelen 
van  den  mi^oor  Meyer  overweldigden  eene 
verschansing,  waarby  8  officieren  sneuvel- 
den en  o.  a.  kapitein  Krieger  gewond  werd. 
Deze  echter  zette  de  onderneming  door 
en  ruste  niet  voordat  h0  Saparoea  had  ten 
onder  gebracht,  waarna  de  hoofden  van 
den  opstand  gestreng  werden  gestraft.  — 
De  hoofdplaats  Saparoea  is  de  verblQflplaats 
van  den  radja,  van  den  asstBtentresident  en 
van  de  overige  ambtenaren.  Hier  heeft  men 
op  3^84'87''  Z.B. en  120^3886'' O.L. van Green- 
wich  het  fort  Duurstede  met  eene  kleine  be^t- 
ting  en  eene  bevolldng  van  1400  zielen. 

Saphir  (Moritz  Gottlieb),  een  geestig 
Duitsch  schryver,  geboren  den  Ssten  Septem- 
ber 1795  te  Lovas-Berény  in  HongarQe,  be- 
hoorde tot  een  Israëlietisch  geslacht,  legde 
zich  toe  op  den  handel  en  woonde  tot  1825 
te  Weenen  en  daarna  te  Beriyn,  waar  hy  van 

1826  tot  1829  de  „Berliner  SchneUpost  iür 
Literatur,  Theater  und  Geselligkeif'  en  van 

1827  tot  1829  den  scherpen  ,^erliner  Con- 
rier'*  uitgaf,  terwyi  hy  zich  vervolgens  te 
Miinohen  vestigde.  Hier  sUchtte  hy  de  tyd- 
schriftra:  „Bazar  ittr  München  und  Bayem 
(1880—1833)"  en  na  ew  kort  vertoef  te  Parys 
den  „Deutschen  Horizont  (1831—1883)"  en 
den  „Korsar".  Nadat  hy  in  1882  den  Pro- 
testantschen  godsdienst  had  omhelsd,  ontving 
hy  den  titel  van  „Hoftheaterintendanturrath", 
begaf  zich  in  1835  weder  naar  Weenen,  waar 
hy  met  ^dt««f 20  de  „Theaterzeitnng"  redigeerde 
en  sedert  1887  het  blad:  „Der  Humorist" 
uitgaf,  en  overleed  aldaar  den  4den  September 
1858.  Van  zyne  geschriften,  van  welke  in 
1874—1876  eene  8ste  gezameniyke  uitgave  in 
10  deeien  verscheen,  vermelden  wy :  „Dumme 


Briefe,  Bilder  und  Chargen  (1884)",  —  „Hu- 
moristisehe  DamenbibUothek  (1888—1846,  6 
dln)",  —  »Fliegendes  Album  fttr  Ernst,  Scherzy 
Humor  und  lebensArohe  Laune  (1816,  2  dln; 
6de  druk  1875)",  —  en  vooral:  „Konversati- 
onslexikon  fOr  Oeist,  Witz  und  Humor  (2de 
druk,  1860,  2  dln)".  Hoewel  geestigheid  en 
jokkerny  in  zyne  geschriften  den  lachlust  op- 
wekken, zyn  zy  niet  van  oppervlakkigheid 
vry  te  pleiten. 

Sapiéha  (Leon),  de  telg  van  een  vorsteiyk 
geslacht  in  Lithauen  en  geboren  in  1557, 
omhelsde  als  student  te  Leipzig  het  Protes- 
tantismus  en  boeide  reeds  by  ^n  eerste  op- 
treden op  de  Byksdagen  de  algemeene  aan- 
dacht door  zyne  w^prekendheid.  Onder 
Baihori  streed  hy  in  1579  dapper  tegen  de 
Bussen  en  droeg  er  niet  weinig  toe  by,  dat 
Koning  SigistMmd  III  de  Kroon  van  Polen 
behield.  Als  grootkanselier  van  Lithauen 
verzamelde  hy  de  wetten  van  dat  land  en 
gaf  ze  in  het  licht.  De  Jezuïet  Skorga  deed 
hem  in  1581  terugkeeren  tot  de  R.  Katholieke 
Kerk,  en  in  1625  werd  hy  als  groot-hetman 
van  de  Kroon  in  het  strydperk  gezonden  tegen 
Gtutaaf-Addf,  koning  van  Zweden,  die  een 
inval  had  gewaagd  in  Lithaueo,  en  hy  be- 
haalde inderdaad  eenige  voordeden  op  den 
vyand.  Hy  overleed  den  7den  Juli  1687.  — 
Ook  andere  leden  van  dit  geslacht  hebben  ala 
krygsoversten  of  als  geleerden  roem  ver- 
worven. 

Sapindaceën  is  de  naam  van  eene  twee- 
zaadlobbige  plantenfieunilie.  Zy  omvat  boomen» 
heesters  en  half  heesters,  benevens  eenige  krui- 
den met  afwisselende,  zeer  zelden  tegen- 
overgestelde, meest  éen-,  twee-  of  drievou- 
*  dig  drietallige  of  enkel  of  dubbel  gevinde 
bladeren,  wier  blaadjes  vaak  met  stipvor- 
mige  klieren  voorzien  zyn,  meestal  zonder 
steunblaa^ies  en  met  volkomene  of  door  mis- 
lukten groei  éenslachtige  bloemen,  die  tot 
trossen  of  pluimen  zyn  vereenigd,  wier  onderste 
bloemstelen  vaak  tot  ranken  vervormd  zyn. 
De  kelk  besteat  uit  5  bladeren,  en  de  bloem- 
bodem vormt  eene  sohyf,  aan  wier  buitenzyde 
de  bloembaden  afwisselend  met  de  kelkbladen 
zyn  vastgehecht.  Somtyds  ontbreekt  de  bloem- 
kroon  geheel  of  gedeelteiyk.  De  meeldraden 
ontspringen  gewooniyk  aan  de  binnenzyde  der 
schyf,  en  hun  aantal  is  meestal  het  dubbel 
van  dat  der  kelkbladen.  De  draadvormige 
helmdraden  zyn  vry  of  met  de  ba^  samen- 
gegroeid,  van  geiyke  of  ongeiyke  lengte,  de 
helmknoppen  2-hokkig  en  overlangs  open- 
springende. Het  vruchtbeginsel  is  bovenstandigy 
de  zaadiyst  centraal  of  excentrisch  en  gewooniyiL 
8-hokkig  met  éen  zaadknop  in  den  binnenhoek 
van  ieder  hok.  De  eindstandige,  enkelvoudige 
styi  heeft  zoovele  stempels  als  er  hokken  zyn  in 
het  vruchtbeginsel,  en  de  vrucht  is  eene  houtige, 
ledenichtige  of  vliezige  doosvrucht ,  eene  bes  of 
eene  dubbele  vleugelvrucht.  De  bolvormige  of 
samengedrukte  zaden  hebben  een  korstigen  of 
vUezigen  rok,  somtyds  een  vleugelvormig 
aanhangsel,  een  zaadmantel  of  een  broeden 
navel;  zy  bevatten  geen  kiem  wit  en  eene 
meestal  gekromde  of  spiraalsgewys  opgewon- 
den kiem  met  sa&mge vouwen,  somtyds  tot 
eene  vleezige  massa  samengegroeide  zaadlob- 
ben. Men  kent  van  deze  familie  40  geslachten 
met  omstreeks  800  soorten,  die  hoofdzakeiyk 


260 


SAPINDACEËN-SAPOR. 


tnnchen  de  keerkringen  en  voonl  in  Amerika 
te  hols  behooren.  De  meefte  bemtten  mnen- 
trekkende  bestanddeelen,  —  sommige  daaren- 
boven han  en  aetheriscbe  olie,  soodal  vele 
soorten  tot  de  geneeskrachtige  planten  worden 
gerekend.  De  bessen  van  sommige  soorten 
^n  eetbaar  en  aangenaam  van  smaak  en  die 
▼an  andere  leer  vOTgiftig,  terwtjl  nit desaden 
olie  kan  worden  geperst. 

SaiK>xiaria  X.  (seepkmid)  is  de  naam  van 
een  plantengeslacht  uit  de  flunilie  der  ^Umm». 
Het  omvat  ée^)arige  of  overbldvende  krolden 
in  Enropa,  NoordAfrika  en  WestAsië  met 
tegenovergestelde,  gaafrandige  bladeren,  fraaie 
bloemen  en  éenhokkige,  veelsadige  doosvmch- 
ten.  Het  gewoom  seepkruid  (S.  officinalis  X.),  een 
overblUvend  kraid,  met  een  kmipenden  wor- 
telstok, wordt  60  Ned.  duim  hoog,  heeft 
lancetvormige  bladeren  en  groote,  eenigsiins 


PdUfgdla  $mèega,  in  den  bast  van  QmUajaMa- 
ponaria^  in  Spiraêaeeëm  eni.  Men  verkrQgt  ie 
door  bQv.  aeepwortel  met  alkohol  te  koken 
en  de  na  bekoeling  sich  afscheidende  sa- 
ponine  te  zuiveren.  Z0  is  amorph,  sonder 
klenr  of  geor,  prikkelt  het  slOmvlies  van  den 
nens,  smaakt  loetaohtig  en  daarna  scherp  en 
loet  gemakkelSk  op  in  water  en  alkohol, 
maar  niet  in  aether.  Bene  oplossing  van  water 
met  slechts  0/)01  saponine  schuimt  als  leep- 
water.  Zy  reageert  neutraal,  wordt  bQ  ver- 
warming ontleed  en  ook  door  aoutzonr  ont- 
leed in  sapogeaine  (PuBnOi)  en  soiker. 
Plaatselijk  werkt  de  saponine  krachtig,  vooral 
op  de  dwarsgestreepte  spieren. 

Saponiet  of  Meepitêen  in  eene  delfstof  nit 
de  klasse  der  leolieten.  Men  heeft  dien  naam 
toegekend  aan  verschillende  magneslnmaln- 
miniamsliicaten ,  die  in  Silezië,  in   Zweden 


Saponaria  offUsinalia. 


roode  bloemen,  groeit  in  geheel  Enropa,  ook 
in  ons  Vaderland,  op  vochtige  gronden,  wordt 
ook  wel  in  tuinen  gekweeld  en  is  naar 
Amerika  overgebracht.  De  wortel  smaakt  eerst 
zoetachtig,  daarna  scherp,  bevat  saponine  en 
doet  het  water  schuimen,  waarin  hg  gekookt 
wordt,  zoodat  men  hem  bezigt  tot  het  was- 
schen  van  fUne  goederen.  W|  geven  hierbtl 
eene  afbeelding  van  deze  plant,  nameigk  in  a 
Tan  haar  bovenste  en  in  5  van  haar  onderste  ge- 
deelte op  Vs  der  natuurlijke  grootte,  in  e  van  een 
stamper  op  de  dubbele  grootte,  in  d  van  eene 
openspringende  doosvrucht  in  natuurigke  groot- 
te, in  0  van  een  zaadje  en  in  ^  van  eene  doorsnede 
Tan  dit  laatste,  beide  op  6-vondige  grootte. 

Saponine  (C33H54O18)  vindt  men  in  on- 
derscheidene planten  uit  de  familie  der  SUe- 
neëHj  en  voonü  in  Saponaria  offidnality  Agro- 
Hemma    Qiihago  en  OyptophUa  Stritthium,  in 


enz.  gevonden  worden. 

Sapor  of  SjjMoer  is  de  naam  van  eenige 
Koningen  van  Perzië  uit  het  geslacht  der 
Sauamden ,  te  weten :  Sapor  J,  een  zoon  van 
ArtaxêTxei  en  dezen  opvolgende  In  241  na 
Chr.  Hg  noodzaakte  in  244  den  Bomeinschen 
Keizer  Phüippus  Arabs  een  voor  dezen  on- 
voordeeligen  vrede  te  sluiten,  veroverde  in 
een  nieuwen  oorlog  Armenië  en  Mesopotamië, 
nam  in  2e0  bg  Edessa  Keizer  VaUriammg  ge- 
vangen, verwoestte  Syrië  en  Klein-Azië ,  maar 
werd  door  Odenaiküt  van  Palmjra  overwon- 
nen en  overleed  in  271.  —  Sapor  II  ds  Otooie. 
Deze,  een  zoon  van  f ormtMtot /J,  volgde zQu 
vader  op  in  809,  heroverde  in  841  Atropatene, 
bracht  den  Romeinen  in  448  bg  Singara  eene 
nederlaag  toe,  deed  in  869  vruchtelooze  po- 
gingen om  Mesopotamië  te  veroveren  en  werd 
in  863  door  JtUxannt  geslagen,  na  wiens  dood 


SAPOR-SARAGOSSA. 


251 


Jomaniu  een  schandeiyken  vrede  met  hem 
•éloat  en  hem  al  het  land  ten  oosten  van  de 
Eufraat^  en  Armenië  afttond.  H(|  overleed  In 
980.  —  ^apof  III  eindelQk  regeerde  van  383 
lot  388. 

Saporogisohe  Kozakken,  zie  KoxakJcem. 

Sapotaceën  ia  de  naam  van  eene  tweezaad- 
lobbige  plantenfiimillie.  ZQ  omvat  boomen  en  hee- 
flten,  die  meestal  van  melksap  voozien  zyn ,  met 
afffinelende,  gave,  kort  gesteelde,  lederach- 
üge ,  van  boven  glanzige ,  van  onder  behaarde 
bladeren  zonder  stennbladen,  met  volkomene, 
Tegelmatige  bloemen ,  alleen  of  opgehoopt  op 
okselstandige  bloemstelen  geplaatst.  De  kelk 
ia  4-  tot  8-slippig,  de  bloemkroon,  op  den 
bloembodem  geplaatst,  éenbladig,  afvallend, 
met  een  dergeiyk  (zelden  met  een  twee-  of 
drievoudig)  aantal  slippen  als  men  by  den 
kelk  opmerkt  De  meeldraden,  zt)n  in  debnis 
of  keel  der  bloemkroon  ingeplant.  Behalve  de 
▼mehtbare  meeldraden,  in  geiyken  getale 
als  de  bloemkroonslippen  voorhanden ,  vindt 
men  er  gewoonlUk  evenzooveel  zonder  helm- 
knoppen. De  vrUe,  priemvormige  meeldraden 
dragen  2-hokkige,  overlangs  openspringende 
lielmknoppen.  Het  vrachtbeginsel  is  boven- 
standig,  zittend  en  veelhokkig,  en  ieder  hok 
i>evat  aan  de  basis  van  den  binnenhoek  een 
-anatropen  zaadknop.  De  enkelvoudige  s^jl 
lieeft  een  gaven  of  flauw  gelobden  stempel. 
De  vrucht  is  eene  veel-  of  éenhokkige  bes 
met  éenzadige  hokken.  De  zaden  hebben  eene 
iiarde  schaal,  weinig  kiem  wit  en  eene  rechte 
kiem.  Deze  ftmille  telt  in  12  geslachten  om- 
streeks 90  soorten,  en  de  meeste  van  deze 
tlragen  eetbare,  smakeigke  vruchten  en  bevatten 
veel  olie  in  het  zaad. 

Sappe  noemt  men  in  de  krygswetenschap 
«ene  ontgraving,  waarvan  de  aarde  geworpen 
wordt  in  eene  rQ  schanskorven,  op  den  be- 
ganen  grond  geplaatst,  terwijl  die  schanskor- 
ven overdekt  worden  met  drie  £EU9cines.  By 
-de  halve  sappe»  worden  de  schanskorven  éen 
voor  éen  gevuld,  en  by  de  vlucMiffe  sappe 
plaatst  men  de  schanskorven  tegeiyk  naast 
«Ikander  om  terstond  tot  de  vulling  over  te 
f;aan,  terwyi  de  voUe  sappe  op  de  volgende 
wyze  wordt  gesteld:  van  een  viertal  goed 
gewapende  sappenrs  plaatst  de  eerste,  door 
een  rolkorf  gedekt,  den  schanskorf,  dien  hy 
iiaastig  vult,  een  gat  gravende  van  0,5  Ned.  el 
breed  en  diep ,  en  be^ft  zich  op  zyne  knieën 
^laarin  en  plaatst  den  tweeden  schanskorf 
naast  den  eersten,  daarachter  dezelfde  out- 
-gnving  herhalend.  Tusschen  de  beide  schans- 
korven brengt  hy  een  sappebundel  of  2  op 
«Ikair  geplaatste  zandzakken.  Heeft  hy  3 
schanskorven  geplaatst,  dan  gaat  de  tweede 
in  de  sappe  en  bekroont  de  schanskorven  met 
8  fsscines,  waarna  hy  de  sappe  verwydt  met 
0,17  Ked.  el  ;  dit  laatste  geschiedt  ook  door 
den  derden  en  vierden,  zoodat  de  sappe  tot  eene 
kubieke  Ned.  el  wordt  ontgraven.  —  Voorts 
lieeft  men  imgedekte,  gedekte^  dubbde  en  staande 
tappen ,  alsmede  dubbele  draaisappen ,  welke 
kier  en  daar  om  traversen  heenloopen.  De 
Boldaten,  tot  den  aanleg  van  sappen  bestemd, 
dragen  den  naam  van  sappeurs,  Zy  zyn  in 
ons  leger  met  de  mineurs  tot  éen  bata^on 
vereenigd. 

Sapphiscli  vers  (Een),  alzoo  genoemd 
naar  de  Qrleksche  dichteres  Sappho ,  telt  elf 


lettergrepen ,  op  de  volgende  wyze  in  voeten 
verdeeld:  —  u  —  -  —  u  u  — u  — !:!.Drie 
zulke  verzen  vormen  met  het  adonisch  vers: 
-  ^  ^  —  de  sapphische  strophe. 

Sappho,  eene  beroemde  Grieksche  dich- 
teres, leefde  tusschen  628  en  568  vóór  Chr. 
zy  was  geboren  te  Eresus  aan  de  westkust 
van  Lesbos  of  te  lütylene,  maar  nam  om 
ons  onbekende  redenen  de  wyk  naar  Sicilië. 
Wy  weten  niet,  hoelang  zy  hier  vertoefd 
heeft  Eenigen  tjjd  was  iü  gehuwd  met  een 
rUk  man  uit  Andros  en  schonk  het  leven  aan 
de  „liefeiyke,  op  gouden  bloemen  geiy kende** 
Cléis.  In  lateren  tyd  woonde  zy  te  Mitylene , 
omgeven  door  een  stoet  van  maagden,  die  zy 
met  geestdrift  voor  de  dichtkunst  vervulde. 
Dit  gaf  aanleiding  tot  schandeiyken  laster, 
en  deze  werd  vooral  uitgestrooid  door  deAt- 
Usche  Gomici.  Daardoor  is  wellicht  ook  de  fiibel 
ontstaan  van  hare  minnery  met  den  Jeugdigen 
Fhaon^  welke  aan  van  Lennep  de  stof  voor 
eene  opera  (muziek  van  van  Bree)  en  aan 
OfiUpaner  voor  een  treurspel  geleverd  heeft. 
Men  verhaalt  nameiyk,  dat  ly,  door  dien 
Jongeling  versmaad  en  verlaten,  zich  van  de 
Leucadische  rots  in  zee  heeft  geworpen.  Ge- 
loofswaardige  getuigenissen  der  Oudheid  en  de 
beginselen,  welke  zy  in  hare  gedichten  ver^ 
kondigt,  logenstraffen  echter  dit  verhaal.  Wél 
zyn  bare  gedichten  door  den  adem  der  liefde 
bezield,  doch  dit  getuigt  geenszins  tegen  haar, 
terwyi  Aloaeusy  die  haar  persooniyk  kende  en 
eerbiedigde,  haar  zelfis  eene  „heilige"  noemde. 
Op  meer  dan  éene  plaats  verrees  haar  stand- 
beeld. EUure  gedichten  werden  door  de  Alexan- 
drynsche  geleerden  in  negen  boeken  verdeeld, 
en  beroemd  is  vooral  haar  lofzang  aan  ^P^^' 
dite  (Yenus).  De  bewaard  geblevene  fh^fmen- 
ten  zyn  o.  a.  gedrukt  in  de  „Poetae  lyrici 
graeci  (1869)"  en  in  de  „Anthologia  lyrica 
(1868)"  van  Berak. 

Sara  of  SanA,  de  dochter  van  Terah,  was  de 
halfzuster  en  echtgenoot  van  AbraAam,  Vol- 
gens het  Bybelsch  verhaal  schonk  zy  hem 
op  90Jarigen  ouderdom  IzaSJc  en  overleed  te 
Hebron  37  Jaren  daarna. 

Sarabanda  is  de  naam  eener  vermoedeiyk 
uit  Spanje  afkomstige  dansmelodie,  — alsmede 
van  een  bepaalden  stap  van  het  paard  in  de 
manége. 

Saraoeenen  of  Sarraceenen  is  de  naam  van 
een  door  Ammiamus  MarcdUnus  vermeld  volk, 
dat  in  het  noorden  van  Gelukkig  Arabië  ge- 
vestigd was.  Ten  onrechte  wordt  deze  naam 
met  dien  van  Sara  in  verband  gebracht  Hy 
is  reeds  vroeg  in  de  middeneeuwen  door 
Christeiyke  schry  ven  gebeoigd  om  al  de  Ara- 
bieren of  ook  om  in  het  algemeen  de  Moham- 
medanen aan  te  duiden. 

Saragossa  of  Zaragoza^  eene  provincie 
in  het  Spaansche  koninkryk  Aragon ,  is  om- 
geven door  Catalonië  en  eenige  provinciën  van 
dragon,  nameiyk  Teruël,  Soria,  Navarra  en 
Hnësca  en  telt  op  nagenoeg  311  O  ^r^o^* 
myi  byna  401000  inwoners  (1877).  Zy  be- 
slaat een  groot  gedeelte  van  het  stroomgebied 
der  Ebro,  is  meerendeels  vlak  en  dor,  maar 
levert  toch  veel  graan  (tarwe),  oiyvenolie, 
wyn,  zuidvruchten,  hennep,  saffraan,  ooft  en 
groenten.  Tot  de  bestbebouwde  streken  be- 
hooren  er  het  land  tusschen  de  Ebro ,  het  Kei- 


252 


SARAQOSSA  -  SARATÓQA. 


zenkanaal  en  het  Kanauil  yan  Tanste,  de 
omstreken  yan  Tarazona,  Borja  en  Garinena, 
benevens  de  dalen  der  Jalon  en  Gallego. 
In  den  bodem  vindt  men  er  antimoniom, 
lood  en  koper,  en  er  zijn  vele  minerale 
bronnen  en  sontgroeven.  Deze  proyincie  is 
yan  onderscheidene  spoorwegen  doorsneden 
en  in  zeyen  districten  verdeeld.  —  De  even- 
zoo  genoemde  hoofdstad,  op  den  rechter  oever 
der  Ebro  en  aan  de  monden  der  Gallego  en 
Hnerva  gelegen,  alsmede  aan  het  Keizerska- 
naal en  aan  den  Oosterspoorweg ,  verheft  zich 
184  Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee, 
is  verdeeld  in  de  eigenl0ke  stad  op  den  rechter 
oever  en  de  voorstad  op  den  linker  oever  der 
Ebro,  welke  door  eene  steenen  bmg  van  7 
bogen  verbonden  zijn,  en  bestaat,  metnitzon- 
dering  van  het  door  de  Franschen  verwoeste 
en  daarna  vemienwde  gedeelte,  uit  een  dool- 
hof van  oaderwetsche,  sombere  straten.  Zy  is 
door  een  ouden,  met  8  torens  gekroonden 
munr  omgeven  en  wordt  door  het  aan  de 
westzQde  gelegene  Gastillo  de  A^aferia  ver- 
dedigd, dat  weleer  de  residentie  was  der 
Moorsche  en  ChristelOke  Koningen  van  Aragon, 
later  de  zetel  en  gevangenis  der  Inquisitie, 
waarna  Fhüippus  V  het  in  eene  citadel  her- 
schiep. Daarenboven  is  de  stad  van  andere 
vestingwerken  voorzien.  Tot  hare  merkwaar- 
digste gebouwen  behooren:  de  aartsbisschop- 
pelijke metropolitaankerk  of  Gatedral  de  la 
Seo,  een  antiek  gebouw  in  spitsboogstyi,  met 
5  beuken,  —  de  Gatedral  de  la  Virgen  met 
torens  en  5  koepels  en  met  een  Madonnabeeld, 
dat  vele  bedevaartgangers  derwaarts  doet 
reizen,  —  de  Loi^a  of  het  oude  beurspaleis, 
met  eene  met  50  zuilen  versierde  zaal,  —  en 
de  Torre  nuéva,  een  hooge,  scheef  staande 
toren.  Deze  stad  is  de  zetel  van  den  kapitein- 
generaal  van  Aragon,  van  het  provinciaal  be- 
stuur, van  een  Hof  van  Appèl  en  van  een 
aartsbisschop;  men  heeft  er  21  kerken,  12 
nonnenkloosters,  terwfjl  er  te  voren  ook  38 
monnikenkloosters  waren,  eene  in  1474  ge- 
stichte universiteit  met  eene  boekery  van 
18000  deelen,  eene  académie  voor  schoone 
kunsten,  een  priesterseminarium  en  andere 
inrichtingen  van  onderwUs,  een  schouwburg 
en  onderscheidene  weldadige  stichtingen  De 
fraaiste  wandelplaatsen  z||n  er:  de  Salon  de 
Santa  Engracia  en  de  Paseo  del  Monte  Tor- 
reco.  De  fabrieknyverheid  is  er  in  minder 
bloeienden  toestand  dan  voorheen,  doch  de 
himdel  biyft  er  levendig.  Het  aantal  inwoners 
bedraagt  er  ruim  84000  zielen  (1877).  ^ 
Men  verhaalt,  dat  Saragossa,  in  de  dagen  der 
Oudheid  Salduba  genaamd,  door  de  Phoeniciërs 
is  gesticht.  Augustus  plaatste  er  in  27  vóór 
Ghr.  eene  volkplanting,  welke  bU  Colonia 
Gaesarea  Augusta  Salduba  noemde  en  tot 
zetel  verhief  van  een  gerechtshof,  waaraan 
152  gemeenten  onderworpen  waren.  In  712 
werd  de  stad  door  de  Mooren  veroverd,  en 
in  1118  kwam  zU  door  Alfonsus  I  weder 
onder  de  heerschappy  der  Ghristenen.  In  1317 
werd  er  het  bisdom  in  een  aartsbisdom  ver- 
anderd. Met  geheel  Aragon  koos  Saragossa 
party  tegen  Fhüippus  V  en  voor  Koning 
Kaïrel  III  van  Oostenrijk^  maar  moest  zich 
in  1707  aan  eerstgenoemde  onderwerpen.  Hier 
echter  viel  ook  den  20flten  Augustus  1710  de 
slag  voor,  waarin  laatstgenoemde  het  onder- 


spit moest  delven.  Vooral  werden  de  inwo- 
ners beroemd  door  den  moed,  waarmede  z( 
onder  Falafox  in  twee  belegeringen  (van 
Juni  tot  Augustus  1808  en  van  21  December 
1808  tot  21  Februari  1809)  dapperen  weer- 
stand boden  aan  de  veldheeren  van  Napoleon  J. 
Nadat  de  Franschen  in  Mei  1808  zich  van 
de  hoofdstad  van  Spanje  hadden  meester  ge- 
maakt, werd  JPalafox  te  Saragossa  tot  kapi- 
tein-generaal benoemd,  en  toen  de  Fransche 
generaal  Leftbvre  den  14den  en  233ten  Juni 
de  troepen  van  Palafox  geslagen  had,  werd 
de  stad  belegerd  en  den  3den  Augustus  een 
aanvang  gemaakt  met  het  bonöoardement 
Reeds  den  4den  Augustus  drongen  de  Fran- 
schen door  tot  het  klooster  Santa  Engracia^ 
doch  zy  konden  het  in  de  daarop  volgende 
week  niet  verder  brengen  dan  tot  de  bemach- 
tiging van  slechts  4  huizen,  en  generaal  Ver- 
dier,  de  plaatsvervanger  van  Lefébvrey  hief  na 
de  vlucht  van  Koning  Joseph  uit  Madrid  en 
na  den  aftocht  van  het  Fransche  leger  naar 
Vittoria,  den  15den  Augustus  de  belegering 
op.  Doch  reeds  in  December  van  dat  Jaar 
nam  de  tweede  belegering  een  aanvang.  De 
stad  was  inmiddels  op  nieuw  versterkt  en  de 
bezetting  tot  30000  man  vermeerderd.  Het 
even  sterke  leger  der  vyanden  verscheen 
den  19den  December  voor  hare  muren.  Deze 
begonnen  den  9den  Januari  1809  de  stad  te 
beschieten,  en  drongen  den  26sten  Januari 
door  3  bressen  binnen.  Zy  hielden  echter 
slechts  enkele  huizen  in  handen.  Hoe  hoog 
de  nood  ook  klom,  toch  verwierp  PaZa/b# 
ieder  voorstel  tot  capitulatie.'  Inmiddels  bleef 
de  stryd  in  de  huizen  dageiyks  aanhouden,  en 
eerst  den  7den  Februari  kon  de  vyand  een 
aanval  doen  in  het  midden  der  stad.  Hier 
ontstond  eene  geweldige  worsteling,  terwyi 
tevens  de  pest  een  groot  aantal  der  verdedi* 
gers  wegrukte.  Eindeiyk  slaagden  de  Fran- 
schen er  in,  door  mynen  een  gedeelte  van 
het  universiteitsgebouw  in  de  lucht  te  laten 
vliegen,  en  den  18den  maakten  zy  zich  meester 
van  de  voorstad,  waarna  ook  de  stad  bezwy- 
ken  moest.  De  belegerden  hadden  toen  niet 
meer  dan  9000  weerbare  mannen.  Er  werden 
onderhandelingen  aangeknoopt,  en  deze  ein- 
digden den  20sten  Februari  met  een  eervol 
verdrag.  Ramon  Valdidares  heeft  deze  belege- 
ring in  zyn  heldendicht:  „Iberiade  (2de  druk^ 
1826)"  verheeriykt. 

Sarasate  (Pablo  de),  een  uitstekend 
Spaansch  vioolkunstenaar,  geboren  te  Sara- 
gossa den  24sten  December  1846,  deed,  nog 
geen  10  jaar  oud,  zich  hooren  voor  Koningin 
Isabella  en  verruitte  allen  zoozeer  door  zyn 
talent,  dat  die  Vorstin  hem  met  eene  kost- 
bare ond-Italiaansche  viool  en  met  een  jaar- 
geld begiftigde.  Als  jongeling  bezocht  hy  het 
conservatoire  te  Pa^s,  waar  hy  zich  yverlg 
oefende  in  de  muziek,  vooral  onder  de  leiding 
van  Alard,  en  onderscheidene  pryzen  ver- 
wierf. Daarna  volbracht  hy  kunstreizen  door 
Frankryk,  Spanje,  België,  Nederland,  Engeland, 
de  Levant  en  Koord-  en  Zuid- Amerika  en  deed 
in  1877  zich  hooren  in  Duitschland.  Algemeen 
wordt  hem  de  naam  van  „tweede  Paganim'^ 
toegekend. 

Saratóga  is  eene  druk  bezochte  liadplaata 
in  den  Amerikaanschen  Staat  New  Yoik,  met 
iodium-    en    yzerhoudende    bronnen,  groote 


SARATÓGA-SARCASMUS. 


253 


bótela  en  badbaisen  en  rnim  8400  inwoners 
<1880),  die  in  Juli' en  Aogiutiu  tot  20000 
▼ermeerderen. 

Saratow  of  StaraioWf  een  Bossisch  goa- 
▼ernement.  weleer  tot  het  Tartaarsche  vor- 
fitendom  Astrakan  behoorende,  grenst  in  het 
noorden  aan  de  gouvemementen  Pensa  en 
Simbirsk,  in  het  oosten  aan  Samara,  in  bet  zuiden 
aan  Astrakan,  in  het  zuidwesten  aan  het  land 
der  Donsche  Kozakken  en  in  bet  westen  aan 
Woronesb  en  Tambow  en  telt  op  1534,46 
D  g«ogr.  myi  ruim  2113000  inwoners  (1882). 
Het  land  is  in  bet  oosten  heuvelachtig,  vooral 
aan  den  oever  der  Wolga,  die  steile  boor- 
den beeft,  en  de  bodem  meerendeels  zeer 
^oed,  behalve  in  het  zuiden,  waar  zich  water- 
loose,  zandige  en  zoute  steppen  uitstrekken. 
De  voornaamste  rivier  is  er  de  Wolga,  welke 
ider  onderscheidene  groote  zandbanken  en 
«ilanden  vormt  en  de  Teri^ka  opneemt.  In 
het  westeiyk  gedeelte  van  bet  gouvernement 
stroomen  de  Cboper,  de  Medwjediza  en  de 
Uowja  naar  de  Don,  welke,  laatste  echter 
bniten  de  grenzen  biyft  van  dit  gewest  Er 
heerscht  een  vastelandsklimaat,  en  de  voor- 
naamste voortbrengselen  z{Jn  er  graan,  suiker- 
wortelen,  tabak  en  ooft,  —  voorts  paarden, 
runderen,  schapen,  visch  en  bOen.  Behalve 
Rossen  wonen  er  Tartaren,  Mordwinen,  T^oe- 
waschen  en  meer  dan  60000  Duitsche  kolo- 
nisten in  ruim  100  aan  de  Wolga  gelegene 
dorpen.  Deze  laatsten  beiyden  den  Protestant- 
flchen  godsdienst,  terwQl  de  overigen  meest 
allen  tot  de  Qrieksch-Russische  Kerk  behooren. 
De  hoofdbronnen  van  bestaan  zijn  er  land-  en 
tuinbouw  en  veeteelt,  terwgi  de  ny verheid 
«r  inzonderheid  vertegenwoordigd  wordt  door 
looierD,  talkkokery  en  zeepziedery,  alsmede 
door  brandewiJnstokery  en  door  zoutpannen 
aan  de  meren.  De  handel  wordt  er  door  de 
rivieren  zeer  begunstigd,  daar  z0  de  inwoners 
in  gemeenschap  brengen  met  de  Zee  van 
Azow,  met  Ni^né-Nowgorod  en  met  de  Caspi- 
flche  Zee.  Het  gouvernement  is  in  7  districten 
▼erdeeld.  —  I)e  evenzoo  genoemde  hoofdiiad^ 
aan  de  Wolga,  heeft  laken-,  zeep-,  gas-  en 
talk&brieken  en  bQna  110000  inwoners  (1882), 
die  een  levendlgen  handel  dr0ven  in  graan  en 
aont.  In  October  en  November  wordt  er  eene 
jaarmarkt  gebonden,  en  in  baren  omtrek  wordt 
veel  ooft  verbouwd.  Deze  stad  is  in  1599  op 
den  linker  oever  der  Wolga  gesticht,  om  de 
invallen  der  zwervende  horden  te  keer  te 
^[aan;  doch  deze  hadden  haar  6  jaar  later 
geheel  verwoest,  zoodat  de  inwoners  zich  naar 
den  rechter  oever  begaven.  De  Kozak  Stekka 
Badzin  verontrustte  haar  gedurig  en  veroverde 
haar  in  1671.  In  1700  werd  er  het  aantal 
ingezetenen  door  eene  militaire  volkplanting 
vergroot.  PotffaUfno  plunderde  de  stad  in  1774, 
«n  zy  werd  in  1781  door  (%iM(fma/Itoteen 
«tadhonderiyken  zetel  verheven.  Na  dien  tyd 
ontwikkelde  zy  zich  met  kracht,  hoewel  iQ 
in  onze  eeuw  reeds  5-maal  door  brand  werd 
vernield. 

Sarauw  (Christian  Friedrich  Konrad),  een 
verdiensteiyk  schryver  over  krygszaken  en 
^boren  te  Sleeswyk  den  2den  Juli  1824, 
«tndeerde  te  Kiel  eerst  in  de  letteren,  daarna 
in  de  rechten,  zette  zyne  studiën  voort  te 
Heidelberg,  keerde  daarop  temg  naar  KieL 
irad  in  1848  als  vrywilliger  in  dienst  by  het 


Sleeswyk-Holsteinscbe  jagerkorps,  was  weldra 
officier,  zag  zich  daarna  by  bet  Deensche  leger 
geplaatst,  werd  in  1864  kapitein  en  nam  in 
1872  zyn  ontslag,  waarna  by  zyn  tyd  besteedde 
aan  letterkundigen  arbeid.  Op  last  der  Deensche 
Begeering  volluracht  by  in  1869  eene  reis  naar 
Rusland  en  by  bezocht  van  1872  tot  1877 
Rusland,  Oostenryk  en  Duitscbland.  Hy  schreef: 
„Ruszlands  kommercielle  Mission  in  Mittelasien 
(1860)",  —  „Das  ruszische  Reich  in  seiner 
flnanziellen  und  ökonomischen  Entwickelung 
seit  dem  Krimkrieg  (1873)",  —  „Die  ruszische 
Heeresmacht  (1875)",  —  „t)er  ruszisch-türki- 
sche  Krieg  1877—1878  (1878)",  —  „DieFeld- 
züge  Karls  XII  (1880)".  Weinige  jaren  geleden 
heeft  hy  zich  te  Kiel  gevestigd. 

Saravia  (Adrianus)  of  de  SBiraoia,  geboren 
in  1530  te  Hesdin  in  het  tegenwoordig  Fran- 
sche  departement  Pas  de  Calais,  promoveerde 
in  Engeland  tot  doctor  in  de  godgeleerdheid, 
begaf  zich  in  1561  naar  Nederland,  was  er 
werkzaam  by  de  Waalsche  gemeente  te  Ant- 
werpen en  zag  zich  in  1582  benoemd  tot 
hoogleeraar  te  Leiden.  Vyf  jaar  daarna  ont- 
ring  hy  zyn  ontslag  als  verdacht  van  mede- 
plichtigheid aan  eene  samenzwering.  Nn  begaf 
hy  zich  naar  Engeland,  ging  over  tot  de 
Episcopale  Kerk  en  werd  kanunnik  te  Canter- 
bury  (ïCantelberg),  waar  hy  den  15den  Juui 
1612  overleed.  Zyne  talryke  geschriften  zyn 
in  1611  gezameniyk  te  Londen  in  het  licht 
verschenen. 

Sarawak  of  SerawaJcj  een  landschap  op  de 
noord  westkust  van  het  Oost-Indische  elÜEmd 
Bornéo,  heeft  eene  uitgebreidheid  van  65  Q 
geogr.  myi  met  omstreeks  200000  inwoners. 
Het  was  voorheen  een  onaf bankeiyk  Maleisch 
vorstendom,  maar  behoort  sedert  1841  als 
zelfstandige  Staat  aan  den  tot  ra^a  verheven 
Engelscbman  Sir  James  Broohe^  die  er  land- 
bouw en  handel  bevorderde,  de  zeeroovery 
uitroeide,  aan  bet  „koppensnellen"  een  einde 
trachtte  te  maken  en  veel  deed  om  de  be- 
schaving te  doen  toenemen.  De  Koningin  van 
Engeland  verhief  hem  tot  baronet  en  hy  begaf  zich 
in  1863  naar  zyn  vaderland,  de  regeering 
overlatende  aan  zyn  neef  CharletJohnnmBrooke^ 
die  in  December  1868  overleed  en  opgevolgd 
werd  door  een  anderen  neef,  StuaH  Johnson 
Brooküf  die  er  met  den  titel  Toewan  Moeda 
(Jonge  Heer)  thans  het  bewind  in  handen 
heefL  Volgens  eene  beschikking  van  Sir  Jamts 
vervalt  dit  gebied  na  het  uitsterven  van  het 
geslacht  BrooJce  aan  Koningin  Fte/onaofhare 
wettige  erfgenamen.  -  De  evenzoo  genoemde 
hoofdstad^  die  door  de  inboorlingen  Koetshin 
genoemd  wordt,  ligt  aan  de  Soengei  Moratabas, 
een  tak  van  de  Sarawakrivier  en  telt  18000 
inwoners,  £r  is  een  levendige  handel  in  getah- 
pert^ja,  eetbare  vogelnesten  enz. 

Sarbiewski  (Matthias  Kasimir),  een  ver- 
diensteiyk  Latynsch  dichter  en  de  Sarmatisehe 
Moraüus  genaamd,  werd  geboren  in  1595,  werd 
leeraar  aan  de  Académie  te  Wilna,  genoot  te 
Rome  de  gonst  van  Paus  Urbanms  VIII,  werd 
Hofprediker  by  Koning  WladisUms  IV  en 
overleed  te  Warschan  den  2den  April  1640. 
zyne  „Lyricorum  libri  HT'  zyn  in  1625  en 
later  by  herhaling  in  het  licht  verschenen. 
Vooris  werden  in  1769  zyne  „Opera  posthuma" 
gedrukt. 

Saroasmus  is  de  bittere  hoon  en  degrie- 


254 


SARCASMUS-SARDUNEN. 


▼ende  spot,  dien  iemand  met  verbeten  lippen 
uitspreekt.  Vooral  Demótthenes  en  Cieero  wis- 
ten het  sarcasmns  in  hunne  redevoeringen  op 
eene  treffende  wQze  te  bezigen. 

Saroey  (Francisqne),  een  Fransch  schrijver, 
geboren  te  Donrdan  den  Ssten  October  1827, 
bezocht  de  Ecole  normale  te  Parus  en  werd 
leeraar  achtervolgens  te  Chaumont,  Lesneven, 
Rodez  en  Qrenoble.  Wegens  z{jne  vryzinnige 
denkbeelden  op  kerkeiyk  gebied  zag  h||  zich 
genoodzaakt  z0n  ontslag  te  nemen,  en  onder 
de  psendoniemen  Saiani  Vinei  en  S.  de  Suttièoes 
schreef  hy  het  feuilleton  van  den  „Figaro**. 
Later  schreef  hy  hoofdzakelQk  voor  de  „Revue 
Européenne"  en  ook  staatkundige  artikelen 
voor  den  .Ganlois",  alsmede  tooneelcritiek 
voor  de  „Opinion  nationale".  Zgne  vinnige 
taal  haalde  hem  vele  onaangenaamheden  en 
meer  dan  éen  tweegevecht  op  den  hals,  o.  a. 
met  Aurilien  SehoU  en  met  Clément  Duoernoit. 
Van  zUne  geschriften  noemen  wQ:  „Le  nouveau 
seigneur  du  village  (1862)",  —  „Le  mot  et 
la  chose  (1862)",  —  „Etienne  Moret  (1876)",  — 
en  „Le  piano  de  Jeanne  (1876)".  Voorts  schrOft 
hg  tooneelcritiek  in  den  „Temps",  strijdt  met 
Qver  tegen  het  clericalismus  en  maakte  zich 
ook  bekend  door:  „Le  siège  de  Paris  (1871)". 

Sarcine  (Sarcina  ventriculi),  door  Goodsir 
ontdekt  in  de  uitwerpselen  van  zieke  magen, 
vooral  van  chóleralijders,  scheen  aanvankeiyk 
by  deze  laatsten  een  kenmerkend  verschynsel  te 
wezen,  doch  het  bleek  weldra,  dat  het  bU  de 
meest  verschillende  maagongesteldheden  voor- 
komt. De  Sarcine  behoort  tot  de  Bacteriën, 
dus  tot  de  groep  der  Schixomyceten,  Z||  bestaat 
uit  eene  kleine  plantencel ,  evenals  de  andere 
bacteriën,  doch  onderscheidt  zich  van  deze 
doordat  hare  cellen  niet  tot  draden,  maar  tot 
dobbelsteenvormige  massa's  met  elka&r  ver- 
bonden zQn,  ten  gevolge  mede  vandengelei- 
achtigen  bouw  harer  celwanden.  Ook  buiten 
het  levend  organismus,  in  voedingsvloeistoffen 
voor  bacteriën  en  op  resten  van  organische 
stoffen  heeft  men  haar  gevonden :  overigens 
is  van  de  sarcine  weinig  bekend ,  en  daar 
cultuurproeven  tot  nog  toe  niet  gelukken, 
is  ook  eene  ziekteveroorzakende  werking 
van   dat  bacterium  onzeker. 

Saroophaag  (vleeschverteerder)  is  oor- 
spronkelijk de  naam  eener  steensoort,  die  by 
de  stad  Assus  in  Troas  gevonden  werd,  ge- 
makkelijk kon  gespleten  worden  en  lichamen, 
die  in  daarvan  vervaardigde  doodkisten  gelegd 
werden,  in  40  dagen  (met  uitzondering  van 
de  tanden)  deed  vergaan.  Z0  is  eene  soort 
van  aluinlei,  waarmede  men  de  wanden  der 


de  oudste  welke  men  kent,  zyn  meestal  vai» 
kalksteen,  doch  ook  wel  van  basalt  of  marmer 
en  van  binnen  met  hiëroglyphen  en  figuren 
versierd.  Er  zyn  ook  saroophagen  van  rood 
of  zwart  graniet,  waarin  koningen  en  pries- 
ters werden  bygezet  In  Attica  vindt  men 
hier  en  daar  in  de  levende  rots  uitgehouwene 
en  met  een  steenen  deksel  geslotene  sarco- 
phagen,  alsook  met  leemen  deksels,  waarop 
men  de  gedaante  ziet  van  den  overledene.  Da 
Romeinen  hadden  ook  sarcophagen,  en  deze 
werden  op  de  graven  geplaatst  Ook  in  de 
middeneeuwen  waren  steenen  doodkisten  in 
gebruik;  in  ons  Vaderland  werden  er  gevon- 
den, afkomstig  uit  dien  tyd.  Op  het  Campo 
Santo  te  Pisa  vindt  men  meer  dan  70  antieke 
sarcophagen. 

Sardanapalus,  volgens  de  sage,  door 
Ctetias  overgeleverd,  de  80ste  en  laatste  Ko- 
ning van  Assyrië,  is  berucht  geworden  wegens 
zyne  zwelgery  en  zyne  verwyfdheid.  Zonder 
zich  met  regeeringszaken  te  bemoeien,  ver- 
keerde hU  slechts  te  midden  zyner  vrouwen, 
kleedde  zich  als  dezen  en  vermaakte  zich  met 
het  spinnen  van  wol.  Toen  Arhaeet^  stadhou- 
der van  Medië,  in  883  vóór  Ghr.  zyne  hoofd- 
stad Ninivé  aantastte,  plaatste  hy  zich  met 
zyne  vrouwen  en  schatten  op  een  brandstapel^ 
die  15  dagen  bleef  branden.  Volgens  de  ge- 
schiedenis evenwel  heette  de  laatste  Koning  van 
Assyrië  Assnr  idil  tZi,  en  deze  verbrandde  zich 
eerst  in  606  by  de  verovering  van  Ninivé. 

Sardes,  de  vermaarde  hoofdstad  van  het 
oude  Lydië  en  de  residentie  van  Oroetue^ 
alsmede  van  de  Perzische  en  Seleucidische 
landvoogden,  lag,  door  eene  citadel  beveiligd, 
in  eene  vruchtbare  vlakte  aan  den  noordeiyken 
voet  van  den  Tmolus  (2000  Ned,  el  hoog)  en 
op  de  beide  oevers  van-  de  gouiafvoerende 
Pactolus.  Zy  werd  in  500  vóór  Chr.  door  de 
loniërs  gesticht,  in  205  door  Antioekut  dê 
Oroote  verwoest,  herstelde  zich,  maar  zag 
zich  ten  tyde  van  Tibérius  door  eene  aard- 
beving geteisterd  en  werd  eindeiyk  in  de  14de 
eeuw  door  Timoer  vernield.  Xerxee  hield  vóór 
zyn  Griekschen  veldtocht  en  de  Jongere  CJ^t 
vóór  dien  tegen  zyn  broeder  te  &rdes  zyn 
verbiyf.  Men  vindt  van  deze  stad  eenige  over- 
biyftolen  naby  het  tegenwoordige  dorp  Qofrt, 

Sardjjnen  of  sardellen  (Clupea  sardina 
Ckv,)  zyn  visschen  uit  het  geslacht  der  Ha- 
ringen, die  zich  van  C,  pilehardus  en  Alauta 
püehardus  (zie  bygaande  figuur)  niet  onder- 
scheiden, zy  zyn  ongeveer  10,5  Ned.  duim 
lang,  hemelsblauw,  van  onder  zilverkleurig 
en  bevinden  zich  vooral  in  de  Middellandsche 


Alausa  pilchardus. 


doodkist  gewooniyk  bekleedde.  Dientengevolge 
werden  alle  steenen  doodkisten  met  den  naam 
van  sarcophaag   bestempeld.  De  Egyptische, 


Zee  aan  de  kust  van  Frankryk  tot  Aftika 
toe.  Sardynen  en  an^ovis  worden  vaak  tege- 
lykertyd  gevangen   en  onderscheiden  zich  in 


SARDUNEN— SARDINIË. 


266 


bet  gebniik  alleen  door  de  yenchilleiide  w||-  j 
zen  van  inleggen.  ]>e  sardynen  der  Middel- 
landache  Zee  zyn  doorgaans  niets  anders  dan 
an^ovis.  Sard^nen  worden  yooral  gevangen 
aan  de  knst  van  Bretagne,  licht  geaonten,  in 
kokende  olie  gedompeld  en  in  blikken  bussen 
verzonden.  Ook  op  onze  knsten  worden  erin 
menigte  gevangen  en  nit  Amsterdam  in  den 
handel  gebracht. 

SarcUnië  (Sardegna),  een  tot  het  koning- 
ryk  Italië  behoorend  eiland  in  de  Middelland- 
sche  Zee,  op  3a°64'  tot  41°18'  N.  B.,  en  7°6' 
tot  9^60'  O.  L.  van  Oreenwich,  ten  zuiden  van 
Corsica  en  door  de  Straat  van  Boni&cins  (11 
Ned.  mgi  breed)  van  dat  eiland  gescheiden, 
is  186  Ned.  myi  van  Elaap  Argentaro,  het 
naaste  Italiaansche  vasteland,  verwijderd. 
Wegens  zt|ne  gedaante  werd  het  door  de 
Ouden  b|)  eene  zool  vergeleken;  het  vormt 
nameltik  een  rechthoek  ter  lengte  van  367  en 
ter  breedte  van  101  tot  144  Ned.  myi.  Het 
heeft  baaien  aan  de  noord-  en  zuidkust  en  is 
omgeven  door  44  grootere  en  kleinere  kust- 
eilanden.  Zyne  oppervlakte  bedraagt  442,08  Q 
geogr.  myi.  Aan  de  zuidkust  vindt  men  de 
Voorgebergten  Carbonara,  Spartivento  en  Ten- 
lada,  alsmede  de  Qolven  van  Gagliari  en 
Palmas ,  —  aan  de  noordkust  de  Kapen  Fal- 
cona  en  Testa,  het  eiland  Asinara  en  deQolf 
van  dezen  naam.  De  oostkust  is  steil,  ge- 
scheurd en  donder  goede  havens,  en  men 
vindt  er  de  eilanden  Maddalena,  Gaprea  (het 
verbiyf  van  Chinbaldi)^  Mortorio,  Tavolara 
enz.  De  westkust  heeft  zachter  helling,  en 
men  vindt  er  de  Baai  van  Oristano,  Kaap 
Cacda  en  de  eilanden  Antioco  en  SanPiétro. 
Het  binnenland  is  er  bergachtig,  doch  de 
hooge  granietgevaarten  beslaan  slechts  de  oos- 
10ke  helft  van  het  eiland.  Ongeveer  halfweg 
tu9schen  het  noordeiyk  en  zuideiyk  uiteinde 
verheft  zich  de  Monte  Qennargentu  (Janna 
argenti,  1917  Ned.  el  hoog)  en  in  het  noor- 
delQk  gedeelte  de  Monte  Limbara  (1819  Ned. 
el  hoog).  Hier  ontwaart  men  eene  verbrok- 
kelde, tertiaire  kalksteenvorming,  welke  ge- 
heel en  al  overeenkomt  met  die  van  Corsica. 
In  het  midden  van  het  eiland  heeft  men  eene 
tertiaire  formatie  ter  hoogte  van  380  Ned.  el 
boven  de  zee,  en  daarop  verryst  de  Monte 
Ferm  (1060  Aed.  el  hoog),  een  uitgedoofde 
vulkaan,  in  wiens  krater  het  dorp  Lussargiu 
gelegen  is.  Verder  naar  het  noorden,  bf|  de 
bronnen  van  de  Temo,  van  de  Bio  di  Porto 
Torres  en  van  de  Oziéri,  heeft  men  onder- 
Bcheidene  vulkanische  trachietkegels.  Het  zuid- 
westelijk gebergte,  zich  in  denLinastot  1242 
Ned.  el  verheffend,  is  door  eene  laagvlakte 
van  de  overige  bergstreek  gescheiden,  name- 
lijk door  het  wegens  zQne  vruchtbaarheid 
vermaarde  Campidano,  dat  zich  van  Cagliari 
tot  Oristano  uitstrekt.  Eene  andere  kleine 
laagvlakte  dient  in  het  noord westelQk  gedeelte 
tot  aüBcheiding  van  het  gebergte  La  Nurra. 
Hier  stort  de  Bio  di  Porto  Torres  zich  uit, 
éene  van  de  weinige  rivieren  van  Sardinië, 
wier  bedding  des  zomers  niet  waterloos  wordt 
De  voornaamste  rivieren  en  beken  zQn  en 
de  Fiumendosa,  de  Coghinas,  de  Tirso,  de 
Temo  en  de  Samaasi.  Het  geringe  verval  van 
den  benedenloop  doet  hier  en  daar  moerassen 
ontstaan  en  maakt  de  kustgewesten  ongezond. 
Men  vindt  er  aan  de  kust  en  in  het  binnen- 


land zoute  meren  en  60  minerale  bronnen, 
vraaronder  de  druk  bezochte  van  Benetntti. 
Te  Cagliari  bedraagt  de  ho<^^  warmtegraad 
87,76''C.,  en  de  laagste  2°  C.  De  plantengroei 
is  er  ryk  en  welig  en  kan  verdeeld  worden 
in  8  gewesten,  nameiyk:  een  noordeiyk  ge- 
west, dat  met  de  natuur  van  Corsica  over- 
eenkomt, een  middengewest,  dat  geiykvormig 
is  aan  den  plantengroei  in  het  zuiden  van 
Frankryk,  en  een  zuideiyk  gewest,  dat  op  dien 
van  Noord- Afirika  geiykt.  De  grond  is  er  in  het 
algemeen  zeer  vruchtbaar,  maar  het  leenstelsel 
en  de  ellendige  landbonwwetton,  eerst  vóór 
korten  tyd  gewyzigd,  hebben  er  de  ontwik- 
keling van  den  landbouw  belet  Ongeveer 
38%  van  den  grond,  die  weleer  de  graan- 
sehuur  van  Italië  was,  is  met  bosoh  bedekt, 
en  de  uitgestrekte  vlakten  in  het  zuiden 
geiyken  op  woeste  steppen,  door  verwilderde 
kudden  bewoond.  Niettemin  groeien  er  alle 
soorten  van  graan  en  peulvruchten,  —  voorts 
ziet  men  er  limoen-,  oiyven-,  vygen-  en 
granaatboomen.  Ja,  zel&  den  mastix-  en  lau- 
rierboom, den  dwergpalm  en  andere  gewassen 
van  het  zuiden.  De  wynbouw  is  er  aanzieniyk 
en  levert  Jaariyks  Vt  millioen  Ned.  vaten, 
terwyi  de  wynsoorten  er  op  de  Spaansche 
geiyken  en  in  deugd  wedyveren  met  die  van 
Cyprus.  De  beste  soorten  zyn  de  Nasca,  de 
Malvoisie  van  Bosa,  de  Muragus,  de  Monaoa 
en  de  Giros.  Ook  teelt  men  er  suikerriet, 
indigo,  katoen  en  tabak.  De  veeteelt  is  er 
van  groot  belang;  men  vindt  er  omstreeks  1 
muloen  grofwoUige  schapen,  wier  melk  eene 
goede  soort  van  kaas  oplevert,  —  voorts 
geiten,  runderen,  ezels  en  paarden.  De  her- 
ders vormen  er  eene  soort  van  nomaden,  doch 
zyn  geene  eigenaars  der  onder  hun  toezicht  ge- 
stelde kudden.  In  de  wouden  heeft  men  er 
herten,  wilde  zwynen  en  moeflons,  —  de 
zuidkust  krioelt  van  flamingo's  en  de  byen 
leveren  er  geurigen-  honig,  terwyi  de  schor- 
pioenen en  de  tarantula's  er  lastig  zyn.  De 
rivieren  en  de  zee  leveren  er  een  overvloed 
van  visch,  en  ook  de  kpraalvisschery  bezorgt 
er  aan  menigeen  het  bestaan.  In  den  bodem 
heeft  men  er  eene  verbazende  hoeveelheid 
looderts,  —  en  men  vindt  er  ook  zilver-  en 
yzererts,  antimonium,  mangaan,  bruinkolen 
en  veel  zout  Merkwaardig  zyn  er  voorts  de 
gedenkteekenen  van  vroegeren  tyd,  vooral  de 
„nurhags",  eigenaardige  bonwgewrochten  uit 
den  vóór  Romeinschen  tyd,  bestaande  uit 
eenige  boven  elkander  gebouwde  vertrekken 
ter  breedte  van  1,6  en  ter  hoogte  van  2  Ned. 
el,  met  in  den  muur  aangebrachte  nissen;  men 
telt  er  in  het  geheel  meer  dan  8000.  Ook  vindt 
men  er  veel  bronzen  afgodsbeelden.  In  1884 
bedroeg  het  aantal  inwoners  van  het  eiland 
70619^  zoodat  de  bevolkingsdichtheid  er  zeer 
gering  is.  De  Sarden  zyn  een  mengsel  van 
verschillende  volken,  doch  meerendeels  Ita- 
lianen. Hunne  taal  bevat  Qrieksche,  Spaansche 
en  Fransche  woorden,  doch  bezit  meer  wel- 
luidendheid dan  de  tongvallen  van  noordeiyk 
Italië.  De  inboorling  is  in  vele  opzichten  een 
natuurmensch,  middelmatig  van  grootte,  re* 
gelmatig  van  bouw,  maar  sterk  van  lichaam 
en  zeer  vlug.  Hy  heeft  eene  ongemeene  vat- 
baarheid voor  beschaving  en  groeten  aanleg 
voor  de  dichtkunst  Hy  is  moedig,  hartstoch- 
teiyk  in  zyne  liefde  en  onverzoeniyk  in  zyn 


266 


SABDINIË. 


haat,  loodat  de  bloedwraak  er  niet  tot  de 
■eldiaambedeii  behoort.  De  gastvrgheld  is  hem 
heiUg.  Zgne  kleediog^  bestaat  nit  een  lederen 
rok  londw  moawen  (coUeta),  door  een  gordel 
om  het  middel  samengebonden;  daarenboven 
nit  een  p^s  van  4  geiten-  of  schapenyellen, 
detgeiyks  zonder  moawen,  terwQl  eene  soort 
van  groven  wollen  doek  over  den  schender 
geworpen  en  op  de  borst  vastgemaakt  is. 
Over  eene  lange  linnen  broek  draagt  hfl  een 
vronwenrok  van  £^f,  zwart  laken,  en  aan  de 
voeten  schoenen  met  slobkonsen.  Op  de  Phry- 
gische  mnta  van  roode  wol  zet  hQ  een  lagen 
hoed  van  wasdoek  met  een  broeden  rand.  De 
landbonwers,  niet  de  herders,  scheren  den 
baard  en  vlechten  het  haar.  De  vrouwen 
kleeden  zich  met  een  laag  uitgesneden  IQfJe, 
-een  rok  met  vele  plooien  en  bonte  strepen 
•en  steken  het  gevlochten  haar  in  een  Spaansch 
net.  Hier  en  daar  hollen  zt|  zich  in  schar- 
laken en  dragen  een  witten  sluier.  De  huizen 
hebben  er  geene  deuren  of  vensters  en  wor- 
den van  binnen  gewoonlijk  zeer  zindeigk  ge- 
bonden. Het  belangrgkste  meubelstuk  is  er 
4e  handmolen,  die  door  een  ezel  in  beweging 
wordt  g^braoht.  De  volksontwikkeling  is  er 
zeer  achterigk,  daar  ongeveer  90%  der  in- 
woners onbedreven  zt|n  in  het  lezen  en  schrQ- 
ven.  Schoon  er  universiteiten  zQn  te  Cagliari 
•en  Sassari,  heeft  de  wetenschap  er  niet 
veel  te  beteekenen.  Te  voren  waren  de  lan- 
der)|en  er  meerendeels  leengoederen,  doch  de 
6taat  heeft  ze  van  de  baronnen  aangekocht 
en  aan  de  bewerkers  in  eigendom  gegeven 
tegen  opbrengst  van  eene  Jaariyksche  rente. 
Ook  de  ngverheid  bevindt  er  zich  op  eene 
zeer  lage  trap,  daar  de  inwoners  weinig 
^heeften  hebben;  om  die  reden  is  ook  de 
handel  van  dit  eiland,  in  weerwil  van  15 
nitmnntende  zeehavens ,  van  weinig  belang. 
Zoowel  de  invoer  als  de  uitvoer  van  de  provincie 
Cagliari  bedraagt  omstreeks  8  miUioen  lire  in 
het  Jaar.  De  voornaamste  uitvoerartikelen 
zUn  er  loodglit,  lood,  Qzererts,  zeezout, 
kaas,  wQn,  huiden,  vee,  thonynen,  tarwe  en 
oliezaad,  terwgi  er  koffie,  geraffineerde  sui- 
ker, petroleum,  zeep,  katoenen  en  wollen 
stoffen,  timmerhout,  yzeren  voorwerpen,  steen- 
kolen enz.  worden  ingevoerd.  In  1875  was  in 
•de  gezameniyke  havens  van  het  eiland  het 
^etal  der  binnengekomene  en  uitgezeilde  sche- 
pen 5100.  Van  1871  tot  1874  is  er  een  spoor- 
weg aangelegd  van  Cagliari  naar  Oristano 
(94  Ned.  mUl)metzOtakkenvanDecimomannu 
naar  Iglesias  (87  Ned.  myi)  en  van  Porto 
Torres  over  Sassari  naar  Oziéri  (67  Ned.  mQl). 
Het  eiland  is  verdeeld  in  8  provinciSn,  name- 
lyk  Sassari  in  het  noorden  (195  Q  geogr.  mQl 
met  260  478  inwoners)  en  Cagliari  in  het  zuiden 
<W  n  googr.  myi  met  419972  inwoners). 
Er  zQn  8  aartsbisdommen  en  8  bisdommen, 
en  de  hoofdstad  is  Cagliari. 

De  oudste  bewoners  van  Sardinië  waren 
Phoeniciërs,  onder  wier  hoede  er  zich  ook 
Grieken  vestigden.  Deze  en  ook  andere  kolo- 
nisten werden  omstreeks  het  jaar  500  vóór 
<3hr.  door  de  Carthagers,  op  wie  de  heer- 
(Khappti  over  Sardinië  was  overgegaan,  met 
hardheid  behandeld.  e|  hadden  den  gemeen- 
«chappeiyken  naam  van  Sarden,  maar  waren 
in  verschillende  stammen  verdeeldenstonden 
"Mogeschreven  als  boosaardig,  trouweloos  en 


Ini.  De  voornaamste  kolonie  der  Carthagers 
was  Sulci,  aan  het  zuideiyk  uiteinde  van  het 
eiland.  Door  de  oproerige  Carthaagsche  huor- 
benden  te  hulp  geroepen,  stapten  er  in  240 
de  Romeinen  aan  land  en  veroverden  Olbia. 
C.  StUpieiut  bracht  later  aan  eene  by  Sardinië 
toevende  Carthaagsche  vloot  eene  nederlaag 
toe  en  maakte  zich  meester  van  het  grootste 
gedeelte  van  het  eiland  (238),  dat  van  dlea 
tyd  af  met  Corsica  een  Bomeinsch  wingewest 
vormde.  Doch  eerst  in  120  slaagden  de  Romei- 
nen er  in,  het  eiland  geheel  te  onderwerpen. 
In  40  werd  het  door  MeMot^  den  vrygelaten 
slaaf  van  8.  Pompêjuê^  in  bezH  genomen  en 
tegen  de  Driemannen  verdedigd,  terwyi  hH 
het  later  overgaf  aan  OeimioMiu.  TVberim 
zond  4000  Israëlieten  derwaarts  en  ten  ttfde 
van  N«ro  werden  de  verbannenen  er  heen- 
gebracht In  de  5de  eeuw  onzer  Jaartelling 
maakten  de  Wandalen  zich  meester  van  dit 
eiland  en  plaatsten  er  eenige  duizenden  Nu- 
midiërs.  De  Romeinsche  veldheer  MareèlUmuê 
maakte  een  einde  aan  de  heerschappy  der 
Wandalen,  en  na  den  val  van  het  Ryk  van 
dezen  in  AMka  kwam  Sardinië  onder  het  ge- 
zag der  Byzantynsche  Keizers  en  behoorde 
tot  de  praefeetuur  AfHka.  In  740  werd  het 
door  de  Saraceenen  bezet,  die  het  echter  eer- 
lang moesten  ontruimen,  en  even  dapper  ver- 
ydelden  in  9de  eeuw  de  Sarden  de  verove- 
ringsplannen  der  Moeren  uit  Spa^|e.  Om  eene 
voldoende  bescherming  te  eriangen,  droegen 
de  Sarden  de  opperheerschappy  over  het  eiland 
in  820  op  aan  Lodew^h  de  Vrome^  en  desa 
deed  door  GtSAf  Bemifaems  van  LueoadeAMr 
kaansche  kust  verwoesten,  waardoor  hy  aan 
Sardinië  eenige  jaren  van  rust  bezorgde.  Toeh 
werd  in  de  tweede  helft  der  9de  eeuw  geheel 
Sardinië  door  de  Saraceenen  overweldigd.  Na- 
dat in  1004  Paus  Johamie»  XVIII  de  Cliris- 
teiyke  Mogendheden  ter  verovering  van  Sar- 
dinië opgeroepen  en  het  bezit  van  het  eiland 
aan  dengene  toegezegd  had,  die  de  Saracee- 
nen zou  verdry  ven,  waagde  zich  in  1005  Plsa, 
werwaarts  vele  Sarden  de  wyk  hadden  geno- 
men, aan  die  taak  en  volbracht  haar  in  1007.  ^ 
Doch  reeds  in  1015  keerden  de  Saraceenen 
terug  en  brachten  aan  de  mannen  van  Ptsa 
eene  nederlaag  toe,  maar  deze  verbonden  zich 
met  de  Genueezen  en  hadden  in  1022  het 
eiland  weder  in  bezit  Zy  plaatsten  er  rechters, 
wier  waardigheid  eerlang  erfeiyk  werd.  Eene 
nieuwe  verovering  van  het  eiland  door  de 
Saraceenen  in  1050  duurde  slechts  korten  tyd. 
Weldra  echter  maakten  de  dwingelandy  van 
genoemde  rechters  en  de  yverzucht  der  burgers 
van  Pisa  en  van  (ïenna,  die  beiden  de  opper- 
heerschappy over  het  eiland  begeerden,  dit 
laatste  tot  het  tooneel  van  een  bloedigen 
stryd.  In  1104  verhief  Keizer  Fredenk  I  Sar- 
dinië tot  een  koningryk  en  kroonde  er  een 
aanzieniyk  ingezeten,  Bor%mm^  een  gunsteling 
der  Oenueezen,  tot  koning :  deze  behield  ech- 
ter niet  lang  zyne  waardigheid.  In  1188  werd 
wel  is  waar  door  Paus  CUmeiu  III  de  vrede 
tusschen  de  twistende  partyen  tot  stand  ge- 
bracht, doch  nu  veroverde  met  hulp  der  krygs- 
knechten  van  Pisa  de  Markgraaf  WüUm  van 
Massa  de  provinde  Cagliari  en  Arborea  en 
kreeg,  in  weerwil  eener  in  1194  door  de  Oe- 
nueezen hem  toegebrachte  nederlaag,  allengs  h^ 
geheele  eiland  in  zyne  macht.  Daarop  deed 


SARDINIË. 


267 


Paos  Innoceniitu  III  zt|ae  rechten  op  Sardinifi 
ipelden,  nuiar  kende  b0  schikking  aan  den 
Markgraaf  het  bezit  toe  van  Cagliari  en  Ar- 
borea*  In  1207  verhief  zich  Lamberto  ait  Pisa 
tot  heer  der  provincie  Gallnra  en  wist  zich, 
trots  het  verzet  van  den  Pans,  tot  1212  in 
het  bezit  daarvan  te  handliaven.  Na  den  dood 
van  den  Markgraaf  verviel  Cagliari  aan  diens 
dochter  Bensdieta,-  daar  zt|  zich  echter  voegde 
naar  het  welbehagen  van  den  Pans,  wekte 
z{|  den  wrevel  der  borgers  van  Pisa,  die  in 
1218  onder  Ubaldo  VucowH  de  provincie  Ca- 
gliari in  bezit  namen.  Nadat  Senedieta  in 
1224  zonder  erfgenamen  overleden  was,  be- 
yverde  l/baldó  zich,  zt|n  gebied  gestadig  nit 
te  breiden,  en  overleed  in  1238.  Zyne  weduwe 
Addatia  trad  in  het  hnweiyk  met  den  onwet- 
tigen  zoon  van  Keizer  Frederik  IJ,  met  JSiteto, 
door  zSn  vader  tot  koning  van  Sardinië  ver- 
heven. Toen  deze  in  1349  door  de  Bologneezen 
was  gevangen  genomen,  maakten  de  burgers 
▼an  fissL  zich  wederom  meester  van  het  eiland 
«n  benoemden  er  rechters.  Daardoor  ontston- 
den groote  twisten,  dewül  *  de  hebzachtigste 
rechters  zich  onafhankelQk  wilden  maken  van 
Pisa  en  tevens  de  Graven  van  DonoraiicOf  als 
wettige  opvolgers  van  Koning  Simo^  hunne 
rechten  erkend  wilden  zien.  De  strQd  tusschen 
Fisa  en  Genua  eindigde  in  1399  met  den  af- 
stand van  Sassari  aan  laatstgenoemde.  In- 
middels had  Pans  Sonifaeius  VIII  in  1286 
Koning  Jaodbus  II  van  Aragon,  die  Sicilië 
daarvoor  aan  Koning  Ka/rd  van  Napels  moest 
toekennen,  met  Corsica  en  Sardinië  beleend. 
Na  herhaalde  nederlagen  huldigden  eindelijk 
de  burgers  van  Pisa  den  Koning  van  Aragon 
als  heer  van  Sardinië,  terwyi  zQ  tegen  eene 
jaarlQksche  schatting  het  gezag  over  Cagliari 
en  Castro  behielden.  Van  toen  af  behoorde 
Sardinië  geruimen  tyd  tot  Aragon.  Samen- 
zweringen, door  de  Genneezen  beraamd,  brach- 
ten echter  in  de  14de  en  15de  eeuw  het  eiland 
meermalen  in  rep  en  roer,  en  dikwijls  brandde 
er  de  fakkel  van  den  burgeroorlog.  De  vrede 
van  Utrecht  maakte  Sardinië  van  Spai^e  los 
en  bracht  het  onder  de  souvereiniteit  van  Oos- 
tenrijk. Hoewel  Spai^e  het  in  1717  weder  in 
kezit  nam,  moest  het  dit  eiland  op  uitdruk- 
kelijk verlangen  van  Engeland,  Frankrijk  en 
Oostenrijk  eerlang  nogmaals  ontruimen.  Sedert 
1720,  toen  Oostenrijk  Sardinië  tegen  Sicilië 
in  ruil  gaf  aan  Savoye,  vormde  het  met  dit 
laatste  en  met  Pièmont  het  koningr^k  Sar- 
dinië, maar  vervulde  daarbij  eene  onderge- 
Bchikte  rol.  Eerst  in  den  Jongsten  tyd  werden 
handen  aan  het  werk  geslagen  tot  bevordering 
van  de  zedelijke  en  stoffel0ke  ontwikkeling 
der  inwoners  van  het  eiland.  In  Maart  1799 
vluchtte  de  Koning  van  Sardinië  derwaarts, 
om  eerst  na  den  val  van  het  Fransche  Kei- 
serrijk  in  zijne  Staten  terug  te  keeren. 

Sardinië  (Het  koningirijk),  tot  1860  de 
naam  van  een  Koningryk  in  Italië,  dat  het 
eiland  Sardinië,  het  hertogdom  Savoye,  het 
vorstendom  Piémont,  de  hertogdommen  Aosta 
en  Montferrat,  het  graafischap  Nizza  en  het 
hertogdom  Genua  omvatte,  en  alzoo  door 
Franlcrijk,  Zwitserland,  het  Lombardisch-Ve- 
natiaansch  Koningrijk,  Parma,  Módena,  Tos- 
cane en  de  Middellandsohe  Eee  omgeven  was, 
telde  op  1874,81  Q  g^S^r*  mO^  nüm  6  mil- 
lioen  inwoners.  Tot  dat  koBing^  behoorden, 

xm. 


behalve  het  eiland  Sardinië,  de  tegenwoordige 
Italiaansche  provinciën  Alessandria,  Cuneo, 
Genua.  Novara,  Turijn  en  het  grootste  ge- 
deelte van  Pavia,  alsmede  het  aan  Franki^k 
afgestane  Savoye  en  Nizza.  De  hoofdsiaid  was 
Turün. 

.  Nadat  Hertog  Vietor  Amadeut  Uvan  Savoye 
den  koningstitel  aanvaard  en  Sardinië  tegen 
Sicilië  ingeruild  had,  vormden  bovenvermelde 
landen  het  koningrijk  Sardinië.  In  1730  stond 
hij  de  Kroon  af  aan  z^n  zoon  KardJBmamuëll^ 
en  toen  h|},  nog  geen  jaar  daarna,  zich  we- 
der van  het  gezag  wilde  meester  maken, 
werd  hy  in  hechtenis  genomen  en  overleed 
in  1732  in  den  kerker.  In  1733  belastte  zich 
Earel  Smanuël  met  het  opperl>evel  over  de 
vereenigde  Fransche  en  Sardinische  troepen, 
versloeg  de  Oostenrijkers  in  den  Poolschen 
Successie-oorlog  den  29sten  September  1734 
by  Parma  en  den  19den  September  by  Guas- 
talla  en  veroverde  Milaan.  By  den  Vrede  van 
Weenen  (1736)  verkreeg  hy  Novara  en  Tor- 
tona.  In  den  Oostenrykschen  Successie-oorlog 
verbond  hy  zich  met  Franlcryk  in  de  hoop, 
dat  Milaan  hem  ten  deel  zou  vallen,  doch 
daar  Frankryk  het  in  handen  wilde  spelen 
van  de  Spai^aarden,  onderteekende  hy  in 
1743  het  verdrag  van  Turyn  en  Bormio  en 
stelde  voor*  Engelsch  geld  een  leger  van 
45000  man  ter  beschikking  van  Oosteniijk, 
waarvoor  hy  het  graafschap  Anghera  met 
Vigevanasco,  de  heeriykheden  Bobbio  en 
Piacenza  en  een  gedeelte  van  het  vorstendom 
Pavia  verkreeg.  Een  Spaansch  leger  onder 
den  Infant  Don  Fhilippus^  hetwelk  zich  reeds 
van  Chambéry  had  meester  gemaakt,  bracht  den 
Koning  den  5den  Maart  1744  by  Campo  Santo 
eene  beslissende  nederlaag  toe.  Twee  nieuwe 
vyandeiyke  legers,  welke  hem  uit  zyne  ver- 
schansingen by  Villaftanca  verdreven,  maakten 
hem  weerloos;  Piacenza,  Alessandria,  Valenza 
en  Tortona  vielen  in  1745  in  *svyand8  handen, 
en  hy  zelf  leed  den  27sten  September  by  Bassi- 
guano  de  nederlaag.  Daarentc^n  veroverde  hy 
den  8sten  Maart  1746  Asti  en  eenige  andere  ste- 
den en  behaalde  den  16den  Juni  de  overwinning 
by  Sant-Antonio.  De  vyanden  werden  nu  uit 
Savoye  verdreven,  en  de  Koning  deed  zelfb 
een  inval  in  Dauphiné  en  Provence.  By  den 
Vrede  van  Aken  werd  hem  dan  ook  alles 
toegestaan,  wat  Oostenryk  beloofd  had.  Voorts 
bevorderde  hy  de  welvaart  van  zyn  land 
door  den  aanleg  van  Icanalen,  door  het  sluiten 
van  een  handelsverdrag  met  Milaan  en  door 
de  invoering  van  het  „Corpus  Carolinum**,  een 
herzien  wetboek.  Hy  legde  belasting  op  de 
geesteiyke  goederen,  benoemde  zelf  vele  amb- 
tenaren en  verwierp  de  geldigheid  van  Pan- 
seiyke  bullen,  die  niet  door  hem  bekrachtigd 
waren.  Hy  werd  in  1773  opgevolgd  door  zyn 
zoon  Vtctor  Amadéus  III^  die  roekeloos  af- 
brak wat  zyn  vader  had  opgebouwd.  Als 
schoonvader  van  den  broeder  van  Lodemjk 
XVI,  koning  van  Frankryk,  sloot  hy  in  1792 
een  verbond  met  Oostenryk,  zoodat  de  Fran- 
schen  in  zyne  Staten  binnenrukten.  Zonder 
eenigen  tegenstand  werden  Savoye  en  Nizza 
bezet  en  ingeiyfd  in  de  Fransche  Republiek. 
Om  deze  landen  terug  te  erlangen,  toekende 
Vietor  Amadéus  tot  het  verkrygen  van  geldeiy- 
ken  onderstand  eene  overeenkomst  met  Enge- 
luid,  en  toen  hy  50000  man  onder  zyne  beve- 

17 


S68 


SARDINIË. 


len  had,  bnoht  htf  de  Franschen  unhetwg- 
ken.  Deien  echter  drongen  reeds  in  1794  weder 
door  de  bergpusen,  en  schoon  zt|  met  holp  van 
Ooetenryk  nogmaals  teroggeworpen  werden, 
trokken  Sekérêr  en  Kdlermamm  weder  met  2 
kolonnes  voorwaarts,  sloegen  den  22sten  en 
268ten  November  de  legers  der  Oostenrykers 
en  SardlniSrs  en  betrokken  de  winterkwartieren. 
Nadat  voorts  in  1706  Bonaparte  het  opper- 
bevel over  het  Fransehe  legdr  aanvaard  en  bQ 
Montenotte,  Dego  en  Millesimo  de  verbondene 
legers  schier  vernietigd  had,  sloot  Vietor 
AmadSus  den  15den  Mei  een  wapenstilstand  en 
8  dagen  later  den  Vrede  van  Tmryn,  waarbQ 
Savoye  en  Nina  aan  FrankrQk  werden  afge- 
staan. Hy  overleed  in  1796,  en  werd  vervan- 
gen door  zt|n  zoon  Eard  JSwumuël  II,  een 
dweepiiek  en  bekrompen  vorst  De  Lignrische 
Bepnbliek  verklaarde  hem  in  1798  den  oorlog, 
maar  Frankryk  beloofde  hem  bOstand  en  be- 
zette de  citadel  van  TorOn.  Het  Directoire  te 
ParQs  maakte  echter  gebruik  van  de  ontevre- 
denheid des  volks,  door  zware  belastingenen 
door  de  voorrechten  van  den  adel  gewekt,  en 
noodzaakte  den  Koning,  onder  voorwendsel 
dat  ht)  vQandige  plannen  smeedde  tegen  de 
Bepnbliek,  afttand  te  doen  van  al  zyne  ge- 
westen op  het  vasteland.  Kttrd  JBmamtil  be- 
gaf zich  na  over  Liivomo  naar  Sardinië,  en  op 
den  vasten  wal  werd  het  geheele  bestnnr  op 
de  Fransehe  leest  geschoeid.  In  het  door  bur- 
gertwist geteisterde  land  week  het  vertrouwen, 
kwUnde  de  nUverheid,  en  de  hongersnood  werd 
er  nog  verergerd  door  een  Oostenryksch-Bus- 
sisch  leger,  dat  in  1798  de  Franschen  ver- 
dreef. De  volkswoede  barstte  nu  los  tegen  de 
voorstanders  der  nieuwe  orde  van  zaken  en 
het  Voorloopig  Bewind  te  TurOn  bezweek.  In 
1800  echter  herstelde  de  slag  van  Marengo  de 
heerschapptl  der  Franschen  in  ItaliS  en  het 
Fransehe  bestuur  te  Turyn.  Karel  Smamuël  II 
stond  den  4den  Juni  1802  de  Kroon  af  aan  zyn 
broeder  Vietor  JSnKMi»AJ  en  overleed  als  Jezule- 
tisch  geestelQke  te  Bome  in  1819.  Den  1  Iden  Sep- 
tember 1802  werdPiémont  met  FrankrQk  veree- 
nigd  en  in  6  departementen  verdeeld,  en 
eerst  na  den  val  van  NapoUo»  {ISlé)  vervie- 
len de  landen  van  Sardinië  weder  aan  het 
voormalig  Vorstenhuis,  vermeerderd  met  het 
hertogdom  Qenua  en  met  de  souvereiniteit  over 
Monaco.  Tevens  werd  op  het  Congres  te 
Weenen  de  erfopvolging  zoodanig  geregeld, 
dat  na  het  uitsterven  van  de  regeerende  man- 
nelQke  IQn  de  Kroon  zou  ten  deel  vallen  aan 
de  Itfn  Savojfê-Carigfnam.  Den  20sten  Mei  1814 
hield  Vietor  Smamel  zt|n  intocht  te  TuriJB. 
Hy  bekreunde  zich  weinig  om  de  regeering, 
maar  des  te  meer  yverden  syn  biechtvader 
(de  abt  Boita)  en  de  Koningin,  om  den  voor- 
maligen  toestand  te  herstellen.  De  Jezuïeten 
werden  teruggeroepen,  de  inquisitie  hersteld 
en  nieuwe  kloosters  gesticht,  terwyi  de  Wal- 
denzen  en  de  overige  Protestanten,  alsmede  de 
Israëlieten  zich  vele  beperkende  bepalingen 
moesten  getroosten.  Ook  voerde  men  de  vroe- 
gere rechtspleging  weder  in ,  terwyi  het  volk 
door  hooge  belastingen  werd  uitgezogen.  Vol- 
gens eene  belofte,  aan  Oostenryk  gedaan, 
ontving  het  volk  geene  grondwet  De  Fran- 
sehe Bevolutie  en  de  ontwikkeling  van  het 
staatkundig  leven  onder  het  republikeinsch 
bewind  hadden  echter  eene  liberale  strooming 


doen  ontstaan,  die  zich  zelft  tot  dón  adel 
uitstrekte.  Weidra  werd  de  gisting  algemeen, 
en  eene  afdeeling  der  Carbonari  beraamde  eene 
samenzwering  ter  afkondiging  van  de  Spaan- 
Bche  C!onstitutie;  aelAi  Prins  Zard  AJhert 
tam  Sano^Oatnmumy  de  vermoedeiyke  troon- 
opvolger, was  daarin  betrokken.  Zoo  werd  de 
omwenteling  in  Piémont  voorbereid.  Den  9den 
Maart  1821  barstte  de  opstand  uit  in  Ales- 
sandria  en  daags  daarna  te  Tortona,  en  by 
het  gerucht  van  de  nadering  der  Oostenrykers 
liepen  de  troepen  over  tot  de  opstandelingen. 
Met  moeite  bracht  de  Koning  eenige  regimenten 
byeen  en  trok  met  deze  van  Villa  MoncaUéri 
naar  Turyn,  waar  echter  den  Uden  Maart  de 
opstand  ^n  vaandel  had  opgestoken.  Nu  deed 
hy  den  ISden  Maart  a&tand  van  den  troon 
ter  gunste  van  zyn  broeder  Xard  IMix  en> 
begaf  zich  naar  Nizza.  De  nieuwe  Koning 
bevond  zich  echter  nog  in  Mödena,  en  de 
volksmassa  bestormde  Prins  Zard  Albert  met 
het  verzoek,  zich  aan  het  hoofd  van  den  Staat 
te  plaatsen.  Deze  verklaarde  zich  hiertoe  be- 
reid en  voldeed  aan  den  algemeenen  wensch 
door  met  de  driekleur  in  de  hand  de  Spaan- 
sche  Constitutie  af  te  kondigen.  Eene  Junta , 
handelend  in  naam  van  het  koningryk  Italië, 
en  een  nieuw  ministerie  werd  l>enoemd  en  tot 
het  oprichten  van  eene  nationale  garde  be- 
sloten en  Zard  Alhert  zwoer  den  |eed  van 
trouw  aan  de  grondwet  en  aan  den  Koning 
Karél  Fêliw.  Deze  laatste  echter  haastte  zich  een 
manifest  uit  te  vaardigen,  waarin  hy  elke  con- 
stitutie verwierp  en  verklaarde,  dat  hy,  ingeval 
van  nood,  de  tusschenkomst  van  Oostenryk 
en  Busland  zou  inroepen.  Nu  achtte  JTcret 
Attert  de  liberale  zaak  verloren  en  verliet 
Turyn,  terwyi  eene  algemeene  moedeloosheid 
zich  meester  maakte  van  de  bevolking.  Den 
7den  April  trokken  20000  Oostenrykers  onder 
Bvbna  over  de  Ticino.  Eene  kleine  bende  van 
voorstanders  der  Constitutie  werd  by  Novara 
geslagen.  Den  lOden  April  bezette  deUa  Torre^ 
met  Koninkiyke  troepen  de  hoofdstad,  en 
Bnhna  bereikte  den  Uden  April  Alessandria,. 
dat  zich  desgeiyks  onderwierp.  Onder  de  hoede 
der  Oosteniyksohe  bi^onnett^n,  die  tot  182& 
in  het  land  bleven,  nam  nu  de  reactie  haren 
loop.  Allen,  die  in  de  omwenteling  betrokken 
waren,  werden  als  hoogverraders  vervolgd,, 
de  Jezuïeten  begunstigd  en  de  bevordering, 
der  ambtenaren  af hankeiyk  gemaakt  van  de 
waarneming  hunner  kerkeiyke  plichten.  De 
Protestanten  zagen  zich  in  1827  gedwongen, 
hunne  eigendommen  te  vervreemden  en  het 
land  te  verlaten,  en  de  hoogescholen  werden 
met  argusoogen  bewaakt.  Een  Koninkiyk  be- 
sluit van  1826  behelsde  o.  a.,  dat  het  loeren 
lezen  en  schryven  slechts  veroorloofd  was  aan 
hen,  die  een  vermogen  bezaten  van  1500  lire. 
Kard  Füix  overleed,  als  de  laatste  der  regee- 
rende lyn,  den  27steu  April  1831. 

Volgens  de  bep»uus«n  van  het  Congres  te 
Weenen  werd  hy  opgevolgd  door  Karü  Al- 
hert, prins  van  SavoyeCarignan.  Nadat  deze 
getuigenis  had  gegeven  van  zyne  bekeering 
van  de  vroeger  l>eledene  staatkundige  gevoe- 
lens door  in  1828  deel  te  nemen  aan  den 
veldtocht  van  den  Hertog  wm  ^iiyofi^dMe  tegen 
Spanje,  was  hy  als  stadhouder  naar  het  eiland 
Sardinië  gezonden,  en  thans,  by  het  aanvaar- 
den der  regeering,  huldigde  hy  het  absolutis» 


SARDINIË. 


tisoh  stelsel  van  zQn  yoorganser.  De  onder- 
drukte volksgeest  poogde  zich  lacht  te  ver- 
schaffen in  samenzweringen,  die  telkens  door 
zwaarder  onderdmkkingen  werden  achtervolgd. 
In  1840  werd  een  concordaat  gesloten  met 
den  Pans,  dat  de  heerschappQ  der  geestelOk- 
heid  voor  goed  bekrachtigde.  Maar  de  klim- 
mende moeieltlkheden  van  Oostenryk  in  ItaliS, 
de  toenemende  wrevel  der  Lombardgers,  de  her^ 
vormingen,  door  Rome  en  Toscane  toegestaan, 
waarbtt  Engeland  eene  aanmoedigende  rol  ver- 
vulde, —  dit  alles  deed  bQ  den  voormaligen  car- 
bonaro  plotseiyk  weder  het  denkbeeld  ontwaken 
van  een  Italiaansch  KoningrQk.  Als  de  Koning 
zich  niet  verlagen  wilde  tot  een  gehoorzamen 
vazal  van  Oostenryk,  moest  hy  zich  aansluiten 
aan  de  nationale  strooming,  en  eene  nationaid- 
Italiaansche  staatkunde  was  onmogeiyk  zonder 
een  liberaal  bestnur  in  het  binneiUand,  zonder 
constitntioneele  instellingen.  Daardoor  namen 
in  1847  de  zaken  in  Sardinië  een  geheel  an- 
deren keer.  De  vQandige  bewegingen  tegen 
OostenrSk  vermeerderden,  vooral  te  Genua, 
en  werden  door  den  Koning  bevorderd,  die 
in  October  persoonlek  deelnam  aan  eengroot 
volksfeest  in  laatstgenoemde  stad.  Den  Uden 
October  van  dat  Jaar  benoemde  htf  plotseiyk 
een  ministerie  naar  den  wensch  des  volks,  en 
nu  volgden  de  concessiën  elkander  op,  byv. 
openbaarheid  en  mondeigke  behandeling  in 
stnUzaken,  eene  gemeentewet,  de  stichting 
van  een  Hof  van  Cassatie  en  eene  wet  op  de 
drukpers.  £r  werden  voorbereidselen  gemaakt 
tot  het  sluiten  van  een  tolverbond  tnsschen 
Sardinië,  Rome,  Toscane  en  Lucca,  en  ein- 
deigk  werd  den  Men  Maart  1848  de  nieuwe 
grondwet  afgekondigd,  waarna  geheel  Italië 
met  grenzenlooze  geestdrift  het  „Zwaard  van 
ItaUë  (la  Spada  dltalia)''  to^uichte.  Nu 
plaatste  zich  Kwtd  AJbert  openigk  aan  het 
hoofd  der  nationale  beweging,  benoemde  den 
dsten  Maart  den  uitstekenden  patriot  ^a2&o  tot 
zfln  eerste  minister,  vaardigde  den  24sten 
Maart  eene  proclamatie  uit,  waarin  hy  aan 
ztine  broeders  in  Lombardye,  die  den  18den 
Maart  te  Milaan  waren  opgestaan,  hulp  be- 
loofde en  rukte  daarna  met  60  000  man  zonder 
oorlogsverklaring  in  Lombardge.  Den  268ten 
Maart  hielden  de  Sardinische  troepen  hun 
intocht  in  laatstgenoemde  stad.  Badkiky  had 
intusschen  de  linie  van  de  Mincio  bezet  Den 
8Bten  April  tastte  Kaïrel  Albert  met  8000  man 
de  Oostenrykers  bg  Goito  aan  en  bracht  hen 
aan  het  wgken.  Den  volgenden  dag  maakte 
hy  zich  meester  van  den  overgang  over  de 
Mincio  bg  Mozambano,  en  SadeidM  moest 
terogtrekken  naar  Yerona.  Karel  A&eri  om- 
singelde nu  Peschiéra  en  deed  den  6den  Mei 
een  aanval  op  de  hoogten  van  Santa  Lucia 
en  Croce  Blanca  bg  Yerona,  welke  echter 
afgeslagen  werd.  Nu  bepaalde  hg  zich  bg  de 
belegering  van  Peschiéra.  Inmiddels  trok 
Badetxkjf,  om  deze  stad  te  ontzetten,  den 
27sten  Mei  van  Yerona  naar  Bfantua ,  veroverde 
de  schansen  van  Curtatone,  verstrooide  de 
aldaar  aanwezige  Tosoaansehe  en  Napolitaan- 
sche  korpsen,  rukte  den  SOsten  Mei  verder 
naar  Goito  en  viel  den  Koning  in  de  rechter 
flank.  Doch  ^n  aanval  mislukte,  en  Peschiéra 
moest  zich  overgeven.  Nu  trok  BadHzkjf  terug 
naar  Mantua,  doch  de  Koning  durfde  hem 
niet  achtervolgen  en  had  het  in  4  weken  nog 
XIU. 


niet  zoover  gebracht,  dat  de  gemeenschap  van 
den  vgand  met  Tyrol  verbroken  was.Terwgi 
te  Ti^n  den  8sten  Mei  het  Sardinisch  Par- 
lement geopend  werd,  —  terwgi  voorts  de  Lom- 
bardgers  den  29sten  Mei  en  de  Yenetianen  den 
dden  Juli  het  besluit  namen  zich  bg  Sardinië 
te  voegen,  bleef  het  leger  in  zgne  uitgebreide 
stellingen  aan  het  Meer  van  Garda  en  aan  de 
Po  werkeloos.  Den  288ten  Juli  werden  de 
Sardiniërs  door  RadêUky  aangetast  en  na  twee 
dagen  strgdens  den  26sten  Juli  na  een  dap- 
deren  tegenweer  in  den  beslissenden  slag  bg 
Cnstozza  vernietigd.  Het  leger  was  zoo  uit- 
geput, dat  er  van  stand  houden  geene  sprake 
kon  zgn.  Den  3den  Augustus  kwam  de  Koning 
te  Milaan,  gevolgd  door  het  overwonnen  leger. 
Om  door  eene  nuttelooze  volharding  het  koning- 
rgk  Sardinië  niet  in  een  hacheigken  toestand  te 
brengen,  besloot  de  Koning,  op  raad  van  zgne 
generaals,  met  de  Oostenrgkers  te  onderhande- 
len over  een  wapenstilstand  en  over  den  vrede. 
Bg  het  bericht  hiervan  barstte  den  5den  Augustus 
te  Milaan  een  opstand  uit,  en  het  volk  bedreigde 
zeUb  den  Koning,  totdat  de  Piémonteesche 
troepen  hem  aan  het  gevaar  ontrukten.  Daarop 
werd  de  overeenkomst  betreffende  de  overgave 
wn  Milaan  geteekend,  en  Kard  Albert  ver- 
liet de  stad,  waar  RadêUky  den  volgenden 
dag  binnentrok.  Den  9den  Augustus  werd  tns- 
schen Oostenrgk  en  Sardinië  een  wapenstil- 
stand gesloten  en  het  Lombardisch-Yenetiaan- 
sche  Koningrgk,  Parma  en  Módena  door  de 
Sardinische  troc^n  ontruimd.  Deze  noodlot- 
tige afloop  van  den  met  geestdrift  ondernomen 
oorlog  had  ook  op  de  binnenlandsche  aange- 
legenheden van  Sardinië  een  treurigen  invloed. 
BaXbo  had  reeds  den  26sten  Juli  zgne  porte- 
feuille nedergelegd,  en  het  fiisieministerie 
Catati  nam  den  7den  Augustus  zgn  ontslag. 
De  radicalen  en  republikeinen,  die  Rard 
AUbert  als  een  verrader  ver wenschten, hielden 
zich  niet  stiL  Te  Genua  ontstond  den  8sten 
Augustus  eene  republikeinsche  volksbeweging. 
De  Koning  en  de  Regeering  begverden  zich 
inmiddels,  het  leger  te  reorganiseeren  en  te 
versterken  en  het  Koninkigk  gezag  te  hand- 
haven. Het  onstuimig  verlangen  van  de  Kamer 
van  Afgevaardigden  en  van  het  volk  naar  de 
voortzetting  van  den  vrgheidsoorlog,  dat  zich 
vooral  den  12den  en  13den  October  op  volks- 
vergaderingen te  Turgn  openbaarde,  bewoog 
eindeigk  den  Koning,  eén  nieuw  ministerie 
uit  de  radicale  partg  te  benoemen.  Het  kwam 
onder  voorzitterschap  van  QioberH  tot  stand 
en  erkende  in  zgn  programma  wel  is  waar 
de  noodzakeigkheid  der  monarchie,  maar 
tevens  die  der  nationale  eenheid  en  onafhan- 
keigkheid,  alsmede  de  ontvrikkeling  der  con- 
stitntioneele instellingen  in  een  democratischen 
geest.  Den  SOsten  December  werd  de  Kamer 
ontbonden,  en  de  nieuwe  verkiezingen  (16  Janu- 
ari 1819)  gaven  getuigenis  van  oorlogzuchtige 
gezindheden.  Ook  het  ministerie  verlangde 
oorlog  tegen  Oostenrgk,  maar  wilde,  gesteund 
door  de  overige  Yorsten  van  Italië,  tevens  de 
radicalen  in  bedwang  houden.  Het  deed 
alzoo  voorstellen  tot  het  sluiten  van  een  ver- 
bond aan  den  Paus  en  aan  den  Koning  van 
Napels  en  verklaarde  zich  zelfii  bereid  zgne 
tusschenkomst  te  verleenen  ter  gunste  van 
den  Groothertog  van  Toscane,  waar  de  radi- 
I  calen  de  republiek  hadden  afgekondigd.  Doch 

17* 


260 


SIBDIKIË. 


de  Vorsten  wesen  het  bondgenootschap  van 
de  band,  en  toen  die  stap  van  het  ministerie 
bekend  werd  te  Tuiijn,  moest  bet  aanstonds 
vallen,  terwijl  er  tevens  eene  beweging  werd 
voorbereid  om  ICard  AVbert  van  den  troon  te 
werpen.  De  Kamer  maakte  in  een  adres  van  8 
Maart  1849  den  Koning  indachtig  aan  EQne 
daden  ten  behoeve  van  de  onafliankelt|kheid 
van  Italië  en  begeerde,  dat  hy  den  omrlog 
zou  verklaren.  Dit  geschiedde  den  12den  Maart. 
De  Poolsche  generaal  ChrzamowM  werd  aan 
het  hoofd  van  het  leger  geplaatst  en  de 
vttandelükheden  zouden  den  20dten  Maart  een 
aanvang  nemen.  De  geest  van  het  leger,  hoe- 
wel nn  120000  man  tellende,  was  echter  van 
den  beginne  af  niet  zeer  opgewekt,  zoowel 
wegens  de  treurige  ervaringen  van  het  voor- 
gaande jaar  als  wegens  het  besef,  dat  het  op 
geene  hulp  van  elders  kon  rekenen,  terwt)l 
het  daarenboven  geen  vertrouwen  bad  op 
zQue  aanvoerders.  Het  Oostenrtjksche  leger 
daarentegen,  70000  man  sterk,  had  een  vol- 
komen vertrouwen  op  den  gi^Jsen  veldheer 
en  was  wegens  de  overwinningen  van  het 
voorgaande  Jaar  met  een  uitmuntenden  geest  be- 
zield, Den  20stenMaart  trokdeHertogtMt»  Bmma 
met  12000  man  btl  Magenta  over  de  Ticino 
en  vond  op  den  weg  naar  Milaan  geenerlei 
beletsel.  De  Sardiniërs  meenden  nu,  dat  de 
Oostenrykers,  evenals  in  1848,  Lombardye 
vrüwillig  wilden  ontruimen.  Eadetzhf  echter 
had  in  alle  stilte  zfjne  vQf  korpsen  IH|  Pavia 
geconcentreerd,  overschreed  den  20sten  Maart 
op  den  middag  over .  8  bruggen  de  Ticino, 
ontmoette  den  21sten  des  avonds  te  5  uur  de 
Sardiniërs  by  Mortara,  en  het  gevecht  ein- 
digde met  de  nederlaag  van  laat^enoemden. 
Op  den  23sten  des  namiddags  werd  hun  hoofd- 
leger,  51000  man  sterk,  hetwelk  öhfgamow$k% 
by  Novara  vereenigd  had,  door  RadeUTcff  9AXk' 
getast  De  uitkomst  bleef  onzeker  tot  des 
avonds  6  uur.  Toen  viel  het  4de  OostenrUk- 
sche  armeekorps  de  Sardiniërs  in  de  rechter 
flank,  en  dit  besliste  den  slag.  Een  concen- 
trische aanval  op  de  stellingen  der  Sardiniërs 
deed  dezen  bezwttken,  en  te  8  uur  was  de 
nederlaag  geleden.  In  de  stad,  waar  de  vluch- 
tenden eene  wykplaats  zochten,  heerschte  de 
grootste  verwarring.  Dadeiyk  zond  Kard 
Alhertj  die  op  het  slagveld  vruchteloos  den 
dood  had  gezocht,  onderhandelaars  naar  het 
vyandeiyk  hoofdkwartier.  Daar  dezen  op  eene 
overmoedige  wtjze  werden  b^egend  en  Karêi 
ALbert  de  meening  koesterde,  dat  zyn  persoon 
het  struikelblok  was  voor  de  onderhandelm- 
gen,  deed  hy  aanstonds  afrtand  van  de  Kroon 
ter  gunste  van  zyn  oudsten  zoon  Vieior 
JEmannH  en  trok  na  middernacht  onder  een 
aangenomen  naam  door  de  Oostenryksche 
voorposten  heen,  om  zich  naar  Porto  in  Por- 
tugal te  begeven,  waar  hy  den  20eten  Jiüi 
overleed.  Den  24Bten,  nadat  de  Jeugdige  Koning 
eene  byeenkomst  had  gehad  met  MadeUky^ 
begaven  zich  de  generaals  OuaUo  en  Cadomo 
naar  het  vyandeiyk  hoofdkwartier  en  sloten 
te  Yignale  een  wapenstilstand  ter  voorberei- 
ding van  den  vrede.  Diensvolgens  was  Sardinië 
verplicht,  de  vrykorpsen  te  ontbinden,  gedu- 
rende den  wapenstilstand  toe  te  staan,  dat  het 
land  tusschen  de  Po,  de  Sesia  en  de  Ticino, 
alsmede  de  helft  der  vesting  Alessandria  door 
20000  man  Keizeriyke  troepen  op  kostenvan 


Sardinië  werd  bezet,  de  Sardinische  vloot 
uit  de  Adriatische  Zee  terug  te  roepen  en 
zyne  armee  op  voet  van  vrede  te  brengen. 
De  vredesonderhandelingen  zouden  nu  aan- 
stonds een  aanvang  nemen. 

De  tydtaig  van  de  nederlaag  en  van  den 
troonafstand  van  Ka/rd  Albert  verwekte  te 
Turyn  eene  onbeschryfeiyke  versh^fenheld. 
Aanstonds  echter  bestormden  de  behoudsman- 
nen  den  nieuwen  Koning,  Vioiar  JEmammSlII, 
met  verzoekschriften  om  de  voormalige  orde 
van  zaken  te  herstellen  als  het  eenige  middel 
tot  behoud  van  Piémont.  De  ministers  namen 
allen  hun  ontslag.  Den  27sten  Maart  vergaderde 
het  Pariement  en  zond  eene  deputatie  aan 
Karèl  Albertj  om  aan  dezen  in  zyne  balling- 
schap de  erkenteiyke  gevoelens  te  betuigen 
van  het  in  rouw  gedompelde  vaderland,  uet 
nieuwe  ministerie  de  Launag-PUuHU  moest 
zich  de  moeieiyke  taak  getroosten,  de  voor- 
waarden van  den  wapenstilstand  aan  de  Ka- 
mer voor  te  lezen,  hetwelk  een  stormachtig 
protest  ten  gevolge  had.  Gehoor  gevende  aan 
den  onbedwingbaren  hartstocht,  besloot  de 
Kamer  tot  eene  permanente  zitting,  gelastte 
de  Regeering  alle  weerbare  mannen  op  te  roe- 
pen tot  een  stryd  op  leven  en  dood  en  be- 
dreigde het  ministerie  met  eene  aanklacht  van 
hoogverraad,  indien  het  gedoogde,  dat  Ales- 
sandria door  de  Oostenrykers  werd  bezet 
Doch  de  Kamer  moest  reeds  den  volgenden 
dag  by  kalmer  nadenken  orkennen,  dat  de 
uitvoering  van  deze  besluiten  tot  de  onmoge-' 
lykheden  behoorde.  Na  weinige  dagen  bezat 
Vietor  SmanuSl  het  vertrouwen  des  volks. 
Den  80sten  Maart  legde  hy  in  tegenwoordig- 
heid van  de  Senatoren  en  Kamerleden  den 
eed  af  op  de  grondwet,  waarna  hy  de  Tweede 
Kamer  ontbond  en  de  verkiezingen  bepaalde 
in  het  midden  van  Juli.  Een  kortston^  na- 
spel van  den  oorlog  was  de  opstand  te  Genua 
in  de  laatste  dagen  van  Maart;  men  wilde 
zich  aldaar  losmaken  van  Sardinië  en  de 
voormalige  republiek  herstellen.  Den  28sten 
en  29sten  van  die  maand  heerschte  er  eene 
verregaande  verwarring,  en  den  Isten  April 
ontstond  er  een  bloedige  stryd.  Des  nachts 
werd  het  tuighuis  bestormd,  en  generaal 
dê  Axarta  sloot  den  2den  April  eene  overeen- 
komst met  de  opstandelingen,  volgens  welke 
hy  binnen  een  etmaal  met  zyne  ontwapende 
carabinieri  de  stad  ontruimde,  het  geschut 
achterlatend,  waarna  er  een  Yoorloopig  Bewind 
werd  benoemd.  Doch  reeds  in  den  ochtend 
van  den  4den  April  kwam  generaal  XaJfannora 
met  24000  man  voor  de  stad,  verklaarde  haar 
in  staat  van  beleg  en  maakte  zich  na  eene 
hardnekkige  worsteling  van  2  dagen  grooten- 
deels van  haar  meester.  Eindeiyk  werd  door 
tusschenkomst  van  buitenlandsche  consuls  den 
Oden  April  een  driedaagsehe  wapenstilstand 
gesloten  en  den  lOden  April  de  stad  in  handen 
van  den  generaal  overgegeven.  Langer  dan 
4  maanden  duurden  de  vredesonderhandelingen 
met  Oostenryk.  Wél  wilde  Sardinië  stoffèiyke 
offers  brengen,  maar  het  wenschte  tevens  de 
eer  ongeschonden  te  handhaven.  De  toepassing 
van  het  Oostenryksche  regeeringsbeleid  werd 
door  T^ioior  SmamuSl  op  beslissenden  toon  ge- 
weigerd. Hy  verkreeg  dan  ook  de  binnen- 
landscbe  onafhankeiykheid  van  Sardinië  en 
amnestie  voor  de  Lombwdyers  en  Venetianen, 


SIRDINIË. 


261 


die  in  de  Sardinische  geledeien  gestreden  had- 
den. De  Ooftenryken  eiaehten  daarentegen 
eene  schadelooflatelling  van  230  millioen  francs. 
Btl  dien  eiseh  staakte  Piémont  de  onderhande- 
lingen, totdat  Oostenrijk,  onder  den  inWoed 
van  Frankrgk  en  Engeland,  afkwam  tot  76 
millioen  en  noh  bereid  verklaarde  Alessandria 
te  ontruimen.  Den  6den  Angustos  1849  werd 
de  vrede  te  Milaan  geteekend. 

Het  nieuwe  ministerie,  met  den  edelen  patriot 
Moitimo  d'  AiegUo  aan  het  hoofd,  deed  toe- 
legging  van  een  onyeranderd  handhaven  der 
Constitnüe,  van  een  vrQzinnig  binnenlandsch 
bestnnr  en  van  hervormingen  in  liberalen  geest. 
Het  besloot,  van  den  weg  der  reactie  verwQderd 
te  bl)}ven,  maar  door  een  goed  beheer  en 
eene  oprecht  liberale  politiek  Sardinië  in  staat 
te  stellen,  sUne  taak  op  een  geschikt  oogen- 
blik  met  meer  kracht  en  vaster  hoop  dan 
ooit  te  aanvaarden.  Het  kostte  intnaschen 
moeite,  de  hartstochteiykheid  der  radicalen  tot 
bedkren  te  brengen.  Toen  de  nieuwe  Kamer, 
hoofdaakelQk  uit  liberalen  en  radicalen  be- 
staande, beswaar  maakte  het  vredesverdrag, 
haar  in  November  1849  voorgelegd,  goed  te 
keuren,  werd  sU  aanstonds  ontbonden,  en  in 
de  nieuwe  Kamer,  die  den  208ten  December 
vergaderde,  hadden  de  gematigde  liberalen  de 
meerderheid.  Toen  sQ  den  9den  Januari  1860 
net  vredesverdrag  met  112  tegen  17  stemmen 
had  goedgekeurd,  nam  het  tidperk  van  her^ 
vormingen  een  aanvang,  waarop  het  buiten- 
land met  verbazing  het  oog  vestigde.  De  mi- 
nister van  Justitie  Sioeardi  droeg  de  naar  hem 
genoemde  wetten  voor  over  de  opheffing  van 
de  geestelQke  rechtspleging  en  van  andere 
voorrechten  der  geesteiyken.  Een  tweede  ont- 
werp strekte  tot  invoering  eener  burgeriyke 
bekrachtiging  van  het  huweiyk,  en  beide 
werden  in  weerwil  van  eene  hevige  oppositie 
door  de  Kamer  en  den  Senaat  aangenomen.  De 
aartsbisschop  van  TnrQn,  JVoxfoiti,  was  de 
eerste,  die  de  geesteiykheid  opriep  tot  verzet 
tegen  de  nieuwe  Kerkel0ke  wetten,  maar  de 
Begeering  daagde  hem  voor  de  rechtbank,  deed 
hem  by  nietverschOning  in  hechtenis  nemen 
en  veroordeelde  hem  wegens  ongehoorzaam- 
heid aan  de  wet  tot  eene  maand  gevangenis. 
De  openbare  meening  gaf  haren  byval  te 
kennen  by  dien  doortastenden  maatregel, 
waardoor  de  staatkundige  invloed  van  den 
clerus  vernietigd  werd.  Het  optreden  van 
Cavour  als  minister  van  Landbouw  en  Han- 
del leidde  tot  eene  reeks  van  nieuwe  her- 
vormingen. In  weerwil  van  den  tegenstand 
van  adel  en  geesteiykheid  werden  de  fldeï- 
commissen,  de  miOontten,  de  eerstgeboorte- 
rechten,  de  geesteiyke  tienden  enz.  opgeheven. 
Veel,  schoon  nog  op  verre  na  niet  genoeg, 
werd  voor  het  onderwtis  gedaan,  terwyi  de 
aanleg  van  bruggen,  wegen  en  spoorwegen 
met  kracht  bevorderd  werd.  Met  vaste  hand 
en  militaire  volharding  bestuurde  La  Marmara 
de  reorganisatie  van  het  leger.  Door  talrQke 
verbeteringen  werd  het  binnenlandsch  beheer 
vereenvoudigd.  Met  onvermoeiden  Qver,  uit- 
stekend doorzicht  en  uitgebreide  kennis  was 
Cavauff  die  in  April  1861  zich  ook  met  de 
portefeuille  van  Financiën  belastte,  werkzaam 
tot  wyziging  van  de  oude  zeevaart-  en  invoer- 
rechten naar  vrQzinnige  beginselen.  In  den 
geest  van  den  vrQen  handel  werden  handels- 


en  scheepvaartverdragen  gesloten  met  Frank- 
ryk,  België,  Nederland,  Engeland,  Zwitser- 
land, Portugal,  Spanje,  de  Yr^e  Duitsche 
steden,  het  Tolverbond,  Oostenrgk  enz.  De 
belastingwetten  werden  herzien  en  de  finan- 
ciën, die  door  het  uitbetalen  van  de  oorlogs- 
schatting aan  Oostenryk  veel  geleden  hadden, 
op  geregelden  voet  gebracht.  Met  betrekking 
tot  het  buitenland  werd  de  politieke  richting 
van  Engeland  gevolgd.  Daarenboven  heerschte 
tusBchen  den  Koning,  de  Regeering  en  het 
volk  eene  bewonderenswaardige  eensgezind- 
heid. Na  den  dood  van  Findli  (23  April 
1862)  werd  de  meest  begaafde  en  welspre- 
kendste leider  der  gematigde  linker  zQde, 
Saiaxd,  tot  president  der  tweede  Kamer  ge- 
kozen. D'AzegUo  nam  daarop  zQn  ontslag, 
hetwelk  door  den  Koning  werd  aangenomen, 
die  hem  echter  tegeiykertffd  belastte  met  de 
vorming  van  een  nieuw  Kabinet.  Dit  gaf  aan- 
leiding, dat  Cavomr  zt|n  portefeuille  neder- 
legde.  Zonder  den  weg  der  hervormingen  te 
verlaten,  legde  evenwel  het  nieuwe  Kabinet  wei- 
nig zelfvertrouwen  aan  den  dag  en  scheen  niet 
bestand  tegen  den  invloed  der  buitenlandsche 
diplomatie.  Ongetwt|feld  was  de  toestand  van 
Piémont  na  den  staatsstreek  in  FrankrQk 
(2  December  1861)  moeieiyker  geworden, 
want  het  had,  behalve  het  niet  weinig  be- 
dreigde Zwitserland,  slechts  vyandige  nabu- 
ren, die  het  parlementaire  stelsel  gaarne  ver- 
nietigd zouden  zien.  Door  de  Oostenryksche 
en  zelft  door  de  Fransche  diplomatie  onder- 
steund, verlangde  de  H.  Stoel  bQ  voortdu- 
ring nieuwe  concessiën  van  Piémont  en  maakte 
de  opheffing  der  wetten  van  Siccardi  tot 
voorwaarde  van  eene  vriendschappelijke  ver- 
houding, terwyi  de  geestelQkheid  zich  met 
klimmende  aanmatiging  verzette  tegen  de 
Regeering ,  de  grondwet  en  de  constitutioneele 
instellingen.  De  clericale  beweging  werd  nog 
hartstochtelijker,  toen  in  Juni  1862  het  mi- 
nisterie de  wet  op  het  burgeriyk  huwelijk 
indiende,  welke  den  6den  Juli  na  een  hevigen 
tegenstand  aangenomen  werd.  Hierdoor  was 
de  geestelijkheid  op  het  hoogst  verbitterd,  en 
er  ontstond  eene  gevaariyke  crisis.  De  bis- 
schoppen in  Piémont  en  Ligurië,  uit  den 
vreemde  door  den  verbannen  aartsbisschop 
Frmttoni  opgestookt,  slingerden  protesten  en 
banvloekbedreigingen  naar  het  hoofd  der  voor- 
standers van  het  burgerlijk  huwelijk  en  de 
bisschoppen  van  Savoye  zochten  in  een  geza- 
meniyk  schryven  de  organisatie  van  den  wet- 
teiyken  tegenstand  te  bevorderen.  Ook  de 
Paus  verklaarde  den  19den  September,  dat 
hy  het  burgeriyk  hnweiyk  geiykstelde  met  het 
concubinaat.  Eén  en  ander  werd  ondersteund 
door  den  Franschen  gezant  HU  de  Sutenval,  die 
l>etrekkingen  aanknoopte  met  de  invloedryiute 
tegenstanders  der  Regeering.  Niettemin  toonden 
alle  provinciën  en  alle  groote  en  kleinere 
steden  zich  gunstig  gestemd  voor  het  burger- 
iyk huweiyk,  en  vandaar  werden  verzoek- 
schriften opgezonden  aan  de  Tweede  Kamer 
en  aan  de  Regeering,  om  de  geesteiyke  goe- 
deren staatseigendom  te  verklaren,  de  kloosters 
op  te  heffen  enz.,  zoodat  de  clericale  en  de 
liberale  party  onverzoeniyk  tegenover  elkan- 
der stonden.  D'Azeglio  vroeg  wegens  zyne 
geschokte  gezondheid  en  zyne  botsingen  met 
den    Franschen  gezant  den  20sten  October 


262 


SABDINIÊ--SARDOU. 


1862  iVn  ontslag.  De  Koning  wenaohte  ver- 
loening  met  den  H.  Stoel  en  belastte  derhalve 
niet  Oawmr^  sooals  door  d^A^gUo  was  aan- 
geraden, maar  BaHo  met  de  vorming  van  een 
nienw  Kabinet,  doch  toen  laatstgenoemde 
daarin  niet  slaagae,  moest  hg  er  wel  toe  overgaan, 
C{i90ifr  tot  eerste  minister  te  benoemen.  Beeds  na 
de  eerste  zittingen  van  de  Tweede  Kamer  kwam 
er  trouwens  eene  ftuie  der  beide  middenpartOen 
tot  stand,  waardoor  de  voormalige  meerder- 
heid onder  i^AzêgUo  Sicoardi  CavatÊT  hersteld 
werd,  zoodat  men  tot  belangrijke  hervormin- 
gen kon  overgaan,  zooals  scheiding  van  Kerk 
en  Staat,  onschendbaarheid  der  vrife  drukpers, 
vryheid  van  onderwQs,  volkomene  vrUheia 
van  handel,  herstellUig  van  het  financieel 
evenwicht,  herziening  van  het  belastingstelsel, 
bespoediging  en  verbetering  der  rechtspraak, 
vermeerder^g  der  gemeenteljike  autonomie, 
bevordering  van  het  verkeer,  enz. 

Na  den  opstand  te  Milaan  van  6  Februari 
1868  werd  de  verhouding  tnsschen  OostenrQk 
en  Sardinië  weder  zeer  gespannen.  Wel  inter- 
neerde of  verwijderde  de  Begeering  de  Lom- 
bardyers,  die  op  Sardinisch  grondgebied  eene 
wUkplaats  hadden  gezocht,  maar  dit  was 
Ooetenryk  niet  voldoende.  Tegen  het  einde  van 
Fetouari  werden  de  goederen  der  uitgewekene 
LombardQers  verbeurd  verklaard,  en  men  deed 
vruchteloose  moeite,  om  de  Oostenrtfksche  Be- 
geering tot  opheffing  van  dien  maatregel  te 
bewegen.  De  zittingen  der  Kamers  waren  in 
1864  hoofdzakeltik  gewQd  aan  de  behandeling 
van  flnancieele  onderwerpen  en  van  zaken  van 
binnenlandsch  bestuur.  BelangrQk  vooral  was 
een  wetsontwerp  tot  opheffing  der  geesteigke 
lichamen,  dat  wel  is  waar  in  verzwakten 
vorm  door  de  Eerste  Kamer  werd  aangeno- 
men, maar  toch  aanleiding  gaf  tot  de  ophef- 
fing van  884  kloosters,  wier  goederen  ten  bate 
van  de  schatkist  en  vooral  van  het  openbaar 
onderwtfs  werden  aangewend.  Merkwaardig 
en  gewichtig  was  voorts  de  deelneming  van 
Sardinië  aan  den  Krimoorlog;  hierdoor  kwam 
-een  bondgenootschap  tot  stand  met  Fingeland 
«n  Frankryk  tegen  Busland,  en  de  Koning 
van  Sardinië  nam  op  zich  een  hulpkorps  van 
16000  man  te  leveren,  terwgi  Engeland  aan 
Sardinië  een  millioen  pond  sterling  voorschoot 
tegen  4%.  De  Kamers,  die  door  de  verkiezin- 
gen van  8  December  1864  eene  ministerieele 
kleur  hadden  gekregen,  gaven  daarvoor  hare 
toestemming,  en  nu  werden  in  April  1866  de 
Sardinische  troepen  op  kosten  van  Engeland 
naar  de  Krim  gebracht,  waar  zy  bleven  tot 
in  het  vooijaar  van  1826.  Dit  bondgenootschap 
verschafte  aan  de  buitenlandsche  politiek,  door 
Cavour  geleid,  een  krachtigen  steun  en  schonk 
aan  Sardinië  den  moed,  in  den  raad  der  Mo- 
gendheden zich  in  den  naam  van  Italië  te 
doen  gelden.  Het  verwierf  de  welwillende 
beschaming  van  Frankryk  en  Engeland,  die 
de  weifelende  houding  van  Oosten^k  in  den 
Krimoorlog  afkeurden,  t  geen  voldoende  bleek 
in  November  1866  door  de  reis  van  Vieiar 
JBmtumil  naar  Parys  en  Londen.  By  de  vredes- 
onderhandelingen te  Parys  (26  Februari  tot 
18  April  1866)  werd  Sardinië  vertegenwoor- 
digd door  Cawmr  en  door  den  gezant  aan  het 
Fransche  Hof,  den  markies  Viüamarvta,  Dezen 
stelden  het  Fransche  en  Engelsche  Kabinet 
in  het  bezit  van  eene  nota  over  den  staat- 


kundigen toestand  van  Italië  en  vooral  van 
den  Kerkeiyken  Staat,  waarin  geklaagd  werd 
over  de  voortdurende  bezetting  der  Legatiën 
door  Oostenryksehe  troepen,  terWyi  de  wensch 
werd  te  kennen  gegeven  om  althans  de  Le- 
ntiën  los  te  maken  van  den  H«  StoeL  Het 
Fransche  Kabinet  bracht  die  aangelegenheid 
ter  sprake  in  de  zitting  der  Conferentie  van 
den  8sten  April,  doch  de  Oostem^ksche  ge- 
volmachtigde verklaarde  eene  inmenging  in  de 
binnenlandsche  zaken  van  Staten,  die  op  de 
C!on(èrentie  niet  waren  vertegenwoordigd,  on- 
gepast en  ongeoorloofd.  De  Conferentie  schoof 
dus  deze  zaak  ter  zQde,  waarop  de  Sardini- 
sche Begeering  den  16den  April  eene  nieuwe 
nota  inleverde,  in  welke  gewezen  werd  op  het 

gevaar,  waarin  Sardinië  verkeerde  als  de  eenige 
taat.  die  zoowel  het  hoofd  moest  bieden 
aan  ae  drukkende  overheersching  van  Oosten- 
ryk  als  aan  den  revolutionairen  geest  in  Italië. 
Tevens  begon  Italië  zich  op  nieuw  te  bewe- 
gen, en  Sardinië  maakte  zich  gereed,  zich 
aan  het  hoofd  dier  beweging  te  plaatoen.  De 
wisseling  van  nota*8  met  Oostenryk  werd  al- 
lengs onaangenamer  en  leidde  in  Maart  1867 
tot  terugroeping  der  gezanten.  In  dat  Jaar  werd 
Alessandria  aanzieniyk  versterkt  Tevens  ver- 
zekerde zich  Oawmr  van  de  gunst  van  Bus- 
land,  waaraan  hy  eenig  land  by  Villafiranca 
in  de  nabyheid  vanNizzatotsteenkolenstation 
afttond.  De  geheime  onderhandelingen  met 
Napolêom  werden  voortgezet  en  by  een  bezoek 
van  Oavaur  te  Plombières  ten  einde  gebracht. 
De  bekende  toespraak  van  NapoUo»  III  tot 
den  Oostenrykschen  gezant  op  den  Isten  Ja- 
nuari 1869  gaf  het  sein  tot  een  opstand  in 
Sardinië.  Omtrent  den  oorlog,  die  daarop  uit- 
barstte tnsschen  Oostenryk  en  het  met  Frank- 
ryk verbondene  Sardinië,  alsmede  omtrent  de 
stichting  van  het  koningryk  lialië  raadplege 
men  het  artikel  onder  dat  woord. 

Sardoniaohe  laoh  (Sardonius  risus,  sar- 
doniasis)  noemt  men  een  lach,  die  gepaard 
gaat  met  krampachtige  verwringing  der  ge- 
laatstrekken. Men  meent,  dat  de  naam  ont- 
leend is  aan  een  op  Sardinië  groeiend  kruid 
(Sardoa  herba),  welks  gebruik  lulk  een  lach 
deed  ontstaan. 

Sardonyx  (De)  is  eene  verscheidenheid  van 
den  kamêool  (zie  aldaar).  Hy  is  rood  en  wit 
gestreept  en  werd  door  de  Ouden  vooral  ge- 
bezigd tot  het  vervaardigen  van  gesneden 
steenen  (intaglio's).  Hy  is  minder  hard  en  ook 
minder  bros  dan  de  onyx. 

Sardou  (Victorien)  een  gevierd  Fransch 
tooneeldiohter,  geboren  te  Parys  den  7den 
September  1831,  studeerde  eerst  In  de  genees- 
kunde, legde  zich  daarna  toe  op  de  geschie- 
denis en  gaf  tevens,  om  in  zyn  onderaoud  te 
voorzien,  les  in  de  geschiedenis,  de  wiskunde 
en  andere  vakken,  leverde  bydragen  In  tyd- 
schriften  en  encyclopeadieën  en  trad  daaren- 
boven op  als  tooneeldichter.  Zyn  eerste  stuk: 
„La  taverne  des  étudianto**  vond  geen  byval. 
Meer  voorspoed  viel  hem  echter  ten  deel, 
nadat  hy  door  zyn  huweiyk  met  mctiuffrouw 
de  Brécaurtf  eene  tooneelspeelster  die  hem 
gedurende  eene  ziekte  verpleegd  had,  in  be- 
trekking kwam  met  m^ufvrouw  Déjaui^  di- 
rectrice van  het  théfttre-D^jaaet  Zyne  tooneel- 
stnkken:  „Monsieur  Qarat**,  —  „Les  Prés 
Saint-G^rvals  (1860)",—  „Les  pattes  de  mou- 


SARDOU-SABMATIË. 


268 


^ihé*\  —  «Piccolino  (1861)'*,  — 9L68  ganaches 
<1862)'',    —  „Les  femmes  fortes",  —  „Nes 
intimes  (1861)'\  —  en  ,»DoiiQQichotte(1864)*' 
bezorgden  hem  groeten  roem.  Van  zt|ne  latere 
stokken  noemen  wQ  nog :  .Les  diables  noirs 
<1863)",    —    ,,Pemande",    —    ^Perreol"  — 
^ILies  pommes  dn  yolsin  (1864)**,  —  „Les  vienx 
irar^ona    (1865)**,    —  „La  familie   Bonotton 
(1866)",  —   ,Nofl  bons  ▼illageois  (1866)",  — 
„IjA  maison  nenve  (1866)**,  —  en  „La  haine 
<18S0)**.  Zgne  nieuwste  stokken  stitt:„L*e8plon 
(1876)",  —  „Dora  (1877)**,  —  „Les  bourgeois 
de  Pont  Arc7  (1878)*',  —  ,Jjes  noces  dePer- 
nande  (1878)",  —  „Daniel  Bochat  (1879)**,  — 
„DiYor^ons  (1880)**,  —  „Odette  (1881)**,  — 
„Pédora  (1888)**,— en  „Théodora  (1885)'*.  Deae 
dichter,  in  het  bezit  van  een  yorsteigk  ver- 
mogen,  bewoont  een  prachtig  huis  te  Mably 
en   is  op  dit  oogenblik  de  inyloedrUkste  en 
Tolgens  sommigen  de  beste  tooneeldichter  yan 
Frankrtlk.  HQ  is  tevens  de  stichter  van  de 
aefaool  der  Sardonïsten.  Hg  werkt  met  geest- 
drift   en  met  ongemeenen  spoed.  Geen  van 
xOne  stukken  heeft  hem  meer  tQd  geko^tdan 
6  weken,  behalve  z(|n  drama  „Patrie",  waarin 
hg  de  Bchriktooneelen  schildert  derSpaansche 
dwingelandg  in  de  Nederlanden.  Hg  is  echter 
hoogst   nanwgeset  in  het  voorschrgven  der 
eostumes  ene,  en  daarmede  staat  sgne  neiging 
in  verband,  om  geschied-  en  oudheidkundige 
geleerdheid  in  zgne  stukken  ten  toon  te  sprei- 
den. Zgne  drama's  zgn  wel  niet  stuitend  onze- 
deigk,  maar  met  betrelddng  tot  het  bezigen 
yan  allerlei  kunstmiddelen  is  hg  niet  zeer  keu- 
rig. Ook  loochent  hg  het  niet,  dat  hg  een 
groot  deel  van  zgn  succes  aan  behendige  let- 
terdieverg  verschuldigd  is.  Voorts  Jaagt  hg  naar 
effect  en  brengt  hieraan  alles  ten  offer,  zoodat 
zgne  kunst  veelmeer  eene  bedwelmende  dan 
eene    bevredigende   en    weldadige   werkhig 
heeft.    In  Juni  1877  zag  hg  zich  tot  Ud  der 
Académie  l>enoemd. 

Sargasflum  Aff.  (aeekroos)  is  de  naam 
yan  een  plantengeslacht  uit  de  fltmUie  der 
BrmMwiêfm  (Pucoideae).  Het  loof  van  dit  ge- 
slacht doet  zich  voor  als  een  vertakte  stengel 
met  bladachtige  aanhangsels,  en  de  kiemhuii^es 
sgn  dooevruchtvormig  en  veelhokkig.  Van  de 
soorten  noemen  wg  8,  vul^^e  Ag,  met  lan- 
oetvormige  bladeren  en  daartusschen  geplaatste, 
bolronde,  gestoelde  blazen,  die  de  plant  drg- 
yende  houden,  en  met  in  okselstandige  trossen 
geplaatste  kiemhui^les,  —  en  i9.  laeeifenm 
Ag,  (Pneus  natans  X.)  met  smallere  bladeren, 
spits  toeloopende  blazen  en  een  rgk  vertak- 
ten stengel.  Deze  laatste  soort  vormt  in  den 
Atlantischen  Oceaan  dovende  eilanden  en  is 
vooral  opgehoopt  in  de  8a/tga$9ozee^  die  ten 
westen  van  de  Azorische  Eilanden  tusschen  19 
en  84®  N.B,  en  84  en  860  W.  L  van  Oreenwich 
eene  oppervlakte  beslaat  van  60000Qgeogr. 
mgi.  Col/imbu9  had  14  dagen  lang  te  worstelen 
met  deze  verbazingwekkende  waterweide.  Deze 
vfiersoort  bestaat  er  uit  een  mengsel  van  doode 
en  levende  planten,  welke  onvruchtbaar  zgn, 
terwgi  dit  wier,  vastgegroeid  aan  de  rotsen 
der  Amerikaansche  kust,  in  een  vruchtbaren 
toestand  verkeert  Toch  ontstaat  volgens  ka- 
pitein XofM  dit  wier  in  volle  zee.  daar  uit  de 
oude  wierplanten  nieuwe  ontspruiten.  De  Sar 
gassoree  ligt  op  het  gebied  der  westeigke 
en    znideigke    winden,    die    de  wiermassa's 


voortstuwen  naar  het  oosten  en  noordoosten, 
waar  zg  echter  opgehouden  worden  door  een 
zuidwaarts  vloeienden  arm  van  den  Golfttroom, 
zoodat  zg  haren  tocht  niet  kunnen  voortzetten, 
maar  eene  draaiende  beweging  aannemen  en 
zich  ophoopen. 

Sargon  (Sarroekin),  koning  van  Assyrië 
(725—705  voor  Chr.),  veroverde  in  722  8a- 
maria,  reeds  door  zgn  voorganger  Salmanof 
sar  IV  omsingeld,  en  bracht  de  inwoners  naar 
Medie,  terwgi  hg  Babyloniers  en  Arabieren 
naar  het  Israëlietisch  grondgebied  deed  trek- 
ken. In  720  veroverde  en  verwoestte  hg  de 
steden  der  oproerige  Philistgnen  en  versloeg 
Koning  Sahako»  (Seveh)  van  Egypte,  die  er 
hulp  wilde  bieden,  bg  Baphia.  Daarna  bracht 
hg  de  noordeigke  stammen  der  Arabieren, 
alsmede  Oyprus,  Cilici6  en  Tyrus  tot  onder- 
werping, dempte  in  715  den  opstand  der  Me- 
di€rs  en  nam  Dejooes  gevangen,  veroverde 
Babylonië  en  noemde  zich  koning  van  Baby- 
Ion.  Om  zgne  daden  te  verheerigken,  bouwde 
hg  boven  Ninivé  eene  nieuwe  residentie,  Doer 
Sarroekin,  het  hedendaagsche  Chorsabad,  met 
prachtige  paleizen.  Hg  werd  in  705  vermoord. 

Sarmatië  (Sarmatia),  in  ouden  tgd  het 
land  tusschen  de  Weichsel  en  de  Wolga  en 
ook  thans  nog  de  Sarmatische  laagvlakte  ge- 
naamd, is  door  de  Tanate  (Don)  in  eene 
Europeesche  en  Aziatische  helft  gescheiden. 
Onder  de  bergen  der  eerste  helft  worden  ge- 
noemd: de  Peuke,  het  gebergte  Amadoka, 
de  Alaoenische  Bergen  en  het  Bhipaettche 
Gebergte,  welk  laatste  v(^ns  het  gevoelen 
der  Grieken  de  noordeigke  grenzen  der  be- 
kende aarde  vormden,  —  en  onder  de  rivieren: 
de  Borysthenes  (D^fepr),  de  Hypanis  (Boeg), 
de  Tyras  (Di^estr)  en  de  TanaXs  (Don).  Naar 
de  Sarmatische  Zee  (Oostzee)  stroomen:  de 
VistuU  (Weichsel),  de  Gouttalos  (Pregel  ?), 
de  Chronoe  (Niemen)  en  de  Bhubon  (Dnna?). 
Behalve  in  het  zuiden  was  het  land  woest  en 
weinig  voor  den  landbouw,  maar  des  te  meer 
voor  de  veeteelt  geschilct  Als  de  voornaamste 
steden  worden  genoemd:  Tenais  (ten  westen 
van  Azow),  Olbia  (aan  den  mond  van  de 
Borysthenes),  Ordesus  (bg  Odessa),  Niconion 
en  Tyras,  en  in  het  binnenland  Kioaba  (Kiew) 
en  Serimon  (bg  Jekaterinoslaw).  De  bewoners 
van  dit  land,  Sawromaten  of  Sarmatem  gehee- 
ten,  komen  reeds  voor  bg  Hmródotus  en  om- 
vatten volgens  ^ioUmaeut  4  groote  volks- 
stammen, nameigk  de  Aestuërs,  van  het  Prische 
Haff  tot  aan  de  Pinsche  Golf,  —  de  Vene- 
den of  Wenden,  meer  zuidwaarts  tusschen 
de  Weichsel  en  de  Memel,  —  de  Bastemen 
tusschen  de  Weichsel  en  de  Oarpathen,  — 
en  de  Jazygen,  aan  den  noordeigken  oever 
van  de  Palus  Maeotis  (Zee  van  Azow).  Tus- 
schen dezen  woonden  onderscheidene  kleinere 
stammen.  Of  de  Sarmaten  met  de  Scythen 
tot  denzelfden  stam  behoorden,  is  moeieigk 
te  besUssen.  Zg  worden  beschreven  als  blond 
van  haar  en  woest  van  voorkomen  en  daar- 
enboven getatoeëerd;  zg  leidden  een  zwer- 
vend leven  en  waren  voortreffeigkste  krggs- 
lieden,  ruiters  en  boogschutters.  Hunne  wapen- 
rusting bestond  uit  een  helm,  een  lederen 
kolder,  een  met  leder  overtrokken  schild, 
een  zwaard,  eene  lans  en  een  boog.  Ook  de 
vrouwen  trokken  mede  ten  strgde  en  voerden 
de  wapens,  evenals  de  mannen.  —  De  Azia- 


264 


SABMATIË-SABTHE. 


tische  helft  strekte  lioh  ait  tot  aan  de  Gas- 
pische  Zee  en  den  Cancasos  en  werd  bewoond 
door  talrijke  stammen,  zooals  de  ThuBsageten, 
Hunnen,  Senriërs,  enz.  Hunne  steden  waren 
Phanagoria  en  Hermonassa.  Het  BQk  der  Sar- 
maten werd  in  de  3de  en  4de  eeuw  overwel- 
digd door  de  Gothen;  later  worden  zQ  nog 
▼ermeld  met  de  Qepiden  en  daarna  yerdwUnt 
hun  naam  uit  de  geschiedenis. 

Samo,  eene  stad  in  de  Italiaansche  pro- 
vincie Salemo,  ligt  aan  de  Sarno  (Semus),  die 
lusschen  Torre  deir  Annurciata  en  Cas- 
tellamare  zich  uitstort  in  de  Golf  van  Napels. 
Zy  is  een  station  van  den  spoorweg  van 
Napels  naar  Avellino,  de  zetel  van  een  bis- 
schop en  telt  bfina  17  000  inwoners  (1881). 
Men  heeft  er  15  kerken,  eenige  fabrieken 
en  zwavel-  en  yzerhoudende  bronnen. 

Saron  is  de  naam  van  eene  vruchtbare, 
met  een  ryken  plantengroei  en  met  welige 
weiden  bedekte  vlakte  in  Palaestina,  tusscben 
Jafla  (Joppe)  en  den  berg  Carmel,  met  eene 
lengte  van  10  en  eene  gemiddelde  breedte  van 
4  uren  gaans.  Aan  haar  zuideiyk  uiteinde  ligt 
de  landbouwkolonie  Sarona,  in  1468  door 
Wflrtembergers  gesticht.  De  „roos  van  Saron" 
is  eene  dicbteriyke  uitdrukking,  die  reeds  in 
het  Oude  Testament  voorkomt. 

Saros,  een  Hongaarsch  eomitaat  aan  de 

Cizen  van  Galicië,  is  door  de  comitaten 
plin,  Abaoejvar  en  Zips  omgeven  en 
telt  op  bOna  69  Q  geogr.  myi  ruim  168  000 
inwoners  (1880),  meestal  Slowaken  en  Boe- 
thenen.  Langs  de  noordeiyke  grenzen  verheffen 
zich  de  Beskiden,  wier  met  bosch  en  weide 
bedekte  uitloopers  zich  over  het  gebeele  eomi- 
taat uitstrekken.  De  voornaamste  rivieren  zyn 
er  de  Tareza,  de  Topla  en  de  Hemad,  welke 
door  bekooriyke  dalen  stroomen.  Men  beeft 
er  vooral  zandsteen,  graniet  en  trachiet,  doch 
de  delfstoffèiyke  schatten  van  den  bodem  zyn 
er,  met  uitzondering  van  den  edelen  opaal, 
niet  van  groot  belang.  Het  klimaat  is  er  guur, 
maar  gezond.  In  de  dalen  verbouwt  men  er 
alle  soorten  van  graan  en  vooral  vlas,  hen- 
nep, tK>ekweit  en  ooft.  De  hoofdstad  is  Eperies. 
SiBurothamnus,  zie  Brem» 
Sarpi  (Paolo),  een  verdiensteiyk  Italiaansch 
geschiedschryver,  geboren  te  Venetië  den 
12den  Augustus  1552,  trad  in  de  Grde  der 
Servieten,  vertrok  op  26-jarigen  leeftyd  als 
provindaal  der  Orde  naar  Bome  en  werd  er  later 
generaal- procurator.  Hy  werd  by  de  Inquisitie 
beschuldigd  van  geheime  verstandhouding  met 
de  Ketters,  en  dit  verhinderde  zyne  verdere 
bevordering.  Eindeiyk  koos  de  Yenetiaanscbe 
Bepubliek  hem  in  haren  stryd  tegen  Paus 
jPamlui  V  tot  haren  theoloog  en  raadsman, 
en  hy  verdedigde  de  vryheid  der  wereldiyke 
regeering  tegenover  het  gezag  van  den  Paus 
op  zoo  beslifisenden  toon  en  met  zooveel  moed, 
dat  hy  door  den  Paus  in  den  ban  werd  ge- 
daan. Herhaalde  aanslagen  op  zyn  leven  nood- 
zaakten hem,  zich  te  Venetië  in  een  klooster 
te  begeven,  waar  hy  den  2den  Januari  1622 
overleed.  Hy  behoorde  tot  de  verlichtste  B. 
Katholieken  van  zyn  tyd,  bestreed  met  on- 
verschrokkene  volharding  de  aanmatiging  van 
den  Paus,  bet  blinde  geloof  en  het  Jezuïetis- 
mus  en  koesterde  in  vele  opzichten  Protestant- 
sche  gevoelens.  Zyne  kennis  strekte  zich  uit 
over  alle  doelen  der  menscheiyke  wetenschap. 


zyn  voornaamste  geschrift  is  de  „Istoria  det 
concilio  Tridentino  (1619;  latere  druk,  1858^ 
4  dln)'*,  waarin  hy  aanwtjst,  dat  de  hereeni- 
ging  der  Protestanten  met  de  B.  ELatholieke 
Kerk  alleen  door  de  intrigues  en  den  hoog- 
moed van  den  Heiligen  Stoel  verhinderd  werd. 
Eene  uitgave  zyner  gezameniyke  werken  ver- 
scheen te  Napels  in  1789—1890  in  24  deelen. 

Sars  (Michaël),  een  verdiensteiyk  natuur- 
onderzoeker,  geboren  den  SOsten  Augustus 
1835  te  B^en  in  Noorwegen,  studeerde  te 
Christiania  in  de  godgeleerdheid  en  werd  aeh- 
tervolgens  godsdienst  leeraar  te  Kinn  en  te 
Manger.  In  die  l>eide  aan  zee  gelegene  plaat- 
sen hield  hy  zich  bezig  met  de  beoefening 
der  natnuriyke  historie  en  schreef  eene  reeks 
van  merkwaardige  verhandelingen  over  de 
ontwikkeling  en  gedaantewiss^ing  der  la- 
gere dierklassen  en  het  eerste  deel  van  zyne 
belangryke  „Fauna  littoralis  Norvegiae  (1846)". 
Hy  bezocht  de  Lofoden  en  Stiermarken, 
bestudeerde  in  1852  en  1858  de  &una  der 
Middellandsche  Zee  en  werd  in  1854  hoog- 
leeraar in  de  zoölogie  te  Christiania.  HJj  ia 
de  eerste  die  een  behooriyk  licht  verspreid 
heeft  over  de  geslachtswisseling  en  op  het 
verband  wees  tusschen  de  medusen  en  polypen. 
zyn  laatste  werk:  „Mémoire  pour  servir  k  la 
connaissance  des  crinoides  vivants  (1861)'* 
baarde  groot  opzien,  omdat  hy  daarin  aan- 
toonde, dat  eene  sedert  onderscheidene  geolo- 
gische tydperken  als  uitgestorven  beschouwde 
dierengroep  ook  thans  nog  leefde  in  de  diep- 
ten der  zee  by  Noorwegen.  Hy  overleed  den 
228ten  October  1869. 

Sarthe  (De),  eene  rivier  in  het  noordwes- 
ten van  Frankryk,  ontspringt  by  Moulins  la 
Marche  in  het  departement  Ome,  kronkelt  er . 
in  eene  zuidwesteiyke  richting  doorheen,  vormt 
daarna  de  grenzen  naar  de  zyde  van  het  de- 
partement Sarthe,  stroomt  met  een  groeten 
boog  eerst  zuidoost-,  daarna  zuidwestwaarts, 
ontvangt  er  de  Ome,  de  Huisne  en  de  Vogre 
en  wordt  by  Le  Mans  bevaarbaar.  Daarna 
bereikt  zU  het  departement  Maine-et-Loire, 
verrykt  zich  met  de  wateren  der  Loire,  vormt 
met  een  arm  der  Mayenne  het  eiland  St 
Aubin,  en  daarna  door  hare  vereeniging  met 
de  Mayenne  by  Angers  de  Maine  en  stoi^ 
daarna  zich  uit  in  de  Loire.  Zy  heeft  eene 
lengte  van  276  Ned.  myi  en  van  deze  zyn 
128  bevaarbaar. 

Het  departement  Sarthe^  gevormd  uit  het 
oosteiyk  gedeelte  van  het  voormalige  Maine 
en  een  klein  gedeelte  van  Anjou,  is  omgeven 
door  de  departementen  Ome,  Enre^t-Loir, 
Loir-et-Cher,  Indre-et-Loire  en  Maine-et-Loire, 
en  telt  op  113,10  H  geogr.  myi  byna439000 
inwoners  (1882).  Het  land  is,  met  uitzondering 
van  eenige  heuvels,  vlak  en  vrachtbaar  en 
alleen  in  het  zuidoosten  vindt  men  zandige, 
onvrachtbare  heidevelden.  De  voornaamste  ri- 
vier is  er  de  Sarthe.  Het  klimaat  is  er  ge- 
matigd en  gezond,  en  de  voornaamste  voort- 
brengselen S^n  er  tarwe,  gerst,  rogge,  haver, 
groenten,  vlas,  hennep,  wyn,  ooft  en  hout. 
De  veeteelt  is  er  van  groot  belang;  men  heeft 
er  60  000  paarden,  187  000  runderen,  101000 
zwynen,  62  000  schepen  en  30  000  geiten.  Ver- 
maard zyn  voorts  de  kapoenen  en  poularden 
van  Le  Mans,  terwyi  er  vele  ganzen,  eieren 
en  zwynen  worden  uitgevoerd  naar  Parys. 


SAETHE—SAS. 


265 


De  bodem  levert  er  steenkoleo,  turf,  Ozererts, 
leem  en  marmer.  Men  beeft  er  onderscheidene 
)|zerflmelterQen,  klokkengieterQen,  fabrieken 
Tan  yseren  Toorwerpen,  potte-  en  steenbakke- 
rgen, glasblazerOen,  papierfabrieken,  katoen- 
spinneryen, weTerOen  enz.  De  bandel  is  er 
leer  levendig.  Van  de  inrichtingen  van  on- 
derwtts  noemen  wQ:  een  lycenm,  5  colleges, 
6  bUzondere  scholen  van  middelbaar  onderwas 
en  591  scholen  van  lager  onderwQs.  Door 
dit  departement  loopt  de  spoorweg  van  ParQs 
naar  Le  Mans  met  ondersdieidene  vertakkin- 
gen. Het  is  gesplitst  in  4  districten,  en  de 
hoofdstad  is  Le  Mans. 

Sarto  (Andrea  del),  een  beroemd  schilder, 
heette  waarschQnltik  VoMnucki  en  werd  geboren 
te  Florence  in  1488.  Hier  kwam  hQ  in  de  leer  by 
een  goudsmid  en  wekte  door  zQne  vaardigheid 
in  het  teekenen  de  opmerkzaamheid  van  den 
schilder  en  hontgraveur  Oian  BcurtU,  die  hem 
onderwfjs  gaf  en  in  de  gunst  van  Piêro  di 
Cotimo  aanbeval.  Later  was  dd  iSiorto  eenigen 
tyd  werluaam  bg  Frandabigio,  Tusschen  1509 
en  1514  schilderde  hg  frescotafereelen  uit  het 
leven  van  lUtppo  Benuxi  in  het  voorportaal 
der  kerk  Sant'  Annunziata  te  Florence.  Voor 
de  broederschap  dello  Soalzo  had  hg  reeds 
vroeger  een  «I^P  van  Christus"  al  fresco 
geschilderd,  en  nu  vervolgde  hg  den  cyclus 
van  voorvallen  uit  het  leven  van  Jóhamneê  de 
Dooper.  Deze  kunstgewrochten  onderscheiden 
zich  door  natunrigkheid,  door  een  streven 
naar  karakteristiek,  door  eene  ge«»tige  groe- 
peering, door  een  harmonisch  koloriet  en  door 
correctheid  van  teekening.  In  het  daarop 
volgende  tweede  tydperk  van  zgn  kunstenaars- 
leven ontdekt  men  eene  grootere  vrgheidvan 
beweging,  een  breeder  penseel  en  een  warmer 
koloriet  Daartoe  behooren:  „Maria  boodschap'*, 
thans  in  het  paleis  Pitti,  onderscheidene  Madon- 
nabeelden  en  Heilige  familiSn.  Daarin  vinden  wg 
intusBchen  geenszins  de  ideale  vroomheid  en  tee- 
derheid  van  Bafael  en  Corrcggio^  die  evenwel  tot 
zekere  hoogte  opgewogen  worden  door  eene 
groote  natnurigkheid  en  frischheid,  hetwelk 
inzonderheid  van  de  kinderfiguren  mag  ver- 
zekerd worden.  In  1518  begaf  hg  zich  op  uit- 
noodiging  van  den  Koning  van  Frankrgk 
naar  Pai^s.  maar  keerde  reeds  in  het  volgende 
Jaar  naar  ItaliS  terug  met  den  last,  er  nieuwe 
en  oude  kunstgewrochten  aan  te  koopen.  Hg 
verkwistte  echter  het  hem  toevertrouwde  geld 
en  verborg  zich  eenigen  tgd  te  Florence, 
waar  hg  voor  de  broederschap  del  Scalzo  en 
voor  het  Servietenklooster  eenige  voortreffe- 
igke  stukken  schilderde,  o.  a.  eene  „Pieti** 
in  olieverf,  thans  in  het  Belvedère  te  Wee- 
nen,  en  de  beroemde  „Madonna  del  Sacco" 
al  fresco,  eene  groep  van  drie  figuren.  Hg 
overleed  te  Florence  in  1580.  Men  vindt 
schildergen  van  hem,  behalve  in  Italië,  in 
het  Koninkigk  museum  te  Berign,  in  de  Ko- 
ninkigke  verzameling  te  Dresden,  in  de  Pi- 
nacotheek te  MUnchen,  in  het  Belvedère  te 
Weenen,  te  Londen,  Pargs  en  Madrid,  in  de 
Hermitage  te  Petersburg  enz.  Ais  zgne  voor- 
naamste stukken  worden  beschouwd :  „ Johan- 
nes  de  Dooper",  eene  „Afheming  van  het 
Kruis",  drie  „Aankondigingen  aan  Maria"  en 
eene  „Hemelvaart  van  Maria"  in  het  paleis 
Pitti  te  Florence,  —  eene  „Madonna"  van 
1517   in  de  Uffizii,  —  een  portret  in  het  Na- 


tionaal museum  te  Londen,  —  eenige  „Heilige 
Familiën"   in  het  paleis-Borghese  te  Bome, 

—  eene  andere  te  Napels,  —  eene  „Offerande 
van  Abraham"  in  het  museum  te  Dresden, 

—  de  reeds  genoemde  fresco's  in  het  klooster 
deir  Annunziata,  —  een  „Avondmaal"  in  het 
klooster  San  Salvi  te  Florence,  —  en  schil- 
dergen in  den  Dom  te  Pisa. 

Sartorius  von  Waltershausen.  Onder 
dezen  naam  vermelden  wg: 

Qeorgy  vrgheer  Sartoriut  wm  WalUrthautêMj 
een  verdiensteigk  historieschrgver.  Hg  wera 
geboren  te  Cassel  den  25sten  Augustus  1765 
studeerde  te  Göttingen  in  de  theologie,  maar 
wgdde  zich  later  aan  de  beoefening  der  ge- 
schiedenis. Hg  zag  zich  geplaatst  bg  de  biblio- 
theek te  Qöttingen  en  werd  er  in  1791  pri- 
vaatdocent,  in  1797  hoogleeraar.  In  1814 
bezocht  hg  op  last  van  den  Hertog  van  Wemar 
het  Congres  te  Weenen,  maar  keerde  in  het 
begin  van  1815  terug  om  deel  te  nemen  aan 
de  vergadering  der  Hannoversche  Standen.  De 
Koning  van  Beieren  benoemde  hem  tot  vrg- 
heer, en  hg  overleed  den  21sten  Augustus 
1828.  Van  zgne  geschriften  vermelden  wg: 
„Qeschichte  des  hanseatischen  Bnndes  (1802 — 
1808,  8  dln)",  —  „Urknndliche  Qeschichte 
des  Ursprungs  der  dentschen  Hansa  (1830,  2 
dln)",  —  „Yersnch  fiber  die  Begierung  der 
Oatgothen  wllhrend  ihrer  Herrschait  in  Italien 
(1811)",  door  het  Fransche  Instituut  be- 
kroond, —  en  „Von  den  Elementen  des  Na- 
tionalreichthums  und  der  Staatswirtschaft  nach 
Adam  Smith  (1806)". 

Wdifgamg^  vrgheer  wm  JTalthersJkauttmf  een 
verdiensteigk  geoloog  en  een  zoon  van  den 
voorgaande.  Hg  werd  geboren  te  Göttingen 
den  17den  December  1809  en  volbracht  groote 
reizen,  bgv.  naar  Sicilië  en  in  1846  met 
Bunsen  naar  Ushind.  Nadat  hg  zich  te  Göt- 
tingen gevestigd  had,  schonk  hg  zgne  mine- 
ralogische  verzameling  aan  de  universiteit  en 
was  er  werkzaam  als  professor  en  directeur 
van  het  mineralogisch  en  palaeontologisch  ka- 
binet Hg  overleed  den  16den  October  1876. 
Van  zgne  geschriften  noemen  wg:  „Physisch- 
geographische  SIdzze  von  Island  (1847)",  — 
„Geologischer  Atlas  von  Island  (1853)",  — 
„Die  snbmarinen  Ausbrfiche  in  der  TertÜür- 
formation  des  Val  di  Noto  (1846)",  —  „Atlaa 
des  Aetna  (1848—1859)",  —  „Die  vulkanischen 
Gesteine  in  Siciüen  und  Island  und  ihre  sub- 
marine Umbildung  (1853)",  —  „Untersuchun- 
gen  fiber  die  Kümate  der  Gegenwart  und 
Vorwelt  (Haarlem,  1865)",  —  en  „Gauss  zum 
GedUchtnis  (1865  en  1877)". 

Sas  (Eene)  noemt  men  een  mengsel  van 
brandbare  zelfotandigheden,  dienende  om  een 
aanhoudend  vuur  te  veroorzaken  en  dan 
hramdtoi  genaamd,  of  om  een  vuurstroom  te 
vormen,  waardoor  een  vuurgevend  lichaam 
in  beweging  wordt  gebracht  en  dan  drijfiot 
geheeten.  Men  onderscheidt  voorts  vl^ge  en 
trage  sassen,  naar  mate  de  verbranding  met 
meer  of  minder  spoed  plaats  heeft.  Tot  het 
bereiden  eener  sas  wordt  elk  bestanddeel  af- 
zonderigk  ^n  gemaakt  en  daarna  de  houts- 
kool of  ook  het  salpeter,  de  zwavel  en  het 
meelpoeder,  zoo  éen  en  ander  voor  zunder-, 
buizen-  en  vuurpgisassen  moet  dienen,  door 
eene  gazen  zeef  gezift.  Daarna  worden  de 
bestanddeelen  op  de  wrgftafel  gestort  en  ver- 


2G6 


SAS-SASSAPARILLE. 


mengd.  —  Ook  aan  eene  scbotalaifl  geeft  men 
den  naam  van  tot. 

Saskat^ewa,  eene  rivier  in  het  westelijk 
gedeelte  van  BritBch  Noord-Amerika,  ontspringt 
met  twee  armen  nit  de  gletschers  der  Bocky 
Hoontains,  stroomt  na  beider  Tereeniging 
door  bet  Cedarmeer  en  stort  dcb  nit  in  het  Win- 
nipegmeer.  De  Nelson,  welke  vanhier  naar  de 
Hndsonsbaai  vloeit,  kan  als  haar  benedenloop 
worden  beschouwd  en  zQ  heeft  met  deie  eene 
lengte  ▼an2400Nedmt|l.  Daarvan  zgn  1460  Ned. 
mQ!  bevaarbaar  en  sedert  1877  voor  de  stoomboot- 
vaart geopend.  — Het  <«Tï^orMM»Saskati||ewa, 
in  1882  gevormd,  grenst  ten  oosten  aan  bet 
Winnipegmeer,  ten  zniden  aan  Assinlboln, 
ten  westen  aan  Alberta  en  ten  noorden  aan 
North-West-Territory. 

Sassafiras  Nèn  la  de  naam  van  een  plan- 
tengeslacht nit  de  familie  der  LimrimêSm.  Het 
omvat  boomen  met  afvallende,  vaak  drielob- 
hige  bladeren,  kleine,  groenaohtig  witte  bloemen 
aan  de  uitein- 
den der  éeiOa- 
rige  twtlgen, 
tabrijke ,  door 
schnbvormige 
bladeren  aan 
de  basis  om- 
ringde ,  tot 
schermen  ver- 
eenigde  bloe- 
men en  eene 
door  het  schaal- 
vormig  over- 
blUftel  van  den 
kelk  aan  de  ba- 
sis .omgevene 
steenvmcht 
3,  offleindlu 
Neet  is  een 
boom  ter  hoog- 
te van  12—15 
Ned.  el,  in  de 
wonden  van 
Noord-Ameri- 
ka  van  Canada 
tot  aan  Florida 
groeiende,  met 
groote,  ovale, 
gave,  drielob- 
bige  bladeren 
met  eene  roode 
nerf^  gele  bloemen  in  hoofdvormige  scher- 
men en  kleine,  blauwe,  eironde  steenvruch- 
ten. Van  deae  plant,  wier  wortel  en  schors 
in  de  apotheek  te  vinden  zyn,  geven  wQ  hier- 
bQ  eene  afbeelding,  namelSk  in  a  van  een 
tik  met  eene  vrucht  op  Vsde  der  natuurlQke 
grootte,  in  h  van  eene  mannelUke  bloem,  in 
e  van  eene  vronwelQke  bloem,  in  d  vaneen  stam- 
per, alle  op  4-vondige  grootte,  en  in  «en  fytat 
een  meeldraad  op  5-vondige  grootte.  Het  hout 
van  den  wortel  is  glanzig  en  gr|fsachtig  wit, 
tot  rood  overgaande,  llch^  zacht,  van  donker- 
roode  mergstralen  voorzien  en  met  eene  dikke, 
kurkachtige,  van  buiten  grQsachtig-bmine  en 
van  binnen  roodbruine  schors  Indekt.  Het 
hout,  dat  meestal  geiaspt  of  in  kleine  stnlOes 
in  den  handel  komt,  heeft  een  sterken,  fen- 
kelachtigen  reuk  en  een  zoeten,  specerOacbti- 
gen  smaak  en  bevat  hars,  looistof  en  eene 
aethérische    olie.  Deze  laatste  is  kleurloos. 


zuurstofhoudend  en  zwaarder  dan  water,  ter- 
wgi  bg  de  afkoeling  daarin  kristallen  van 
sassaflraskamfer  ontstaan. 

Sasaaniden,  zie  onder  Pertië, 

Saasaparille  (Smilax  L,)  of  Sanapariüe 
is  de  naam  van  een  plantengeslacht  uit  de 
fitmilie  der  jij}Mr«^0Ak  Het  omvat  altyd-groene, 
klimmende  halfheesters,  meestal  met  houtige, 
heen  en  weer  gebogene,  vaak  zeer  lange  en 
sterk  vertakte  stammen  met  luchtwortels  en 
soms  met  dorens,  met  afwisselende,  tweerQYge, 
gestoelde,  veelal  hartvormige  bladeren,  soms 
met  ranken,  met  okselstandige  bloemhoof<Ues 
of  schermen,  en  1-  tot  Szadige  bessen.  8. 
atpera  X.,  in  het  zuiden  van  Europa,  in  het 
noorden  van  AfHka  en  de  Levant  groeiende, 
heeft  een  kantigen,  stekeligen  stengel,  spies- 
vormige,  doomiggetande,  lederachtige  blade- 
ren en  witte,  welriekend(  '  ' 
bloemen.  Deze  soort  klimt 
15    Ned.  el  langs  de 


van 


ScLSsafras  officinalis. 


tot  eene  hoogte 
boomen  op.  De 
bloemen  wer- 
den door  de 
oude  Qrieken 
met  klimop  tot 
kransen  ge- 
vlochten ,  en 
de  roode 
vruchten 
steekt  men  ook 
nu  nog  in 
bloemruikers. 
Eene  verschei- 
denheid van 
deze,  S.mauri- 
tanica ,  heeft 
grootere,  roo- 
de ,  dunnere 
bladeren  en 
groeit  nog  hoo- 
ger.  Wg  geven 
hierbg  eene  af- 
beelding van 
deze  plant,  na- 
melUk  in  a  van 
een  vruchtdra- 
genden  tak  en 
in  h  van  een 

bloeienden 
tak,  beide  op 
Vsde  der  na- 
tuurlUke  groot- 
te, in  c  van  eene  vrouwelOke  en  in  d  van 
eene  manneiyke  bloem,  beide  op  3-vou- 
dige  grootte.  Voorts  vermelden  wt) :  8,  Ckima 
X.,  in  China,  Japan  en  Cochinchina  te  vinden, 
met  hartvormig-ronde,  korte,  toegespitste  bla- 
deren en  tot  schermen  vereenigde  bloemen. 
De  geneeskrachtige  sassapariUe  komt  van  8. 
mediea  8cklecM,,  aan  de  oostkust  van  Mexico 
te  vinden,  —  van  8,  offieinalU  Eth  en  8.  i$pki- 
liüea  JS*.  B,  Zth  uit  Columbia,  van  8,  papfraeea 
Duh.  enz.  De  bgwortels  zyn  meer  dan  8  Ned. 
el  lang,  7—9  Ned.  streep  dik.  geelbruin  tot 
donkerbruin  en  vertoonen  op  de  doorsnede  2 
gele  of  rood-bruine  ringen.  ZQ  hebben  nage- 
noeg geen  reuk,  eerst  een  sigmigen,  daarna  een 
bgtenden  smaak  en  bevatten  behalve  de  ge- 
wone bestanddeelen ,  parigline  of  parilline, 
eene  uit  koolstof,  waterstof  en  zuurstof  be- 
staande verbin^ng  van  nog  niet  nauw- 
keurig   vastgestelde    samenstelling,    die    in 


SASSAPARILLE-SATHAS. 


867 


«Ikohol  en  warm  water  gemakkeiyk  oplost , 
terwQl  deie  oploasing  bQ  het  tehadden  sterk 
«choimt  Dese  wortels  werden  in  1545  door 
^e  SpaiOaarden  naar  Enropa  gebracht,  waar 
men  ie  Toorsohreef  tegen  sypbilis;  z0  vormen 
-éuk  ook  het  hoofdbestanddeel  van  het  bekende 
Becoetnm  Zittmanni.  Andere  soorten,  looals 
JS.  ndundifóUa  L.  en  8,  gauapanlla  L.  BQn 
inaAe  sierplanten. 

Sassari,  eene  ItaUaansche  provincie,  om- 


werd  geboren  in  1858,  kwam  wegens  hare 
politieke  gevoelens  reeds  vroeg  in  aanraking 
met  de  rechtbank,  werd  in  de  gevangenis  ge- 
worpen en  begaf  dch  later  naar  Peters- 
borg,  waar  sQ  den  5den  Febmari  1878  gene- 
raal TVfpow  met  een  revolverschot  gevaarlek 
wondde.  De  Jmry  sprak  haar  vrQ  en  toen  men 
haar  niettemin  in  hechtenis  wilde  nemen, 
ontstond  een  volksoploop,  waarby  bO  ontsnapte. 
Zg  vestigde  zich  daarna  in  Zwitserland. 


Smilax  mauritanica. 


vat  de  noordeiyke  helft  van  het  eiland  8ar- 
-dimë  (zie  aldaar)  en  is  in  5  districten  verdeeld. 
—  De  evenzoo  genoemde  hoofdstad  ligt  aan  de 
helling  van  een  berg  in  een  vruchtbaar,  mild- 
1)eeproeid  landschap  en  is  door  een  spoorweg 
met  Porto  Torres  en  Oziéri  verbonden.  ZQ  is 
•de  zetel  van  een  prefect,  van  een  aartsbisschop, 
van  een  paar  rechtbanken  en  van  onderschei- 
dene inrichtingen  van  onderwijs,  zooals  eene 
nniversiteit,  een  seminarium,  een  lyceum,  een 
-gymnasium  en  eene  technische  school.  Men 
iieeft  er  een  schilderachtig  gelegen  kasteel, 
onderscheidene  paleizen,  een  nieuwen  schouw- 
burg, eene  groote  marmeren  fontein,  Araaie 
wandelingen,  een  levendigen  handel  in  olQFen- 
olie,  graan,  kaas  en  huiden  en  byoa  31000 
inwoners  (1881).  Hare  haven  is  Porto  Torres, 
op  een  afttand  van  19  Ned.  myi  aan  het  uit- 
-einde  van  den  spoorweg  gelegen,  tcFens  een 
station  der  stoombootlUnen  tusschen  Livorno, 
<3enua  en  Bastia. 

Sassofbrrsto,  eigenigk  QiamhaiHsta  Salvi, 
-een  verdienstelijk  schilder,  in  1605  te  Sasso- 
ferrato  geboren,  bestudeerde  te  Bome  en  te 
lïapels  de  meesterstukken  van  Bafail,  Dom- 
nidinoj  CMdo  Beni  en  AUam  en  schilderde 
•een  groot  aantal  Madonna*s.  HQ  overleed  te 
fiome  in  1685.  Zgne  stukken  z0n  met  groote 
zorgvuldigheid  bewerkt  en  helder  van  koloriet 
Men  vindt  er  in  btfna  alle  musea  en  in  de 
meeste  kerken  van  Bome. 

Sassiüitsó  (WJera),  eene  tlverige  aanhang- 
ster van  de  Nihilistische  party  in  Rusland, 


Satan,  zie  Duivel 

Satara  of  8atta/ra^  een  district  in  het 
Britschindisch  presidentschap  Bombay,  aan 
de  oostelQke  helling  der  WestGhats,  telt  op 
253  D  geogr.  mgi  1116000  inwoners,  btfna 
allen  Hindoe*s.  Dit  gewest  wordt  besproeid 
door  de  Kistna  en  levert  eene  groote  hoeveel- 
heid tarwe,  rQst,  katoen,  suiker,  tabak  enz., 
maar  werd  in  1876—1877  wegens  groote 
droogte  door  hongersnood  geteisterd.  —  De 
evenzoo  genoemde  siad^  naby  de  bron  der 
Kistnik  gelegen,  telt  ruim  24000  inwoners  ;z|| 
werd  in  1818  door  de  Engelschen  in  bezit 
genomen. 

Satelliet,  zie  Maan, 

Saterland  is  een  landschap  in  het  Olden- 
burgsche  arrondissement  Kloppenburg,  heeft 
eene  lengte  van  18  en  eene  grootste  breedte 
van  8  Ned.  myi  en  is  door  de  rivieren  de 
Marke  en  de  Ohe,  die  te  zamen  de  Leda 
vormen,  van  de  naastgelegene  landen  geschei- 
den. De  grond  levert  er  graan,  vooral  boek- 
weit, en  de  veeteelt  is  er  van  groot  belang. 
Daarenboven  heeft  men  er  veengraverQ,  vis- 
scherO,  scheepvaart  en  handel.  Dit  landschap 
omvat  de  gemeenten  Scharrel,  Bamsloh  en 
Strueklingen  met  3400  B.  Katholieke  inwo- 
ners, die  als  nakomelingen  der  oude  Friezen 
nog  steeds  vertegenwoordigers  zQn  van  de 
taal  en  zeden  hunner  vaderen,  zooals  door  d« 
Saan  Seiiema  en  Fostkumut  is  aangewezen. 

Sathas,  een  Qrieksch  geschiedschrgver, 
geboren  in  1842  te  Gkilazidi,  het  oude  Oean- 


268 


SATHAS-SATURNALIÊN. 


thla,  in  Loeris,  atndeerde  te  Atliene  aanvan^ 
keltfk  in  de  geneeskunde,  maar  gaf  in  1865 
eene  kroniek  van  zgne  geboortestad  in  liet 
Uckt,  waarna  b(t  op  raad  van  Lombaricê^ 
minister  van  Onderwtfs,  sicli  tot  de  gescliie- 
denis  bepaalde.  Ondersteund  door  het  Qriek- 
scbe  Ftolement,  ondenocht  htf  de  archieven 
der  lonisehe  Eilanden  en  de  kloosterbibliothe- 
ken  van  het  vaste  land,  waarna  hg  sQne: 
„Anecdota  graeca  (1867,  2  dln)'*  in  het  Ueht 
gaf.  In  1868  sag  hQ  zyn  geschrift :  „NsoiAAify/x^ 
^/AoAoy/d{*'  door  de  nniversiteit  te  Athene  be- 
kroond. Daarin  vindt  men  de  levensbeschrfj- 
vingen  van  alle  Qrleksche  letterkundigen  van 
1453  tot  1821.  en  in  een  supplement  geeft  hU  een 
verslag  van  het  ontstaan  der  Nieuw  Qrleksche 
taal.  Daarop  volgden  in  drie  deelen:  „De 
geschiedenis  van  Griekenland  onder  de  Turk- 
sche  heerschappO  (1869)",  „Historische  ver- 
handelingen'' en  „Geschiedenis  van  het  patri- 
archaat van  Constantinopel  in  de  16de  eeuw 
(1870)".  Op  eene  reis  in  1870  doorzocht  hg 
de  boekeryen  van  westeigk  Europa,  om  bouw- 
stoffen te  verzamelen  voor  eene  geschiedenis 
van  Griekenland  in  de  middeneeuwen,  en 
leverde:  „Mff0-«f«y/xif  ^i^A/o^ifxif  (Middeneeuw- 
sche  bibliotheek,  1872  enz.,  in  eene  reeks 
van  deelen)",  —  „Kpifr/xov  Qéxrpov  ^  a-vx^oyij 
iivexiórMv  acu  êtyvrnvroiv  ipa^i^rvy  (eene  verza- 
meling van  drama's,  1869)",  —  en  eene  daar- 
aan voorafgaande  inleiding  onder  den  titel: 
Ivroptk^v  ioxffuov  xtpt  roV  ^g^rpov  KCtt  rtfc 
fiovatKijq  Tüv  Bu^mmvSiv  (1878)".  Thans  heeft 
hy  Piurtls  tot  woonstede  gekozen  en  geeft  er 
bQu  uitgebreid  werk:  „Documents  inédits  rela- 
tifli  k  rhistoire  de  la  Grèce  au  moyen^ge 
(1880  enz.)"  in  het  licht 

S'dtherberg  (Karl  Herman),  een  Zweedsch 
dichter,  geboren  den  15den  Juni  1812  te 
Botkjrrka  (Södermanland),  stud^rde  te  Lnnd 
in  de  geneeskunde  en  werd  als  officier  van 
gezondheid  geplaatst  op  de  oorlogskorvet 
„Karlskrona"  gedurende  eene  expeditie  naar 
de  Hiddellandsche  Zee  in  1844— 1845.  In  1847 
aanvaardde  hjj  het  bestuur  over  het  gymnas- 
tisch-orthopaedisch  instituut  te  Stokholm  en 
bleef  in  die  betrekking  werkzaam.  HQ  heeft 
zich  als  lierdichter  bekend  gemaakt  en  leverde 
vooral  fraaie  natunrtafereelen.  Van  zyne  dich- 
terlijke voortbrengselen  vermelden  wij:  „Blom- 
moma  vid  vagen  (1841—1846)",  —  „S&nger 
fr&n  Boden  (1847)",  —  „Alprosor  (1856)",  — 
„Dikter  &ldre  och  nyare  (1862—1863)",  —  en 
de  drama's :  „Kaima  (1870)"  en  „Blomsterkun- 
gen  (1879)".  Van  zQue  reis  in  de  Middelland- 
sche  Zee  leverde  hy  een  boeiend  tafereel  in: 
„Udflvgter  p&  hafvet  (1845—1846)". 

Salijn  noemt  men  zyden  atlas  en  in  rui- 
meren zin  elke  op  atlas  geiykende  stof  met 
eene  glanzige  oppervlakte,  by  welke  de  sche- 
ring, zonder  een  keper  te  vormen,  van  boven 
los  ligt  en  uit  diner  garen  bestaat  dan  de 
inslag.  Eene  sterke  appretuur  verleent  aan  het 
satyn  een  ongemeenen  glans.  Men  heeft  alzoo 
zyden  satyn  (satin  de  chine,  satin  turc  enz.), 
wollen  satyn  (wollen  atlas,  lasting),  en  ka- 
toenen satyn  (Engelsch  leder).  Eindeiyk  heeft 
men  saiinetj  gewooniyk  eene  halfzydon,  bont- 
gestreepte  f^of  van  katoenen  garen  met  zyden 
strepen,  doch  ook  wel  eene  wollen  of  katoe- 
nen stof. 

Hen  bezigt  voorts  het  woord  «a^MiearM  voor 


het  glad  en  glanzig  maken  van  papier,  in- 
zonderheid van  I>ehang8elpapier,  hetwelk  ge- 
schiedt door  middel  van  satineermachines. 
Deze  bestaan  uit  pletroUen  met  een  sterken 
druk.  Men  heeft  er  met  yzeren  rollen,  tusscben 
welke  het  papier  gebracht  wordt,  nadat  dit  tus- 
schen  2  gepoiyste  zinken  platen  is  gelegd,  en  ook 
met  éene  yzraen  rol  en  met  eene  tweede  va& 
geperst  papier.  Ook  gebruikt  men,  ter  be- 
spoediging van  het  werk,  dubbele  satineer- 
machines. 

Satire  (Eene),  een  hekel-,  spot-  of  straf- 
dicht, kan  zich  kleeden  in  verschillenden 
vorm  en  optreden  als  drama,  als  epos,  als  ro- 
man en  vooral  als  dichteriyke  brief.  De  satire 
wendt  zich  tot  het  zedeiyk  geweten  en  haalt 
de  verkeerde  zeden  en  gewoonten  van  anderen 
over  den  hekel,  terwyi  zy  die  op  de  wyze 
van  Soratius  aan  den  spot  of  op  die  van 
Juvenalis  aan  de  verachting  prys  geeft.  De 
satire  heeft  zich  vooral  ontwikkeld  by  de 
Bomeinen.  Nadat  zy  van  JBnniut  een  behoor- 
lyken  vorm  verkregen  had  en  door  LueUUu 
tot  een  letterkundig  kunstgewrocht  verheven 
was,  werd  zy  met  uitstekend  goed  gevolg 
beoefend  door  Soraiius^  Pertiiu  en  JuveHcUU. 
Als  versmaat  gebruikt  zy  den  hex&meter 
en  den  iambus.  In  den  nieuweren  tyd  werden 
ook  satiren  in  proza  geschreven.  Onder  hen, 
die  zich  op  het  gebied  der  satire  verdiensteiyk 
hebben  gemaakt,  vermeiden  wy  in  Duitsch- 
land:  Wieland,  Jean  PauL,  Eciener^  Hetmer- 
ling  en  vooral  JTffut^,  —  in  Italië:  Ariotto, 
Alemanni  en  Alfiéri,  —  in  Spanje:  Cervanie» 
de  Saavedra  en  Quevedo,  —  in  Frankryk: 
Molière^  Begnier^  BoUeam,  Voltaire,  ClumMr 
en  BSranggfy  —  in  Engeland:  P<ype^  Stoift  en 
Th,  Jlfoorêf  —  en  in  Nederland:  Vanddf 
Justus  vam  Effen  en  A,  Fokke  Simonsx, 

Satledsj  (De)  of  SedUi^',  eigeniyk  8ai€h 
droe  en  by  de  Ouden  Sjfpüinê  en  JSeiydrut, 
is  eene  aanzieniyke  rivier  in  Westeiyk  Indië, 
de  meest  oosteiyke  der  vyf  stroomen  van 
Pendiljaub  (Vyfstroomenland)  en  ontspringt 
op  de  noordeiyke  helling  van  het  Himalaya- 
gebergte  in  Tibet,  verlaat  op  80°55  N.  B.  en 
81°10'  O.  L.  van  Greenwich  het  groote  berg- 
meer Rakas  Tal,  volgt  eerst  eene  noordwea- 
teiyke,  daarna  eene  zuidwesteiyke  richting, 
baant  een  weg  door  de  Himalayaketen,  bereikt 
met  een  watersohat  van  825  teerlingmeten 
de  vlakte,  vereenigt  zich  met  de  T^jenab  en 
stort  eindeiyk  zich  uit  in  de  Indus.  Zy  is  van 
haren  mond  af  tot  aan  Adamwahana,  tegen- 
over Bahawapoer,  bevaarbaar. 

Satrapes,  in  het  Perzisch  ghoitra-pmH 
(heer  der  provinciën),  was  by  de  oude  Perzen 
de  naam  van  den  stadhouder  van  een  gewest. 
Daar  de  satrapen  met  groot  gezag  waren  be- 
kleed, voerden  zy  by  het  verval  des  Byks  erae 
onbeperkte,  vaak  drukkende  heerschappy.  In 
den  bloeityd  was  Perzië  in  20  satrapieën  of 
landvoogdyen  verdeeld. 

Satureja  X.,  zie  Botmenkmid. 

Saturnaliën  (Satumalia)  noemt  men  fses- 
ten  der  oude  Bomeinen,  welke  volgens  de 
sage  door  Jamue  werden  ingesteld  ter  gedach- 
tenis aan  den  gelukkigen  natunrstaat  der 
menschen  in  vryheid  en  geiykheid  tydens  de 
regeering  van  Saiurmu.  Ongetwyfeld  vormden 
zy  aanvankeiyk  eene  soort  van  nieuwjaars- 
viering, zy  werden  eerst  regelmatig  gehouden 


SATUENALIËN-  S  ATUENUS. 


sedert  het  Jaar  497  Töor  Chr.  Dit  dnorde  in 
den  beginne  éen  dag  (19  December  en  na  de 
verbeterde  tgdrekening  van  (kma/r  17  Decem- 
ber), doch  Angiuiiu  Toegde  er  3  dagen  aan 
toe,  en  TShmtvu  en  CcXig^a  ieder  nog  éen 
dag.  Gedurende  die  feesten  waren  alle  open- 
bare en  private  besigheden  geschorst  en 
heersehte  er  eene  volkomene  rryheid.  Men 
ontboeide  de  gevangenen,  en  de  slaven  zaten 
aan  tafel  met  hnnne  heeren,  Ja,  werden  door 
desen  bediend.  De  vermogenden  hielden  open 
tafel,  en  de  aanzittende  gasten  bekransten 
xieh  met  myrtenloover  en  begiftigden  elkander 
met  rozen  en  dergelUke  geschenken.  Dit  ge- 
eebiedde  tevens  in  den  hnis^gken  kring,  en  de 
Kerstgeschenken  zyn  ongetwQfeld  daarvan  een 
overbltifïBeL  Ook  waren  velerlei  spelen,  wed- 
rennen, gladiatorengevechten  en  maskeraden 
daarmede  verbonden. 

Satumia  Sohrank  is  de  naam  van  eenge- 
«lacht  van  vlinders  nit  de  familie  der  Sjfinnert, 
<Bombycida).  Het  onderscheidt  zich  door  groote, 
breede  vleugels,  die  in  het  midden  met  eene 
ronde,  oog-  of  wigvormige  vlek  zQn  versierd.  De 
«ehier  naakte,  hechts  van  behaarde  wratten 
voorziene  rupsen  spinnen  zeer  dichte,  flesch- 
vormige  cocons.  Dit  geslacht  is  in  alle  wereld- 
deelen  vertegenwoordigd,  maar  vooral  in 
Am^ka.  De  Europeesche  soorten  zQn:  de 
jfroote  naektpawwoog  (S  pyri  Borlch,)^  de 
kUkie  en  de  midddmat^e  nacMpcmwoog  (S. 
carpini  BwrJck  en  S.  spini  Borkh.),  Van  onder- 
eehieidene  soorten,  bgv.  8,  Cynthia,  in  andere 
wwelddeelen  worden  de  cocons  verzameld  tot 
het  verkrQgen  van  ztjde. 

Saturnüiiis  (Lucius  Appnlcjus),  een  Bo- 
meinsch  volkstribnnn  in  het  Jaar  100  voor 
Chr.,  gaf,  gesteund  door  den  praetor  ServUUu 
^laiêeia  en  aanvankelQk  onder  de  hoede  van 
€.  MariuSf  toen  voor  de  6de  maal  consul, 
eene  reeks  van  oproerige  wetten,  maar  werd 
eindel0k  door  de  senatoren  en  door  een  aantal 
<yrdelievende  burgers,  met  Marwê  aan  het 
boofd,  genoodzaakt  met  z0ne  aanhangers 
-eerst  naar  het  Capitool  en  vervolgens  naar 
den  tempel  van  -JépUer  Capitoliimt  de  w)|k 
ie  nemen.  Hier  moest  hd  wegens  gebrek  aan 
prater  zich  overgeven  en  werd  in  een  oploop 
;gedood. 

Satumus  (Kronoe),  in  de  Qrieksche  my- 
-thologie  een  zoon  van  üranns  (den  Hemel) 
•en  €h»ea  (de  Aarde)  en  de  Jongste  der  THiatu, 
onttroonde  z|}n  vader,  maakte  zich  meester 
van  de  heerschapptl  en  trad  in  het  huweiyk 
«net  zt|ne  zuster  JLUa.  Daar  zt|ne  moeder 
bem  voorspeld  had,  dat  ook  hu  door  éen  van 
«yne  kinderen  van  den  troon  zou  geworpen 
worden,  verslond  htf  dezen  terstond  na  de  ge- 
boorte, maar  Zeus  (JüpUer),  de  Jongste  zoon, 
werd  door  Bkea  gered,  doordien  zQ  Satumug 
4n  plaats  van  het  kind  een  in  windselen  ge- 
wikkelden  steen  toereikte.  Toen  Zeu$  den 
volwassen  leeftgd  had  bereikt,  noodzaakte 
bQ,  bügestaan  door  de  Oceanide  Jfe^w,  door 
middel  van  een  drank  zQu  vader,  de  ver* 
awolgene  kinderen  weder  uit  te  spuwen,  en 
aanvaardde  toen  met  zQue  broeders  denstryd 
tegen  Saiumnt  en  de  overige  TUaiUj  waarin 
de  laatsten  het  onderspit  moesten  delven. 
Saturnuê  bevond  zich  na  dien  tQd  in  den 
Tartarus,  maar  volgens  anderen  voerde  hg 
jnet  Badamanikeê  heerschappti  op  het  Eiland 


der  Gezaligden.  —  De  met  hem  samenge- 
smolten Italiaansche  godheid  Satumus,  onder 
wiens  heersohappO  de  gouden  eeuw  bloeide, 
is  oorspronkelOk  een  geheel  ander  wezen, 
nameigk  de  God  van  den  oogst.  Deze  had 
Opê  tot  gemalin  en  werd*  naast  den  zonnegod 
JoMUi  g^laatst  en,  als  de  grondlegger  en 
begunstiger  van  den  landbouw  in  Italië,  als 
bevorderaar  der  beschaving  gehuldigd.  Te 
zlfner  eer  werden  de  SalwmaLiëm  (zie  aldaar) 
ingesteld.  De  Grieksche  SatwmmM  of  liever 
Kfonoê  had  een  heiligdom  te  Athene  en  te 
Olympia,  —  en  te  Rome  verhief  zich  de 
tempel  van  Satumus  naast  dien  van  Concordia. 
Daarvan  ztjn  nog  drie  gecanneleerde  mar- 
meren zuilen  bewaard  gebleven.  froxM  wordt 
voorgesteld  als  een  gi^saard  met  een  over 
het  achterhoofd  getrokken  gewaad  en  met 
eene  harp  in  de  hand.  De  overeenkomst  van 
zyn  naam  met  het  Grieksche  woord  xptfvo«  (tyd) 
heeft  aanleiding  gegeven,  dat  sommigen  hem 
ook  als  den  God  van  den  t{|d  beschouwen. 

Satumus,  na  Jüpiter  de  grootste  planeet 
van  ons  zonnestelsel,  is  omgeven  door  eene 
groep  van  ringen  en  door  een  achttal  manen. 
De  gemiddelde  afstand  van  dat  hemellichaam 
tot  de  Zon  is  190,7  millioen  geogr.  mffl, 
de  excentriciteit  van  zQue  met  de  ecliptica 
een  hoek  van  2^4940^  makende  loopbaan 
slechts  0,056,  en  alzoo  zQn  grootste  afttand  van 
de  Zon  202  en  zQu  kleinste  179  millioen  geogr. 
mQi.  Hy  volbrengt  z||n  1200  millioen  geogr. 
mgi  lange  loopbaan  in  10759,5198  dagen  of 
29  Jaren  166  dagen,  22  uren,  16  minuten  en 
32  seconden  en  vordert  alzoo  Jaariyks  slechts 
12  tot  18"^,  dus  dageiyks  ongeveer  2',  zoodat 
wU  hem  ongeveer  2V3  Jaar  in  hetzelfde 
teeken  van  den  dierenriem  waarnemen.  Zyne 
ware  omloopssnelheid  is  1,3  geogr.  myi  in  de 
seconde.  Zyn  synodische  omloopstgd,  nameiyk 
de  tyd  van  zyne  éene  conjunctie  met  de  Zon 
tot  de  andere,  is  1  Jaar  12  dagen  en  20  uren, 
en  zyn  afétand  van  de  Aarde  wisselt  tusschen 
159  en  122  mülioen  myien,  zoodat  zyne 
schynbare  middeliyn  15  tot  2>  boogseconden 
bedraagt.  Deze  middeliyn  is  echter  in  ver- 
schillende richtingen  geenszins  dezelfde,  waaruit 
volgt,  dat  Soitwmut  geen  bol,  maar  aanmer- 
keiyk  afgepUt  is.  Deze  afj^latting  bedraagt 
volgens  Hersehd  V1094  >  doch  volgens  Bessel 
Vio>j »  terwyi  de  microscopische  metingen  van 
het  observatorium  te  Parys  (1847)  een  bedrag 
leverden  van  V9'2«  zoodat  de  schynbare  aequa- 
toiiale  middeliyn  op  gemiddelden  afiitand 
17,498  en  de  middeliyn  langs  den  meridiaan 
15,766  boogseconden  bedraagt  Hieruit  volgt, 
dat  de  aequatoriale  middeliyn  9,527maal  zoo 
groot  is  aUi  die  der  Aarde,  en  dat  zyne  as 
eene  lengte  heeft  van  14590  geogr.  myi. 
zyne  oppervlakte  is  90,8maal,  zyn  volumen 
865-maal,  zyne  massa  101-maal  zoo  groot  als 
die  der  Aarde,  wanneer  men  met  Bussel  aan- 
neemt, dat  de  massa  van  Satumus  TT^Tvate 
(volgens  Mejfer  yVrvSte)  ^^  ^^  ^^^  ^®  Aarde 
^^^^8te  van  die  der  Zon  bedraagt.  De  ge- 
middelde dichtheid  van  Satumus  is  0,12  van 
die  der  Aarde  of  0,64  ten  opzichte  van  water.  Dit 
bedrag  is  evenwel  volgens  de  bepaling  van 
Leverrier  nog  kleiner.  De  sterke  afj^latting 
van  Satumus  is  evenredig  aan  zyne  snelle 
aswenteling,  door  WiUiam  Serschd  op  10 
uren   16  minuten  0,4  seconden  en  door  A, 


270 


SATÜRNUS. 


MaU  op  10  nren  14  minnten  en  24  Beoonden 
bepMüd.  Die  snelle  aswenteling  is  oomak, 
dat  de  zwaartekracht  op  Satomns,  er  in  de 
poolstreken  met  die  onier  Aarde  overeen- 
komende, op  den  eyenaar  ten  bedrage  ran 
Vede  yerminderd  wordt,  terwyi  op  onze  Aarde 
die  vermindering  slechts  Vissste  bedraagt  By 
eene  gelUkvormige  dichtheid  zon  dea4>latting 
nog  grooter  moeten  wezen,  waamit  men  op- 
maakt, dat  de  dichtheid  van  het  middenpnnt 
af  vermindert.  De  intensiteit  van  het  zonn^eht 
is  er  gemiddeld  slechts  Vsiste  van  die  op 
Aarde.  HU  kaatst  het  licht  evenwel  sterk 
temg,  en  volgens  de  photometrisehe  waarne- 
mingen van  Seidêl  en  ZölUur  bedraagt  ztfne 
helderheid,  den  ring  niet  medegerekend,  on- 
geveer 0,48  van  die  van  Capella  en  0,13  van 
die  van  Sirlns,  en  Zöüuer  schat  zUn  temg- 
kaatsend  vermogen  op  Vi-  Het  ringenstelsel 
heeft  nog  grooter  glans. 

De  rhigen  van  Satomas  z||n  een  merk- 
waardig verschgnsel,  hetwelk  in  ons  zonne- 
stelsel alleen  bU  deze  planeet  wordt  aangetroffen. 
Het  werd  het  eerst  opgemerkt  door  Galüêl 
met  de  aanvankelUk  hoogst  gebrekkige  kykers, 
waarvan  hg  zich  bediende  (1610).  Z|ne  waar- 
neming was  echter  verre  van  Juist,  want  hy 
zegt,  dat  Satomns  nit  drie  elkander  aanrakende 
sterren  is  samengesteld,  dat  men  door  een 
zwakken  kyker  de  planeet  waarneemt  in  de 
gedaante  van  een  citroen,  terw|}l  men  door 
een  sterkeren  kgker  de  beide  zydelingsche 
sterren  zelfii  goed  van  de  grootere  middenster 
onderscheiden  kan.  Weldra  verdwenen  de 
ztldeUngsche  aanhangsels,  om  na  korten  tQd 
zich  weder  te  vertoonen.  Galilil  ontwaarde 
nn  ook  de  donkere  tnsschenniimte  tnsschen 
den  ring  en  de  planeet,  zonder  evenwel  den 
wezeniyken  toestand  te  doorgronden.  Later 
(1647—1666)  zag  MeveUui  te  Dantzig  de 
planeet  voorzien  van  handvatselvormige  nit- 
Bteeksels,  wier  veranderingen  hjj  nauwkenrig 
beschreef.  Eerst  SMjfpkeMs  (1655)  nam  waar, 
dat  Satnmns  omgeven  is  door  een  vrQ 
zwevenden  ring.  Domemco  Cassimnam  daarop 
(1675)  eene  donkere  streep  waar  en  merkte 
op,  dat  die  ring  nit  2  concentrische  ringen 
bestaat,  van  welke  de  buitenste  helderder 
schittert  dan  de  binnenste.  Beide  ringen  zlJn 
door  Waiiam  Mersehd  (1789—1792)  nauw- 
kenrig beschreven.  Tnsschen  den  binnenring 
en  de  planeet  ontwaarden  in  1850  Bond  te 
Cambridge  (Vereenigde  Staten)  en  Dawes  in 
Engeland  een  zeer  matten  donkeren  ring,  die 
ongeveer  een  derde  der  tusschenmimte  vult. 
Deze  laatste  is  aan  de  binnenzOde  tot  op  het 
midden  zyner  breedte  doorzichtig  en  verder 
ondoorzichtig,  zooals  door  Trouvdot  te  Cam- 
bridge (Vereenigde  Staten)  werd  waargenomen. 
Beeds  sedert  Shcrt  heeft  men  gevonden,  dat 
de  buitenste  ring  in  lagen  is  verdeeld,  zoodat 
lYouvdoi  in  hetgeheelvgf  ringen  onderscheidt 
De  aftnetingen  der  twee  door  Ccunni  waar- 
genomen ringen  zQu  door  Bêud  en  Siruve 
bepaald  in  boogseconden;  zQ  leverden  de  vol- 
gende cyfers:  buitenste  straal  van  den  bui- 
tensten  ring  20,047,  —  binnenste  straal  daarvan 
17,644,  —  buitenste  straal  van  den  binnensten 
ring  17,237,  —  binnenste  straal  daarvan 
13,334,  —  en  straal  van  Satumus  8,995, 
zoodat  de  lengte  van  eerstgenoemden  straal 
19  000   geogr.  myi,  de  breedte  van  den  ring 


2300  geogr.  mgi,  die  der  tnsschenruimte  890 
geogr.  mgi,  die  van  den  binnensten  ring  3  700 
geogr.  mgi  en  de  afttand,  van  dezen  tot  de 
oppervlakte  der  planeet  4100  geogr.  mgi  be- 
draagt De  dikte  van  deze  ringen  is  waar- 
schynlUk  niet  grooter  dan  20  geogr.  mQl  en 
hunne  gezamenlijke  massa  volgens  Bm9€l 
slechts  Vil 8^0  dor  massa  van  Satumus.  De 
vlakken  der  verschillende  ringen  vallen  niet 
volkomen  samen,  maar  liggen  toch  ongeveer 
in  het  vlak  van  den  evenaar  der  planeet  Op 
de  ringen  ontwaart  men  velerlei  oneffenheden, 
zoodat  Sisnokd  daardoor  kon  waarnemen^ 
dat  de  omwenteling  van  het  ringenstelsel 
samenvalt  met  die  der  planeet.  I^  riagen 
zQn  voorts,  zooals  het  eerst  door  Sekwabê  te 
Deasau  (1827)  opgemerkt  en  vervolgens  door 
Ha/edmg^  Siruve  en  anderen  bevestigd  werd, 
geenszins  concentrisch  met  de  planeet,  en 
het  vlak  van  het  ringenstelsel  maakt  met  dat 
van  den  loopbaan  der  Aarde  een  hoek  van 
28 Vs^  Daarom  vertoont  het  zich  nooit  inden 
vorm  van  een  cirkel,  maar  veeleer  in  dien 
van  eene  ellips,  wier  grootste  schgnbare  halve 
as  op  middelbaren  aliitand  eene  lengte  heeft 
van  20,047  boogseconden,  terwQl  de  verander- 
lijke kleine  halve  as  tot  9,55  boogseconden 
kan  toenemen.  Is  Satumus  z6o  geplaatst,  dat 
het  verlengde  vlak  van  den  ring  door  de  Zon 
gaat,  dan  wordt  alleen  de  smalle  zQde  van 
den  ring  door  de  Zon  verlicht,  zoodat  de 
eUipe  verdwijnt  en  in  eene  dunne  lichtstreep 
overgaat  De  ring  onttrekt  zich  desgeigics 
aan  onze  waameming,  wanneer  zQn  verlengd 
vlak  door  de  Aarde  gaat,  alsmede  wanneer  het 
zQne  niet  verlichte  zQde  naar  ons  toekeert. 
Omtrent  de  manen  van  Satumus  raadplege 
men  het  ariikel  Planeet,  Opmerkelijk  is  de 
omstandigheid,  dat  de  omloopstyd  van  de  derde 
Maan  vrU  nauwkeurig  tweemaal  zoo  groot  is  als 
die  van  de  eerste,  en  de  omloopstyd  van  de 
vierde  tweemaal  zoo  groot  als  die  van  de  tweede. 
W|j  voegen  er  nog  b|j,  dat  volgens  photo- 
metrisehe vergelijkingen  van  Saitamus  met 
ztjne  manen  Piekerwg  voor  de  middellonen  der 
acht  trawanten  de  volgende  waarden  gevon- 
den heeft  in  Ned.  m|jl: 

Minos        470        Bhea       1197 
Enceladus594       Titan       2259 
Tethys       916       Hyperion    310 
Dione        871       Japetus      783 
Meyer  uit  (}enöve  berekende  uit  zQne  waar- 
nemingen van   1881   nieuwe  elementen  voor 
zes  van  deze  wachters.  Hier  beteekent  a  de 
halve  groote  as  der  loopbaan,  uitgedrukt  in 
stralen  van  den  aequator  der  planeet,  en  T 
den  omloopstijd. 


T. 


Enceladns 
Tethys  .  . 
Dione.  .  . 
Bhea  .  .  . 
Titan  .  .  . 
Japetus 


di^en. 

uren. 

minuten. 

3,866 

1 

8 

53 

4,812 

1 

21 

18 

6,168 

2 

17 

41 

8,608 

4 

12 

25 

19,911 

15 

22 

41 

67,930 

70 

7 

49 

6,92 
25,62 

9,29 
11,57 
23,16 
24,84 


Omtrent  de  stoffelijke  gesteldheid  van  Sa- 
tumus heeft  men  geene  zekerheid;  men  weet 
niet  eens  of  deze  planeet  zich  in  een  vasten 
of  in  een  vloeibaren  staat  bevindt.  Pekoe 
is    van    meening,    dat    de  ringen  uit  eene 


SATURNÜS— SAÜMUE. 


271 


vloeistof  bestaan,  welke  dichter  is  dan  water. 
Op  de  planeet  KQn»  evenals  bQ  JApiter,  aan 
den  evenaar  evenwQdige  strepen  waargeno- 
men, die  voor  de  aanwesigheid  pleiten  van  een 
waterdamp  bevattenden  dampkring,  *t  geen 
door  de  q^ectraalanalyse  bevestigd  wordt  Ook 
de  verandering  in  de  weerkaatsing  van  het 
licht  gedurende  den  bQna  15-Jarigen  winter 
wQst  op  meteorologische  verschijnselen.  — 
De  oude  scheikundigen  bestempelden  lood  met 
den  naam  en  het  teeken  van  Satomus. 

Satyr  of  tater  is  in  de  Grieksehe  fkbel- 
leer  de  naam  van  daemonische  medgezellen 
van  Dumjfsuê  (Bacchns),  volgens  sommigen 
de  Bonen  van  SJtrmes  (Mercorins)  en  Ipkthime 
of  van  den  satyr  Süenut.  Zy  worden  voorge- 
steld als  ruwe,  woeste  klanten  met  borstelig 
haar,  een  stompen,  opgewipten  neus,  lange 
ooren  en  een  geiten-  of  kleinen  paardenstaart 
Als  vrienden  van  overmatig  wflngenot  hebben 
s|]  een  bokaal  of  een  thyrsus  in  de  hand ;  ook 
ziet  men  hen  voorgesteld  als  fluitspelers  of  als 
dansende  met  nymfen,  hoewel  steeds  als  ge- 
drochtelQke,  den  menschen  vtfandige  weiens. 
—  Van  de  Satyrs  is  de  naam  afkomstig  van 
het  Attische  satyrdrama,  eene  klucht,  waarbg 
het  tooneel  steeds  een  boschrQk  landschap 
voorstelde,  waar  rondspringende  satyrs  den 
lachlust  van  het  publiek  zochten  op  te  wekken. 
Het  werd  vertoond  na  het  ernstige  treurspel, 
om  de  aanwezigen  ten  slotte  met  opgeruimde 
gewaarwordingen  te  vervullen.  Slechts  éen 
satyrdrama,  de  „Cyclope*'  van  üuripidêtj  is 
in  zyn  geheel  bewaard  gebleven;  van  andere 
bezitten  wQ  slechts  fragmenten. 

Satyriasis  is  eene  ziekte  van  het  mannelQk 
geslacht,  zich  openbarend  in  overspannen  ge- 
slachtadrift,  en  alzoo  een  tegenhanger  van  de 
nymphomanie  by  de  vrouwen.  Zy  vertoont 
zich  inzonderheid  by  beleediging  van  het 
achterhoofd  en  by  sommige  aandoeningen  van 
de  kleine  hersenen.  Voorts  kunnen  de  oorzaken 
dier  ongesteldheid  zeer  verschillend  zyn.  De 
lyder  zoeke  die  zooveel  mogeiyk  weg  te  nemen 
en  wachtte  voorts  herstelling  van  koude  baden, 
een  doelmatig  dieet  en  eene  afleiding  verschaf- 
fende werkzaamheid. 

Sau,  zie  Save. 

Sauer  (Karl  Marqnard),  een  Duitsch  let- 
terkundige, geboren  te  Mainz  den  18den  Juni 
1827,  legde  zich  met  yver  toe  op  de  nieuwe 
talen  en  werd  leeraar  aan  een  opvoedingsge- 
sticht te  Frankfort  aan  de  Main.  In  1850  be- 
zocht hy  de  universiteit  te  Weenen,  deed  met 
goed  gevolg  examen  in  nieuwe  talen,  vertoefde 
twee  Jaren  in  Italië,  werd  professor  aan  de 
handelsschool  te  Leipzig,  vertrok  vanhier  naar 
Praag  en  zag  zich  in  1870  benoemd  te  Triest 
tot  directeur  der  Fondazione  Rivoltelle,  eene 
handelsacadémie.  Hy  schreef  eene  Fransche, 
Italiaansche,  Engelsche  en  Spaansohe  spraak- 
kimst,  alsmede  de  romans:  „Einder  der  Zeit 
(1870,  8  dln)",  —  „Die  Splritisten  (1871,  3 
dln)",  —  „Beklame  (187B,  8  dln)",  —en „In- 
termezzo (2de  druk,  1878)",  —  alsmede :  „Ales- 
sandro  Manzoni,  eine  Studie  (2de  druk,  1871)*'. 

Sauerland  is  het  zuideiyk  gedeelte  der 
provincie  WeetfaUn  (zie  aldaar)  en  gelegen 
tusschen  de  Sieg,  de  Buhr  en  de  Hdhne. 

Saul,  de  eerste  koning  van  IsraCl,  regeerde 
van  1056  tot  1033  vóór  Chr.  Hy  was  een 
zoon  van  KU  uit  den  stam  van  Benjamim  en 


onderscheidde  zich  door  eene  groote  gestalte, 
alsmede  door  dapperheid  en  moed.  Hy  be- 
vrydde  Jabes  van  de  Ammonieten  en  werd 
daarna  door  het  volk  te  Gilgal  tot  Koning 
uitgeroepen.  Terstond  aanvaardde  hy  den  stryd 
tegen  de  Philistynen,  veroverde  hun  verschanst 
kamp  by  Michmas  en  overwon  de  Amalekieten 
by  den  berg  Carmel.  Ondersteund  door  zyn 
zoon  Jonathan  en  den  krygsoverste  Abner^ 
bevrydde  hy  Israël  uit  de  handen  zyner  be- 
lagers en  handhaafde  de  eenheid  des  volks. 
In  tyd  van  vrede  leefde  hy  zonder  konink- 
lyke  praal  op  zyne  hoeve  te  Qibea  met 
s^ne  zonen  en  vrienden.  Hy  vereerde  Jehova 
met  yver,  bewaarde  met  nauwgezetheid  diens 
geboden  en  ontrukte  de  Ark  des  Yerbonds 
aan  de  Philistynen.  Niettemin  ondervond  hy 
groeten  tegenstand  van  de  zyde  van  SamuSl, 
die  het  verlies  duchtte  van  zyn  invloed  als 
priester  en  rechter,  zoodat  de  Koning  worstelen 
moest  tegen  de  vyandige  gezindheid  der 
priesters.  Toen  hy  zyn  wapendrager  David^ 
aan  wien  hy  zyne  dochter  iüehal  tot  vrouw 
had  gegeven  en  die  alles  aan  hem  te  danken 
had,  van  eene  samenzwering  tegen  den  troon 
beschuldigde  en  wilde  dooden,  nam  deze  de 
vlucht  (1036)  en  verwekte  een  opstand  in  het 
zuiden  van  Juda,  die  echter,  schoon  bevor- 
derd door  een  inval  der  Philistynen,  door 
Soul  gedempt  werd.  Als  hierop  2>aoi<2dewyk 
nam  naar  de  Philistynen  en  dezen  oprekkende 
tot  een  oorlog  tegen  Israël,  trok  Soul  hem  te 
gemoet  by  den  berg  Qilboa  en  leverde  er 
een  slag  (1033),  die  echter  aan  Israël  eene 
nederlaag  bezorgde.  Toen  8aul  dit  vernam  en 
tevens  de  tyding  ontving,  dat  drie  zyner 
zonen  gesneuveld  waren,  stortte  hy  zich  in 
zyn  zwaard.  Zyn  hoofd  werd  door  de  Phi- 
listynen in  den  tempel  van  Da^on  ten  toon 
gesteld,  zyn  romp  te  Jabes  begraven  en  zyn 
dood  door  de  Israëlieten  zeer  betreurd.  Zyn 
eenig  overgebleven  zoon  Ishoeeth  behield  de 
heerschappy  aan  de  overzyde  van  de  Jordaan, 
maar  werd  in  1025  vermoord. 

Sauloy  (Louis  Félicien  Josephe  Caignant 
de),  een  verdiensteiyk  Fransch  oudheid-  en 
penningkundige  en  tevens  een  beoefenaar  der 
Oostersche  letteren,  geboren  te  Byssel  den 
19den  Maart  1807,  bezocht  de  polytechnische 
school  te  Parys  en  zag  zich  eenige  Jaren 
daarna  als  luitenant  der  artillerie  geplaatst 
aan  de  applicatieschool  te  Metz,  waar  hy 
zich  met  yver  op  de  penningkunde  toelegde. 
In  1836  behaalde  hy  met  zyn  „Essai  de 
classiflcation  des  suites  monétaires  byzantines" 
een  prys  by  de  Académie  des  Inscriptions  en 
in  1839  werd  hy  correspondeerend  lid  van  het 
Instituut,  in  1838  professor  aan  de  militaire 
school  te  Parys  en  in  1842  lid  van  de  Aca- 
démie des  Inscriptions,  in  1860  senator  en  in 
1853  kommandeur  van  het  Legioen  van  Eer. 
Sedert  zyne  vestiging  te  Parys  had  hy  zich 
tevens  viytig  toegelegd  op  de  ontcyfering  van 
Oostersche  opschriften,  en  van  zyne  werken 
vermelden  wt):  „Voyage  antour  de  la  Mer 
Morte  (1852—1854)",  —  „Etudes  de  lanumis- 
matique  Judaique  (1857)",  —  „Les  campagnes 
de  Jules  César  dans  les  Gaules  (1860)",  — 
„Voyage  en  Terre  Sainte  (1865)",  —  en  „Les 
demiers  Jours  de  Jerusalem  (1866)". 

Satuntir,  eene  arrondissementahoofdstad 
in  het  Fransche  departement  Maine-eMiOire, 


272 


SAUMUR— SAU8SAYE. 


op  den  linker  oever  der  Loire  en  aan  den 
«poorweg  van  Orléans  naar  Nantea,  is  ver- 
4eeld  in  de  onregelmatig  gebouwde  boTenstad 
-en  de  firaaie,  regelmatig  aangelegde  beneden- 
«tad.  Men  heeft  er  een  paar  rechtbanken,  een 
•collóge,  eene  openbare  boekerf)  met  12000 
4eelên,  eene  Termaarde  kavallerie-  en  rOschooL, 
■«ene  stoeterd ,  eene  wynboawschool,  een 
mnseom,  een  botaniachen  tnin  en  bOna  18000 
•inwonen  (1881),  die  doh  bezig  honden  met 
wtinbonw,  vervaardiging  van  rozenkransen, 
linnenwevery,  een  levendigen  handel  enz. 
Merkwaardig  z^n  er  het  nabijgelegen  kasteel, 
thans  een  tnlghnis,  eenige  kerken,  het  stadhnis, 
de  schouwburg  en  eene  steenen  brug  ter  lengte 
'van  248  Ned.  el  naar  een  eiland  in  de  Loire, 
•met  hare  voortzetting  vanhier  naar  de  voor- 
stad Croix  Verte,  ter  lengte  van  204  Ked.  el. 
.In  den  omtrek  dezer  stad  vindt  men  vele 
JBtomeinsche  en  Keltische  oudheden. 

Sauppe  (Hermann),  een  verdienstelQk 
Duitsch  letterkundige,  geboren  te  Wesenstein 
*bi|  Dresden  den  9den  December  1809,  studeerde 
•te  Leipzig  en  vertrok  in  1833  als  leeraar  aan  het 
gymnasium  naar  Zürich,  waar  hy  zich  voorts 
als  privaatdocent  vestigde  en  in  1838  buiten- 
gewoon hoogleeraar  werd.  Voorts  behoorde 
hg  tot  de  directie  der  cantonnale  onderwfjzers- 
•bibliotheek  en  werd  in  1846  directeur  van 
het  gymnasium  te  Weimar  en  in  1856  hoog- 
leeraar in  de  letteren  te  Gtöttingen.  Hy  leverde 
-uitgaven  van  verschillende  Grieksche  werken 
-en  schreef  o.  a.  over  de  nog  aanwezige  ge- 
schriften van  Fhilodemuêj  —  eene  „Epistola 
^sritica  ad  Godofredum  Hermannum  (1842)", — 
„Ueber  die  Quellen  des  Plutarch  ftlr  das  Leben 
des  Perikles  (1867)",  —  „De  demis  urbanis 
Jlthenarum  (1846)",  —  „Ueber  die  Griechische 
Mysterieninschrift  aus  Andania  (1860)",  — 
.„Sohulreden  (1866)",  —  en  eene  verzameling 
van  werken  van  Grieksche  en  LatQnsche 
schrOvers  (met  Satiptf  1848  enz.). 

Sanriërs  (Sauria)  noemt  men  die  orde 
van  kruipende  dieren  (Reptilia),  welke  men 
met  den  naam  van  hagedissen  bestempelt, 
waartoe  in  ruimeren  zin  ook  de  HydrosawriSn 
behooren,  welke  bepaaldelQk  door  de  kroko- 
dillen vertegenwoordigd  worden.  Gewooniyk 
verstaat  men  onder  Sauriërs  de  hagedissen 
van  vroegere  tQdvakken,  zooals  de  fossiele 
Nothosauriës  uit  de  triasvorming,  het  geslacht 
^laeodui  J^,  uit  de  schelpkalk,  de  PMo- 
MouriSrs  uit  de  Jura-  en  de  krfftvorming  en  de 
lekikifosawriërs,  hoofdzakelQk  uit  de  juravor- 
ming,  en  eindeiyk  nog  andere  fossiele  ge- 
alachten,  zooals  Matatamrut^  Palaeoatawnuy 
Dimosawrus ,  Anomod<mHa  en  PtêrodactyUu, 
Het  lichaam  der  Saurifirs  is  langwerpig, 
dikwgis  rohrond,  de  huid  met  schubben  of 
met  harde  knobbels,  maar  nooit  met  een 
schild  bedekt  ZQ  hebben  gewooniyk  4  pooten 
-met  genagelde  teenen;  het  borstbeen  en  de 
ribben  zyn  bewegeiyk  en  de  kaken  van 
«tanden  voorzien.  De  eierschaal  is  hard  en 
kalkachtig  en  de  jongen  ondergaan  geene 
.gedaantewisseling.  <)nze  inlandsche  hagedissen 
vormen,  behalve  den  hazelworm  (AnguisTra- 
gilis),  nog  een  drietal  soorten. 

Saurin.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

JSUê  Samrint  ^n  verdiensteiyk  kanselrede- 
naar. Hy  werd  geboren  den  28Bten  Augustus 
71639  te  Usseau  in  Frankryk,  studeerde  te 


Die,  Nimes  en  Genève  en  aanvaardde  in  1662 
een  beroep  by  de  Protestantsche  gemeente  te 
Embrun.  Beschuldigd  van  oneerbiedigheid  Je- 
gens éen  van  de  Sacramenten  der  B.  E^atho- 
lieke  Kerk,  trok  hy  naar  Holland  en  werd 
er  achtervolgens  predikant  by  de  Waalsche 
gemeente  te  Delft  en  te  Utrecht  Godgeleerde 
twisten  berokkenden  hem  veel  verdriet,  en 
hy  overleed  in  1703.  m  schreef  o.  a.:  „Défense 
de  la  véritable  doctrine  de  l*£glise  Beformée 
sur  Ie  principe  de  la  foi  (1697)",  —  „Beflec- 
tions  sur  les  droits  de  la  conscience  (1697)", — 
en  „Traite  de  Tamour  de  Dien  (1701, 2  dln)". 
Jaequei  Saurin^  een  uitstekend  kanselrede- 
naar, geboren  te  Ntmes  den  6den  Januari 
1677.  Hy  studeerde  te  (}enève  en  was  als 
student  reeds  beroemd  wegens  zyne  welspre- 
kendheid. In  1700  begaf  hy  zich  naar  Londen, 
waar  hy  gedurende  4  Jaar  met  uitstekend 
gevolg  het  evangelie  verkondigde,  en  in  1706 
werd  hy  beroepen  naar  *s  Gravenhage,  waar 
hy  onder  buitengewonen  toeloop  tot  aan  zyn 
dood  —  den  308ten  December  1730  —  werk- 
zaam bleef.  Behalve  een  aantal  bundels  met 
„Sermons  sur  divers  teztes  de  TRcriture 
sainte  (1708—1726)"  schreef  hy:  Discours 
historiques,  critiques,  théologiques  et  moraux 
sur  les  événements  les  plus  mémorablee  du 
Vieux  et  du  Nouveau  Testament  (1720 -1739, 
6  dln)",  —  „Abrégé  de  la  théologie  et  de  U 
morale  Chrétienne,  en  forme  de  catéchisme 
(1724)",  —  „Etat  du  Christianisme  en  France 
(1726—1727)",  —  „Dissertation  sur  ie  men- 
songe  (1630)",  enz. 

Saurureën  (hagedisstaartplanten)  is  de  naam 
van  eene  t weezaadlobbige  plantenfamilie.  Zy  om- 
vat kruidachtige,  overbiyvende  water- en  moe- 
rasplanten  met  een  kruipenden,  beschubden  en 
knolvormigen  wortelstok.  De  stengel  van  vele 
soorten  is  enkelvoudig,  knoopig  geleed  en 
van  bladeren  voorzien,  die  van  andere  zeer 
kort,  alleen  door  een  bladerenroset  omgeven  en 
tot  bloemsteel  dienend.  De  bladeren  zyn  af- 
wisselend, gesteeld  en  hebben  eene  met  den 
bladsteel  samengegroeide  scheede.  De  bloemen 
staan  op  een  bloemhoof^je  by  elka4r,  dat  on- 
bedekt of  aan  de  basis  door  gekleurde  bloem- 
scheeden  omgeven  is.  De  bloemen  zyn  twee- 
slachtig en  elke  bloem  wordt  gewooniyk  door 
éen  of  twee  gekleurde  dekbladen  gesteund.  Zy 
hebben  3  tot  6  vrye  of  aan  de  basis  van  het 
vruchtbeginsel  sa&mgegroeide  meeldraden,  met 
priem-  of  eenigszins  knodsvormige  helmdiaden 
en  binnenwaarts  gekeerde  helmknoppen.  Het 
vruchtbeginsel  is  bovenstandig  en  bataat  uit 
3  tot  6  afeonderiyke  vruchtb^nsels,  die  aan 
de  basis  of  ook  wel  geheel  met  elkander  zyn 
samengegroeid.  In  de  binnenhoeken  der  hok- 
ken vindt  men  2, 4  of  8  orthotrope  zaadknoppen. 
De  vrye  spits  van  het  vmohtbeginsel  vormt  den 
stempel.  De  vrucht  is  eene  doosvrucht  of  eene 
gelobde  bes,  en  de  eironde  of  rolronde  zaden 
hebben  eene  dikke,  lederachtige  schaal  en  eena 
rechte,  omgekeerd  hartvormige  kiem.  Deze 
&milie  omvat  slechts  weinige  geslachten,  en 
deze  behooren  vooral  te  huis  in  de  keerkringa- 
bmden  van  Afrika,  in  Japan  en  in  Noord- 
Amerika. 

Saussaye  (Dani61  Chantepie  de  la),  een 
verdiensteiyk  Kederlandsch  godgeleerde,  ge- 
boren te  *sGravenhage  den  lOden  December 
1818,  studeerde  te  Leiden  en  werd  in  1842 


SAUSSATE-SAVAOE. 


2M 


predOuuit  t»0  de  Waalsche  feneente  te  Leeu- 
warden, rertnk  6  Jaar  later  naar  Leiden, 
▼anwaar  hQ  lieh  in  1862  nipr  Botterdam 
t>egaf,  en  aanvaardde  den  2l8ten  November 
1S72  het  heof  leeraarBambt  te  Groningen  met 
•eene  redevoering:  ,»Over  de  plaats  der  tbeo- 
logische  wetenschap  in  de  encyclopedie  der 
wetenschappen".  Met  KQn  gewonen  Qver,  maar 
•eer  kort  was  hg  werkzaam,  daar  hg  reeds 
^en  ISden  Fehmari  i87S  overleed.  Hg  was  de 
Tertegenwoordiger  eener  eigenaardige  richting, 
welke  de  wetenschap  looht  op  te  boawen  op 
<te  ervaring  des  gelooft.  Hg  heeft  een  groot 
aantal  opstellen  geleverd  in  de  doer  hem  ge- 
redigeerde tgdschriften^  „Ernst  en  Vrede"  en 
„Protestantsche  Bgdragen",  alsmede  in  onder- 
scheidene andere  godgeleerde  en  stichtelflke 
maandwerken.  Voorts  gaf  hg  vgf  handels 
leerredenen  (1860—1865)  en  onderscheidene 
iMrochnres  in  het  licht  en  schreef  daarenboven: 
«BgbélstadiSn  (1869—1868)**,  —  „Leven  en 
richting  (ft66)*',  —  ,De  brief  aan  de  Hebreefo, 
▼oor  de  gemeente  nitgelegd  (186S,  Sdin)**,— 
.Be  soogenaamde  middenpurtg  in  de  Yzaet- 
landsche  kerk  (1866)**,  —  „Vertroostingen. 
Twaalf  redenen  (1872)**,  enz. 

Sau80iire  (Horace  Benott  de),  een  beroemd 
nataaronderaoeker,  geboren  te  Conches  bg 
Genöve  den  17den  Febroari  1740,  stadeerde 
te  €lenéve  4n  de  natanrkande  en  werd  er  op 
22Jarigen  leeftgd  hoogleeraar  in  de  philosophie. 
Op  lateren  leeftfd  nam  hg  deel  aan  hetvast- 
(Btellen  der  «ieawe  wetgeving  in  zgn  vader- 
land en  werd  lid  van  den  Raad  van  Twee- 
honderd. Hg  overleed  ie  Oenève  den  228ten 
Janoari  1799.  Hg  heeft  rich  vooral  leer  ver- 
dlensteigk  gemai^t  jegens  de  aardknnde  en 
behoort  tot  de  grondfeggers  van  deie  weten- 
tKbap,  —  alsmede  Jegens  de  nataartcandige 
aardrgkskonde  en  hiermede  verbondene  we- 
tenschappen, terwgi  hg  Bich  tevens  beaig 
hield  met  de  anatomie  der  pianten.  Hg  deed 
reizen  in  Frankrgk,  Nederland,  Engeland, 
Italië  en  Sicilië,  beaooht  de  Alpen,  inzonder- 
heid de  gsvelden  van  Chamoaniz  en  was  de 
eerste,  die  den  top  van  den  Hontblanc  beklom 
(1787).  waar  hg  hoogtemetingen  volbracht  door 
middel  van  den  barometer.  Ook  de  planten- 
geographle  is  veel  aan  hem  verschnldigd,  en 
fay  is  de  oitvinder  van  een  dectrometer,  hy- 
grometer en  dergeigke  instramenten.  Voorts 
was  hg  stichter  en  voorzitter  van  het  genoot- 
Bchap  voor  konst  en  bevorderde  in  die  betrek- 
kingr  de  fitbriekngverheid  te  G^enève.  Van 
sgne  geschriften  vermelden  wg:  „Voyagedans 
les  Alpes  (1779-1796.  4  dln)**.  ~  Zgn  zoon 
TASoiore.  geboren  te  (ienève  den  14denOcto- 
her  1767,  heeft  desgeigks  als  natnnronderzoe- 
ker  een  goeden  naam  verworven.  Hg  was  bg 
herhaling  lid  van  den  raad  van  Genéve  en 
schreef  het  voortreffeigke  werk:  „Recherches 
ehimiqnes  sar  la  végétation  (1804)**. 

Ssuveur  (Jales),  een  verdiensteigk  Bel- 
gisch beoefenaar  der  statistiek  en  geboren  te 
Brossel  den  8sten  Aagastas  1827,  stndeerde 
aan  de  vrge  aniversiteit  aldaar,  werd  in  1856 
ehef  de  bnreaa  bg  het  departement  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken,  in  1878  directear-generaal 
▼an  Openbtor  Onderwgs  en  in  1878  secretaris- 
generaal van  het  ministerie  van  Onderwgs  in 
België.  Sedert  dat  dit  ministerie  na  de  ver- 
Uesinffen    van    1884   en    den    val  van  het 

xin. 


E^abinet  JV^  Orham  door  sgne  opvolgers 
opgeheven  is,  werd  Sauveur  secretarisgene- 
raaJ  van  het  ministerie  van  Binnenlandsche 
Zaken.  Hg  leverde  onderscheidene  bgdragen 
In  tgdschriften  en  schreef:  „Mémoire  sar  la 
révision  de  la  lógislation  des  coars  d*eaa  non 
navigables  ni  flottables  (1858)**,  door  de  Be- 
geering bekroond,  —  „Histoire  de  la  législa- 
tion  médicale  beige  (1862)'*,  —  „LégisUtion 
vidnale  beige  (18^)**,  —  „Législation  et Jaris- 
pradence  vicinale  beiges  (1868,  2  dln)**,  — 
„Statistique  de  dépenses  da  service  ordinaire 
de  rdnseignement  primaire  poar  la  période 
1843—1872  (1874)**,  —  „Statistlqae  du  moa- 
vement  des  commones  et  des  principales  cir- 
oonscriptions  poUtiqaes,  administratives  on 
Jodiciaires  de  1880  k  1875  (1878)**,  —  „Statistlqae 
Générale  de  rinstraction  pabliqae  en  Belgiqne 
(1878—1880)**,  —  en  „Boyaame  de  Belgiqae: 
Etat  intellectael  (1881)**. 
Savage.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg: 
Biekard  Saooffê^  een  Engelsch  dichter,  gebo- 
ren te  Londen  den  lOden  Janaari  1697,  ver- 
maard wegens  zgn  trearig  lot  en  losbandig 
leven.  Hg  was  de  onwettige  zoon  van  de 
Gravin  MmodetfiM  en  van  Lord  Bioert,  werd 
door  eerstgenoemde  aan  eene  behoeftige  voed- 
ster toevertrouwd,  voor  wier  zoon  hg  doorging, 
kwam  in  de  leer  bg  een  schoenmaker  en 
vernam  eerst  na  den  dood  dezer  pleegmoeder 
het  geheim  van  zgne  geboorte.  Te  vergeeft 
smeekte  hg  de  Gravin,  hem  als  zoon  te  erken- 
nen; haar  afkeer  van  het  pand  harer  misda- 
dige minnarg  ging  zoo  ver,  dat  zg  pogingen 
aanwendde,  het  toekennen  van  de  gratie  des 
Konings  te  verhinderen,  toen  haar  zoon  zich 
in  dronkenschap  aan  een  moord  had  schuldig 
gemaakt  en  deswege  ter  dood  veroordeeld 
was.  Hg  werd  voorts  wegens  schulden  gegg- 
seld  en  overleed  in  de  gevangenis  den  Isten 
Augustus  1743.  Als  dichter  onderscheidde  hg 
zich  door  eene  schitterende  verbeelding,  rgk- 
dom  van  denkbeelden  en  oorspronkeigkheid, 
zooals  bovenal  bigkt  uit  zgne  gedichten:  „The 
wanderer**  en  „The  bastard**.  Dit  laatste, 
waarin  hg  op  eene  indrukwekkende  wgze  de 
geschiedenis  van  zgne  geboorte  en  zgne  ver- 
dere lotgevallen  verhaalt,  wekte  eene  onge- 
meene  opschudding,  zoodat  het  in  korten  tgd 
In  duizende  exemplaren  over  geheel  Engeland 
was  verspreid.  Zgne  werken,  met  eene  voor- 
treifeigke  levensbeschrgving  van  den  dichter 
door  Jokmom,  verschenen  in  1776  in  2  doelen. 
Die  levensgeschiedenis  werd  door  ChUxkow 
behandeld  in  een  treurspel. 

Joku  8a9ag9y  een  Amerikaansch  schrgver, 
geboren  den  ISden  December  1828  te  Dublin 
in  Ierland.  Als  betrokken  in  de  staatkundige 
beweging  van  1841  begaf  hg  zich  naar  Ame- 
rika, waar  hg  werkzaam  was  op  het  gebied 
der  Journalistiek.  Voorts  schreef  hg:  „Laysof 
the  Éstherland  (1850)**,  —  „Modem  revolutio- 
nary  history  and  literature.of  Ireland(1856)**, 
—  „Penian  heroes  and  martyrs  (1868)**, — 
en  het  epos:  „Eva,  a  goblin  romance**.  Zgn 
drama:  „SybU  (1865)**  vond  bg  de  opvoering 
groeten  bgval.  Zgn  dichtbundel:  „Faith  and 
Fancy  (1864)**  wordt  zeer  geroemd  en  zgne 
liederen,  gedurende  den  Am^kaanschen  bur- 
geroorlog gedicht :  „Thestarry  flag**  en  „Themus- 
ter  of  the  North**  leven  in  den  mond  des  volks. 
Wi  woont  thans  te  Fordham  bg  New  York. 


274 


SAVAII-SAVABY. 


Savaii»  het  grootste  en  meert  wertelijk 
gelegene  eiland  der  Samoagroep  (zie  Samoa- 
eilanden),  verheft  zich  met  z0n  wertelQken 
Kaap  Falealnpo  of  Felialnpo  op  172''45'  W.L. 
van  Ghreenwich,  is  70  Ked.  mfll  lang  en  40 
Ned.  mQl  breed  en  telt  op  ruim  30  Q  geogr. 
mt|l  omstreeks  12600  inwoners.  (1876).  De 
znidknrt  is  er  rotsachtig  en  steil,  doch  de 
noordkust  minder  woert  en  hier  bevindt  zich 
de  eenige  ankerplaats  Mataotoe  genaamd,  van 
het  eihwd.  Van  de  knrt  naar  het  binnenland 
heeft  men  hoogvlakten,  waarboven  uitgedoofde 
vnikanen  kegelvormig  verrazen.  De  hoogste 
van  deze  kntters  is  de  Moea  bQ  het  dorp 
Aopo,  en  deze  was  wellicht  eene  eeuw  gele- 
den nog  werkzaam.  Het  eiland  is  omzoomd 
van  eene  smalle  strook  zeer  vruchtbaar  en 
volkryk  land  met  eene  uitgebreidheid  van 
240000  Ned.  bunder,  en  het  onbewoonde  bin- 
nenland is  bedekt  met  maagdelQke  wouden, 
waarin  palmen,  platanen,  citroen-  en  brood- 
vruchtboomen  gevonden  worden.  Voorts  wordt 
het  eiland  door  talrQke  beken  besproeid.  Safo- 
toelaftü  aan  de  oortkurt  is  er  de  voornaamste 
zetel  der  volksbestuurders.  Men  heeft  er  de 
Duitsche  handelskolonie  Vaipouli  en  aan  de 
baai  van  Matoatoe  eene  Duitsche  fMioTy.  In 
den  laatsten  tyd  heeft  eene  Engelsche  firma 
nagenoeg  vjjf  zesde  deelen  van  het  eiland  door 
aankoop  verworven,  maar  er  tot  nu  toe  slechts 
óene  plantage  aangelegd. 

Savannali  (De),  eene  rivier  in  de  Yer- 
eenigde  Staten  van  Noord-Amerika,  ontspringt 
op  de  grenzen  der  Staten  Zuid  Carolina  en 
Gfeorgia  uit  eene  vereeniging  van  de  Kiowee 
met  de  Tngaloo,  vloeit  zuidzuidoostwaarto, 
vormt  de  grens  van  die  beide  Staten  en  valt 
na  een  loop  van  800  Ned.  myi  beneden  Savan- 
nahCity  in  den  Atlantischen  Oceaan.  ZQ  is 
van  hiuren  mond  tot  aan  laatstgenoemde  stad 
(29  Ned.  mgi)  voor  groote  schepen  en  van 
Juni  tot  November  tot  aan  Augusta  voor 
rivieritoombooten  bevaarbaar.  60  Augusta 
wordt  de  vaart  door  een  waterval  verhinderd, 
doch  men,  kan  dezen  door  een  in  1846  ge- 
graven kanaal  vermeden.  —  De  <fa<{  Satxinnah 
of  Savannah-dity,  de  hoofdplaats  van  het 
graafjwhap  C^tham  in  den  Staat  Oeorgia, 
tevens  de  grootste  stad  en  de  aanzienigkste 
handelsplaats  van  dezen  Staat,  is  aan  de 
Savannah  gelegen,  heeft  rechthoekig  elkander 
sntldende  stratra  met  24  als  parken  aangelegde 
pleinen  op  de  kruispunten,  een  beiastingge- 
bouw,  onderscheidene  openbare  scholen,  vele 
geleerde  genootschappen,  een  schouwburg, 
eene  Vrfimetselaarsloge,  eene  concertzaal,  een 
hostaal,  2  weeshuizen,  gedenkteekens  ter 
eere  van  de  generaals  Fiicuhi  en  &reene  en 
bt)na  81000  inwoners  (1880).  In  de  stad  vindt 
men  het  Forsyth  Park  met  eene  uitgebreid- 
heid van  12  Ned.  bunder.  Het  vele  geboomte, 
waarby  zich  orai^eboomen  enz.  bevinden, 
hebben  haar  den  naam  van  „Woudstad  (Forest 
City)'*  bezorgd.  De  fabrieknüverheid  heeft  er 
zich  sterk  ontwikkeld  zoodat  er  zich  120  in- 
richtingen van  nUverheid  bevinden,  en  men 
heeft  er  een  levendigen  handel,  die  door  eene 
uitmuntende  haven  en  door  een  drietal  spoor- 
wegen bevorderd  wordt.  In  1876  behoorden 
er  68  zeeschepen  te  huis,  en  de  waarde  der 
ingevoerde  goederen  bedroeg  in  dat  Jaar 
1200000,  die  der  uitgevoerde  44400000  gul- 


den. Zg  werd  in  nSS  door  OgèUlorpêgeBdebtj 
in  1778  door  de  Engelschen  veroverd  en  in 
1779  door  de  Amerikanen  en  Franschen  te 
vergeefli  belegerd.  Ook  in  den  jongsten  bur- 
geroorlog vervulde  z|t  eene  beUngrgke  rol. 
Het  fort  Pulaski  aan  den  mond  der  rivier 
moert  zich  reeds  den  Uden  April  1862  over- 
geven, maar  de  stad  verdedigde  zich  tot  den 
22sten  December  1864.  Op  dien  dag  hield 
generaal  Skerman  er  zQn  intocht.  Thans  echter 
heeft  z0  zich  van  de  door  dien  oorlog  gesla- 
gene wonden  geheel  hersteld. 

Savannen  is  de  naam,  die  door  de  eerste 
Spaansche  kolonirten  in  Noord-Amerika  ge- 
geven werd  aan  de  uitgestrekte,  boomlooze, 
gewoonlQk  met  een  eenvormigen  plantengroei 
bekleede  lage  ^vlakten  aldaar.  Thans  bestem- 
pelt men  ze  veelal  met  den  Franschen  naam 
„prairieSn  (weiden)",  terwyi  dergelQke  streken 
in  Zuid-Amerika  „pampas'*  of  „llanos"  — 
voorts  in  het  noordwesten  van  Midden-Europa 
«heidevelden",  in  Hongarjjen  „poeszten",  in 
ZuidBusland  en  West- Azië  „steppen"  en  in 
Siberië  „toendra's"  worden  genoemd.  Derge- 
lUke  vlakten  behooren  gewooniyk  tot  de  Jongste 
vormingen  en  bestaan  uit  zand  of  gerolde 
steenen,  leem  en  kl^.  Ook  zQn  zU  wel  eens 
met  eene  zoutkorrt  bedekt,  en  groote  gedeelten 
daarvan  bestaan  uit  venen  en  moerassen.  Op- 
merkeiyke  eigenaardigheden  der  Amerikaan- 
sche  savannen,  in  vergeiyking  met  de  step- 
pen der  Oude  Wereld,  zQu  de  groote,  tot 
aan  zee  zich  uitstrekkende  rivieren,  welke 
door  hare  diepe,  kloofvormige  beddingen  na- 
genoeg niets  bQdragen  tot  de  besproeiing  des 
lands.  In  .het  noorden  is  hrt  gebied  der  sa- 
vannen eene  hoogvlakte,  terwyi  het  zuidwaarts 
naar  de  zyde  der  Qolf  van  Mexico  langzamer^ 
hand  afdaalt.  Het  noordwesteiyk  gedeelte  der 
hoogvlakte  is  eene  zoutwoestyn  met  zout- 
planten  (Ghenopadiaoeën  en  Artemiseën),  en 
in  de  meer  znideiyke  gelegene  prairieën  vindt 
men  keerkringsgewassen,  by  v.  agave-  en  yucca- 
soorten  en  vooral  cactusvormen.  In  het  noord- 
oosten zyn  grazige  steppen  de  verbiyf^laats 
van  den  bison  en  van  teUooze  knaagdieren. 
Zie  voorts  onder  Amerika. 

Savary  (Anne  Jean  Marie  Bene),  hertog 
van  Rottgo,  een  Fransch  generaal,  geboren 
den  26rten  April  1774  te  Marcq  (Ardennes), 
trad  in  1790  in  dienrt  by  het  leger,  woonde 
als  kapitein  de  veldslagen  by  aan  de  Byn 
onder  Omtinej  Fiehegm  en  Moreanj  werd 
bataUonschef  en  vertrok  met  Deea^  naar 
Egypte.  Na  zyn  terugkeer  streed  hy  in  den 
slag  by  Marengo  en  werd  vervolgens  door 
Bonaparte  tot  diplomatieke  zendingen  gebezigd 
en  wyders  tot  kommandant  van  het  keur^ 
korps  der  gendarmerie  en  tot  brigade-generaal 
bevorderd.  Sedert  1802  bestuurde  hy  de  ge- 
heime policie  van  Bonaparte  en  had  de  hand 
in  de  voltrekking  van  het  doodvonnis  aan 
den  Hertog  van  JBn^Men,  Nadat  hy  als  divisie- 
generaal  deelgenomen  had  aan  de  veldslagen 
by  Austerlitz  en  by  Jena,  aanvaardde  hy  in 
1807  als  opvolger  van  Zonnet  het  bevel  over 
het  6de  armeekorps  te  Warschau,  dekte  na 
den  slag  by  Eylau  Warschau  tegen  de  Bussen 
en  behaalde  eene  overwinning  by  Ostrolenka. 
Na  de  veldslagen  by  Heilsberg  en  Friedland 
werd  hy  door  Napoleon  tot  hertog  vanBovi^ 
en  kort  daarna  tot  gouverneur  van  Oost-Pruir 


SAVARY— SAVIGNY. 


276 


Ben  benoemd.  By  den  Vrede  van  Tilsit  vertrok 
bg  als  gesant  naar  Petersburg  en  voerde  in 
1808  bet  bevel  in  Spanje.  Ka  den  veldtocbt 
van  1809  kwam  by  aan  bet  boofd  van  bet 
ministerie  van  Policie  en  bleef  er  werkzaam 
tot  1814.  By  den  terogkeer  van  NapaUom 
werd  by  pair  en  opperbevelbebber  der  gen- 
darmerie. Toen  by  voorts  Napoleon  naar 
St  Helena  wilde  vergezellen,  werd  by  op  de 
„Belleropbon*'  gevangen  genomen  en  naar 
Malta  gebracbt,  vanwaar  by  eebter  in  April 
1816  ontsnapte  naar  Smyrna.  In  1817  begaf 
byzicb  naar  Ooetenryk,  om  licb  aldaar  te^n 
bet  over  bem  uitgesproken  doodvonnis  te  ver- 
dedigen. Nadat  by  te  Grai  onder  bettoezicbt 
der  policie  was  gesteld,  veroorloofde  men 
bem  in  Juni  1818  naar  Smyrna  terug  te  koe- 
ren. In  1819  verscbeen  by  te  Parys  vry willig 
voor  de  recbtbank  en  werd  vrygesproken  en 
in  zyne  waardigbeid  bersteld,  maar  ontving 
geene  nieuwe  aanstelling.  In  1823  ging  by 
naar  Bome  en  keerde  eerst  na  de  Juli- 
omwenteling  naar  Frankryk  terug.  Lodew^k 
PUU^  bekleedde  bem  in  1881  met  bet 
opperbevel  in  Algérië,  waar  by  Bona  veroverde 
en  met  yver  de  kolonisatie  bevorderde,  maar 
door  zyne  dwingelandy  zoo  grooten  wrevel 
verwekte,  dat  by  reeds  in  1834  teruggeroepen 
werd.  Hy  overleed  den  2den  Juni  van  dat  Jaar. 

Save  (De)  of  Sam^  eene  rivier  in  Oosten- 
ryk,  ontspringt  in  bet  westeiyk  gedeelte  van 
Krain  door  de  vereeniging  der  Wurzener 
Save  en  der  Wacbeiner  Save,  vloeit  in  eene 
zuidoosteiyke  riebting  door  Krain,  de  grens 
vormend  naar  de  zyde  van  Stiermarken,  daarna 
door  Croatië,  vormt  voorts  van  den  mond 
der  Unna  de  grens  tusschen  Slavonië  aan 
de  éene  en  Bosnië  en  Servië  aan  de  andere 
zyde  en  valt  by  Belgrado  in  de  Donau.  Zy 
is  meer  dan  700  Ned.  myi  lang,  docb  na 
bare  komst  in  de  laagte  zeer  traag  van  loop 
en  laat  na  bare  overstroomingen  koortswek- 
kende  moerassen  acbter.  In  den  Jongsten  tyd 
beeft  men  een  aanvang  gemaakt  met  bet 
regelen  van  baren  loop.  Bergkloven  scbeiden 
bet  bekken  van  Erainburg  van  dat  van  Lai- 
bacb  en  dit  laatste  van  de  Groatiscbe  vlakte. 
Hare  voornaamste  zyrivieren  zyn:  in  Krain 
de  Kanker,  de  Zeyer,  de  Feistritz,  de  Lal- 
baeb  en  de  Gurk,  —  uit  de  Alpen  van  Stier- 
marken de  San.  —  uit  Groatië  de  Sottla,  niova 
enz.  —  en  op  den  recbter  oever  de  Koelpa.  Uit 
bet  zuiden,  van  Turkscb  grondgebied,  ontvangt 
zy  de  Unna,  de  Bosna,  de  Drina  en  andere 
kleine  rivieren.  By  den  mond  der  Sottla  ligt 
de  Save  129  en  by  baar  eigen  mond  64  Ned. 
el  boven  de  oppervlakte  der  zee. 

Savery  (Thomas),  óen  der  voorloopers  van 
Wali  met  betrekking  tot  de  uitvinding  van 
bet  stoomwerktuig  en  geboren  omstreeks  bet 
Jaar  1650  te  Sbilston  in  Devonsbire,  ontving 
onderwys  in  de  wis-  en  werktuigkunde  en 
werd  ingenieur.  Met  yver  legde  by  zicb  toe 
op  ket  bedenken  van  nieuwe  werktuigen  en 
toestellen,  ook  om  scbepen  by  windstilte  in 
beweging  te  brengen.  Voorts  kwam  by  op  de 
gedacbte  om  stoom  als  beweegkracbt  te  bezi- 
gen, vooral  om  water  uit  mynen  te  putten  en 
ontving  voor  een  daartoe  gescbikten  toestel 
in  1698  octrooi.  Zyn  werktuig  was  eebter  nog 
zeer  gebrekkig  en  werd  eerst  na  zyn  dood 
(1716)  aanmerkeiyk  verbeterd.  Intusscben  komt 
XIII. 


bem  de  eer  toe,  dat  by  de  eerste  is  geweest, 
die  bet  gebruik  van  stoom  op  bet  gebied  der 
ny verbeid  beeft  ingevoerd. 

SaTfet-Facóa,  een  verdiensteiyk  Turkscb 
staatsman,  geboren  in  1815,  trad  reeds  vroeg 
in  staatsdienst,  zag  zicb  geplaatst  by  bet 
bureau  van  vertaling  der  Verbevene  Porte, 
werd  secretaris  van  Ahdoel  Medtjid^  lid  van 
den  Ryksraad,  in  1864  gouverneur  der  Donau- 
vorstendommen,  in  18^  voorzitter  der  com- 
missie tot  regeling  van  de  nieuwe  constitutie, 
in  1865—1866  ambassadeur  te  Parys,  en  by 
berbaling  minister  van  Onderwys  en  van 
Buitenlandscbe  Zaken,  bepaaldeiyk  sedert 
1876.  Voorts  bekleedde  hy  de  betrekking  van 
groot-vizier,  maar  moest  deze  in  December 
1878  afstaan  aan  Khêreddim-Paxja^  waarna  by 
in  Januari  1879  tot  Turkscb  gezant  te  Parys 
werd  benoemd.  Ka  het  aftreden  van  £ibr«(2(ii}i- 
Pa^a  op  den  30sten  Juli  1879  belastte  by  zich 
met  de  portefeuille  van  Buitenlandscbe  Zaken, 
maar  werd  reeds  den  19den  October  daaraan* 
volgende  door  Sauxu-Patja  vervangen,  waarna 
bem  de  betrekking  werd  opgedragen  van 
boofdcontroleur  van  alle  takken  van  Byks- 
beetuur  in  Tnrkye.  In  bet  begin  van  December 
1882  bad  by  een  paar  dagen  als  ministervan 
Buitenlandscbe  Zaken  zitting  in  bet  Kabinet, 
gevormd  door  Aekmed  Vesik-Pcu^'oj  en  toen 
dat  bezweek  werd  by  geheim  raadsman  van  den 
Sultan  en  verkreeg  een  woonverbiyf  in  bet  pa- 
leis van  den  Monarch.  Hy  overleed  te  Gonstan- 
tinopel  den  17den  November  1888.  Hy  was  een 
y verig  vertegenwoordiger  van  de  vredeeparty. 

Savi^sliano,  eene  stad  in  de  Italiaanscbe 
provincie  Guneo,  aan  den  spoorweg  van 
Cuneo  naar  Turyn  en  aan  den  zytak  naar 
Saluzzo,  heeft  een  gymnasium,  eene  technische 
school,  een  Koninkiyk  opvoedingsgesticht  voor 
weezen  en  verwaarloosde  kinderen  en  telt  als 
gemeente  ruim  14000  zielen  (1881).  De  bevol- 
king houdt  er  zicb  vooral  bezig  met  bet  winnen 
en  weven  van  zyde,  laken  en  linnen,  met  het 
vervaardigen  van  papier,  kaarsen,  bier  en 
weegschalen,  en  men  heeft  er  een  levendigen 
handel  in  hennep,  graan  en  vee.  Er  zyn  oude 
veetingwerken,  breede  straten,  fraaie  paleizen, 
terwyi  er  zich  een  triumfboog  verheft  ter 
eere  van  Vietor  AmadSug  L 

Savigny.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

Marie  Julee  Cka/t  Ldorgne  de  Sam^jt,  een 
Fransch  natuurkundige,  geboren  te  Provin 
in  1778.  Hy  vertrok  met  if«K>Zaoii  naar  Egypte, 
werd  lid  van  het  Egyptisch  Instituut  en  leverde 
daarna,  in  verband  met  zyne  verzamelingen, 
aan  de  Boode  en  Middellandsche  Zee  byeen- 
gebracht^  de  beide  deelen  met  beroemde  ver- 
handelingen over  de  ongewervelde  dieren. 
Eerlang  echter  werd  hy  blind  en  overleed 
te  Parys  den  5den  October  1851'  Vooral  heeft 
hy  de  stelselmatige  verdeeling  der  insecten 
en  wormen  bevorderd,  en  van  zyne  geschriften 
vermelden  wy:  „Mémoires  sur  les  oiseaux 
d*£gypte*\  —  en  „Mémoires  sur  les  animaux 
sans  vertébres  (1816)". 

Friedrieh  Karl  aómgny^  een  uitstekend  be- 
oefenaar van  het  Bomeinsche  recht.  Hy  werd 
geboren  te  Frankfort  aan  de  Main  den  21sten 
Februari  1779,  vestigde  zich  na  voleindiging 
zyner  rechtsgeleerde  studiën  als  privaatdocent 
te  Marburg  en  werd  er  in  1808  buitengewoon 
hoogleeraar.  Nadat  hy  door  zyn  voortreffeiyk 


276 


SAVIONY-SAVONAEOLA. 


werk:  „Daa  Recht  des  Besitvea  (1808;  7de 
drak,  1866)'*  grooten  roem  yerworren  en  on- 
derBcheidene  wetenschappeiyke  relsen  in 
Dnitackland  en  FrankrOk  ▼olbracbt  bad,  werd 
hg  in  1808  professor  te  Landshnt  en  in  1810 
te  BerlQn,  —  Toorts  in  1811  lid  der  Académie 
van  Wetenschappen,  in  1816  geheim  Jostitie- 
raad,  in  1817  lid  van  den  Staatsraad,  in 
1819  lid  Tan  het  Hof  Tan  BeTisie  in  de 
RynproTincie  en  in  1826  lid  der  commissie 
Tan  wetsheniening,  welke  betrekking  hV  door 
de  Tolksbeweging  Tan  1848  Terloor.  Hg  OTer- 
leed  te  Berign  den  25sten  October  1861.  HQ 
behoorde  tot  de  leiders  der  Historische  School. 
ZOne  denkbeelden  OTer  de  grondslagen  Tan  het 
recht  ontwikkelde  htl  in  hetTermaarde  geschrift: 
„Yom  Bemf  nnserer  Zeit  für  (ïeeetegebnng 
nnd  Beohtswisaensehaft  (1814;  8de  dmk,  1840)^ 
ZQne  beide  Toomaamste  werken  zQn:  „Qe- 
schichte  des  römiscben  Rechts  im  MittelaHer 
(1815—1881,  6  dln;  2de  dmk,  1884—1851, 
7  dln)'',  —  en  „System  des  hentigen  römischen 
Rechts  (1850—1849,  8  dln)",  Tenrolgd  in  zlfn 
„Obligationenrecht  (1851—1858,  2  dln)*\ 
Sedert  1815  gaf  hg  met  lüehhom  en  anderen 
het  .Zeitschrift  für  gesehichtliche  Becbtswls- 
senschaft  (15  dln)''  in  het  licht.  Zgne  „Vermi- 
«chte  Schriften"  Terschenen  in  1850  in  5  deelen. 
Tarl  IHêdriok  wm  Scn^ftHf^  een  Doitsch 
staatsman  en  een  loon  Tan  den  Toorgaande. 
HQ  werd  geboren  te  Berl|n  den  19den  Sep- 
tember 1814  en  door  lyne  R.  Katholieke 
moeder,  eene  zoster  Tan  den  dichter  Btmdamo^ 
naar  de  gestrenge  beginselen  harer  Kerk  op- 
geyoed ,  besoeht  gedurende  een  half  Jaar  het 
CoUegio  Romano  te  Rome,  Toorts  CTcn  zoo 
lang  het  Collegio  San  Sebasteano  te  Napels, 
studeerde  te  1881—1885  te  ParOs,  BerlQn  en 
Httnchen  in  de  rechten,  trad  in  1886  in 
staatsdienst  en  bepaalde  zich  in  1888  bQ  de 
diplomatie.  Eerst  werd  hg  geplaatst  bg  de 
ambassade  te  Pargs,  toen  te  Londen  en  was  in 
1840—1842  secretaris  Tan  legatie  te  Dresden, 
toen  te  Linabon  en  werd  in  1844  gezant  te 
Cassel.  In  1845  ging  hg  als  bnitengewoon 
gezant  weder  naar  Portugal  en  bezocht  op 
de  temgreis  Marocco  en  Madrid.  Daarna  was 
hg  tot  1847  raad  Tan  legatie  te 's  QraTenhage. 
In  het  Kabinet  BroMdmJmrg  ManUmffd  werd 
hg  Toordragend  raadsheer  in  het  departement 
Tan  Buitenlandsche  Zaken ,  Tergezelde  de 
Pmisische  troepen  naar  Saksen  en  Baden 
en  werd  in  het  ni^aar  Tan  1849  buitengewoon 
gezant  te  Karlsruhe  en  teTens  diplomatisch 
raadsheer  Tan  den  Prins  Tan  Pruisen,  die 
tot  militair  gouTemeur  Tan  de  RgnproTincie 
was  benoemd.  In  1859  ging  hg  als  gezant 
naar  Dresden,  in  1868  naar  Brussel  en  trad 
den  14den  April  1864  op  als  Tertegenwoordiger 
Tan  Pruisen  bg  den  Bondsdag.  Hier  Ter- 
klaarde  bg  met  protest  tegen  het  Bondsbe- 
sluit  Tan  14  Juni  1866,  dat  Pruisen  het 
deelgenootschap  aan  den  Bond  plechtig  op- 
zeide,  en  bestuurde  met  von  Bismarch  de 
Tredesonderhandelingen  met  de  Duitsche  Staten. 
Als  gCTolmachtigde  bg  de  beraadslagingen  OTcr 
het  ontwerp  Tan  grondwet  Tan  den  Noord- 
Duitsohen  Bond,  erlangde  Saviffw  grooten 
inTloed,  Tooral  daar  von  BUmarek  gedurig 
door  ongesteldheid  Tcrhinderd  werd,  er  aan 
deel  te  nemen.  Men  Tcrwachtte  dan  ook,  dat 
hg  tot  Bondskanselier  zou  worden  benoemd. 


doch  daar  dit  achterbleef,  Terliet  hg  in  1867 
den  staatsdienst,  werd  lid  Tan  den  Rgksdag 
en  Tan  het  Pruisische  Huis  Tan  AfgcTaar- 
digden  en  Toegde  zich  als  R.  Katholiek 
en  uit  nagTer  tegen  wm  BUmarek  bg  de 
Centmmpartg.  Schoon  hg  niet  als  redenaar 
optrad,  werkte  hg  des  te  gTeriger  in  het 
TerlxMgen  en  bracht  in  1874  bg  de  Terkiezingen 
te  Frankfort  aan  de  Main  het  monstenrerbond 
Tan  de  ültramontanen  met  de  Sociaaldemo- 
craten tot  stand.  Hg  OTcrleed  te  Frankfort 
den  Uden  Februari  1875. 

Savoe.  Baéhamoê  of  Sawo^  éen  der  kleine 
Soendaeiianden  in  den  Indischen Oceaan, ligt 
ten  zuiden  Tan  Flores  en  ten  westen  Tan 
Rotti.  Dit  eiland  maakt  met  laatstgenoemd 
eiland  eene  afdeeling  uit  Tan  de  Residentie 
Timor.  Het  is  80  Ned.  mgi  lang  en  28  Ned. 
mgi  breed,  en  telde  te  Toren  bgna  82000  in- 
woners, wier  aantal  na  de  Treeseigke  pokken- 
epidemie Tan  1869  tot  de  helft  Terminderd  is. 
Het  binnenland  is  er  bergachtig  en  het  klimaat 
gezond.  De  TOomaamste  Toortbrengselen  zgn 
er:  maTs,  rgst,  suiker,  tabak,  katoen,  indigo, 
waaierpalmen  en  andere  keerkringsgewassen. 
Het  is  Tcrdeeld  in  5  Torstendommen  onder 
Ra4)a's,  die  schatplichtig  zgn  aan  Nederland. 
Te  Seba,  de  hoofdplaats  Tan  het  eiland,  is 
een  Nederlandsche  piosthouder  geTcstigd. 

Savona,  eene  arrondissementshoofdstad  in 
de  Italiaansche  proTincie  Oenua,  aan  de  Golf 
Tan  (}enua  en  aan  den  knstspoorweg,  die  zich 
hier  met  de  ign  naar  Tnrgn  Tereenigt,  is  be- 
Tallig  gelegen,  —  heeft  eene  kleine,  door  een 
fort  bcTeiligde  haTcn  en  is  de  zetel  Tan  een 
bisschop,  Tan  een  onderprefect,  Tan  een  paar 
rechtbanken  en  Tan  onderscheidene  consulaten. 
Men  Tindt  er  een  lyceum,  2  gymnasia,  een 
technisch  Instituut,  eene  koninkigke  zecTaart- 
school,  eene  boekerg,  een  groot  hospitaal, 
niet  minder  dan  21  instellingen  Tan  weldadig- 
heid en  bgna  80000  inwoners  (1881),  die  zich 
met  scheepsbouw,  touwslageriJ,  zeilmakerg, 
looierg,  het  Tervaardigen  Tan  gzeren  Toorwer- 
pen,  potte-  en  steenbakkerg,  zeepziederg  en 
Tooral  ook  met  ooft-,  wgn-  en  groentebouw 
en  BcheepTaart  bezig  houden.  In  1875  kwamen 
er  890  schepen  binnen  met  eene  laadruimte 
Tan  bgna  87000  ton.  Tot  de  Toornaamste 
gebouwen  behooren  er:  de  rgkTcrsierde Dom, 
de  schouwburg,  het  paleis  Tan  het  geslacht 
déUa  Baverê  enz.,  en  in  den  omtrek  der  stad 
Terheifen  zich  fraaie  Tilla's. 

Savonarola  (Girolamo),  een  beroemd 
Italiaansch  herTormer  en  de  telg  van  een 
aanzienigk,  te  Padua  gcTestigd  gedacht,  werd 
geboren  den  21stexi  Februari  1452  te  Ferara, 
ontring  eene  geleerde  opToeding  en  legde 
zich  met  gTer  toe  op  de  scholastieke  wgsbe- 
geerte  Tan  Tkomat  A^^muat.  Zgn  ernstig 
karakter  maakte  hem  afkeerig  Tan  de  gdel- 
heden  der  wereld  en  zgne  sombere  gemoeds- 
stemming werd  nog  Tcrhoogd  door  eene 
ongelukkige  liefde,  zoodat  hg  zich  den25sten 
April  1475  te  Bologna  in  een  klooster  begaf. 
Hier  Tcrgewiste  hg  zich  Tan  den  treurigen 
toestand  Tan  het  godsdienstig  ICTcn  en  ontring 
er  aanleiding  tot  zgn  gedicht:  .Grer  het 
Tenral  der  Kerk".  De  oorlog  bracht  hem  in 
1482  naar  Florence,  waar  hg  in  het  klooster 
Tan  San  Marco  zgn  intrek  nam,  en  Tanhier 
reisde  hg  rond,  om  OTcral  zielschokkende  pre- 


SAVONABOLA— SAVOYE. 


277 


diestifo  te  honden  tegen  de  ondengden  der 
wereld  en  de  gebreken  der  Kerk.  In  1489 
keerde  by  op  verzoek  van  Xotmco  êê^  Mêdiei 
nnar  Jblorence  temg  en  mg  er  lieh  gekoien 
tot  prior  Tan  laatstgenoemd  klooster.  Nn  legde 
bV  als  leeraar,  scbrÜTer  en  prediker  eene 
ongemeene  werkiaambeid  aan  den  dag  en 
bleef  met  kracht  aandringen  op  rnrige  gebe- 
den, verbonden  met  de  werken  des  gelooft 
en  der  liefde,  terwül  hg  het  onbeduidende 
der  uitwendige  godsvereering  aanwees.  Zon- 
der eenige  verschooning  ontslnierde  by  de 
gebreken  in  de  staatkunde  en  in  het  kerkelQk 
leren  en  eischte  de  vryheid  der  volkeren  als 
een  onvervreemdbaar  recht  Doch  eerst  by  de 
komst  der  Fransehen  in  Italië  en  by  hetver- 
driiven  der  Mèdid  (1494)  nam  zyne  grootste 
poutieke  bedry vigheid  een  aanvang  uy  wilde 
Kerk  en  Staat  vereenigen  en  tot  eene  theo- 
cratisch-repnblikeinsche,  op  volkssouvereini- 
teit  gevestigde  gemeente  samensmelten,  zyne 
aanhangers,  die  hem  als  een  profeet  vereerden, 
ontvingen  wegens  hunne  nanwgeiette,  ern- 
stige levenswys  den  naam  van /ro^cfdli  (gees- 
te^ke  broeders)  of  piagmmi  (huilebalken), 
terwyi  hunne  aristocratische  tegenstanders 
dien  van  o/rrabioH  (dollemans)  droegen,  onder 
welke  vooral  de  compagnaeei  (eenvoudige  ge- 
lellen)  met  bitteren  haat  tegen  Sawme^rcia 
waren  vervuld.  Niet  minder  groot  was  Jegens 
hem  de  vyandige  gesindheid  der  geesteiyken. 
zyne  stni^redicatiën  veroonaakten,  dat  te 
Florence  wetten  werden  uitgevaardigd  ter  be- 
teugeling van  in  het  oog  loopende  ondeugden 
en  tot  handhaving  van  tucht  en  goede  leden. 
Kaart-  en  dobbelspelen  werden  verboden,  de 
lichte  vrouwen  verbannen,  ergernisgevende 
schilderyen,  musiekinstrumenten,  aanstoote- 
lyke  boeken,  byv.  de  „Decamerone**  van  Joo- 
eoeeioy  onder  het  lingen  van  psalmen  openiyk 
verbrand  ens.  Paus  AUaandmr  VI  wilde  aan- 
vankeiyk  den  hervormer  langs  den  weg  der 
minneiyke  schikking  tot  swygen  Inrengen 
en  liet  hem  lelft  den  cardinaalshoed  aanbie- 
den, maar  Sawmatrola  wees  dien  met  veront- 
waardiging van  de  hand.  Hierop  werd  hy  ter 
verantwoording  geroepen  naarBóme,  terwyi 
men  hem  het  houden  van  predicatién  ver- 
bood. Smwmarolm  bekreunde  lich  zoo  min 
om  het  éen  als  om  het  ander,  maar  zocht  in 
een  brief  aan  den  Paus  de  tegen  hem  inge- 
brachte beschuldigingen  te  ontzenuwen.  De 
door  den  Paus  ge^hte  uitlevering  van 
Savommrola  werd  door  de  Signoria  geweigerd, 
doch  weldra  gaf  de  wisseling  der  bestuurs- 
leden te  Florence  de  macht  in  handen  van  de 
vyanden  des  Hervormers,  aoodat  het  genoot- 
schap der  eompagnacd  het  besluit  nam,  hem 
op  den  HemelvaitftBdag  in  1497  op  den  kansel 
te  vermoorden*  Hy  werd  echter  in  den  daar- 
door ontstanen  oploop  door  de  kloekheid 
zyner  vrienden  gered.  De  Signoria  echter  vond 
nu  goed,  hem  het  prediken  te  verbieden,  en 
de  Paus  sprak  den  12den  Mei  den  banvloek 
over  hem  uit  Nu  hield  SavotuMrolm  zich  bezig 
sMt  het  opstellen  van  zyn  geschria:  „De 
zegepraal  des  Kniiaes*',  en  reeds  in  Februari 
1498  beklom  hy  weder  den  kansel,  om  heviger 
dan  ooit  de  verdorvenheid  der  B.  Katholieke 
KeA  aan  te  tasten,  terwyi  hy  in  brieven  de 
Koningen  opriep  tot  een  vry  oondUe.  Intus- 
schen  had  hy  vooral  onder  de  Franciscaner 


monniken  erge  vyanden  gemaakt,  en  toen  een 
monnik  van  het  klooster  San  Marco,  fra 
Domêmeoj  aanbood,  dat  hy  door  het  vuur  zou 
gaan,  ten  bewyae  dat  de  leeringen  en  voor- 
spellingen van  SdooMToIa  waarheid  behelsden, 
byaldien  iemand  van  de  tegenstanders  zich 
aan  diezelfde  proef  wilde  onderwerpen,  nam 
een  Franciscaner  monnik  de  uitdaging  aan, 
doch  dit  godsoordeel  werd  niet  gehouden, 
omdat  Ihmmieo  eene  hostie  wilde  medenemen 
door  het  vuur.  Het  volk,  hetwelk  in  de  ver- 
wachting, dat  ter  gunste  van  Savtmarola  een 
wonder  geschieden  zou,  in  groeten  getale 
was  samengevloeid,  begon  nu  aan  zyne  god- 
deiyke  zending  te  twyfelen,  en  zoodoende  er- 
langden de  compagnaeei  de  zegepraaL  Den 
volgenden  dag  (8  April  1498)  werd  het 
klooster  van  San  Marco  stormenderhand  in- 
genomen, Sawmarola  geboeid  naar  het  paleis 
der  Signoria  gebracht  en  voor  eene  rechtbank 
gesteld,  welke  uit  tegenstanders  van  den  be- 
schuldigde bestond.  Om  hem  bekentenissen  af 
te  persen,  gebruikte  men  foltertuigen,  en  men 
schroomde  niet  het  protoool  der  verboeren  te 
vervalschen,  toen  hy  herriep,  wat  hy  onder 
de  oniydeiyke  smarten  eener  elf  dagen  voort- 
gezette pyniging  verklaard  had.  Doch  zelfs 
dit  schandeiyk  bedryf  gaf  geen  genoegzamen 
grond  tot  zyne  veroordeeling.  De  Paus  echter, 
aan  wien  de  processtukken  werden  medege- 
deeld, sprak  het  doodvonnis  over  hem  uit  als 
ketter,  scheurmaker,  kerkbestryder  en  volks- 
verleider. Hy  liet  den  eisch  van  uitlevering 
varen  en  stelde  zich  tevreden  met  het  zenden 
van  twee  commissarissen,  die  het  vonnis  naar 
Florence  moesten  overbrengen  en  de  voltrek- 
king bywonen.  Deze  deden  den  ongelukkige 
nogmaals  pynigen,  en  daarna  beidde  de 
Signmria,  dat  hy  met  zyne  medestanders  Do* 
wtemeo  da  P«fcui  en  SÜveêiro  Mar^ffl  eerst 
gewwgd  en  daarna  verbrand  zon  worden, 
*t  geen  geschiedde  op  den  28sten  Mei  1498. 
Eene  verzameling  zyner  weriLon,  hoofdzake- 
lyk  van  wysgeerigen  en  sUchteiyken  inhoud, 
verscheen  te  Lyon  in  1638— 1640  in  6  deelen 
en  in  1845  in  4  deelen.  In  1875  verrees  te 
Ferrara  een  marmerra  standbeeld  te  zyner  eer. 
Sayoye  (Savotla),  een  hertogdom,  hetwelk 
te  voren  tot  het  koningryk  Sardinië  behoorde, 
maar  door  het  verdrag  van  24  Maart  1869  aan 
Frankryk  werd  afgestaan,  Ugt  tusschen  Zwit- 
seriaad,  Piémont  en  de  ransche  departe- 
menten Isöre  en  Ain  en  telt  op  183  D  geogr. 
myi  540525  inwoners(1881).Savoveishethoog8t 
gelegen  gewest  van  Europa;  het  draagt  in 
het  noordoosten  de  Penninische  Alpen  met 
den  Mont  Blaac  en  in  het  oosten  de  GnUlioke 
Alpen  met  den  Klonen  St  Bemard,  terwyi 
het  in  het  zuiden  grenst  aan  de  Ck>ttische 
Alpen  met  den  Mont  Cenis.  Het  wordt  be- 
s|weid  door  de  Isöre  en  de  Are,  de  Arve,  de 
Dranoe  en  de  Bhdne,  welke  laatste  te  voren 
de  grens  naar  de  zyde  van  Frankryk  vormde 
en  alle  wateren  des  lands  opneemt,  alwaar 
zich  ook  meren  en  minerale  bronnen  bevin- 
den. Het  klimaat  komt  er  overeen  met  dat 
van  Zwitserland.  De  grond  is  er  steenachtig 
en  niet  zeer  vruchtbaar,  zoodat  de  landbouw 
er  schrale  oogsten  erlangt,  doch  de  veeteelt 
vindt  er  voortreffeiyke  welden,  en  er  zyn  ook 
aanzieniyke  bergwonden  met  veel  wild,  na- 
meiyk  wolven,  beren,  gemaen,  steenbokken 


278 


SAVOYE. 


en  marmotten.  Het  it|k  der  delfttoffen  levert 
er  lilver,  koper,  üwr,  lood,  steenkolen  en 
Eoot  De  SavOTaarda  cO>^  ^n  arm,  maar 
eeriyk,  tevreden  en  vlOttg  volk;  kQ  spreken 
een  Fransch  dialect,  vermengd  met  Italiaan- 
sohe  woorden  en  beladen  den  R.  Katholieken 
godsdienst  Daar  z|t  in  bon  eigen  land  geene 
voldoende  middelen  van  bestaan  vinden,  be- 
geven afi  zich  in  groeten  getale  naar  hetbal- 
tenland,  vooral  naar  de  noordeiyke  gewesten 
van  FrankrOk  en  naar  Partjs,  waar  zQ  als 
schoorsteenvegers,  schoenpoetsers  enz«  eenlg 
geld  verdienen,  waarmede  c0  naar  hun  ge- 
liefd vaderland  temgkeeren.  Het  voormalige 
Sardinische  hertogdom  was  verdeeld  in  7 
provinciën  en  had  Chambéry  tot  hoofdstad. 
Tegenwoordig  vormt  het  de  departementen 
Mautê  Savoiê  en  Savoie,  Het  eerste,  het  noor- 
ddQk  gedeelte  des  lands  nitmakend,  grenst 
in  het  noorden  aan  hel  canton  Genöve  en  het 
Meer  van  Gtonéve,  in  het  oosten  aan  het  canton 
Wallis  en  de  Italiaansohe  provincie  TmiJn, 
in  het  aaiden  aan  het  departement  Savoie  en 
in  het  westen  aan  het  departement  Ain  en  telt 
op  78,42  geogr.  Q  mgi  mim  274  000  inwoners 
(1881).  Het  is  eene  bergstreek,  waar  dch  in 
het  zoidoosten  de  hoogste  toppen  der  Mont 
Blancgroep  verheffen,  heeft  bekooriyke  dalen, 
bQv.  dat  van  Ghamonnix,  bezit  behalve  een 
gedeelte  (100  Q  Ned.  m(tl)  van  het  Meer  van 
Genève  de  meren  van  Annecy,  Montrlond  en 
Franchat,  alsmede  onderscheidene  minerale 
bronnen  en  wordt  door  de  Bhöne,  de  Arve 
en  de  Drance  besproeid.  De  meren  van  Oenéve 
«n  van  Annecy  worden  door  stoombooten 
bevaren.  Men  verbouwt  er  tarwe,  haver,  aard- 
appelen, hennep,  vlas,  tabak,  ooft  en  wtJn,  — 
dezen  laatsten  op  7366  Ned.  bunder.  De  veeteelt 
is  er  van  groot  belang  en  er  wordt  veel  kaas 
gemaakt.  De  fsbrieknyverheid  wordt  er  ver- 
tegenwoordigd door  talryke  User-  en  papier- 
fabrieken, katoenspinneryen,  wol-  en  zydewe- 
veiUen.  Het  onderwys  wordt  er  bevorderd  door 
2  colleges,  2  scholen  van  middelbaar  onderwys 
en  645  lagere  scholen.  De  spoorweg  van  Boluz 
naar  Annecy  loopt  door  dit  departement  en 
die  van  Genöve  naar  Coloz  (Lyon)  langs  zyne 
westeiyke  grenzen.  Het  is  in  4  arrondissemen- 
ten verdeeld  en  heeft  Annecy  tot  hoofdstad. 
Het  departement  Sawriê  omvat  het  zuideiyk 
gedeelte  des  lands,  grenst  in  het  noorden 
aan  Haute  Savoie,  in  het  oosten  en  zuiden 
aan  de  Italiaansohe  provincie  Turyn  en  het 
departement  Hautes  Alpes  en  in  het  westen 
aan  de  departementen  Isère  en  Ain  en  telt 
op  134,57  n  geogr.  myi  ruim  267000  inwo- 
ners (1881).  Aan  zyne  noordoosteiyke  grenzen 
verheft  zich  de  Montblano,  aan  zyne  ooste- 
lyke  de  Kleine  St  Bernard  benevens  de  Mont 
Iseran,  en  aan  zyne  zuideiyke  de  Mont  Cenis. 
De  voornaamste  rivier  is  er  de  Isère,  welke 
er  een  aantal  kleine  rivieren  opneemt  De 
grond  is  er  weinig  geschilct  voor  den  land- 
bouw: van  meer  gewicht  is  er  de  veeteelt, 
inzonderheid  de  schapenfokkery.  Het  land  is 
in  het  algemeen  schraal  en  levert  slechts  weinig 
graan,  maar  men  heeft  er  uitgestrekte  wouden, 
en  ruim  11000  Ned.  bunder  zyn  er  met  wyn- 
gaarden  bedekt  De  uitgestrekte  weilanden 
worden  er  afgegraasd  door  143000  runderen, 
107000  schapen  en  29000  geiten,  terwyi  de 
zydeteelt  er  48000  Ned.  pond  cocons  oplevert 


Men  vindt  er  onderscheidene  delürtoffon,  die 
in  eenige  hoogovens  worden  uitgesmolten,  — 
voorts  marmer-  en  zoutgroeven,  minerale 
bronnen,  steen-  en  pottebakkeryén,  papier- 
en likeurfabrieken  en  zydeweveryen.  Tot  de 
inrichtingen  van  onderwys  behooren  er  :•  1  ly- 
ceum, 5  scholen  van  middelbaar  onderwys 
en  987  scholen  van  lager  onderwys.  De  spoor- 
wegen van  Turyn  over  Snsa  (met  den  Mont 
Cenistunnel)  en  van  Chambéry  naar  Culoz 
(Lyon  en  Genöve)  met  de  zytakken  van  Mont- 
méiian  naar  Grenoble  en  van  Aix  les  Bidns 
naar  Annecy  doorsnyden  het  departement,  dat 
in  4  arrondissementen  is  verdeeld. 

Savoye  (Sapaudia)  vindt  men  reeds  in  de 
4de  eeuw  vóór  Cbr.  vermeld  als  door  de  Al- 
lolm>gen  bewoond.  De  Romeinen  veroverden 
het  in  122  vóór  Chr.  en  voegden  het  by  (Pallia 
Transpadana.  In  447  na  Chr.  werd  het  een 
deel  van  het  Bourgondische  Byk,  by  den  val 
van  dit  laatste  (534)  eene  Frankische  provin- 
cie en  verviel  in  897  aan  het  Arelatische 
Byk  en  met  dit  laatste  in  1032  aan  Duitsch- 
land.  Sedert  879  werd  het  bestuurd  door  Gra- 
ven als  vazallen  des  Byks.  Tot  de  machtigste 
van  dezen  behoorde  de  Markgraaf  van  Susa, 
wiens  geslacht  in  1036  uitstierf.  Zyn  gezag 
verviel  daarop  by  erfenis  aan  den  Gnuif  de 
Mamriemne^  den  stamvader  der  Hertogen  van 
Savoye.  De  eerste  van  hen,  in  de  geschiede- 
nis vermeld,  Berooid  (Berthold),  een  Sakser, 
werd  door  Rndolf  III^  laatsten  koning  van 
Arelate,  in  1016  tot  stadhouder  en  door  Keizer 
Hendrik  UI  tot  Byksvicaris  benoemd.  Zyn 
opvolger,  Amadiue  J,  verkreeg  door  zyn  hu- 
weiyk  met  Addkeid,  de  dochter  van  Moffin- 
ffiêdy  Snsa,  Aosta,  en  Turyn  en  overleed  in 
1072.  zyn  zoon  Sumbert  II  verwierf  in  1034 . 
de  heeriykheid  Tarentaise.  Onder  diens  zoon, 
Amadéut  II,  werden  al  die  bezittingen  in 
1111  door  Mendrik  V  tot  een  ByksgraafiMshap 
verheven;  hy  was  de  eerste  die  behalve  den 
titel  van  markgraaf  van  Turyn  ook  dien  van 
graaf  van  Savoye  voerde.  Tkomae  I  verwierf 
door  aankoop  de  stad  Chambéry  en  Waadt- 
land.  alsmede  van  Koning  JPhiUppui  onder- 
scheidene Byksleenen  en  stierf  in  1233.  Zyn 
zoon  en  opvolger  Amadéut  III  veroverde  in 
1235  Turyn  en  werd  als  getrouw  aanhanger 
van  Keizer  Frederik  II  door  dezen  tot  hertog 
van  Chablais  en  Aosta  verheven  en  stierf  in 
1253.  zyne  neven  Thomas  II  en  Amadéut  IF" 
werden  de  stichters  der  beide  lynen  Piémout 
en  Savoye.  Eerstgenoemde  verkreeg  het  kas- 
teel Pignerol,  alsmede  Toulouse  en  overleed 
in  1282.  zyn  oudste  zoon  Fkilipi^  trouwde 
in  1301  met  Itabdla  de  ViUehardoum,  die 
hem  Achaia  en  Morea  ten  hnweiyk  bracht. 
Het  eerste  verruilde  hy  in  1307  aan  KatéllI^ 
koning  van  Napels,  tegen  het  graafschap  Alba 
in  de  Abruzzen.  Toen  dit  geslacht  met  Lode- 
wijk  die  in  1305  de  hoogeschool  te  Turyn 
stichtte,  uitstierf,  verviel  Piémont  weder  aan 
de  lyn  Savoye.  De  stichter  van  deze,  Anui- 
déut  V  (lY),  vergrootte  lyn  gebied,  o.  a.  door 
het  graaibohap  Anti,  en  bepaalde  in  1307  het 
erflrecht  in  zyn  Huis  by  eerstgeboorte,  alsmede 
de  ondeelbaarheid  des  lands.  Hy  zag  zich  tot 
Byksvorst  en  Byksvicaris  benoemd  en  overleed 
in  1323.  zyn  zoon  Bduwrd  (1323— 1329)  stond 
een  groot  gedeelte  van  zyn  gebied  af  aan  den 
Dauphin  van  Viennes,  maar  ayn  broeder  .«iyaio» 


SAVOYE-SAX. 


279 


(1329—1848)  verwierf  door  aanhuweigUng 
het  bekeer  orer  Hontferrat  Amadêm  VI  (V) 
breidde  iUn  gebied  oit  door  ▼erovering  en 
aankoop,  werd  door  Keiser  Kard  Xr  tot 
Bykflfltadhonder  in  een  gedeelte  Tan  Zwitser- 
land benoemd,  streed  in  Griekenland  tegen 
de  Tuken  en  overleed  in  1488.  Z0n  soon 
'AwtadéuÊ  VII  (VI)  verwierf  de  besohennheer- 
■ehapptl  over  Niiia,  Yintimiglia  en  Bareelo- 
nette  en  stierf  in  1891.  Z||n  loon  Amaiém 
VIII  (VII)  verkreeg  door  aankoop  in  1401 
bet  graafaebap  Genevois,  vergrootte  lUn  ge- 
bied met  ondeneheidene  andere  gewesten, 
werd  in  1416  door  Keizer  %ttMtt»i{  tot  hertog 
van  Savoye  verheven,  maar  legde  in  1484  het 
bewind  neder  en  werd  in  1489  onder  den 
naam  van  Fèlix  V  tot  pans  gekoaen,  deed  in 
1448  aliitand  van  die  hooge  waardigheid  en 
overleed  in  1451  als  cardinaal.  ZQn  loon  en 
opvolger  Lodêw^h  (1440—1466)  stelde  in  1445 
de  onvervreemdbaarheid  vast  der  Kroongoe- 
deren  van  Savoye,  verkreeg  desgelQks  onder- 
scheidene gewesten  en  trad  in  het  haweigk 
met  Amia  vam  Lungnam^  dochter  van  Jchtm  II, 
koning  van  Cypms.  Zfjne  opvolgers  waren: 
AmadéUi  VIII  (f  1412),  —  Fkilièert  I  (f  1482), 

—  Eartl  2,  die  lynerechten  op  kloekmoedige 
wüie  verdedigde  tegen  Paos  Skvinê  V  en  aan 
den  Markgraaf  van  Salmzo,  die  lyne  sonve- 
reiniteit  niet  wilde  erkennen,  al  t!Qne  landen 
ontrokte  (f  1489),  —  Xara  II  (f  1496),  — 
FULipfUê  II  (t  1497),  —  FkUibert  II  (f  1505), 

—  en  diens  broeder  Kard  III.  T0dens  de 
regeering  van  laatstgenoemde  beaetto  Fratu  I 
van  FrankrQk  een  ^eelto  van  Savoye  (1585), 
om  lieh  aldaar  ter  bestrtfding  van  den  Keiaer 
een  doortocht  te  versohaffen.  Genöve  en  Wallis 
hadden  lieh  reeds  in  1583  onder  de  hoede 
van  het  Zwitsersohe  Eedgenootschap  begeven, 
en  Bern  beiette  in  1536  Waadtland,  Ghablais 
en  Gex.  Toen  voorts  de  stryd  naar  Piémont 
was  overgebracht  en  by  den  wapenstilstand  te 
Nina  Savoye  loodanig  tassehen  Frankryk  en 
Gostenryk  verdeeld  werd,  dat  eerstgenoemde 
de  bezette  plaatsen  en  laatstgenoemde  Asti, 
Yercelli  en  Fossano  verkreeg,  verloor  Kard 
al  zyne  landen.  Hy  overleed  in  1558  en  werd 
opgevolgd  door  zyn  zoon  JBmmmil  PhüiUrt, 
die  als  veldheer  van  Eard  V  en  FiUpt  II 
van  Spai^e  ia  den  oorlog  tegen  Frankryk 
lauweren  verwierf.  Hy  verkreeg  in  1559  door 
den  Vrede  van  Ghfttean  Cambresis  de  door  den 
Keizer  bezette  plaatsen,  in  1560,  met  oitzon- 
dering  van  Pignerol,  Savigliano  en  Salnzzo, 
de  door  Frankryk  en  in  1564  de  door  de 
Zwitsers  hem  ontrokte  landen  en  sloot  in 
1570  met  laatstgenoemden  een  wapenstilstand 
voor  dea  tyd  van  25  jaren.  Nadat  hy  in  1574 
einddyk  ook  Pignerol  en  Savigliano  van  Frank- 
ryk herkregen  en  in  1576  het  vorstendom 
Oneglia  door  verroüing  en  het  graafschap 
Tenda  door  aankoop  verworven  had,  bezorgde 
hy  door  het  boowen  der  dtadél  te  Toryn  eene 
hoofdstad  aan  het  land  en  legde  door  het  op 
stopel  zetten  van  galeien  te  ViUaflranca  den 
grondslag  voor  eene  oorlogsvloot  Op  hem 
volgde  in  1580  K&rd  JBmmmail,  die  Pignerol 
en  andere  vaste  plaatsen  aan  Lodênmk  XIII 
moest  aCitaan  en  in  1680  overleed,  ^n  zoon 
Fintor  Amaiém,  wiens  Jongere  broeder  Tho- 
ma$  de  stichter  werd  der  VjiiiBaivojf^-Oangmm, 
herkreeg  in  1681  by  den  Vrede  van  Ghiérasco 


zyne  landen  en  stierf  in  1687.  Gnder  zyn 
zoon  Kmd  Mmammil  II  vervielen  in  1659  door 
het  oitsterven  van  het  geslacht  der  Graven 
fNNi  €huêoou  de  bezittingen  van  dezen  aan 
Savoye.  Op  hem  volgde  in  1675  zyn  zoon 
Vietor  AmaéUtu  II,  die  in  1686  bondgenoot 
werd  der  vyanden  van  Frankryk,  zoodat  een 
Fransch  leger  zich  weldra  meester  maakte 
van  geheel  Savoye,  doch  hy  zag  zich  by  den 
Vrede  van  Vigevano  in  het  bezit  zyner  lan- 
den hersteld.  Na  dien  tyd  voegde  zich  Savoye, 
dat  in  het  bezit  was  van  belangryke  militaire 
wegen,  nn  eens  by  Oostenryk,  dan  weder  by 
Frankryk,  totdat  de  ontwapening  zyner  troe- 
pen door  een  Fransch  leger  den  Hertog  ein- 
deiyk  aanspoorde  tot  een  openbaar  verbond 
met  Oostenryk  (1708).  Hy  verloor  Vercelli, 
Ivrea,  Sosa,  Pignerol  en  Ghiérasco  aan 
Frankryk,  werd  zelf  in  zyne  hoofdstad  To- 
ryo  belegerd  en  zag  zich  eerst  door  de  over- 
winning van  JBtÊffemmê  (7  September  1706) 
weder  in  het  bezit  gesteld  van  zyne  landen. 
By  den  Vrede  van  Utrecht  (1718)  erlangde 
hy  belangryke  voordeden,  verkreeg  den  ko- 
ninkiyken  titel  en  de  toezegging  der  erfop- 
volging in  SpaiOe  na  het  oitsterven  van  de 
manneiyke  lyn  der  B<mrb<mê  aldaar,  en  ter- 
stond Sicilië,  dat  hy  den  248tenAognsta8 1720 
tegen  Sardinië  omroiide.  Na  dien  tyd  vorm- 
den Savoye  en  Sardinië  het  konlngryk  Sardimë 
(zie  aldaar).  Savoye  werd  in  1860  aan  Frank- 
ryk afgestaan.  De  oodere  lyn  stierf  oit  op 
den  27sten  April  1831,  waarop  de  Jongere 
lyn  Savo^ê-Oarignem  den  troon  tÜBklom. 

Sawit^  (AlexeJ  NikoliOewit^),  een  Bossisch 
sterrenkondige,  geboren  den  29aten  Maart  1811 
te  Bjelowodsk  in  het  goovemement  Gharkow, 
stadeerde  te  Moskoo,  nam  deel  aan  de  op- 
meting van  het  hoogteverschil  vandespiegds 
van  de  Gaspische  Zee  en  van  die  van  Azow 
en  werd  in  1840  hoogleeraar  in  de  sterren- 
koode  aao  de  oniversiteit  te  Petersborg.  Hy 
schreef  io  het  Bossisch:  „Toepassing  der 
practische  astronomie  op  geographische  plaats- 
bepaling (1846  en  later)*',  —  „Beginselen  der 
wiskondige  aardrykskonde  en  cosmographie 
(1850)'',  —  „Toepassing  der  waarschyniyk- 
heidstheorie  op  de  berekening  van  astronomi- 
sche waarnemingen  (1857)",  —  en  „Beginselen 
der  differentiaal-  en  integraalrekening  (1861)". 

Sawoe,  Sawo  of  Sawa  is  de  naam  van  eene 
eilandengroep,  die  tot  het  Nederlandsch- 
Indische  residentschap  Timor  behoort  Zy  ligt 
in  het  midden  tosschen  de  zoidwestpont  van 
het  eiland  Timor  en  het  meest  noordoosteiyke 
der  Soemba-eilanden  en  bestaat  oit  drie  groote 
eilanden,  van  welke  het  oosteiykste,  Groots 
Sawoe  genaamd,  zich  oitstrekt  tosschen  10^7' 
en  10**35'50'  ZJB.  en  12l°42  24'  en  121^54' 
O.L.  van  Greenwich,  terwyi  KieinSawoe iets 
westeiyker  gelegen  is.  Tosschen  die  beide  be- 
vindt zich  het  eiland  BeiUoor.  Hen  heeft  er  een 
Nederlandschen  4>o6thooder  en  voor  't  overige 
eene  Maleische  bevolking. 

Sax  (Emil),  een  ervaren  staathoishood- 
kondige,  geboren  den  8sten  Febroari  1840  te 
Jaoemig  in  Oostenryksch  SUezië,  stadeerde 
te  Weenen,  werd  in  1867  secretaris  der  Oos- 
tenryksche  commissie  by  de  Wereldtentoon- 
stelling te  Pary  8,  voorts  ambtenaar  by  de  Kamer 
van  Koophandel  te  Weenen  en  vestigde  zich 
daarenboven  als  privaatdooent  aan  de  tech- 


280 


8AX-SAY. 


Diiche  koogasebool  en  later  ook  aan  de 
Hntyeniteit  aldaar.  Sedert  1878  was  k| 
lecretaria  btl  het  Keiaer  Ferdioanda  Noorder- 
qpoorwegbeatniir  en  in  1879  werd  hQ  profèoor 
aan  de  nntyeniteit  te  Praag.  Ook  lag  hg  ileh 
in  dat  Jaar  benoemd  tot  lid  Tan  de  Kamer 
▼an  Afgevaardigden  in  OostenrUk.  Hg  aehreef : 
„Die  Wohnnngssoitaade  der  arbeltenden  Klas- 
sen and  ihre  Reform  (1869)'*,  —  ,»DerNenban 
Wiens  in  Znsammenhang  mit  der  Denan- 
regnlimng  (1889)",  —  „Ueber  Lageriiftnser 
nnd  Lagerseheine  (1889)**.  —  „Die  Oekonomik 
der  Eisenbahnen  (1870)* ,  —  en  „Die  Ver- 
kekrsmittel  der  Volks-  nnd  Staatswirtschaft 
(1876—1879,  2  dln)'*. 

Saxe  (Christdphoms),  een  TerdienstelVk 
gesehied-  en  ondheidkandlge,  geboren  te  £p- 
peadorf  in  Saksen  den  ISden  Jaaoari  1714^ 
studeerde  te  Leipaig  en  maakte  lich  weldra 
door  sSne  geleerde  Terhaadelingen  looieer 
bekend,  dat  hV  door  eene  aanzienigke  flunilie 
te  *B  GraTonhage  werd  nitgenoodigd,  om  lich 
met  de  opvoeding  van  de  ionen  desboiseste 
belastra.  Desen  werkkring  Terwisselde  hg  in 
1768  met  het  ambt  van  buitengewoon  en  in 
1765  met  dat  van  gewoon  hoogleeraar  in  de 
oadbeidknnde,  geschiedenis  en  welsprekend- 
heid te  Utreeht,  waar  hg  den  6den  Mei  1806 
overleed.  Van  igne  talrffke  gesehriften  noe- 
men wg  alleen  het  hoofdwerk :  „Onomasticon 
literarinm  (1759—1798,  8  dln)**. 

Sazhoom  (De)  is  een  blikken  blaasinstm- 
ment,  door  JB.  8ax  (geboren  in  1818)tePargs 
oitgevonden,  met  eene  kegelvormige  bnis  en 
een  mondsink  als  dat  van  een  klarinet  Men 
beeft  4  soorten  van  sazhooms,  nameigk :  sopraan 
(B),  alt  (Es),  tenor  (B)  en  Bas  (Es).  Zg  hebben 
een  aangenamen,  swaarmoedig  geklenrden  toon. 
Wegens  de  dikke  bols  is  de  schaal  oni^er  en 
de  Intonatie  moeieigk.  Hg  wordt  vooral  ge- 
bmikt  bg  de  Fiansche  militaire  muziek. 

Sazifiraga  L.  of  SUtmbreêk  is  de  naam  van 
een  plantengeslacht  nit  de  familie  der  Saai- 
prageSm,  Het  omvat  vooral  overbigvende  krol- 
den in  de  kondere  gewesten  of  op  hooge 
borgen,  met  wortelbladeren,  schaars  van  bla- 
deren vooniene  stengels,  alleenstaande  of  tot 
tnilen  vereenigde,  meestal  witte  bloemen  en  2- 
hoomige,  2-hokkige,  4iadige  doosvmchten. 
Van  de  soorten  noemen  wg :  8,  gramiaia  L^ 
in  onie  weiden  te  vinden,  8  Ned.  palm  hoog, 
met  talrgke  kiemknopjes  aan  den  wortelstok 
en  in  Mei  en  Jnni  met  sierigke,  witte,  tot  een  tnil 
vereenigde  bloemen; — S.wmbroia  £.,  met  kraak- 
beenig  gerande  wortelbUderen,  en  witte,  geel  en 
rood  gestippelde  bloemen  in  langwerpige  tnilen ; 
—  8.  tarmmUata  L.  (jodenbaard)  met  rood 
behaarde,  wit  geaderde,  aan  de  onderagde 
roode  bladeren,  eenigsxlns  kleorigen  stengel 
ter  hoogte  van  473  Ned.  palm  en  witte  of 
bleekroode  bloemen,  nit  China  afkomstig  en 
als  hangplant  algemeen  bekend,  —  en  8, 
croênfolia  L.  met  ovale,  lederachtige,  gladde 
wortelbladeren,  een  onbehaarden  stengel  en 
roode  bloemen  in  een  opeengepakten  tnil,  in 
Siberië  te  hnis  behoorend  en  in  Midden-Eoropa 
als  sierplant  gekweekt.  Andere  steenbreek- 
soorten  behooren  tot  de  fraaiste  Alpenplanten. 

Saxifragöen  is  de  naam  eener  twee- 
saadlobbige  plantenfhmilie.  Zg  omvat  krolden 
en  heesters,  ook  boomen,  met  afwisselende 
of  tegenovergestelde,   soms   kraasgewgs  ge- 


plaatste, «riselvóo^e,  gave,  genagde  of 
haad-  of  vindeelige  bladeren,  bg  de  knüdea 
aonder,  bg  de  heesters  met  afrallende  steaa- 
blaacUes  en  met  volkomeae,  regelmatige,  tot 
verschillende  bloelwgaen  vereenigde  Mmnnen. 
De  kelk  bestaat  nit  meestal  6  vrge  of  min  of 
meer  sameagegroeide  blaacUes,  en  de  6  bloem* 
bladen  sgn  geplaatst  op  een  bloembodem,  door 
de  kelkbois  bekleed,  en  wisselen  af  met  da 
kelkbladen.  De  aldaar  zich  verheffrade  en 
meestal  in  geigken  getale  als  de  bloembla- 
den voorkomende  en  met  deae  afwisselende 
meeldraden  hebben  draadvormlge,  vrge  helm- 
diaden  en  ovale,  2-hokkige,  overlaaga 
openspringende  helmknoppen.  Het  bovenstandig 
of  half-onderstandig  vmchtbeginsel  bestaat  ge- 
woonigk  nit  2,  aelden  nit  8of6vrachtbladeny 
die  gescheidene  of  min  of  meer  vereenigde 
holOes  vormen  en  van  boven  overgaan  in 
gescheidene  of  ss&mgegroeide  stgien  met 
enkelvoudige  stempels.  Langs  de  volkomene  of 
onvolkomene  tnsschensohottea  vindt  men  door- 
gaans talrgke  anatrope  nadknoppen  en  de 
vracht  is  meestal  eene  in  hokken  verdeelde 
doosvmcht  De  talrgke  kleine  laden  hebben 
veel  vleeiig  kiemwit  en  in  de  as  daarvan  eene 
rechte  klem.  De  Saxifhigeën  worden  verdeeld 
in  de  groepen  der  Saxiflrageën,  Cnnonieën, 
Hydrangeën  en  Escallonniefia.  Eeistgenoemde 
groep  bevat  de  kmidacbtige  soorten,  hoofdsa- 
keigke  in  de  Enropeesehe  gebergten  groeiende. 

Saadfraginen  is  de  naam  vui  eene  orde 
in  het  natnnrigk  plantenstelsel  onderde  TVmv- 
MatÊtOMigm  en  VedUoêmèladiffm.  Zg  onder- 
scheidt lich  door  eenige  éenbladige  stampers 
of  een  meerhokklg,  geheel  of  half  onderstandig 
vmchtbeginsel,  met  veelal  talrgke,  kiemwit- 
hondende  nden,  dnideigk  te  onderscheiden 
kelk-  en  bloembladen  en  rondom  den  stamper 
gerangschikte  meeldraden.  Zg  omvat  de  fa- 
miliën  der  Saxiflrageën,  CrassolaoeSn,  Ela- 
tineën,  Ribesiaceën  en  Philadelpheën. 

Sazo,  bggenaamd  Ommmaiiomi  (de  Ge- 
leerde), de  vader  der  Deensche  geschiedenis, 
leefde  in  de  2de  helft  der  12de  eeow,  maar 
van  igne  lotgevallen  is  slechts  weinig  bekend. 
Men  weet  alleen,  dat  hg  secretaris  was  van 
JiêèUmj  bisschop  van  Boeskilde.  Volgens  eene 
onde  sage  was  hg  proost  te  Boeskilde,  had 
den  bgnaam  van  Longos  en  overleed  in  1204. 
Zgne  vermaarde  «Historia  Danlca*',  op  last 
van  genoemden  bisschop  vervaardigd,  is  in 
solver  Latgn  geschreven  en  loopt  van  de 
oudste  tgden  tot  1185.  De  eerste  9  boeken 
schetsen  de  oudste  voorvallen  in  Denemarken 
op  grond  van  onde  liederen  en  verhalen  der 
Uslanders  en  bevatten  levendige  taforeelen 
uit  de  onde  heldensagen,  fraaie,  aanschon- 
weigke  voorstellingen  van  gevechten  en  avon- 
turen, VUI  leden  en  gewoonten  der  oude 
Denen,  doch  geene  eigenigke  geschiedenis.  De 
laatste  7  boeken  daarentegen  bevatten  een 
meesterigk  taforeel  van  den  tgd,  waarin  de 
vervaardiger  leefde,  vooral  van  dien  van 
Koning  Waléemmr  /,  en  vormen  eenebelaag- 
rgke  geschiedbron.  Het  werk  is  bg  herhaling 
uitgegeven,  bgv.  door  FtUnm  (1514),  8ie- 
pkammê  (1644),  Kioiz  (1771)  en  Jr«22flr  (1880— 
1858,  8  din).  Ook  is  het  in  venchillende 
talen  overgeaet 

8ay .  Onder  deaen  naam  vermelden  wg : 

Jmm  BwpHtiê  iSoy,  eea  beroemd  Fransch 


SAY— SAYN  UND  WITTQENSTEIN. 


281 


■taatimifllMmdkiuidife,  geboien  te  Lyon  den 
6deii  Jianari  1767.  Hg  begaf  lieh  b«  den 
aaavMig  der  Groote  Betolntie  naar  Pa^s, 
werd  door  Mirmhtmm  bf  de  redactie  ^aa  den 
yOonrrier  de  Prorenee**  geplaatrt  en  lag  sieh 
in  1792  tot  seeretaris  van  OUnük^^  minister 
▼an  Finaneiën,  benoemd.  Na  den  18den  Bm* 
maire  werd  hS  lid  van  het  Tribunaal,  maar 
als  tegenstander  van  NapUmm  eerlang  nit  dit 
Uehaam  verwgderd.  Na  de  eerste  Restauratie 
nam  bS  litting  in  de  Aeadémie  yan  Weten- 
schappen en  orerleed  den  16den  November 
1882.  Zgne  belaagrülKste  geschriften  i|n: 
«Traite  d'éeonomie  pelitiqoe  (1808;  8ste  drak, 
1876)*S  —  «Gatéehisme  d'éoonomie  politiqne 
(1815;  4de  drok,  1868)**,  —  en  «Conrs  complet 
d*économie  politiqne  pratiqne  (1829,  6  dln; 
8de  dmk,  1862,  8  dln)**.  ZQne  „MóUnges  et 
correspondance  d*éeonomie  politiqne  (1888)** 
werden  na  si|n  dood  door  ^n  schooniooa 
C3MtU»  OomU  in  het  licht  gegeren.  8mf  heeft 
de  leer  van  Admm  SMta  in  Frankrgk  bekend 
gemaakt  en  Tooral  de  theorie  vui  den  afut 
(des  débonchés)  uitgewerkt,  daarbü  aantoo- 
nende,  dat  men  slechts  diar  op  debiet  kan 
rekenen,  waar  de  kooper  de  aangevoerde  wa- 
ren met  eenige  Toortbrangselen  betalen  kan. 

Jeam  Baptuiê  Lhm  Sag^  een  Fransch  staats- 
man en  een  kleinsoon  van  den  Yoorgaaade. 
Hg  werd  geboren  in  1826,  erlangde  door  den 
dood  van  a0n  schoonioon  Bërüm  een  belang- 
r0ken  invloed  op  het  „Journal  des  Débats^*, 
was  gendmen  tQd  directeur  van  den  Noorder- 
q^oorweg  en  medewerker  aan  Tcrschillende 
populaire  bladen,  waarin  hg  het  financieel 
bestuur  van  het  Keiierrt|k  bestreed,  lag  lich 
in  Februari  1871  gekoien  tot  lid  van  de 
Nationale  Yergaderiag,  waar  hg  tot  het  linker 
centrum  behoorde,  voorts  den  5den  Juni 
van  dat  Jaar  benoemd  tot  prefect  vui  het 
Seinedepwtement ,  om  de  geldiaken  vui 
Pargs  te  regelen,  was  van  7  December  1872 
tot  24  Mei  1878  en  van  10  Maart  1875  tot 
16  Mei  1877  Minister  van  Financien  en  nam 
in  1876  litting  in  den  Senaat  In  1879,  na 
het  aftreden  van  Dufamre,  verlneeg  hg  litting 
in  het  Kabinet  Wadditigfiamf  om  in  December 
VUI  dat  Jaar  met  laatstgenoemde  sgn  ontslag 
te  nemen.  De  Regeering  benoemde  hem  in 
Mei  1880  tot  geiant  te  Londen,  maar  leeds 
op  den  25stra  van  die  maand  werd  hg  ge- 
koien tot  president  vui  den  Senaat,  welke 
betrekking  hg  den  14den  Juni  daaraanvol- 
gende  aanvaardde  met  eene  redevoering, 
waarin  hg  igne  gehechtheid  aan  den  repu- 
blikeinschen  regeeringsvorm  betuigde.  Den 
SOsten  Januari  1882  belastte  hg  sich  met  de 
portefeuille  van  Financiën  in  het  ministerie 
Fr^fehtêi  en  nam  den  298ten  Juli  daaraan- 
v<agende  met  dit  laatste  sgn  ontslag.  Hg  be- 
schouwt de  financiën  van  Frankrgk  geensiins 
van  eene  gunstige  igde  en  vindt  het  beden- 
keigk,  dat  de  Regeering  belastingen  aitehaft 
en  tevens  het  bedrag  der  vlottende  en  der 
rentegevende  schuld  roekek>os  laat  klimmen. 
Sedert  1876  is  hg  lid  der  Académie. 

Sayce  (Archibald  Henry),  een  verdienste- 
igk  Ëagelsch  taalkundige  en  éen  der  uitste- 
kendste  Assyriologen  van  onien  tgd,  geboren 
den  25sten  September  1846,  stadeerde  te 
Oxford,  waar  hg  in  1869  tot  fellow  van 
<)ueen*s  College  en  in  1876  in  plaats  van 


Mm  WaUft  tot  deputy-professor  in  de  verg»- 
igkende  taalkunde  benoemd  werd,  en  schreef 
o.a.:  »An  As^yrian  grammar  for  comparative 
purposes  (1872)**,  —  , An  elementary  Asqrrian 
grammar  and  reading  book  (1875)**,  —  «Lec- 
tures  on  the  Assyriaa  syilabary  (1877y*,  — 
„Babjlon  literature  (1877)**,  —  „Introduetton 
to  the  sdence  of  languages  (1880)**,  —  „The 
langnages  of  the  Homeric  poems  (1881)**,  —  „On 
the  inscriptions  of  Van  (1888)**,  —  agne  uitste- 
kende „Prindples  of  comparative  philologr 
(1874;  2de  druk,  1875)**  en  talrgke  opstellen 
in  tgdschriften. 

Sayn  and  Wittgenatein,  een  voortaialig 
Duitsch  onmiddelbaar  Rgksgraafechap  in  West- 
fislen,  had  eene  uitgebreidheid  van  25  Q  geogr. 
mgi  en  bestond  uit  twee  deden,  Hachmiburg^ 
thans  tot  het  hertogdom  Nassau,  en  Altan- 
kirchen,  thans  tot  de  Pruisische  Rgnprovincia 
behooiende.  Het  aloude  geslacht  der  graven 
wm  SoffUy  wier  stamburcht  Sayn  In  het  even- 
aoo  genoemde  dorp  in  het  arrondissement 
Coblena  gelegen  is,  bestond  reeds  in  1112  en 
stierf  uit  in  de  manneigke  ign  in  1848, 
waarna  het  graafechap  ten  deel  viel  aan  Add» 
kMj  de  inster  van  den  laatsten  Graaf  en  ge- 
huwd met  den  Graaf  txm  8po»hmm.  Van  de  io- 
nen uit  dit  huweigk  verkreeg  in  \2USmènk 
het  graafschap  Sponheim  en  €hdfiriêd  het 
giaaitehiH[»  Sayn.  Laatstgenoemde  trouwde  met 
de  EriJBpravinJa^to  era  üoM^iir^,  en  diens  aonea 
Jokam  en  JSiiffdbtri  werden  in  1294  de  stichters 
van  twee  ignen,  dl»  der  (braven  era  8ëffn  en 
die  der  Heeren  van  VMndmr.  De  kldnioon 
van  Sngdbêrif  VaUaijfm  genaamd,  trouwda 
met  de  Erfgravin  AdMM  era  Wüigmuiêm  en 
aanvaardde  nu  voor  zich  en  igne  nakomelingen 
den  naam  van  Aiy»  ra  Wtiêgenêtmm.  Toen  in 
1605  de  oudere  ign  'uitstierf,  verviel  het 
graafechap  aan  de  Jongere.  Doen  reeds  in  1606 
had  wedór  eene  verdeeling  plaats,  daar  Graaf 
Lodêwijh  door  sgne  drie  ionen  werd  opge- 
volgd, die  evenioovele  ignen  stichtten,  name- 
igk  de  eerste,  50y»-IPt<4fra«feMi-J9«rMfr^,  door 
Gêorpêj  en  dese  ign  splitste  lich  in  1694 
wederom  in  drie  ignen,  van  welke  de  oudste, 
den  vroegeren  naam  n  behoudend,  in  1792 
in  den  Rgksvorstenstaad  werd  opgenomen^ 
doch  de  souvereiniteit  in  1821  aan  Pruisen 
afetond.  Tot  deae  ign  behoorde  Prins  Avigtut^ 
geboren  den  6den  Maart  1788,  luitenant-generaal 
in  dirast  van  den  Hertog  vam  Nautm^  van  16 
Mei  tot  20  December  1849  Rgksminister  van 
Oorlog  en  in  1852  benoemd  tot  minister  in 
het  hertogdom  Nassau.  Hg  was  een  hartstoch- 
teigk  tegenstander  van  Pruisen,  en  overleed 
den  6den  Januari  1874.  De  ign  Smgn-WUi' 
gmuMiihKmMmrg  bezat  slechts  den  gnfeigken 
rang  en  is  in  1861  uitgestorven,  ^  en  de 
derde  ign,  Smgm-  WUigmuUm^Litdungébmrg^  werd 
in  1884  in  den  vorstenstand  opgenomen.  — 
De  tweede  hooAlign,  aafm-WUigmaUim-Btijfny 
in  1607  door  Graaf  WVUm  gesticht,  stierf 
uit  met  diens  loon  JBnui  in  1641,  waarop  de 
bdde  dochters  van  deien,  Srnuimê  en  Jra«- 
mtiêj  twee  ignen  deden  ontstaan,  nameigk 
Sagw-  WU^êtiÊtém'SaekmAmry^  wier  bedttingea 
in  1799  aan  Ifamtm'WmXbwrg  ten  ded  vielen^ 
en  Smgm-WUtsmètUim-JUmiJtiitktm^  wier  goe- 
deren in  1808  het  eigendom  werden  van 
Noittm-ünngm.  —  De  derde  hoofdign,  Ssy»- 
WiUg^wtnm  HohtnêUm^    gesticht    door  Xoib- 


SAYN  ÜKD  WITTGBNSTEIN-SCAMANDER. 


w^h  dê  Joi^mre  (f  1634),  ia  in  1804  in  den 
Vontenstjuid  opgenomen. 

SsyouB  (Pierre  André),  een  ▼erdiensteiyk 
FruiBcli  letterkundige,  geboren  den  Sden  No- 
▼ember  1808  te  Oenöve,  stadeerde  aldMnr  in 
de  wQBbegeerte  en  werd  er  rector  «an  liet 
college  en  in  1846  lioogleeraar  in  de  letteren 
bQ  de  philoaophiiohe  fooolteit.  Toen  desedeehter 
in  1848  opgebeyen  werd,  begaf  hQ  sich  naar 
Part|8  en  aanvaardde  er  eene  betrekking  bQ 
het  ministerie  van  OnderwQs,  en  in  1869  werd 
by  onderdirecteor  van  Zaken  van  niet  B.  Katho- 
lieken Eeredienat.  H0  overleed  te  Par||8  den 
828ten  Febroari  1870.  Z0ne  voomaamBte  ge- 
schriften zt|n:  „Etades  littéraires  sar  Calvin 
(1888)^  —  ^Etades  littéraires  sar  les  ócrivains 
de  la  réformation  (1841;  2de  drak,  1854)*\  — 
„Histoire  de' la  Itttératore  ftmn^aise  k  Tétimn- 
ger  (1868,  2  dln)",  -^  en  „Le  dixhaitième 
siècle  k  Fétranger  (1861,  2  dln)**.  Ook  gaf  hg 
in  het  licht:  ^Mémoires  et  oorrespondance  de 
MaUet  dn  Pan  (1861,  2  dln)".  Twee  sgner 
geschriften  over  letterkonde  werden  door  de 
Académie  beluroond. 

Sbirren  was  te  voren  de  naam  van  po- 
litieagenten in  Italië,  bepaaldel)|k  in  den 
KerkelU ken  Staat.  Zy  waren  op  militaire  wQse 
gewapend  en  gekleed. 

Soabiosa  L,  of  êckm/rfthrmd  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  oit  de  fiunilie  der 
JH/pêoeeëm,  Het  omvat  éénjarige  en  overblth 
vende  kruiden  en  heesters,  wier  bloemen, 
evenals  die  der  Sa&mgesteldbloemigen,  met 
een  omwindsel  si|n  voonien.  Van  de  soorten 
noemen  wQ :  8.  cdUmbaina  L,  (moerasscharft- 
kroid),  met  blaawachtige  bloemen  in  voch- 
tige weiden  voorkomende.  8,  atnmipurea  L^ 
afkomstig  nit  het  aaiden  van  Eoropa,  met 
groote  donkerroode  bloemen,  behoort  tot  de 
sierplanten. 

Scala  (Della)  is  de  naam  van  een  adelltfk 
Italiaansch  geslacht,  dat  na  den  val  der  fit- 
milie  BomoMo  van  1260—1387  heerschappü 
voerde  te  Yerona.  Moëtmo  dtUa  8edla  werd 
in  1260  podesta  van  Yerona,  in  1262  capitano, 
stond  als  GhibellOn  Koemradijn  vm  8ekuHMb6m 
getrouw  ter  aOde  en  werd  in  1277  vermoord. 
Zyne  nakomelingen  werden  met  Yerona  be- 
leend en  verwierven  daarenboven  de  steden 
Padna,  Yicensa,  Treviso  enz.  Ckm  grande  dèUa 
Scala  (1811—1889)  was  de  voornaamste  steun 
der  GhlbeHgnen  in  ItaUë,  en  Damtêj  uit  sOne 
vaderstad  verbannen,  vertoefde  eenigen  t0d 
aan  ayn  Hof.  Mattimo  II  deU  8cala  beaweek 
in  den  oorlog  tegen  Yenetië  en  het  geheele 
geslacht  werd  in  1387  door  het  huis  Vuetmü 
uit  Milaan  van  het  bexit  van  Yerona  beroofd. 
De  laatste  telg  van  de  ftimilie  deUa  Scala 
overleed  in  1698  in  Beierschen  dienst 

Soidiger.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wU: 

JuUac  Oaeêar  SoaUgcr^  een  uitstekend  let- 
terkundige, geboren,  den  238ten  April  1484  te 
Biva  aan  het  Meer  van  Garda.  HU  heette 
eigeniyk  déUa  Scaloy  diende  eerst  als  page 
bH  MaximUiaam  I,  daarna  als  soldaat  onder 
Fratu  vam  Valoic,  vestigde  zich  in  1629  als 
geneesheer  te  Agen  in  Frankrtfk  en  overleed 
aldaar  den  Sisten  October  1668.  HO  was  een 
geleerd  en  schrander  man,  en  van  zyne  tal- 
^ke  geschriften  vermelden  wQ:  „De  cauais 
linguae  latinae  (1660  en  later)*\  —  „Poetices 


sive  de  arte  poëtica  libri  YII(1661  en  later)**, 

—  „Epistolae  (1600)**. 

Joteph  Jtku  ScéUgcr^  een  beroemd  Fraaseh 
letterkundige  en  een  zoon  van  den  voorgaande. 
HO  werd  geboren  te  Agen  den  4den  Augustus 
1440,  wQdde  zich  eerst  te  Bordeaux  en  te 
Parffs  aan  de  studie  der  klassieke  talen  en 
der  Oostersche  letteren,  vertrok  in  1666  met 
den  bisschop  van  Poitiers  naar  Italië  en  het 
volgende  Jaar  naar  Engeland  en  Schotland, 
studeerde  nog  eenigen  tOd  te  Yalence  en  be- 
kleedde van  1672  tot  1674  een  hoogleeraars- 
ambt  te  Genöve.  In  de  daarop  volgende  Jaren 
toefde  hfl  op  verschillende  plaatsen,  inzon- 
derheid in  het  zuiden  van  Frankryk,  werd 
in  1693,  nadat  hO  de  Protestantsche  leer  om- 
helsd had,  naar  Leiden  beroepen,  om  er  de 
plaats  van  lApnm»  in  te  nemen,  en  overleed 
aldaar  den  26sten  Januari  1606.  Zgn  hoog- 
moed als  geleerde  en  zOne  strydlustigfaeld 
waren  niet  geringer  dan  die  van  zOn  vader, 
maar  hO  overtrof  dezen  ver  in  kennis  en  oor- 
spronkelOkheid.  Hg  is  éen  der  uitstekendste 
letterkundigoi,  die  ooit  geleefd  hebben;  zOne 
tydgenooten  hielden  met  verbazing  het  oog  op 
hem  gevestigd  en  hg  werd  met  recht  bewon- 
derd door  de  nakomelingschap.  Ook  waar  hy 
met  al  te  groote  vermetelheid  voortschrydt 
op  het  gebied  der  letteren,  moet  men  hulde 
brengen  aan  zün  schrander  doorzicht,  aan  zyne 
geestryke  gissingen.  Hy  bewoog  zich  op  het 
veld  der  hoogere  en  lagere  critiek  met  eene 
verwonderiyke  gemakkeiykheid,  veroverde 
ten  behoeve  der  wetenschap  grooter  gebied, 
dan  zy  ooit  te  voren  bezeten  had,  en  ontdekte 
in  de  opschriften,  de  penningkaade  en  vooral 
in  de  tydrekenkunde  nieuwe  hulpmiddelen 
om  haar  té  bevorderen.  Dit  alles  b^kt  vooral 
uit  zUne  kleinere  geschriften:  „Opuscula varia 
antehac  non  edita  (1610)*'  en  „Epistolae  (1627)**, 
die  zich  tevens  onderscheiden  door  eene  sier- 
lyke  latiniteit  Yan  zyne  uitgebreide  taalken- 
nis getuigen  voorts  zUne  vertalingen  nit  het 
GMeksch  in  het  Latyn,  en  omgekeerd.  Hy 
hield  zich  zoowel  bezig  met  de  beoordeeling 
en  verklarhig  van  klassieke  schryvers  als  met 
de  stelselmatige  rangschÜLking  van  verschil- 
lende vakken  van  wetenschap.  Yruchten  van 
eerstgenoemden  arbeid  waren  „Coi^ectanea 
in  Terentium  Yarronem  de  lingualatina(1666)**, 

—  „Emendationes  in  Theocritum,  Moschnm 
et  Bionem  (1689)**,  —  „(Tatullus,  TibuUus, 
Propertius  (1677)**,  —  „Manilii  astronomicon 
(1676)**,  —  „Yirgilii  Catalecta  (1673)**,  — 
„Festus  (1676)**,  —  „PubliUus  Syrus  (1698)**, 

—  „Apuleüus  (1600)*',  —  „Caesar  (1606)** 
enz.,  —  en  van  den  laatstbedoelden  bovenal: 
„De  emendatione  temporum  (1683  en  later)**, 

—  „Thesaurus  temporum,  complectens  Eusebii 
Pamphili  Chronicon  (1606  en  later)",  —  „The- 
saurus inscriptionum  (1602)*',  —  „De  renum- 
maria  (1616)**,  —  en  „De  arte  cretioa  diatribe 
(1619)*'. 

Scalpeeren  noemt  men  erae  gruweiyke 
handelwyze  der  Indianen  of  Roodhuiden  in 
Amerika.  Zy  grypen  nameiyk  het  haar  van 
een  gedooden  of  overwonnen  vyand  met  de 
linkerhand  vast  en  rukken  de  alzoo  geq^an- 
nen  huid  na  het  doen  van  eenige  insnydingen 
met  gew^d  van  den  schedel,  om  haar  —  de 
scalp  —  als  zegeteeken  mede  te  nemen. 

Soamander  (De)  is  éene  der  b^de  hoofd- 


SCAMANDËR-SCARLATTL 


888 


TiTieren  Tan  het  land  Tan  Troje,  en  Tolgens 
de  langen  van  Som^nu  t||n  aan  hare  oeven 
▼ele  dappere  daden  der  Grieken  en  Trojanen 
Tolbraeht  Ztf  ontsprong  op  den  berg  Ida  en 
stortte  lieh  nabQ  Ilinm  in  see. 

Soammoniuin  (diagrydinm),  eene  gom- 
"hars,  het  ingedroogde  melksap  van  Ckmvcl' 
vuhu  Scamtitoma  X.,  hetwelk  in  de  omstreken 
▼an  Smyma  en  Aleppo  nit  den  blootge woel- 
den wortel  dier  plant  door  insn||dingen  ver- 
Icregen  en  in  schelpen  opgevangen  wordt,  is 
bruingeel  tot  donkerbmin  of  nagenoeg  a?rart- 
groen,  min  of  meer  doorschtfnend,  dikw^ls 
wat  blazig  en  aan  de  opperrlakte  eenigssins 
grys.  Het  levert  een  lichtgrtls  poeder  meteen 
scherpen  smaak  en  riekt  naar  Jalappehars. 
Met  eenig  water  vormt  het  eene  emnlsie, 
althans  eene  dikke  massa.  Het  bestaat  hoofd 
zakelQk  nit  Jalappine  en  bevat  daarenboven 
10%  gom,  vluchtige  vetauren  ena.  en  is  een 
overoud  geneesmiddel,  reeds  bekend  in  de  da- 
gen van  JHoêcórides.  In  den  handel  wordt  het 
veelal  sterk  vervalscht,  aoodat  sedert  1856 
de  wortels  selve  naar  Europa  worden  over- 
gebracht. De  hieruit  verkregen  hars  (Besina 
scammonü)  loet  geheel  en  al  op  in  aether  en 
vormt  geene  emulsie.  Deie  hars  bestaat  hoofd- 
sakelQk  uit  Jalappine  CaiHseOie  met 
t>ngeveer  10%  gom,  vluchtige  vetzuren  enz. 

Soandeeren  noemt  men  het  verdeelen  van 
een  versregel  in  syne  voeten. 

Soanzoni  von  Liohtenfels  (Friedrich 
Wilhelm),  een  uitstekend  verloskundige,  ge- 
boren te  Praag  den  21sten  December  1831, 
studeerde  aldaar,  werd  er  assistent  'in  de 
kraamsaal  en  bestuurde  TOorts  gedurende  drie 
jaren  de  afdeeling  van  het  siekenhuis,  be- 
fitemd  voor  vrouwenaiekten,  en  had  alsoo 
eene  voortrefléigke  gelegenheid  tot  velerlei 
waarnemingen.  In  1850  werd  hQ  hoogleeraar 
in  de  verloskunde  te  Wflrzbnrg,  en  h||  be- 
hoort tot  de  autoriteiten  op  dat  gebied.  Hy 
heeft  dan  ook  door  ayn :  „Handbuch  der  Ge- 
burtshOlfB  (4de  druk.  1877)**  en  door  ayn 
„Lehrbuch  der  Krankheiten  der  Weiblichen 
Sezualorgane  (5de  druk,  1875)**  een  beroem- 
den naam  verworven. 

Soaphander  (Een)  is  een  toestel,  geschikt 
om  ook  degenen,  die  niet  kunnen  zwemmen, 
in  het  water  te  doen  drijven.  Tot  het  vervaar- 
digen van  scaphanders  bedient  men  zich  der- 
faidve  van  selAtandigheden,  die  soorteiyk  veel 
lichter  lUn  dan  water,  vooral  van  kurk,  en 
men  hecht  ze  vast  aan  het  lichaam  om  aan 
het  geheel  een  zoo  gering  soorteiyk  gewicht 
ie  geven,  dat  het  aan  de  oppervlakte  van  het 
water  bl0ft.  Men  heeft  er  in  verschillende 
vormen,  bOv.  in  dien  van  een  paar  zakken 
met  kurk,  die  met  riemen  over  den  schouder 
en  om  het  lichaam  worden  vastgemaakt, 
aoodat  de  armen  er  op  rusten,  —  in  dien  van 
oen  vest,  —  in  dien  van  een  zwemgordel  enz. 

Soapulier  (scapularium)  is  dat  gedeelte 
van  het  geestelQk  gewaad  in  de  B.  Katholieke 
Kerk,  welks  eene  helft  de  borst  bedekt,  ter- 
wyi  de  andere  over  den  rug  hangt.  B0  leeke- 
broeders  daalt  het  scapulier  af  tot  aan  de 
knie  en  bU  de  overige  geesteiyken  tot  aan  de 
voeten. 

Soarabeeën  zyn  afbeeldingen  van  den 
Heiligen  Kever  (scarabaeos)  op  deEgyptisohe 
l^emmen,  munten,  obelisken  en  andere  kunst- 


gewrochten.  Het  ontstaan  en  de  snelle  ver- 
menigvuldiging van  dit  insect  in  het  achter- 
gebleven slib  van  de  Nyi  gaf  aanleiding  tot 
de  meening,  dat  het  zonder  voortplanting  ge- 
boren werd,  en  men  bewees  aan  dat  dier, 
als  het  zinnebeeld  der  scheppende  kracht, 
eene  goddeiyke  hulde.  Om  die  reden  werden 
zy  op  steenen  gesneden,  die  deswege  den 
naam  van  soarabeeën  ontvingen.  Gewooniyk 
zyn  zy  overlangs  doorboord,  opdat  men  ze 
aan  een  koord  om  den  hals  zou  kunnen  dragen. 
Men  heeft  er  met  en  zonder  opschriften  uit 
de  Egyptische  graven  opgedolven. 

Soarborough,  eene  stad  in  het  Engelsehe 
graafschap  Torkshire,  is  schilderachtig  gelegen 
aan  eene  door  steile  rotsen  omringde  baai  en 
behoort  tot  de  meest  bezochte  zeebadplaatsen 
van  Engeland.  Men  vindt  er  onderscheidene 
kerken  en  scholen,  eene  markthal,  een  schouw- 
burg, eene  koerzaal,  een  museum,  eenige 
genootschappen  en  ruim  80000  inwoners  (1881). 
Eene  brug  ter  lengte  van  127  Ned.  el  ligt  er 
ter  hoogte  van  byna  28  Ned.  el  boven  eene 
romantische  kloof,  en  een  kasteel,  in  1186 
gesticht,  prykt  er  op  de  kruin  eener  rots,  maar 
dient  thans  tot  kazerne.  Er  behooren  187 
schepen  te  huis,  en  in  1876  zyn  er  453  schepen 
binnengeloopen. 

Soarifloator  is  de  kunstnaam  van  eene 
idkoffeiploig/y  nameiyk  van  een  landbouwwerk- 
tuig,  hoofdzakeiyk  bestaande  uit  een  toest^ 
waaraan  eenige  schoffels  verbonden  zyn  en 
die  met  paarden  over  den  akker  wordt  ge- 
trokken, zoodat  de  schoffels  tusschen  de  in 
ryen  gezaaide  veldgewassen  doorgaan,  om 
alzoo  in  korten  tyd  het  onkruid  te  dooden. 

SoarlattL  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Alessamdro  Searlatü,  een  uitstekend  bevor- 
deraar der  toonkunst.  Hy  werd  geboren  in 
1659  te  Trapani  op  het  eiland  SicUië,  doch 
tot  aan  het  Jaar  1680  is  nagenoeg  niets  van 
zyne  levensgeschiedenis  l>ekend.  Men  onder- 
stelt echter  dat  hy  onderwys  genoten  heeft 
van  Oaruêim.  In  laatstgenoemd  Jaar  echter 
werd  zyne  eerste  opera:  „L*onesto  nell*  amore** 
in  het  paleis  van  Okrittima  van  Zweden  te 
Bome  opgevoerd.  De  vermelding,  dat  hy  in 
1680  ook  te  Mttnchen  eene  opera  ten  gehoore 
zou  hebben  gebracht,  is  oiUuist  en  berust  op 
de  verwisseling  van  zyn  persoon  met  dien 
van  zekeren  abbate  SeaHaiH,  Ook  kan  men 
niet  bewyzen,  dat  hy  te  Weenen  vertoeü 
heeft.  Er  bestaat  alleen  grond  voor  het  ver- 
moeden, dat  hy  in  het  paleis  van  Koningin 
CkruHna  te  Bome,  waar  hy  als  kapelmeester 
dienst  deed,  zich  opgehouden  heeft  tot  aaa 
haren  dood  (1688).  Nu  was  hy  buiten  be- 
trekking, maar  bleef  steeds  schryven  voor 
de  Kerk  en  den  schouwburg  en  zag  zich  in 
1694  benoemd  tot  Koninkiyk  kapelmeester 
te  Napels.  In  1703  echter  keerde  hy  naar 
Bome  terug  en  bekleedde  hier  de  tweede 
en  sedert  1707  de  eerste  kapélmeestersbetrek- 
king  in  de  kerk  van  Santa  Maria  Maggiofe. 
In  Maart  1709  vertrok  hy  wederom  naar 
Napels,  werd  er  opperkapélmeester  en  be- 
stuurde achtervolgens  de  conservatoria  di  Sant* 
Oaofrio,  dei  poveri  di  Oeeu  Cristo  en  di 
Loreto  en  overleed  aldaar  den  249ten  October 
1726.  Deze  vruchtbare  componist  schreef  188 
opera*s,  200  missen,  10  oratoria,  eenige  ken- 


2$4 


SCABLATTI-SCABTAZZINL 


teden  Bonatos  ens.  Oader  dit  grooCe  getal 
leed  eehter  het  degel0ke  gehalte  i|ner  werken 
geenHdiiBy  waat  hg  kaa  worden  beschoowd 
als  éen  der  grootste  toonknnstenaars,  die  ooit 
hebben  bestaan.  HQ  was  niet  allera  doorkneed 
in  de  kennis  van  het  contrapunt,  maar  wist 
ook  edele  en  Terheyene  melodieën  te  soheppen. 
Hg  was  de  krachtige  Toorbereider  der  her- 
▼orming,  door  de  Napolitaansche  School  op 
het  gebied  der  toonkunst  tot  stand  gebracht 
Hg  deed  het  recitatief  naar  waarde  schatten^ 
en  men  noemt  hem  den  uitvinder  van  het 
obUgaat  recitatief.  Tot  igne  nitstekendste 
leerlingen  behooren  Dmramie  en  Matêe, 

Damtmioo  SoarMiij  een  soon  vui  den  voor- 
gaande en  geboren  te  Napeis  in  1683.  EQ 
ontving  eerst  moiiekonderwgs  van  ign  vader 
en  vormde  lich  vervolgens  te  Bome  onderde 
leiding  van  Omparmi.  In  1709  ontmoette  hg 
lUktdêl  te  Venetië  en  vergeielde  hem  naar 
Bome,  om  diens  compositiën  voor  orgel  en 
klavier  te  bestndeeren.Tevenssehreef  hg  opera*s. 
In  1715  lag  hg  zich  tot  kapelmeester  van 
het  Vaticaan  benoemd,  maar  hg  liet  deie  be- 
trekking varen  en  begaf  zich  in  1719  naar 
Londen,  waar  hg  aan  de  Italiaansche  opera 
de  betrekking  van  klavierspeler  vervulde  en 
in  1720  sgne  vroeger  reeds  te  Bome  opge- 
voerde opera:  „Narciso**  ten  gehoore  bracht 
In  het  volgende  Jaar  reisde  hg  naar  Lissabon, 
waar  de  Koning  hem  onder  eervolle  voor^ 
waarden  aan  ign  Hof  verbond.  In  1726  ont- 
moeten wg  hem  weder  te  Napels,  later  te 
Bome  en  voorts  sedert  1729  aan  het  Hof  te 
Madrid,  waar  hg  als  de  grootste  toonkunste- 
naar van  ign  tgd  in  1757  overleed,  hoewel 
er  ook  agn,  die  beweren,  dat  hg  te  Napels 
stierf,  nadat  hg  in  1754  derwaarts  was  terug- 
gekeerd. Zgne  compositiën,  van  welke  de 
abbate  Samüm  te  Bome  849  voor  klavier  en 
Ofgel  beaat,  beaorgden  hem  een  roemrgken 
naam  in  de  geschiedenis  der  muziek.  Zg  ge- 
tuigen van  eene  vindingrgke  verbeeldings- 
kraeht  en  zgn  rgk  aan  liefeigke  melodieën  en 
treffende  passages.  Hg  bracht  de  Italiaansche 
klavierschool  tot  den  hoogsten  trap  van  ont- 
wikkeling. Men  heeft  nieuwe  uitgaven  van 
zgne  werken,  beaorgd  door  (km^,  wm 
BêUw  enz. 

Soarpa  (Antonio),  een  beroemd  ontleed- 
en  he^undige,  geboren  den  ISden  Juni  1747 
te  Motta  in  de  mark  Treviso,  stadeerde  te 
Fadua  en  Bologna  in  de  geneeskunde,  werd 
in  1772  hoogleeraar  in  de  anatomie  te  Módena, 
waar  hg  de  inrichtingen  van  onderwgs  aan- 
merkeigk  verbeterde,  in  1784,  na  het  vol- 
brengen van  eene  reis  naar  Frankrgk,  Hol- 
laad  en  Engeland,  hoogleeraar  in  de  anatomie 
te  Pavia,  waar  hg  desgeigks  veel  goeds  tot 
stand  bracht,  en  zag  zich  in  1804  door  Napoletm 
tot  zgn  eerste  geneesheer  benoemd.  Hg  ont- 
ving pensioen  in  1812  en  overleed  op  zgn 
landgoed  te  Bonasoo  den  Sisten  October  1882. 
Van  zgne  geschriften  vermelden  wg:  „Obeer- 
vationes  de  structurafenestrae  rotundae(1722)**, 
—  „Anatomicae  disquisitiones  de  auditu  et 
(dlhctu  (1789)'*,  —  „Tabnlae  neurologicae  ad 
iUnstrandam  historiam  cardiacorum  nervorum 
(1794)**,  —  „De  anatome  et  pathologiaossium 
(1827)**,  —  „SuUe  prindpali  mallattie  degli 
ooobi  (5de  druk,  1816,  2  dln)**,  —  en  .SuU' 
emie  (2de  druk,  1820)*\ 


Soarron  (Paul),  eenverdiensteigkFranscli 
dichter,  geboren  in  1610  te  Grenoble,  begaf 
zich  reeds  vroeg  in  een  klooster  en  verkreeg 
door  de  tusschenkomst  van  invloedrgke 
personen  een  canonicaat  Eene  vastenavondpret 
beaorgde  hem  eene  ongesteldheid,  die  itn» 
handen  en  voeten  verlamde  en  hem  schier  on- 
aljgebroken  pgnigde  tot  aan  zgn  dood  toe. 
Met  ongemeene  vastheid  van  karakter  ver- 
duurde hg  echter  zgn  treurig  lot,  behield 
zgne  opgeruimdheid  en  wgdde  zich  aan  de 
vervaardiging  van  luimige  verzen,  waarbg  zgne 
kennis  van  het  Italiaansch  en  Spaansch  hem 
uitstekend  te  stade  kwam.  Daar  zgne  zeer 
rgke  ouders  zich  niet  om  hem  bekreunden  en 
hg  alzoo  naar  vermeerdering  zgner  inkomsten 
moest  uitzien,  werd  hg  door  eene  hofdame 
voorgesteld  aan  de  Koningin,  en  deze  schonk 
hem  het  voorrecht  zich  voortaan :  „Door  Gods 
genade  igder  der  Koningin**  te  mogen  noemen, 
een  titel,  waarbg  hg  later  dien  van:  „Paladgn 
van  Koningin  Cknêiina''  voegde,  daar  laatst- 
genoemde hem  bezocht  had.  Op  zgne  „Légende 
de  Bourbon  (1642)**  volgde  het  komisch 
heldendicht:  „l^phon,  ou  la  gigantomachie 
(1644)**.  Daar  Jfacarwi  de  opdracht  van  bet 
gedicht  niet  wilde  aannemen,  tuchtigde 
Seaimm  hem  in  de  hekelende  „Mazarinade 
(1651)**.  Verdiensteigk  is  inderdaad  zgn 
„Boman  comique  (1662;  nieuwe  druk,  1857)*^ 
waarin  hg  op  eene  vermakeigke  wgze  de 
dwaasheden  en  gebreken  der  kleinsteedsebe 
samenleving  aan  de  kaak  stelde,  terwgi  zgn 
boek  een  merkwaardigen  invloed  had  op  de 
ontwikkeling  der  Fransohe  taal.  Groeten  bgval 
vonden  voorts  zgne  bigqielen:  „L*héritier 
ridicule**,  —  „Jodelet**,  —  „L'écoUer  de  Sa- 
lamanque**,  —  „Don  Japhet**,  —  „Le  marquiz 
ridicule**,  enz.,  en  vooral  zgne  onvoltooide 
parodie  van  de  „Eneis**  van  FtfyOMif .  In  1652 
trad  hg  in  het  huweigk  met  Jonkvrouw  d'Afih 
Ugné^  later  madame  dB  Mmfimom^  en  verloor 
daardoor  zgn  canonicaat  Om  in  zgn  gelde- 
igken  nood  te  voorzien,  zocht  hg  zich  door 
lofdichten  en  opdrachten  aan  hooggeplaatste 
begunstigers  belooning  te  verschaffen,  en  men 
kan  niet  ontkennen,  dat  genoemde  stukken 
wel  eens  met  de  onbeschaamheld  van  een 
grappenmaker  en  met  de  laagheid  van  een 
bedelaar  geschreven  zgn.  Intunchen  was  de 
dichter  ver  van  gierig  De  nood  maakte  hem 
vindingrgk  en  hg  kwam  op  den  inval  een 
korps  ^louwerlieden  te  organiseeren,  *tgeen 
hem  naar  men  verzekert,  eene  Jaarigksche 
winst  opleverde  vui  6  000  livres.  EQ  overleed 
den  16den  October  1660.  en  i^^e  „Oeuvre» 
complötes'*  zUn  bg  herhaling  uitgegeven, 

Soartazzmi  (Johannes  Andreas),  een  ver- 
diensteigk  beoefenaar  van  de  geschiedenis  der 
letterkunde  en  geboren  den  SOsten  Decem- 
ber 1887  te  Bondo  in  Graawbunderland,  ontving 
aanvankeigk  zgne  o^eiding  in  het  zendelings- 
gesticht te  Basel,  studeerde  vervolgens  te  Base! 
en  Bern  in  de  godgdeerdheid,  was  daarop 
eenige  Jaren  werkauun  als  predikant  in  het 
oanton  Bern,  -w»g  zich  in  1871  benoemd  tot 
professor  in  de  Italiaansche  taal  en  letterkunde 
aan  de  oantonssehool  te  Chur,  in  1875  tot  direc- 
teur van  een  opvoedingsgesticht  aan  de  Boden- 
see  en  werd  daarna  predikant  te  Soglio  en 
Bondo.  Hg  heelt  inzonderheid  over  Jkmte  be- 
langrgke  werken  in  het  licht  gegeven.  Daar- 


SCARTAZZINI-SGEPTIGISMUS. 


285 


van  noemen  wQ:  .üante  Alighieri,  seineZeit, 
«ein  Leben  and  seine  Werke  (1869;  2de  dnik, 
1869)",  —  9AbhAndlangen1lberDante(1880)*\ 
—  ,,Dante  in  Qennania.  Storia  letteraria  e 
bibliogimphiea  Dantesea  alemanna  (1880)*\  — 
en  eene  critiache  uitgave  der  „DiTina  comme- 
dia (1874—1875,  2  dln)*\  Ook  bezorgde  htf 
eene  van  de  „(lenisalemme  liberata  (1871)** 
van  Ta$8o  en  van  „CJecco  d^Ascoli  (1871)**  van 
Fanfcmi.  Voorts  plaatste  hg  talrgke  bQdragen 
in  de  „Bivista  internationale**,  in  1876  met 
Fanfani  en  Quiiti  door  bem  gesticht  en  in 
4e  later  met  dit  tQdschrift  vereenigde  „Bivista 
«nropea**.  Eindeiyk  Termelden  wQ  van  hem: 
,8treltbmtter  Zum  Frieden  (1866)**.  —  „Gior- 
dano  Bmno  (1867)**,  —  „Die  theologisch- 
religiOse  Krisis  der  Qegenwart  (1867)*^,  — 
„Der  Stabio-Prozess  (1880)**,  —  «Abhandlnn- 
gen  Ober  Dante  (1880)*\  —  „Dante.  Yita  ed 
Opere  (1883,  2  dln)**,  —  en  de  „Ganzoniere 
▼on  Petrarca  (1888)**. 

Soaurus  (Bfarcns  Aemiiina),  een  knnst- 
lieyend  Bomein,  geboren  in  168  YÓor  C^ur., 
was  de  zoon  Tan  eene  rerarmde  fiunilie,maar 
wist  zich  te  Terheffen  tot  de  hoogste  eeramb- 
ten  en  tevens  een  aanzienleken  rykdom  te 
Tergaderen.  HQ  werd  in  128  aedilis  comlis, 
in  120  praetor,  na  een  Toorspoedigen  oorlog, 
«Is  consol  in  Ghülië  (115)  gevoeid,  princeps 
senatns,  in  109  censor  en  in  107  ten  tweeden- 
male  consol.  De  hoofdtrekken  van  z||n  karakter 
waren  berekening  en  haichelartj.  HQ  wist 
door  nitwendig  vertoon  indrnk  te  maken  op 
het  volk,  terwtjl  men  voor  geld  alles  van  hem 
▼erkrügen  kon.  —  Zyn  zoon  JforeiM  Scomnu 
werd  door  het  hawelSk  zfiner  moeder  met 
SuUa  (88)  de  süeftoon  van  laatstgenoemde. 
H0  vermeerderde  in  den  derden  oorlog  tegen 
Mithridateê  als  quaestor  van  PompSjui  den 
door  erfenis  verkregen  rykdom,  maar  ver- 
kwistte dien  als  aedilis  curnUs,  om  zich  aan- 
genaam te  maken  bQ  het  volk.  Hg  deed  b0v. 
een  houten  schouwburg  stichten,  waarin  plaats 
was  voor  80000  personen,  terwffl  het  tooneel 
met  360  marmeren  zuilen,  8000  bronzen  beel- 
den en  daarenboven  met  vele  schilderyen, 
mozaïeken  en  tapyten  prachtig  was  versierd. 
In  den  circus  bracht  hy  100  panthers,  5  kro- 
kodillen en  een  nyipaard.  Nadat  hy  in  56  als 
praetor  was  werkzaam  geweest,  vond  hy  op 
Sardinië  weder  gelegenheid,  geld  byeen  te 
schrapen.  Tegen  eene  beschuldiging  van  afper- 
sing werd  hy  door  OCeero  en  SwrUimm  ver- 
dedigd, doch  hoewel  hy  van  deze  aanklacht 
werd  vrygesproken,  zag  hy  zich  wegens 
«mbtsbejag  tot  ballingschap  veroordeeld.  Zyn 
huis  op  den  Mons  Palatinus  was  vermaard 
wegens  zyne  pracht  en  wegens  de  kostbaar- 
iieid  der  aldaar  aanwezige  kunstgewrochten. 

Soavenius  (Jakob  Fredrich),  een  Deensch 
«taatsman,  geboren  den  12den  September  1838, 
studeerde  aldaar,  legde  in  1863  het  examen  af  in 
de  staatswetenschappen,  nam  deel  aan  den 
oorlog  tegen  Duitschland.  werd  in  1866  tot 
lid  van  het  Parlement  (Folkething)  gekozen 
^n  bleef  ook  by  de  latere  verkiezingen  in  het 
bezit  van  zyn  mandaat  Hy  ondersteunde  het 
ministerie  Friu  en  erlangde  door  zyne  vaste 
beginselen,  door  zyn  welsprekend  woord  en 
door  zyne  kalme  gematigdheid  groeten  invloed. 
Steeds  zocht  hy  de  waardigheid  des  lands  te 
.handhaven  en  als  een  vertegenwoordiger  van 


de  flractiën  der  rechter  syde  yvert  hy  tegen 
alle  aanmatiging  der  democratie.  Wegens  zyn 
karakter  geniet  hy  evenwel  de  achting  zyner 
tegenstanders.  Hy  spreekt  zelden,  maar  steeds 
duideiyk  en  krachtig.  In  1875  werd  hy  be- 
noemd tot  kamerheer  en  den  24sten  Augustus 
1880  tot  minister  van  Eeredienst  en  Openbaar 
onderwys. 

Soelet  of  9helet^  zie  Geraamte. 

Soepter  of  tckepter^  afkomstig  van  het 
Grieksche  woord  oiciliTTpov  (staO)  was  in 
ouden  tyd  eene  lans  zonder  metalen  spits, 
gevoerd  door  de  Koningen  als  teeken  hunner 
waardigheid.  De  Vorsten  waren  dan  ook 
veelal  gewoon,  by  den  opgeheven  scepter  te 
zweren,  daarby  de  Ooden  als  getuigen  aan- 
roepend. De  Bomeinen  ontvingen  den  scepter, 
benevens  andere  waardigheidsteekenen  uit 
Etrurie.  Ook  de  consuls  ten  tyde  der  Bepu- 
bliek,  alsmede  triompheerende  legerhooMen, 
voerden  zulk  een  staf,  en  vreemde  Koningen, 
bondgenooten  der  Bomeinen,  ont^ngen  dien 
als  eene  vereerende  onderscheiding.  Het  doen 
dalen  van  den  scepter  was  in  de  midden- 
eeuwen een  teeken  der  vorsteiyke  genade,  en 
het  kussen  daarvan  een  biyk  van  onderwer- 
ping. De  soepter  was  in  de  dagen  der  Oudheid 
een  lange  staf,  zooals  later  steeds  door  de 
Fransche  Koningen  gebezigd  werd,  van  boven 
voorzien  van  eene  hand,  als  zinnebeeld  van 
het  hoogste  rechteriyke  gezag.  Elders  gebruikte 
men  in  de  middeneeuwen  een  veel  korteren 
scepter. 

Soeptioigmus  is  in  het  algemeen  de  nei- 
ging tot  twyfel.  Op  elk  gebied  van  onderzoek 
en  nadenken  kan  eene  sceptische  richting  be- 
staan, tegenovergesteld  aan  het  dogmatismus 
of  het  aannemen  van  bepaalde  begrippen.  Het 
scepticismus  is  Juist  het  verzet  tegen  een  dog- 
matisch stelsel,  en  zyn  gebied  is  overal,  waar 
iets  betwyfeld  of  bestreden  kan  worden.  Oe- 
wooniyk  evenwel  denkt  men  by  dat  woord 
aan  twee  vormen  der  twyfeling  op  het  terrein 
der  wysbegeerte,  nameiyk  aan  betwyfeling 
van  de  leerstellingen  der  godgeleerdheid  en 
van  die  der  philosophie.  De  eerste  begunstigt 
en  de  tweede  besfrydt  de  werking  van  het 
verstand.  Voegt  men  theologie  en  philosophie 
byeen,  dan  zou  men  kunnen  zeggen,  dat  er 
een  scepticismus  bestaat,  hetwelk  zich  aan- 
kant tegen  zekere  voortbrengselen  van  het 
denkvermogen  en  van  de  verbeelding,  —  en 
een  ander,  dat  zich  vyandig  betoont  Jegens 
het  verstand  zelf,  en  alzoo  het  vermogen  om 
de  waarheid  aan  den  dag  te  brengen  niet  wil 
erkennen.  Alleen  deze  laatste  soort  van  scep- 
ticismus heeft  geene  vraarde  en  vertoont  zich 
steeds  in  een  ^d  van  zedeloosheid  en  bedor- 
venheid. Het  wysgeerig  scepticismus  had  reeds 
in  de  dagen  der  Oudheid  merkwaardige  ver- 
tegenwoordigers. Ook  uit  de  philosophie  van 
Flaio  en  uit  die  zyner  volgelingen  ontwik- 
kelde zich  eene  soort  van  scepticismus.  De 
voornaamste  voorvechter  onder  hen  was  PjfirAo, 
loodat  het  ook  wel  met  den  naam  van  Pyr- 
rfaonlBmus  bestempeld  wordt,  en  in  de  beide 
belangrykste  geschriften  van  Sextm  JBmpMent 
is  eene  verzameling  van  sceptische  tegenwer- 
pingen bewaard  gebleven,  bestemd  om  de 
stelsels  der  Grieksche  wysgeeren  te  doen  wan- 
kelen. Het  aloude  scepticismus  verzette  zich 
alzoo  tegen  de  positieve  wetenschap  en  vooral 


Me 


SCEPTIOISMUS— SCHAAKSPEL. 


tegen  de  grondslagen  en  de  hoofdregelen  van 
het  wiakundig  denken.  Het  moderne  scepticis- 
■ras  daarentegen,  looalB  dat  mn  BagfU  en  JETimm, 
ie  in  de  hoofdnak  niet  gericht  t^n  de  we- 
tensehappelHIce  waarheid,  maar  tegen  de 
theologische  leerbegrippen.  Het  is  een  Toor- 
nitgang  op  den  weg  yan  de  zelfbritiek  en  yan 
het  geiond  Teratand.  Ook  het  criticismos  van 
Kami  is  in  vele  opsiehten  niets  anders  daneene 
^ne  soort  van  scepticismos. 

Schaaf  (De)  is  een  timmermanswerktuig, 
bestemd  tot  het  gladmaken  van  hout.  Zy  is 
een  beitel,  in  een  hoaten  blok  gestoken  en 
wel  loodanig,  dat  het  scherpe  van  dien  beitel 
sleohts  even  nitsteekt  ait  de  volkomen  effene 
ondenyde  van  het  blok.  Schnift  men  nu  dit 
werktuig  byv.  over  eene  plank,  dan  neemt 
de  beitel  daarvan  de  mwe  bovenlaag  weg, 
welke  in  de  gedaante  van  krullen  of  schaaf- 
spaanders  verwQderd  wordt.  Het  schaven  ge- 
schiedde tot  nu  toe  meestal  uit  de  hand,  doch 
in  de  laatste  jaren  begint  men  meer  en  meer 
door  stoom  gedrevene  schaafmachines  te  bezi- 
gen, die  in  korten 

tgd  aan  het  hout  b        b        c       d 

eene  gladde  opper- 
vlakte besorgen. 
Schaafrhau- 
sen  (Hermann) , 
een  veirdiensteiyk 
antropoloog ,  ge- 
boren den  18den 
JuU  1816  te  Co- 
blena,  studeerde 
te  Bonn  in  de  ge- 
neeskunde, wQdde 
zich  te  Berign 
onder  de  leiding 
van  Johamtet  MU^ 
Ut  aan  de  phy- 
siologie,  verkreeg 
in  1889  den  graad 
van  doctor,  was 
daarna  olflcier  van 
gezondheid  te  Co- 
blenz  en  vertoefde 

toen  in   Parijs, 
Londen  en  Italië, 
waar  hy  zich  be-  «  ^    ,      , 

paalde    by    de  Schaakspel 

kunst  en  de  ar- 

ehaeologie.  In  1844  vestigde  hy  zich  als 
privaatdocent  te  Bonn  en  werd  er  in  1855  buiten- 
gewoon hoogleeraar  en  in  1868  geheim  medi- 
cinaalraad.  Hy  behoort  ot  de  aanhangers  der 
geleideiyke  ontwlkkelingsleer  en  was  in  1877 
voorzitter  van  het  Duitsch  anthropologisch 
genootschap.  Hy  schreef  :„Ueber  BestSlndigkeit 
nnd  Umwandlung  der  Arten  (1853)*',  •—  „Zur 
Kenntnisz  der  ftltesten  Rassescb&del  (1858)'*, 

—  nUeber  die  Urform  des  menschlichen 
Schftdels  (1869)",  —  „Die  antropologischen 
Fragen  der  (>egenwart  (1868)",  —  „Ueber  die 
Methode  der  geschichtlichen  ForBchung(1871)", 

—  en  „Anthropologische  Studiën  (1885)". 
Sohaafhtroo,  zie  Paa/rdettaarHgw. 
Sohaakspel  (Het)  is  het  meest  algemeen 

verspreide  en  tevens  het  vernuftigste  spel,  om- 
dat daarby  de  overwinning  niet  behaald  wordt 
door  het  toeval,  maar  door  schranderheid, 
beleid  en  doorzicht  Het  stelt  eigeniyk  een 
veldslag  voor.  Twee  legers  van  geiyke  sterkte. 


nameiyk  16  witte  en  even  zooveel  zwarte 
figuren  staan  op  een  bord,  hetwelk  in  64 
vierkanten  vakken  is  verdeeld  (zie  bygaande 
figuur).  £lk  der  2  spelers  bestuurt  zyn  leger 
en  zoekt  daarmede  zóo  te  manoeuvreeren,  dat 
hy  den  koning  van  zyne  tegenparty  ma^  (van 
het  Arabische  woord  math  of  doodj  zet,  dat 
wil  zeggen,  dezen  zóo   te  omsingelen,  dat 
hy    zich  moet  overgeven.  Daarmede  eindigt 
het    spel.  Genoemde   16   figuren  aan  iedere 
zyde  zyn :  de  koning  (m),  de  koningin  (d(2),  2 
raadsheeren  of  loopers  (ce,  //),  2  paarden  of 
ridders  (U,  gg\  2  kasteelen  (oo,  kh)  en  8  boe- 
ren, knechten    of  pionnen  (2—2,  7—7).  De 
acht  voornaamste  stukken  staan  op  de  twee 
het  verst  van  ellrander  verwyderde  ryen,  na- 
meiyk de  kasteelen  in  de  hoeken,  dan  de 
paarden ,  daarna  de  raadsheeren ,  de  koningin 
op  hare  kleur  (wit  of  zwart)  en  naast  haar 
de  koning.  Op  de  beide  volgende  ryen  staan 
de  pionnen.  De  kasteelen  bewegen  zich  in 
eene    rechte   richting    over    beide   kleuren, 
de   raadsheeren ,   in    't  Fransch    „fous"    ge- 
heeten,    in   eene 
schuinsche     over . 
de  kleur,  waarop 
o        deze  geplaatst  zyn, 
en     de     paarden 
springen    schuins 
op  het  derde  vak, 
daarby  steeds  van 
kleur       verande- 
rend. De  koningin 
volgt   zoowel    de 
wegen  der  kastee- 
len   als    die  der 
raadsheeren  en  is 
het    belangrykste 
stuk,  en  de  koning 
beweegt    zich   in 
alle     richtingen , 
maar  slechts  een 
enkelen  stap,  zoo- 
dat hy  nooit  verder 
gaat  dan  op  een 
aanliggend     vak. 
De  pionnen  kun- 
nen by  den  eersten 
zet  öen  of  twee  vak- 
ken worden  voor- 
uitgeschoven, doch 
by  de  volgende  zetten  slechts  éen  vak,  enzy 
slaan  rechts  en  links  van  het  voor  haar  liggend 
vak.  Het  schaakbord  wordt  zóo  geplaatst ,  dat 
ieder  speler  een  withoekvlak  der  onderste  ry 
aan  zyne  rechterhand  heeft.  Wyders  slaan  de 
verschillende  hoofdfiguren  alles,  wat  zich  op 
plaatsen  bevindt,  die  zy  gerechtigd  zyn  te  be- 
zetten. Loopt  de  koning  gevaar,  by  een  vol- 
genden zet  genomen  te  worden,  dan  vraarschuwt 
de  tegenspeler  den  eigenaar  van  dat  stuk  met 
de  woorden:  „De  koning  schaak".  Eindeiyk 
is  by  het  schaakspel  zooveel  op  te  merken, 
dat    wy  by  eene  mededeeling  daarvan  het 
bestek  van  dit  Werk  ver  zouden  overschrydeni 
weshalve  wy  ons  by  deze  beschryving  van 
het  schaakbord ,  de  stukken  en  den  algemeenen 
loop  van  deze  bepalen. 

Het  oudste  schaakbord,  waarvan  gesproken 
wordt,  is  het  Indische  dobbelsteenschaak- 
bord, dat  echter  slechts  in  de  verte  op  het 
onze  geiykt.  Het  wordt  door  4  personen, met 


SCHAAKSPEL-SCHAALDIEBEN. 


287 


hulp  vaa  dobbelsteeneo,  gespeeld.  Daaruit  ont- 
wikkelde zicb  het  PeniBch- Arabische  schaak- 
bord, en  van  den  Pe.zischen  koningstitel 
Syach  is  het  woord  schaakspel  af komstig.  Het 
werd  door  de  Arabieren  naar  Europa  gebracht 
en  tegen  het  einde  der  15de  eeuw  aanmerke- 
lyk  gewQsigd  en  verbeterd.  Zoodoende  ont- 
stonden er  onderscheidene  werken  over  het 
schaakbord,  looals  van  Imema  (1497),  Da- 
miano  (1512),  JBifjf  Lopet  (1467),  Qianmzio 
(1597),  SaUno  (1604  en  1634),  Oarrérê  (1617) 
en  Qreco  (1619).  Italië  en  Spanje  waren  in 
de  16de  en  in  den  aanvang  der  17de  eeuw 
het  vaderland  van  de  beroemdste  sohaakspelerB, 
zooals  Lmmctrdo  ü  JPuttino,  JPaoh  Boi  en  JBiiy 
Xopes.  Van  d^n  Dertigjarigen  Oorlog  tot  aan 
het  midden  der  18de  eeuw  werd  in  Europa 
weinig  om  het  schaakspel  gedacht,  doch  om- 
streeks laatstgenoemden  tgd  ontstonden  in 
Frankryk  en  Italië  de  scholen  van  Fküidor 
en  JBreolê  dd  JBto,  en  op  hen  volgden  8Um 
in  Nederland  en  AU^mer  te  Weenen.  In  de 
eerste  helft  onier  eeuw  was  het  schaakspel 
in  Engeland,  Frankryk,  Duitschland  en  ons 
Vaderland  algemeen  in  awang,  en  eerst  in 
den  laatsten  tQd  heeft  het  vrienden  verworven 
in  Noord-Amerika.  De  wedspelen  tusschen 
den  Franschman  Lahourdonnau  en  den  Ier 
Jliae  IhmM  (1884)  baarden  veel  opaien;  in 
1841  stichtte  SiawUon  in  Engeland  een  tgd- 
schrift  voor  het  schaakspel  en  5  Jaar  later 
volgde  BUdow  te  Beriyn  dat  voorbeeld.  In 
1851  werden  de  beste  spelers  uit  alle  oorden 
der  wereld  te  Londen  b||eengeroepen ,  om 
deel  te  nemen  aan  een  wedstrtjd,  en  de  eerste 
prys  viel  bU  deze  gelegenheid  ten  deel  aan 
een  Duitscher,  A,  Andenen^  die  ook  bQ  latere 
gelegenheden  (1862  te  Londen  en  1870  te 
Baden-Baden)  de  overwinning  behaalde.  De 
geniale  Amerikaan  Jfof^Ay,  die  omstreeks  20 
Jaar  geleden  al  zgne  landgenooten  mat  zette, 
heeft  aan  geen  Europeeschen  schaakstryd  van 
den  eersten  rang  deelgenomen.  Zulk  een  strt|d 
had  plaats  in  1867  te  Partjs,  waar  KoHtehen 
in  1878  te  Weenen,  waar  SMmiie  als  over- 
winnaar werd  gekroond.  Tegenwoordig  liet 
men  in  onderscheidene  tgdschriften  en  dag- 
bladen schaakproblema's  opgegeven,  en  eene 
merkwaardige  geschiedenis  van  het  schaakspel 
is  ^  het  ncht  gegeven  door  onzen  landgenoot 
vam  der  Linde,  Het  meest  beroemde  handboek 
en  tevens  het  uitvoerigste  is  wel,  „Hand- 
bnch  des  Schaehspiels"  von  Bilffuer  en  van 
der  Laee. 

Sohsaldieren  (Crustacea)  is  de  naam 
eener  klasse  uit  de  type  der  Gelede  dieren 
(Articulata).  Deze  onderscheidt  zich  van  de 
overige  klassen  door  eene  ademhaling  door 
kieuwen  of  door  de  huid,  niet  door  tracheeën, 
en  verder  door  het  bezit  van  buikpooten  aan 
het  na-achteriyf.  De  schaaldieren  zQu  alzoo 
genoemd ,  omdat  de  meeste  soorten  uitwendig 
bekleed  zQn  met  eene  harde  schaal,  dieeene 
zekere  hoeveelheid  koolzuur  calcium  bevat, 
doch  bU  vele  kleine  soorten  is  de  huid  hoom- 
aehtig  of  zelA  lederachtig.  BQ  enkele  geslachten 
is  de  schaal  min  of  meer  van  het  lichaam 
gescheiden  en  in  2  kleppen  verdeeld.  De  kop 
is  niet  een  aftonderiyk  lichaamsdeel.  Ja, 
meestal  slechts  kenbaar  door  de  plaatsing 
der  oogen  en  sprieten.  Men  ziet  gewooniyk 
vooraan  een  kopborststuk,  dat  met  een  deel  van 


het  achterigf  éen  geheel  vormt;  daarop  volgt  een 
ander  deel ,  het  naachterlQf,  gewoonigk  uit  vele 
geledingen  samengesteld  en  het  achterste  gedeel- 
te van  het  darmkanaal  en  het  zenuwstelsel  be- 
vattend. Het  draagt  ten  onrechte  den  naam  van 
staart  doch  bg  sommige  schaaldieren  is  de  staart 
niet  duideigk  te  herkennen,  daar  het  geheele 
lichaam  uit  ringen  bestaat.  Sommige  soorten  heb- 
ben 2  samengestelde,  op  een  stoeltje  geplaatste 
oogen,  andere  2  groepjes  enkelvoudige  oogen, 
nog  andere  samengestelde  en  enkelvoudige 
oogen,  sommige  slechts  éen  oog  en  de  minst  vol- 
maakte vormen  zQu  blind.  De  meeste  soorten 
hebben  4  sprieten,  gewoonlQk  uit  een  aan- 
merkeiyk  aantal  korte  geledingen  bestaande,  op 
8  of  4  grootere  ingeplant.  Bg  sommige  zQn  de 
sprieten  lang,  bg  andere  kort;  de  buitenste  2  zgn 
gewoonigk  de  langste  en  hebben  bg  het  ge- 
slacht Palinums  de  dubbele  lengte  van  het 
lichaam.  Bg  sommige  geslachten  vindt  men 
slechts  2  sprieten,  en  bg  het  geslacht  Limuius 
in  het  geheel  geene.  De  bek  is  van  kaken 
voorzien  of  tot  een  zuiger  vergroeid.  Bg  de 
kauwende  schaaldieren  vindt  men  eene  korto 
bovenlip,  een  paar  harde  bovenkaken  met  een 
kort  voelerre  aan  den  bovenrand  en  eene 
dunne,  vliezige  tong  aan  het  onderstuk,  -^ 
dan  2  paar  vliezige,  behaarde  onderkaken, 
en  eindeigk  3  paar  tot  kaken  vergroeide  kaak- 
pooten.  De  monddeelen  van  sonunige  soorten 
wgken  echter  aanmerkeigk  af  van  dezen  al- 
gemeenen  vorm.  De  ware  pooten  zgn  aan  de 
onderzgde  van  het  voorste  deel  des  üchaams 
vastgehecht.  Het  eerste  paar  is  dikwgis  tot 
scharen  ontwikkeld.  De  valsche  pooten,  aan 
de  ringen  van  het  na-achterigf  bevestigd,  zgn  bg 
vele  soorten  in  2  draden  verdeeld.  De  staart  zeU 
is  aan  het  einde  van  eenige  bladachtige  aan- 
hangsels voorzien ,  welke  gezamenigk  eene  vin 
vormen.  De  laagst  bewerktaigde  soorten  bezit-^ 
ten  alleen  in  de  Jeugd  pooten.  De  ademhalingge- 
schiedt  door  kieuwen  of  anders  door  de  huid.  De 
kieuwen  hebben  de  gedaante  van  plaatjes  of 
verlakte  bundel^es.  Bg  eenige  geslachten 
zgn  zg  in  aftonderigke  holten  gelegen,  bg 
andere  vrg  of  ook  wel  aan  de  buikpooten  vast- 
gehecht Het  bloed  is  witachtig  en  wordt  door 
het  aan  de  rugzgde  gelegen  hart  voortgestuwd, 
waarna  het  uit  de  kieuwen  naar  een  het  hart 
omgevenden  boezem  terugkeert.  Het  hart 
bevat  slagaderigk  bloed:  in  plaats  van  in 
aderen  stroomt  het  bloed  door  ruimten 
(lacunen)  tusschen  de  lichaamsdeelen.  De 
geslachten  zgn  bg  de  schaaldieren  gesehei- 
den, behalve  bg  de  eendenmossels  en  bg 
de  zeetulpen,  waar  de  voortplantlngswerk- 
tuigen  van  beide  geslachten  op  hetzelfde 
dier  aanwezig  zgn.  De  in-  en  uitwendige 
voortplantingswerktnigen  zgn  bg  de  meeste 
soorten  dubbel.  Bg  vele  schaaldieren  bigven 
de  gelegde  eieren  aan  het  moederdier  vast- 
gehecht, en  sommige  Jongen  hebben  aanvaa- 
keigk  gedurende  korten  tgd  eene  andere 
gedaante  dan  zg  later  verkrggen.  De  schaal- 
dieren verwisselen,  wanneer  zg  Jong  zgn, 
meermalen  van  huid,  doch  de  volwassene 
tienpootige  schaaldieren  slechts  éénmaal  *sjaars, 
en  daarbg  wordt  ook  de  inwendige  huid  der 
maag  vernieuwd.  Eenigen  tgd  vóór  de  ver- 
velling vindt  men  aan  weerszgden  van  de 
maag  2  ronde,  kalkachtige  pUa^es,  onder 
den  naam  van  hreeftsoogen  bekend.  De  schaal- 


288 


«CHAALDIEBEN— SCHAAP. 


•dieren  hebben  een  merkwaardig  herstellings- 
▼ermogen;  gekwetste  of  Terloren  ledematen 
worden  by  hen  door  nienwe  Terrangen. 

De  klaase  der  eehaaldieren  wordt  verdeeld 
4n  10  orden.  De  eerste  is  die  der  Decapoda 
<Tienpootigen)  met  de  krabben  en  kreeften^ 

—  de  tweede  die  der  Shmapoda  (Mondpootl- 
)gen),  —  de  derde  die  der  Amphifoia  (Yloo- 
kreeften)  met  de  zoetwatergamalen,  leeyloolen 
•en  walvischlnizen,  —  de  Tierde  die  der  Isopoda 
<Oeiykpootlgen)  met  de  pissebedden,  —  de 
vUMe  die  der  FkgUopoda  (Kieuwpootlgen), 
naartoe  ook  de  fossieUe  trllobieten  behooren, 

—  de  lesde  die  der  dadootra  (getakthoomigen) 
•met  de  watenrloo,  —  de  levende  die  der 
'CirripêdM  (Rankpootigen)  met  de  eenden- 
mossels  en  seepokken,  —  de  achtste  die  der 
Ijopkvropoda  (Roeipootigen),  —  de  negende 
die  der  IMkffopiUrtt  (Ylschlnizen),  —  en  de 
tiende  die  der  FoecUopoda  (Bontpootigen) 
•met  het  geslacht  Limolns. 

Sohaalstelflel  noemt  men  een  Toormalig, 
4ater  wederom  afgeschaft  stelsel  van  belasting 
op  den  alt-  en  Inyoer  van  granen.  Die  belas 
•tlng  werd  geheven  volgens  eene  bepaalde 
«ohaal,  opgemaakt  op  grond  van  den  pfys  der 
verschillende  granen.  Dat  stelsel  is  in  Engeland 
▼oor  de  volharding 
der  ifComlaw- 
leagne** ,  onder 
aanvoering  van 
BMmrd  Oobdem^ 
verdwenen. 

Soliaambeeii, 

Bitf  Bekketk, 

Schaap  (Ovis 
X.)  is  de  naam 
van  een  geslacht 
van  soogdieren  nit 
de  orde  der  Mer- 
Icamomide  dieren 
<Baminantia)  en 
•uit  de  funilie  der 
MMoom^m  (Ca- 
vicomla).  Het 
•omvat  In  het  al- 
gemeen dieren  v] 
met  een  dnn  lyf,  schrale,  hooge  pooten,  naar  vo- 
ren sterk  verlengden  kop  met  een  behaarden 
'Snnit,  middehnatig  groote  oogen  en  ooren,  d  wars- 
golvend  gerimpelde,  naar  achter  en  naar  de  sQde 
splraalvormig  gekromde  horens  en  een  dnbbel 
mig  of  wollig  baarkleed.  Zg  onderscheiden  sich 
slechts  weinig  van  de  geiten.  De  schapen  ^n 
vooral  verspreid  in  Azi6,  waar  ieder  ge- 
bergte éen  of  meer  dgenaardige  soorten  beait, 
terwgi  men  in  Eoropa,  Amerika  en  Afirika 
Blechts  éene  soort  aantreft.  Al  de  schapen  be- 
Ikooren  eigenigk  in  de  bergstreek  te  hols;  ^ 
oversohrgden  de  sneenwgrens  en  leven  zeI6 
ter  hoogte  van  6000  Ned.  el,  vanwaar  zQ  d&n 
alleen  afdalen,  wanneer  hun  voedsel  onder  de 
sneenw  bedolven  is.  Alleen  tamme  schapen 
biyven  aanhoudend  op  de  vlakte.  Bgna  alle 
^iide  schapen  kunnen  gemakkelijk  getemd 
worden,  terwtjl  hnnne  voortplanting  in  den 
tammen  staat  niet  vermindert.  De  tamme 
4Bchapen  iQn  intosschen  geheel  en  al  van  aard 
veranderd;  de  vaardigheid,  vlugheid  en  moed 
der  wilde  soorten  hebben  bg  hen  plaats  ge- 
maakt voor  volgiaamheid,  geduld  en  lafhar- 
tigheid.   Alle    schapen   c)|n  keurig  ep  hun 


Het  schaap. 
slanken  lichaamsbouw 


voedsel,  wanneer  iQ  dit  in  overvloed  vinden, 
maar  weten  sich  ook  met  het  minder  aan- 
name te  behelpen.  De  groep  der  argaWê  heeft 
vertegenwoordigers  In  Asië  en  Noord-Amerika. 
De  Aziatische  (O.  argali  Ptdl,)  is  meer  dan 
1  Ned.  el  hoog,  heeft  dikke  horens,  die  wel 
eens  een  gewicht  van  7  tot  8  Ned.  pond  en 
eene  lengte  van  1,25  Ned.  el  bereiken,  zeer 
kleine,  opgerolde  ooren  en  een  zeer  korten 
staart  ZQn  haar  is  des  zomers  glad,  zacht, 
kort  en  roodbruin,  doch  in  den  winter  rood- 
achtig grUs,  met  eene  dichte,  witte  vacht 
onder  het  bovenhaar.  BQ  het  toenemen  der 
bevolking  in  Siberië  is  de  argali  geweken 
naar  de  woestenOen  van  Kamtqjatka,  naar 
het  Mongoolsch  gebergte  en  naar  de  hoog- 
vlakten van  den  Caucasus.  De  Amerikaansche 
argali  (O.  montana  (Sm,)  is  ongeveer  75  Ned. 
duim  hoog  en  lichtbruin,  hier  en  daar  tot 
wit  overgaande.  Manneigke  dieren  dragen  aan 
de  ondengde  van  den  hals  eene  soort  van 
maan.  Deze  dieren  leven  in  Mexico,  Califor- 
ni6  en  het  Rotsgebergte  tot  68''  N.  B.  in 
troepen  van  20—80  stuks;  zQ  zQn  zeer  schuw 
en  niet  gemakkeigk  te  naderen.  Ongetwgfeld 
stammen  zQ  af  van  de  Aziatische  soort,  die 
wellicht  over  de  ysvelden  van  de  Behringstraat 

hare  vertegen 
woordigers  naar 
de  Nieuwe  Wereld 
heeft  gezonden. 
—  De  groep  der 
moeflon»  is  in  Azië 
en  Europa  te  vin- 
den. De  Europee- 
sche  moeflon  (O. 
musion  Sóhrib.) 
leeft  in  talrgke 
kudden  op  de 
hooge  bergketens 
van  Corsica  en 
Sardinië  en  on^ 
breekt  zelden  in 
de  zoölogische 
tuinen.  ZQne  ge- 
stalte is  meer 
gedrongen  en  zgne  pooten  zyn  langer  dan 
die  van  het  gewone  schaap.  Zyn  staart 
is  kort  en  zgne  vacht  kortharig.  De  wtJQes 
zQn  van  horens  verstoken  en  die  der  manne- 
Qes  zBn  spiraalsgewgs  gekromd.  De  Aziatische 
moeflon  (O.  Vignei  Blyth,)  leeft  voomameigk 
in  Klein-Tibet,  in  de  bergstreek  Balti,  als- 
mede in  Perzië.  HQ  heeft  een  slanken  li- 
chaamsbouw; zQn  kop  is  geelachtig  bruin, 
met  wit  vermengd,  doch  sommige  gedeelten 
zQn  bruinachtig  wit,  de  schouders,  dgen, 
pooten  en  het  achterste  gedeelte  van  den  rug 
geelachtig  bruin  met  zwart,  en  de  borst,  de 
buik  en  de  binnenztide  der  dgen  wit,  ver- 
mengd met  bruin.  — Het  wilde  macwicAcMp  (O. 
tragelaphus  Z^mm.),  in  het  gebergte  van  Noord- 
Afrika  in  kleine  troepen  levende,  verschilt 
in  uitwendig  voorkomen  niet  weinig  van  de 
andere  soorten.  Het  onderscheidt  zich  door 
eene  prachtige  maan  aan  de  onderztfde  van 
den  hals,  welke  zich  tot  over  de  borst  uit- 
strekt, en  door  dikke  haarbundels  aan  de 
knieën.  De  horens  zQu  aan  de  basis  vierkant, 
loopen  slkkelvormig  naar  achteren  en  worden 
geleideigk  platter.  Hunne  oppervlakte  is  vol- 
komen glad  en  alleen  aan  de  buitenzgde  loopt 


SCHAPENRASSEN. 


4.  SoathdownB. 


UcilluatrMrde  Eiicyclopnedie.    '2de  dnik. 


BU  het  artlksl :  Schiuip. 


SCHAAP— 8CHACE. 


t8» 


«ene  éiepe  groef.  Dece  dieren  sOn  1  Ked.  el 
koog,  BChvw  en  wild.  Het  immme  aekaap  (O. 
artes  L.,  lie  bügumde  figuur)  staat  sedert 
onbeugelüiien  tQd  onder  de  beenehappt)  yan 
den  menseli.  Volgens  Mêtimeyêr  vindt  men 
in  den  keukenafval  der  Zwitsersche  paal- 
woningen overb!||ftelen  van  schapen.  Herken- 
iMure  doelen  van  hun  skelet  vindt  men  eerst 
in  de  Jongste  vormingen,  in  beenderenbreocieën 
en  in  lagen  van  gerolde  steenen.  Zoover  de 
geschiedenis  reikt,  zyn  de  schapen  in  de  Oude 
Wereld  huisdieren  geweest,  maar  naar  Amerilui 
en  AnstraliS  eerst  na  de  ontdekking  dier  wereld- 
deelen  door  Europeanen  overgebracht.  Thans 
iQn  4  over  de  geheele  aarde  verspreid,  van 
den  evenaar  af  tot  aan  de  sneeuw-  en  ysge- 
westen  van  het  hooge  noorden.  Naar  geslacht, 
ouderdom  en  gebruik  heeft  men  aan  die  dieren 
verschillende  namen  gegeven.  Het  mannelQke 
dier  heet  rtm^  het  vrouweiyke  ooi,  het  jonge 
l&m  en  de  gesneden  ram  htmel.  Men  herkent 
den  ouderdom  der  schapen  aan  de  tanden. 
Het  schaap  is  na  verloop  van  éen  Jaar  ge- 
schikt ter  voortplanting  en  na  2  tot  8Vs  Jaar 
volwassen.  De  dracht  van  het  schaap  duurt  21 
weken,  en  het  bl|ft  bQ  eene  goede  behande- 
ling tot  sQn  10de  Jaar  vruchtbaar.  Het  schaap 
wordt  10—15  Jaar  oud  en  14—100  Ked.  pond 


Men  heeft  het  tamme  schaap  verdeeld  in 
6  rassen  buiten  en  4  rassen  binnen  Europa, 
Eerstgenoemd  aestal  gaan  wtf  met  stilswOgen 
voorbQ,  om  ons  bQ  laatstgenoemd  viertal  te 
bepalen.  In  Europa  namelQk  heeft  men  in  de 
eerste  plaats  het  hortttaairtêéhaap  (O.  bra- 
ebyura)  met  kleine  gehoornde  en  groote  on- 
gehoornde  verscheidenheden.  Tot  de  eerste 
behooren  de  op  IJsland,  in  Skandinavië  en 
op  de  Faroêr  voorkomende  Noordschesciiapen, 
alsmede  die,  welke  men  op  de  Linebnrger 
en  Bremer  Helde  en  in  het  auiden  van  01- 
denburg  en  in  Oost-Friesland  onder  den  naam 
van  „heidesehapen**  aantreft.  Z0  zfn  slechts  55 
Ned.  duim  hoog  en  awart,  bruin  of  grtjs  van 
kleur.  Tot  de  ongehoomde  kortstaartschapen 
bdiooren  inaonderheid  onze  Nederlandsche 
soorten  op  Tessel  en  in  Friesland ;  kQ  worden 
75  Ned.  duim  hoog,  hebben  eene  zachte, 
rechte  wol  en  leveren  vette  melk.  Voorts  heeft 
men  het  Momgaanoke  ichaap  (O.  strepsiceros) 
met  een  langen,  dunnen,  met  wol  bekleeden 
staart  en  schroefvormig  gewonden  horens.  Het  is 
vooral  verspreid  in  HongarQe,  Siebenbürgen, 
Moldavië  en  Zuid- Rusland  en  geeft  veel  melk 
an  goed  vleesch.  —  W^ders  heeft  men  in  ons 
werelddeel  het  ha^ffoonekMip  (O.  catotis),  in 
Opper^Italië,  Stiermarken  en  Carinthië  te  vin- 
den. Het  heeft  lange,  neerhangende  ooren, 
en  spn  merkwaardigste  vertegenwoordiger  is 
het  Bergamasker  schaap,  uit  de  omstreken 
▼an  Bergamo  en  Gomo,  met  eene  hoogte  van 
80  Ned.  duim  en  een  gewicht  van  60 —70  Ned. 
pond.  Van  zOne  melk  wordt  veelal  kaas  ge- 
maakt Elndeigk  heeft  men  hier  het  gewone 
tehaap  (O.  aries),  over  het  midden  en  het 
westen  van  Europa  verspreid.  Dit  laatste  ras 
is  nog  weder  verdeeld  in  schapen  met  rechte 
en  met  gekroesde  wol.  Het  stamschaap  vui 
deze  laatste  groep  is  het  edele  Spaansche 
schaap  of  het  merinoiekaap,  dat  middelmatig 
van  grootte  is,  terwgi  het  mannelje  meestal 
grtooe,  spiraalsgewQs  gekromde  horens  draagt. 

xra. 


Deze  verscheidenheid  heeft  men  in  de  voor- 
gaande eeuw  naar  verschillende  landen  over- 
gebracht, en  door  verschil  van  klimaat  en 
voedsel  zftn  wederom  onderverscheidenheden 
ontstaan,  die  in  den  aard  van  de  wol  een 
duldeiyk  kenmerkend  verschil  hebben.  Ook 
in  Engeland  heeft  men  talrgke  verscheiden- 
heden van  schapen,  zooals  het  Leicesterschaap, 
het  Cotswoldschaap,  het  Kentschaap,  het  De- 
vonshireschaap,  het  Suffolkschaap  enz.  Op 
btlgaande  plaat  zQu  eenige  merkwaardige 
rassen  van  schapen  afgebeeld. 

Het  schaap  is  een  hoogst  nutüg  dier,  en 
daar  de  mensch  gebruik  maakt  van  zQa 
vacht,  melk  en  vleesch,  werpt  de  schapen- 
teelt  op  daarvoor  geschikte  gronden  veelal 
groote  voordeelen  af.  Men  heeft  dan  ook  in 
Servië  2201,  in  Griekenland  1814,  In  Spanje 
1404,  in  Denemarken  1082,  in  Dnitschland 
609  en  in  ons  Vaderland  238  schapen  op  elk 
duizendtal  inwoners. 

Sohaoht  (Eene)  of  mip^inU  is  een  loodrecht 
of  byna  loodrecht  In  den  grond  geboorde  ko- 
ker, waarlangs  de  mfjnwerkers  In  de  mQu- 
gaandertjen  afdalen.  Ook  dient  zQ  wel,  om 
ertsen,  water  of  bedorven  lucht  uit  de  mQnen 
te  verwOderen. 

Sohaoht  (Hermann),  een  verdienstelQk 
kruidkundige,  geboren  te  Ochsenwerder  den 
15den  Juli  1814,  studeerde  te  Jena  In  de  na- 
tuurkunde, was  er  tot  1851  assistent  van 
SeMeide»,  werd  daarna  privaatdocent  aan  de 
universiteit  te  BerlQn,  deed  In  1856  en  1857 
op  kosten  van  de  Pruisische  Begeering  en  van 
de  Académie  van  Wetenschappen  te  BerlOn 
eene  reis  naar  Madeira,  werd  in  1860  hoog- 
leeraar te  Bonn  en  overleed  aldaar  den  20sten 
Augustus  1864.  De  tolrQke  onderzoekingen 
van  Sehaekt  rosten  nagenoeg  uitsluitend  op 
microscopische  waarnemingen  en  hebben  hoofd- 
zakeltlk  betrekking  op  de  anatomie  en  phy- 
slologie  der  planten.  Zyne  belangrOkste  ge- 
schriften ztJn:  „Entwlckelungsgeschichte  des 
Pflanzen-Embryon  (1850)",  —  Das  Mikroskop 
nnd  seine  Anwendung  (1821 ;  8de  druk,  1862)**, 

—  „Die  PflanzenzelTe  (1852)**,  ook  onder  den 
titel:  „Lehrbuch  der  Anatomie  und  Physiolo- 
gie  der  Oewilchse  (1856—1859,  2  dln)**,  — 
„Die  Prfifting  der  In  den  Handel  vorkommen- 
den  Oewebe  durch  das  Mikroskop  (1853)**,  — 
-Der  Baum,  Studiën  über  Bau  und  Leben  der 
hëheren  Oew^hse  (1858;  2de  druk,  1860)**,— 
.Beiti^ge  zur  Anatomie  und  Physiologle  der 
Gewüchse  (1854)**,  —  „Bericht  an  das  Kdnig- 
licbe  LandesOkonomie-KoUegium  über  die 
Kartoffelpflanze  und  deren  Krankheiten  (1856)**, 

—  „Madeira  und  Tenerife  mit  Ihrer  Vegeta- 
tlon  (1859)**,  —  „Qrundrlsz  der  Anatomie  und 
Physiologle  der  Gewachse  (1859)**,  —  en 
„Die  Spermatoiden  lm  Pflanzenrelch  (1864)**. 

Sohaok  (Adolf  Friedrlch,  graaf  von),  een 
Dultsch  letterkundige  en  dichter,  gel>oren  te 
Brttsewitz  bg  Schwerln  den  2den  Augustus 
1815,  studeerde  te  Bonn,  Heldelberg  en  Ber- 
lyn  in  de  rechtsgeleerdheid  en  in  de  nieuwe 
letterkunde,  aanvaardde  in  1888  eene  betrek- 
king b||  de  rechtbank  te  BerlQn,  deed  reizen 
in  ItaUë,  SicUlë,  Egypte,  Syrië,  Turkfle, 
Griekenland  en  Spai^je,  en  trad  na  zQn  terug- 
keer in  Mecklenburgschen  dienst  H0  vergezelde 
als  kamerheer  en  raad  van  legatie  den  Groot- 
hertog op  zyne  tochten  naar  Italië  en  Constan- 

19 


^90 


SCHACK-SCHADEL0068TELLINO. 


ttnopel  en  werd  daarna  attaché  bghetBonda- 
dagsgeiantflchap.  Na  nogmaals  Italië  en  de 
L^nt  te  hebben  beEOcht,  werd  by  geiant 
te  BerlQn,  alwaar  b0  syne  oefeningen  in  het 
Sanskriet,  Arabisch,  en  Perzisch  Yoortsette. 
Na  den  dood  zyns  vaders  (1852)  nam  hy  als 

S)heim  legatieraad  ayn  ontslag  uit  den  staats- 
enst,  begaf  sich  eerst  naar  ayne  goederen 
in  Mecklenborg  en  vertrok  vervolgens  naar 
Spai^e  om  er  nasporingen  te  doen  omtrent 
de  geschiedenis  en  de  beschaving  der  Mooren. 
In  1855  vestigde  by  zich  te  Mttnchen,  en 
vanhier  vergezelde  hy  in  1865  den  Groother- 
tog van  Mecklenborg  op  eene  reis  naar  Spanje 
en  in  1878  naar  de  Levant.  In  1876  nam  de 
Duitsche  Keizer  hem  op  in  den  Qravenstand. 
Hy  heeft  den  titel  van  geheimraad  en  is  sedert 
1856  hononair  lid  van  de  Académie  van  We- 
tenschappen te  München  en  sedert  1879  van 
de  Académie  van  Schoone  Knnsten  aldaar. 
Van  zyne  geschriften  vermelden  wy:  .Ge- 
sohichte  der  dramatischen  Literator  ond  Konst 
in  Spanien  (1845—1846,  8  dln;  2de  drok, 
1854,  vervolg  1855)'*,  —  .Poesie  ond  Konst 
der  Araber  in  Spanien  ond  Sicilien  (1865;  2de 
drok,  1877)**,  —  „Spanlsches  Theater  (1845; 
2  dln)'*,  —  „Heldensagen  des  Firdosi  (1861)**, 

—  ^Epische  Diehtongen  aas  dem  Perzischen 
des  Firdosi  (1853,  2  dln)**,  —  „Stinunen  vom 
Ganges  (1857,  2de  drok  1877)**,  —  en  „Bo- 
manzero  der  Spanier  ond  Portngiezen  (met 
GeiMy  1860)*'.  Voorts  leverde  hy  op  dichter- 
lyk  gebied:  „G(edichte(1864;  8de  drok  1874)**, 

—  „Episoden  (1869;  3de  dmk,  1875)*',  — 
„Dorch  aUe  Wetter  (1870;  8de  drok,  1876)*', 

—  .^Lothar,  Gedicht  in  zehn  Gangen  (1872, 
2de'  drok,  1871)**,  —  „Nftchte  des  Orients 
(1874;  2de  drok,  1877)*',  —  „EbenbOrtig.  Bo- 
man  in  Versen  (1876)",  —  „Strophen  des  Omar 
ChUam  (1878)*',  —  „Gedichte  (3de  drok,  1874)", 

—  „Die  Pisaner  (treorspel,  2de  drok,  1876)", 

—  de  biyspelen:  „Der  Kaiserbote**  en  „Can- 
can (1873)**,  —  „Politische  Sohaospiele  (2de 
drok,  1876)**,  —  „Heüodor  (1879)**,  —  „Dra- 
matische Diehtongen  (1879  2  dln)**,  —  „Weih- 
gesftnge  (2de  dn&«  1879)",  —  en  „Die  Pl^a- 
den  (in  10  zangen,  1881)". 

SchadéloOBStelIing  of  sckadeversfoediti^. 
Schade  noemt  men  alle  verlies,  alle  nadeel, 
ondervonden  met  betrekking  tot  persoon  of 
goederen.  Het  onderzoek  naar  het  recht  van 
schadevergoeding  vormt  éen  der  belangrykste 
hoofdstokken  van  de  rechtswetenschap  en  heeft 
tot  eenige  vaste  regels  geleid.  Men  kan  aan- 
nemen, dat  ieder,  die  schade  toebrengt  of 
oorzaak  van  schade  is,  deze  vergoeden  moet 
De  schade  alzoo,  door  eigen  t<^oen  of  ten 
gevolge  van  overmacht  geleden,  is  onvatbaar 
voor  vergoeding.  Het  is  evenwel  niet  genoeg, 
dat  er  schade  is  toegebracht;  de  vordering  tot 
vergoeding  aan  de  éene  zyde  en  de  verplichting 
tot  vergoeding  aan  de  andere  moeten  ook  op 
een  vasten  grondslag  berosten.  De  wet  en  de 
overeenkomst  alleen  konnen  daaraan  rechts- 
gevolg verleenen.  De  wet  heeft  voogden,  cora- 
tors,  bewindvoerders  en  anderen  aansprakeiyk 
gesteld  voor  de  schade,  die  zoo  konnen  voort- 
vloeien oit  honne  onwettige  handelingen  of 
verzoimen,  terwyi  zy  de  verplichting  tot  ver- 
goeding heeft  verbonden  aan  de  schade,  ver- 
oorzaakt door  'smenschen  toedoen.  Degehoo- 
denheid  daartoe  wordt  in  onze  wet  genoemd.: 


„verbintenis,  die  oit  kracht  der  wet  geborea 
wordt**,   zy    werd  in  het  Bomdnsch  recht 
onderscheiden  in  „obligatio  qoasi  ex  eontrao- 
to"  en  „qoasi  ex  delicto**.  Tot  de  eerste  be- 
hoort de  gehoodenheid  van  hem,  die  zonder 
lastgeving  iemands  zaken  waarneemt  (negoti- 
orom  gettUo),  tot  vergoeding  der  schade,  door 
zyne  schold  en  nalatigheid  veroorzaakt,    — 
voorts  het  recht  om  terog  te  vorderen  vrat 
onverscholdigd  betaald  is.  Men  is  in  de  tweede 
plaats  verantwoordeiyk  voor  de  schade,  door 
moedwil,  onvoorzichtigheid  of  nalatigheid  (do- 
los  ex  colpa)  aan  een  ander  toegebracht  Het 
doet  er  niet  toe,  of  die  onrechtmatige  daad 
strafwaardig  zy  in  het  oog  van  den  strafrech- 
ter; de  vordering  tot  vergoeding  strekt  alleen 
ter  bekoming  van  een  aeqoivalent  voor  het 
geleden  verlies.  De  bnrgeriyke  rechter  beoor- 
deelt haar,  en  de  voeging  der  benadeelde  part^ 
is  in  onze  wet  niet  dan  by  wyze  van  oitzon- 
dering  toegelaten.  Ëindeiyk  staat  men  niet 
in  voor  *t  geen  men  in  persoon  bedreef,  maar 
ieder  biyft  verantwoordeiyk  voor  de  dadea 
van  hen,  die  onder  zyn  opzicht  staan,  of  voor 
de  schade,  te  weeg  gebracht  door  zaken,  die 
men  beheert  De  gevallen,  waarin  dit  kaa 
plaats  hebben,  zyn  in  onze  wet  oitvoerig  om- 
schreven. Hy,  die  zich  by  overeenkomst  heeft 
verbonden,  is  aansprakeiyk  voor  de  schade, 
oit  het  niet  nakomen  daarvan  van  zyne  zyde 
ontstaan  (obligatio  ex  oontracto);  de  rechts- 
vordering en  de  gehoodenheid  worden  dos 
hier  geregeld  door  overeenkomst  en  wet 

De  oi^ebreidheid  der  schadevergoeding 
hangt  af  van  omstandigheden  en  van  de  be- 
palingen der  wet  of  der  overeenkomst.  Zy 
betreft  of  de  onmiddeliyke  schade  (damnom 
emergens)  of  ook  de  winstderving  (locrom 
cessans).  Indien  de  vergoeding  alleen  in  de 
wet  of  by  overeenkomst  is  voorgeschreven^ 
zal  de  rechter  daarover  moeten  beslissen.  Of- 
schoon in  de  meeste  gevallen  de  schadever- 
goeding zich  laat  omschry  ven  door  een  gelde- 
lyk  bedrag,  hetgeen  byv.  altyd  plaats  heeft  by 
het  niet  nakomen  van  verbintenissen,  die  de 
betaling  eener  zekere  geldsom  betreffen,  waar 
de  vergoeding  enkel  bestaat  in  de  voldoening 
van  de  wetteiyke  interessen,  zoo  is  geld  of 
geldswaarde  in  sommige  gevallen  ontoereikend 
om  de  geledene  schade  te  herstellen,  byv.  by 
het  nadeel,  door  hoon  en  laster  in  eer  en 
goeden  naam  geleden.  De  beleedigde  party 
bekomt  dan  vo^ns  onze  wet  de  bevoegdheid 
op  kosten  van  hem,  die  haar  aanrandde, 
het  vonnis  te  doen  openbaar  maken,  waarby 
Is  verklaard,  dat  de  gepleegde  daad  honend, 
lasteriyk  of  beleedigend  is.  tenzy  de  hiatste 
mocht  verkiezen  de  beleedigde  party  in  het 
openbaar  om  verschooning  te  vragen.  —  Ver- 
zoim  of  nalatigheid,  byv.  van  *tgeen  in  het 
belang  van  de  gezondheid  of  openbare  orde 
is  voorgeschreven  by  verordening  of  maatregel 
van  politie,  brengt,  behalve  de  daarop  ge- 
stelde straffen,  dikwyis  gehoodenheid  m^e 
tot  vergoeding  der  daardoor  veroorzaakte 
schade.  Ten  slotte  zy  vermeld,  dat  in  sommige 
gevallen  het  toebrengen  van  schade  gestraft 
wordt,  ook  al  vordert  de  benadeelde  party, 
geene  vergoeding,  bepaaldeiyk  wanneer  de 
orde  der  maatschappy  of  de  rost  en  veiligheid 
der  ingezetenen  er  door  bedreigd  worden  of 
benadeeld  zyn.  In  den  Code  Penal  worden. 


SCHADEL00d8T£LLIKQ*-S0HAD0W. 


291 


<mdencheideii6  gerallen  opgenoemd^  waarin 
iemand  wegens  het  toelwengen  Tan  schade  aan 
gebouwde  of  ongebouwde  eigendommen,  aan 
te  velde  staande  yruchten,  aan  hoopwaren 
enz.  aan  rechteriyke  verrolging  is  blootgesteld. 
Zoo  wordt  het  Tervalschen  van  koopwaren, 
een  gewoon  Torsehgnsel  in  onsen  tyd  en  op 
zich  zeU  reeds  uit  anderen  hoofde  strafbaar, 
veel  zwaarder  gestraft,  indien  daartoe  scha- 
deiyke  bestanddeelen  i^n  gebezigd,  die  de 
gezondheid  der  koopers  in  gevaar  brengen. 

Sohadow.  Onder  dezen  naam  yermelden 
wf|: 

Jokatm  ChttfirUd  Schadow^  een  beroemd 
beeldhouwer,  geboren  te  Beriyn  den  208ten 
Mei  1764.  HU  bezocht  het  gymnasium  aldaar, 
ontving  tevens  teekenonderwUs  van  een  beeld- 
houwer en  oefende  zich  voorts  in  het  atelier 
van  den  beeldhouwer  Tataaeri.  Weldra  echter 
vluchtte  hy  met  zQue  beminde,  eene  Oosten- 
ryksche,  naar  Weenen,  trad  met  haar  in  het 
huweiyk  en  volbracht  op  kosten  van  zyn 
schoonvader  eene  reis  naar  Italië.  Hier  wijdde 
hy  zich  met  tlver  aan  de  studie  der  antieken 
en  verwierf  het  volgende  Jaar  den  prys  met 
zyne  groep:  „Perseus  en  Andromeda".  In 
1788  zag  hg  zich  in  plaats  van  den  overleden 
Tastoêri  tot  rector  der  Académie  van  Schoone 
Kunsten  te  Beriyn  benoemd.  Het  eerste  merk- 
waardige kunstgewrocht,  hier  door  hem  ge- 
beiteld, was  een  gedenkteeken  van  den  als 
knaap  gestorven  Graaf  v<m  der  Mark^  een  on- 
wettigen  zoon  van  Koning  Friedriek  WUkdm 

II  in  de  Dorotheakerk  te  Berign  (1791). 
In  1795  modelleerde  hy  het  vierspan  voor  de 
pas  verrezen  Brandenburger  Poort,  hetwelk 
in -koper  door  Jury  werd  uitgevoerd.  Voorts 
vervaardigde  hy  basreliéfs  voor  verschillende 
zalen  van  het  koninkiyk  kasteel  te  Beriyn, 
het  marmeren  standbeeld  van  Frederik  de 
Qroate  te  Stettin,  dat  van  generaal  wm  Ziethem 
op  het  Wilhelmsplein  te  Beriyn,  de  groep  der 
Twee  Zusters  (de  gemalin  van  den  Kroonprins 
va»  JPrmte»  en  de  Hertogin  va»  OumberUHtd^ 
later  Koninginnen  van  Pruisen  en  Hannover), 
het  gedenkteeken  van  generaal  Taue»tgie»ie 
Breslau,  de  bevallige  «^Slapende  Nymf*  in 
marmer,  het  gedenkteeken  van  den  minister 
00»  Armm  te  Boitzenburg  en  de  basreliéfs  van 
de  Munt  te  Beriyn.  Onder  Friedriek  Wühdm 

III  vervaardigde  by  het  standbeeld  van  Vorst 
Leofoid  wm  Deuau  op  het  Wilhelmsplein  te 
Beriyn,  dat  van  Blüeker  te  Bostock  en  het 
op  den  Sisten  October  1821  te  Wittenberg 
onthulde  standbeeld  van  Lulker,  alsmede 
borstbe^den  van  Huftkmd^  Qram^  Sebaeüam 
£ackj  Leeeimg  enz.  Ook  voor  het  Walhalla 
leverde  hy  onderscheidene  borstbeelden,  zoo- 
als  die  van  Karel  de  Qroote^  Se»drik  de 
Vogelaar^  Koewraad  de  SaliSr^  Me»drih  de 
LeetiWj  Èudolf  vom  Mdbdmrg^  Kanty  Klopetoéky 
BaVUTy  Johamnee  wm'  MüUer^  Frederik  de 
Oroote.  Widand  enz.,  die  echter  gedeelteiyk 
van  zyne  leerlingen  afkomstig  zyn.  Ook  heeft 
hy  uitmuntende  gravures  vervaardigd.  Nadat 
htf  in  1788  de  betrekking  van  rector  der  Aca- 
démie van  Schoone  Kunsten  aanvaard  had. 
werd  hy  er  vervolgens  directeur  en  overleea 
den  27sten  Januari  1860.  Hy  verzaakte  de 
gemanierdheid  in  de  beeldhouwkunst,  welke 
in  de  18de  eeuw  heerschte,  en  keerde  terug 
tot    de   eenvoudige,  klassieke  vormen.  Ook 

xin. 


schreef  htf:  «Wittenbergs  Denkmftler  der 
Bildnerei,  Baukunst  und  Malerei,  mit  histori- 
sohen  und  artistisehen  Ermuterungen  (1825)", 
—  „Polyklet,  oder  von  den  Maszen  des  Men- 
schen  nach  dem  Geschlecht  und  Alter  (1834: 
8de  druk,  1877)",  -  -Die  Nationalphysiogno- 
nüen  (1835)",  —  en  „Kunstwerke  und  Kunst- 
ansichten (1839)".  —  Ook  zyn  zoon  Budolfy 
geboren  te  Beriyn  in  1785,  verwierf  te  Rome 
onder  de  leiding  van  Ckmova  en  Tkorwaldee» 
groeten  lof,  maar  overleed  reeds  den  Sisten 
Januari  1822. 

Wiihelm  Friedriek  wm  Sekadow  Gode»kauey 
een  beroemd  historie-  en  portretschilder  en  twee- 
den zoon  van  den  voorgaande.  By  werd 
geboren  den  6den  Sept^ber  1789,  studeerde 
eerst  onder  de  leiding  van  zyn  vader  en 
oefende  zich  vervolgens  onder  Weiteek  in  de 
schilderkunst.  Nadat  hy  zich  in  het  museum 
te  Potsdam  een  Jaar  lang  met  copieeren  had 
bezig  gehouden,  moest  hy  in  1806  de  wapens 
dragen  en  kon  eerst  in  1810  te  Bome  zyne 
studiën  weer  opvatten.  Hier  verkeerde  hy  met 
Cor»eliu9y  Overbeek^  Veiiy  JTuck  enz.  en  be- 
studeerde er  de  kunstgewrochten  der  oude 
meesters,  —  eene  studie,  die  hem  in  de  ar- 
men voerde  der  R.  Katholieke  Kerk.  Hy 
schilderde  o.  a.  eene  „Hemelkoningin"  voor  de 
gemalin  van  va»  Mumbdldiy  eene  „Heilige  Fa- 
milie"en  eene„Romeinsche  vrou  w(levensgroot)" 
voor  den  Kroonprins  van  Beieren,  en  den  „Kop 
van  een  Camaldulenser  monnik"  voor  de  ten- 
toonstelling te  Beriyn  van  1819.  In  dat  Jaar 
keerde  hy  naar  zyne  geboortestad  terug  en 
werd  er  tot  professor  aan  de  Académie  van 
Schoone  Kunsten  benoemd.  Hier  schilderde 
hy  het  „Qroote  Bachanaal"  aan  de  zoldering 
van  den  nieuwen  schouwburg,  onderscheidene 
doeken  in  olieverf  en  vooral  veel  portretten. 
In  1824  leverde  hy  aan  de  Gkmiizoenskerk 
te  Potsdam  eene  „Aanbidding  der  Koningen", 
en  een  altaarstuk  aan  de  kerk  te  Schulpforta. 
Eén  zyner  schoonste  stukken  is:  „De  vry 
geborene  Dichtkunst",  eene  van  de  aarde 
hemelwaarts  zwevende  maagd.  Toen  Oomeiiue 
naar  MOnchen  vertrok,  werd  Sekadow  in  1826 
directeur  der  Académie  te  Dttsseldorf,  en  het 
volgende  Jaar  begaf  hy  zich  met  onderschei- 
dene leerlingen  derwaarts,  die  de  kern  wer- 
den der  Dflsseldorfeche  schilderschool.  Hy 
zelf  schilderde  aldaar  historiestukken  en  por- 
tretten. Diar  schilderde  hy  het  dichteriyk  op- 
Sïvatte  beeld  van  „Mignon"  uit  den  „Wilhelm 
eister"  van  Oötke.  Voor  eene  nieuwe  kerk 
te  Beriyn  schilderde  hy  de  „Vier  Evangelisten", 
maar  als  het  beste  stuk  uit  dat  tydperk  roemt 
men  zyne  „Wyze  en  dwaze  maagden".  Voor 
de  Rynsch-Westfiuüsche  kunstenaarsvereeni- 
ging  schilderde  hy  in  1880  eene  voortreflèiyke 
„Charitas".  Voorts  vermelden  wy  van  hem: 
„Christus  op  den  Oiyfberg",  —  „C^hristus  bU 
de  Jongeren  te  Emmaus'*,  —  en  „Het  lyk 
van  Christus  op  den  schoot  zyner  Moeder, 
door  Engelen  omgeven"  (in  de  kerk  te  Dttl- 
men).  Tot  herstel  zyner  wankelende  gezond- 
heid begaf  hy  zich  in  1840  naar  Italië  en 
schilderde  te  Bome:  „De  hemelsche  en  de 
aardsche  Uefde".  Na  een  bezoek  te  Napels 
keerde  hy  in  October  te  Dflsseldorf  terug.  In 
het  volgende  Jaar  penseelde  hy  eene  „Pietas 
en  Vanitaa"  met  betrekking  tot  den  godsdienst 
(in  de  gedaante  van  Christus)  en  eene  „Heilige 

19* 


892 


SCHAD0W-6CHAFABIK. 


Veronica".  De  Yoltooilncr  van  „Hemel,  vage- 
vaar  en  hel"  naar  Dantê  werd  door  eene  ge- 
yaarlQke  ooflfriekte  vertraagd;  sel6  was  hg 
eenigen  tQd  blind  en  herkreeg  eerst  door  eene 
operatie  bet  gezicht.  BeedB  vroeg  intoaschen 
was  bg  op  den  doolweg  geraakt  der  symbo- 
liek, zoodat  b||  zich  allengs  geheel  en  al 
verwfiderde  van  de  realiteit;  Ja,  ztjne  knnst 
kan  met  bet  voUite  recht  eene  R.  Katholieke 
worden  genoemd.  In  1843  werd  hg  in  den 
Fraisischen  adelstand  opgenomen  met  de 
vergunning  den  naam  Godenhaus  bg  den  zgnen 
te  voegen.  Hg  bleef  aan  het  hoofd  der  Aca- 
démie tot  1859  en  overleed  te  Dfisseldorf 
den  19den  Maart  1862.  Hg  schreef:  „Ueber 
den  Einflosz  des  Ohristenthnms  aaf  die  bil- 
dende  Knnst  (1843)*',  —  en  de  novelle:  „Der 
moderne  Vasari.  Erinnerangen  aas  dem  Kfinst- 
lerleben  (1854)". 

Sohaduw  (De)  noemt  men  de  donkere 
mimte  achter  een  door  eene  lichtbron  besche- 
nen ondoorzichtig  lichaam,  hetwelk  het  daarin 
doordringen  der  rechtignig  voortschrgdende 
lichtstralen  verhindert.  Is  de  lichtbron  een 
pnnt,  dan  vormt  de  schadaw  een  achterwaarts 
grooter  wordenden  kegel,  —  en  heeft  de 
lichtbron  een  zekeren  omvang,  dan  vormt 
ieder  lichtpunt  daarvan  een  schaduwkegel. 
De  gemeenschappeigke  schaduwkegel  van  alle 
lich^unten  vormt  alsdan  de  JcemMhaduwj  en 
die  gedeelten  van  den  algemeenen  kegel,  waarin 
de  stralen  van  sommige  lichtpunten  niet  en  die 
van  andere  of  van  éen  ander  wél  kannen  door- 
dringen, de  halfêohaduw^  terwgi  op  de  door- 
snede van  den  schaduwkegel,  loodrecht  op  de 
as  van  dezen,  de  aloffickadmw  wordt  waarge- 
nomen in  de  gedaante  van  eene  donkere  vlek, 
die  door  een  minder  donkeren  ring  omgeven  is. 
Is  de  lichtbron  grooter  dan  bet  ondoor- 
schgnend  lichaam,  dan  vormt  de  kemschaduw 
een  kegel  met  een  achter  het  donkere 
lichaam  gelegen  top,  en  zgn  beide  even  groot, 
dan  heeft  de  kemschaduw  den  vorm  van  een 
cylinder. 

Sohaepman  (Herman  Johan  Aloysias 
Maria),  een  verdiensteigk  Nederlandsoh  dich- 
ter, geboren  te  Tubbergen  in  07ergsel  den 
2den  Maart  1844,  studeerde  te  Culemborg  en 
te  Rgsenburg,  werd  in  1867  tot  priester  ge- 
wgd  en  zag  zich  in  dat  Jaar  benoemd  tot 
tweede  secretaris  van  den  Aartsbisschop  van 
Utrecht.  Voorts  volbracht  hg  eene  reis  naar 
Bome  en  verwierf  aldaar  den  titel  van  doctor 
in  de  theologie,  waarna  hg  in  October  1870 
geplaatst  werd  als  professor  aan  het  seminarium 
te  Rgsenburg.  Van  zgne  gedichten  vermelden 
wg :  „De  Paus  (1866)",  —  „De  eeuw  en  haar 
Koning  (1867)",  —  „Vondel  (1868)",  —  „Kerst- 
nacht, naar  W.  Molitors  myiteriespel  (1868)", 

—  „Het  lied  des  Konings  (1869)",  —  en 
„Verzamelde  dichtwerken  (1870)".  Voorts 
leverde  hg:  „De  Piusfèesten  te  Rome  10,  11 
en  12  April  1869;  losse  herinneringen  (1871)", 

—  „De  weg  der  waarheid  (1871)",  —  het 
gedicht:  „Napoleon  (1878)",  —  „De  chrlste- 
igke  li^de  (1870)",  —  „Pftrgs  1870—1871  (een 
gedicht,  (1872)",  —  eene  bewerldng  van  vier 
treurspelen  van  Vondd  (met  Bnmwerêy  Koel» 
en  de  Bijh^  1872),  —  (Godsdienst  en  volks- 
welvaart. Eene  studie  over  Katholicisme  en 
ProtestantiBme  (1871)",  —  „Aya  Sofia  (1886)", 

—  en  de  veelbesproken  redevoering,  gehou- 


den bg  de  YondelsflBeBten  te  Amsterdam  (1879), 
alsmede  bgdragen  in  Jaarboekjes  entgdsehrlf- 
ten.  Sedert  1871  is  hg  met  dr.  ^«i^,  redacteur 
van  het  tgdschrift:  „De  Wachter"  en  sedert 
eenige  Jaren  lid  van  de  Tweede  Kamer  der 
Staten-Generaal. 

SohafArik  (Paul  Joseph)  of  SgafaHk,  een 
Czechisch  geleerde,  geboren  den  ISden  Mei 
1795  te  Kobelyarowo  in  het  Hongaarsche  eo- 
mitaat  GömOr,  studeerde  van  1810  tot  1815 
aan  het  lyceum  te  Kftsmark  in  de  theologie, 
verzamelde  reeds  vroeg  Slowakiscbe  en  Cze- 
ohische  volksliederen  en  leverde  bgdragen  in 
tgdschriften.  Sedert  1815  wgdde  hg  zich  te 
Jena  aan  de  theologie,  letterkunde,  gesclüe- 
denis  en  wgsbegeerte  en  in  latere  Jaren  noemde 
hg  zgn  verbigf  aldaar :  „exilium  corporis,  pa^ 
radisus  animae  (verbanningsoord  des  licluumis, 
paradgs  der  ziel)".  Hg  vertaalde  er  de  «Wol- 
ken" van  Arietóphamee  en  „Maria  StuarT*  van 
SehiUer  in  het  Czechisch  en  knoopte  betrek- 
kingen aan  met  geleerde  mannen  te  Praag. 
Na  een  vertoef  van  twee  Jaar  te  Jena  aan- 
vaardde hg  de  betrekking  van  huisonderwg- 
zer  te  Preszburg  en  werd  vervolgens  directeur 
van  het  gymnasium  te  Neusatz.  Hier  hield 
hg  dch  gverig  bezig  met  de  studie  der  Zuid- 
Slawische  letterkunde  en  met  die  der  verge- 
igkende  taalkunde  en  zond  eenige  belangrgke 
geschriften  in  het  Duitsch  in  het  licht  We- 
gens onaangenaamheden  vertrok  hg  in  1838 
naar  Praag,  waar  Pdlaelle^,  Jum^man,  Pred 
en  anderen  hem  voor  den  tgd  van  vgf  Jaar 
door  vrgwillige  bgdragen  een  sober  bestaan 
bezorgden.  In  de  beide  eerstvolgende  Jaren 
schreef  hg  zgn  hoofdwerk :  „Starozitnostl  Slo- 
wanske".  dat  2  Jaar  daarna  in  de  werken  van  het 
genootschap :  „Matice  ceska"  werd  opgenomen. 
In  1837  werd  hg  censor  en  tevens  redacteur 
van  het  tgdschrift  van  het  Boheemsch  Mu- 
seum. Inmiddels  hadden  zgne  nasporingen  de 
algemeene  opmerkzaamheid  gewekt  Nadat 
hg  reeds  in  1886  een  beroep  had  ontvangen 
naar  de  universiteit  te  Moskou,  werd  hem  in 
1840  van  wege  de  Pruisische  Regeering  de 
leerstoel  in  het  Slawisch  aangeboden  aan  de 
universiteiten  te  Berign  of  te  Breelau.  Hg  ge- 
voelde zich  echter  verplicht,  te  Praag  te  bigven, 
en  werd  in  1841  benoemd  tot  custos  aan  de 
boekerg  der  académie.  In  1848  werd  hg  er 
hoogleeraar  in  de  Slawische  lettwkunde,  do<di 
legde  reeds  in  het  volgende  Jaar  die  betr^- 
king  neder,  nadat  hg  reeds  in  1847  het  cen- 
sorsambt had  laten  varen.  Hg  verdeelde  nu 
zgn  tgd  tusschen  de  werkzaamheden  als  bi- 
bUothecarts  en  de  wetenschap.  Zgne  vganden 
echter  beschuldigden  hem  met  betrekking  tot 
eerstgenoemde  van  verregaande  nalatigheid. 
Wél  werd  hg  door  een  ingesteld  onderzoek 
glansrgk  gerechtvaardigd,  doch  zoowel  dit  on- 
geval als  familierampen  brachten  hem  tot  zwaar- 
moedigheid,  zoodat  hg  zich  in  1860  in  de 
Moldau  wierp.  Hg  werd  gered,  doch  overieed 
reeds  den  26sten  Mei  1861.  Zgn  bovenvermeld 
hoofdwerk  („Slawische  oudheden**)  beioiffde 
hem  groeten  roem,  en  ook  op  het  gebied  der 
Slawische  spraakkunst  heeft  hg  veel  merk- 
waardigs geleverd.  Voorts  vermelden  wg  van 
hem:  „G^eschichte  der  slawischen Sprache und 
Literatur  (1827)*',  —  „Serbische  Lesekömer 
(1833)  *,  —  „Die  Sitesten  Denkm&ler  der 
Böhmischen  Sprache  (met  PoZa^iy,  1840)**,  — 


SOHAFABIK-SCP^FFLE. 


2oa 


•B  i^Ctoioliiebte  der  sUdaUwiaehen  Litenlor 
(1866)".  Zttne  geiamenltke  werken  st|n  in 
1861—1865  in  het  licht  verschenea. 

Soh&fer  (Johann  Wilhelm),  een  verdien- 
stelUk  letterkundige,  geboren  den  17den  Sep- 
tember 1809  te  Seehanaen  bfl  Bremen.  stu- 
deerde sedert  1827  in  de  letteren  te  Leipzig. 
werd  in  1831  onderwQzer  aan  de  hoogeschool 
in  sVne  geboorteplaats,  in  1867  professor 
aldaar  en  overleed  er  den  2den  Maart  1880. 
HQ  schreef:  „Qmndrias  der  Qeschichte  der 
dentschen  Literator  (11de  drok.  1870)'*,  — 
„Handbneh  der  Qeschichte  der  dentschen  Ld- 
teratnr  (2de  druk,  1856)",  —  „Gk>ethe*s  Leben 
(2de  dmk,  1877,  2  dln)",  —  „Die  Gteschichte 
der  dentschen  Literator  des  18  Jahrhonderts 
(1850—1860,  8  dln)",  —  „SchiUer.  Eine  bio- 
grapische  Schildemog  (1868)",  —  „Zor  dent- 
schen Literatorgeschichte  (1860;  2de  drok, 
1878)",  —  „LiteratorbUder  (1861,  2  dln)",  — 
en  den  dichtbondel:  „Liebe  ond  Leben  (2de 
drok,  1859)".  —  Zijn  broeder  ArMold,  g^hoten 
te  Seehaosen  den  16den  October  1819  en 
overleden  den  20sten  November  1883,  was  hoog- 
leeraar te  Bonn  en  schreef  o.  a.:«Demosthenes 
ond  seine  Zeit  (1856—1868,  3  dln)",  — 
-Abrisa  der  Qoellenknnde  der  griechischen 
Qeachiehte  bis  aof  Polybios  (2de  drok,  1873)", 
—  „Die  Hansa  ond  die  norddeotsche  Marine 
(1869)",  —  en  „Geschichte  des  Siebe^jl^hrigen 
Krieffs  (1867-1874,  2  dln)". 

Sonaff  (Philipp),  een  Noord- Amerikaansch 
godgeleerde,  geboren  te  Chor  in  Zwitserland 
den  Isien  Januari  1819,  stodeerde  te  Halle, 
Tübingen  en  Berign,  werd  in  1841  huison- 
derwUxer,  waardoor  hf)  gelegenheid  had  om 
FrankrQk.  Zwitserland  en  Italië  te  bezoeken, 
begaf  lich  in  1844  naar  Amerika,  werd  er 
eerst  professor  aan  hetLothersch  seminarium  te 
Mereersborg  (Pennsylvanië)  en  daarna  professor 
in  de  kerkgeschiedenis  te  Andover,  toen  te 
Hartfort  en  in  1871  te  New  York.  Van  sQue 
geeehriften  noemen  wf):  „Amerika.  Diepoliti- 
schen,  socialen  und  kirchlich-religiösen  Zu- 
st^nde  der  Yereinigten  Staaten  (1854;  2de  druk, 
1854)".  —  .Oeschichte  der  alten  Eirche  bis 
sam  EDde  des  6  Jahrhunderts  (1867)",  —  als- 
mede: „Germany,  its  universities,  theology  and 
religiën  (1857)",  —  „Bevision  of  the  English 
version  of  the  New  Testament  (1874)",  — 
„Bibliotheca  sjmbolica  (1876,  3 dln)",— „The 
Vatican  conncil  (1875)",  —  „Hymns  of  Imma- 
nuel:  Cbrist  in  song  (1869  en  later)",  — 
„Troogh  Bible-lands:  Egypt,  the  desert  and 
Palestine  (1878)",  —  en  „Dictionary  of  the  Bible 
(1880)".  Met  AriktÊT  Gilm<m  gaf  hff  de:  „Li- 
brary  of  religieus  poetry  (1882)"  In  het  Ucht. 

Sohaffhsusen ,  het  noordel0kste  canton 
van  Zwitserland,  ligt,  in  3  gedeelten  gesplitst, 
op  den  rechter  oever  van  de  Bi|n,  grootendeels 
omgeven  door  Baden,  en  ten  zuiden  door  de 
Rttn  van  de  cantons  Zürich  en  Thurgau  ge- 
scheiden. Het  Land,  eene  oppervlakte  beslaande 
van  bijna  5V3  D  g^ogr.  mijl,  behoort  tot  het 
dal  van  de  Ryn  en  wordt  in  de  parcelle  Stein 
door  de  Biber  en  in  het  hoofdgedeelte  door 
onderscheidene  beken  doorkronkeld,  die  ge- 
deeltelijk van  de  bergvlakte  van  den  Beyat, 
gedeelteiyk  van  de  Jnragroep  van  den  Banden 
afdalen  en  gedeeltelQk  rechtstreeks  zich  uit- 
storten in  de  Bt|n,  terwijl  die  van  de  Klett- 
gan  zich  met  de  Wutach  vereenigen,  welke 


zieh  naar  de  BQn  spoedt  Wereldberoemd  ia 
er  de  by  aanmerkeiyke  waterstanden  prach- 
tige, 24  Ned.  el  hooge  waterval  van  de 
B$n  by  Lanfen.  Het  klimaat  is  er  in  de 
dalen  zacht  en  heeft  er  eene  gemiddelde 
Jaariyksche  warmte  van  9^  C.  Er  wordt  dan 
ook  veel  graan  verbouwd ,  —  voorts  aiurd- 
appelen,  hennep,  ooft  en  voortreffèiyke  wyn. 
De  veeteelt  is  er  van  veel  belang,  en  de  bodem 
levert  kalk-  en  zandsteen  en  uitmuntend 
leem.  De  flinke,  arbeidzame  en  levendige  be- 
volking telt  er  omstreeks  88000  zielen  (1880)  en 
dit  canton  heeft  onderscheidene  merkwaardige 
mannen  opgeleverd.  De  inwoners  beiyden  er 
byna  allen  den  Protestantschen  godsdienst  Het 
canton  heeft  in  Mei  1876  eene  herziene,  zeer 
democratische  grondwet  verkregen.  Het  volk 
kiest  de  leden  van  den  Groeten  Baad,  éen 
op  500  zielen,  voor  den  tyd  van  4  jaar. 
Zoodra  1000  burgers  het  verlangen,  worden 
de  wetten  aan  eene  volksbeslissing  onderwor- 
pen. Ook  aan  groote  buitengewone  uitgaven 
moet  het  volk  zyne  goedkeuring  verleenen. 
Voorts  kunnen  1000  burgers  het  initiatief 
nemen  voor  het  voorstellen  eener  wet.  De 
uitvoerende  macht  berust  by  een  Begeeringsraad 
van  5  leden,  die  om  de  vier  jaar  door  het 
volk  gekozen  worden.  Er  bestaat  eene  hoogste 
rechtbank  van  5  leden,  die  desgeiyks  voor 
den  tyd  van  4  Jaar  door  den  Groeten  Baad 
worden  aangesteld.  In  elk  der  6  arrondisse- 
menten heeft  men  eene  arrondissementsrecht- 
bank, en  in  elke  gemeente  een  gemeenteraad 
en  een  vrederechter.  In  1884  bedroegen  de 
inkomsten  van  het  canton  571 380  en  de  uit- 
gaven 567  580  francs.  Men  schatte  er  in  dat 
jaar  het  nationaal  vermogen  op  ruim  lOVsde 
millioen  Arancs.  —  De  Aoo/U«^<mI  Schaff hausen, 
byna  13000  inwoners  tellende,  ligt  in  een  dal 
aan  de  Byn  en  heeft  een  onderwetsch  voor- 
komen. De  hoofdkerk  en  de  MQaster  zyn 
afkomstig  uit  de  12de  eeuw.  Men  heeft  er  een 
oudheidkundig  museum  en  een  gedenkteeken 
van  den  geschiedschryver  Jokaan  von  MülUr, 
De  rivier  en  haar  nabygelegen  waterval  geven 
aan  deze  stad  eene  ongemeene  aaatrekkeiyk- 
heid,  zoodat  er  vooral  in  den  laatsten  tyd 
prachtige  hotels  zyn  verrezen.  Voorts  heeft 
men  er  onderscheidene  fabrieken,  vooral  van 
yzeren  voorwerpen,  en  een  aanzieniyken  wyn- 
handel,  die  door  verschillende  spoorwegen 
niet  weinig  bevorderd  wordt. 

SoliafQ.e  (Albert),  een  verdiensteiyk  Duitsch 
staathuishoudkundüge,  geboren  den  24sten  Fe- 
bruari 1831  te  NOrtingen  in  Wttrtemberg, 
studeerde  te  Tübingen,  zag  zich  vervolgens 
geplaatst  by  de  redactie  van  den  „Schw&bi- 
schen  Merkur"  en  aanvaardde  in  1861  de 
betrekking  van  hoogleeraar  in  de  staathuishoud- 
kunde te  Tübingen.  Van  1860—1865  was  htf 
lid  van  den  Würtembergschen  Landdag  en  in 
1868  van  het  Duitsche  Tolparlement  In  laatst- 
genoemd jaar  vertrok  by  als  hoogleeraar  naar 
Weenen  en  werd  er  in  1878  in  bet  Kabinet 
Sokenwaft  minister  van  Koophandel.  Hy  moest 
met  genoemd  ministerie  aftreden  en  begaf 
zich  vervolgens  naar  Stuttgart,  om  zich  aldaar 
aan  letterkundigen  arbeid  te  wyden.  Schoon 
hy  de  woelingen  der  sociaaldemocraten  afkeurt, 
openbaart  by  in  zyne  werken  neiging  tot  bet 
socialismns  en  de  overtuiging,  dat  de  bestaande 
staat  van  zaken  op  den  duur  onhoudbaar  is. 


M4 


BCmFPLE^-SOHALLEB, 


Van  sSne  geschriften,  welke  lich  door  groote 
ecberpsinoigheid  onderacheiden ,  ▼ermelden 
wO :  „Die  NationalOkonomie  oder  allgemeiiie 
WirtschaftBlehre  (1861)",  waarran  eene  derde 
ail^ve  verscheen  onder  den  titel  :,,Da8geeell- 
schaftliche  System  der  menschlichen  Wirtochaft 
(1873,  8  dln)",  —  „Die  nationalOkonomische 
Theorie  des  aosschlieszenden  AlMatiTerhftlt- 
nisse  (1867)*',  —  „Kapitalismos  and  Socialismos 
(1870)",  —  „Die  Qalntessenz  des  Socialismos 
(1874;  8de  dnik,  1877)",  —  „Ban  nnd  Leben 
des  socialen  Körpers  (1875—1877,  dl  len2)", 
—  „Encyklopadie  der  Staatslehre  (1878)",  — 
„Die  Qmndsfttse  der  Steaerpolitik  nnd  die 
schwebenden  Finanzfiragen  Dentschlands  nnd 
Oesterreichs  (1880)",  ~  „Fttr  die  internationale 
Doppelwfthmng  (1881)",  —  „Die  Auisichtslo- 
sigkeit  der  Sozialdemokratie  (1885)",  —  en 
„Oesammelte  Aoitötze  (1885,  2  dln)". 

Sohafltoer  (Max),  een  verdiensteltik  be- 
oefenaar der  technlBche  chemie,  geboren  in 
1880  te  Meisenheim  (R0n-Pniisen),  studeerde 
aan  de  polytechnische  school  te  Karlsmhe  en 
was  Jaren  lang  assistent  aan  het  chemisch 
laboratoriam  aldaar.  In  1854  stichtte  hQ  het 
centraal  laboratoriam  van  het  genootschap 
Vieille  Montagne  te  Moresnet  bf)  Aken,  aan- 
vaardde het  bestnar  daarvan  en  werd  in  1856 
directeur  van  de  SalssischThflringsche  Koper- 
mynenmaatschappQ  te  Eisenach.  Hier  werd, 
voor  het  eerst  in  Daitschland,  door  hem  de 
extractie  ingevoerd  van  koperhoadend  zwa- 
velkies  door  roosten  met  kenkenzont  In  1859 
vertrok  hQ  als  directenr  van  eene  Oostenr0ksche 
maatschappO  voor  mQnontginning  naar  Aassig. 
Hier  beproefde  hy  met  goed  gevolg  de  koper- 
extractie door  yzerchlorore  en  bracht  haar  in 
verband  met  de  bewerking  van  sodaresten 
doordien  hy  deze  met  het  kies  onder  toevoeging 
van  zand  samensmolt  Het  zwavel  werd  in 
den  vorm  van  zwaveiyzer  verinregen,  dat  met 
zontzaor  in  zwavelwaterstof  en  yzerohlornre 
werd  omgezet.  Onder  zyne  leiding  verkreeg 
de  scheiknndige  fiibriek  te  Aassig  een  groeten 
omvang  en  zy  leverde,  behalve  groote  hoeveel- 
heden soda,  zwavelzaar,zoatzaar  en  chloorkalk, 
vele  scheiknndige  en  metallnrgische  producten. 
Eene  tweede  dergeiyke  fabriek  stichtte  hy  te 
Kralnp  by  Praag  en  eene  groote  ammoniak- 
BOdafabriek  met  de  firma  Solvay  te  Ebesee  in 
het  Salzkammergnt.  Voorts  deed  hy  teAussig 
met  anderen  eene  aanzieniyke  glasblazery 
verryzen,  waar  het  aldaar  voorkomende  pho- 
noliet  verwerkt  wordt,  —  alsmede  eene  potte- 
bakkery,  en  zyne  vuurvaste  potten  zyn  zeer 
in  trek.  Wyders  is  hy  medestichter  van  de 
groote  fabriek  van  vuurvast  aardewerk  van 
Vijffen  4*  ^*  te  Duisburg  en  van  eene  voor 
de  kalisoutindustrie  te  Neustaszftart  Zeer 
verdiensteiyk  heeft  hy  zich  voorts  gemaakt 
met  betrekking  tot  de  verwerking  der  soda- 
resten, nameiyk  door  in  1861  eene  methode 
aan  te  wyzen  tot  het  verkrygen  van  zwavel. 
Eene  nog  meer  volkomene  methode,  welke 
op  de  behandeling  van  sodaresten  metchloor- 
magnesium  berust,  heeft  hy  met  Sdbi^  in  1879 
in  toepassing  gebracht.  De  magnesia,  hierbV 
verkregen,  wordt  door  Sehaffner  en  Seïhiff 
volgens  eene  nieuwe  uitvinding  gebezigd  tot 
het  ontieden  van  chloorammonlumlagen  uit 
de  ammoniaksodabereiding  en  zy  verbinden 
deze  handelwyze  met  de  bereiding  van  het 


Leblanosoda.  Sekaffker  heeft  over  de  boveo- 
gemelde  onderwerpen,  alsmede  over  het  winnen 
van  thallium  en  van  lood,  enz.  onderscheidene 
merkwaardige  verhandelingen  in  het  licht 
gegeven. 

Sohafhiiutl  (Karl  Franz  Emil).  een  ver- 
diensteiyk  natuurkundige,  geboren  den  19den 
Februari  1803  te  Ingolstadt,  studeerde  in  de 
geneeskunde  en  legde  zich  tevens  toe  op  de 
mineralogische  scheikunde,  alsmede  op  de 
vervaardiging  van  natuurkundige  instrumenten. 
Beeds  als  student  gaf  hy  eenige  merkwaardige 
verhandelingen  in  het  licht  en  vertrok  in  1833 
naar  Sheffield,  om  er  de  staal£Abrieken  in 
oogenschouw  te  nemen.  Hier  werd  hy  mede- 
werker aan  wetenschappeiyke  tydschriften,  en 
het  Koninkiyk  Instituut  van  civiel  ingenieurs 
bekroonde  o.  a.  zyne  verhandeling  over  het 
springen  van  stooomketels.  Hy  deed  voorts 
reizen  door  Frankryk  en  Spanje,  en  vestigde 
zich  vervolgens  te  Mttnchen,  waar  hy  tot 
hoogleeraar  in  de  geognosie  enz.  en  in  1849 
tot  opperbibüothecaris  der  univertiteit  benoemd 
werd.  Voorts  maakte  hy  zich  verdiensteiyk 
door  het  in  orde  brengen  van  het  geognostisch 
kabinet  van  de  Koninkiyke  Académie  aldaar, 
door  de  uitvinding  van  een  areometer,  van  een 
photometer  enz.  Van  zyne  geschriften  noemen 
wy  nog:  „Geognostische  Untersuchungen  des 
sttdlichen  Alpengebirges  (1849)",  —  „Bericht 
über  die  Mosikinstrumente  (1854)",  — en  „Der 
echte  Gregbrianische  Choral  in  seiner  Ent- 
wickelung  (1869)". 

Sohalk  is  een  woord,  hetwelk  oorspron- 
keiyk  de  beteekenis  heeft  van  lewAt,  Van 
daar  genetohalk  (senechal,  oudste  knecht)  en 
maartekalk  (paardenknecht).  In  het  middel- 
Nederlandsch  en  ook  in  onzen  tyd  wordt  het 
gebezigd  als  de  naam  van  iemand,  die  dch 
listige  scherts  veroorlooft  zonder  daarby  booze 
bedoelingen  te  hebben. 

Sohalken  (€k>dfHed  van),  een  verdien- 
steiyk  Nederlandsch  genreschilder,  geboren  te 
Dordrecht  in  1643,  was  een  leerling  van 
Sóojfêtraaim  en  Da»,  woonde  eerst  gernimen 
tyd  in  Engeland  en  vestigde  zich  daarna  in 
den  Haag,  waar  hy  den  16den  November  1705 
overleed.  Hy  muntte  vooral  uit  op  het  gebied 
der  nachtstukken,  en  men  vindt  doeken  van 
zyne  hand  in  de  musea  te  *8  Gravenhage, 
Amsterdam,  Weenen,  Mttnchen,  Dresden,  Parys 
enz.  Ook  heeft  hy  eenige  gravures  geleverd. 

SohsUer.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Johann  SohaUer,  een  verdiensteiyk  beeld- 
houwer, geboren  te  Weenen  in  1777.  Hy  ver- 
trok in  1812  naar  Bome,  waar  hy  tot  1823 
vertoefde.  Diar  vervaardigde  hy :  „Belierophon 
en  Chimaera  (in  het  Belvedère  te  Weenen)". 
In  1823  werd  hy  professor  aan  deKeizeriyke 
Académie  in  zyne  geboorteplaats.  Van  zyne 
kunstgewrochten  vermelden  wy:  het  stand- 
beeld van  Andréat  Bofer  in  de  kerk  te  Inns- 
bruck  (1831—1838)",  —  het  sUndbeeld  van 
Keizer  Frant  I  te  Stanislawow  in  Galicid 
(1837), —en  eenige  borstbeelden  voor  het  Wal- 
halla. Hy  overleed  te  Weenen  den  16den 
Februari  1847. 

Luiwig  SekaUer,  desgeiyks  een  uitstekend 
beeldhouwer  en  een  broederszoon  van  den 
voorgaande.  Hy  werd  geboren  te  Weenen  den 
lOden  October  1804  en  bezocht  gedurende 
eenige  Jaren  het  atelier  van  SckwanihdLer*  In 


80&ALLra-80HABF. 


If5 


dien  t|d  Temuurdigde  hg:  „De  Sterren*',  eene 
^Vvythe!"  en  een  bontbeeld  Tnn  Koningin 
7%êrmê.  Voorts  modelieerde  bQ  reliélb  nit  het 
leren  yan  Jan  tan  JSjfék,  San»  Molbdn  en 
AlhreM  DMr^  voor  de  Pinaootheek  en  bei- 
telde de  standbeelden  van  Promeikeus  en  van 
PJUdias  voor  de  Glyptotheek.  Daarop  volgden 
Btatoëtten  van  dichters,  de  gevel  van  het 
nationaal  mnsenm  te  Pest  en  bet  gedenkteeken 
van  Berd&r  te  Weimar.  HQ  overleed  te  Mttn- 
ohen  den  29sten  April  1865. 

JuUu»  SehaüeTj  een  Doitscb  wOsgeer  nit 
de  school  van  Bijsfd,  Hü  werd  geboren  te 
Magdebnrg  in  1810,  studeerde  te  Halle,  werd 
er  in  1888  bnitengewoon  hoogleeraar  en  over- 
leed ia  een  kranksinnlgengesticht  den  21sten 
Jnni  1868.  Van  ztfne  geschriften  vermelden 
wg:  ,.Die  Pbilosophie  nnserer  Zeit  (1837)**,— 
„Der  historische  Christus  nnd  die  Philosophie 
(1888)*',  —  „Vorlesnngen  ttber  Sohleiermacher 
(1844)**,  —  „Darstellang  der  Kritlk  der  Phi- 
losophie Lndwig  Fenerbachs  (1847)**,  —  „Qe- 
Bchichte  der  Katnrphilosophie  von  Bacon  bis 
anf  onsere  Zelt  (1841—1846,  2  dln)**,  —  „Die 
Phrenologie  in  ihren  Gmndsügen  nnd  nach 
ihrem  Werth  (1851)**,  —  „Leib  nnd  Seele 
(8de  dmk,  1858)**,  —  en  „Psychologie  (1860)**. 

Schalmei,  in  het  Fransch  ekalmmean  van 
het  Latgnsche  calamns^  is  de  naam  van  eene 
herdersfloit,  éen  der  ondste  blaasinstmmenten 
gewoonlgk  van  riet  (calamns)  vervaardigd.  Ook 
de  pgp  van  den  doedelsak  en  een  register 
van  het  orgel  wordt  met  dien  naam  bestempeld. 

Sohande  noemt  men  datgene  wat  den 
mensch  in  het  oog  van  sgne  medemenschen 
onteert  De  begrippen  van  eer  en  schande 
staan  in  het  nauwste  verband  met  de  aede- 
igkheid,  loodat  onsedeigke  daden  den  mensch 
onteeren  of  tot  schande  verstrekken,  terwgi 
hg  door  een  dengdsaam  gedrag  eer  en  achting 
verwerft.  Ook  handelingen,  die  de  welvoege- 
igkh^d  kwetsen,  worden  schandeigk  genoemd, 
terwgi  men  tevens  erkennen  moet,  dat  bg 
velen  wel  eens  het  vooroordeel  het  merk  der 
schande  dmkt  op  eene  daad,  die  nit  een 
led^k  oogpunt  leer  te  prgien  is,  bgv.  op 
het  afwgsen  van  eene  uitdaging  tot  een  twee- 
gevecht. Daarenboven  legt  de  samenleving  ons 
verplichtingen  op  in  kleeding,  levenswgs  en 
manieren,  wier  versuim  gewoonigk  dengene,  die 
ie  verwaarloost,  tot  schande  wordt  gerekend. 
Het  is  intusschen  van  belang,  dch  boven  de 
valsehe  begrippen  van  eer  en  schande  te  ver- 
heffen en  de  ware  eer  te  loeken  in  eene 
gelrouwe  vervulling  van  alle  sedeigke  en 
maatsehappeigke  verplichtingen. 

Sohandorph  (Sophus),  een  Deensch  dichter 
en  letterkundige,  geboren  in  1887,  studeerde 
in  de  theologie,  maar  bepaalde  dch  hoofdn- 
keigk  bg  de  Bomaansche  letteren,  verwierf 
in  1874  den  graad  van  doetor  op  eene  dissertatie 
over  Qatti  en  QMam  en  schreef  een  aantal 
letterkundige  schetsen  onder  de  titels:  Babe- 
lais**,  „Beaumarchais**,  „Cervantes**,  „Alfleri** 
en  „Oamoëns**.  Meer  roem  behaalde  hg  echter 
met  eenige  dichtbundels  en  vooral  ook  met 
igne  novellen.  Hiertoe  behooren:  „Uit  het 
landleven**  en  „Vgf  verhalen**.  Ook  sgn  dich- 
teigk  verhaal:  „De  Jongste  dagen**,  tafereelen 
bevattend  uit  den  Duitsch-Deenschen  Oorlog, 


Schans  (Eene)  of  vtrtekamingf  ia  een  werk 


der  vluehUge  verslerfcingskunst  en  bestaat  nit 
eene  borstwering,  wier  vnnrign  een  bepaald 
traeó  vormt.  Zg  kan  een  open  of  een  gesloten 
werk  wesen.  Tot  de  opene  werken  behooren 
de  flöche,  de  redan,  de  lunette,  de  tenaille, 
de  papenmuts,  de  zwalnwstaart ,  de  cré- 
maülière,  het  gebastioneerde  front  en  de  hoorn- 
redoute,  de  sterrenschans  en  alle  gebastioneerde 
schansen.  Haar  weerstandsvermogen  wordt 
verhoogd  door  palissaden,  flraisen,  wolfekul- 
len,  verhakkingen,  fladdermgnen,  inundatiën, 
tamboers,  caponnières,  blokhulzen  enz. 

Schanskorven  sgn  rolronde,  gevlochten 
manden,  gewoonigk  met  eene  hoogte  van  1 
en  eene  middelign  van  0,65  Ned.  el.  Zg  die- 
nen in  de  versterkingskunst  tot  hetbekleeden 
van  borstweringen,  vooral  in  battergen  en 
loopgraven,  waartoe  men  se  naast  elkander 
plaatst  en  met  aarde  vult  Ook  verplaatst  men 
se  soms  tot  het  vormen  van  holle  traversen, 
battergmagasgnen,  schietgaten  ens.In  Engeland 
gebruikt  men  schanskorven  van  bandgser,  die 
duunaam  en  vooral  voor  de  bekleeding  van 
schietgaten  leer  geschikt  sgn.  Ook  de  Franschen 
hebben  in  den  Krimoorlog  vóór  Sebastópol 
dergeigke  schanskorven  gebruikt 

Scluiper  (Hugo  Wilhelm  Friedrich),  een 
verdlensteigk  beeldhouwer,  geboren  den  Sisten 
Juli  1841  te  Alsleben  in  het  district  Herseburg, 
bezocht  de  kunstacadémie  te  Berign  en  ver- 
volgens het  atelier  van  Albêrt  Wolff.  Hg  stelde 
in  1866  zgne  groep:  „Bacchus,  de  verlatene 
Ariadne  vertroostend**,  ten  toon  en  in  1867 
verwierf  zgn  ontwerp  voor  een  gedenkteeken 
ter  eere  van  ZTkland  den  eersten  prgs  te  Ttt- 
bingen.  Daarop  volgde  een  monument  ter 
gedachtenis  der  gesneuvelden  van  1866  voor 
Halle,  —  een  Bismarckmonnment  te  Keulen 
(onthuld  den  Isten  April  1879),  —  het  Lessing- 
monument  te  Hambui^,  —  het  Göthemonument 
in  den  Thiergarien  te  Berign,  ~  het  Owm- 
monument  te  Bmnswgk  (1880),  —  het  Moltke- 
monument  te  Keulen,  —  het  G^benmonument 
te  Coblenz  (1884),  —  en  drie  kolossale  figuren 
in  de  Herrscherhalle  van  het  tuighuis  te  Berign. 

Schar,  zie  JPlai9iê$ekên. 

Soharf  ((}eorge),  een  Engelsch  kunstenaar 
en  een  schrgver  over  kunstzaken,  geboren  te 
Londen  den  16den  Deoember  18S0,  oefende 
zich  onder  de  leiding  van  zgn  vader,  bezocht 
de  London  univers^-school  en  werd  in  1888 
als  student  aan  de  Boyal  Academy  ingeschre- 
ven, zgn  eerste  kunstwerk  was  eene  versa- 
meling  van  etsen  onder  den  titel  van  „Scenic 
effects**,  bestemd  tot  illustratie  bg  de  in  1888 
en  1889  door  Mèerêod^  ondemomene  opvoe- 
ring van  stukken  van  shaktpmre  enz.  In  1840 
volbracht  hg  eene  reis  door  ItaliS  en  verge- 
zelde hg  FéUaw  naar  Klein  Azl«,  wer- 
waarts  hg  zich  in  1843  nogmaals  begaf  als 
teekenaar  bg  de  door  de  Begeering  uitgezondene 
expeditie.  Zgne  schetsen  van  natuurtafereelen 
en  monumenten  uit  Lycië  zgn  vervolgens  in 
het  Britsch  museum  geplaatst  Ook  leverde 
hg  met  FdUno:  „LycJa,  Caria,  Lydia  illus- 
trated  and  described  (1847,  dl  1)**.  Na  zgn 
terugkeer  wgdde  hg  zich  hoofdzakeigk  aan 
het  schilderen  met  olieverf  en  aan  het  illnstree- 
ren  van  letterkundige  werken,  zooals  de 
„Lays  of  andent  Rome  (1847)**  van  IfooMloy, 
—  „Poems**  van  Eêott  enz.,  en  schreef  voorts 
eene  „Hiirtory  of  de  ohaiaoterlatics  of  Oieek 


M$ 


soBAüF^-BcaukTnefc 


art  (1868;  8de  dnik,  1868)*',  —  en  ,0b  the  pHii* 
cipal  portraits  of  Shake^ieare  (1874)'\  In  1868 
werd  hU  oorreepondeerend  lid  van  hel  Archaeo- 
logisch  institiuit  te  Rome,  en  in  1875  conser- 
vator van  de  National  Portrait  Gallery  te 
Londen. 

Soharlaken  is  eene  helder  roode  klenr 
met  eene  gele  tint.  Zf)  wordt  i>ereid  van  Fer- 
nambnchoat  of  cochenille.  Daar  evenwel  deie 
▼erflitoffen  slechts  karmozOnrood  opleveren, 
dompelt  men  de  stof,  die  men  verven  wil, 
in  eene  oplossing  van  tin  of  tinsout,  om  de 
Bclorlakenklear  te  verkrygen^  Deae  laatste  is 
in  het  begin  der  17de  eenw  door  onzen  land- 
genoot Drebbd  ontdekt 

Soharlakenkoorts  (Biibeola),  eene  nit- 
slagaiekte,  die  het  midden  houdt  tnsschen 
roodvonk  en  maaelen,  wordt  gewoon  10k  een 
paar  dagen  te  voren  aangekondigd  door  een 
z€lier  gevoel  van  onbehagelOkheid,  gestoorden 
eetlost,  verkeerden  smaak  in  den  mond,  ge- 
volgd door  eene  min  of  meer  hevige,  maar 
gevaarljlke  koorts.  Deze  dnnrt  niet  langer 
dan  een  etmaal,,  gewoonlijk  korter  en  gaat 
vergezeld  van  pün  in  de  keel,  hoofdpfjn, 
raime  holdnitwaseming,  urine  m^  slQmerig 
bezinksel  en  een  uitslag  van  roode  vlel^es, 
die  zeer  ongelijk  op  verschillende  plaatsen, 
meestal  het  eerst  op  armen  en  be«ien,  voor- 
komen. De  afischilfering  is  gewooniyk  gering. 
De  behandeling  bestaat  in  het  vennQden  van 
tocht  en  een  matig  dieet  DikwQls  is  zQ  de 
voorloopster  van  roodvonk,  en  waarsch0nigk 
IMQ  zg  als  de  sacbtete  vorm  van  deze  beschouwd 
worden. 

Sohamhorst  (Gerhard  Johann  David  von), 
een  uitstekend  Pruisisch  generaal,  geboren  den 
lOden  November  1766  te  Bordenau  inHanno- 
ver,  bezocht  de  mllitiüre  school  en  trad  in  1776 
als  vaandrig  in  dienst.  In  1780  werd  hf)  luitenant 
der  artillerie,  kort  daarop  leeraar  aan  de  naar 
zUn  ontwerp  ingerichte  krifgsschool  en  in  1792 
kapitein  bf)  den  staf.  In  1798- 1796  nam  h||  aan 
het  hoofd  eener  kompagnie  rijdende  artillerie 
deel  aan  de  veldtochten  in  Vlaanderen  en  Hol- 
land en  onderscheidde  zich  bQ  de  verdediging 
van  Meenen.  Na  den  oorlog  van  1790  werd  hQ 
luitenant-kolonel,  ging  in  1801  in  zUn  rang  over 
in  Pruisischen  dienst  en  werd  er  vervolgens  als 
Initenant-kwartiermeester-generaal  bQ  den  ge- 
neralen staf  geplaatst  Van  1802  tot  1806  hield 
btj  zich  bezig  met  de  instructie  van  officieren 
der  infanterie  en  kavallerie  en  veranderde  de 
daartoe  door  JBVedenk  dé  QtooU  gestichte  in- 
riohüng  tot  eene  académie.  In  1804  zag  hQ 
zich  in  den  adelstand  opgenomen  en  tot  kolo- 
nel bevorderd  en  werd  in  1806  als  chef  van 
den  generalen  staf  b0  den  Hertog  van  Bruns- 
w^k  geplaatst.  Hoepel  hQ  in  den  slag  bf) 
Auerstüdt  in  de  linker  z0de  gewond  werd, 
trok  hO  met  Blüchêr  naar  Lttbeck  terug.  Tege- 
lijk werd  htj  met  laatstgenoemde  gevangen 
genomen,  maar  eerlang  ^tgewisseld,  waarna 
bü  als  kwartiermeeeter  generaal  den  slag  van 
Eylan  bewoonde.  In  1807  bevond  hy  zich  aan 
het  hoofd  der  commissie  tot  reorganisatie  van 
het  leger,  bestuurde  van  1807  tot  1810  het 
departement  van  Oorlog  en  werd  daarna  chef 
van  den  generalen  staf.  In  die  betrekking 
bracht  hQ  eene  doortastende  reorganisatie  van 
het  leger  tot  stand;  hy  maakte  de  betrekking 
van  officier  t06gankel)|k  voor  ware  verdienste, 


sekafte  de  werving  «f  au  sofaiep  door  eeM 
snelle  oefening  van  recmten  eeoe  krael^igo 
reserve.  Ook  veranderde  hg  het  soldatealei^ 
in  een  volksleger  en  werkte  door  organisatie 
van  de  landweer  niet  weinig  mede  tot  debe- 
vrOding  van  Duitschland.  Hg  was  eenseherp- 
zinnig  denker,  een  man  van  een  edel  karak« 
ter  en  verbond  een  practisch  genie  mei 
theoretische  wetenschap.  Hoe  bescheiden  en 
eenvoudig  ook  in  woorden  en  daden,  wist  hg 
het  geheele  leger  met  een  nieuwen  geest  te  be- 
zielen. Toen  de  Bussen  in  1818  aaa  de  gren- 
zen van  Silene  verschenen,  bevorderde  vom 
Sekamhorêi  met  gver  den  opstand  in  Pruisen, 
bracht  den  28sten  Februan  te  Ealiach  het 
traetaat  met  Rusland  tot  stand,  bewoog  den 
Koning  tot  de  instelling  der  Orde  van  het 
Uzeren  Kruis  en  vertrok  bg  het  uitbarsten 
van  den  strgd  als  luitenant-generaal  en  chef 
van  den  generalen  staf  naar  het  leger  in  8i- 
leziê.  In  den  slag  van  Qroszg9rschen  (2  Mei), 
werd  hg  gewond  en  hg  overleed  aan  de  ge- 
volgen  daarvan  te  Praag  op  het  28sten  Juni  1818. 
Zgn  igk  werd  later  naar  Berign  vervoerd,  aldaar 
op  het  kerkhof  der  Invaliden  bggeaet  en  ^e 
rustplaats  versierd  met  een  door  Tiaok  vervaar- 
digd gedenkteeken.  Voorts  werd  zgn  standbeeld, 
gewrocht  door  de  meesterhand  van  JBaM&,in 
1822  geplaatst  vóór  de  hoofdwacht  te  Berign. 
Van  ^ne  geschriften  vermelden  wg*.  ^Hand* 
buch  fttr  Officiere  in  den  angewandten  Theilen 
der  Kriegswissenschaften  (1787—1790,  3  din; 
2de  druk,  1817'-1820)",  ~  en  „Militftrisehe 
Denkwttrdigkeiten  (1797-1806,  6  dln)". 

Sohatkigt.  Het  Nederlandsch  bnrgerigk 
wetboek  spreekt  in  art.  1183  van  's  Bgks  sehafe- 
kist  en  van  den  voorrang,  welken  deae  bg  rang- 
regeling van  schulden  heeft.  Ons  tegenwoor- 
dig administratief  recht  heeft  tot  hooldbegiase], 
dat  er  slechts  ieme  schatkist  is,  waarin  alle 
ontvangsten  verantwoord  en  waarin  alle  be- 
talingen gedaan  worden.  De  Nederlandseho 
bank  is  algemeen  kassier  der  schatkist. 

Bg  het  ontstaan  der  moderne  Europeesohe 
Staten,  toen  men  nog  geen  aitenderigk  budget 
kende,  was  de  vorsteigke  en  de  Staatsschatkist 
dezelfde;  oorspronkeigk  nameigk  betaalden  de 
Vorsten  de  kosten  der  regeering,  natuurigker- 
wgze  slechts  van  geringen  geldeigken  omvang, 
uit  de  inkomsten  hunner  domeinen,  terwgi, 
wanneer  deze  te  kort  schoten,  den  burgers 
beden  werden  opgelegd. 

Onder  de  regeering  van  Kami  II  van  En- 
geland, een  Vorst,  die  wat  al  te  veel  voor 
privé  uitgaven  de  bgdrag«i  der  ingezetenen  in 
de  schatkist  aansprak,  werd  door  het  Parlement 
de  scheiding  gemaakt  tnsschen  des  Koniags 
geldeigke  aangelegenheden  en  die  voor  de 
takken  van  algemeen  bestuur.  Sinds  dien  tgd 
dagteekent  de  civiele  igst 

In  het  Oud  Romeinsche  RQk  echter  bestond 
die  afbcheiding  reeds.  De  Romeinen  toch 
maakten  onderscheid  tusschenhetaerariumen 
den  fiscus.  Terwgi  bet  aerarium,  een  gedeelte 
van  den  tempel  van  Saimrnm,  waarin  de 
gelden  van  den  Staat,  de  veldteekens  der  le- 
gioenen en  het  Staatsarchief  bewaard  werden, 
de  Staatsschatkist  was,  had  men  onder  de 
K^zers  nog  de  bgzondere  keizerigke  kas,  den 
fiscus.  Zoo  vermeldt  SMêtonuu  den  fiscus  Jn- 
daicus,  de  Jodenbelasting,  welke  in  de  Kei- 
zerHJke  sehatkist  gestort  weré. 


8CHATU8X— flCaiyilBUBfihLJPPE. 


wr 


TBdeEB  het  koningaehap  mm  de  aohatkiat 
onder  het  b^eer  der  Koniogea,  terwgi  de 
qnaeetors  belast  waren  met  de  ontvangst  en  uit- 
gaaf. Toen  fiome  eene  Bepnbliek  werd,  ver- 
anderde dit.  Valêniu  FMicola  verplaatste 
het  aerarinm  naar  den  tempel  van  Satamns 
en  droeg  het  beheer  op  aan  de  Ck>mitia  Cn- 
riata,  terwgi  later  de  Comitia  Centoriata 
hiermee  belast  werden.  De  Senaat  gaf  bevel 
tot  betaling  oit  de  Staatskas,  en  aelA  geen 
dietator  zon  het  gewaagd  hebben  londer  loo- 
danig  bevel  eene  betaling  te  doen.  Behalve 
deie  Staatskas  was  er  nog  een  bQsondtte, 
geheime  Staatasehat,  alleen  in  den  uitersten 
nood  aan  te  spreken. 

Onder  Oetooiomw  ontstond  er  eene  bQiondere 
krggskas  tot  verpleging  en  ondersteoning  van 
de  soldaten,  terwgi  afjefescheiden  van  deie  een 
tweede  flscos  als  speciaal  het  aan  den  Vorst 
toegestane  privaatvermogen  werd  vastgesteld. 
In  het  aerarinm  werden  de  schattingen  nit 
de  provinciën,  de  opbrengsten  van  veidver- 
paclüingen,  de  vrüverklaringsgelden,  de  op- 
brengst der  waterleidingen  en  cloacae,  be- 
laitogen  op  de  processen,  de  marktgelden,  de 
inkomst  van  wat  wQ  sonden  noemen  de 
aschbelt  ens.  gestort 

De  fiscus  bestond  uit  het  privaat  vermogen 
van  den  Keiser  en  werd  gertQfd  door  de  op- 
brengst der  boeten,  geschenken,  erflatingen, 
onbeheerde  nalatenschappen  enz.  In  de  dde 
eeuw  na  Chr.  smolt  de  Staatssehatkist  met  de 
Keiaerltike  kas  samen  en  onder  CkmtUmtimu 
zien  we  dan  ook  alleen  onderscheid  gemaakt 
tnssehen  de  Keizeriyke  schatkist  en  het  Kroon- 
vermogen  des  Keizers. 

SohatkiBtbi^etten  zQu,  evenals  munt- 
UUetten,  papieren,  die  eene  zekere  gelds- 
waarde vertegenwoordigen  en  met  verlof  der 
Vertegenwoordiging  door  de  Begeering  worden 
uitgegeven,  om  in  de  geldbehoefte  van  het 
oogenUik  te  voorzien.  Dat  verlof  wordt  vooral 
dan  gegeven,  wanneer  op  de  begrooting  de 
uitgaven  niet  voldoende  gedekt  zQu  door  de 
middelen. 

Schatting  of  cijn$  noemt  men  het  bedrag, 
dat  een  afhankelQk  gebied  betalen  moet  aan 
zt|n  souverein. 

Scthaumann  (Adolf  Friedrich  Heinrich), 
een  Duitsoh  geschiedkundige,  geboren  te  Han- 
nover  den  19den  Februari  1809,  studeerde  te 
GUSttingen  in  de  rechten  en  vestigde  zich 
daarop  als  pleitbezorger  in  z^ne  geboortestad. 
Hy  behaalde  den  pr|^  door  de  universiteit  te 
Göttingen  uitgeloofd,  met  z0n  werk:  „Geschichte 
dee  niedersachsischen  Volks  bis  1180  (1888)*' 
en  werd  daarop  secretaris  der  bibliotheek  en 
vervolgens  buitengewoon  professor  in  de  ge- 
sehiedenis  en  diplomatiek  te  Göttingen.  In  1847 
werd  hf)  gewoon  hoogleeraar  te  Jena  —  en 
in  1861  opperbibliothecaris  en  historiograaf  van 
het  KoningrOk  Hannover.  Hy  bekleedde  deze 
betrekking  tot  1868  en  overleed  te  Hannover 
den  lOden  December  1882.  Van  zyne  geschriften 
noemen  wy  nog:  ^Ueber  das  Chronicon  Cor- 
b^ense  (1830)'',  —  „Der  ftlteste  Procesz  nach 
röffiisch-kanonischen  Formen  (1843)'',  —  „Ge« 
sohiehte  des  Grafen  von  Valkenstein  (1847)", 

—  „Geschichte  des  zweiten  Pariser  Friedens 
(1844)",  —  „Handbuch  der  Geschichte  der 
Lftade  Brannsehweig  und  Lttneburg  (1864)", 

—  nGesehichte    der  Erwerbung  der  Krone 


Gfossbcitanniens  von  Seiten  des  Hanses  Han- 
nover (1878)",  —  en  JSophie  Dorothea,  Prin- 
zeszin  von  Ahlden  und  KuriOrstin  Sophie  von 
Hannover  (1879)". 

Sohaumburg,  eigenigk  a6h€mmiim$^  ia 
de  naam  van  een  voormalig  Duitsch  gnaf- 
schM>  in  West&len,  aan  de  Weser,  tnssehen 
het  Hannoversche  vorstendom  Kalenberg,  de 
graafrchappen  Lippe  en  Bavensberg  en  het 
vorstendom  Minden.  Een  gedeelte  daarvan 
verviel  aan  Keur-Hessen  en  vormt  thans  het 
tot  de  Pruisische  provincie  Hessen-Nassaa 
behoorende  arrondissement  Binteln  (8,4  G 
geogr.  mQl  met  bQua  88000  inwoners).  IMt 
land  is  bergachtig,  wordt  door  de  Weser,  de 
Aue  en  de  Kaspaue  besproeid  en  levert  graan, 
ooft,  steenkolen,  zout,  zandsteen  enz.  —  Gok 
geeft  men  den  naam  van  aókamêiUmrsf  aan  eene 
heerl0kheid  in  het  voormalig  hertogdom  Nas- 
sau, —  alsmede  aan  een  giasAchap  in  het 
aartshertogdom  ob  der  Enns. 

Sohaiimbnrg-Iiippe,  een  souverein  vor- 
stendom van  het  Dnitsohe  Byk,  tnssehen 
hVhZ*  en  62^0^  N.B.  en  8°69'  en  9^0'  OJ*. 
van  Greenwich  gelegen,  is  door  Pruisische 
gewesten  omringd  en  bestaat  uithetwestelQk 
gedeelte  van  het  voormalig  graaftcl0p  Sohaum- 
burg. Het  heeft  eene  oppervlakte  van  ruim 
^  D  geogr*  nitjl,  ligt  aan  den  noordelOksten 
tak  van  het  Wesergebergte  en  bestaat  groo- 
tendeels uit  laagland  en  voor  *t  overige  nit 
golvende  heuvels.  In  het  zuidoosten  bevinden 
zich  de  boschr|}ke  Bflckebergen,  in  het  wes- 
ten het  Sohaumbnrger  Woud  en  in  het  noor- 
den bet  Steinhttder  Meer  met  de  kleine  ves- 
ting Wilhelmstein  op  een  kunstmatig  aange- 
legd eiland.  EigenlÖke  rivieren  zoekt  men 
er  te  vergeeft,  doch  men  heeft  minerale  bron- 
nen bg  Stadthagen  en  Eilsen.  Het  klimaat  is 
er  gematigd  en  gezond,  doch  in  het  algemeen 
vo(mtig  en  kil.  De  grond  is  er  dankbaar  en 
zeer  geschikt  voor  den  landt>ouw.  De  bevol- 
king telt  er  ruim  85000  zielen  (1880),  die 
btfna  allen  tot  de  Protestantsche  Kerk  behoo- 
ren.  Men  vindt  er  2  steden  (Bttokeburg  en 
Stadthagen),  2  vlekken  en  88  gehuchten.  De 
landbouw  levert  er  rogge,  gerst,  haver,  boek- 
weit, aardappelen,  boenen,  suikerwortelen  en 
vlas,  en  ook  de  ooft-  en  boscht>ouw,  bene- 
vens de  veeteelt,  zQu  er  van  belang,  terwQl 
fobriekny  verheid  en  handel  er  nog  in  de  kinds- 
heid verkeeren.  Tot  de  inrichtingen  van  on- 
derwijs behooren  er:  het  gymnasium  Adolphi- 
num,  eene  kweekschool  van  onder wOzers, 
eene  burgerschool,  eene  hoogere  burgerschool 
voor  meisjes  en  eene  n||verheids8chool  (alle 
te  Bttckebnrg),  eene  hoogere  burgerschool  te 
Stadthagen  en  33  dorpsscholen.  De  grondwet 
dagteekent  er  van  17  November  1868.  De 
Vorst  is  er  in  het  bezit  der  souvereiniteit.  Htf 
beiydt  den  Hervormden  godsdienst  en  wordt 
met  het  voleindigde  21ste  leven^aar  meerder- 
Jarig.  Jaarlijks  wordt  er  een  Landdag  gehou- 
den. Leden  daarvan  zyn:  2  door  den  Vorst  be- 
noemde vertegenwoordigers  der  domeinen,  óen 
afgevaardigde  van  de  ridderschap,  óen  van  de 
predikanten,  éen  van  de  rechtsgeleerden,  ge- 
neeskundigen en  onderwyzers,  3  vertegenwoor- 
digers der  steden  en  2  der  gehuchten.  Het 
hoogste  staatsiMwind  voor  binnen-  en  buiten- 
landsche  zaken  is  de  VorstelOk  Begeering  te 
Bttckebnrg.  De  rechterlOke  organisatie  zal  er 


298 


SCHAUMBURO-LiroE— SCHEDEL. 


eerlang  rerbeterd  worden.  Het  kerkelQk  op- 
perbestanr  is  Toor  de  Herrormden  de  Begeering 
en  voor  de  Latherschen  het  conBistoriiim, 
terwQl  de  B.  Katholieken  er  tot  het  bladom 
Ojnabrück  behooren.  De  gemeenten  hebben  er 
een  zelfttandig  bestnar  onder  het  toezicht  der 
Begeering.  De  Jaarigksche  begrooting  heeft  er 
▼oor  inkomsten  en  uitgaven  het  ctffer  van 
884000  gnlden,  terwQl  de  staatsschnld  er  rnim 
208000  galden  beloopt  Het  vorstendom  zendt 
éen  afgevaardigde  naar  den  Dnitschen  Rjfks- 
dag.  De  hoofdstad  is  Bttckebnrg. 

De  10n  Sehaumbursf  of  Büehéèuf;^  van  het 
Hols  Lippe  werd  door  Graaf  PAtf^Jongsten 
zoon  van  Graaf  Simon  VI  van  der  2^j>0,  ge- 
sticht. H0  verkreeg  in  1618  als  apanage  de 
ambten  Llpperode  en  Alverdissen  en  erfde  in 
1640  van  z0ne  zuster  JBlizabeth^  de  moeder 
van  den  laatsten  Graaf  vo»  Sokaumbmr^y  Otto 
Vllf  een  gedeelte  vanhetgraafiBchapSchaum- 
burg,  Arensburg,  en  Hagenburg.  Dit  gebied 
erluigde  nu  den  naam  van  Sohaumbur^-IAppe. 
In  1668  stelde  PkUipp  het  eerstgeboorterecht 
vast  en  overleed  in  1681.  Z|)n  oudste  zoon, 
Friêdrieh  OkriiHanj  volgde  hem  op  in  de  IQu 
SüoJeéburg  en  stierf  in  1728,  en  een  tweede 
zoon.  PkUipp  JSmtt,  stichtte  de  zOlQu.  Al- 
v&rdusèn.  Na  het  uitsterven  der  IQn  ÈraJce 
in  1709  ontstond  een  twist  met  Lippê-Dei- 
moldj  die  In  1748  op  deze  wyze  werd  ten 
einde  gebracht,  dat  Blomberg  aan  Detmold, 
doch  Schieder  aan  Bttckebnrg  ten  deel  viel 
Met  den  kleinzoon  van  Fri^hriek  Ckristiaitf 
denPortugeeschen  veldmaarschalk,  Graaf  JVm 
dfieh  Wühdm  Srtigt ,  die  het  fort  Wilhelms- 
burg in  het  Steinhuder  Meer  deed  verrQzen 
en  eene  vermaarde  krUgsschool  stichtte,  ver- 
dween in  1777  de  oudere  lyn  Süeheburfff 
waarop  de  lyn  Aioerdisten  in  Graaf  Phüipp 
Smet  (kleinzoon  van  den  stichter  der  zS10n) 
het  bewind  van  Bttckebnrg  aanvaardde.  HQ 
handhaafde  zich  in  het  bezit  z0ner  landen  na 
afstand  van  het  ambt  Schieder  en  noemde 
rich  Graaf  wm  Sjkaumbury'Lippe-Bückebmry, 
Ka  zOn  overigden  (18  Februari  1787)  werd 
hy  opgevolgd  door  zQn  zoon  &eor£f  Wükdm, 
eerst  onder  de  voogdy  van  z|}ne  moeder. 
Prinses  Jnliane  van  Seesen-PkiUppsekal,  totdat 
hg  in  1807  zelf  het  bewind  aanvaardde.  Hg 
voegde  zich  bg  den  Bgnbond  en  schonk  in 
1816  aan  zgn  land  eene  vertegenwoordiging, 
bestaande  uit  afgevaardigden  van  de  ridder- 
schap, de  steden  en  de  landbouwers.  In  1848 
ontstond  ook  hier  eene  sterke  volksbeweging. 
Aan  het  verlangen  des  volks,  dat  de  domei- 
nen staatseigendom  zouden  worden  verklaard, 
weigerde  de  Vorst  te  voldoen.  Wél  kwam  er 
eene  nieuwe  kieswet  tot  stand,  alsmede  eene 
wet  op  de  verantwoordeigkheid  der  Begeering, 
doch  reeds  in  1849  werden  er  de  voormalig 
toestanden  hersteld.  Na  den  dood  van  Qearp 
Wühdm  (21  November  1860)  werd  hg  opge- 
volgd door  zgn  zoon,  Prins  Adolf  Georg^  ge- 
boren den  Isten  Augustus  1817.  Deze  schaarde 
zich  in  1866  aan  de  zgde  van  Odstenrgk, 
maar  trad  vervolgens  toe  tot  den  Noord- 
Duitschen  Bond  en  sloot  het  volgende  Jaar 
eene  militaire  conventie  met  Prutsen.  Einde- 
igk  werd  den  17den  November  1868  na  lange 
onderhandelingen  eene  nieuwe  wet  op  de  sa- 
menstelling der  vertegenwoordiging  ingevoerd. 
Door  een  verdrag  van  16  Mei  1883  verviel  door 


koop  het  gedeelte  van  den  spoorweg  Mttnchen— 
Hannover,  dat  op  het  grondgebied  van  Schaum- 
burg  gelegen  was,  aan  Pruisen.  Eene  wet  van 
20  Augustus  1884  regelde  er  het  verkrggen 
van  grondbezit  en  eindeigk  brachten  drie 
wetten  van  20  Januari  1^5  aan  dat  land 
eene  patentbelasting,  eene  spoorwegbelasting 
en  eene  wgziging  der  in  1871  vastgestelde 
inkomstenbelasting. 

Schavot  is  de  naam  van  een  toestel  van 
planken  in  de  opene  lucht,  waarop  in  vroe- 
geren  tgd  de  tot  schavotstraffen  veroordeelde 
misdadigers  hun  vonnis  in  het  openbaar  onder- 
gingen. Men  heeft  die  straffen  bg  het  toene- 
men der  beschaving  allengs  zien  verdwgnen. 
De  Fransche  con&tuante  nam  den  288ten 
Septembw  1791  het  merkwaardig  besluit :  „la 
pelne  de  mort  ne  sera  plus  que  la  simple 
privation  de  la  vle**,  en  daarmede  namen  het 
radbraken,  vierendeelen,  branden  en  derge- 
igke  gruweigke  folteringen  een  einde.  De 
Fransche  wetgeving  maakte  echter  eene  uit- 
zondering inet  den  vadermoorder,  wien  o.  a. 
de  rechterhand  werd  afgekapt,  —  eene  bepaling, 
die  in  1832  in  Frankrgk  en  eerst  in  1854 
in  ons  Vaderland  werd  afgeschaft.  In  laatst- 
genoemd Jaar  verdwenen  bg  ons  alle  schavot- 
straffen,  die  gedeelteigk  op  grond  van  het 
Fransche  wetboek  werden  toegepast,  gede^- 
teigk  bg  souverein  besluit  in  1818  waren 
ingevoerd.  Alleen  de  doodstraf  met  den  strop  — 
ophanging  voor  mannen  en  verworging  voor 
vrouwen  —  bleef  ook  na  1854  bestaan.  Doch 
later  is  naar  de  meening  van  sommigen  nog 
onledig,  maar  tot  bigdschap  van  alle  men- 
schenvrienden,  de  geheele  doodstraf  uit  ons 
wetboek  van  strafrecht  verdwenen.  Tot  de 
schavotstraffen  behoorden  voorts  in  vroegeren 
tgd:  tepronkstelling,  zwaaien  met  het  zwaard 
over  het  hoofd,  geeseling  en  brandmerk. 

Sohayes  (Antoon  Willem  Bernard),  een 
verdiensteigk  Belgisch  geschiedkundige , 
geboren  te  Leuven  den  Uden  Januari  1^, 
bezocht  de  universiteit  aldaar  en  zag  zich  in 
Juli  1830  benoemd  tot  ambtenaar  aan  de 
Koninkigke  BibUotheek  te  *s  Gravenhage.  Hg 
nam  zgn  ontslag  uit  die  betrekking  op  den 
Sisten  December  1882  en  keerde  naar  Leuven 
terug,  zgn  hoofdwerk  is:  „Les  Pays-Bas 
avant  et  durant  la  domination  Bomaine  (1837)**, 
en  het  eenige  In  het  Nederlandsch  door  hem 
uitgegeven  boek  draagt  den  titel:  „Dagboek 
der  Gentsche  Ck>llatie,  bevattende  een  nauw- 
keurig verhaal  van  de  gebeurtenissen,  te  Gent 
en  elders  in  Vlaanderen  voorgevallen,  van  de 
Jaren  1446  tot  1516  (1842)**.  Voor  zgne  Fran- 
sche werken  werd  hg  bg  herhaling  bekroond. 
In  1847  zag  hg  dch  benoemd  tot  lid  der 
Belgische  Académie  en  kort  daarna  tot 
bewaarder  van  het  Museum  van  oudheden  te 
Brussel.  Hg  overleed  den  8sten  Januari  1859. 

Schedel  (cranium,  de  nevengaande  plaat) 
noemt  men  in  ruimeren  zin  het  geheel  der 
beenderen  van  het  hoofd  en  in  meer  beperk- 
ten zin  die,  welke  de  hersenkas  vormen. 
Het  geheele  hoofd  telt,  met  uitzondering  van 
de  tanden,  22  beenderen,  en  8  van  deze 
vormen  de  hersenkas;  de  overige  11  zgn  aan- 
gezichtsbeenderen.  Van  de  eigènigke  schedel- 
beenderen  vormen  het  voorhoofds-,  zeef-,  vrigge- 
en  achterhoofdsbeen  een  ring,  welke  door  den 
door  de  wand-  en  slaapbeenderen  gevormden 


«3    J 


<x)  d 


H^ 


d  d 
O)  bc 


ö    . 


22  o 


Q>  a>  o  V4 
"  'O  a>  o 

fr-  te  ®  +J 

-<-  s^ 

.  ,^  ^  o 

I  .fs 

O)  'S  ^    4> 

'S  «  fls 

ï»  >  o 
♦^  ^      si 

C    >    o  'T 
J>  o»  a<  « 

ld^i 

O    O  S2  -£3 

.    .  ic5  « 


8^    tj 


0 

M 

n3 

fl 

P3 

0) 

0 

> 

0 

^ 

n 

oS 

> 

00 

>  «S  d 

4^   o   oS 

a  öiJ  d 

?   >'5   6C 


bo 


d  d 

dv 

'V2 


0)    d) 

^^  d 

<x>       d 


H-i    'S  -  -^ 


bc 


^    •  d^  ö 


d.a  J- 

^  ^  iÓ 


HH  -ir    5^ 


co  "3 

d 

.0 


?s 

5^ 


^  d 

Si  o 

>   Oh 


X  o  oi   i:; 
da  «^ 

g  d  d^ 


.gis 

OÖ    n    D  -^ 

cS'S    fcX)*> 
^  cd         ^ 

d  S  ^  ^ 

as  fl  'S  -j: 
>  ü  d  ? 

o    co   t^  jj 
^   bop  % 

O)    >•     rj 
t-    «    m 

i<  d      ^ 

5  P  S  ee 

3  ^  I  o 


51  dl 

1-1  o  >■  o 


SCHEDEL. 


299 


riag  Boodanig  ffekralst  wordt,  dat  s9  te  mnen 
een  gerioten  geheel  vormeii,  waarin  deheroenen 
gelegen  z0a.  Het  voorhoofdêbeem  (os  firontis)  is 
het  ▼oorste  gedeelte  van  den  schedel,  heeft 
de  gedaante  van  eene  schelp  en  draagt  aan 
de  benedenztjde  b0  tot  de  Torming  der  oog- 
kassen, terwtji  iQn  bovenrand  door  een 
dwarsnaad  vereenigd  is  met  de  wandbeen- 
deren  en  met  de  groote  vleugels  van  het  wig- 
gebeen.  Naar  de  benedenztjde  grenst  het  voor- 
hoofdsbeen  aan  de  jnk-,  neos-,  traan-  en 
bovenkaaksbeenderen,  alsmede  aan  het  zeef- 
been.  De  beide  helften  van  het  voorhoofdsbeen 
«gn  door  een  naad  vereenigd,  welke  op  vol- 
wassen leeftyd  meestal  verdw|)nt  Tosschen 
de  oogholtenvormende  deelen  van  het  voor- 


Fig.  4. 

boofdsbeen  is  het  teefbsem  (os  ethmoidenm) 
gevoegd,  —  en  de  achterrand  dier  deelen  van 
het  voorhoofdsbeen  is  verbonden  met  het 
wi^^èbeem  (os  sphenoidenm).  Dit  been  heeft 
«enigszins  de  gedaante  van  eene  vliegende 
wesp,  is  als  eene  wig  tosschen  de  schedel- 
beenderen  gedreven  en  komt  met  al  deze  in 
aanraking.  Z0n  middengedeelte  is  hol  en  het 
heeft  tot  aanhangsels  de  2  kleine  en  2  groote 
vleugels.  Het  aehterkoofdsbeem^  aan  het  niterst- 
benedenste  gedeelte  van  het  hoofd  geplaatst, 
is  door  den  laipbdanaad  met  de  wand-  en 
elaapbeenderen  vereenigd  en  doorboord  door 
het  achterhoofdsgat  (foramen  magnnm),  dat  de 


Fig.  2. 
echedelholte  met  de  holte  in  de  wervelkolom 
verbindt.  Aan  weerszQden  van  dat  gat  be- 
vinden zich  de  knobbels  (eondyli),  die  in 
de  beide  holten  van  den  eersten  halswervel 
<atlas)  passen.  De  gepaarde  beenderen  van 
den  schedel  z(|n  de  wand-  en  slaapbeenderen. 
De  waMdbeenderen  (ossa  parietalia)  liggen  boven 
aan  weersstfden  van  den  schedel  en  z^n  door 
den  pyinaad,  die  van  voren  naar  achteren 
over  het  midden  van  den  schedel  loopt,  ver- 
bonden, —  en  de  tlaapbêendêrê»  (ossa  tem- 
poram)  bevinden  zich  aan  de  zgden  van  den 
schedel  tosschen  het  wigge-,  wand- en  achter- 
hoofdsbeen.  Het  belangrQkste  gedeelte  van  het 


daapbeen  is  het  rotsbeen,  hetwelk  het  gehoor- 
orgaan bevat.  Wg  zien  in  bQgaande  afbeeldingen 
In  fig.  1  den  schedel  van  ter  zQde,  in  fig.  2 
van  boven  en  in  fig.  8  van  binnen  (het  oog 
plaatsend  in  het  middelpont  der  holte).  Wy 
zien  aldaar,  hoe  de  verschillende  beenderen 
(1 — 1,  2—2,  8—3)  door  naden  verbonden 
zQn,  terwyi  men  in  fig.  8  in  X  het  groote 
gat  opmerkt 

Aan  het  voorste  en  onderste  gedeelte  van 
den  schedel  vindt  men  del4aangezichtBbeen- 
deren.  Slechts  2  van  deze  z^n  in  het  midden 


Fig.  8. 

gelegen  en  ongepaard  namelQk  het  ploegschaar- 
been  en  het  onderkaakbeen.  Alle  andere  ztfn  ge- 
paard, nameltik  2  bovenkaaksbeenderen,  2  neos- 
beenderen,  2  traanbeen^es,  2  gehemeltebeende- 
ren,  2  Jokbeenderen  en  2  sponsbeenderen.  De 
2  hovenkadkshêeitderemioBUk  maxillaria  snperiora) 
liggen  in  het  midden  van  het  gelaat,  zQn  in 
het  midden  met  elkander  vereenigd  en  aan 
het  wiggebeen,  alsmede  door  middel  der  Jok- 
beenderen aan  het  slaapbeen  vastgehecht  ZQ 
helpen  de  oog-,  neos-  en  mondholten  vormen 
en  bevatten  aan  elke  zQde  8  kassen,  waarin 
tanden  z0n  geplaatst  De  jukbeenderen  (ossa 
zygomatica)  vormen  sterke  bogen,  van  voren 
met  het  voorhoofds-  en  bovenkaalcsbeen  en  van 
achteren  met  het  slaapbeen  verbonden.  De 


Fig.  4. 

gékemdiébeenderen  (ossa  palatina)  ztfn  weeke 
beenderen,  waarvan  een  gedeelte  het  been- 
achtig  gehemelte  vormt.  De  traanbeen^'et  (ossa 
lacrymalia)  zt|n  kleine,  dunne,  vierkante 
plaa^ies,  die  mede  den  binnenwand  der  oog- 
holte vormen.  De  neAOeenderen  (ossa  nasalia) 
zQn  korte  en  dikke  beenderen,  die  het  bovenste 
gedeelte  van  den  neos  vormen,  —  en  de  «pojw- 
beenderen  (ossa  torbinata  inferiora)  zQn  schelp- 
vormig  van  gedaante,  in  de  neusholte  gelegen 
en  met  een  sltfmvlies  belüeed.  Uetploffftekamr' 


800 


SCHEDBIf-SOHSSLZIEN. 


hem  (vomer)  vormt  een  ▼erticaal  tnnehenschot 
in  het  midden  der  neoaholte,  —  enhetoMfar- 
Juuü^hêm  (08  mazilUre  inferinm)  heeft  de  go- 
daante  van  een  hoe4iier  en  hestaat  nit  een 
horlaontaal,  boogvormig  middengedeelte  met 
16  tandluiBsen  en  2  opgaande  takken,  van 
welke  ieder  eindigt  in  een  knokkel  en  een 
nitsteeksel,  voor  de  geleding  en  aanhechting  van 
spieren  bestemd.  In  flg.  4  BQn  de  aangezichts- 
beenderen  afgebeeld;  het  donkere  gedeelte 
behoort  tot  de  schedelbeenderen.  De  aange- 
xichtsbeenderen  vormen  onderling  en  met  de 
schedelbeenderen  verschillende  holten,  zooals: 
de  ooff',  mond'  en  ueutkoUe»  en  bevatten  groe- 
ven en  openingen,  voor  het  doorlaten  van 
spieren,  zenuwen  en  bloedvaten  bestemd. 

Sohedelleer,  lie  ChUl. 

Soheefkelk  (Arabis  L.)  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht  nlt  de  fiunilie  derKrviêUoêmi(f€M 
(Cmciferae).  Het  onderscheidt  aich  door  een 
binnen  waarts  gebogen  kelk  met  2  grootere,  aan 
den  voet  bultige  blaadjes,  een  onbehaarden  of 
met  4  kliertjes  bezetten  vmchtbodem,  eene 
lange,  rechtstandige,  ignvormige  hauw  en  witte 
bloemen.  In  ons  Vaderland  groeien :  de  tcmd- 
êehêêfkdk  (A.  arenosa  8eop.)  met  langwerpige, 
gestoelde  wortelbladeren,  lancetvormige,  on- 
gesteelde stengelbladeren  en  een  opgaanden 
stengel,  —  de  ^tengdomvaitende  t^eefkelk 
(A.  perfoliata  L.)  met  getande,  stekelharige 
wortelbladeren,  gaafirandige,  stengelomvattende, 
onbehaarde  stengelbladeren  en  opgerichte,  ge- 
strekte bauwen,  —  de  m^é  sdeêfkeik  (A. 
hirsuta  L,)  met  stekelharige  bladeren  en  vier- 
kante hanwen,  —  en  de  pUUkauwige  êoheef' 
kdk  (A.  planisiliqua  X.)  met  stekelharige 
wortel-  en  stengelbladeren,  stengelomvattende 
stengelbladeren  en  samengedmkte  bauwen. 

Scheel  (Friedrich  Wilhelm  Hans  von),  een 
Duitsch  staathuishoudkundige,  geboren  te 
Potsdam  den  298ten  December  1839,  studeerde 
te  Halle,  Jena  en  Berlijn  in  de  rechten  en 
staatswetenschappen,  werd  in  1868  assistent 
van  zUn  leermeester  Bruno  Hüdehrand  aan 
het  statistiek  bureau  der  Staten  van  Thttringen 
te  Jena  en  vertrok  in  1869  als  leeraar  in  de 
staathuishoudkunde  enz.  naar  de  landbouw- 
académie  te  Proskau  in  Silezië,  in  1875  als 
buitengewoon  hoogleeraar  naar  de  universiteit 
te  Bern  en  werd  in  1877  regeeringsraad  en 
lid  van  het  departement  voor  statistiek  van 
het  Dnitsche  Ryk  te  Berlijn.  Behalve  vele 
bQdragen  in  tQdschriften  leverde  hQ:  y^Die 
Theorie  der  socialen  Frage  (1871)",  —  „Die 
sociale  Frage  (1873)",  —  „Erbschafkstenern 
nnd  Erbrechtsreform  (1875)",  —  en  „Unsere 
socialpolitische  Parteien  (1878)".  Ook  leverde 
hQ  eene  Duitsche  bewerkingvan  het:  „Traite" 
de  statistique"  van  Blook  onder  den  titel:  Hand- 
bnchder  Statistik  des  Deutschen  Beiohs  (1879)". 

Soheele.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ : 

Karl  Wilkdm  Seheele,  een  uitstekend  schei- 
kundige. Hü  werd  geboren  te  Stralsund  den 
19den  December  1742,  was  eerst  als  apothekers- 
bediende werkzaam  te  Malmö  en  Stokholm 
en  overleed  den  21sten  Mei  1866  als  apotheker 
te  Köping.  Met  gebrekkige  hulpmiddelen  en 
eravondige  toestellen  ontdekte  hy  het  zuur- 
stofgas,  vele  organische  zuren,  het  mangaan, 
het  chloor,  het  baryt  en  de  samenstelling  van 
vloeispaat,  analyseerde  het  Beriynsch  blauw 
en  ontleedde  de  dampkringslncht  Eene  ver- 


nmeling  ztjner  werken  is  in  het  licht  ver- 
schenen onder  den  titel:  „Opuscnla  chemica 
et  physica  (1788)",  alsmede  onder  dien  van 
„8cheele*s  sümmtliche  physikalisehe  und 
chemische  Werke  (1799)". 

Ludwisf  NicdUm  wm  Schede^  eigenlQk  Sokeel^ 
een  Deensch  Staatsman,  geboren  in  Holstein 
den  15den  October  1796.  HU  was  gemimen 
tyd  ambtman  (burgemeester)  van  Gk>ttorp  en 
Hutten,  aanvaardde  in  1846  het  voorzitterschap 
der  Sleeswyk-Holsteinsche  Begeering,  poogde 
de  nationale  beweging  tot  stUstand  te  bren- 
gen, moest  by  den  opstand  der  Hertogdommen 
in  Maart  1848  de  vlucht  nemen  en  werd  na 
het  dempen  daarvan  in  1852  landdrost  te 
Pinneberg,  in  1853  Koninkiyk  commissaris 
by  de  vergadering  der  Holsteinsche  Standen 
en  vormde  in  1854  te  Kopenhagen  een  nieuw 
ministerie,  waarin  hy  zich  met  de  portefeuille 
van  Buitenlandsche  Zaken  en  met  het  beheer 
van  Holstein  en  Lauenburg  belastte.  Als  lid 
van  den  Geheimen  Baad  nam  hy  het  voorzit- 
terschap waar  hy  de  conferentiSn,  in  1856  te 
Kopenhagen  ter  afschaffing  van  den  Sondtol 
gehouden.  In  April  1857  legde  hy  de  porte- 
feuille neder,  keerde  als  landdrost  naar  Pin- 
neberg terug  en  werd  daarenboven  in  1861 
opperpresident  te  Altona.  De  Bondscommis- 
sarissen  ontsloegen  hem  den  24sten  December 
1864  nit  die  betrekking  en  de  wrevel  des 
volks  noodzaakte  hem  Holstein  te  verlaten^ 
zoodat  hy  zich  als  ambteloos  burger  in  Dene- 
marken vestigde. 

Soheeliet  of  tun^iteen  is  eèn  watervrQ 
chalciet  Het  kristalliseert  in  het  quadratische 
stelsel,  is  in  andere  gesteenten  verspreid, 
meestal  grys,  geel  of  bruin  van  kleur,  vet- 
glanzig  en  doorschyoend,  met  eene  hardheid 
van  4,5  tot  5.  Het  bestaat  nit  wolframiumznur 
calcium  (CaW04)  met  omstreeks  81%  woUhi- 
miumzuur  en  bevat  ook  kiezelzuur  en  yzer- 
oxyde,  somtyds  koper  en  fluorium.  Men  vindt 
het  in  de  Duitsche,  Engelsche  en  Amerlkaan- 
sche  gebergten,  en  het  dient  tot  bereiding  van 
van  wolframium,  dat  ook  wel  eens  scheelium 
genoemd  wordt. 

Scheelzien  (Strabismus)  is  eene  gebrek- 
kige gesteldheid  der  oogen,  waarby  deze  het 
vermogen  missen,  beide  gezichtsassen  tot  krui- 
sing te  brengen  op  éen  fixeerpunt,  in  het  ge- 
meenschappeiyk  gezichtsveld  gelegen.  Die  ge- 
steldheid is  oorzaak  van  eene  niet-symmetrische 
plaatsing  der  oogen.  Wy  merken  op,  dat  het 
linker  oog  zich  by  de  beschouwing  van  een 
voorwerp  evenveel  naar  binnen  beweegt,  als 
het  rechter,  tot  duideiyk  zien,  zich  naar  bul- 
ten moet  bewegen,  en  omgekeerd ;  waar  deze 
oorrespondeerende  bewegiogen  niet  even  groot 
zyn,  is  het  éene  oog  anders  gericht  dan  het 
andere,  en  er  bestaat  scheelzien.  Behoudt  éen 
der  oogen  steeds  dezelfde  richting,  dan  heeft 
men  geen  scheelzien,  maar  scheefzien  (luscitas). 
De  oorzaak  van  scheelzien  is  veelal  de  oage- 
lyke  gezichtssterkte  der  beide  oogen  en  de 
daaruit  voortkomende  geringere  beweegkracht 
van  het  zwakkere  oog,  alsmede  spierverkor- 
ting. Minder  dikwyis  voorkomende  oorzaken 
^n:  ongeiyke  spierenenergie,  verlamming 
eener  spier  van  het  éene  pog,  ondoorschynend- 
heid  van  het  hoomvlies  of  ook  ge^chtsver- 
zwakking  van  éen  der  oogen.  Qewooniyk 
toch  vertoont  zich  het  scheelzien  by  éen  oog* 


8CHEELZIEN— SCBEEBER. 


801 


De  Vldtg  liet  dan  met  bet  geiende  oog  en 
kQkt  met  bet  aleke  in  eene  andere  richting. 
Het  is  dnidelük,  dat  de  netvlieebeelden  zich 
«ledan  niet  ▼olkomen  dekken  en  dat  onder 
bepaalde  voorwaarden  dubbele  beelden  worden 
geden.  WQkt  bet  oog  binnenwaarts,  dan 
heeft  men  een  eonversfêerendf  anders  een  dio^r- 
geerend  téheeltiê».  WQkt  bet  óene  oog  af  naar 
boven  en  naar  buiten,  dan  beeft  men  een  af- 
MieJUdüh  §cheMen  (strabismus  borridus).  Daar 
het  icheelzien  gewooniyk  op  spierverkorting 
bernst,  is  er  gelegenheid  tot  genezing  door 
de  êoiêeloperaiiê,  welke  aan  de  verkorte  spier 
de  noodige  verlenging  bezorgt  De  operatie 
ie  niet  gevaarlUk  en  ook  niet  pünlük,  en  tot 
behoud  van  het  gezicht  zeer  aan  te  bevelen, 
achoon  zO  niet  altyd  duurzame  baat  geeft. 
Sèheenbeen,  ^e  QeraamU, 
Scheepsbouw.  Schepen,  van  hout  en  (jzer 
vervaardigd  en  op  het  water  dravende,  moeten 
aan  bepa&de  voorwaarden  voldoen.  Z0  dienen 
eene  genoegzame  stabiliteit  te  bezitten  tegen- 
over de  krachten,  die  op  hen  werken,  en 
tevens  zoodanigen  vorm,  als  de  snelheid  en 
gemakkeltikheid  van  beweging  het  meest 
bevordert.  Deze  voorwaarden  zOn  verschillend 
voor  een  zee-  en  voor  een  rivierschip,  voor 
een  oorlog-  en  voor  een  koopvaardQschip, 
voor  een  zeil-  en  voor  een  stoomschip.  De 
acheepsbouw  nu,  die  eene  uitgebreide  en 
grondige  kennis  vereischt,  betvert  dch,  voor 
die  verschillende  gevallen  de  meest  gunstige 
oitkomsten  te  verkregen.  De  scheepsbouw- 
meester volbrengt  zOne  taak  op  de  werf  of 
in  het  dok.  Op  de  werf  legt  hg  op  de  helling 
de  stapelblokken ,  bestemd  om  de  kiel  van 
bet  schip  te  ondersteunen.  Op  de  kiel  worden 
de  spanten  geplaatst  en  daaromheen  de  deelen 
gelegd,  die  de  buitenhuid  uitmaken.  Daarna 
kan  het  schip  van  stapel  loopen,  betimmerd 
en  opgetuigd  worden.  Tot  herstelling  van 
groote  schepen  maakt  men  doorgaans  gebruik 
van  dravende  droge  dokken.  In  den  laatsten 
tyd  heeft  men  de  gedaante  der  schepen  aan- 
merkeltlk  verbeterd  en  door  het  bezigen  van 
Uzer  en  staal,  in  de  plaats  van  hou^  hunne 
duurzaamheid,  trouwens  ten  koste  van  de 
volgzaamheid  van  beweging,  aanmerkelQk 
vermeerderd. 

Soheepamakelaar  noemt  men  in  de 
havensteden  een  tussohenpersoon  tusschen 
den  koopman,  die  z|ine  waren  langs  den 
waterweg  wil  verzenden,  en  den  scheepege- 
sagvoerder,  die  vracht  verlangt  HQ  sluit  met 
laatstgenoemde  de  overeenkomst,  volgens 
welke  deze  zich  belast,  bedoelde  koopwaren 
ter  plaatse  harer  bestemming  te  brengen. 

Soheepyaart  (De)  omvat  de  binnenvaart 
(op  rivieren  en  kanalen),  de  kustvaart,  waar- 
bQ  men  het  land  niet  uit  het  gezicht  verliest, 
en  de  groote  vaart  die  de  handelswegen 
volgt  dwars  door  de  groote  zeëen.  De  oudste 
seevaarders  waren  voorzeker  de  Phoenicl^ 
die  de  Middellandsche  Zee  bevoeren  en  hunne 
tochten  tot  Spanje  uitstrekten.  Later  onder- 
namen ook  de  bewoners  van  den  Griekschen 
Archipel  en  van  Klein-Azië  zeereizen,  en 
daarna  inzonderheid  de  Carthagers.  In  de 
middeneeuwen  was  de  zeevaart  hoofdzakelOk 
in  handen  van  de  Yenetianen,  Genueezen  en 
Noormannen.  TerwQl  beide  eerstgenoemden 
daardoor  handelsbelangen  bevorderden,  onder- 


namen laatstgenoemden  rooftochten  naar  de 
Nederlanden,  Engeland  en  Frankrjfk  en  be- 
zochten zelfb  Amerika.  De  scheepvaart  werd 
bevorderd  door  de  uitvinding  van  het  compas, 
door  de  ontdekking  van  nieuwe  werelddee- 
len,  door  het  aanknoopen  van  handelsbetrek- 
kingen, door  verbetering  van  den  scheepsbouw 
en  vooral  door  het  bezigen  van  stoomkracht 
De  sterrenkunde  legde  voorts  de  grondslagen 
voor  de  stuurmanskunst  en  hier  en  daar 
verrezen  zeevaartknndige  scholen,  waar  kloeke 
Jongelingen  zich  voor  de  zeevaart  konden 
bekwamen.  Na  de  middeneeuwen  hebben  vooral 
de  Spai^aarden,  Portugeezen,  Nederlanders  en 
Engelschen  zich  op  de  scheepvaart  toegelegd, 
en  deze  heeft  niet  weinig  medegewerkt  tot 
verspreiding  van  welvaart  en  beschaving.  Er 
is  een  tgd  geweest,  waarin  Nederland  de 
vrachtvaart  bad  van  Europa  en  den  eersten 
rang  bekleedde  onder  de  zeevarende  mogend- 
gendheden,  doch  het  heeft  dien,  bf)  de  ont- 
wikkeling der  overige  natiën,  reeds  lang 
verloren.  Het  is  niet  alleen  overvleugeld  door 
Engeland  en  FrankrOk,  maar  zelüB  door  de 
stad  Hamburg,  en  vooral  in  de  Jongste  Jaren 
is  wegens  de  lage  vrachtprysen  het  aantal 
onzer  koopvaardQscbepen  aanmerkelQk  ver- 
minderd. Immers  op  het  vaste  land  van  Europa 
hebben  de  veilige  en  snelle  spoorwegen  een 
aanmerkelük  deel  van  het  voormalig  vervoer 
ter  zee  voor  hunne  rekening  genomen,  en  naar 
Amerika  kunnen  alleen  groote  stoombooten 
met  veel  voordeel  reizen  doen. 

Soheeren  noemt  men  klippen  en  rots- 
eilan(iUes  aan  de  kusten  van  Zweden  en  Fin- 
land, die  zich  tot  16  geogr.  mgi  in  zee  uit- 
strekken en  er  het  binnenloopen  der  schepen 
onveilig  maken.  De  Russische  en  Zweedsche 
roei-  en  stoomvaartnigen,  welke  ter  beveiliging 
van  de  toegangen  tot  die  eilanden  dienen, 
vormen  de  tekeereihlooi.  —  Men  geeft  voorts 
dezen  naam  aan  eene  waterplant  (Stratiotes 
aloides)  uit  de  familie  der  Waterkaarden  (Hy- 
drocharideae),  die  in  ons  Vaderland  menigvul- 
dig voorkomt  in  ondiepe,  stilstaande  wateren, 
waar  zQ,  in  groeten  getale  vereenigd,  drOf- 
tillen  of  kraggen  vormt.  Die  plant  bestaat 
uit  een  vleezigen  wortelstok,  met  4ine  wortel- 
vezelljes  aan  het  slUk  vastgehecht,  terw|)l 
daarop  de  talrtlke  wortelbladeren  rozetvormig 
zQu  ingeplant.  De  zwaardvormige  bladeren 
zQn  langs  den  rand  gedoomd,  puntig,  van 
boven  helder  groen  en  van  onder  bruingroen 
van  kleur.  De  bloemstengels  zyn  steeds 
korter  dan  de  bladeren  en  loopen  uit  in  eene 
tweekleppige  scheede,  waarin  bg  manneigke 
exemplaren  verscheidene  bloemen,  bQ  vrou- 
weigke  niet  meer  dan  éene  bloem  gevonden 
worden.  B0  beide  heeft  men  3  kleinere,  groene, 
buitenste  en  8  grootere,  witte,  binnenste 
dekbUumes.  De  manneigke  hebben  12  echte 
en  ongeveer  26  onechte  meeldraden,  terwgi 
men  bQ  de  vrouwelijke  een  vmcbtbeginsèl  met 
6  gespleten  stempels  aantreft.  De  vrucht  is 
vleezig.  rechthoekig  op  den  stengel  geplaatst, 
6-hokkig  en  l>evat  veel  zaadkorrels.  De 
scheeren  bloeien  in  Juni  tot  Augustus  en  zQn 
overbigvende  planten,  die  dikwyis  tot  bemes- 
ting van  aardappelen-  en  roggelanden  worden 
gebruikt. 

Soheerer  (Theodor),  een  verdiensteigk 
schei-  en  delMofkundige,  geboren  den  28sten 


302 


SCHEEBEB— SCHEFFEL. 


AngnstiiB  1813  te  Berign^  Btadeerde  aldaar  en 
te  Freiberg,  werd  directear  der  mynen  te 
Modnm  (Noorwegen),  lector  in  de  scheikunde 
te  Freiberg  en  vertrok  in  1872  naar  Dresden, 
waar  liU  den  18den  Jnli  1872  overleed.  Van 
zQne  geBchriften  vermelden  wQ:  „Lehrbach 
der  MetaUargie  (1846-1853,  2  dlnr,  — „Der 
Paramorphismns  (1854)",  —  en  „Lötrohrbnch 
(2de  druk,  1857)". 

Scheerling  (Coniam  maculatam  X.),  ge- 
vlekte eeheerling  of  doüe  kervel  is  de  naam 
van  eene  zeer  vergiftige  plant  nlt  de  fomilie 
der  Schermhloemigen  (Umbelliferae).  ZQ  onder- 
scheidt zich  door  een  ondnideiyken  kelkzoom, 
omgekeerd  hartvormige  bloembladen  met  een 
zeer  kort  topslipje,  eene  zgdelings  afgeplatte 
vmcht  met  golfsgewOs  gekartelde  ribben,  een 
3-  tot  5-bIadig  omwindsel^'e,  zachte,  glinste- 
rende bladen,  waarvan  de  onderste  Smaal 
gevind  ztn,  met  holle  bladstelen  en  vinspletige 
blaadjes  met  gezaagde  slippen,  een  naakten, 
glinsterenden  of 
blauw  berOpten , 
boUen,  van  onder 
rood  gevlekten 
stengel  en  don- 
kergroen loof,  als- 
mede met  eenon- 
aan genamen  reuk. 
Zie  bttgaande  af- 
beelding. Zie 
voorts  onder  Ker- 
vel. 

Sohefer  (Leo- 
pold) ,  een  ver- 
diensteigk  dichter 
en  romanschrtjver, 
geboren  den  SOsten 
Juli  1784  te  Mus- 
kan  in  de  Nie- 
derlausitz,  bezocht 
het  gymnasium  te 
Bautzen  en  hield 
zich  vervolgens 
bezig  met  wiskun- 
de ,  wQsbegeerte 
en  talen.  Z0ne 
eerste  voortbreng- 
selen op  het  ge- 
bied der  dicht- 
kunst en  muziek 
werden  uitgegeven 
door  Graaf  Püek- 
Ier  onder  den  titel : 
nGedichte  mit 
Compositionen 
(1811)".  Ook  een 

volgende  bundel  verscheen  2  Jaar  later  zonder 
naam.  B(|  het  uitbarsten  van  den  oorlog 
in  1813  benoemde  Graaf  Füekler  hem  tot 
bestuurder  zQner  goederen  en  stelde  hem 
vervolgens  in  staat,  eene  reis  te  doen  naar 
Engeland,  ItaliS,  Griekenland,  de  Ionische 
Eilanden,  TurkQe  en  KleinAzië.  Nadat  hg  in 
1820  naar  Muskau  was  teruggekeerd,  wQdde 
hO  zich  in  vriendschappelQk  verkeer  met 
zQn  begunstiger  aan  letterkundigen  arbeid.  HQ 
schreef:  „Novellen  (1825—1829,  5  dln)",  — 
„Neue  Novellen  (1831—1836,  4  din)",  — 
„Lavabecher  (1833,  2  dln)",  —  „Kleine  Ro- 
mane  (1836—1837,  6  dln)",  —  „Die  Grftfln 
Ulfeld  (i834,  2  dln)",  —  „Viel  Sinne,  viel 


De  gevlekte  scheerling.^ 


KOpfB,    Zaubergeschiehte    (1840)",    -  „Graf 
Promnitz  (1842)",  —  „Die  GOttllehe  Kom5- 
die  in  Bom  (2de  druk,  1848)",  —  „Gónévion 
von  Tonlouse  (1846)",  —  „Achtzehn  TOchter 
(1847)",  —  en  „Die  Sibylle  von  Mantua  (1853)". 
Zyne    novellen  ztfn  elgeniyk  lyrisch- epische 
gedichten  in  proza;  zU  brengen  ons  naar  China, 
Canada,    Constantinopel,    op    de    Grieksche 
eilanden,  te  Bome,  Venetifi  enz.  en  boeien 
den    lezer    door    een    Arisch  koloriet,  eene 
oorspronkelijke  vinding,  een  kieschen  smaak 
en    een  wegslependen  stfjl.  Later  bepaalde 
hQ  zich  meer  b9  de  dichtkunst  en  leverde: 
„Kleine  lyrische  Werke  (1828)",  —  „VigUlen 
(1842)",  —  „Gedichte  (3de  druk,  1847)",  — 
en  vooral  zUn  algemeen  bekend:  „Laienbrevier 
(1834;  17de  druk,   1877)",—    alsmede:   „Der 
Weltpriester  (1846)"  —  en  „Uausreden  (1854, 
2  dln;  4de  druk,  1869)".  Voorts  vermelden 
wQ:   „Hafls  in  Hellas  (1853)",  —  „Koran  der 
Liebe  nebst  kleiner  Sunna  (1855)",  —  „Maho- 
meds    tflrkischen 
Himmelsbriefen 
(1840)",     — 
„Schneekdnigs 
Kinder  (1857)",— 
en  „Homers  Apo- 
theose  (1858)". 
Van  muzikale  ga- 
ven gaf  hy  getui- 
genis in  de  opera: 
„Sakontala  en  in 
onderscheidene 
kwartetten.  Hg 
overleed  te  Mus- 
kau    den    18den 
Februari    1860. 
ZQne     „Ausge- 
wtthlte      Werke" 
verschenen   reeds 
in  1846  te  BerlUn 
in  12  deelen. 

Soheffel    (Jo- 
seph  Victor),  een 

verdiensteiyk 
dichter ,  geboren 
den  16den  Febru- 
ari 1826  te  Karls- 
ruhe,  studeerde 
te  Heidelberg  in 
de  rechten  en  in 
de  geschiedenis  en 
wgdde  zich  ver- 
volgens onbezorgd 
en  onverdeeld  aan 
de  beoefening  der 
(noAe  letteren.  Na 
onderscheidene  reizen^door  Zwitserland,  Frank- 
ryk  en  Italië  leverde'  hg :  „Der  Trompeter  van 
Sackingen,  ein  Sang  vom  Oberrhein  (1854; 
778te  druk,  1879)",  en  daarna  den historischen 
roman;  „Ekkehard  (1851;  45ste  druk,  1879)". 
Zgne  voortbrengselen  onderscheiden  zich  door 
eene  ongemeene  frischh^d  en  een  bevalligen 
humor.  Nadat  hQ  eerst  als  bibliothecaris  eeni- 
gen  tgd  te  Donaueschingen  en  toen  als  pri- 
vaatdocent  te  München  gewoond  had,  vestigde 
hg  zich  voor  goed  in  zgne  geboorteplaats, 
waar  zgn  50ste  veijaardag  feesteigk  werd  ge- 
vierd, terwgi  de  Groothertog  van  Baden  hem 
in  den  adelstand  opnam.  Van  zgne  latere 
werken  vermelden  wg:   „Gandeamns  (1867; 


SCH£FF£L-8CH£FF£B. 


808 


88ste  druk,  1880)",  —  „Fraa  Aventtnre.  Lieder 
aoB  Hdnrich  Ton  Ofterdiogeos  Zeit  (1888; 
7de  druk,  1876)",  —  het  verbaal:  ,,JaDipeni8. 
Gesehiehte  eines  Kreusfkhren  (1868;  2de  drak, 
1875)",  —  nBergpsalmen  (1870;  4de  druk, 
1888)",  —  yWaldeinsamkeit  (1880;  4de  druk, 
1884)",  ^  „Hogideo  (4de  druk,  1885)",  —  „Das 
WaltariUed,  verdeiitscht  (1875)",  —  en  „Der 
firantwUlkomm  anf  Wartbnrg  (1878)".  ' 
Soheffbr.  Onder  desen  naam  vermelden  wQ : 
Ary  Scheffefy  een  beroemd  hiatorie-  en 
genreschilder,  geboren  te  Dordrecht  den  12den 
Febrnari  1795.  HQ  werd  in  de  school  van 
Pierre  Quéri»  te  PartJB  tot  kunstenaar  gevormd, 
en  van  sQne  eerste  stukken  vermelden  wQ: 
,De  drie  engelen  voor  de  tent  van  Abraham 
in  het  bosch  Mamre  (1815)",  —  „De  dood  van 
Lodewyk  de  neilige  (1817)^  —  „Sócrates, 
Alcibiades  verdedigend",  —  „De  zelfopoffering 
der  borgers  van  Calais  (1819)",  —  „Lodewyk 
de  Heilige,  zyne  door  pest  aangetaste  soldaten 


beioekend" 


en  vooral:  .De  weduwe  van 


den  soldaat".  Voorts  leverde  hg  een  aantal 
verdienstelijke  genrestukken,  zooals:  „De  Utr 
mille  van  den  matroos",  —  „De  afgebrande 
hoeve",  —  „De  herstellende  moeder",  —  „De 
weezen  op  het  kerkhof",  —  „De  kleine  aren- 
leiers",  —  „De  oude  schaapherder",  —  „Het 
vertrek",  —  „De  terugkomst",  —  „De  oude 
sergeant  en  de  barmhartige  zuster",  —  „De 
overstrooming",  —  -De  oudheidkenner  van 
Walter  Scott",  —  „De  verwoeste  hut"  enz. 
Men  vermeldt,  dat  hS  van  1824  tot  1828 
meer  dan  80  dergelijke  stukken  geschilderd 
heeft.  Daarenboven  penseelde  ht  ook  groote 
stukken,  zooals:  „Thomas  Aquinas  by  een 
storm  op  zee",  —  en  „Qaston  de  Foix,  na 
de  overwinning  by  Bavenna  op  het  slagveld 
onder  de  dooden  gevonden",  alsmede  onder- 
scheidene tafereelen  uit  den  Griekschen  vry- 
heidsoorlog.  In  1829  volbracht  hy  eene  reis 
naar  de  Nederlanden,  en  in  zyne  volgende 
stukken  ontwaart  men  den  invloed  der  studie 
van  RembramtUy  byv.  in  „Christus  en  de 
kinderen",  —  en  „Lenore"  naar  de  ballade 
van  Burger.  Als  onderwyzer  der  kinderen  van 
den  Hertog  van  Orléant  was  hy  met  dezen 
zeer  bevriend,  ook  toen  de  Hertog  na  de 
Juli-omwentellng  den  troon  beklommen  had. 
Van  dien  tyd  af  hield  hy  zich  bezig  met  too- 
neelen  uit  de  gedichten  van  Daniê,  Schiller, 
Oöthe  en  ByroMy  vooral  uit  den  „Fanst"  van 
den  voorlaatste  en  uit  den  „Giaour"  en  den 
„Ck>rsair"  van  den  laatste.  Treffend  is  ook : 
„Dante  en  Yirgillus  in  de  hel,  de  schimmen 
aantreffend  van  Francesea  da  Polenta  en  Paolo 
da  Malaieèid".  In  sommige  stukken  ontwaart 
men  eene  zekere  weifeling  in  de  uitvoering, 
die  nu  eens  aan  Memhrandty  dan  weder  aan 
de  oude  Italiaansche  meesters  doet  denken, 
zooals  in  zyn  „Christus  consolator  (1887)"  en 
in  zyn  „(Christus  remunerator  (1847)".  Voor 
het  historisch  museum  te  VersalUes  schilderde 
hy  op  last  der  Regeering  2  groote  stukken : 
„De  slag  by  Zülpich",  ^  en  „De  onderwer- 
ping van  Wittekind".  Yeel  aantrekkeiyker 
evenwel  zyn  de  voortbrengselen,  ontleend 
aan  de  gedichten  van  Götle,  zooals:  „De 
Koning  van  Thüle  (1837)",  —  „Mignon,  naar 
haar  vaderland  smachtend"  ^  „Mignon,  naar 
den  hemel  verlangend  (1839)",  —  „Mignon 
en  haar  vader",  —  „Gretchen,  uit  de  kerk 


komend",  —  „Gretchen  en  Fanst  in  den  toln 
(1846)",  —  en  „Faust  op  den  Bloksberg''  — 
voorts:  „Dante  en  Beatrice  in  het  paradys  , -* 
en  „De  heilige  Augustinus  met  zyno  moeder 
Monica".  In  zyn  laatste  kunstenaarstydperk 
schilderde  Sckeffer  vooral  Bybelsche  taferee- 
len, zooals:  „Jacob  en  Bachel",  —  „De  her- 
ders, door  een  engel  naar  de  kribbe  van  Jezus 
gebracht",  —  „De  drie  Koningen",  —  „De 
verzoeking  in  de  woestyn",  —  „Christus,  over 
Jerusalem  weenend",  —  „De  terugkeer  van 
den  Verloren  Zoon",  —  „Het  lyden  in  Get- 
semané",  —  „Maria  als  mater  dolorosa",  -^ 
„Christus,  het  kruis  dragend",  —  „De  drie 
Maria*s  by  het  graf  van  Christus"  enz.,  -~ 
eindeiyk  eenlge  allegorische  stukken,  zooals: 
„Deugd  en  ondeugd  of  de  hemelsche  en  aard- 
sche  liefde",  —  „De  burgeroorlog",  —  en 
„Aardsche  klachten,  in  hoop  en  zaligheid 
veranderend".  Het  museum  Boymans  te  Rotter- 
dam bezit  twee  fhtaie  stukken  van  dezen 
meester.  Ook  schilderde  hy  portretten  van 
vermaarde  tydgenooten.  Hy  overleed  den  17den 
Juli  1858  te  Argenteüil  by  Parys,  en  te 
Dordrecht  verrees  een  standbeeld  te  zyner 
eer.  Hy  onderscheidde  zich  vooral  door  zyn 
dichteriyk  gevoel  en  door  zyne  ingenomen- 
heid met  het  edele  en  verhevene,  gepaard 
met  een  innig  medeiyden  met  de  smarten  der 
menschen. 

Sewri  Seheffer^  een  verdiensteiyk  historie- 
en  genreschilder  en  een  broeder  van  den  voor- 
gaande. Hy  werd  geboren  te  *sGravenhage 
den  27sten  September  1798,  bezocht  desgeiyks 
het  atelier  van  Onêrim  en  trad  in  de  voet- 
stappen van  zyn  broeder.  Yan  zyne  doeken 
vermelden  wy:  „De  gevangenneming  van 
Charlotte  Corday  by  het  lyk  van  Marat",  ^ 
„Jeanne  d*Arc  op  het  marktplein  te  Rouen", 
~  „Eene  Protestantsche  preek  na  de  herroe- 
ping van  het  edict  van  Nantes",  —  „Een 
tafereel    uit    „Hermann  und  Dorothea"  van 


Qöthe" 


en  „Madame  Roland  op  weg  naar 


het  schavot  (1845)".  Hy  overleed  in  Maart  1862. 
Jacob  Gijtberi  de  Soop  Sckeffer,  een  ver- 
diensteiyk  Nederlandsch  godgeleerde.  Hy  werd 
geboren  te  's  Graveuhage  den  28sten  Septem- 
ber 1819,  studeerde  aan  het  athenaeum  en 
aan  het  seminarium  der  Doopsgezinden  te 
Amsterdam,  vervolgens  aan  de  hoogeschool  te 
Utrecht,  waar  hy  het  doctoraal  examen  in  de 
godgeleerdheid  aflegde,  werd  in  1843  predi- 
kant by  de  Doopsgezinde  gemeente  te  Hoorn, 
in  1846  by  die  te  Groningen,  in  1849  by  die 
te  Amsterdam  en  zag  zich  in  1859  benoemd 
tot  hoogleeraar  aan  het  seminarium  der 
Doopsgezinden  aldaar.  Hy  leverde  eene„Yer- 
handeling  over  Lodewyk  van  Yelthem"  in  de 
„Yaderlandsche  Letteroefeningen"  van  1887,  — 
voorts:  „Cupido,  bloemlezing  uit  onze  oude 
minnedichters  (1853)",  —  „Het  Nederlandsch 
karakter  der  Bfaatschappy  tot  Nut  van  *t  Al- 
gemeen (1857)",  —  „Overzicht  van  de  geschie- 
denis der  Doopsgezinde  Broederschap  (1860)" 
en  een  opstel  over  ditzelfde  onderwerp  inde: 
„Geschiedenis  der  Christeiyke  Kerk  in  Ne- 
derland (1869)  en  in  de  2de  uitgave  van 
„Herzogs  Real-encylopëdie"  (1880)",  —  „Ge- 
schiedenis van  de  Hervorming  in  Noord- 
Nederland  tot  op  1531  (1873)",  —  „Van  de 
Brownlsten  te  Amsterdam  (1881)",  —  en 
„Yan  den  doop  by  onderdompeling  (1888)"^ 


304 


80HEFFEB— flOHEIDBMANKEN. 


—  voortB  trad  kt)  op  als  redacteur  Tan  den 
tweeden  Jaargang  van  n^^i^"  ^^  schreef 
opstellen  in  de  ^Werken  der  Yereeniging  voor 
Oad-Nederlandsche  letterkunde",  waarvan  hQ 
medebestanrder  was,  in  ^Gmno  (1849)**,  tot 
welks  redactie  hg  behoorde,  in  „Waarheid  in 
liefde**,  de  „Yaderlandsche  Letteroefeningen**. 
„De  Gids**,  en  vooral  in  den  „Navorscher*^ 
onder  den  pseudoniem  OmttanteTf  van  welk 
tydBchrift  hg  van  1856  tot  1860  hoofdredacteur 
was,  en  eindelUk  in  de  „Doopsgezinde  BQdragen*' 
en  in  de  „Studiën  en  bQdngen  op  *t  gebied 
der  theologie**,  sedert  1870  door  hem  geredi- 
geerd. HQ  ontving  eershalve  het  doctoraat  in 
de  theologie,  het  lidmaatschap  van  de  Eonink- 
IQke  Académie  van  Wetenschappen  en  van  on- 
derscheidene geleerde  genootschappen  en  zag 
in  1877  zich  benoemd  tot  hoogleeraar  aan  de 
Amsterdamsche  universiteit  Het  gedachtenis- 
feest  van  het  aanvaarden  van  zyn  hoogleeraars- 
ambt  werd  er,  nadat  hg  het  vierde  eener  eeuw 
in  die  betrekking  was  werkzaam  geweest,  in 
Januari  1886  met  geestdrift  gevierd  en  hg 
ontving  bg  die  gelegenheid  van  zgne  vrienden 
en  vereerders  talrgke  bigken  van  sympathie. 

JTestel  Seheffer^  een  Nederlandsch  godge- 
leerde, geboren  te  Amsterdam  den  266ten  Juni 
1828.  Hg  studeerde  en  promoveerde  in  de 
theologie  en  werd  achtervolgens  predikant  te 
Amstelveen,  Zwaag  bg  Hoorn,  Enschede  en 
Leiden.  Behalve  onderscheidene  bgdragen  in 
tgdschriften  schreef  bg :  „Proeve  eener  zuiver 
Evangelische  behandeling  van  den  Heidelberg- 
schen  Catechismus  (1849)**,  —  „De  meeningen 
des  Heidendoms  tegenover  de  leer  des  Chris- 
tendoms (1868)**,  —  „Open  brief  aan  D.  S. 
Gorter  over  de  theologie  van  professor  J.  H. 
Bcholten  (1858y*,  —  „F.  C.  Baner,  volledig 
«n  crftisch  overzicht  van  zgne  werkzaamheid 
op  theologisch  gebied  (1868)**,  bekroond  door 
Teylers  Genootschap,  ~  „  Arthur  Schopenhaner, 
de  pldlosophie  en  het  pessimisme  (1870)**,  — 
„Wgsgeeren  en  wgsbegeerte  van  den  nieuweren 
l^d  (1872)**,  —  en  „Het  wgsgeerig  pessimisme 
van  den  Jongsten  tgd  (1876)**,  bekroond  door 
het  Haagsch  Genootschap. 

SoheflOsr-Boiohorst  (Paul),  een  Duitsch 
geschiedkundige,  geboren  den  266ten  Mei  1843 
te  Elberfeld,  studeerde  te  Innsbruck,  Göttingen 
en  Berign.  werd  daarna  medewerker  aan  de 
i,Begesten**^  van  JBdhmer  en  aan  de  „Monumenta 
Germaniae**,  zag  zich  vervolgens  benoemd  tot 
buitengewoon  hoogleeraar  in  de  geschiedenis 
te  Gieszen  en  werd  in  1876  gewoon  hoogleeraar 
te  Straatsburg.  Hg  schreef:  „Eaiser  Friedrich  I 
letiten  Streit  mit  der  Kurie  (1866)**,  —  „  Annales 
PatherbrunnenseflL  eine  verlorene  (JtneUenschrih 
des  12  Jahrhunderts  aus  Bruchstücken  wie- 
•derhergestellt  (1870)**,  —  nHerr  Bemhard  von 
der  Lippe  (1872)*',  —  „Florentiner  Studiën 
<1874)**,  —  „Die  Ohronik  des  Dino  Compagni 
(1876)**,  ^  „Die  Neuordnung  der  Papstwahl 
durch  NikoUus  n  (1879)**,  —  een  uitgave 
van  „Alberich  von  Trois  Fontaines**  voor  de 
^onumenta  Germaniae**,  —  en  „Aus  Dantes 
Verbannung  (1882)**. 

Soheffler  (August  C^iriatian  Wilhelm  Her- 
mann),  een  verdiensteigk  ingenieur,  geboren 
den  lOden  Gctober  1820  te  Brunswgk,  bezocht 
het  Carolinum  aldaar  en  trad  in  Brunswgkschen 
4ienst  In  1846  zag  hg  zich  bg  de  spoorwegen 
^plaatst  en  werd  in  1858  Ud  der  Hertogeigke 


q»oorwegdireetie  en  hi  1871  van  het  beetour 
der  Brunswgker  spoorwegmaatschappg.  Qp 
bepaalde  zich  met  gver  bg  de  studie  der  wis- 
kunde, en  schreef:  „Die  mechanischen  Prin- 
cipien  der  Ingenieurkunst  und  Architektar 
(1846,  2  dln)**,  —  „Die  Principien  der  Hy- 
drostatik  und  Hydraulik  (1847,  2  dln)**  — 
„Theorie  der  Gewölbe-Futtermauem  (1867)**, 

—  „Die  Theorie  der  Fesügkeit  gegitti  das 
Zerknicken  (1868)**,  —  „Die  ElasticitiUBver- 
hftltnisse  der  Röhren,  welche  hydrostatischen 
Drfick  ausgesetzt  sind  (1869)'*,  —  „Ueber 
Gitter  und  BogentrSger  und  flber  die  Festig- 
keit  der  GtofSszwftnde  (1862)**,  —  „ImaginSre 
Arbeit,  eine  Wirkung  der  (Jentriftigal-  und 
Gyralkraft  (1866)'*,  —  „Die  Ursachen  der 
Dampf kesselezplosiooen  (1867)**,  —  „Sterblich- 
kelt  und  Yersicherungswesen  (1868)**,  —  „Die 
Theorie  der  Augenfehler  und  der  Brille  (1868)**, 

—  „Die  Naturgesetze  (1876—1877,  2  dln)*',— 
en  „Die  Welt  nach  menschlicher  AufEsszung 
(1886)*'. 

Scheiding  van  tafel  en  bed,  zie 
JBoktscheidin^. 

Soheidius*  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg: 

Sv&rard  ScikeidiÊU^  een  verdiensteigk  Ne- 
derlandsch letterkundige.  Hg  werd  ^boren 
te  Arnhem  den  248ten  December  1742,  sta- 
deerde te  Groningen  en  te  Leiden  en  legde 
zich  met  gver  toe  op  de  Oostersche  letter- 
kunde. Hg  gaf  daarvan  reeds  bigken  als  stu- 
dent door  zgne  „Observationes  ad  loca  Veteris 
Testamenti**,  waarna  hg  in  de  godgeleerdhdd 
promoveerde  en  in  1766  benoemd  werd  tot 
hoogleeraar  in  de  Oostersche  talen  te  Harder- 
wgk.  In  1798  werd  hg  naar  Leiden  beroepen, 
maar  overleed  reeds  den  27sten  April  van  het 
volgende  Jaar.  Hg  leverde  nieuwe  uitgaven 
van  onderscheidene  belangrgke  werken  en 
schreef  o.  a.:  „Primae  lineae  instituüonis  Ara- 
bicae  (1779)**.  Zgn  „Lexicon  Hebraicum**  Is 
door  den  hoogleeraar  Cfroemêwoud  voltooid. 

Jam  Filip  SekeidiuSf  een  bekwaam  Neder- 
landsch godgeleerde.  Hg  werd  geboren  te 
Harderwgk  in  1767,  studeerde  te  Leiden, 
gaf:  „Miscellanea  Juris  publici  et  privati*'  in 
het  licht  en  werd  in  1790  hoogleeraar  te  Fra- 
neker.  Hg  nam  echter  in  1796  zgn  ontslag, 
omdat  hg  zich  met  de  heerschende  denkwgze 
van  die  dagen  niet  vereenigen  kon.  en  werd 
vervolgens  secretarisgeneraal  van  net  depar- 
tement van  de  Boven-Usel  en  in  1818  grifAer 
der  Staten  van  Gelderland.  Hg  had  voorts 
eene  uitgebreide  practgk,  en  overleed  in  1821. 

Ja»  FUip  Lodewiglc  Smut  JBtferard  Sekeidmêy 
een  verdiensteigk  Nederlandsch  letterkundige, 
geboren  te  Arnhem  den  12den  Augustus  1880. 
Hg  studeerde  en  promoveerde  in  de  rechten,  werd 
griffier  bg  het  voormalig  Provinciaal  Hof  van 
Zeeland  en  keerde  vervolgens  terug  naar  zgne 
geboorteplaats.  Hg  schreef:  „De  tweelingen, 
een  verhaal  (2  dln)**,  —  „Ulbo  Garvema,  een 
verhaal  (1876)**,  —  en  eene  reeks  van  novellen 
in  „Europa**  en  andere  tgdsohriften. 

Soheidsmannen.  Ieder  ingezeten  is  on- 
derworpen aan  de  rechtsmacht  van  den  rechter, 
hem  door  de  wet  aangewezen.  Intusschen 
kunnen  geschilvoerende  partgen  vrgwillig  af- 
stand doen  van  de  beslissing  des  rechters  en 
bg  onderlinge  overeenkomst  de  zaak  aan  door 
hen  gekozene  scheidslieden  onderwerpen.  Dit 


SCHEIDSMANNEN— SCHEIKUNDE. 


B06 


recht  was  ook  bekend  in  het  Romeinsche  reeht; 
het  is  in  de  wetgevingen  van  bijna  alle  be- 
acdiaafde  natiën  opgenomen  en  aan  vaste  regels 
gebonden.  Niemand  echter  kan  er  toe  ge- 
dwongen worden,  omdat  het  eene  afw|)king 
is  van  het  gemeene  recht,  in  art  159  onser 
Grondwet  erkend  met  de  woorden :  „Niemand 
kan  tegen  sUn  wil  worden  afgetrokken  van 
den  rechter,  dien  de  wet  hem  toekent".  Het 
Fransche  wetboek  van  Koophandel  zag  dit 
voorbQ,  toen  het  bepaalde:  „Tonte  contesta- 
tion  entre  associés,  et  ponr  raison  de  la 
Bocióté,  sera  Jogée  par  des  arbitres".  De 
Fransche  wet  van  23  Joli  1856  onderwierp 
die  kennisneming  aan  de  rechtbanken  van 
koophandel  en  bracht  de  arbitrage  binnen  hare 
Jniste  grenzen  temg.  In  onze  wet  is  geen  gedwon- 
gen arbitrage  bekend,  tenztf  partyen  omtrent 
de  beslissing  van  toekomstige  geschillen  zyn 
overeengekomen.  Arbitrage  of  compromis  is 
derhalve  eene  overeenkomst,  waarbij  twis- 
tende partyen  scheidslieden  benoemen  ter  be- 
slissing en  zich  over  en  weer  verbinden,  zich 
aan  die  oitspraak  te  onderwerpen.  Zy  staat 
eigeniyk  met  dading  geiyk,  weshalve  geen 
ander  geschil  aan  scheidslieden  mag  onder- 
worpen worden,  dan  dat  voor  dading  vatbaar 
is.  Hoewel  scheidslieden  in  zeker  opzicht  met 
rechteriyke  macht  zyn  bekleed,  geldt  die  macht 
alleen  voor  datgene,  wat  paityen  daaraan 
hebben  onderworpen  en  mag  zy  geen  invloed 
hebben  op  de  rechten  van  derden.  Uitspraken 
van  scheidslieden  mogen  nooit  zaken  betreffen, 
die  van  publieke  orde  zyn;  in  zulke  aange- 
legenheden moeten  de  gewone  rechtbanken 
voorzien.  Scheidslieden  gaan,  zoodra  ^  den 
hun  opgedragen  last  hebl^n  aangenomen,  eene 
overeenkomst  aan  met  de  gedingvoerende  par- 
tyen, tenzy  zy  door  den  rechter  worden  be- 
noemd; in  beide  gevallen  kunnen  zy,  na  het 
auivaarden  hunner  taak,  zich  daaraan  niet 
onttrekken.  Zy  moeten  het  geschil  uitmaken 
en  daarby  de  regels  van  procedure  volgen,  in 
de  acte  van  compromis  vastgesteld.  By  ge- 
breke daarvan  is  hunne  rechtspraak  aan  de 
gewone  regelen  van  het  recht  onderworpen. 
Het  hangt  van  den  wil  der  partyen  af,  of  de 
uitspraak  zal  berusten  op  gronden  van  weten- 
schap, dan  wel  van  biliykheid.  In  het  laatste 
geval  doen  de  scheidslieden  uitspraak  als 
Sfoêde  mamuM,  Partyen  zyn  onderworpen  aan 
de  uitspraak,  die  niet  vatbaar  is  voor  hooger 
beroep,  ten^  dit  in  de  acte  werd  voorbe- 
houden. De  scheidslieden  hebben  echter  geene 
macht  tot  tenuitvoerlegging  van  hun  vonnis. 
Soheikuiide  (De)  of  chemie  is  de  leer 
van  de  stoffeiyke  verscheidenheid  der  licha- 
men en  behandelt  alzoo  hun  samenstel, 
hunne  vorming  uit  verschillende  bestanddee- 
len  en  ontleding  in  andere.  Wanneer  men 
lak,  glas  of  zwavel  wryft  met  een  wollen 
dodL,  dan  verkrygen  zy  het  vermogen,  lichte 
voorwerpen  aan  te  trekken,  —  eene  dooreen 
magneet  bestreken  stalen  staaf  wordt  magne- 
tisch, trekt  yzer  aan  en  plaatst  zich,  wanneer 
zy  vry  zweeft,  in  de  richting  van  denmagne- 
tischen  meridiaan.  Zwavel  smelt  by  verhitting 
in  een  gesloten  kroes,  begint  te  koken  en  te 
verdampen  en  sublimeert  by  afkoeling  tot  een 
zacht  poeder.  In  al  die  gevallen  biyven  de 
stoffen  stoffeiyk  onveranderd.  Het  gewreven 
ghis  verliest  allrags  zyne  electriciteit,  het  staal 

xni. 


zyn  magnetismus  en  het  zachte  zwavelpoeder 
is  niets  anders  dan  zeer  t}n  verdeelde  zwavel. 
Al  die  verschynselen  behooren  tot  het  gebied 
der  natuurkunde.  De  verschynselen  daaren- 
tegen, waarmede  de  scheikunde  zich  bezig 
houdt,  zyn  van  geheel  anderen  aard.  Wanneer 
wy  byv.  de  zwavel,  die  reukeloos  is,  in  een 
open  schaaltje  sterk  verhitten,  dan  verbrandt 
zy  met  eene  blauwe  vlam,  verbreidt  een  ver- 
stikkenden reuk  en  gaat  zy  geheel  in  den 
gasvormigen  toestand  over.  Een  stuk  yzer 
wordt  in  de  opene  lucht  allengs  bedekt  met 
eene  bruine  korst  en  verandert  op  den  duur  in 
roest,  die  geheel  andere  eigenschappen  heeft 
dan  het  metaal.  Door  yzer  in  de  opene  lucht 
te  gloeien  kan  men  het  geheel  in  yzerhamer- 
slag  omzetten.  Lost  men  suiker  op  in  water, 
dan  verkrygt  men  na  het  verdampen  van  dit 
laatste  weder  suiker,  zoodat  deze  geene  ver- 
andering ondergaan  heeft.  Wanneer  men 
daarentegen  yzer  met  verdund  zwavelzuur 
overgiet,  zoo  lost  het  desgeiyks  op;  men 
ontwaart  daarby  echter  de  ontwikkeling  van 
een  brandbaar  gas,  en  by  het  verdampen  der 
groene  oplossing  biyft  geen  metiülUsch  yzer, 
maar  eene  nieuwe  stof,  een  groen  zout,  achter. 
Zulke  verschynselen  zyn  van  scheikundigen 
aard;  daarby  verandert  de  samenstelling  der 
stoffen.  Weegt  men  een  stuk  yzer,  en  na  het 
roesten,  gloeien  of  oplossen  in  zwavelzuur 
de  roest,  den  hamerslag  of  het  groene  zout, 
dan  ontwaart  men  eene  aanzieiüyke  vermeer- 
dering van  gewicht.  Het  yzer  heeft  zich 
alzoo  met  eene  andere  stof  verbonden;  doch 
wanneer  wy  de  deel^'es  der  verkregene  stoffen, 
hoe  sterk  ook  vergroot  onderzoeken,  dan,  ont- 
dekken wy  geene  ongeiyksoortige  deeltjes. 
In  de  roest  heeft  niet  alleen  het  yzer,  maar 
ook  de  stof,  waarmede  het  zich  verbond,  zyne 
eigenschappen  verloren,  en  er  is  eene  homogene 
nieuwe  stof  ontstaan.  Vermengt  men  zwavel 
met  yzervyisel,  dan  zal  men  door  middelvan 
den  magneet,  van  den  microscoop  of  van 
water  de  bestanddeelen  van  het  mengsel  ge- 
makkeiyk  kunnen  onderscheiden.  Verhit  men 
echter  het  mengsel,  dan  zullen  zwavel  en 
yzer  by  eene  bepaalde  temperatuur  onder  vuur- 
verschynselen  zich  scheikundig  met  elkander 
verbinden,  en  dan  kan  men  die  twee  stoffen 
niet  meer  langs  mechanischen  weg  van  elkan- 
der scheiden.  Er  is  eene  homogene  stof  met 
niéuwe  eigenschappen  ontstaan,  en  men  kan 
alleen  door  scheikundige  middelen  de  bestand- 
deelen daarvan  opsporen.  Wanneer  men  een 
zuur  op  een  stuk  kalksteen  giet,  bruist  dit 
levendig  op  en  er  ontwykt  een  reukeloos  gas. 
Stelt  men  een  gewogen  stuk  kalksteen  bloot 
aan  eene  sterke  hitte,  dan  biykt  by  het  her- 
halen der  weging,  dat  het  belangrijk  in  ge- 
wicht is  afgenomen.  De  gebrande  kalk  bruist 
niet  meer  op,  wanneer  het  met  een  zuur  in 
aanraking  komt,  en  wy  komen  alzoo  tot  het 
besluit,  dat  by  de  verwarming  het  vermelde 
gas  zich  uit  den  kalksteen  verwyderd  heeft. 
Hier  had  eene  scheikundige  ontleding  plaats; 
de  kalksteen  leverde  een  gas  en  eene  nieuwe 
stof,  die,  met  water  overgoten,  zeer  warm 
wordt  en  dan  in  poeder  overgaat.  Dit  droge 
poeder  heeft  wederom  meer  gewicht  dan  de 
gebrande  kalk ;  deze  laatste  heeft  zich  by  het 
blusschen  met  water  verbonden,  en  men  kan 
het  chemisch   gebonden  water  er  niet  door 

20 


806 


SCHEIKUNDE. 


drogen  uit  Terdrgren.  Daarentegen  ontwikt 
hety  wanneer  men  de  geblnsehte  kalk  behan- 
delt met  koolsnor.  In  een  doehnatlgen  toestel 
kam  men  dit  gemakkelQk  ten  uitroer  brengen, 
en  het  poeder,  hetwelk  alsdan  aehterblOft,  betit 
weder  de  eigenschap  van  kalksteen,  loodat 
het,  in  aanraking  gebracht  met  snren,  begint 
op  te  bmisen. 

Het  is  de  taak  der  scheikunde,  dergeiyke 
YersohVnselen  te  ondenoeken.  Om  ie  te  yer- 
kluen,  is  in  de  eerste  plaats  eene  nanw- 
kenrige  kennis  onmisbaar  yan  de  bestanddee- 
len  der  stoffen,  op  wier  Toranderingen  men 
de  aandacht  Tostigt.  Men  stelt  de  Yoortbreng- 
selen  der  natnnr  en  der  knnst  bloot  aan  de 
werking  yan  andere  stoffen,  neemt  de  ver- 
schQnselen  waar,  die  zich  daarby  Toordoen. 
en  beslnit  daardoor  tot  de  aanwesigheid 
van  bepaalde  bestanddeelen.  In  den  handel 
▼indt  men  h^Y.  een  fraai  blanw  lon^  welks 
bestanddeelen  men  op  het  oog  niet  bepalen 
kan.  De  scheikundige  lost  het  op  in  water 
en  dompelt  in  de  oplossing  een  stuk  f)xer. 
Weldra  is  dit  laatste  bedekt  met  een  rood, 
metallisch  vlies,  dat  allengs  dikker  wordt; 
er  ontstaan  metaalschilfertfes,  en  de  oplos- 
sing wordt  nagenoeg  kleurloos.  Het  blauwe 
■out  is  ontleed,  en  men  merkt  op,  dat  koper 
éen  iQner  bestanddeelen  is.  BQ  een  ander  ge- 
deelte der  oplossing  Toegt  de  scheikundige 
eenige  droppels  eener  chloorbarTumoplossing, 
en  in  den  neerslag  yan  een  wit  poeder  ont- 
dekt hg  de  aanwe^heid  yan  zwayeliuur  in 
het  blauwe  loat.  Verdere  stelselmatige  proeyen 
geyen  aekerheid,  of  er  al  dan  niet  nog  andere 
stoffen  in  gevonden  worden,  en  na  een  qua- 
litatieye  analyse  weet  de  scheikundige  nauw- 
keurig, uit  welke  stoffen  het  blauwe  lout 
bestaat.  Weegt  hQ  het  yerkregen  koper  en 
het  neergeslagen  poeder,  dan  kim  hg  ook  de 
quanütatieye  samenstelling  yan  het  lout  be- 
palen. Toen  de  analytische  scheikunde  op 
deze  wQze  de  samenstelling  der  stoffen  op- 
spoorde ,  yond  zQ  ten  laatste  stoffen,  welke 
i4  niot  kon  ontbinden  of  ontleden,  zoodat 
zy  deze  met  den  naam  yan  tmkdvomdigê  tiof- 
fen  (elementen)  bestempelde.  De  quantitatieve 
scheikunde  heeft  geleerd,  dat  laatstgenoemde 
zich  enkel  in  bepaalde  yerhoudiugen  met  elkan- 
der yerbinden ;  zg  heeft  bgy.  in  64  doelen  zwa- 
yeligzuur  anhydride  82  gewichtsdeelen  zwavel 
en  82  gewichtsdeelen  zuurstof  ontdekt.  Zwave- 
ligzuur  anhydride  ontstaat  bg  het  verbranden 
van  zwavel  in  de  opene  lucht.  Hetzg  die  ver- 
branding spoedig  of  langzaam  geschiede,  hetzg 
er  de  noodige  of  wel  eene  overtollige  hoe- 
veelheid zuurstof  aanwezig  is,  steeds  zullen 
82  deden  zwavel  zich  met  niet  meer  en  niet 
minder  dan  82  doelen  zuurstof  verbinden. 
Onder  bepaalde  omstandigheden  neemt  echter 
de  zwavel  meer  zuurstof  op,  doch  alsdan 
geenszins  88  of  84,  maar  82  +  ^^  deelen  op 
82  deelen  zwavel.  Nu  verbinden  zich  16  deelen 
zuurstof  ook  met  56  deelen  gzer,  en  laatstge- 
noemde hoeveelheid  gzer  verbindt  zichdesge- 
igks  met  82  of  2  X  ^^  deelen  zwavel.  Men  is 
er  in  geslaagd,  vele  in  het  rgk  der  delfstoffen, 
planten  en  dieren  voorkomende  stoffen  op  kunst- 
matige wgze  te  bereiden,  maar  nog  veel  grooter 
is  het  aantal  van  zulke  verbindingen,  welke 
eerst  door  scheikundige  proeven  voortgebracht 
zgn    en    in  de  natuur  nergens  voorkomen. 


omdat  aldaar  de  voorwaarden  voor  haar  ooi- 
staan  en  bigven  bestaan  ontbreken.  De  schei- 
kundige ro^  deze  voorwaarden  kunstmatig 
te  voorsehgn,  en  terwgi  hg  de  meest  versdiU- 
lende  stoffen  daaraan  onderwerpt,  stelt  hg 
vragen  aan  de  natuur.  Dan  eent  kaa  men  de 
kennis  eener  enkelvoudige  stof  bevredigead 
noemen,  wanneer  men  hare  verhouding  tot  alle 
andere  enkelvoudige  stoffen  en  vele  samenge- 
stelde stoffen  nauwkeurig  heeft  nagegaan.  Het 
aantal  mogeigke  verbindingen  is  echter  zoo 
verbazend  groot,  dat  men  daarvan  het  efaide 
niet  kan  overzien.  Thans  reeds  zgn  duiaende 
kunstmatig  samengestelde  nieuwe  stoffen  be- 
schreven, en  haar  aantU  vermeerdert  l>g  den  dag. 
Men  is  echter  overtuigd,  dat  de  vorderingen  der 
wetenschap  niet  bestaan  in  het  te  voorsehgn 
roepen  van  nieuwe  verbindingen,  maar  wel  is 
de  zoo  nauwkeurig  mogeigke  studie  van  de  be- 
trekkingen der  verschillende  reeksen  van  ver- 
bindingen ten  opzichte  van  elka&r.  De  tegen- 
woord^  seheikundige  theorieën  rusten  op  de 
onderstelling,  dat  de  stoffen  bestaan  uit  on- 
deelbare kleine  deelQes,  uit  aiowum.  die  men 
niet  afkonderigk  kan  waarnemen,  doeh  wier 
betrekkeigk  gewicht  door  de  nasporing  van  de 
quantitatieve  samenstelling  der  stoffen  voor  be- 
paling vatbaar  is.  Wanneer  l>gv.  1  atoom  zuur- 
stof 16  weegt,  dan  weegt  1  atoom  zwavel  82, 
en  daaruit  bigkt,  dat  zwavetigzuur  anhydride 
—  het  gas  met  een  verstikkenden  reuk,  dat 
bg  het  verbranden  van  zwavel  gevormd 
wordt  —  per  molecuul  uit  1  atoom  zwavel 
en  2  atomen  zuurstof  bestaat  Eene  meer 
zuurstof  houdende  zwavelverbinding,  namemk 
zwavelzuur  anhydride,  bevat  op  1  atoom 
zwavel  8  atomen  zuurstot  Een  atoom  gzer 
vormt  met  1  atoom  zuurstof  gzeroxydule, 
terwgi  2  atomen  gzer  met  8  atomen  zuurstof 
zich  tot  gzerozyde  verbinden.  Deze  verhou- 
dingen zgn  zeer  eenvoudig,  maar  men  heeft  er 
ook,  die  veel  meer  samengesteld  zgn.  Zoo  bestaat 
bgv.  het  bekende  koortsmiddel,.  de  ehinine^ 
per  molecuul  uit  20  atomen  koolstof,  24  ato- 
men waterstof,  2  atomen  stikstof  en  2  atomen 
zuurstof.  Daarenboven  dient  men,  om  een& 
scheikundige  verbinding  te  kennen,  te  weten, 
hoe  deze  atomen  gerangschikt  zgn,  nooal» 
bigkt  uit  het  bestaan  van  Uom6r9  tioffimy 
dat  is  van  zoodanige,  die  bg  het  bezit  van 
dezelfde  bestanddeelen  in  dezelfde  verhouding 
en  in  hetzelfde  aantal  in  elk  molecuul 
hoogst  verschillende  eigenschappen  bezitten. 
Azgnaether  en  boterzuur  bestaan  per  molecuul 
uit  4  atomen  koolstof,  8  atomen  waterstof  en 
2  atomen  zuurstof,  en  toch  verschillen  zg  in 
reuk,  smaak,  soorteigk  gewicht  en  verhouding 
tot  andere  stoffen.  Dit  raadsel  kan  men  alleen 
oplossen  door  na  te  sporen,  hoe  de  bestand- 
deelen dier  stoffen  zgn  gegroepeerd.  Men 
komt  daardoor  tot  het  aannemen  van  eigen- 
aardige atomengroepen,  welke  den  aard  eener 
verbinding  en  hare  verhouding  tot  andere  stoffen 
bepalen.  Het  opsporen  van  zulke  verhoudingen, 
alsmede  van  den  bouw  der  verUndingen,  met 
andere  woorden  de  bepaling  van  de  structuur 
der  verbindingen,  vormt  een  belangrgk  ge- 
deelte van  het  tegenwoordig  scheikundig  on- 
derzoek. Zoo  ook  de  studie  van  de  betrekkingen 
tusschen  de  natuur-  en  scheikundige  eigenschap- 
pen der  verschillende  stoffen;  daardoor  heeft 
de  wetenschap  op  dat  gebied  reeds  belangrgkor 


SCHEIKUNDE. 


807 


tritkomilsii  fOfkroipoo»  Q6l||k 
de  pUuitB  aanwees  eener  planeet  londer  haar 
geilen  Ie  hebben ,  zoo  worden  ook  door  de 
achellnindigen  dikwSls  Terbindingen  bereid, 
wier  eigenschappen  10  te  voren  hadden  bepaald. 

De  Terdeeling  der  natnorllchamen  in  or- 
ganisehe  en  anorganische  gaf  aanleiding  tot 
eene  Terdeeling  der  scheikonde  in  ofgam- 
$ehê  en  am>rgam»ekê,  Deie  laatste  behan- 
delt de  eigenschappen  der  alt  delfttoiTen 
of  lerenlooie  ll<diamen  yerkregene  stoffen, 
hare  Terbindingen  en  ontledingen,  terwQl  de 
orguiische  chemie  zich  besig  houdt  met  de 
stoffen,  waandt  planten  en  dieren  bestaan, 
en  met  de  alt  deze  geTormde  Terbindingen. 
Het  Ingewikkelde  der  scheikondige  TersohQn- 
sekm  in  de  organismen  baarde  den  beoefbnaar 
der  schelkande  Tanoadsgrootemoeieigkheden 
en  leidde  hem  zelA  tot  de  onderstelling,  dat 
de  enkelTondige  stoffon  in  de  leTende  orga- 
nismen aan  andere  wetten  gehoorzamen  dan 
in  de  IcTenlooze  Toorwerpen.  Men  sprak  Tan 
eene  leTOoskracht,  die  de  Terbindingen  en 
ontledingen  wQzigt,  en  beschoawde  den  dood 
als  de  zegepraal  Tan  het  chemlsmos  op  de 
leTenskraeht.  De  zoiTer  scheikundige  verhou- 
dingen  der  elementen  moesten  zich  alzoo  in 
de  Tersch|nselen  openbaren,  welke  w)f  onder 
den  naam  van  Tcrmolming  of  Tcrrotting  ken- 
nen, terwyi  de  IcTenskracht  geheel  andere 
Terschgnselen  te  Toorschgn  roept.  De  Terbin- 
dingen, onder  den  invloed  der  levenskracht 
'ontstaui,  beschouwde  men  derhalve  als  ont- 
staan onder  bgzondere  omstandigheden,  die 
men  nimmer  op  kunstmatige  wtfze  buiten  het 
organismus  zou  kunnen  tot  stand  brengen. 
Het  gelukte  echter  in  1828  aan  WöhUr,  het 
ureum,  een  bestanddeel  van  de  urine,  uit  zVne 
elementen  op  te  bouwen,  en  na  dien  tQd 
heeft  men  tal  van  organische  verbindingen 
door  qmthese,  dat  is  door  opbouwing  uit  hunne 
elementen  verkregen.  Daardoor  was  natuurlek 
de  scherpe  j^rensscheiding  tusschen  de  anor- 
ganische en  organische  chemie  gCTallen.  Al  de 
bestanddeelen  der  planten  en  dieren,  met  uit- 
zondering Tan  het  water  en  de  bO  hunne 
TCfbranding  achterblQTende  asch,  bestaan  uit 
koolstof,  waterstof  en  zuurstof,  terwfll  som- 
mige daarenboTcn  stikstof  en  zwaTcl  beratten. 
Er  zVn  echter  ook  koolstof  verbindingen  in  het 
mineraalrOk,  en  eenige  zeer  eenToudige  worden 
in  de  IcTcnde  natuur  nooit  goTonden.  Daar  nu 
echter  de  eigenaardigheden  der  zoogenaamde 
organische  Terbindingen  hoofdzakelQk  door 
het  element  koolstof  bepaald  worden,  en  het 
aantal  koolstof  verbindingen  bQzonder  groot  is, 
heeft  men  de  oude  verdeeling  in  organische 
en  anorganische  scheikunde  wel  behouden, 
maar  met  gewOzigde  beteekenis,  met  dien 
verstande  d[at  men  onder  organische  schei- 
kunde thans  verstaat  de  studie  van  de  koolstof 
en  van  hare  verbindingen  en  onder  anorgani- 
sche de  studie  van  die,  waarin  koolstof  niet 
voorkomt 

Tegenover  de  nMérê  tekeikfmdêy  die  zich  uit- 
shiitend  bepaalt  bQ  de  nasporing  van  de  chemi- 
sche verhoudingen  van  de  elementen  en  van 
hare  verbindingen,  ten  opzichte  van  elkaftr  en 
tegenover  de  werking,  die  verschillende  krach- 
ten er  op  kunnen  uitoefenen,  staat  de  ^oe^qxit^ 
tokdhmdej  welke  de  scheikundige  werkingen 
doet  kennen,  welke  voor  andere  wetenschap- 

xin. 


pen  en  bedrgven  te  pas  komen.  Deze  heeft  een 
groeten  omvang,  daar  sQ  als  hulpwetenschap 
met  vele  andere  wetenschappen  verbonden  is, 
welke  niet  weinig  aan  haar  verschuldigd  i||n. 
De  scheikunde  doet  ons  de  samenstelling 
kennen  der  deUMoflén,  benevens  de  verand»* 
ringen,  die  i|t  ondergaan.  Op  het  gebied  der 
geologie  opende  lich  een  nieuw  tydperk,toen 
men  ter  verklaring  der  geologische  verschtn- 
selen  de  scheikunde  begon  te  raadplegen.  De 
leer  van  het  ontstaan  en  van  de  vervorming 
der  gesteenten,  ertsen  en  fossiliën,  van  den 
kringloop  der  stoffon  in  de  natuur,  van  de 
rOiing  en  daling  der  aardlagen  heeft  door 
de  scheikunde  eene  geheel  andere  gedaante 
verkregen.  De  scheikunde  heeft  lich  voorts 
niet  tot  onien  aardbol  alleen  bepaald,  neen, 
de  spectraalanalyse  heeft  haar  in  staat  ge- 
steld, verwQderde  hemellichamen  en  nevel- 
vlekken  te  ondenoeken,  loodat  iQ  aan  de 
sterrenkunde  een  nieuw  gebied  heeft  toege- 
voegd. De  pUmtênêckeikwnde  doet  ons  de  be- 
standdeelen der  planten  kennen,  ondenoekt 
hun  ontstaan  en  hunne  veranderingen  in  de 
plant  en  geeft  ons  alzoo  eene  voorstelling  van 
het  leven  dezer  organismen.  Daarby  komen 
ook  de  betr^klng  van  de  plant  tot  den 
tM>dem  en  het  onderzoek  van  deien  laatstea 
in  aanmerking,  en  zoo  ontstaat  de  lamdb^mw- 
êokeihmdê,  wier  uitkomsten  de  gnmdslagei» 
moeten  vormen  van  den  wetenschappelQken 
landbouw.  De  diênehrikunde  beoogt  dergeigk» 
onderzoekingen  met  betrekking  tot  het  dieren- 
ryk  en  geeft  den  veehouder  goeden  raad,  om 
door  eene  geschikte  voeding  der  huisdieren  het 
grootste  bedrag  van  vleesch,  vet  en  melk  te 
verkregen;  zQ  betfvert  zich  voorts,  de  ver^ 
sehQnselen  des  levens  zooveel  mogelük  door 
scheikundige  wetten  te  verklaren.  De  ken- 
nis, alzoo  door  de  pkgtiologitók»  stdkeiJnmdê 
verkregen,  wordt  alsdan  de  grondslag  der 
diaetetiek  en  der  geneeeleervoormenschenen 
dieren.  Immers  ook  ziekeltike  versch(|nselen 
kunnen  het  onderwerp  der  nasporingen  uit- 
maken, en  wanneer  men  den  scheikundigen 
aard  uier  versehHnselen  doorgrondt,  vindt  men 
allicht  middelen,  om  ze  te  bestrtlden.  De  schei- 
kunde heeft  aan  de  geneesleer  zuiverder  ge- 
neesmiddelen bezorgd;  zU  heeft  uit  de  plant- 
aardige stoffen  geneeskrachtige  bestanddeelen 
weten  af  te  scheiden.  ZO  heeft  voorts  nieuwe, 
belangrQke  geneesmiddelen  ontdekt,  zooals 
chloroform,  chloraalhydraat ,  apomorphine, 
amylnitriet  enz.  Wél  had  men  door  den 
microscoop  den  fl)nen  bonw  der  organismen 
waargenomen,  maar  het  verschil  in  samen- 
stellingen ontsnapte  nog  attQd  aan  de  waar- 
neming, totdat  de  mieroehmie  de  reagentia 
ontdekte,  welke  eigenaardige  kleuren  doen 
ontstaan  in  het  microscopisch  praeparaat  Ook 
de  gedaante  en  de  groepeering  van  microsco- 
pische kristallen  verschafte  gelegenheid  tot 
onderscheiding  van  uiterst  kleine  hoeveelheden 
van  verschillende  lichamen ,  en  tegenwoordig 
dient  de  microchemie  tevens  tot  het  microsco- 
pisch onderzoek  der  verschillende  gesteenten. 
De  fabrieksnOverheid,  maar  al  te  lang  aan  den 
ouden  sleur  gebonden,  heeft  door  de  teek* 
nisehê  toheihumde  eene  geheel  andere  gedaante 
verkregen.  ZQ  Tcrspreldde  licht  OTor  de  ge- 
steldheid der  grondstoffen  en  maakte  eene 
goede  bewerking  Tan  deze  tot  TOorwerpen 

20* 


S08 


SCHEIKUNDE. 


van  nuttig  gebniik  mogd(|k.  ZQ  verklaarde 
de  Teranderiog  der  grondBtoffen  bV  de  yer- 
Bchillende  bewerkingen  en  bereidingen  en  gaf 
rekenachap  van  de  gevolgen  van  bepaalde 
metboden.  Niet  alle  takken  van  nQ verheid 
waren  gesind  om  de  scheikunde  als  leidsvronw 
aan  te  nemen,  maar  wie  lioh  aan  haar  toe- 
vertrouwde, ondervond  daarvan  belangrQke 
uitkomsten.  Vooral  de  ververV  is  hare  jongste 
ontwikkeling  aan  de  scheikunde  verschuldiigd, 
en  de  nieuwe  teerklenrstoffen  iQn  bQna  alle  uit 
de  laboratoria  der  scheikundigen  voortgeko- 
men. De  fabrieksnttverheid  maakte  een  Vverig 
gebruik  van  de  nasporingen,  die  de  kunstma- 
tige bereiding  van  plantaardige  stoifen  beoog- 
den. Toen  de  bereiding  van  alizarine  uit  het 
in  steenkolenteer  aanwezige  anthtaceen  ont- 
dekt was,  verrees  terstond  een  groot  aantal 
fabrieken.  Ook  benzoèsuur,  mostCKrdolie,  vale- 
riaansuur enz.  worden  thans  kunstmatig  zon- 
der benzoëhars,  mosterdzaad  en  valeriaanwor- 
tel  verkregen,  en  éene  der  jongste  bereidingen 
is  die  van  vanilline  uit  denneboomen.  De 
analytische  scheikunde  bewUst  voorts  belang- 
ryke  diensten  ter  beoordeeling  van  handels- 
artikelen. De  fabrikalen  der  chemische  industrie 
worden  soms  reeds  met  vermelding  van  hun 
gehalte  aan  de  markt  gebracht,  en  door  een 
chemisch  analytisch  onderzoek  komen  in  het 
algemeen  de  vervalschingen  aan  het  licht 
Eindeiyk  is  de  ^erêeht&^ke  scheikunde  van 
groot  belang,  doordien  zjj,  zoo  noodig,  de 
aanwezigheid  van  vergif,  bloed  enz.  kan 
aanwQzen  of  de  gesteldheid  van  koopwaren 
bepaalt 

De  scheikundige  heeft  voor  z^n  arbeid  v^e 
hulpmiddelen  n^ig,  grootendeels  bestaande 
uit  glazen,  porseleinen  en  metalen  voorwerpen, 
namelDk  bekers,  schalen,  cylinders.  trechters, 
kookflesschen,  retorten,  kolven,  rechte  en  ge- 
bogen buizen,  gedeeltelQk  met  bollen  voorzien, 
verdeelde  buizen  en  zoodanige,  welke  met 
absorbeerende  zelfstandigheden ,  vooral  met 
hygroscopische  stoffen,  als  chloorcalcium,  ge- 
vuld i^jn,  gazometers,  aspirators,  luchtpompen, 
papiniaansche  potten,  kroezen,  smelt-  en  glod- 
ovens,  zand,  water-,  metaal-  en  luohtbaden, 
spiritus-  of  gaslampen,  blaasbuizen,  tangen, 
mortieren,  en  vooral  eene  nauwkeurige  en 
gevoelige  balans.  Een  goed  scheiktmdiff  labora- 
torimm  is  voorts  zóo  ingericht,  dat  er  alle 
proeven  op  eene  gemakkelijke  en  veilige  wQze 
kunnen  genomen  worden. 

Omtrent  het  eerste  ontstaan  der  scheikun- 
dige wetenschap  is  niets  met  zekerheid  bekend. 
Ongetwijfeld  zQn  reeds  vroeg  scheikundige 
proeven  genomen,  want  men  kan  zich  nage- 
noeg geene  werkzaamheid  van  menschen  voor- 
stellen, waarby  de  daartoe  gebezigde  stoffen 
niet  de  öene  of  andere  verandering  in  samen- 
stelling ondergaan.  Elke  verbranding  is  een 
scheikundig  prooès,  en  de  afscheiding  van  de 
metalen  uit  ertsen  desgelijks.  Van  dergeiyke 
werkzaamheden  nu  vinden  w|i  sporen  bi|  alle  be- 
scliaafde  volken  van  overouden  tyd.  Het  schynt 
echter,  dat  men  in  Egypte  het  eerst  scheikun- 
dige feiten  met  elka&r  in  verband  gebracht  en 
scheikundige  proeven  op  zoodanige  wiJze  geno- 
men heeft,  dat  er  sprake  kan  zQn  van  eene  we- 
tenschap; zelfs  de  naam  „chemie**  wordt  door 
sommigen  afgeleid  van  een  Egyptisch  woord. 
De  uitdrukking  „sdentia  chimiae**  vindt  men 


reeds  b0  JmUtu  Fkmicuê  Mètmme,  een  tehrO- 
ver  uit  den  tyd  van  ComsüuUiim  de  Oroaie^en 
van  JHoclêiiamuê  wordt  verhaald,  dat  hy  de 
boeken  der  Egyptenaren:„Overdetehdlninde 
van  goud  en  zilver**  ten  vure  doemde;  wat 
men  in  de  daaropvolgende  jaren  ontdekt^ 
ging  verloren  by  het  verbranden  der  boekerfj 
te  Alexandrië  (640),  en  de  wetensohapp^ke 
scheikunde  l>egon  eerst  weder  te  bloeien  by 
de  Ifooren  in  Spanje.  Aan  haren  naam  werd 
het  lidwoord  „al**  toegevoegd,  en  hettydperk 
der  „alchemie**  nam  een  aanvang.  De  leer  van 
Ariiiótelet  deed  ook  de  scheikunde  in  eene 
bepaalde  richting  voortschryden.  Van  al  het 
bestaande  is  volgens  dien  wysgeer  de  oor- 
spronkeiyke  stof  (het  onbepaalde,  dat  velerlei 
vormen  kan  aannemen)  de  gronddag.  Door 
paring  der  oorspronkeiyke  eigenschap^  ont- 
stonden de  4  hoofcistoffen,  door  droogte  «i 
warmte  het  vuur,  —  door  droogte  en  koude 
de  aarde,  —  door  koude  en  vocht  het 
water,  —  en  door  vocht  en  warmte  de 
lucht.  Deze  hoofdstoffen  zyn  enkelvoudige, 
stoffeiyke  lichamen,  dragers  van  zekere  na- 
tuurkundige eigenscïiappen  en  zy  bezitten  het 
vermogen,  door  vrisseling  van  eigensdiappen 
in  elkander  over  t^  gaan.  Is  dit  eenmaal 
aangenomen,  dan  kan  alles  uit  alles  ontstaan, 
en  van  dit  standpunt  moet  men  de  richting 
l>eo<Mrdeelen,  eeuwen  lang  door  de  scheikunde 
gevolgd.  De  metalen  boeiden  in  de  eerste  plaats 
de  opmerkzaamheid,  en  de  goudmakery  was 
hoofdzaak.  Pogingen  om  de  metalen  in  elkan- 
der en  inzonderheid  de  onedele  in  goud  om 
te  zetten  werden  reeds  in  de  dagen  der  Oud- 
heid aangewend.  Inzonderheid  echter  werden 
zy  beproefd  door  de  Arabieren.  De  b^waamste 
mannen  uit  dat  tydperk  verklaarden  zich  vol- 
komen overtuigd  van  de  mogeiykheid  om 
daarin  te  slagen.  Men  moet  daarby  de  gebrek- 
kigheid hunner  hulpmiddelen  geenszins  uit 
het  oog  verliezen,  en  het  was  niet  vreemd, 
dat  zy  byv.  aan  eene  verandering  van  yzer 
in  koper  geloofden  by  de  waarneming,  dat  in 
eene  zekere  blauwe  oplossing  een  stuk  yzer 
verdween,  terwyi  men  er  koper  in  terugvond. 
De  nieuwere  scheikunde  heeft  wel  is  waar 
aangewezen,  dat  die  oplossing  koper  bevat  en 
dit  daaruit  wordt  neergeslagen,  om  het  yzer  op 
te  nemen,  maar  dit  was  aan  de  oude  alchemisten 
onbekend.  Ook  wanneer  zy  uit  loodglans  eenig 
zilver  verkregen,  dachten  zy  aan  eene  ver- 
andering van  het  éene  metaal  in  het  andere. 
Doch  de  ontwaakte  wetenschappeiyke  geest 
keerde  tot  zyne  sluimering  terug,  toen  men 
algemeen  begon  te  zoeken  naar  den  „steen 
der  wyzen**,  waardoor  men  alle  metalen  in 
goud  zou  kunnen  veranderen  en  alle  ziekten 
genezen.  Onder  de  scheikundigen  van  dien 
^d  komt  de  eerste  plaats  toe  aan  den  Ara- 
blBchen  arts  G^ter  (Aboe  Moesa  Dfljafar  al 
Sofl),  die  in  het  laatst  der  Sste  en  in  het 
begin  der  9de  eeuw  te  Sevilla  leefde.  Hy 
beschreef  ovens  om  te  calcineeren  en  te  decrtillee- 
ren,  kende  de  cupellatie  van  goud  en  zilver  door 
middel  van  lood,  sublimaat,  rood  kwikoxyde, 
salpeterzuur  zilver,  salmiak,  yzer-  en  koper- 
vitriool, potasch  en  soda,  maakte  de  soda- 
oploBsing  door  kalk  bytend,  loste  zwavel  op  in 
bytende  loog  en  deed  zwavel  daaruit  door  zuren 
neerslaan;  hy  bereidde  zwavelkoper  en  ver- 
mi^oen,  verkreeg  door  destillatie  van  aluin 


SCHKIKUNDE. 


809 


liet  roekend  iwarelsanr,  door  deatiUatie  Tan 
salpeter  met  yitriool  bet  Balpeterzunr,  en  uit 
aalpetenanr  met  salmiak  het  koningswater, 
waarin  hfl  gond  oploste.  Alhertus  Magwn» 
(1198—1280)  Terbeterde  de  scheikundige  me- 
thode, bereidde  metallisch  arsenik,  kende 
rood  ioodoxyde,  swarellever  en  iwarelkies, 
wist  dat  koper  door  arsenik  wit  wordt,  dat 
swavel  alle  metalen,  behalve  gond,  aantast, 
en  besehreef  doideiyk  de  bereiding  van  bns- 
kmit.  i^tff  Baoo  kende  bet  brSnsteen  en 
de  werking  van  bnskmit,  en  een  ander  tijd- 
genoot, AtmM  VüUmovamu  nit  Proyence,  die 
eindeigk  op  l^cili^  bfl  JVMl«HXr  J/vanAragon 
eene  wOkplaats  Tond,  maakte  sieh  verdienste- 
igk  door  scheikundige  piaeparaten  als  genees- 
i^ddelen  Toor  te  schrjiven.  De  ftmtastische 
Saywumdmê  ImUmb  (geboren  in  1285)  was  de 
eerste,  die  de  alchemie  kleedde  in  een  ge- 
beimsinnigen,  bovennatnariyken  sluier.  Hy 
bereidde  salpeterxunr  uit  salpeter  en  0iervi- 
trieol,  kende  stfne  eigenschap  om  tot  oplos- 
sing van  metalen  te  dienen,  wist  wQngeest 
door  potasch  kraohtlger  te  maken  en  verkreeg 
door  destillatie  van  rosmar^n  met  watereene 
aethérische  olie.  BQ  hem,  alsmede  bU  Btuüim 
VaUmOmms^  die  in  de  15de  eeuw  leefde,  vindt 
men  een  onbegr^pemk  mengsel  van  onzinnig 
bQgeloof  met  eene  ongemeene  handigheid  in 
bet  doen  van  proeven  en  ontdekkingen,  soo- 
dat  men  aan  hem  de  kennis  van  onderscheidene 
merkwaardige  verbindingen  (soutzuur,  ammo- 
nii^  knalgoud,  loodsuiker  ens.)  en  de  eerste 
stelselmatige  methode  van  «jnalitatieve  analyse 
versehuldigd  is.  De  leer  van  Ariêtóttleê  werd 
▼oorts  door  de  alchemisten  uitgewerkt;  sH 
beschouwden  zwavel  en  kwik  als  de  voor- 
naamste bestanddeelen  der  metalen,  doch  Va- 
ImHmu  voegde  er  als  derde  bestanddeel  het 
zout  btf  en  oordeelde,  dat  de  verscheidenheid 
der  stoffen  ontstond  door  de  ongeldke  verhou- 
ding, de  zuiverheid  en  de  vereenigingsw)fze 
dier  bestanddeelen. 

De  chemie  had  dan  ook  tot  aan  de  16de 
eeuw  hoofdzakelQk  slechts  éen  doel,nameli|k 
de  metalen  in  ellcander  om  te  zetten.  Na  dien 
t0d  volgde  zy  2  verschillende  richtingen,  daar 
^  tot  aan  het  einde  der  17de  eeuw  ook  ter 
bevordering  der  geneeskunde  beoefend  werd. 
De  grondlcjirger  van  die  nieuwe  richting,  was 
JParaeeUuê  (1498—1541),  die  de  geneeskunde 
van  de  bo^en  van  CtaUmu  bevr^de,  nienwe 
leerstellingen  in  de  wetenschap  invoerde  en 
de  leer  der  alchemisten  omtrent  de  oorspron- 
keiyke  bestanddeelen  der  lichamen  duideiyk 
deed  uitkomen.  Voor  vele  uitstekende  artsen 
uit  dat  tydperk  was  de  geneeskunde  niets 
anders  dan  toegepaste  scheikunde  (iatroehemie); 
ay  wilden  alle  scheikundige  versehynselen  op 
het  mensoheiyk  Uehaam  toepassen  en  alle 
ongeiteldhedmi  door  de  tegenstelling  van  basen 
en  zuren  verklaren.  Hunne  gevoelens  en  twisten 
over  de  beste  wyze  van  bereiding  der  genees- 
krachtige stoffen,  meestal  geheime  middelen, 
belemmerden  den  vooruitgang  der  wetenschap, 
hoewel  ook  toen  vele  nieuwe  feiten  werden 
ontdekt.  Met  eere  zy  hier  XtiavHtr  vermrid, 
die  de  grove  dwalingen  en  sophistiBche  droome- 
lyen  van  ayn  tyd  heftig  bestreed,  het  tinchlo- 
ride ontdekte,  kunstmatige  edelgesteenten 
vervaardigde,  glas  met  goud  rood  kleurde  en 
de  identiteit  aanwees  der  uit  aluin,  yzervitriool 


of  door  het  verbranden  van  zwavel  met  sal« 
peter  verkregene  zuren.  In  denzelfden  geest 
werkte  Angelus  Sala,  die  de  bereiding  van 
salmiak  nit  ammoniak  en  zoutzuur  ontdekte, 
—  en  van  Sdmoni  (1577—1644).  die  het 
woord  „gas"  invoerde,  om  luchtvormige  stoffen 
van  de  dampkringslucht  te  onderscheiden.  Hy 
kende  het  in  de  lucht  rood  wordend  salpeter- 
gas,  het  koolzuur  en  de  by  verrotting  rioh 
ontwikkelende  brandbare  gassen.  Hy  waagde 
het,  schoon  met  zwakke  wapenen  en  zonder 
gewenscht  gevolg,  het  stelsel  van  ArUtótdes 
aan  te  tasten  en  verkondigde  de  onverander- 
lykheid  der  stoffen  by  het  aangaan  van  verbin- 
dingen, daarby  aanwyzende,  dat  zy  ook  weder 
uit  die  verbindingen  konden  werden  geschei- 
den. Aan  Glauber  is  men  het  gebruik  van  zwa- 
velzuur in  plaats  van  vitriool  verschuldigd  by 
de  bereiding  van  zuren  en  van  onderscheidene 
zouten,  van  welke  het  zwavelzuur  natrium 
(sal  mirabile  Glauberi)  naar  hem  is  genoemd. 
Hy  bestudeerde  de  oplosbaarheid  der  metalen 
en  ontdekte  daarby  vele  chloormetalen.  By 
hem  vinden  wy  het  eerst  gewag  gemaakt  van 
„scheikundige  verwantschap**  en  hy  bevorderde 
de  fabrieksnyverheid  door  zyne  ontdekkingen 
omtrent  het  bereiden  van  salpeter,  glas  en 
houtazyn.  Voorts  vermelden  wy  Agrioola 
(1494—1555),  den  vader  van  de  wetenschap- 
peiyke  metaalsmeltery  en  delfstofkunde,  die 
in  zyne  boeken:  „De  re  metallica*'  alles  op' 
nam,  wat  men  in  die  dagen  wist  van  de  me- 
tallurgie. Brandt  te  Hamburg  verkreeg  in  1662 
phosphoms  uit  urine,  maar  hield  zyne  handel- 
wyze  geheim,  zoodat  Kunkèl,  die  genoemde 
stof  eenige  Jaren  later  desgeiyks  leverde,  als 
de  tweede  ontdekker  mag  worden  aangemerkt. 
Intusschen  ging  de  beoefening  der  scheikunde 
veeltyds  gepaard  met  eene  zeer  onwetenschap- 
peiyke  zucht  naar  het  wonderbaariyke,  en  de 
groote  zonderling  G,  CAr.  Stftfvtf,  hoogleeraar 
te  Helmstadt  en  uitvinder  van  het  kunstmatig 
bereid  ultramaryn  en  van  den  houtazyn,  mocht 
nog  in  de  18de  eeuw  als  de  laatste  vertegen- 
woordiger van  deze  richting  gelden.  Beeds 
in  bet  midden  der  17de  echter  nam  voor 
de  scheikunde  een  nieuw  tydperk  een  aan- 
vang, hetwelk  voortduurde  tot  aan  het  einde 
der  18de  eeuw.  Het  werd  geopend  door  Bo- 
hert  Boylê  (1627—1691),  die  met  goed  gevolg 
in  het  strydperk  trad  tegen  de  leerstellingen 
van  Arutóides  en  aantoonde,  dat  men  zyne 
4  hoofdstoffen  evenmin  kan  aannemen  als  de 
8  der  alchemisten.  Hy  gaf  den  raad,  dat  men 
elke  stof  als  enkelvoudig  moest  beschouwen 
totdat  zy  door  scheikundige  middelen  was 
ontleed,  en  kwam  door  zyne  bespiegelingen 
over  de  gesteldheid  der  elementen  tot  het  ge- 
voelen, dat  zy  oorspronkeiyk  uit  dezelfde 
stof  bestaan  en  dat  hunne  verscheidenheid  ver- 
oorzaakt wordt  door  de  verschillende  grootte, 
gedaante  enz.  der  kleinste  deelQes.  BoyUhM. 
voorts  opgemerkt,  dat  verbranding  alleen 
plaats  heeffc  by  de  aanwezigheid  van  damp- 
kringslucht, dat  daarby  een  gedeelte  van  deze 
verdwynt,  en  dat  het  verbrandingsproduct 
zwaarder  is  dan  het  oorspronkeiyke  lichaam. 
Deze  beschouwingen  en  feiten,  die  niet  alleen 
den  doodsteek  moeeten  toebrengen  aan  de 
leer  van  AruiótêUê^  maar  ook  de  ontwik- 
keling der  chemie  aanmerkeiyk  bevorderden, 
vonden  geen  algemeenen  ingang.  Zelfli  behield 


810 


SCHEIKUNDE. 


eene  Hiemrie  de  o?«rliaad,  welke,  ymn  oai 
hedendaagBoh  Btoadpimt  besoboawd,  in  reoht- 
Btreeksehe  tegensiHraak  is  met  genoemde 
feiten.  De  stichter  yan  deae  tlieorie  wm  iSteV 
(1660—1784),  die  aan  iQn  voorganger  Briket 
(1686—1682)  het  opwerpen  dier  theorie  toe- 
kende. Volgens  Bêeker  waren  water  en  aarde 
de  oorq^nkelOke  grondstoffen  yan  alle  li- 
chamen. Daamit  ontstaan  in  de  eerste  plaats 
8  aarden:  de  steenachtige  of  smeltbare,  de 
vette  en  de  vloeibare,  door  de  alchemisten 
lont,  swavel  en  kwik  genoemd.  8kM  hield 
dch  vooral  besig  met  het  onderaoek  van  de 
vette,  brandbare  aarde  van  Beekêt.  Hg  be- 
spiede met  groote  seherpiinnigheid  het  ver- 
loop der  verbranding,  ontwaarde  in  de  brand- 
bare lichamen  iets  gemeenschappdUks,  dat 
hnn  de  eigenschap  der  brandbaarheid  verleende 
en  gaf  daaraan  den  naam  van  pkhgitlcm.  Het 
veikrOgen  dier  onderstelde  Incht  werd  niet 
beproefd,  en  men  achtte  dit  ook  onnoodig. 
Lood  bestaat  volgens  i^^aJU  nit  loodkalk  Good- 
ozyde)  en  phlogiston,  hetwelk  bU  de  verbran- 
ding wordt  nit^dreven.  Verhit  men  loodkalk 
met  houtskool,  dan  verkrggt  men  weder  me- 
tallisch lood,  daar  de  houtskool  aan  den  lood- 
kalk phlogiston  afitaat.  De  steeds  vaststaande 
leer  van  AriiióiêUt^  dat  de  voornaamste  eigen- 
schappen der  lichamen  veroorzaakt  werden 
door  iets  stoifeltlks,  in  die  lichamen  aanwe- 
lig.  was  voldoende  om  het  geloof  aan  die 
onaerstelde  grondstof  te  beveiligen.  Dat  ge- 
loof werd  niet  eens  geschokt  door  het  aan  de 
voorstanders  van  het  phlogiston  seer  goed 
bekende  (éit,  dat  de  loodkalk  swaarder  is 
dan  het  lood,  waaruit  hQ  ontstond.  Men  heeft 
wd  eens  beweerd,  dat  sQ  alleen  op  de  qua- 
litatieve  syde  van  het  verbrandingsprocès  de 
aandacht  gevestigd  en  het  gebruik  der  balans 
verwaarloosd  hebben,  doch  het  is  duidelQk, 
dat  ^  voor  loo  ver  sQ  het  vermochten,  ook 
de  quantitatieve  verhouding  leer  nauwkeurig 
hebben  ondersocht,  maar  de  gewichtsvermeer- 
dering  in  bovenvermeld  geval  wisten  sQ  niet 
te  verklaren,  en  de  phlogistontheorie  behield 
Juist  aoolang  haar  gezag,  totdat  men  den 
slentd  tot  dat  verschOnsel  gevonden  had.  In 
het  phlogistontydperk  leefden  intnssehen  uit- 
stekende scheikundigen.  Onze  beroemde  ^o«r- 
AooM  (1668—1788)  gaf  in  1782  een  systeem 
der  chemie  in  het  licht  (Elementa  chemiae), 
waarin  alle  toen  bekende  feiten,  uit  tallooae 
bronnen  bQeengebracht,  in  geregelde  orde  syn 
opgenomen.  In  Dnitschland  werd  de  scheikunde 
vooral  beoefend  te  Berign  door  SU&r  (igCarts 
van  Ffêdêrik  de  QrooU,  1689— 1760),  den  apo- 
theker FêtmaMn  (1682-1787)  en  Po<<(1688— 
1777)  en  vooral  door  Marggraf  (1709—1782), 
den  schranderen  ontdekker  der  suikerberdding 
uit  beetwortelen.  In  Frankryk  bevorderde 
XMMfy  (1646—1716)  de  ontwikkeling  der  schei- 
kunde door  er  dnideiyke  voorlezingen  over  te 
houden  in  zyne  moedertaal.  Duhamel  (1700  — 
1781)  was  de  eerste,  die  natron  van  kali  onder- 
scheidde, —  Maqêur  (1718—1784),  de  laatste 
steun  der  phlogistontheorie  aldaar,  ontddcte 
het  arsenikzunr  en  vervaardigde  het  eerste 
„Scheikundig  woordenboek",  en  JSofMU*  (1718— 
1779)  stelde  de  verdeeling  der  zouten  vast  in 
zure,  basische  en  neutrale.  Zweden  bezat  twee 
uitstekende  scheikundigen:  Betgmamt  (1784— 
1784),  den  grondlegger  der  analytische  schd- 


knnde,  en  ScMU  (1742—1786),  dengrooten 
ontd^ker,  die  met  eeme  verwonderl|)ke  waar- 
nessingsgave  tal  van  feiten  heeft  aan  het  Ueht 
gebracht  HQ  ontdekte  o.  a.  het  mangaan,  düoer 
en  baryt,  wünsteenzuar,  citroenimr,  soriaf- 
nnur,  appelzanr,  looiraar,  pissnor,  melksniir, 
molybdenium-  en  wolAraminmznar  en  glycerine. 
Ei  doorgrondde  voorts  het  ktoarend  baglasel 
van    Brallittsch  blauw  en   de  samenstelling 
van  blanwznur.  Oaafhankelük  vaa  PritiiUsf 
en  terzelfder  t||d  met  dezen  ontdekte  ht  de 
zuurstof  en  wist  ie  te  bereiden  uit  salpeter- 
■uur.  salpeter,  bruiasteea,  arsenikzaur  en  de 
oxyMi  der  edele  metalen.   HQ   doomg  de 
samenstelling  der  dampkringslneht  uit  zuurstof 
en  een  gas,  dat  de  ademhaUüBg  en  verbrandiaf 
niet   onderhoudt,  alsmede   de   samensteUiag 
van  ammoniakgas  en  van  zwavelwaterstof. 
In  Engeland  werd  door  Blaok  (1728—1799) 
de  oorzaak  aangeweaen  van  het  verschil  tns- 
sohen  bt|tende  en  koolzure  alkaliön,  aantoo- 
nende,  dat  by  het  bgtend  worden  van  deae 
laatste  éen  der  bestanddeelen,  het  koolznor, 
verdwtint  Deze  ontdekking  had  een  groeten 
invloed,  daar  men  alioo  op  het  denkbeeUl 
kwam,  dat  een  lichaam  eene  luditaoort  op- 
nemen, daardoor  in  gewicht  toenemen  en  an- 
dere eigenschappen  veArtgen  kan.  Bkuk  is 
voorts  de  ontd^ker  der  latente  warmte;  ht 
toonde  aan,  dat  de  aggregatietoestand  der  li- 
chamen afhankelUk  is  van  eene  grootere  of 
geringere  hoeveelheid  warmte,  —  dat  mende 
gassen  beschouwen  moet  als  verbindingen  vaa 
vaste   lichamen  met  warmte,  en  bevestigdie 
de  reeds  door  Bomrkaa9e  verkimdigde  overM- 
ging    vaa    de  onweegbaarheid  der  warmte. 
BUuk  is  de  eerste  der  pnenmatisdie  sehei- 
kundigen,  die  zich  met  het  onderzoek  der 
gasvormige  stoffsn  benig  hielden,  van  welke 
Smrg  Oopmdkh  (1781—1810)  het  waterstiif- 
gas,  de  samenstelling  van  het  water,  de  con- 
stante samenstelling  der  lucht  en  het  ontstaan 
van    salpeterzuur  in  de  lucht  door  de  eleetri- 
sche  vonk  ontdekte.  HQ  is  de  eerste,  bQ  wien 
men  het  denkbeeld  vindt  van  «ehemiseh  aeqvi- 
valent**,  dat  is  van  scheikundige  gelfkwaar- 
digheid  van  verschillende  stoflén,  en  hieruit 
blQkt,  evenals  uit  de  bemoeiingen  van  Bêrgmmm 
met  betrekking  tot  de  quantitatieve  analyse, 
dat  de  voorstanders  van  het  phlogiston  in  het 
algemeen  geenszins  onverschUUg  waren  voer 
de  gewichtsverhoudingen  en  dat  zg  zich  over- 
tuig hielden   van  de  onveranderidkheid  van 
het  gewicht  der  stof  l>||  alle  scheikundige  ver- 
anderingen. De  werkzaamheden  van  Cèomdiik 
behooren  gedeelteigk  tot  een  Interen  t0d  dan 
die  van  PriuiUg  (1738—1804),  die  vele  gas- 
sen onderzocht  en  in  1774  de  zuurstof  ont- 
dekte. Dece  ontdekking  en  de  proeven  van 
Blaék  vormen  d'^n  grondslag,  waarop  ImvcM^ 
(1748—1794)    stfae  oxydatietheorie  vestigde, 
waarmede  een  nieuw  tt'dperk  in  de  gesc^e- 
denis  der  chemie  een  aanvang  neenl  PriêgUên 
had  bU  de  verbranding  van  zwavel  en  houts- 
kool en  bg  de  verkalking  der  metalen  aan- 
gewezen, dat  de  Inchthoeveelheid  verminderd 
was,  doch  vond  lUs  een  getrouw  verdediger 
van  het  phlogiston  eene  behoorigke  verklaring 
voor  dit  versehtfnsel.  LawMêr  echter  betrad 
als  onbevooroordeeld  natanrkraner  het  gebied 
der  scheikunde,  beschouwde  de  gassen    als 
verbindingen  van  vaste  lichamen  met  warmte 


SCHEIKUNDE. 


81X 


en  kwim  tot  het  besluit,  dat  die  Terminderiiig 
Tan  Isolit  moest  ontstaan  door  het  veriies  van 
een  In  de  lacht  met  wannte  verbonden  vast 
liohaam.  Daar  de  lacht  een  leker  gewicht 
heeft,  maar  de  warmte  niet,  loo  moet  dat 
verlies  gepaard  gaan  met  eene  gewichtsver- 
meerdering  der  brandende  stof.  Om  diereden 
Is  de  metaalkalk  swaarder  dan  het  metaal, 
en  omdat  ook  bS  de  verbranding  steeds  eene 
vermindering  der  hoeveelheid  lacht  wordt 
waargenomen,  loo  moet  men  bQ  het  verbran- 
dingaprodnct  desgelijks  eene  vermeerdering 
van  gewicht  waarnemen.  In  1774  werd  door 
Lawntiêf  aangetoond,  dat  de  gewichtsvermee- 
dwing  van  een  metaal  bQ  de  verkalking  gelQk 
Is  aan  het  gewicht  der  geabsorbeerde  lacht, 
en  na  de  ontdekking  der  snarstof  door  PrMf<% 
en  SdkêèU  verkondigde  hg  sHne  ozydatietheo- 
rie.  wier  aanhangers  met  den  naam  van  anti- 
phlogistiei  werden  bestempeld.  Ifet  Qaytondé 
Mon^am  stelde  hy  eene  nomendataar  vast, 
In  overeenstemming  met  het  nieawe  stelsel, 
en  gaf  daardoor  aan  de  scheiknnde  den  vorm, 
dien  iQ  ten  deele  nog  heden  ten  dage  bezit 
In  dit  nienwe  tydperk  —  dat  van  het  qoan- 
ütatief  ondenoek  —  volgden  de  belangrykste 
ontdekkingen  elkander  op  met  ongemeenen 
spoed.  JBerthoUêi  (1748—1822)  verrykte  in 
1808  de  wetenschap  met  de  belangryke  nit- 
komsten  van  zQn  ondenoek,  ontdekte  de 
qoantitatieve  samenstelling  van  ammoniak, 
leverde  het  chloor  als  bleekmiddel  aan  de  n^ 
verheid,  verbeterde  de  salpeterbereiding  ens. 
In  Doitsohland  ondwwierp  de  Académie  van 
Wetenschappen  te  Berign  op  aandringen  van 
KlafrM  (1748—1817)  de  ondenoekii^  van 
Lawoimr  aan  een  nanwkearigen  toets  en  er- 
kende hare  Joistheid.  JCUiproik  maakte  lich 
daarenboven  verdiensteigk  Jegens  de  analyse; 
kt  ondenoeht  meer  dan  200  deltrtolfen  en 
ontdekte  het  nraniam,  de  lirconiam-  en  stron- 
tiamaarde,  het  titaniamoxyde  en  het  tellariam. 
Voorts  beHverdOT  dch  In  Frankrgk  Vamquêlim 
<1768— 1829),  de  ontdekker  van  chrominm  en 
berylaarde,  •—  in  Engeland  WolUuUm  (1767— 
1829),  de  ontdekker  van  het  palladiam  en 
rhodinm,  en  Tmmamf,  de  ontdekker  van  het 
irldinm  en  osmlnm.  Ten  gevolge  van  deae 
ontdekkingen  was  het  aantal  bekende  elemen- 
ten tot  82  geklommen.  Men  kende  behalve 
de  laatstvermelde:  snarstof,  waterstof,  stik- 
stof; koolstof,  phoq^horos,  iwavel,  manga- 
nhim,  nikkel,  kobalt,  link,  bismnth,  wol- 
ftmminm,  platina,  de  reeds  bg  de  Oaden 
bekende  metalen,  —  wtfders  de  voornaamste 
bases,  alkaliën,  alkalische  en  andere  aarden, 
metaalozyden,  een  groot  aantal  loaten  ena. 
Belaagrfiker  nog  dan  deae  ontd^kingen  was 
de  voendtgang  op  het  gebied  der  theorie. 
Bmyaum^  en  Kirwam  hadden  reeds  de  be- 
treld(eltike  gewiohtshoeveelheden  van  verschil- 
lende bases  bepaald,  welke  zich  met  dezelfde 
hoeveelheid  van  een  bepaald  zw  vereenig- 
den.  Ffmui  (17$5— 1826)  wees  voorts  aan, 
dat  in  elke  verbinding  de  bestanddeelen  toI- 
geas  eene  vaste  gewtohtsverhonding  aanwezig 
zQn  en  dat,  wanneer  twee  lichamen  meer 
verbtedingen  aangaan,  ook  daarin  de  bestand- 
deelen ziek  altOd  in  standvastige  verhondingen 
met  elkaftr  verbinden,  —  dat  niet  alle  menglngs- 
▼erhondingen  tnaschen  twee  lichamen  geschikt 
zVa  voor  eene  sehelknndige  verbindii^,  maar 


dat  hierby  de  hoeveelheden  sprongsgewQs  groo- 
ter  of  kleiner  worden.  Toch  kwam  JProuH  nog 
niet  tot  de  vaststelling  van  algemeene  wetten. 
Daarentegen  werd  door  BichUr  (1762—1807) 
de  nentraliteitswet  verkondigd,  en  hg  wist 
daarnit  Jaiste  gevolgtrekkingen  af  te  lefalen. 
Hg  bepaalde  de  hoeveelheden  der  metalen, 
die  elkander  alt  hanne  oplosdngen  konden  neer- 
slaan, en  ontwierp  de  eerste  stoechiometri- 
sehe  tabellen.  Mogen  wg  Bijter  den  ontdekker 
noemen  van  de  wet  der  vaste  verhoadingen , 
zoo  hebben  wg  in  Dalio»  (1766—1844)  den 
verkondiger  van  de  wet  der  veelvoaden  en 
van  de  atomentheorie.  Oa^-Luttac  (1778—1840) 
vond  wgders,  dat  de  gassen  zich  volgens  een* 
vondlge  volamenverhoadingen  met  elkander 
verbinden,  en  BertdUu  was  de  eerste,  die  ons 
met  de  atoomgewichten  bekend  maakte. 
De  volnmentheorie  van  GojfLussae  maakte 
het  mogeigk,  alt  bet  soorteigk  gewicht  der 
bestanddeelen  en  alt  de  raimtevermindering, 
welke  bg  hanne  verbinding  ontstaat,  het  soorte- 
igk  gewicht  van  laatstgenoemde,  nanwkeariger 
te  bepalen  dan  door  deonmiddeligkeproef.en 
omgekeerd  nit  de  vergeigking  van  het  soorteigk 

Sewicht  eener  verbinding  en  dat  harer  bestand- 
eden tot  de  samenstelling  der  verbinding  te 
beslniten.  Davy  (1778-1829)  gebraikte  in  1807 
den  stroom  van  eene  sterke  galvanische  batterg 
tot  ontleding  van  alkaliën  en  alkalische  aardeQ 
en  verkreeg  daaniit  de  merkwaardige  metalen 
kallam,  natrinm,  baryam,  strontiam.  caldam 
en  magnesinm.  Ga^-Lutsac  en  Tkénard  be- 
vestigden de  ontdekkingen  van  Davjf  en  be- 
dachten zelven  eene  methode,  om  kaliam  en 
natrinm  in  aanzienigke  hoeveelheden  te  ver- 
krggen,  waardoor  de  scheiknnde  in  het  bedt 
kwam  van  krachtige  redactiemiddelen.  De 
volgende  Jaren  verspreidden  licht  over  eene 
eigenaardige  groep  van  niet-metalliscbe  ele- 
menten, éie  der  baloYddichamen.  Ofaloor  was 
door  zgn  ontdekker,  Sokeelêy  het  gedepblogisti- 
seerd  zontzaar  genoemd,  maar  de  anüphlo- 
gistid  beschonwden  het  als  eene  verbinding 
van  eene  nog  onbekende  enkdvondige  stof, 
en  eerst  X^dwy  toonde  aan,  dat  chloor  een 
dement  en  zontzaar  eene  verbinding  daarvan 
met  waterstof  is  en  dat  de  zontzare  zoaten 
eene  eigenaardige  klasse  van  znorstof^rge 
zoaten  (hdoYdezonten  volgens  Senelius)  zgn, 
bestaande  dt  chloor  en  een  metaal,  —  een 
gevoden,  dat  eerst  sedert  1$20  algemeen  werd 
aangenomen,  hoewel  de  Fransche  scheikan- 
digen  dch  daarmede  reeds  q>oedig  vereenigd 
hadden.  In  1811  ontdekte  ChtÊrtint  een  tweede 
dement  van  deze  gro^,  nameigk  het  iodiam. 
De  pogingen  om  flaorinm,  desgeigks  daartoe 
behoorend,  in  zniveren  staat  te  bekomen, 
midakten.  Het  bedgen  van  den  gdvanischen 
stroom  tot  chemische  ontbinding  had  Davf 
tot  merkwaardige  onderstellingen  geleid,  doch 
B0ndiM9  leverde  in  zgne  electrochemisohe 
theorie  een  stdsdmatig  geheel,  dat  op 
bekende  feiten  kon  worden  toegepast  Hg  nam 
aan,  dat  de  dectridteit  eene  eigenschap  is 
der  stof,  zoodat  ieder  atoom  2  tegenovergestelde 
dectrische  polen  heeft,  maar  dat  de  éene 
ved  krachtiger  is  dan  de  andere,  zoodat  ieder 
dement  uch  in  een  dectro-podtieven  of 
dectro-negatieven  toestand  bevindt  Uit  de 
rangschikking  der  atomen  naast  elkaftr  ont- 
staan verbindingen  van  de  eerste  orde,  welke 


^12 


SCHEIKUNDE. 


wederom  verbindiDgen  van  de  tweede  orde 
doen  geboren  worden  ensc  Dexe  tbeorie  werd 
de  grondslag  van  het  dnalistische  stelsel , 
Tolgens  hetwelk  ieder  samengesteld  lichaam, 
hoe  groot  ook  het  aantal  syner  bestanddeelen 
is,  in  2  deelen  kan  worden  geq>lit8t,  van 
welke  het  éene  positief-  en  het  andere  negatief- 
electrisch  is.  Yan  nog  meer  belang  was  Toorts 
de  bepaling  van  het  in  eene  yerbinding  aan- 
wessig  aantal  atomen,  doordien  Bendiut  hierbQ 
lüleen  rekening  hield  met  miver  scheikundige 
▼erschgnselen.  Die  berekening  stond  in  het 
nanwste  verband  met  EQne  talrgke  analyti- 
sehe  ondersoekingen.  Zgn  laboratoriom  werd 
dan  ook  eerlang  de  leerschool  der  nitstekendste 
soheikandigen ;  M,  en  <?.  JBm«,  Qnulin^  WoMer 
en  anderen  ontvingen  er  hanne  opleiding.  Zeer 
Terdiensteiyk  maakte  hg  sich  voorts  Jegens 
de  qoalitatieve  analyse,  waarbO  ^  de  blaas- 
bnis  in  gebruik  bracht,  —  Jegens  de  qnantita- 
tieve  analyse  door  bepaling  der  beste  schei- 
dingsmethoden, —  en  Jegens  de  verdnideiyking 
van  scheikundige  werkingen  in  het  algemeen 
door  het  vaststellen  van  chemische  formules 
ter  aanwQsing  van  de  samenstelling  der  ver- 
bindingen. Zgne  analytische  werkiaamheden 
hadden  wyders  eene  groeten  invloed  op  de 
mineralogie;  vooral  nadat  h|t  in  1814  aan  de 
kieielaarde  hare  Juiste  plaats  onder  de  luren 
aangeweien  en  de  Üeselverbindingen  als 
kieselsure  souten  beschreven  had,  onderwierp 
hg  het  groote  gebied  der  kieiehnineralen  aan 
de  wetten,  die  voor  de  overige  inurstoftouten 
als  geldend  waren  erkend.  Later  bracht  hg 
orde  in  de  rg  der  iwavelmetalen  doordien  hg 
hierbg  sulphobases  en  sulphoiuren  onder- 
scheidde, waaruit  sulphosouten  ontstaan. 
Toor  een  goed  begrip  der  ingewikkelde  mine- 
raalverbindingen was  de  leer  van  het  isomor- 
phismus  van  WUekerUeh  (1794—1868)  van 
belang,  alsmede  de  door  hem  gedane  ontdek- 
king van  het  dimorphismus ,  nameigk  van  de 
eig^ischap  van  sommige  lichamen,  omionder 
wgdging  van  hunne  scheikundige  samenstelling 
verschillende  kristalvormen  aan  te  nemen 
(koolstof  als  diamant  en  graphiet  ens.).  MU- 
êdkerlick  was  voorts  de  eerste,  die  in  het 
laboratorium  bepaalde  delfiitoflen  uit  hare  be- 
standdeelen samenstelde.  In  1840  deed  de 
scheikunde  eene  belangrgde  schrede  voorvraarts 
door  de  aanwgzing  van  de  allotropische  toe- 
standen der  elementen  doordien  Sekönbem  het 
oton  ontdekte,  hetwelk  later  bleek  niets  an- 
ders dan  zuurstof  te  sgn,  maar  in  een  anderen 
dim  gewonen  toestand  en  in  het  besit  van 
geheel  andere  eigenschappen.  Het  ondenoek 
der  anorganisohe  stoffen  heeft  voorts  in  dien 
tgd  het  aantal  elementen  aanmerkeigk  doen 
toenemen;  seer  vele  daarvan  werden  in  het 
laboratorium  te  Stokholm  aan  het  licht  ge- 
bracht, nameigk  in  1817  door  Sêncduu  het 
selenium,  door  Arfediom  het  lithium,  door 
Stromeyer  en  Strmtum  het  cadmium.  In  1828 
verkreeg  Bertdhu  uit  fluorkiezelkalium  door 
middel  van  kalium  het  silicium,  in  1824  uit 
fluonirconium  het  sirconium,  —  in  1828 
WökUr  uit  de  watervrgechoormetalen  het  alu- 
minium, beryllium  en  yttrium.  Daardoor  ver- 
kreeg de  igst  der  elementen  eene  cekere 
mate  van  volledigheid,  want  de  later  ontdekte 
waren  enkel  bestanddeelen  van  seldsame 
delflitoflén,  sooals  de  door  Motander  ontdekte 


metalen  der  eeriumgroep,  nameigk  lanthaaiam 
(1889),  didymium  (1842),  erbinm  en  terbiom 
(1848),  het  door  Bêrzditu  gevonden  thorium 
(1846)  en  het  door  Klëutx  gevonden  rutheniiim 
(1848).  Door  de  ondenoeklngen  van  deie  sehei- 
kundigen  en  bovenal  door  die  van  BenéUmij  dleal 
deie  ontdekkingen  bgeenvoegde  en  stdaeunatif 
rangschikte,  werd  de  anorganische  ehemie 
ontwikkeld  tot  een  afgesloten,  wetensohappe- 
igk  geheel. 

Tevens  is  de  scheikunde  aanmerkeigk  vooruit- 
gegaan door  de  studie  der  organische  ofkoolstof- 
verbindingen,  die  eerst  na  de  verbetering  vaa 
de  elementairaaalyse  door  Oof-Luêiae  en 
Tkénard  en  door  de  alzoo  voorbereide  toe- 
passing der  stoechiometrische  wetten  op  orga- 
nische verbindingen,  zooals  ig  in  1814  door 
Bêndms  beproefd  werd,  gewenschte  uiÜLom- 
sten  kon  leveren.  In  het  begin  seheen  het 
onmogeigk,  de  beginselen,  die  den  grondslag 
uitmaakten  der  anorganische  scheikunde,  ook 
tot  de  organische  uit  te  strekken.  Xoooumt 
evenwel  had  reeds  verklaard,  dat  lich  de 
auurstof  met  een  element  tot  eene  anorga- 
nische, maar  met  een  radioaal  tot  eene 
organische  verbinding  vereenigt  De  proeven 
van  Qan'Luiêae  over  bet  eyan  gaven  aan  het 
woord  „radicaal**  eene  bepaalde  beteekenis, 
en  men  wendde  pogingen  aan,  het  dualiamus 
ook  op  de  koohrtofverbindingen  toe  te  passen. 
De  organische  ehemie  werd  nu  de  ehemie  der 
samengestelde  radicalen,  maar  eerst  door  de 
aUermerkwaardigste  proeven  van  lAMff  en 
WöhUr  over  de  bitter-amandelolie  en  de 
hiermede  verwante  verbindingen  weid  de  leer 
van  het  radicaal  naar  behooren  ontwikkeld. 
Het  radicaal  werd  nu  besehreven  als  eene 
atomengroep,  welke  als  gemeenoohappeigkbe* 
standdeel  in  eene  reeks  van  verbindfaigen  op- 
treedt, sichalseen  element  met  andereelementes 
verbindt,  in  die  verbindingen  vervangen  kan 
worden  door  andere  enkelvoudige  liehamen 
en  londer  ontleding  in  andere  verbindingen  kan 
overgaan.  Hierdoor  verkreeg  de  organisehe 
scheikunde  eene  haar  toekomende  idiMan- 
digheid.  De  ontdekking  van  het  dimorphis- 
mus, van  de  isomerie,  metamerieenpolymerle 
was  een  prikkel  tot  verder  ondenoek  naar  de 
samenstelling  der  lichamen.  Yooral  deaethyl- 
verbindingen  werden  het  onderwerp  van  leven- 
dige gedachtenwisselingen  in  verband  met  de 
llieorie  der  radicalen.  Dwmtu  (1800  tot  1882), 
LiMff  (1808—1878)  en  WöJOêr  (geboien  in  1800) 
bevorderden  sedert  1828  op  eene  schittscende 
wgse  de  ontwikkeling  der  organisehe  chemie. 
Inionderheid  IMig  awaaide  als  eerste  schei- 
kundige van  sgn  tgd  den  soheptor  op  het  ge- 
bied sgner  wetenschap,  en  ign  laboratorium 
te  Qiessen  was  de  verzamelplaats  van  de 
uitstekendsto  leerlingen  der  scheikundenit  alle 
oorden  van  Europa.  De  denkbeelden  omtrent 
den  bouw  en  de  samenstelling  der  orga- 
nische verbindingen  onderlagen  Intnssehen 
eerlang  eene  groote  verandering  door  de  ont- 
dekking der  substitutie,  welke  innonderheld 
Dmmoê,  PèUffot,  Eti^nmUi^  MmUiffnH  en  LawnHi 
tot  het  doen  van  proeven  uitlokte.  Zamrmi 
verbond  daarmede  sgne  kemtheorie,  welke 
door  €hiMm  tot  grondslag  werd  gelegd  voor 
zgn  uitgebreid  leerboek,  dochdeondenoekingen 
van  lAêbiff  en  Qrakam  over  de  meerbasisohe 
zuren  werden  het  fundament,  waarop  Jhimaê^ 


SCHEIKUNDE-SCHSKUimiaE  YËBWANTSOHAP. 


818 


die  imniddels  het  chlooraigiiEaiiroBtdekthad, 
ifne  typeiitkeorie  bouwde.  Daardoor  yenrierp 
hfl  de  dnaUBtlaehe  zienswtfse  van  BênuUut. 
Men  had  gerondeoi  dat  In  eene  organische  yer- 
Uiiding  eleetro-poaltieTe  waterstof  door  eleetro- 
negatieif  cliloor  kan  verrangen  worden,  sonder 
dat  die  verbinding  eene  aanmerkelQlce  yerande- 
ringin  eigenschappen  ondergaat,  en  hiemlt  blOlct, 
datde  eigenscluippen  der  lichamen aoo wel  afhan- 
keiyk  syn  van  de  eigenaardige  rangselükklng 
der  atomen  als  van  den  aard  en  het  aantal  van 
deae.  De  typentheorie  werd  dan  ook  met  ffver 
ontwikkeld  en  voerde  heerachappO  gedurende 
eene  reeks  van  Jaren.  Voorts  werd  de  voor^ 
niti^g  der  schelkande  .niet  weinig  bevorderd 
door  de  heniening  der  atoomgewichten,  inge- 
strid  door  Lmmrmt  en  Oerkard.  Het  begrip 
„aAoom"  was  in  den  laatsten  tt|d  leer  ondni- 
del0k  geworden,  en  in  de  school  van  Omdim 
werden  het  stoeohiometrisch  getal,  aeqnivalent, 
verbindingsgewicht  en  atoomgewicht  voor  woor^ 
den  van  deaelfdebeteekenis  gebonden.  Xonriii^ 
echter  maakte  onderscheid  tosschen  atoom, 
moleenle  en  aeqnivalent,  en  toen  men  vervolgens 
erkende,  dat  de  atomen  niet  aeqnivalent  waren, 
maar  eene  verschillende  verbindingswaarde 
beiaten,  kwam  men  tot  de  atomidteitstheorie 
en  tot  de  bepaling  van  de  Joiste  samenstelling 
der  lichamen  vol^ns  de  hedendaagsche  leer. 
De  ondenoekingen  van  KSkkU^  FraMtmdj 
BêriMaty  Mofiatm^  Wwri»,  Koliey  LieUg 
en  WiMer  en  van  vele  Jongere  scheikundigen 
hebben  niet  weinig  bgge^agen  tot  ontwikkeling 
der  scheikunde.  De  anorgisohe  chemie  ein- 
delQk  heeft  in  den  Jongsten  tyd  een  onschat- 
baar hulpmiddel  verkngen  in  de  specteaal- 
analyse,  waardoor  iQ  nieuwe  elementen  ontdekt 
en  lelft  over  de  beetanddeelen  van  verwV- 
derde  bemdliohamen  een  verrassend  licht 
verspreid  heeft. 

SoJieikiindige  teekens.  Beeds  vroeg 
bediende  zich  de  alchemie,  gedeelteltik  ter 
verkorting,  gedeelteltik  ook  om  lieh  in  een 
geheimsinnig  waas  te  hullen,  van  teekens, 
die  bepaalde  stoffen  of  handelwQien  aanduid- 
dmi.  Tegenwoordig  echter  maakt  de  weten- 
schap gebruik  van  teekens,  om  de  samenstel- 
ling eener  scheikundige  verbinding,  loowel 
met  betrekking  tot  de  daarin  aanweiige  ele- 
menten als  tot  het  aantal  en  de  groepeering 
der  atomen,  eenvoudig  en  nauwkeurig  aan 
te  wtlien.  Teekens  voor  de  elementen  stfn  de 
beginletters  hunner  LatUnsche  namen ,  en  als  2 
elementen  deielfdebeginletter  hebben,voegt  men 
ter  onderseheiding  eene  tweede,  kleine  letter  aan 
de  eerste  toe.  Voor  koolstof  (carbonium)  ge- 
bruikt men  het  teeken  C,  —  voor  kobalt  (oo- 
baltum)  Coj  —  voor  manganium  het  teeken 
je»,  en  voor  magnesium  Mg.  Die  teekens 
wQien  echter  niet  op  onbepaalde  hoeveelheden , 
maar  slechts  op  Sm  atoom.  De  verbinding  alioo, 
voorgesteld  door  HCl,  bestaat  per  molecuul  uit 
éen  atoom  wateistofenéen  atoom  chloor.  Bevat 
eene  verMnding  meer  atomen  van  hetaelfde 
element,  dan  schrgft  men  het  cgfer,  dat  zgn 
aantal  uitdrukt,  aan  de  rechten||de  onder  aan 
het  teeken,  iS  Is  het  atoomteeken  van  sw»- 
vel,  O  dat  van  auurstof,  en  80^  de  for- 
mule van  swaveldioxyde^  dat  per  molecuul 
éen  atoom  swavel  en  twee  atomen  mur- 
stof  bevat  Voorts  is  80^  de  formule  van 
swaveltrioxyde.  De  teekens  deierverUndingen 


wyien  evenieer  geene  willekeurige  hoeveel- 
heden, maar  steeds  Sen  molecuul  der  verbin- 
ding aan ;  wil  men  meer  moleculen  aanwV- 
aen,  dan  plaatst  men  het  eQfer,  dat  haar  aantal 
aanduidt,  aan  de  ünkenUde  voor  de  teekens. 
Alioo  stelt  2  H^SO^  twee  moleculen  awavdinur 
voor.  Te  voren  heeft  men  de  murstofopkwel 
door  een  punt  en  swavel  door  een  streep  boven 
de  letter  van  het  scheikundig  teeken  aange- 
duid. Treden  elementen  doorgaans  als  dubbele 
atomen  op,  dan  trok  men,  om  dit  aan  te 
duiden,  in  plaats  van  het  cQfer  2  er  rechts 
onder  te  plaatsen,  ook  wel  eene  horizontale 
streep  door  het  atoomteeken. 

Soheikundige  verwantsohap  (afSni- 
telt)  noemt  men  de  oorzaken  van  de  ver- 
binding  en  van  het  verlK>nden  biyven  van  de 
atomen  bti  het  ontstaan  van  scheikundige  ver- 
bindingen. Alle  elementen  vertoonen  onder  be- 
paalde omstandigheden  eene  zekere  nelging, 
zich  met  andere  elementen  te  verbfaiden,  maar 
deze  neiging  Is  bQ  alle  elementen  geensdns 
even  groot  Kalium  verbindt  zich  gemakkelflker 
met  zuurstof  dan  met  zwaveL  —  Sm  ▼o'- 
bindt  zich  gemakkeltjker  met  chloor  dan  koper. 
Deze  verwantsch^  tusschen  twee  elementen 
is  in  het  algemeen  te  grooter  naar  mate  haane 
eigenschappen  meer  verschillen.  Men  heeft  dit 
verschil  van  eigenschappen  meer  duidemk 
zoeken  te  maken  in  de  electroehemisehe  theorkL 
en  in  de  eleetrische  spanningreeks,  die  met 
zuurstof  begint  en  met  kalinn,  eigenlDk  met 
eaesium,  e£dlgt,  geeft  in  het  algemeen  de 
aiMand  der  elementen  eene  voorstelling 
van  hunne  scheikundige  verwants<^p.  Hoe 
verder  twee  elementen  in  deze  ry  van  elk* 
ander  verwtfderd  zUn,  des  te  meer  verschil- 
len zQ  in  scheikundige  eigenschappen.  In  de 
laatste  Jaren  is  de  aandacht  der  sehdkundlgea 
vooral  gevestigd  op  de  hoeveelhedea  warmte, 
die  bg  eene  scheikundige  verbinding  wordt 
ontwikkeld,  al  kan  ook  deze  niet  als  maat 
voor  de  affiniteit  worden  beschouwd.  Ze  ia 
echter  te  grooter,  naarmate  ook  de  bestendig* 
beid  der  gevormde  verbinding  grooter  Is.  Men 
spreekt  van  eene  emkdwmd^  soheikundige 
verwantschiH;»,  wanneer  2  elementen  zich  recht- 
streeks met  elkander  vereenigen.  Verwarmt  men 
bitv.  yzer  en  zwavel,  dan  verbinden  zU  zich  tot 
zwaveiyaer.  Werkt  echter  tfzer  op  zwavelkwik, 
dan  ontstaat  er  een  wedstryd  tusschen  de  8  ele- 
menten zwavel,  kwik  en  yzer,  en  daar  zwavel 
meer  verwantschap  bezit  tot  yzer,  dan  tot 
kwik,  zoo  wordt  het  zwavdkwik  ontleed, 
en  er  ontstaat  zwaveiyzer,  terwyi  metallisch 
kwik  zich  afecheidt  Hier  kiêti  als  het  ware 
de  zwavel  tusschen  de  beide  metalen,  zoodat 
men  daaraan  den  naam  ge^  van  tnMwmê^ 
ImurvÊrwmUtdhap,  Komen  twee  scheikundige 
verbindingen  met  elkander  in  aanraking,  dan 
grypt  ook  wel  eene  dubbele  omzetting  plaats; 
men  bestempelt  de  oorzaak  van  zulk  eene 
ontleding  met  den  naam  van  duUèU  lemut' 
vttwcmêMhtip.  De  scheikundige  verwantschap 
openbaart  zich  niet  altyd  op  dezelfde  wyze, 
maar  is  van  versehiUende  omstandigheden 
afhankeiyk.  In  de  eerste  plaats  is  voor  het 
tot  stand  komen  eener  verbinding  eene  innige 
aanraking  der  deel^es  noodzakeiyk;  deze 
verkrygt  men  door  de  lichamen  in  een  vloei- 
baren of  gasvormigen  toestand  op  elkander 
te    doen    werken,    ten    minste    door  éen 


814 


SOHEIKUNDiaE  YEBWAKTSOHAP-BCHELER. 


YftB  hm  in  dieo  toestand  te  brengen,  daar 
▼acte  liehamen  niet  op  élkalr  weAen  (cor* 
pora  non  agnnt  nW  floida).  Men  kan  droof 
koolioiff  natriom  net  droog  wgnateenBnor  ali 
een  nitent  4|n  poeder  met  elkander  TerMen- 
gen,  londer  dat  er  eene  ontleding  plaala  heeft. 
Dom  aoodra  men  water  op  dat  mengael  giet, 
ontwikkelt  lieh  kooliuor,  daar  in  oploaring  het 
wtlnaleenimur  het  kooknor  natriom  ontleedt. 
Ook  het  licht  wQiigt  de  seheikondige  Yorwant- 
aehap.  Een  mengael  van  waterstoiisaa  met 
ofaloor  yerandert  niet  In  het  donker;  doch 
in  liet  Toratrooide  daglicht  vereenigen  zich 
allengs  de  beide  gaaaen,  en  onder  den  invloed 
▼an  de  reehtstce^sehe  lonneetralen  Tomen 
■O  terstond  onder  ontploffing  chloorwaterstot 
CÜdoonnnr  is  in  het  donker  eene  besten* 
dige  Terbinding,  welke  intnssohen  door  het 
Uoht  neer  spoedig  ontleed  wordt.  DikwOls 
ook  openbaart  aich  de  seheiknndige  Torwant- 
■ohap  eerst  bU  Terfaooging  van  temperatnnr. 
Kwik  bluft  in  de  lacht  onTcranderd,  nuuur  bg 
▼erwamüng  yerbindt  het  dch  langnmerhand 
met  mraistof  tot  rood  kwikozyde,  en  dit  laatste 
wofdt  bU  nog  hoogeren  warmtegraad  ontleed 
in  kwik  en  morstof.  DikwQls  ook  wordt  de 
seheikandige  Yerwantaohap  gewtiigd  door  den 
graad  van  oplosbaarheid  en  rlochUgheid  der 
Ikhamen.  Lood  b.  y.  heeft  eene  Teel  gerin- 
gere verwantsoh^^  tot  anren  dan  kaliam; 
wanneer  men  echter  bQ  eene  oplossing  van 
aatnannr  lood  eene  yan  awaveliaar  kaliam 
voegt  dan  vormt  het  kaliam  met  het  veel 
iwiUwre  aatfnsaar  een  lont,  terwQl  het  tevens 
gevormde  iwaveliaariood  Mt  als  <moplos- 
baar  nont  aiheheidt  Op  die  wOaé  kannen  in 
het  gehed  niet  of  slechts  weinig  vluchtige 
lichamen  met  awakke  verwantschap  bg  ver- 
hoogde tempeiataor  vlochtige  lichamen  met 
steifcer  verwantschi^  alt  honne  verbindingen 
oitdrifven.  Deie  verschgnselen  staan  in  ver- 
band met  de  wf^ifflng  van  het  verloop  der 
leaetles  van  de  op  eikair  werkende  massa's  der 
stoflbn.  Laat  men  b||v.  veel  chloorwaterstof  op 
flaoroaldam  werken,  dan  ontstaat  floorwater- 
atof  en  ohloorealdam , .  terwgi  omgekeerd 
bg  de  wericing  van  veel  flaoi  waterstof  op 
chloorcalehmi  chloorwaterstof  en  flooreal- 
ciom  gevorssd  worden.  Leidt  men  water- 
damp  over  verhit  gier,  dan  verbindt  aleh 
dit  laatste  met  de  soorstof  van  het  water  en 
de  waterstof  ontwgkt  Bg  eene  andere  verhon- 
ding  neemt  men  het  omgekeerde  waar;  immers 
wanneer  men  waterstof  over  verhit  gserozyde 
Iaat  strgken,  onttrekt  sg  aan  dit  laatste  de 
soorstof  om  hiermede  water  te  vormen,  en  het 
metallisch  gaerbigft  achter.  Sommige  lichamen 
verooraaken  op  verschillende  wtj^  de  ont- 
leding van  andere,  londer  daarbg  eene  merk- 
bare verandering  te  ondergaan.  Chloonoor 
kallnm  bgv.  wordt  bg  verwarming  ontleed  in 
Boorstof  en  chloorkaliom;  vermengt  men  het 
echter  met  koperozjde  of  manganiomsoper* 
ozyde,  dan  heeft  die  ontleding  reeds  phMts 
bg  veel  lageren  warmtegraad,  hoewel  het 
bggevoegd  ozyde  volstrekt  niet  verandert 
Zetmeel,  met  water  en  zwavelzaar  gekookt, 
wordt  in  soiker  omgecet,  maar  aan  het  einde 
der  reactie  vindt  men  het  swavelzoor  onver- 
anderd terog.  Men  geeft  aan  dergeigke  on^ 
ledingen  den  naam  van  eoniaeiwethmffên,  maar 
het  verscbgnsel  aelf  wordt  daardoor  bigkbaar 


niet  verklaard. 

Boheikundig  labcnratorium  is  de  naam 
van  het  locaal,  waar  de  seheikondige  igne 
proeven  verricht  Het.  is  vooralen  van  al  de 
hnlpmldd^en  en  toestellen,  die  hg  daarvoor 
noodig  heeft  en  in  alle  opsichten  opde meest 
doehnatige  wgie  ingericht  Als  voorbeeld  noe- 
men wg  dat  te  Leipaig,  waarvan  eene  weriL- 
tafel  en  eene  aaal  agn  a4(ebeeld  op  nevens- 
gaande plaat 

Sohelde  (De),  in  het  Fransch  JBp«m<, 
eene  rivier  in  Frankrgk,  België  en  Neder- 
land, ontsprinait  in  het  Fransohe  departeamnt 
Aisne  bg  Oatdet,  stroomt  in  eene  noordéigke 
richting  door  het  departement  do  Nord,  aan- 
vankeigk  Ungs  het  Kanaal  van  St  Qóentin 
tot  aan  Kamergk,  waar  dit  laatste  aleh  met 
haar  vereenigt  en  ig  sich  als  eene  bevaarbare 
rivier  begint  te  vertoonen,  om  dch  voorts  iMt 
de  Somme  en  Oise  te  verbinden.  Beneden  Condé 
bereikt  ag  België,  kronkelt  er  door  de  pro- 
vinciën HenegoawenenOost-yiaanderen,welk 
gewest  ag  van  West-Ylaanderen  en  Antwerpen 
scheidt,  en  oversohrgdt  daarna  de  grenaen 
van  ons  Yaderiand  (zie  NÊéUrUmi).  Vi  heeft 
eene  lengte  van  480  Ned.  mgi,  en  daarvan 
agn  840  bevaarbaar.  Tot  de  voornaamste  sg- 
rivieren  behooren  in  Frankrgk  de  Scarpe  en 
dcBimelle,  —  in  BelgiëdeLeiOnhetFransidi 
de  Lys)  en  de  Dorme,  de  Ronne,  de  Dender 
en  de  BopeL  Zg  is  bg  Dendennonde  190  en 
bg  Antwerpen  660  Ned.  el  breed  en  Uer  ter 
plaatse  bg  vloed  16  Ned.  el  diep.  De  belang- 
rgkste  steden  aan  de  Schelde  a|^  ia  Frank- 
rgk: Kamergk,  Yalencgn  en  Oondè,  —  in 
België:  Domlk,  Oodenaarde,  Qent  eo  Aat- 
werpen,  —  en  in  Nederland:  Ylissingen.  Yan 
1648  tot  1792  kenden  de  Nederlanders  sich  het 
recht  toe,  de  Sdielde  te  siniten,  en  sMn  heeft 
ook  na  1880  pogingen  aangewend,  om  dat 
recht  te  handhaven.  Daarvan  is  eehter  geene 
sprake  meer,  en  ook  de  Scheldetol  werd  reeds 
lang  afgeschaft 

Scheler  (Johann  Aogost  Holdreich),  een 
Belgisch  letterkondige,  geboren  den  6den 
April  1819  te  Ebnat  (canton  St  GaUen  la 
Zwitserland),  beaodit  het  gymnasinm  teStotl- 
gart,  stadeerde  te  Erlangen,  Bonn  en  Mttn- 
chen  en  werd  in  1889  tweede  en  in  1868 
eerste  Mbüothecaris  van  den  Koning  van 
België.  Ook  onderwees  hg  het  Daltaoh  aan 
het  Koninkigk  geain  aldaar  en  is  sedert  1877 
tevens  hoogleeraar  aan  de  vrge  nniverslteit 
te  Brossel.  Yan  1866  tot  1866  redigeerde  hg 
het  „Bolletin  do  BibUophile  bdge**  en  van 
1864  tot  1867  gaf  hg  den:  «Annnaire  statisti- 
qoe  et  historiqoe  beige**  in  het  licht  Yoorts 
leverde  hg:  „Dietionnaire  d*  etymologie flraa- 
caise  (1869;  2de  drok,  1876)",  — ,,Ezpo8Ödee 
lois  sar  la  transformation  fhm^aise  des  mots 
latins  (1876)**,  —  ,,La  mort  do  rol  GKirmond 
(1877)**,  —  „Aigar  et  Morin  (1876)**,  —  „Dits 
et  oontes  de  Baadooln  de  Oondè  et  de  son 
flls  Jean  de  Condé  (1866—1867,  8  dln)**,  — 
„Dits  de  Watriqoet  de  Ooovin  (1868)*',  —  „Les 
poésies  de  Frolssart  (1870-1872,  8  dln)*',  -^ 
„Adénés  Ie  Boi,  les  enAuice80gier,BertiManz 
grans  pies,  Boevès  des  Comarchis  (1874,  8 
dln)*\  —  „Troavères  belges  dn  Xn  et  Xm 
siècle  (1876—1879)**,  —  eene  vierde  nitgave 
van  het  „Btymologisches  Wërterbaoh  (1878)** 
van  IHm^  —  en  het  laatste  deel  der:  „Die- 


SCHEIKUNDIG   LABORATORIUM. 


1.  Afbeelding  van  eeno  werktafel  met  vier  plaatsen  in  het  laboratorium  der  Universiteit  te  Leipzig. 


2.  Afbeelding  van  eene  zaal  in  het  laboratorium  der  Universiteit  te  Leipzig. 

Bij  het  artikel :  Scheikmuluf  iHrx.nttonum. 


Utlüuatreerde  Kiu-ycloimedlv.    'Jde  druk. 


SCHELER-8CHELLING. 


81» 


tioniMiire  d*  etymologie  de  Ut  langve  waUoDse 
(1880)**  YU  €hram^eifftuuiê.  Hg  is  Ud  yu  de 
BelgiBeke  Aodénrie  Tan  Wetenaeluippeii. 

Mhélfhout  (Andries),  een  nitatekead 
Kederlaadseh  landachapeehilder,  geboren  te 
*sGfaTenliage  in  1787,  ontwikkelde  lich  aan 
de  hand  der  natanr  hoofdiakeltlk  door  eigen 
oefening.  Op  de  tentoonstdling  van  1817  ver- 
raate  hit  de  knnttkennera  met  aolk  een  roor- 
treffeltlk  doek,  dat  htf  aanstonds  groeten  roem 
▼erwiert  In  1819  behaalde  hti  te  Antwerpen 
den  hem  eenstemmig  toegekenden  prlfa  der 
Aeadómie  met  een  Geldersch  landschap  by 
lonsondergang.  Ock  te  Qent,  *sGrayenhage, 
Brossel,  Bmgge  ena.  verkreeg  hy  medailles 
en  werd  lid  van  alle  Academiën  yanSchoone 
Kunsten  in  de  Nederlanden,  zgne  stnkken 
waren  bet  sieraad  der  tentoonstellingen  en 
werden  aanstonds  door  konstvrienden  aange- 
kocht. Met  winter-  en  aomerlandsehappen, 
■ee-  en  haTenstnkken  yeriioogde  hy  telkens 
ayn  roem.  Zyne  schilderyen  syn  aorgmldig 
bewerict  pa  ondersdieiden  lieh  door  een  nit- 
mnntend  perspeetief;  door  correcth^  vantee- 
kening  en  door  waarheid  van  koloriet  Hy 
overleed  te  *s  (ïravenhage  in  1872. 
Sohellak,  rie  onder  Oüm. 
Sohèller  (Immanoêl  Johann  Geriiard), 
een  bekend  lexksograaf,  geboren  den  2Men 
Maart  1786  te  Ihlow  in  de  provincie  Bran- 
denborg, studeerde  te  Leipiig,  werd  in  1761 
reetor  van  het  lyceum  te  Lubben  in  de 
Nederlausita  en  in  1771  van  het  gymnasium 
te  Brieg  in  SUeaië,  waar  hy  den  Men  JuU 
1808  overleed.  Zyne  voornaamste  werken  sym 
9  Ausflihrlicheslateinisch-deutsches  und  deutsoh- 
lateinischea  Wörterbueh  (178S— 1784,  8  dln: 
8de  druk,  1804-1806,  7  dln)"  —  en  een 
«JiUteinisch-dentBches  und  deutseh-lateiniaehes 
Handiexikon  (1792,  2  dl)**,  wdk  laatste  een 
groot  aantal  verbeterde  uHgaven  beleefd  heeft. 
Daarenboven  schreef  hy:  „Observationes  in 
prisooB  seriptoree  (1786)**,  —  „Anleitung,  die 
alten  Schriftateller  in  den  Sehulen  lu  erkUlren 
(1770)**,  —  en  „Ausffihrllche  lateinische  Spraoh- 
lehre  (1779;  4de  druk,  1808)**. 

Sohellixig.  Onder  deien  naam  vermelden 
wy: 

Pi^Ur  MM  der  SekéUiÊi^,  een  verdiensteiyk 
Nederlandsch  geschied-  en  oudheidkundige, 
geboren  in  het  laatst  der  17de  eeuw  en  den 
sohoonsoon  van  OonuUi  imm  AUcewtade  (sie  al- 
daar). Hy  promoveerde  in  de  rechten,  volein- 
digde syne  stadion  in  de  theologie  en  was 
vervolgens  werkaaam  als  predikant  te  Nyme- 
gen,  Oorinchem  en  Oouda.  In  1726  echter  vroeg 
hy  ayn  ontslag,  om  aich  uitsluitend  aan  de 
studie  der  geschiedenis  en  oudheidkunde  te 
wyden.  Hy  vervaardigde  Nederlandsche  en 
Latynsche  gedichten  en  aond  met  ayn  schoon^ 
vader  onderscheidene  werken  in  het  licht 
Tot  de  belangrykste  geschriften  van  ayne  hand 
behoort:  «Hollandsch  tiendrecht  of  verbande- 
Ung  van  het  recht  tot  de  tienden,  toekomend 
aan  de  Chrafeiykheid  en  de  Heeriykheden  van 
Holland  en  West  Friesland  (1727)**.  Hy  beaat 
eene  keurige  en  kostbare  veraamelhtg  van 
boeken,  handschriften  en  munten  en  overleed 
waarsebyniyk  in  1761. 

Friêdriek  WUkdm  Jostph  wm  SchMmg,  een 
beroemd  Doitsch  wysgeer,  geboren  den  27sten 
Januari  1766  te  Leonberg  iu  Würtemberg. 


Hy  studeerde  te  TfllOngen  en  Leipaig,  aag 
^h  in  1798  op  aanbeveling  van  WUkU  en 
GHfikê  benoemd  tot  buitengewoon  hoogleeraar 
in  de  wysbegeerte  te  Jena,  waar  hy  vriend- 
sehappeiyke  betrekkingen  aanknoopte  met  de 
gebroeders  Ml^eL  maar  aanvaardde  wegens 
<meenigheid  met  de  redacteuren  der  „Allge- 
mefaie  Literatuneitung**  in  1808  een  beroep 
naar  Wttraburg  en  in  1808  de  betrekking  van 
secretaris  generaal  der  Académie  van  Beeld^de 
Kunst  te  Münohen,  waar  Koning  Masomüitum 
Jo§6pk  hem  brieven  van  adeldom  verleende. 
Wegene  een  lette^undigen  twist  met  F,  S. 
JaeoHj  president  der  Académie,  verliet  hy  in 
1820  Mflnchen  met  veriof  en  hield  eenigen 
tyd  voorleaingen  te  Erlangen,  totdat  hy  in 
1827    benoemd  werd  tot  hoogieeraar  in  de 
wysbegeerte  met  den  titel  van  geheim  Hofkaad 
aan  de  universiteit  te  Mflnchen.  Hier  werd 
hy  eerlang  gdtoimraad  in  werkeiyken  dienat, 
vooraitter  der  Koninkiyke  Académie  van  We- 
tenschappen en  conservator  derwetensehappe- 
ly  ke  veraamelingen.  In  1840  echter  riep  Konfiig 
FHêdridk  WiOdm  VI  hem  naar  Beriya.  Aan 
de  universiteit  aldaar  opende  hy  met  verba- 
aenden  toeloop  ayne  voorieaingenoveryPiiiio- 
Bophie  der  Mythologie  und  der  Oflènbarung**, 
welke,  door  JPmdui  aonder  toestemming  van 
aékdUng    in  het  licht  geaonden,  aanleidiag 
gaven  tot  een  netelig  rechtsgeding.  Daardoor 
gekrenkt,  legde  hy  iyne  betrekking  neder  en 
woonde  vervolgens  by  afwisseling  te  Beriyn, 
Mflnchen  en  elders.  Hy  overleed  den  20stea 
Augustus  1864  te  Bad  £^Bta  in  Zwitserland, 
waar  MaanÊmliaam  11^  koning  van  Beteren, 
in  1866  te  lyner  eer  een  gedenkteeken  deed 
verryaen.  Als  uitstekend  schryver  heeft  hy 
op  meer  dan  éen  geliied  van  wetenschap  met 
roem  gearbeid.  Zyne  wysbegeerte  heeft  intus- 
schen  wegens  ayne  prikkelbaarheid  aoo  vele 
wyaigingen  ondergaan,  dat  men  haren  stichter 
niet  ten  onrechte  met  den  naam  van  «Protens** 
bestempeld  heeft.  Zy  strekt  aioh  uit  over  twee 
mdperken,  welke  door  de  in  1809  versohenen 
verhandelbig :   „Ueber  das  Böse**  gescheiden 
ayn  en  door  hem  aelven  de  negatieve  en  po- 
sitieve, door  anderen  met  meer  Juistheid  de 
panthélBtische  en  thèïÉtische  worden  genoemd. 
In  het  eerste,  waarin  aich  de  invloed  van 
FiMê    doet    gelden,    is    hy,    evenals  deae, 
doordrongen  van  het  denkbeeld,  de  wysbe- 
geerte als  de  wetenschap  der  rede  te  beschou- 
wen, en  in  het  tweede,  waarin  hy  volgens  ayne 
eigene  veraekering  tot  Ktuti  nadert,  beVvert 
hy  aich,   haar  als  eene  de  grenaen  der  rede- 
lyke  kennis  overschrydende,  positieve  weten- 
aehap  te  behandelen.  In  beide  tydperken  ont- 
waart men  het  streven,  het  geheel  der  weten- 
schap uit  éen  enkel  beginsel  stelsehnatig  af 
te  leiden,  evenwel  met  dit  onderscheid,  dat 
dit  laatste  fai  het  eerste  tydperk  (phUoaophie 
:=  wetenschap  der  rede)  werd  aangemerkt 
als  {»  de  rede  celve  gelegen  (immanent,  ratio- 
neel), aoodat  de  gevolgen  ook  door  de  rede 
konden  gevat  worden,  —  in  het  tweede  (phi- 
loeophle  =  positieve  wetenschap)  daarentegen 
als  hove»  en  Mém  de  rede  bestaande  (tran- 
scendent, bovennatuuriyk),  waarin  de  gevolgen 
vry,  onbepaald  (afhankeiyk  van  den  wü)  en 
alaoo  enkel  door  ervaring  (geschiedenis  en 
openbaring)  te  doorgronden  ayn.  Het  beginsel 
der  wysbegeerte  is  (in  het  eerste  tydperk) 


816 


SCHELLING. 


in  oTereenstemming  met  de  oonpronkelOke 
wetensohapsleer  van  FiektSy  het  scheppend  ik 
all  het  eenige,  werkeiyk  bestaande,  door  welka 
rnstelooB  rereenigende  en  sebeidende  werk- 
ttamheid  het  geheel  der  wetenschap  als  het 
eenlg-werkelQke  tot  stand  komt,  aoodat  it|n 
stelsel  den  naam  draagt  van  idealismns.  Terwjll 
echter  FiMê  het  ih  als  iets  menscheiyks  be- 
schouwde, werd  het  van  den  beginne  af  door 
ScMdlhff  opgevat  a]shetalgemeeneenci6foI«^ 
welks  onbewuste  scheppingskracht  de  stoflSe- 
IQke  natnor,  welks  bewnste  scheppingskracht 
de  ideale  wereld  der  geesten  voortbracht,  aoo- 
dat het  ideale  en  werkelDk  bestaande,  als 
«itingen  van  het  absolute,  denieUden  oorsprong 
hebben.  Het  eerste  is  het  onderwerp  der  na- 
taorigke  wOsbegeerte  en  het  tweede  Ugt  be- 
sloten in  het  transcendentale  idealismns,  waar- 
door SehOlui^  het  stetoel  van  FiekU  wilde 
verklaren.  De  leer  der  identiteit  van  die 
beide  gedeelten  (het  ideale  en  het  werkeigk 
bestaande)  vormde  den  inhoud  der  bekende 
„identiteitsphilosophie*',  welke  ScktUinff  in 
het  „Zeitschrift  fttr  specnlative  Physik  (1801)'*, 
voorts  in  lyn  „Brnno"  en  in  de  „Voriesungen 
fiber  die  Methode  des  Akademischen  Stndiums 
(1802)**  ontwikkelde.  Zyn  stelsel  had  een  op- 
merkeiyken  invloed  op  de  natunrigke  wOsbe- 
geerte;  immers  door  de  natuur  als  een  onbe- 
wnst-scheppenden  geest  en  alzoo  de  werk- 
laamheden  der  natuur  als  onbewuste  werk- 
laamheden  des  geestes  te  beschouwen,  loekt 
kH  met  den  fakkel  der  door  FiMe  verkondigde 
wetenschap  licht  te  verspreiden  op  het  in- 
wendig wexen  der  natuur.  GeVfk  het  weten 
geensjbis  dood  i^  maar  door  wryving  van 
denkbeelden  onophoudel|tk  schept  en  verder 
voortschrydt,  loo  is  ook  de  natuur  geen 
levenloos  geheel,  maar  ontwikkelt  zich  des- 
geltks  door  de  onverpoosde  werking  der 
elkander  lomisende  natuurkrachten.  Er  is  in 
de  natuur  een  streven  tot  uitietten  en  in- 
krimpen, en  uit  de  wederz||dsehe  spanning 
ontstaat  de  stof.  Het  eerste  streven  wordt 
met  dat  van  het  licht,  het  tweede  met  dat 
van  de  zwaarte  vergeleken,  —  en  beide 
wederom  met  de  overeenkomstige  bewnste 
werluaamheden,  het  aanschouwen  en  gevoe- 
len, uit  wier  wederzydsehe  spanning  de  voor- 
stelling ontstaat.  QeVik  uit  deze  laatste  funetiSn 
bU  voortgezette  werkzaamheid  des  geestes  alle 
overige  verschünselen  van  het  zelfbewuste 
leven  geboren  worden  (denkbeeld,  oordeel, 
besluit),  zoo  vloeien  uit  de  verdere  werk- 
zaamheid der  natuur  alle  voortbrengselen  der 
schepping  voort  (onbewerktuigde  natuur,  leven 
der  natuur,  zelfbewustheid)  als  machten  der 
stof  uit  het  werkeiyk  bestaande  leven  van  het 
algemeene  of  absolute  ik  (wereld-«Jb).  Het 
hoogste  daarvan  is  het  op  de  hoogste  trap 
(in  den  mensch)  ontwakende  bewustzyn,  waarin 
de  tot  hiertoe  onbewuste,  maar  weldadig 
werkzame  natuurgeest  (wereldgeest)  als  het 
ware  de  oogen  opheft  en  zich  zeiven,  het 
eenig  we^ellk  bestaande,  tot  een  voorwerp 
van  zyn  aanschouwen  (van  het  ideale)  ver- 
heft. Alsdan  begint  van  de  zyde  van  het  zich 
(als  mensch  in  het  heelal)  zelf  aanschouwende 
absolute  een  nieuw,  aan  het  natnurprocès, 
waarin  het  absolute  van  trap  tot  trap  tot  het 
volkomenste  natuurproduct  (den  mensch)  op- 
klimt, geiykvormige  procös  des  geestes,  waarin 


het  in  den  mensch  belichaamde  en  alzoo  im 
een  gedeelte  der  natuur  herschapene  (tot  ein- 
digheid gebimchte)  absolute  zich  tot  volkomene 
bewustheid  van  zyne  oneindigheid  envrgheid 
verheft.  Qeiyk  het  verloop  van  het  eerste 
proces  de  geschiedenis  der  natuur  en  de  wor- 
ding van  den  mensch  omvat,  zoo  behelst  het 
verloop  van  het  tweede  de  wereldgeschiedeni» 
en  de  Gk>dsontwikkeüng,  na  wier  voleindiging 
„€k>d  zyn  zal**.  De  verschillende  vormen  van 
dit  laatste  verloop  zyn,  evenals  die  van  het 
natuuriyke  (onbewerktuigde  natuor,  bewerk- 
tuigde  natuur,  menstdiheid),  van  geleideiykeii 
aard,  aoodat  het  absolute  aanvankdyk  (otajee- 
tief )  in  het  kleed  der  zichtbare  natuur  (in  de 
werkeiykheid,  zichtbare  Gk>den,  Heidendom)^ 
—  daarna  (sul^ectieO  in  de  gecbiante  van  een 
onzichtbaren  geest  (ideaal,  on^niyke  Gkid, 
Christendom),  —  en  ten  slotte  als  éen  met 
het  erkennende  (subH>bJeetieO  wordt  gehul- 
digd, waardoor  tevens  de  8  openbaringsvormen 
van  het  absolute:  kunst,  godsdienst  en  wys- 
begeerte,  —  en  de  8  hoofdtydp<)rken  der 
wereldgeschiedenis:  oude,  middeneeuwsche  en 
nieuwe  geschiedenis,  aangewezen  worden* 
Deze  pantheïstische  wysbegeerte  werd  door 
SekeUinff  in  het  tweede  tydperk  verzaakt  en 
tot  een  ondergeschikt  deel  van  het  geheel  der 
wetenschap  vernederd,  want  daar  men  zich 
€k>d,  die  volgens  de  vroegere  uitspraak  van 
SdkéUimg  eerst  aan  het  einde  der  ontwikkeling^ 
„zyn  zal**,  wel  ab  het  hoogste  van  ons  den- 
ken, maar  niet  als  het  resultaat  van  een 
objectief  proces  Ican  voorsteilen,  zoo  volgt 
daaruit,  dat  de  geheele  wysbegeerte  ten  op- 
zichte van  zich  zelve  den  weg  der  dwaling 
bewandelt,  daar  zy  het  aangewezen  procöa 
(de  CK>dwording)  als  werkeiyk  bestaande 
(reëel)  heeft  beschreven,  terwyi  het  niets  an- 
ders dan  iets  ideaals  (op  het  denken  berus- 
tende) kan  zyn.  Het  resultaat  der  op  de  rede 
gegronde  wysbegeerte,  welke  hy  om  die 
reden  eene  negatieve  noemt,  is  alzoo  niet 
iets  werkeiyk  bestaands,  maar  enkel  een 
voortbrengsel  van  het  denken  (geen  werke- 
lyken  God,  maar  enkel  eene  g<^Bgedachte)» 
De  werkeiyke  wereld,  zooals  zy  is  en  voor 
de  wysbegeerte  een  voorwerp  van  onderzoek 
uitmaakt,  kan  immers  niet  ontstaan  zyn  uit 
eene  eenvoudige  gedachte,  maar  alleen  uit  een 
objectief  beginsel  (uit  den  werkeiyken  €k>d^ 
niet  uit  een  denkbeeld  van  God).  Alzoo  keerde 
SokeUing,  volgens  zyne  eigene  verklaring,  tot 
het  door  ^tmt  in  ^ne  critiek  van  het  onto- 
logisch bewys  voor  het  bestaan  van  God  aan- 
gevoerde beginsel  twug,  dat  men  van  het 
denkbeeld  niet  besluiten  kan  tot  de  werke- 
iykheid. Terwyi  de  negatieve  wysbegeerte 
eerst  aan  het  einde  God  als  beghisel  bezit^ 
heeft  de  positieve  wysbegeerte  van  den  be- 
ginne af  God  tot  beginscL  God  is  de  absolute, 
allereerste  oorsprong,  wiens  bestaan  om  die 
reden  niet  kan  bewezen  worden,  terwyi  daar- 
voor ook  geen  bewys  noodig  is;  ook  kan  Hy 
aan  geenerlei  noodzakeiykheld  onderworpoi 
wezen,  en  was  dus  niet  gedwongen,  eene 
wereld  te  scheppen.  Dit  kan  alzoo  enkel  het 
gevolg  wezen  van  eene  vrye  daad  en  alleen 
het  voorwerp  onzer  ervaring.  Het  is  alaoo  de 
taak  der  positieve  philosophie  „door  een 
onbevooroordeeld  denken  op  redematige  wyae 
het  door  ervaring  geblekene  niet  als  het  mo- 


SCHELLIKG— SCHELTEMA. 


817 


geigke,  io(MÜ8  de  negatieve  wQflbegeerte,  maar 
al8  het  werkeldk  bestaande  te  erkennen.*' 
Alioo  dient  de  pkilosophie  kennis  te  nemen 
▼an  de  oorkonden  der  openbaring  en  sQ  moet 
het  daarin  als  ymcht  der  ervaring  voorge- 
Btelde  afleiden  nit  God,  als  de  oorspronkèlllke 
bron  yan  de  ervaring.  Daar  nn  van  alle  bQ 
ervaring  gebiekene  feiten  der  aan  eene  open- 
baring geloovende  gescliiedenis  geene  met  het 
bestaan  van  een  goddel|tken  Schepper  in  strgd 
seh^nt  te  weien,  dan  het  bestaan  van  het 
^booae"'  in  de  wereld,  aoo  was  het  zeer  na- 
tonriyk,  dat  de  omkeering  in  de  philosophie 
van  SdkéUii^  een  aanvang  nam  met  cUens 
.Untenmchimgen  über  das  Wesen  der  menseh- 
Uchen  Freiheit  (1809)**,  waartoe  bg  aanleiding 
vond  in  zyne  kennismaking  met  de  geschriften 
van  Jidcób  Bökme,  Daar  men  sich  trouwens  God 
evenmin  kan  voorstellen  als  de  oorzaak  van  het 
kwaad  en  het  tevens  ongerQmd  zon  wezen  te  be- 
weren, dat  het  kwaad  zonder  oorzaak  is  ont- 
staan, zoo  kan  men  zOne  oorzaak  slechts  zoeken 
buiten  God,  en  daar  men  buiten  God  niets 
denken  kan,  dat  van  Hem  onafhankelOk  is, 
zoo  kan  die  oorzaak,  hoewel  in  God,  enkel 
in  eene  niet-GodzQnde  bron  gelegen  wezen. 
Dat  onderscheid  tnsschen  iets,  dat  in  GN>d  is, 
en  toch  God  niet  is,  doet  ons,  tot  de  verkla- 
ring van  den  tegenwoordigen,  door  den  in  den 
BQbel  beschreven  zondeval  gewrochten  toe- 
stand der  menschheid,  de  aandacht  vestigen 
op  den  aan  onze  geschiedenis  voorafgaanden 
tyd,  waarin  door  het  ontstaan  van  Adam  als 
den  oorspronkeiyken  mensch  de  volmaakte 
schepping  eener  in  God  beslotene  wereld  vol- 
eindigd werd.  Tegenover  deze  door  den  god- 
delQken  wil  te  voorscl4|n  geroepene  staat  de 
buiten  God  aanwezige,  door  de  van  GN>d  niet 
gewilde,  maar  ook  geenszins  niet  gewilde, 
maar  toegelatene  omverwerping  van  het  al -eene 
(uni  versio)  door  den  zondeval  van  den  (oor- 
spronkeiyken) mensch  te  voorschyn  geroepene 
werkeiyke  en  booze  wereld  (universum,  per- 
versum).  De  terugkeer  van  deze  tot  de  oor- 
spronkelijke eenheid  met  God  neemt  in  *s  men- 
Bchen  bewustheid  eerst  een  aanvang  in  eene 
voorstelling  van  verschillende  Goden,  zooals 
wy  opmerken  in  de  mythologie  der  Heidenen, 
maar  wordt  voleindigd  in  de  (^nbaring  van 
Ciiristus,  als  de  menschheid  en  de  geheele  schep- 
ping tot  Gkid  terugvoerende.  De  voorstelling 
hiervan  is  by  SeMUnffj  als  philosophie  der 
openbaring,  de  sluitsteen  en  de  kroon  van 
zyn  geheele  stelsel,  -—  zy  brengt  ons  tot  een 
^Sgeerigen,  dat  is  vry en  en  waren,  godsdienst 
des  geestes.  —  Tot  de  volgelingen  van  SoM- 
Umsf  behooren  Btffel,  Saader,  Troxler,  Stêffem, 
Oörres^  OJceu^  Wiitduekmann^  Sohubert,  ScHgèr^ 
Comm  enz.,  —  onder  de  geneesheeren  Röteik' 
laub^  Marcui  en  JEtehenmayer^  —  en  onder 
de  Juristen  StakL  en  Pnehta,  Van  de  geschrif- 
ten van  Sóktiling  vermelden  wy:  „Ueber  Mö- 
glichkeit  einer  Form  der  Philosophie  über- 
haupt (1794)*',  —  ,,Ideen  zu  einer  Philosophie 
der  Natur  (1797;  2de  druk,  1803)**,  —  „Von 
der  Weltseele  (1798;  8de  druk,  1809)*',  — 
„Erster  Entwurf  eines  Systems  der  Natur- 
philosophie  (1799)**,  -—  ,,Einleitung  zu  dem 
Entwurf  der  Naturphilosophie  (1799)**,  —  „Sy- 
stem des  transcendentalen  Idealismus  (1800)**, 
—  „Ueber  das  Verb^ltnis  des  Realen  und 
Idealen  in  der  Natur  (1806)**,  —  „Ueber  das 


YerhUltnis  der  bildenden  Kttnste  zur  Nator**, 
—  en  .Ueber  die  Chyttheiten  von  Samothrafce 
(1816)* .  Zyne  gezameniyke  werken  versche- 
nen in  1856  tot  1861  in  14  deelen. 

Karólinê  SóhéUing^  de  eerste  echtgenoot 
van  den  voorgaande  en  de  dochter  van  den 
hoogleeraar  MuAaêliiy  tevens  éene  der  meest 
bei^fde  vrouwen  van  haren  tyd.  Zy  werd 
geboren  den  2den  September  1768,  trad  in 
1784  in  het  huweiyk  met  den  geneesheer 
BöhÊMT  te  Klausthal,  vertoefde  na  diens  dood 
(1788)  te  Mainz,  waar  zy  omging  met  B.  For$Ut 
en  zyne  vrienden,  werd  na  het  veroveren  dier 
stad  door  de  Pruisen  wegens  hare  repnbli- 
keinsche  gevoelens  in  de  vesting  Eron1>erg 
opgesloten,  trad  in  1796  in  den  echt  met 
A,  W.  Sokle^a  en  was  door  geest  en  hart 
het  middenpunt  van  de  aanhangers  der  roman- 
tische school  te  Jena.  Nadat  zy  in  1808  door 
minneiyke  schikking  van  haren  tweedenman 
gescheiden  was,  huwde  zy  met  SeheUimg^  volgde 
hem  naar  Wttrzburg  en  overleed  den  7den  Sep- 
tember 1809  op  eene  reis  naar  Schwaben  te  Manl- 
bronn.  Zy  leverde  onderscheidene  letterkundige 
opstellen  en  vertalingen,  en  hare  geeetryke  brie- 
ven zyn  in  1871  in  2  deelen  onder  den  titel: 
„Karoline"  door  Waitt  in  het  licht  gegeven. 

Sermann  von  Schelling^  Jongsten  zoon  van 
den  wysgeer  en  geboren  den  19den  April  1824. 
Hy  bezocht  reeds  op  15Jarig6n  leeftyd  de 
universiteit,  promoveerde  te  Beriyn  in  1842 
op  eene  dissertatie:  „De  Solonis  legibus  apnd 
oratores  Atticos**,  werd  geplaatst  by  de  ma- 
gistratuur te  Beriyn,  toen  by  het  departement 
van  Justitie  aldaar,  vervaardigde  een:  „Ent- 
wurf einer  Strafproceszordnung  für  denpreo»' 
zischen  Staat  (1865)*',  zag  zich  in  1866  benoemd 
tot  referendaris,  in  1874  tot  president  van  het 
Hof  van  Appöl  te  Halberstadt,  in  het  volgend 
Jaar  tot  vice-president  van  het  HoogeHofvan 
Pruisen,  in  1877  tot  onderstaatssecretaris  in 
het  departement  van  Justitie  en  eindeiyk  in 
1879  tot  i  taatssecretaris  van  die  afdeeling 
van  bestuur. 

Schelpdieren  en  Schelpen,  zie  Wték- 
diermi, 

Scheltema.  Onder  dezen  naamvermeiden 
wy: 

Jaoobus  Schêltemat  een  verdiensteiyk  Neder- 
landsch  geschied-  en  oudheidkundige,  geboren 
te  Franeker  den  14den  Maart  1767.  Hy  stu- 
deerde aan  de  hoogeschool  in  zyne  geboorte- 
plaats en  vestigde  zich  aldaar  als  advocaat. 
Als  yverig  patriot  verliet  liy  het  land  by  de 
komst  der  Pruisen  in  1787,  doch  keerde  na 
verloop  van  2  Jaar  terug  en  vestigde  zich 
korten  tyd  als  koopman  te  Amsterdam.  In 
1795  bracht  de  Omwenteling  hem  op  nieuw  in 
Friesland;  hy  beyverde  zich,  aldaar  de  nieuwe 
orde  van  zaken  te  bevestigen,  zag  zich  be- 
noemd tot  lid  der  tweede  Nationale  Vergade- 
ring, doch  werd  in  Januari  1798  met  anderen 
op  het  Huis  in  *t  Bosch  gevangen  gezet  en 
eerst  na  28  weken  ontslagen.  In  het  volgende 
Jaar  erlangde  hy  eene  betrekking  in  het  de- 
partementaal gerechtshof  te  Kampen  en  werd 
in  1802  lid  van  den  Zeeraad  te  *sGravenhage. 
Na  de  ontbinding  van  dezen  benoemde  iSldUiii- 
meifieiminek  hem  tot  lid  van  den  Baad  voor 
convooyen  en  licenten,  en  Koning  Lodewigk 
verplaatste  hem  naar  Amsterdam  met  den  titel 
van  commies-generaal  der  convooyen  en  licen- 


818 


SCHELTEMA. 


ten.  Hy  bekleedde  die  betiekkiiig  tot  1810. 
ea  werd  toea  Trederechter  to  Zaaadam.  Ns  hei 
befstel  oaaer  onafhaakeltkheid  werd  hg  be- 
aoeaid  tot  griffier  vaa  het  Hoog  Gereehtihof 
yaa  flaaaciSa  ea  leeiakea  to  *feOraTeahage, 
ea  aa  de  opheffiag  daarvaa  ia  Janaari  18S0 
tot  griffier  bg  het  Hoog  Hilitairgerechtriiofto 
utrecht,  waar  hg  dea  25itea  Oetober  18S6 
oyerleed.  Yaa  igae  geachriftea  aoemea  wg: 
„Naowkearig  bericht  vaa  het  Tolksfeest  to 
Fraaeker  op  dea  6dea  Maart  1796  eni.  (1796)**, 

—  «LeTeaéBchets  vaa  Simoa  Stgi  (1804)*',  — 
^Staatkaadig  Nederlaad  (1806,  2  dia)**,  — 
„Aaaa  ea  Maria  Teiselachade  (1809)".  — 
„Peter  de  (ïroote,  keiier  yaa  Raslaad,  ia 
Hollaad  ea  7«aaadam  ia  1697  ea  171S  (2  dia 
1816;  dde  drak  1842)**.  —  „Yergeigkiag  yaa 
de  aftchnddiag  yaa  het  Spaaaache  Jak  ia  1672 
met  die  yaa  het  Fraasche  ia  1818(1814)",— 
„Alexaader,  keiier  yaa  Boslaad,  ia  Hollaad 
ea  te  Zaaadam  ia  1814  (1816)**,  —  „Beaioe- 
digiag  der  Nederlaaden  m  de  laadiag  yaa 
Boaaparto  (1816)**,  —  „De  laatste  yeldtoeht 
yaa  Napoleoa  Boaaparte  (1816)",  —  „Boslaad 
ea  de  Nederiaadea,  beschoawd  ia  denelyer 
wederkeerige  betrekkiag  tot  dea  Jare  1724 
(1819,  4  dia)*',  —  „Geschied-  ea  letterfcaadig 
meagelwerk  (1826—1886,  6  dia)**,  —  „De 
aitrastiag  ea  oodergaag  der  oaoyerwiaaeigke 
yloot  yaa  FiUps  H  ia  1688  (1826)*'  —  „(}e- 
sehiedeais  der  hekseaprooessea  (1828)'*,  — 
„Verhaadeliag  oyer  het  bewerkea  yaa  dege- 
sehiedeais  der  Nederlaaden  (1880)**,  —  „Oyer 
de  yolksgebrnikea  der  Nederlanders  bg  het 
yrgea  ea  tronwea  (1880)'*,  —  ea  „Bericht  en 
beoorde^iag  yan  het  werk  yaa  mr.  C.  A. 
Sohaab,  getiteld:  de  geschiedenis  en  nityin- 
dtng  der  boekdrnkkanst  door  Johann  Gens- 
fleisch,  genaamd  Gattenberg  te  Menti  (1832)**, 
beneyens  een  groot  aantal  opstellea  ia  tgd- 
schriften,  dagbladea  ens. 

PamUtê  Owmêlu  Sehdtêmctj  een  broeder  yan 
den  yoorgaaade.  Hg  werd  geborea  te  Frane- 
ker  dea  14den  December  1762,  was  secretaris 
yaa  Wgmbritseradeel  ea  aotaris  te  Saeek, 
yeryolgeas  oatyanger  der  Egksbelastingen  in 
yerschUlende  gemeenten  en  oyerleed  te  Fra- 
neker  in  Jnli  1836.  Hg  gyerde  leer  yoor  de 
yerbetering  yaa  den  laadbonw  ea  sag  agne 
prgsyerhandelingen  oyer  dat  onderwerp  tot 
twaalftnaal  toe  met  goud  of  AXvet  bekrooad. 
Gok  schreef  hg  eeae  „Yenameling  yan  spreek- 
woorden, geaegden  en  aneodoten  enz.  (1826 
ea  1881;  2  stokken)". 

PieUr  SehdUmoy  een  yerdiensteigk  Neder- 
laadsch  ondheidknndige.  Hg  werd  geboren  te 
Amsterdam  den  16den  Jali  1812,  stodeerde 
en  promoyeerde  te  Utrecht  in  de  letteren, 
was  eeaigea  4^  werksaam  alspraeceptoraan 
het  gymnasinm  te  Middelburg  en  aag  zich 
yeryolgeas  beaoemd  tot  stedeigk  en  proyinciaal 
archiyaris  la  agae  geboortestad.  Hg  schreef: 
„Oud  en  nieuw  uit  de  yaderlandsche  geschie- 
deaia  en  lettorkunde  yeraameld  (1844  en  1847, 
2  dln)",  —  „De  BeuTsyan  Amsterdam  (1846)'*, 

—  „Hendrik  yan  Brederode  to  Amsterdam  in 
1667  (1846)",  —  „De  gzeren  kapel  der  oude 
Siat-Nicolaaskerk  (1848)",  —  „Het  leyen  en 
de  letterkundige  yerrichtingenyan  den  geschied- 
schrgyer  Jacobus  Scheltoma  (1849)",  —  „De 
Graaf  yaa  Leicester  te  Amsterdam  in  de  Jaren 
1686  ea  1687  (1861)",  —  „Bembraadt,  rede- 


yoeriag  oyer  bet  leyea  ea  de  yerdlMsteayaa 
Bembraadt  yaa  Bfa  (1868)",  —  „Aematola 
oadheid  of  gedeakwaardigfaedea  yaa  AoMterw 
dam  (1866—1871,  6  dia)",  —  ea  „Het  archier 
yaa  Amaterdam  beschreyea  (1862)".  HQ  was 
ridder  der  orde  yaa  de  Eikeakrooa  ea  yaa  den 
Nederlandachea  Leeuw  ea  oyerleed  te  Am- 
aterdam ia  dea  aaayaag  yaa  Februari  1886. 

GmW  8Uom  Adama  wm  /SbMtana,  eea  yer- 
dieaateigk  Nederlaadach  letterknadigeeadloh- 
t«r,  geborea  te  *s  Grayeahage  den  28atea 
Jaauari  1816.  Na  het  yoleiadigea  agaer  godge- 
leerde atadite  te  Lddea  werd  hg  achteryolgmia 
predikaat  te  Golyasplaat,  Hoorn  en  Aauterdam 
(1849),  waar  hg  tot  1880  werkzaam  was, 
waarna  hg  aich  to  Arnhem  yeatigde.  Sedert 
1869  is  hg  secretaria  yaa  het  Nederiaadseh 
Tractaatgeaootaohap  ea  redaetear  yaa  dea 
„Bgbelachea  Almanak."  Ook  was  hg  bg  her- 
haliag  lid  yaa  het  hoofdbeatour  der  Neder- 
landsche  yereeniging  tot  afiMhaffing  yaa 
sterkea  draak  en  in  1826  éen  der  yier  atieh- 
ters  yaa  de  Nederlaadsohe  Zoadagsschoofyer- 
eeaigiag.  Hg  schreef:  „Immaaufil,  keratdaga- 
teeatUed  (1846)",  —  „Leaaea  yaa  leyeaawga- 
heid,  eene  geordende  diehterigke  Moeadeziag 
ait  Salomo*a  Spreaken  (1848)'*,  —  oaderachei- 
dene  keridiederen  in  den  gezaagbuadel  der 
Herateld  Eyangeliach  Lutherache  gemeeate,ea 
ia  dea  aieuwen  Gereformeerden  bundel, — 
„Hulde  aan  Willem  Egeling  (1868)**,  —  „Per- 
petua"  en  „MUea  Stondiah  (1869)",  dithuttato 
naar  LongféUow^  —  „Yrieadschapaaaadeaken. 
aanteekeningen  op  eene  reis  door  Engdaad 
ea  Schotland  (1862)",  —  „Wat  goeda  tk 
ia  den  yreemde  aag.  Schetsea  uit  de  rei»- 
portefeniUe  (1864,  2  dia)",  —  „KiaderUederea, 
Dieffenbaeh  nagezongea  (1870)",  —  „Natuur 
ea  leyen,  46  tweestemmige  liederen  yaa 
DleiTenbach  (1870)",  —  „In  het  land  der 
yreemdelingachap,  zaagea  des  gelooft  (1870)", 
—  „Yoor  huis  ea  school,  liederen  (1870,  2 
dln)",  —  n^^fi^t  den  Heer,  yieratemmige  lie- 
deren (1878,  2  dln)".  —  „Dient  den  Heer, 
liederen  en  yerhalea  (1878)",  — „Hetyerhoor 
yan  air  Jaspar  (1878)",  —  „Oas  gesangboek, 
psalmen  en  gezangen  yoor  bgzonder  en  open- 
baar gebruik  (1874)",  —  en  dulzende  aadere 
gedichtea,  bgdiagea  ia  Jaarboeldes  en  tgdsohrif- 
ten,  enz.  Zgne  hoofdyerdienste  eyenwel  ia 
gelegen  is  't  geen  hg  deed  en  nóg  doet  op  het 
bied  der  „inwendige  zending",  nameigk  tot 
bestrgdiag  der  drankgewoonte  in  ons  yolk, 
tot  aankweeking  yan  gezonden  godsdienstigea 
zin,  tot  yerhefflng  yaa  dea  yolbazang,  «m. 

MiekM  WUkdm  Sehdtêma  Bvertuoo»,  eea 
yerdienstoigk  Nederlandsch  philaathroop,  ge- 
borea to  Amsterdam  den  18dea  Oetober  1826. 
Hg  ontying  zgne  opleiding  aldaar  aan  het 
seminarium  der  Bemoastranten  ea  was  achter- 
yolgens  predikaat  to  Nieuwkoop,  Zwammer- 
dam,  Woerdea  ea  Dockum.  Hg  schreef  onder- 
scheidene opstellen  in  „Woorden  yan  stichting 
(1860;  2de  druk  1867)",  —  yoorts:  „Schetsen 
(1866;  2de  druk  1867)''  —  „Nieuwe  bundel 
schetsen  (1878)",  ^  „(ïeaohiedenis  yan  de 
eenigde  Christeigke  (Gemeente  te  Dockum  in 
1796  (met  dr.  P.  O,  van  WijJc^  1874)",— 
en  onderscheidene  stokken  oyer  de  „Weezen- 
yerpleging",  terwgi  hg  als  oprichter,  direo- 
teur  en  secretoris  yan  de  Maatschappg  tot 
opyoeding  yan  Weezen  in  het  huisgndn  de 


SCHELTEafA-SOIElIACHA. 


81» 


dier  osdflriooieB  sooTeél  mogel)^ 
loaict  te  behartigeii.  Eenige  Jaren  geleden  heeft 
14  Mk  hiemaa  geheel  en  al  gewQdt  ^e 
predikaaMetrekklBg  aedeigelegd  en  lieh  te 
Amenfoert  gereetigd. 

Sohi^tiiiga  is  de  naam  yan  een  aanaien- 
Itfk  Frieeeh  geelaoht.  Yan  de  leden  noemen 
wf:  SekêUê  SckêUUaa  yan  Hoiium,  een  gie- 
rig aanhanger  yan  den  Hertog  yan  Saksen  ;lMi 
yeroyerde  in  1498  met  Takê  9am  Semuira  en  an- 
deren yandiepart||destinsenyanl{MMl;J<Bafto 
te  Eestnm  en  yan  Auke  JaaHa  te  Wetsens, 
werd  lid  yan  den  Hertogeigken  Baad  en  griet- 
man yan  Kollnmerhand,  Aohtkanpelen  en 
DantnmadeeL  HQ  belegerde  en  yeroyerde  yoorts 
het  hnte  yan  JPopke  Moekema^  was  in  1604  éen 
der  eerste  onderteekenaan  yan  den  renyer- 
saalbrief  yoor  den  Hertog  yan  Saksen  en 
werd  met  Aêtge  «o»  Hoxwiefj  in  dat  Jaar  be- 
yelhehber  der  Friesehe  hulptroepen,  ter  be- 
Mdiftking  gesteld  yan  Graaf  JBdtcard  yan  Oost- 
Friesland.  Op  de  lust  der  edelen  yan  1606 
komt  hQ  yoor  als  eddman  yan  Dantamadeel. 
Daar  hg  standyastig  de  partg  der  Saksers  aan- 
kleefde, werd  in  1616  sgne  stins  te  Rinsa- 
mageest  door  de  Gelderschen  ingenomen,  en 
in  1646  yenette  hg  lich  als  Ud  der  Frie- 
sehe Staten  tegen  *s  Keisers  inbreuk  op  de 
priyilegiën  en  reehten  des  lands.  —  Livimê  van 
StMüngaj  in  1620  lid  der  rekenkamer  en  in 
1097  secretaris  der  Staten  yan  Friesland.  Hg 
werd  eorator  der  académie  te  Franeker,  trad 
in  het  hnweigk  met  Anna  de  Blocq  en  oyer- 
leed  den  17den  December  1660.  —  DqêM  de 
Bloeq  wm  SMUingay  geboren  den  21sten  De- 
cember 1621.  Nadat  hg  te  Franeker  in  de 
reehten  gepromoyeerd  was,  yolbraeht  hg  eene 
reis  yan  twee  Jaar  door  Frankrgk,  Italië, 
Zwttserland  en  Dnitsehland  en  werd  na  sgn 
terogkeer  in  1644  ontyanger-generaal  der  pro- 
yincie.  Twee  Jaar  daarna  lag  hg  aich  benoemd 
tot  grietman  yan  SchoterUnd  en  werd  in  1660 
afigeyaardigd  naar  de  Generale  Staten.  In  1660 
aanyaardde  hg  de  betrekking  yan  eorator  der 
hoogeschool  te  Franeker  en  oyerleed  den 
27sten  Januari  1704.  —  Ma/rHnnê  tam  8ekd- 
iingay  geboren  den  19den  Februari  1666  en 
een  aoon  yan  den  yoorgaande.  Na  yoleindigde 
stn^in  reisde  hg  in  Frankrgk  en  werd  in 
1682  grietman  yan  Lemsterland,  later  yan 
Sehoterland  en  bekleedde  daarenboyen  te 
Leeuwarden  en  te  *sGrayenhage  aansienigke 
betrekkingeo.  Ook  was  hg  curator  der  hooge- 
school te  Franeker.  In  1700  trad  hg  in  het 
huweigk  met  Anudia  eene  dochter  yan  den 
beroemden  JUmmo,  baron  inmi  GMAoom,  en  oyer- 
leed den  Uden  December  1742.  —  Marünuê 
van  SokeUwffOy  geboren  den  Sisten  Mei  1744. 
Hg  werd  in  1774  raadsheer  in  het  Hof  yan 
Friesland,  in  1776  grietman  yan  Kollnmer- 
laad,  trok  in  1796  naar  Oyergsel,  doeh 
keerde  in  1818  naar  Friesland  terug,  werd  er 
lid  yan  de  Proyindale  Staten  en  oyerleed 
den  18den  April  1823.  —  Voorts  yermelden 
wg  nog  onder  dien  naam: 

l%eodonu  Séhdtimga^  een  yerdienstel|k 
Nederiandsch  godgeleerde.  Hg  werd  geboren, 
te  Leeuwarden,  studeerde  te  Franeker,  was 
aehteryoTgens  predikant  te  Oostermeer  en 
Eestmm,  te  Arum  en  te  Arnhem  en  aag 
zieh  in  1760  benoemd  tot  hoogleeraar  in  de 
godgeleerdheid,    kerkhistorie    en    Oostersehe 


talen  te  Harderwgk.  Meermalen  bekleeddeh| 
de  betrekking  yan  rector  magniflcns,  aagaioh 
in  1766  op  agn  yenoek  ontheyen  yan  de 
lessen  in  de  Oostersehe  talen  en  oyerieed 
den  24sten  Februari  1786.  Hg  schreef  o.  a. 
eene  „Commentatio  in  Habacncnm  (1747)**,-^ 
en  |,De  fkto  Nadabi  et  Abihn  (1742)". 

Owlaeui  of  €hrhf  aMUmga,  een  broeder 
yan  den  yoorgaande  en  geboren  in  het  begin 
yan  1708.  Hg  studeerde  te  Franeker  en  te 
Leiden,  promoyeerde  fai  1781  in  de  beide 
rechten  en  aag  sieh  benoemd  tot  hoogleeraar 
te  Derenter  en  in  1788  te  Leiden,  waar  h| 
den  9den  Februari  1765  oyerleed.  Hg  heeft 
eenige  „Dissertationes  en  „Orationes"  in  het 
licht  gegeyen,  alsmede:  „Emendationes  et 
interpretationes  ad  commentarios  Thalelaei 
aliorumqne  JurisconsnUorum  Graecorum  etc". 

SohelviBohaóhtigen  (GadoTdi  Bikr.)  is  de 
naam  yan  eene  ftunilie  yan  ylssohen  uitdeaf- 
deeling  der  WmlcvmMgen  (Anacanthi).  Zg  omyat 
beenige  yissohen  met  een  langwerpig  lichaam, 
eene  sigmige  huid,  kleine,  gladde,  weeke 
schubben,  een  breeden  kop,  1  tot  8  lich  na- 
genoeg oyer  den  geheelen  rug  uitstrekkende 
rugyinnen,  onder  de  keel  geplaatste  bnikyin- 
nen,  eene  breede  kieuwspleet  en  een  met 
scherpe  tanden  gewapenden  bek.  Hiertoe  be- 
hoort het  geslacht  Qad>n$  Btht,  met  8  rug- 
yinnen, 2  aarsyinnen  en  meestal  een  baard- 
draad aan  den  kin,  waartoe  de  Jcahéijamm 
(aie  aldaar)  en  de  eigenigke  tóMviêok  (Gadns 
aegleflnus  L.)  behooren.  De  schelyisch,  die 
hl  groeten  getale  op  onze  kusten  en  indege- 
heele  Noordiee  geyangen  en  bg  yoorkeur  in 
de  wintermaanden  gegeten  wordt,  is  gewoon- 
igk  4  tot  5  Ned,  palm  lang  en  1  tot  2  Ned. 
pond  swaar.  Hg  is  een  weinig  bruinachtig  op 
den  rug,  ailyerachtig  grgs  aan  de  sgden  en 
wit  aan  de  buik,  draagt  eene  awarte  ylek 
tussohen  de  borstyinnen  en  yoorste  rugyln  en 
yoedt  aich  met  allerlei  aeedieren  en  kleine 
yiflschen.  —  Tot  de  schelyischaohtigen  be- 
hoort wgders  het  gedacht  Mêrtmmm»  Gikr, 
of  dat  der  seesnoeken  met  2  rugyinnen,  eene 
aarsyin,  eene  afkonderigke  staartyin,  aeer 
ontwikkelde  buikyinnen  en  geen  baarddraad. 
Tot  dit  geslacht  telt  men  Jf.  vmtgariê  FUm.^ 
die  1  V4de  Ned.  el  lang  wordt  en  de  Middelland- 
sche  Zee,  alsmede  den  Atlantisohen  Oceaan 
bewoont.  —  Van  het  geslacht  Molna  NUtt. 
eindeigk  noemen  wg  den  Ung  (M.  yilgaris 
Flmn^\  een  slanken  yiseh  ter  lengte  yan  2 
Ned.  el,  die  in  de  Noordeigke  Zee6n  in  me- 
nigte gevangen  en  gedroogd  in  den  handel 
gebracht  wordt. 

Schema  is  een  Grieksch  woord,  dateigen- 
igk  gedaante  of  figuur  beteekent  en  alaeo 
in  meer  algemeenen  ain  eiken  omtrek,  die 
eene  nog  uit  te  werken  yoorstellingaanwgst; 
derhalye  een  ontwerp,  waarin  de  te  behande- 
len stof  behoorigk  is  gerangschikt. 

Sohemaolia  of  J^emackoy  eene  arrondisse- 
mentshoofdstad  in  het  Russische  gouyeme- 
ment  Bakoe  in  Caucasië,  aan  de  auideigke 
helling  yan  éen  der  oosteigke  uitloopers  yan 
den  Cancasus  en  aan  den  weg  yan  Jelissa- 
wetpol  naar  Bakoe  689  Ned.  el  boyen  de 
opperrlakte  der  aee  gelegen,  met  eene  ge- 
middelde Jaarigksche  temperatuur  yan  11,8<X;.. 
was  yan  1846—1859  de  hoofdstad  van  het 
gouyemement,  maar  werd  in  laatstgenoemd 


S20 


BCHEMACHA— SCHENK. 


Jaar  door  eene  aardbering  iiag«aoeg  gebed 
yerweeet  De  regeering  werd  a&oo  verpUalat 
naar  Bakoe,  en  op  een  nabQgelegen  bergmg 
verrees  de  stad  Nienw-Schraiacha.  Toen  voMts 
den  28Bten  Januari  1872  de  oude  stad  nog- 
maalB  door  eene  aardbeving  geteiaterd  werd, 
▼erlieten  de  bewoners  grootendeels  dat  oord. 
Toeb  telde  de  stad  in  1888  weder  mim  26000 
inwoners. 

Sohsmering  (De),  verdeeld  in  morgen- 
en avondschemering,  ontstaat,  wanneer  de 
nog  niet  opg^omen  of  pas  ondergegane  Zon 
bare  stralen  oitMndt  naar  den  dampkring 
boven  ons,  soodat  dese  hen  tem^taatst  en 
alsoo  een  flanw  allengs  toe-  of  aftiemend 
licht  verbreidt.  ZfJ  is  de  oorzaak,  dat  de 
nacht  niet  plotselOk  door  den  dag  vervangen 
wordt,  en  omgekeerd.  Men  onderscheidt  eene 
borgerlljke  en  sterrenkondige  schemering.  De 
eenSe  begint  des  avonds  met  den  ondergang 
der  Zon  en  dnort  soolang  men  K||ne  gewone 
beiigheden  nog  kan  verrichten,  —  en  des 
morgens  loodra  men  geen*  konstlicht  meer 
noodig  heeft,  om  met  den  opgang  der  Zon 
te  eindigen.  De  sterrenkundige  schemering  lie- 
gint  des  ochtends  en  eindigt  des  avonds  aoo- 
dra  de  Zon  sich  18^  beneden  den  horiaon 
bevindt,  terwQl  de  borgeriyke  aanvangt  en 
eindigt  bt)  T"  tot  Q°SO'.  Daaruit  volgt,  dat 
haar  duur  voor  een  gegeven  tyd  af  hankelOk 
is  van  de  geographische  breedte  en  van  den 
stand  der  Zon.  Klimt  of  daalt  de  Zon  boven 
of  beneden  den  horizon  in  eene  loodrechte  rich- 
ting, dan  doorloopt  ay  in  den  kortsten  t^d 
den  afttand  van  18"^  en  de  schemering 
duurt  dan  zeer  kort  Deze  duur  is  aan  den 
evenaar  slechts  1  uur  en  19  minuten,  terwVl 
■g  op  alle  plaatsen,  wier  breedte  meer  be- 
draagt dan  48^80'  in  het  midden  van  den 
Bomer  den  geheelen  nacht  aanhoudt  De  tyd, 
waarin  dit  geschiedt,  is  te  langer  naar  mate 
men  meer  tot  de  pool  nadert,  en  wel  op  49° 
N.  B.  van  10  Juni  tot  2  Juli,  —  op  52^ 
looals  in  ons  Vaderland,  van  20  Mei  tot  28 
Juli.  In  het  algemeen  duurt  de  sterrenkundige 
schemering  voor  eene  bepaalde  plaats  den 
geheelen  nacht,  zoodra  de  dedinatie  der  Zon 
+  de  breedte  72''  of  meer  bedraagt  Hieruit 
blQkt,  dat  de  poolstreken  in  het  genot  z||n 
der  schemering  gedurende  het  grootste  ge- 
deelte van  dien  tyd,  waarin  de  Zon  er  niet 
boven  den  horizon  verschynt,  zoodat  de  dui- 
sternis van  den  langen  winternacht  er  niet 
weinig  door  de  schemering  getemperd  wordt 

Sohemnitz,  eene  koninkiyke,  vrye  stad 
in  het  Hongaarsche  comitaat  Hont,  ligt  in 
een  diep,  door  steile  rotswanden  omgeven  dal 
aan  de  evenzoo  genoemde  beek,  alsmede  aan 
een  tak  van  den  Hongaarschen  staataspoorweg, 
570  Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee, 
en  bestaat  uit  de  eigeniyke  stad,  vier  voor- 
steden en  de  te  vorra  zelfstandige,  maar  se- 
dert 1868  met  8chemnitz  vereenigde  vrye 
bergstad  Dilln  (Bélabanya).  Zy  is  de  zetel 
van  het  bestuur  van  de  Koninkiyke  myndi- 
rectie,  van  eene  arrondissementsrechtbank  enz. 
Voorts  heeft  men  er  een  oud  en  een  nieuw 
kasteel,  eene  groote  sigarenfiEibriek,  4  B.  Ka- 
tholieke kerken,  eene  Protestantsche  kerk, 
eene  in  1760  door  Jtaria  Therena  gestichte, 
vermaarde  school  voor  mynbouw  en  bosch- 
«ultuur  (met  eene  boekery,  een  laboratorium. 


voer 


mtneralogische  verimeHngen, 
logisch  observatorium  ena.), 
een  lyceum,  een  paar  kv 
onderwyzers,  2  hoogere  burgetschokii 
meii0ee,  een  ryk  stedeiyk  arehief  i 
dan  80000  oorkonden,  een  hospitaal,  onder- 
scheidene genootschappen,  een  nonnenklooater 
en  ruim  15000  inwoners  (1880),  die  zich  hoofid- 
zakeiyk  met  den  mynbouw  bezig  hooden. 
Voorts  vervaardigt  men  er  aarden  pypea, 
kachels,  vioolsnaren  en  kanten.  In  de  n^nen 
van  haffen  omtrek  vindt  men  goud-,  zilver- 
en looderts,  alsmede  k<^erhoudend  zilver-  ea 
looderta.  Al  wat  tot  het  mynwezen  behoort, 
is  er  op  eene  groote  schaal  ingericht,  en  men 
verkreeg  er  in  1870  tot  1875  Jaariyks  116 
Ned.  pond  goud,  6060  Ned.  pond  zilver,  5800 
Ned.  eentenaars  lood  en  90  Ned.  centmaars 
koper.  SekemmUz  is  de  oudste  mynenstad  la 
Hongarye.  Beeds  ten  tyde  der  Bomeineii 
werden  er  ertsen  gedolven,  en  Koning  J7«2aJF 
verhief  haar  in  de  18de  eeuw  tot  eene  vrye 
Koninkiyke  stad.  In  dien  tyd  trokken  vele 
Saksen  en  Vlamingen  derwaarts,  die  er  de 
Slawen  overvleugelden;  doch  sedert  het  einde 
der  16de  eeuw  verkreeg  de  Slawische  bevol- 
king er  weder  de  overhand.  Men  heeft  er 
eindeiyk  druk  bezochte  baden. 

Sohenok  van  Toutenburg  (Frederik), 
laatste  bisschop  van  Utrecht,  geboren  in  1503 
en  overleden  te  Wyk  by  Dunirtede  den  26sten 
Augustus  1580,  was  onder  Kdzer  Kard  V 
tot  aanzieniyke  waardigheden  opgeklommen, 
toen  hy  den  geeeteiyken  stand  omhelsde,  waar- 
na hy  in  1561  den  Stichtschen  bisschopaaetel 
beklom.  Zyn  zedeiyk  karakter  was  nietonbe- 
rispeiyk,  maar  hy  gaf  biyken  van  geleerdheid 
in  onderscheidene  geschriften,  van  welke  wy 
noemen:  ^Trias  forensis  (1528)",  — „Progym- 
nasmata  fori  (1587,  herdrukt  in  1589)",— 
„Viridarium  condusionum  Juris  (1601)",  — 
„Interpretatio  in  III  libros  usunm  foedomm 
(1555,  herdrukt  in  1584)",  —  „De  testibus 
(1577)",  —  „De  vetustissimo  sacrorum  imagi- 
num  usu  in  ecclesia  christiana  (1575)",  — 
en  „Enehiridion  de  officie  episcopali". 

Soheneotady,  de  hoofdstad  van  een 
evenzoo  genoemd  graa&chap  in  den  Noord- 
Amerikaanschen  Staat  New  York,  op  den 
rechter  oever  van  de  Mohawk  en  aan  beide 
zyden  van  het  Eriekanaal,  is  het  vereeni- 
glngspunt  van  verschillende  spoorwegen  en 
telt  ruim  18000  inwoners.  Zy  is  eene  bloei- 
ende fakrieksstad  met  17  kerken,  het  Union- 
college  met  eene  bibliotheek  met  meer  dan 
18000  boekdeelen,  2  hoogescholen  enz. 

Schenk.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Maarten  Schenk,  een  vermaard  krygsovenie, 
geboren  te  Nideggen  by  QuUk  in  1549.  Schoon 
van  adeliyke  afkomst,  bezat  hy  slechts  weinig 
vermogen,  totdat  hy  zich  van  het  huisBiyea 
beek  meester  maakte.  De  Staten  weigerden 
echter,  hem  in  het  bezit  daarvan  te  handha- 
ven, zoodat  hy  in  1579  de  Staatsche  party 
verliet  en  in  dienst  trad  van  den  Hertog  w&m 
JParma,  Hy  vervulde  Gelderland  met  schrik 
en  ontving  in  1580  den  last,  Groningen  te 
ontzetten.  Hy  versloeg  Bohenloke,  deed  de 
Staatschen  het  beleg  opbreken  en  trok  de  stad 
binnen.  Na  den  dood  van  Veréhi^  werd  ech- 
ter Menmenberff  tot  diens  opvolger  benoemd,  en 
daarover  was  Schenk  zoo  wrevelig,  dat  hy  er 


SCHENK-SCHENKEXDOBP. 


821 


over  dacht,  de  Staatache  partQ  te  kiesen.  Hy 
ffaf  hieraan  evenwel  geen  gevolg  en  nam  in 
net  Spaanache  leger  deel  aan  het  beleg  van 
Breda.  In  1582  viel  hQ  in  handen  der  Staat- 
•ohen,  doch  herkreeg  tegen  een  aansieniyk 
loigeld  z||ne  vr||heid.  Daar  intnaschen  de 
Si»aiOaarden  zyne  bekwaamheid  niet  genoeg 
op  pr08  schenen  te  stellen,  keerde  hQ  thans 
tot  de  Staatschen  terag  en  maakte  zich  op 
nienw  meester  van  Biyenbeek  en  van  het  slot 
Overassert.  Spoedig  evenwel  werd  hy  er  door 
de  SpaiOaarden  belegerd.  Hg  verdedigde  lich 
tot  het  niterste,  en  toen  de  lynen  bQna  allen 
gesnenveld  of  gevangen  genomen  waren,  ont- 
snapte hQ  naar  Wyk  bQ  Danrstede  en  ver- 
sterkte YreeswQk.  Zyn  vermetele  aanslag  op 
de  stad  Weile  gelakte,  en  Lmceté&r  sloeg  hem 
tot  ridd»  en  begiftigde  hem  met  eene  goaden 
keten.  In  1586  bouwde  hy  de  naar  hem  ge- 
noemde Schenkenschans  en  veroverde  het 
volgende  Jaar  Bonn  by  verrassing,  doch  in 
1588  moest  hy  haar  overgeven  aan  den  Prins 
de  CÜÊHOjff  door  Forma  afgeaonden.  Ontevre- 
den, omdat  de  Staten  hem  geene  hulp  hadden 
geienden,  dreigde  hy  nogmaals  van  vaandel 
te  veranderen,  zonder  evenwel  hiertoe  over  te 
gaan.  In  1588  poogde  hy  Nymegen  by  ver- 
rassing in  te  nemen.  De  aanslag  mislakte,  en 
Sehenkj  die  reeds  4  unr  in  de  stad  gestreden 
had,  q^rong  in  eene  boot,  om  sich  te  redden. 
Het  vaartuig  kantelde  en  de  stoutmoedige 
partyganger  verdronk  op  40  Jarigen  leeftydin 
de  Waal. 

Sdmard  von  Sokenk,  een  Beiersch  staatsman 
en  dichter,  geboren  te  Dtlsseldorf  den  lOden 
October  1788.  Hy  studeerde  te  Landshut,  ging 
in  1817  over  tot  het  B.  Katholieke  kerkge- 
nootschap, werd  in  1823  secretaris-generaal  van 
het  staatsministerie,  in  1825  ministeriaalraad 
en  voondtter  der  sectie  voor  onderwys  en 
eeredienst  en  in  1828  staatsraad  en  minister 
van  Binnenlandsche  Zaken,  terwyi  hy  tevens 
in  den  adelstand  opgenomen  werd.  Hy  deed 
echter  door  verschillende  verordeningen  zoo- 
veel botringen  ontstaan  tusschen  de  Standen 
en  de  Begeering,  dat  de  Koning  hem  in  1882 
als  voorzitter  van  het  provinciaal  bestuur  naar 
Regensburg  verplaatste.  In  1888  vertrok  hy 
weder  als  staatsraad  naar  MOnchen  en  over- 
leed aldaar  den  26sten  April  1840.  Als  dichter 
verwierf  hy  groeten  roem  door  ayn  treurspel: 
„BeUsar",  en  zyne  ,ySftmmtliche  Schauspiele" 
zyn  in  1829—1835  in  3  deden  uitgegeven. 
Ook  was  hy  van  1834  tot  1838  uitgever  van 
hetJaarboeUe:  „Gharitas'\ 

Amgnti  Sdekk,  een  verdiensteiyk  kruidkun- 
dige. Hy  werd  geboren  den  15den  April  1815 
te  Hallein,  studeerde  te  Mttnchen,  Erlangen, 
Beriyn  en  Weenen  en  vestigde  zich  als  pri- 
vaatdoeent  eerst  te  Mttnchen  en  daarna  te 
Wttriburg,  erUngde  hier  in  1845  de  betrekking 
van  buitengewoon,  in  1850  die  van  gewoon 
hoogleeraar  in  de  kruidkunde  en  aanvaardde 
in  1868  eene  dergeiyke  betrekking  te  Leipzig. 
zyne  belangrykste  geschriften  zyn:  „Flora der 
Umgebung  von  Wttrzburg  (1848)'',  —  „Ueber 
das  vorkommen  kontraktiler  Zeilen  im  Pflan- 
lenrdch  (1858)",  —  „ Algologisehe  HittheUun- 
gen*',  —  gDer  botanische  Qarten  der  Univer- 
sitftt  zn  Wflrzbnrg  (1860)'',  —  „Beitrftge  zur 
Flora  der  Yorwelt  (1863)",  —  „Beitrige  zur 
Flora  des  Keupers  md  der  rh&tischen  Forma- 
XIIL 


tion  (1864)",  —  „Die  fossile  Flora  derOrenz- 
schichten    des  Keupers   und  Lias  Frank  ens 


(1865—1867)" 


.Die    fossile   Flora  der 


nordwestdeutschen  Wealdenformation  (1871)", 

—  „Pflanzen  aus  der  Steinkohlenformation 
und  Jurassischen  Pflanzen  aus  China  (1884)", 

—  en  „Handbuch  der  Botanik  (dl  1—8,  1879 
—1886)".  Ook  bewerkte  hjj  voor  Jfor^uM  een 
gedeelte  der  ,Flora  brasiliensis",  —  alsmede 
met  Luerssem:  „Mitheilongen  aus  dem  Gesamt- 
gebiete  der  Botanik  (1875  enz.)",  —  en  met 
ZUtel:  „Handbuch  der  PaUiontologie  (1884— 
1885)".     • 

KaH  Sekemh,  lid  van  den  Zwitserschen 
Bondsraad  en  geboren  in  1828  te  Bern.  Hy 
studeerde  in  de  godgeleerdheid,  werd  in  1845 
hulpprediker  in  het  dorp  Schüpfen  (canton 
Bern),  nam  in  1847  deel  aan  den  Sonder- 
bundsoorlog  als  veldprediker  by  een  bataUon 
uit  Bern,  was  op  verschillende  standplaatsen 
werkzaam  als  predikant  en  zag  zich  in  1855 
gekozen  tot  lid  van  het  bestuur  van  het  can- 
ton Bern,  waartoe  hy  tot  1863  behoorde,  ter- 
wyi  hy  er  meermalen  den  voorzitteisMtel 
bekleedde.  Sedert  1857  was  hy  vertegenwoor- 
diger van  het  canton  Bern  in  den  Baad  der 
Zwitsersche  Standen,  werd  hierby  in  1863 
president  en  zag  zich  in  laatstgenoemd  Jaar 
gekozen  tot  lid  van  den  Bondsraad.  In  de 
jaren  1865,  1871,  1874,  1879  en  1884  be- 
kleedde hy  de  waardigheid  van  Bondspresi- 
dent' Hy  behoort  tot  de  invloedrykste  leiders 
der  radicale  party  en  weet  vooral  op  nationale 
feesten  het  volk  te  boeien  door  zyne  wels|»e- 
kende  taal. 

Sohenkel  (Daniël),  een  Protestantsch  god- 
geleerde, geboren  den  2l8ten  December  1813 
te  Dögeriin  in  het  canton  Ziirich,  studeerde 
te  Basel  en  te  GR(ttingen,  vestigde  zich  in 
1838  als  privaatdoeent  te  Basel,  werd  in  1841 
predikant  in  den  Mtlnster  te  Schaffhausen,  in 
1849  professor  te  Basel  en  in  1851  professor, 
directeur  van  het  seminarium  en  académie- 
prediker  te  Heidelberg.  Van  zyne  talryke  ge- 
schriften vermelden  wy:  „Das  Wesen  des 
Protestantismus  (1846-1852,  3  dln;  2de druk, 
1862)",  —  „Princip  des  Protestantismus  (1862)", 

—  „Gespritche  ttber  Protestantismus  und  Ka- 
thoUcismus  (1852—1853,  2  dln)",  —  „Das 
Wesen  des  evangelischen  Glaubens  (1854)", — 
„Die  christliche  Dogmatik  vom  Standpunkte 
des  Gewissens  (1858—1859,  2  dln)",  —  „Das 
CharakterbUd  Jesu  (1864,4de  druk,  1878)",— 
„Die  Grundlehren  des  Ghristenthums  aus  dem 
Bewustsein  des  Glaubens  dargesteUt  (1877)", 

—  en  „Das  Ghristnsbild  der  Apostel  und  der 
nachapostolischen  Zeit  (1879)".  Ook  redigeerde 
hy  van  1860  tot  1872  het  maandwerk:  „AU- 
gemeine  Kirchliche  Zeitschrift",  alsmede  het 
„Bibellexikon,  Bealwörterbuch  zum  Handge- 
brauch  fttr  Gteistliche  und  Gemeindeglieder 
(1869—1875,  5  dln)".  Hy  hield  de  redevoering 
by  de  onthulling  van  het  Luthermonüment  te 
Worms,  herdacht  het  lOOJarig  geboortefeest 
van  Sohleiermaeker  en  overleed  den  19den  Mei 
1885. 

Schenkendorf  (Gottlob  Ferdinand  Mazi- 
milian  von),  een  verdiensteiyk  Duitseh  dichter, 
geboren  te  Tilsit  den  Uden  December  1783, 
studeerde  te  Königsberg  en  werd  er  referen- 
daris by  het  bestuur.  Het  verkeer  met  eenige 
fiuniliën  gaf  aan  zyn  gemoed  eene  zedeiyk- 

21 


322 


SCHENKENDORF— SCHEPPER. 


godsdienstige  richting,  welke  versterkt  werd 
door  den  invloed  der  romantische  dichtschool. 
In  1812  vertrok  hQ  naar  Karlsmhe,  trad  in 
het  hnweiyk,  nam  deel  aan  de  veldtochten  in 
1813  tot  1816  en  werd  na  het  sluiten  van 
den  vrede  regeeringsraad  te  Coblens,  waar  hy 
den    Uden    December   1817  overleed.  Zyne 
Gedichten  (1837;  4de  dmk,  1871)"  en   ign 
„Poëtische    Nachlasz    (1832)"  onderscheiden 
zich    door   godsdienstige    geestdrift  voor  de 
grootheid  van  it|n  vaderland,  door  een  diep 
gevoel  en  door  een  zuiveren  vorm,  maar  tevens 
door  eene  mystiek  sentimenteele  weekeiykheid, 
welke  in  onzen  tjjd  weinig  sympathie  wekt 
Sohenkmg  (Eene)  is  eene  overeenkomst, 
waarbfl  de  schenker  zich  verbindt,  bQ  ztfn 
leven  en  zonder  belooning  eenig  goed  over  te 
dragen  aan  een  ander,  die  deze  gift  aanneemt. 
Onder  het  Romeinsch  en  Fransch  recht  was  zQ 
eene  der  wfizen,  waarop  eigendom  verkregen 
werd,  en  men  hield  den  begiftigde  terstond 
voor  eigenaar,  zonder  dat  levering  van  de 
z0de  des  schenkers  noodig  was.  Daarom  wer- 
den in  den  Code  Napoléon  uiterste  wilsbe- 
schikkingen tegelfjk  behandeld  met  schenkin- 
gen onder  levenden  (donationes  inter  vivos), 
terwyi  het  Romeinsch  recht  de  schenlüngen 
bg  over] y den  (donationes  mortis  causa)  bQna 
geheel  geiykstelde  met  legaten.  De  Kederland- 
sche  wetgever  begreep  echter,  dat  de  schen- 
king onder  de  overeenkomsten  moest  worden 
opgenomen,  omdat  zQ  zonder  toestemming  van 
beide  partyen,  schenker  en   begiftigde,  niet 
kan  ontstaan,  en,  eens  tot  stand  gekomen, 
door  den  schenker  niet  kan  worden  herroepen. 
Volgens  onze  wet  verkrygt  de  begiftigde  door 
eene  schenking  de  zaak  zelve  niet,  maar  het 
recht  om  te  vorderen,  dat  de  schenker  haar 
aan  hem  levere.  Ook  kent  zy  alleen  schen- 
king onder  levenden.  Schenking  by  overiyden, 
in  ons  Yaderlandsch  recht  bekend,  had  dan 
alleen  gevolg,  wanneer  de  schenker  vóór  den 
begiftigde  kwam  te  sterven  en  was  herroepe- 
lyk.  Dit  laatste  is  onvereenigbaar  met  het 
begrip  van  overeenkomst.  —  De  aanneming 
door  den  begiftigde  moet  by  authentieke  acte 
gedurende  het  leven  van  den  schenker  ge- 
schieden ;  zoolang  zy  niet  heeft  plaats  gehad , 
bestaat  er  geene  schenking,  maar  enkel  een 
cuMndtod    van    schenking.  Tot  hnweiyksgiften 
wordt  geene  aanneming  vereischt,  terwyi  deze 
by  giften  van  roerende  goederen  en  schuld- 
vorderingen aan  toonder  uit  de  handeling  zelve 
wordt  afgeleid.  Schenkingen  aan  mindeijarigen 
kunnen  by  het  leven  der  beide  ouders  door 
den  vader  worden  aangenomen,  en  na  over- 
iyden van  éen  hunner  door  den  voogd  met 
rechteriyke   machtiging.   Sommige  personen, 
zooals  mindeijarigen  en  echtgenooten  onder- 
ling, zyn  onbevoegd  tot  het  doen  van  schen- 
kingen, terwyi  de  pupil,  zelfiB  de  meerdeijarige, 
aan,  zyn  voogd  geene  giften  mag  toekennen, 
voordat  deze  zyne  voogdyrekening  heeft  afge- 
legd. Toekomstige  goederen  kunnen  wel  het 
onderwerp  uitmaken  eener  overeenkomst,  maar 
mogen  niet  worden  weggeschonken.  Schenking 
van  goederen,  die  aan  een  ander  toebehooren, 
is  nietig.  Eindeiyk  behoeft  de  schenker  de 
waarde  van  het  geschonken  voorwerp  niet  te 
vergoeden,  wanneer  het  wordt  uitgewonnen; 
hy  is  ongehouden  tot  vrywaring. 
Sohenkl  (Karl),  een  Duitsch  letterkundige, 


geboren  te  Brünn  den  Uden  December  182^ 
studeerde  te  Weenen,  was  van  1861  tot  1867 
leeraar  aan  het  gymnasium  te  Praag,  daarna 
professor  in  de  oude  letteren  te  Innsbruck, 
in  1863  te  Graz  en  in  1876  te  Weenen  en 
schreef  o.  a. :  „BeitrSgen  zur  Kritik  des  Seneca 
(1864)",  —  „Studiën  zu  den  Argonautica  de» 
Yalerius  Flaccus  (1871)",  —  en  „Xenophonti- 
sche  Studiën  (1869—1876)".  Sedert  1868  is 
hy  lid  der  Académie  van  Wetenschappen  te 
Weenen. 

Schepel,  zie  Matem  en  Gewicktm, 

Sohepenen  (scabini,  escabini,  échevins^ 
afkomstig  van  het  Keltische  woord  sdkw^ 
of  reehiipreken)  noemde  men  in  de  vroegste 
tyden  rechters,  die  op  de  volksvergaderingen 
versohenen,  waar  uitspraak  gedaan  werd  over 
alle  aan  de  orde  gestelde  zaken.  Oorspronke- 
lyk  kwamen  d&ar  vrye  mannen  (arimannen) 
byeen,  om  over  algemeene  belangen  te  be- 
raadslagen, maar  zy  werden  later  door  de 
vazallen  verdrongen,  terwyi  de  rechtszaken  in 
aantal  toenamen.  De  behandeling  van  rechts- 
zaken moest  weldra  overgelaten  worden  aan 
districtsvergaderingen,  byeengeroepen  door  den 
Graaf,  doch  daar  deze,  by  de  uitbreiding  van 
het  leenstelsel  door  de  vazallen  ondersteund, 
de  vrye  mannen  vaak  blootstelde  aan  velerlei 
af)[>er8ingen,  wees  Kard  de  Oroote  bepaalde 
personen  aan,  die  verplicht  waren  by  de  ver- 
gaderingen tegenwoordig  te  wezen  en  op 
de  handhaving  van  het  recht  toe  te  zien,  na- 
meiyk  de  scabini  of  schepenen.  Deze  werden 
onder  Lodewijh  de  Vrome  ten  getale  van  1^ 
uit  ieder  district  door  het  volk  gekozen.  De 
rechteriyke  instellingen  ondergingen  later  vele 
veranderingen,  doch  de  naam  van  schepenen 
bleef  bestaan.  Men  gaf  dien  aan  de  gerechtsho- 
ven en  pairsvergaderingen,  alsmede  aan  de 
rechteriyke  besturen  van  onaf hankeiyke  ge- 
meenten. Eerst  in  het  laatst  der  voorgaande 
eeuw  werden  in  Frankryk  en  in  ons  Vaderland 
de  schepenbanken  opgeheven. 

Schepper.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

OomeUus  Duplicku  de  Sehepper  of  Sekeppers, 
een  verdiensteiyk  Nederlandsch  staatsman.  Htf 
werd  geboren  te  Kieuwpoort,  bezocht  de 
hoogeschool  te  Parys,  legde  er  zich  toe  op 
welsprekendheid  en  natuurkunde  en  behaalde 
er  den  doctorsgraad  met  den  hoogsten  lof. 
Daarna  bleef  hy  nog  eenigen  tyd  in  Frankryk 
en  voorts  bezocht  de  hoogeschool  te  Leuven, 
zyne  algemeene  kennis  en  zyne  vaardigheid 
in  het  schryven  van  Latynsch  proza  ondicht 
worden  door  Sraêmui  openiyk  geroemd.  In 
1620  was  hy  te  Brugge  en  trad  in  dienst  van 
Okristiaan  II,  die  hem  als  gezant  naar  Spanje 
zond,  om  eene  hnweiyksgift  van  den  Keizer 
op  te  vragen.  Het  gelukte  hem  niet,  zyn  doel 
te  bereiken,  doch  hy  verkreeg  van  Kardeen 
brief,  waarin  deze  aan  de  Landvoogdes  Mar- 
garetha  toestond,  dat  ChHêtiaam  II  in  de  Ke- 
derlanden  eene  vloot  uitrustte  en  soldaten  aan- 
wierf voor  eene  expeditie  naar  Denemarken. 
Toen  deze  mislukte,  stelde  Schepper  op  last 
des  Konings  eene  memorie  op  tegen  den  Ham- 
burger raadsheer  Joaehim  WMmwever.  Den 
19den  Juni  1626  was  hy  met  den  Koning  en 
diens  secretaris  aanwezig  by  het  overiyden 
van  Koningin  ItabeUa,  Toen  voorts  CkriiÜaam 
zich  genoodzaakt  zag  zyne  dienaren  te  ont- 


SCHEPP£R~SCHÉB£R. 


823 


slaan,  vertrok  Schepper  naar  Spanje  met  eene 
aanbeveling  van  Ma/rgaretha  aan  den  Keizer; 
Chritüatm  II  benoemde  hem  in  1528  tot  heer 
van  Taemtland  en  Kard  tot  zQn  raad  en 
secretaris  van  Staat  Schepper  belastte  sich 
voorts  met  eene  zending  naar  Schotland,  ver- 
gezelde den  Keizer  in  1530  naar  Bologna, 
was  tegenwoordig  b|j  diens  kroning  en  ging 
met  hem  naar  den  Rijksdag  te  Angsbnrg. 
Voorts  werden  hem  zendingen  opgedragen 
naar  Hongarye,  Zwitserland  en  Turkye,  en 
daarna  zag  hg  zich  door  de  Landvoogdes  met 
onderscheidene  eervolle  commissiën  belast  en 
in   1537  weder  naar  Spanje  afgevaardigd.  In 

1588  nam  h|j  deel  aan  de  vredesonderhan- 
delingen te  Nice  en  Villefïranohey  waarna  de 
Keizer  hem  tot  raad  van  State  benoemde.  In 

1589  vertrok  hg  met  een  brief  des  Keizers 
naar  het  oproerige  Gent,  maar  kon  de  stad 
niet  tot  gehoorzaamheid  bewegen.  Telkens 
werd  hg  met  nieuwe  zendingen  belast,  in 
1541  naar  Frankrijk,  daarna  naar  Duitscliland 
en  in  1542  naar  den  Landdag  te  Spiers,  — 
voorts  naar  verschillende  Doitsche  Vorsten  en 
naar  de  stad  Bremen.  Inmiddels  was  hg  tot 
tresorier- generaal  der  spaarkas  benoemd,  had 
grooten  invloed  bg  den  Keizer  en  onderscheidde 
zich  door  eene  onvermoeide  werkzaamheid. 
In  1545  ging  hg  als  buitengewoon  gezant  der 
Landvoogdes  naar  ËngeUuad,  het  daaropvol- 
gende Jaar  nogmaals  en  eindeigk  wederom 
naar  Spanje.  Na  zgn  terugkeer  hernam  hg 
zgn  post  als  raad  van  State  en  zorgde  voor 
de  zaken  der  verdediging  en  der  openbare 
werken.  Deze  bekwame  staatsman  overleed 
te  Antwerpen  den  28sten  April  1555.  Van  zgne 
geschriften  vermelden  wg:  „Assertiones  fidei 
adversus  astrologes  (1523;  2de  druk,  1547)", 

—  „Apologeticum  pro  Jure  acdefensionePrin- 
cipis  sni  Christierni,  Daniae  regis,  in  Bel- 
gium  proAigi  (1524)*\  —  „Elegia  in  mortem 
serenissimae  principis  Isabellae  (1524)*',  — 
waarschgnigk  ook:  .Berum  a  Carolo  V  Cae- 
sare  Augusto  in  Africa  bello  gestarum  com- 
mentarii  (1555)",  —  en  eindeigk:  „Missions 
dlplomatiques  de  Corneille  Dnplicius  de 
Schepper  etc.  (1856)". 

Qerard  AsUoni  IJ%id  de  Schepper^  een  ver- 
diensteigk  rechtsgeleerde,  geboren  te  Deventer 
den  lOden  Mei  1810.  Hg  studeerde  aan  het 
athenaeum  in  zgne  geboorteplaats,  nam  deel 
aan  den  Tiendaagschen  Veldtocht,  zette  zgne 
studiën  voort  te  Leiden,  promoveerde  aldaar 
in  1834  op  eene  dissertatie:  ,J)e  causa  in 
conventionibus  secnndum  Jus  Bomanum  et 
Frandcum",  werd  in  1836  notaris  te  Olst, 
voorts  lid  van  den  gemeenteraad  aldaar,  als- 
mede van  de  Provinciale  Staten  van  Overgsel, 
was  gedurende  2V3  Jftar  lid  van  de  Tweede 
Kamer  der  Staten  OeneraaL  behoorde  tot  de 
leden  der  Maatschappg  van  Nederlandsche  Let- 
terkunde te  Leiden  en  overleed  den  22sten 
October  1868.  Van  zgne  geschriften  vermelden 
wg:  9 Vluchtige  beschouwingen  omtrent  het 
verkiezingsstelsel  (1842)",  —  „Betoog  van  de 
verplichting  der  gemeenten  tot  onderhoud  van 
de  publieke  wegen  op  haar  grondgebied  (1859)", 

—  en  «Het  onrechtmatige,  ondoeltreffende  en 
hoogst  nadeelige  der  armenwet  in  hare  bepa- 
lingen omtrent  het  domicilie  van  onderstand 
(1861)",  —  terwgi  hg  met  den  baron  ia  iS!tiMi^ 
(Tmoü  de  .Missions  dlplomatiques  de  Corneille 

XIIL 


Dnplicius  de  Schepper"  in  het  licht  zond. 

Schepping  (De  leer  der)  uit  niets  door 
den  wil  van  het  Opperwezen  is  een  leerbegrip 
der  Israëlieten  en  Christenen,  berustend  op 
de  Oud  Hebreeuwsche  sage,  onder  den  naam 
van  scheppingsverhaal  bekend.  Daarmede  kwa- 
men reeds  in  de  tweede  eeuw  onzer  Jaartel- 
ling de  voorstanders  van  het  Christendom  in 
verzet  tegen  de  scheppingsverhalen  der  Hei- 
denen, inzonderheid  tegen  de  Qrieksche  mee- 
ning van  de  eeuwigheid  der  stof.  Immers  bg 
de  aanneming  van  deze  laatste  zou  God  niet 
de  wereldschepper,  maar  de  wereldformeerder 
zgn;  de  Apostolische  Gtoloofebeigdenls  noemt 
Hem  dan  ook  den  almachtigen  Schepper  van 
hemel  en  aarde.  Om  het  Griekschwgsgeerig  en 
het  Christeigk  stelsel  met  elkander  te  ver- 
zoenen, onderscheidde  men  h&ter  eene  eerste 
schepping,  die  van  den  chaos,  en  eene  tweede, 
in  zes  dagen  of  tgdperken  tot  stand  gebracht. 
Gewoonigk  echter  wordt  thans  het  bgbelsohe 
scheppingsverhaal  als  een  dichterigke  mythus 
beschouwd,  daar  ook  de  Supranaturalisten 
haar  niet  in  overeenstemming  kunnen  brengen 
met  de  onwederlegbare  uitkomsten  der  natuur- 
kundige wetenschap. 

Sonepter,  zie  Scepter, 

Soherenberg.  Onder  dezen  naamvermei- 
den wg: 

Chrittiam  Friedriek  Sóherekberg^  een  Duitseh 
dichter,  geboren  te  Stettin  den  5den  Mei  1798. 
Als  handelabediende  schreef  hg  het  gedicht: 
„Waterioo  (1845;  5de  druk,  1869)",  werd  in 
1855  bibliothecaris  bg  het  ministerie  van  Oor- 
log en  overleed  den  9den  September  1881. 
Hg  leverde  nog:  „Leuthen  (1852;  3de  druk, 
1867)",  —  „Vermischte  Gedichte  (1845;  4de 
druk,  1869)",  —  «Ligny  (1860;  4de  druk, 
1870)",  —  „Abukir  (1856)",  —  en  „Hohen- 
friedberg  (1869)". 

Bnut  Soherenberg^  desgeigks  een  Duitseh 
dichter  en  een  neef  van  den  voorgaande.  Hg 
werd  geboren  te  Swinemunde  op  Usedom  den 
21sten  Juli  1889,  bezocht  de  scholen  te  Stettin 
en  de  Académie  van  Schoone  Kunsten  te 
Berign,  verbond  zich  in  1862  aan  het  tgdsohrift: 
.Victoria"  en  redigeerde  van  1865  tot  1870 
het  „Brannschweiger  Tageblatt"  en  van  1870 
tot  1883  de  „Elberfelder  Zeitung".  Van  igne 
dichtbundels  noemen  wg:  „ Aus  tiefi^n  Herzen 
(1860;  2de  druk,  1862)",  —  „  Verbannt  (1861 ; 
2de  druk,  1865)",  —  „Stürme  des  Frtthlings 
(1865;  2de  druk,  1870)",  —  „1866  (1867)",— 
.Ciegen  Bom  (10de  druk,  1874)",  —  „Nene 
Gedichte  (2de  druk,  1882)",  —  „Fttrst  Bismarck 
(1885)".  —  en  „Germania  (1886)". 

Sohérer.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg : 

Barthdenhf  Lauiê  Joteph  Schérer^  generaal 
der  eerste  Fransche  Republiek.  Eq|  werd  ge- 
boren den  18den  December  1747  te  Delle  bg 
Belfort,  was  de  zoon  van  een  slachter,  trad 
eerst  in  Oostenrgkschen,  daarna  in  Nederland- 
schen  dienst  en  werd  in  1791,  na  zgn  terug- 
keer in  Frankrgk,  aldaar  als  kapitein  bg  het 
leger  geplaatst.  In  1793  nam  hg  alsa^iudant- 
genenud  van  generaal  Beauhamaie  deel  aan 
den  veldtocht  aan  de  Rgn,  kiom  in  1794  op 
tot  divisie  generaal  en  verkreeg  het  opperbe- 
vel over  eene  divisie  der  Maas-  en  Sambre- 
armee.  In  1795  zag  hg  zich  met  het  opper- 
bevel over  het  Alpenleger  belast  en  niet  lang 
daarna  met  dat  over  het  leger  der  Pyreneeën. 

21* 


824 


SCHÉREB-SCHëBPRECHTEB. 


Na  den  Vrede  van  Basel  aanvaardde  hf|  in 
plaats  Tan  KelUrmanu  het  opperbevel  in  Italië, 
doeh  moest  het,  wegens  lüoe  werkeloosheid 
na  de  overwinning  bQ  Loano,  in  1796afiitaan 
aan  Bonaparte,  In  1797  werd  hg  onder  het 
Direetoire  minister  van  Oorlog,  maar  moest 
in  1799  de  portefeuille  nederleggen,  waarna 
hU  in  plaats  van  Jonbert  weder  naar  Italië 
gesonden  werd.  Toen  h|)  echter  achtervolgens 
by  Pastrengo,  Yerona  en  Magnano  de  neder- 
laag leed  en  achter  de  Mincio  en  Ogligo  moest 
terngtrekken,  gaf  hQ  het  kommando  over  aan 
Morwu  en  begaf  zich  naar  zQn  landgoed, 
waar  hQ  den  9den  Aognstns  1804  overleed. 
Tot  zQne  rechtvaardiging  schreef  hy:  „Précis 
des  opérations  militaires  de  Tarmée  de  ITtalie 
etc  (1799)". 

Sdmond  Schêrer^  een  Fransch  godgeleerde 
der  critidche  school.  Hy  werd  geboren  te  Parfis 
den  8sten  April  1816,  stadeerde  aan  het  col- 
lége  Bourbon,  daarna  in  Engeland  en  eindeiyk 
te  Straatsburg  in  de  theologie  en  werd  in 
1845  hoogleeraar  in  de  nitlegknnde  te  Qenève. 
Wegens  de  verandering  van  zyne  godsdien- 
stige overtuiging  in  vryzinnige  richting  legde 
hy  in  1850  die  betrekking  neder  en  werd  in 
de  Fransch- Protestantsche  Kerk  éen  van  de 
leiders  der  liberale  beweging.  Jaren  lang  was 
by  mederedacteur  van  de  „Bibliothèqne  nni- 
verselle'*  te  Genève  en  in  de  laatste  Jaren 
schreef  hy  vooral  in  den  yTemps'*.  Voorts 
hebbeo  Wy  van  hem:  „Mélanges  de  critique 
religieuse  (1860)",  —  „La  critique  et  la  foi 
(1850)",  —  „ A.  Vinet,  sa  vie,  ses  écrits  (185S)", 

—  „Lettres  k  mon  curé  (1858 ;  2de  druk,  1859)", 

—  „Etudes  critiques  sur  la  littératore  eon- 
temporaine  (i868-1874,  4  dln)",  —  „Mélanges 
d'histoire  religieuse  (1864;  2de  druk,  1865)",  — 
en  „Etudes  critiques  de  littératore  (1876)". 

Soherer.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 
Joêtpk  Sc^erefy  een  beroemd  glasschilder, 
geboren  den  Isten  November  1814  te  Aretsried 
in  Schwaben.  Hy  bezocht  de  scholen  voor 
beeldende  kunst  te  Augsburg  en  te  Mttnchen, 
werkte  in  laatstgenoemde  stad  onder  de  leiding 
van  den  glasschilder  Vörtel  en  copieerde  eer- 
lang voor  de  gebroeders  ^out^r^  eenige  stik- 
ken van  oud-Duitsche  en  ond-Italiaansche 
meesters  op  glas.  Om  zich  beter  bekend  te 
maken  met  den  aard  der  verfttoifen,  studeerde 
hy  tevens  in  de  chemie.  In  1840  bracht  hy 
eenige  stukken  op  tentoonstellingen  te  Weenen 
en  te  Pest,  waarna  hy  eene  wetenschappeiyke 
reis  volbracht  door  Zwitserland  en  zich  toe- 
legde op  het  schilderen  in  olieverf.  In  1842 
vertrok  hy  naar  Athene,  schilderde  er  ft«sco*s, 
bezocht  Constantinopel  en  Smyma  en  keerde 
vervolgens  terug  naar  Duitschland.  In  1853 
voltooide  hy  een  venster  voor  de  hoofdkerk 
te  Stuttgart,  alsmede  eene  vensterroos  voor  de 
St  Leonhardskerk,  —  voorts  vensters  met 
Bybelache  tafereelen  voor  kerken  te  Heidelberg, 
Buffalo,  Amsterdam,  New  Tork,  Stuttgart, 
Landshut  Mttnchen,  Passau,  Salzburg  en 
Worms.  Niet  alleen  zyne  keurige  glasschil- 
deryen met  hare  levendige,  harmonische  kleu- 
ren, maar  ook  zyne  stukken  in  olieverf  hebben 
hem  grooten  roem  bezorgd. 

Owrg  Svherer^  een  Duitsch  dichter,  geboren 
den  16den  Maart  1824  te  Dennenlohe  by 
Ansbach.  Hy  studeerde  te  Mttnchen  en  te 
Tttbingen  in  de  letteren  en    is  sedert  1865 


leeraar  in  de  geschiedenis  der  letterkunde  aan 
de  polytechnische  school  te  Stuttgart  H|} 
schreef:  „Gedichte  (1864;  8de  druk,  1870)",— 
iJllustrirtes  deutsches  Kinderbuch  (4de  druk, 
1868;  dl  2,  2de  druk,  1876)",  -  „DerOster- 
has  (2de  druk,  1850)",  —  „Deutsche  Volk»- 
lieder  (2de  druk,  1851)",  —  „Dentscher  Dich- 
terwald  (1853:  7de  druk,  1877)",  —  „Alte  and 
neue  Kinderlieder  (8de  druk,  1853)".  — 
„Deutsche  Volkslieder  mit  ihren  eigentnflm- 
llchen  Slngweisen  (2de  druk,  1860)"  — 
„Deutsche  Studentenlleder  (1855)",  —  „É&th- 
selbflchlein  fllr  Kinder  (2de  druk,  1873)",  — 
en  „Jungbrunnen  (volksliederen,  3dd  druk, 
1875)". 

J)irk  Jacch  Soherer^  een  Nederlandsch  let- 
terkundige, geboren  te  Amsterdam  den  7den 
Mei  1810.  Hy  studeerde  eerst  te  Gent  en  ver- 
volgens te  Leiden,  waar  hy  promoveerde  in 
de  rechten  op  eene  dissertatie:  „Historia 
satisOactionis  Rheno  Tnüectinae  (1836)".  HQ 
woonde  achtervolgens  te  Amsteriiam,  Bram- 
men en  Alkmaar,  was  te  Almeloo  en  later  te 
Haarlem  werkzaam  als  griffier  by  de  arron- 
dissementsrechtbank,  ontving  in  1877  een 
eervol  ontslag  en  overleed  op  reis  te  Eisenach 
den  5den  Augustus  1883.  Hy  vertaalde  romans 
van  Bulwer  en  Ditraeli  en  schreef  een  merk- 
waardig: „Dagboek  eener  reis  in  Egypte 
(1848)".  Hy  was  lid  der  Maatschappy  van 
Nederlandsche  letterkunde  te  Leiden. 

Wükdm  Sokerer,  een  verdiensteiyk  Duitsch 
taaikenner,  geboren  den  268ten  April  1841  ta 
Schönborn  in  NederOostenryk.  Hy  studeerde 
te  Weenen  en  te  Beriyn  in  de  letteren,  vestigde 
zich  in  1864  te  Weenen  als  privaatdocent  en. 
werd  er  weldra  hoogleeraar  in  de  Dnitsche 
taal  en  letterkunde.  In  1872  vertrok  hy  in 
dergeiyke  betrekking  naar  Straatsburg  en  in 
1877  naar  Beriyn,  waar  hy  in  Maart  1884  tot 
lid  der  Académie  van  Wetenschappen  werd  be- 
noemd. Van  zyne  geschriften  noemen  wy: 
„Denkmüler  deutscher  Poesie  und  Prosa  (met 
Müllenhof,  1864;  2de  druk,  1873)",  — 
„Deutsche  Studiën  (1870—1874,  2  dln)^',  — 
„Geistliche  Poëten  der  deutschen  Kaiserzeit 
(1874)",  —  „Geschichte  der  deutachen  Dich- 
tung  im  11  und  12  Jahrhundert  (1875)",  — 
„Jakob  Grimm  (1865)",  —  „Zur  Geschichte 
der  deutschen  Sprache  (1868)",  —  „Gesam- 
melte  VortHlge  und  AuMtze  (1874)",  —  „Die 
AufSnge  des  Deutschen  Prosaromans  (1877)", 
—  en  het  letterkundig  gedeelte  in  „Lorenz, 
„Geschichte  der  Elsasses  (1871;  2de  druk, 
1872)".  Met  fên  BHnh  stichtte  hy  in  1874  te 
Straatsburg  de  „Quellen  und  Forschungen 
zur  Sprach-  und  Kultnrgeschichte  der  germani- 
schen  Völker". 

Soherpkruid  (Asperngo  X.)  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  uit  de  familie  der 
Boragineën,  Het  onderscheidt  zich  door  een5- 
spletigen,  ongeiyken  kelk  met  tusschenliggende 
tandjes,  door  eene  5  lobbige  bloemkroon  met 
eene  korte  buis  en  door  bolronde,  zich  naar^elka&r 
toebuigende  honigschubjes.  In  ons  Vaderland 
groeit  het  listend  schêrpJcruid  (A.  procumbens 
L.)  met  een  kantigen,  ruwen,  klimmenden 
stengel,  stekelharige  bladeren  en  eene  kleine, 
blauwachtig-paarse  bloemkroon. 

Soherpreohter,  meester  van  den  scherpen 
zwaarde  of  beul,  is  de  naam,  waarmede  de 
persoon  wordt  bestempeld,  die  bolast  is  met 


SCH£BPRëCUTER-SOü£RZER. 


825 


de  nityoeriDg  van  Itjfttraffeigke  vonnissen. 
Men  heeft  dos  tegenwoordig  alleen  in  die 
landen  scherprechters,  waar  nog  aan  den  lyve 
gestaft  wordt  Het  ambt  van  soherprechter, 
met  den  smaad  van  het  volk  beladen,  was 
gewoonigic  erfelQlc  in  een  bepaald  geslacht, 
en  de  titularis  genoot  niet  alleen  een  vast  in- 
komen, maar  werd  ook  beloond  volgens  tarief 
voor  de  verschillende  diensten  (folteren,  gee- 
aelen,  radbraken,  brandmerken,  hangen,  ont- 
hoofden, enz.),  welke  hy  bewees.  Hy  werd 
bOgestaan  door  beolsknechten ,  gewooniyk 
rakkers  genoemd. 
Soherr.  Onder  dezen  naamvermeiden  wy: 
Jgnaz  Tkomat  Scherr,  een  nitstekend  Zwit- 
sersch  opvoedkundige,  geboren  den  15den 
December  1801  te  Hohenrechberg  in  Würtem- 
berg.  Hy  werd  in  1825  directenr  van  het 
blindeninstitnnt  te  Zürich  en  in  1832  van  de 
kweekschool  van  onderwyzers  te  Kttsznacht. 
Hier  was  hy  met  groeten  y  ver  ter  verbetering 
van  het  onderwys  werkzaam,  maar  verloor 
door  de  omwenteling  zyne  betrekking.  In  1862 
echter  zag  hy  zich  benoemd  tot  voorzitter 
van  den  raad  van  onderwys  in  Thftrgau,  en 
toen  de  vryzinnige  beginselen  in  Zürich  weder 
de  overhand  verkregen,  werd  hy  in  de  gele- 
genheid gesteld,  om  aldaar  zyn  zegenryken 
arbeid  voort  te  zetten.  Hy  heeft  voor  het 
lager  onderwys  veel  gedaan,  en  zyne  leer- 
middelen vonden  groeten  byval  in  het  buiten- 
land, in  Hongarye,  Rusland,  Engeland  en 
Amerika.  Hy  overleed  den  lOden  Maart  1870. 
Van  zyne  geschriften  noemen  wy :  „Handbnch 
der  PSdagogik  (1839— 1846)",— , Der Soh wei- 
zerische  BildungsArennd  (6de  druk,  1877)*',  — 
en  .Püdagogisches  BUderbuch  (1857)". 

Jokcmua  Seherr^  een  zeer  begaafd  sohryver 
en  een  broeder  van  den  voorgaande.  Hy  werd 
geboren  te  Hohenrechberg  den  3den  (jctober 
1817,  bezocht  het  gymnasium  te  Qmünd  en 
de  hoogescholen  te  Zürich  en  te  Tflbingen, 
was  daarna  eenigen  tyd  werkzaam  als  onder- 
wyzer  en  vestigde  zich  in  1843  te  Stuttgart, 
waar  hy  In  1844  met  het  opzienbarend 
geschrift:  .WOrtemberg  lm  Jahr  1844"  het 
staatkundig  strydperk  betrad,  waarop  hy 
idch  vervolgens  als  wakker  verdediger  der 
vryzinnige  beginselen  bewoog.  In  1848  zag 
hy  zich  tot  lid  der  Wttrtembergsche  Kamer 
van  Afgevaardigden  en  der  regeeringscommisele 
benoemd,  en  gedurende  het  omwentelingstyd- 
perk  stond  hy  aan  het  hoofd  der  democratische 
party,  zoodat  hy  na  de  ontbinding  der  Kamer 
in  1849  de  wyk  moest  nemen  naai-  Zwitser- 
land. Hy  vestigde  zich  te  Winterthür  en 
hield  zich  gemimen  tyd  bezig  met  letterkun- 
digen arbeid,  totdat  hy  in  1860  benoemd  werd 
tot  hoogleeraar  in  de  geschiedenis  en  letter- 
kunde te  Ziirich,  waar  hy  by  voortduring 
werkzaam  is.  Hy  schreef  een  groot  aantal 
romans  en  verhalen:  zooals:  „Schiller  (1856; 
2de  druk,  1868,  4  dln)",  -  .Michel.  Qeschichte 
eines  Deutscben  unserer  Zeit  (1868,  4  dln; 
2de   druk,  1873)",  —  „Rosi  Zurflüh  (1860)", 

—  ,Die  <3ekreuzigte  (1860;  2de  druk,  1874)", 

—  .Drei  Hofgeschichten  (1861 ;  3de  druk, 
1875)",  —  ,Farrago  (1870)",  —  „Dümonen 
(1871)",  —  „Hammerschlage  und  Historiën 
(1872;  3de  druk,  1876)",  —  „Die  Beichte  einer 
Frau  (1876,  2  dlu)",  —  alsmede  humoristische 
werken;    —  voorts:  „Deutsche  Kultur-  und 


Sittengeschiohte  (1852-1853;  6de  druk,  1876, 
2  dln)",  —  „Aligemeine  (lesehichte  der  Ute- 
ratur  (1851:  5de  druk,  1876)",  —  „Oeschiehte 
der  deutscben  Literatur  (2de  druk,  1852)",  — 
„(}eschichte  der  engllschen  Literatur  (1854; 
2de  druk,  1874)",  —  „Qeschichte  der  ReUgion 
(1855-1857;  2  dln,  2de  druk,  1859)",  — 
„Dichterk5nlge  (1855;  2de  druk,  1861, 2  dln)", 
—  „Qesehichte  der  deutsehen  Frauen  (1860; 
3de  druk,  1872,  3  dln)",  —  „Schiller  und  seine 
Zeit  (1850:  4de  druk,  1865)",  —  „BlQcher 
(1862—1863,  3  dln;  2de  druk,  1864)",— „Stu- 
diën (1865—1866,  3  dln)",  —  „Achtundvierzig 
bis  Einundfttnfzig  (1868  -1870,  2  dln)",  later 
uitgegeven  onder  den  titel:  „Ein  weltgeschieht- 
Uches  Drama  (1875)",  —  „Aus  derSündflut- 
zeit  (1867)",  —  „Das  Trauerspiel  in  Mctfiko 
(1868)",  -  „BUdersaal  der  WeltUtteratur  (2de 
druk,  1869)",  —  „Sommertagebuch  des  wei- 
land dr.  Jeremia  Sauerampfers  (1873)",  — 
„Ooethe's  Jugend  (1874)",  —  „Menschliohe 
Tragikomödie  (3de  druk,  3  dln,  1885)",  — 
„Blütter  im  Winde  (1875)",  —  „Oroszenwahn 
(1876)",  —  „Qermania.  Zwei  Jahrtausende 
deutsehen  Lebens  kulturgesohiehtlich  geschil- 
dert  (1876)",  —  „Vom  Zürichberg  (2de  druk, 
1882)",  —  „Heidekraut  (1883)",  —  „Neues  Hls- 
torienbuch  (2de  druk,  1884)",  —  en  „Die  Ni- 
hilisten (3de  druk,  1885)".  Hy  weet  de  wonden 
van  het  maatschappeiyk  leven  met  schrikwek- 
kende kleuren  te  schilderen  en  zyne  pessi- 
mistische levensbeschouwing  beschikt  over 
eene  scherpe  pen. 

Scherts,  het  tegenovergestelde  van  ernst, 
is  eene  speling  van  gedachten,  eene  uiting 
van  voorstellingen,  welke  tot  bevordering 
der  opgeruimdheid  dienen.  Zy  is  vaak  daurin 
gelegen,  dat  men  het  onbetWyfelbare  op  losse 
schroeven  stelt,  aan  het  verstandige  een  glimp 
van  ongerymdheid  geeft,  het  ongerymde  met 
dwaze  bewysredenen  zoekt  staande  te  houden 
of  het  met  gevaar  dreigende  als  machteloos 
beschryft  Men  vermydt  een  emstigen  woorden- 
twist door  dien  als  scherts  op  te  vatten,  hoe- 
wel dit  kwetsend  Ican  worden,  wanneer  de 
tegenparty  geene  scherts  verstaat  (beestige 
scherts  is  het  zout  van  het  maatschappeiyk 
verkeer.  Zy  mag  echter  aan  de  éene  zyde 
niet  in  de  zee  der  flauwheid  wegzinken,  en 
aan  de  andere  zyde  niet  tot  bitterheid  of  scherp- 
heid overgaan.  Behandelt  men  het  ernstig  ge- 
meende op  eene  schertsende  wyze,  dan  ont- 
staat de  humor:  doch  wie  ernstige  zaken  als 
scherts  behandeld,  maakt  zich  schuldig  aan 
lichtzinnigheid.  Niets  Is  echter  zoo  dwaas  en 
geeft  zoozeer  getuigenis  van  bekrompenheid, 
dan  goedhartige  scherts  als  ernst  op  te  nemen 
en  zich  daaraan  te  ergeren. 

Sohervengerioht,  zie  Oêiracwmu. 

Soherser  (Karl  von),  een  bekend  reiziger 
en  tevens  schry  ver  van  geographisch  statistieke 
werken,  werd  geboren  te  Weenen  den  Isten 
Mei  1821  en  koesterde  reeds  in  zyne  Jeugd 
het  plan,  aldaar  een  letterkundig-artistiek 
instituut  te  doen  verryzen,  zoodat  hy  In  on- 
derscheidene groote  boekdrukkeryen  werk- 
zaam was.  Toen  hy  echter  in  1842  tot  de 
uitvoering  van  zyn  plan  wilde  overgaan,  kon 
hy  daartoe  geen  verlof  verkrygen  van  de  Re- 
geering. Sedert  1850  reisde  hy  om  redenen  van 
gezondheid  In  het  zuiden  van  Frankryk  en 
in    Italië    en   ontwierp  daarna  met  MoriH 


826 


SCHERZEB-SCHËURL. 


Wagn&r  het  plan  tot  eeoe  wetensolutppeigke 
reis  naar  Amerika.  HQ  beiocht  dan  ook  b{| 
herhaling  de  Vereenigde  Staten,  alsmede 
West-Indië  en  Midden  Amerika  en  deelde 
agne  bevindingen  mede  in  de  werken:  nRei- 
fsen  in  Nordamerika  (met  Wagntr^  1854,  8 
dln)",  —  „Die  Bepnblik  Coatarica  (1866)", — 
^^andemngen  dorchdiemitteiamerikanischen 
Freistaaten  Nicaragua,  Hondnras  and  San  Sal- 
vador (1857)",  terwyi  hg  ook  eene  uitgave 
besorgde  van  het  werk  van  JSmmm9\  „Las 
historias  dal  origen  de  los  Indioa  de  esta 
provincia  de  Guatemala  (1857)".  Op  uitnoo- 
diging  van  Aartshertog  Fdrdinand  Max  nam 
hg  voorts  deel  aan  de  Novara  expeditie  (1857 — 
1859).  welke  hem  in  de  gelegenheid  stelde, 
Braiilië,  het  Kaapland.  IndiS.  de  Nicobaren, 
Singapore,  Java,  Manila,  China,  Australië, 
Nieuw-Zeeland,  Tahiti  en  Chili  te  bezoeken. 
Zgne  opteekeningen  vormden  de  rgke  bron 
voor  het  „Beschreibende  Theil  der  Beise  der 
österreichischen  Fregatte  Novara  um  die  Erde 
in  den  Jahren  1867—1859  (1861-1862),  3 
dln;  5de  druk,  1876)".  Daarna  vertoefde  hg 
bg  Aartshertog  Ferdimand  Max  te  Triest,  waar 
hg  het  „Statistisch  kommercielle  Theil  der 
Novara expedition  (1864  2  dln;  2de  druk, 
1867)"  bewerkte.  Daarenboven  schreef  hg: 
„Aus  dem  Natur  nnd  Yöikerleben  im  tropi- 
schen  Amerika  (1864)".  De  Keiser  verhief 
hem  na  den  terugkeer  der  Novara  in  den 
adelstand  en  benoemde  hem  in  1866  tot  raad 
in  het  handelsministerie.  In  1869  vergezelde 
hg  de  Oostenrgksche  expeditie  naar  Dost- 
Asië  (Siam,  China,  Japan),  en  hg  gaf  daar- 
van verslag  in  de  „Fachmannischen  Berich- 
ten (1872)",  aanvaardde  in  het  begin  van 
1878  het  consulsambt  te  Smirna,  gaf  het 
werk:  „Smjma,  mit  besonderer  Rflcksicht 
auf  die  geographischen,  wirtschaftlichen  und 
intellektuellen  Yerhftltnisse  von  Vorder-Klein- 
asien  (1873)"  in  het  licht  en  werd  in  1876 
consul-generaal  der  Oostenrgksch  Hongaarsche 
Monarchie  te  Londen,  —  voorts  in  1878  gevol- 
machtigde van  Oostenrgk  in  de  Staten  van 
Thttringen  en  in  September  1884  consul-gene- 
raal te  (ïenua.  Ook  schreef  hg  nog:  „Weltindu- 
strien  (1880)",  —  en  „Das  WirtschaftUche 
Leben  der  Vëlker  (1885)". 

Scherzo  noemt  men  in  de  musiek  het  in 
vrooigken,  dikwgis  grilligen  toon  gexet  ge- 
deelte van  een  sonate,  symphonie,  quartet  of 
ander  uitvoerig  stuk.  Vooral  Beethoven  was 
een  meester  in  het  scherzo  en  stelde  het  in 
de  plaats  van  het  oudere  menueUo.  Gtowoonigk 
is  het  scherzo  in  ^/4  maat  geiet,  doch  op  het 
voorbeeld  van  MemdeUtohn  en  Gade  vindt 
men  het  ook  in  ^U  ^^   %  maat. 

Soheuohzer  (Johan  Jacob),  een  verdien- 
steigk  Zwitsersch  wis-  en  natuurkundige,  ge- 
boren te  Zflrich  den  4den  Augustus  1672,  stu- 
deerde eerst  te  Altorf  en  daarna  te  Utrecht, 
waar  hg  promoveerde  in  de  geneeskunde,  en 
keerde  daarop  over  Friesland,  Groningen, 
Hannover,  Brandenburg,  Saksen,  Bohemen, 
Beieren  en  Frankenland  naar  Zflrich  terug, 
fig  volbracht  voorts  eene  reis  in  de  Alpen 
en  begaf  lich  daarna  weder  naar  Altorf,  om 
zich  in  de  wiskunde  te  oefenen.  Na  zgn  terug- 
keer in  1696  werd  hg  tweede  stadsgeneesheer, 
nam  studenten  in  zgn  huis  op  en  deed  jaar- 
igks  met  hen  tochten   in  het  gebergte.  De 


hoogten  werden  door  middel  van  den  barome- 
ter bepaald,  en  hg  verzamelde  berichten  over 
velerlei  natuurverschgnselen,  over  de  ngver- 
heid  enz.  en  gaf  het  weekblad :  „Seltsame  Na- 
turgeschichten  des  Schwelzerlandes"  in  het 
licht.  In  1870  werd  hg  hoogleeraar  aan  het 
gymnasium  te  Zflrich,  wees  in  1712  de  hem 
aangebodene  betrekking  van  igfarts  van  P^ar 
dê  Qroote  van  Rusland  van  de  hand,  werd  in 
1788  hoogleeraar  aan  de  académie  in  zgne 
geboorteplaats,  alsmede  eerste  stadsgeneesheer, 
maar  overleea  den  25sten  Juni  van  dat  Jaar. 
ng  was  lid  van  de  Academia  Naturae  Curio- 
sorum,  van  de  Royal  Society  te  Londen  enz. 
en  onderhield  briefwisseling  met  de  vermaardste 
natuurkundigen  van  zgn  tgd.  De  aan  hemen 
zgn  broeder  gerichte  brieven,  die  te  Zflrich 
bewaard  worden,  vullen  meer  dan  50  deelen 
in  qu^rto.  Behalve  talrgke  verhandelingen 
schreef  hg  84  kleine  en  groote  werken;  van 
deze  noemen  wg :  „Specimen  lithographiae  hel- 
vetiae  curiosae  (1702)",  —  „Specimen  geo- 
graphiae  physicae  (1704)",  —  „Physica  oder 
Naturwissenschaft  (1701—1703,  2  dln)",  — 
„Beechreibnng  der  Naturgeschichte  des  Schwel- 
zerlandes (1706  -1718,  6  dln)",  —  ^^OvftQt^of- 
nfc  Helveticus  sive  itinera  alpina  tria  de 
annls  1702—1704  (1708)",  —  „Herbarium 
diluvianum  (1709)",  —  „Museum  diluvianum 
(1709)",  —  „Oryctographte  helvetica  (1718)", 
—  „Physica  sacra  (1727  en  1828)",  —  en 
„Homo  dUuvU  testis  (1726)"  naar  aanleiding 
van  een  in  't  museum  van  Tegler  aanwezig 
geraamte. 

Soheurbidk  (scorbutus)  is  eene  ziekte 
met  zeer  afwisselende  verschgnselen.  Zg  be- 
rust op  bloedbederf.  Eén  van  haar  voornaam- 
ste kenmerken  is  weekheid,  zwelling,  paars- 
kleurige  roodheid  en  pgn  van  het  tandvleeseh, 
verbonden  met  het  losgaan  der  tanden.  Voorts 
heeft  de  igder  loomheid  in  de  beenen,  pgn 
in  de  knieën,  lusteloosheid,  gestoorden  eet- 
lust, eerst  verstopping,  dan  buikloop,  eene 
vale  gelaatskleur  en  een  gevoel  van  somberheid, 
neiging  tot  bloedingen,  bloedafgang,  terwgi 
zgne  krachten  afhemen,  totdat  deze  verschgn- 
selen door  de  kunst  worden  beteugeld  of  ver- 
woestende gevolgen  na  zich  slepen,  zooals 
waterzucht,  het  aCsterven  van  deelen  van  de 
huid,  necrose  der  kaakbeenderen  enz.  Deze 
ziekte  vertoont  zich  vooral  op  schepen,  die 
overbevolkt,  in  vochtige  gestichten,  die  te 
druk  bewoond,  en  in  steden,  die  belegerd 
zgn,  inzonderheid  bg  bedorven  lucht,  slecht 
voedsel  en  tot  treurigheid  stemmende  omstan- 
digheden. Voor  de  genezing  is  het  derhalve 
van  het  hoogste  belang,  genoemde  oorzaken 
te  verwgderen. 

Soheurl  (Christoph  Qottlieb  Adolf  von), 
een  verdiensteigk  Dtiitsch  rechtsgeleerde,  ge- 
boren te  Nflmberg  den  7den  Januari  1811, 
studeerde  te  Erlangen  en  te  Mflnchen,  vestigde 
zich  in  1836  te  Erlangen  als  privaatdocent 
en  werd  er  in  1845  gewoon  hoogleeraar.  Ook 
was  hg  bg  herhaling  lid  van  de  Tweede  Ka- 
mer in  Beieren.  Hg  schreef  o.  a.:  „Lehrfonch 
der  Instituüonen  (7de  druk,  1878)",  —  „Bei- 
trilge  zur  Bearbeitung  des  römischen  Rechts 
(dl  1  en  2,  1852)",  —  ^Sammlung  fliegender 
BUitter  zur  kirchlichen  Fragen  der  (ïegenwart 
(1857)",  —  „Teilbarheit  als  Eigenschaft  von 
Rechten  (1884)",  —  en   „Das  gemeine  deut- 


SCHEÜBL-SCHIEMAN. 


327 


Bche  Eherecht  (1882)".  In  1881  ontving  hf| 
pensioen  en  in  1884  werd  h||  door  den 
den  Koning  van  Beieren  in  den  stand  der  vi^- 
beeren  opgenomen. 

Soheveningen,  een  aanzienlek  visschers- 
dorp  in  de  Nederlandsche  provincie  Zuid-Hol- 
land, tot  de  gemeente  *s  Gravenhage  behoo- 
leaif  door  de  lommerrgke  Zeestraat,  door  een 
paardenspoor  en  een  stoomtramway  en  door 
een  kanaal  met  de  residentie  verbonden,  ligt 
aan  de  Noordzee  en  telt  omstreeks  10000  in- 
woners. Dit  dorp  is  merkwaardig  als  eene  steeds 
in  bloei  toenemende  badplaats,  waar  des  zo- 
mers in  het  prachtige  badhuis  en  andere  hd- 
tels  vele  vreemdelingen  vertoeven.  In  de  duinen 
werd  reeds  in  1826  een  vorsteiyk  pavi^oen 
opgericht,  en  talrijke  villa's  verheffen  zich 
thans  in  dat  schilderachtig  oord.  Bovengemeld 
badhuis  werd  in  den  zomer  van  1886  eene 
prooi  der  vlammen,  maar  zal  tegen  het  vol- 
gend voorjaar  uit  zQne  asch  herrijzen. 

Sohewtsohenko  (Taras  Grigorgewit^), 
een  Bnssisch  dichter,  geboren  den  25sten  Fe- 
bruari 1814  te  Kirilowka  in  het  gouvernement 
Kiew,  kwam  in  1832  in  de  leer  by  een  huis- 
verver  te  Petersburg  en  verkreeg  door  tus- 
schenkomst  van  den  dichter  Shoekowthi  toe- 
gang tot  de  Académie  van  Schoone  Kunsten. 
Behalve  aan  de  schilderkunst  wydde  hy  zich 
ook  aan  de  dichtkunst  en  vervaardigde  zQne 
zvraarmoedige,  pessimistlBche  liederen  in  de 
landtaal  van  de  Ukraine.  Ten  gevolge  van 
ztjn  gedicht:  „Kaukas'*  werd  h]j  in  1847  naar 
Orenburg  verbannen  en  bleef  er  tien  Jaren, 
en  toen  h0  eindelijk  te  Petersburg  was  terug- 
gekeerd, werd  hy  ziek  en  overleed  aldaar  den 
25sten  Februari  1801. 

Sohiaparelli  (Giovanni  Yirginio),  een  ver- 
diensteiyk  sterrenkundige,  geboren  den  4den 
Haart  1835  te  Savigliano  (Piémont),  bekleedt 
de  betrekking  van  directeur  der  sterrenwacht 
te  Milaan.  Hy  heeft  zich  vooral  verdiensteiyk 
gemaakt  door  zyn  onderzoek  naar  het  verband 
van  de  kometen  met  de  vallende  sterren  en 
schreef:  „Note  e  riflessioni  intorno  alla  teoria 
delle  stelle  cadente  (1867).  Ook  leverde  hy 
een  geschrift  over  de  voorloopers  van  Coper- 
nieut  in  de  dagen  der  oudheid  (1876). 

Sohiavone  (Andrea),  eigeniyk  Andrea 
MedoUtf  een  uitstekend  schilder  der  Yene- 
tiaansche  schooi,  geboren  in  1599  te  Sebenico 
in  Dalmatië,  oefende  zich  aanvankeiyk  naar 
kopergravures  van  PanM^.^ta»tiio,  bestudeerde 
daarop  de  kunstgewrochten  van  Qiorgione  en 
Tiiiaan  en  zocht  de  bevalligheid  van  eerst- 
genoemde met  het  koloriet  van  laatstgemelde 
te  vereenigen.  By  eene  aangename  penseelbe- 
handeling  mist  hy  correctheid  van  teekening. 
Hy  overleed  te  YenetiS  in  1582.  De  meeste 
stukken  van  Sohiaoone  bevinden  zich  in  Ye- 
neÜS,  —  voorts  zyn  er  in  andere  steden  van 
ItaliS,  alsmede  in  Frankryk,  te  Dresden  enz. 

Sohibboleth  (aar)  is  een  Hebreeuwsch 
woord,  aan  welks  uitspraak  de  Israëlietische 
richter  Jqi>tha  de  vyandeiyke  Ephraïmieten 
herkende  (Bichteren  XII:  5  en  6).  Men  noemt 
om  die  reden  dat  woord  het  onderscheidings- 
teeken  eener  party. 

Sohidone  (Bariolommeo),  een  verdienste- 
lyk  Italiaansch  schilder,  geboren  te  Módena 
omstreeks  het  Jaar  1580,  was  een  leerling 
van  Carracei  en  een  navolger  van  Oorre^^iOf  van 


wien  hy  de  fyne  kleurschakeering,  de  voor- 
treifeiyke  verdeeling  van  licht  en  donker  en 
de  bevallige  vormen  had  afgezien.  Hy  werd 
Ho£schiIder  te  Parma  en  overleed  aldaar  in 
1615.  Omstreeks  het  Jaar  1604  schilderde 
hy  de  fresco's  in  het  raadhuis  te  Módena, 
„Coriolanus"  voorstellend,  benevens  „Zeven 
allegorische  vrouwen".  Yan  zyne  stukken  in 
olieverf  noemen  wy:  De  Heiligen  Geminianus 
(in  den  Dom  te  Módena)'', eene  „Graflegging  van 
Christus  (in  het  Palazzo-Farnese  te  Parma)", 
„Christus  te  Emaus  (in  het  Belvedère  te  Wee- 
nen)"  en  een  „Heilige  Sebastiaan  (te  Napels)". 
Te  Napels  vindt  men  ook  andere  stukken  van 
dien  meester,  —  voorts  te  Petersburg,  Parys, 
Florence,  München  enz. 

Schiedam,  eene  stad  in  de  Nederlandsche 
provincie  Zuid- Holland,  ruim  een  half  uur 
gaans  ten  westen  van  Botterdam,  aan  de 
Maas,  aan  den  mond  van  de  Schie  en  aan 
den  spoorweg  van  Botterdam  naar  's  Graven- 
hage  gelegen,  heeft  eene  haven,  6  kerken, 
eene  synagoge,  eene  concertzaal,  eene  La- 
tynsche  school,  eene  hoogere  burgerschool, 
eene  teekenschool  en  andere  inrichtingen  van 
onder wys  en  ongeveer  24000  inwoners  (1884). 
Deze  stad  is  bovenal  vermaard  wegens  een 
verbazend  groot  aantal  Jeneverstokeryen,  die  er 
handel  en  scheepvaart  niet  weinig  bevorderen. 

Sohiefher  (Franz  Anton),  een  verdienste- 
lyk  taaikenner,  geboren  te  Beval  den  18den 
(6den)  Juli  1817,  studeerde  te  Petersburg  in 
de  rechten,  daarna  te  Beriyn  en  vervolgens 
nogmaals  te  Petersburg  in  de  letteren,  vooral 
in  de  Oostersche  talen,  was  geruimen  tQd 
werkzaam  als  professor  in  de  oude  talen 
aan  een  gymnasium  te  Petersburg,  werd  er 
in  1852  lid  der  Académie,  in  1863  bibliothe- 
caris van  dit  lichaam,  en  in  1865  staatsraad 
in  werkeiyken  dienst  Hy  behoori  thans  tot  de 
bekwaamste  kenners  van  de  Mongoolsche, 
Turksche-Tartaarsche  en  Oeralische-Finsche 
taaltakken  en  bovenal  van  de  Tibetaansche  en 
Caucasische  talen  en  van  het  Boeddhaïsmus. 
Hy  leverde  geschriften  over  de  Thoeeij-taal 
(1856),  —  over  het  Awarisch  (1862,  1872  en 
1878),  —  over  het  Oedisch  (1863),  —  over 
het  Abchasisch  (1863),  —  over  het  Ti^et^en- 
sisch  (1864),  —  over  het  Kasikoemykisch 
(1866).  —  over  het  Hyrcanisch  (1871),  — 
over  het  Kyrinisch  (1878),  enz.;  —  voorts 
over  de  taal  der  Ostiaken  (1858),  —  over  die 
der  Samojeden  (1854-1855),  —  over  die  der 
Toengoezen  (1865),  —  over  die  derBoeraeten 
(1857),  —  óver  die  der  Karagassen  (1857) 
enz.  Ook  gaf  hy  den  tekst  in  het  licht  van 
Tdramdtha's  „Geschiedenis  van  het  Boeddhaïs- 
mus in  Indië".  Hy  overleed  te  Petersburg  den 
16den  November  1879. 

Sohieman  (De)  is  op  een  oorlogschip  éen 
der  voornaamste  scheepsonderoificieren  en 
heeft  den  rang  van  sergeant.  Op  een  driemast- 
schip  is  hy  bepaaldeiyk  bolast  met  de  zorg 
voor  alles  wat  behoort  tot  het  tuig  van  den 
fokkemast  en  den  boegspriet,  terwyi  de  boots- 
man waakt  over  het  tuig  van  den  groeten 
mast  en  de  kwartiermeester  over  dat  van  den 
bezaansmast.  De  onderofficieren  aan  boord  zQn 
verdeeld  in  scheepsonderofficieren  en  onder- 
officieren. Tot  de  eersten  behooren  de  boots- 
man, de  schieman,  ieder  met  2  maats,  en  de 
kwartiermeesters.  Meu  herkent  hen  aan  de 


328 


SCHIEMAN-^SCHIËBMONNIKOOO. 


floit,  die  kQ  aan  een  koord  om  den  bals  dragen 
en  waarmede  s8  seinen  geven  aan  het  in  het 
toig  verspreide  volk. 

Sohiereiland  (Een)  noemt  men  een  stnk 
land,  dat  nagenoeg  aan  alle  kanten  door  water 
omgeven  en  slechts  door  eene  smalle  land- 
strook  met  het  vasteland  verbonden  is.  Zoo 
vormt  Moréa  een  schiereiland  van  het  eigenlQk 
Griekenland,  —  soo  is  Znid- Amerika  nog  een 
scbiereiluid  zoolang  de  landengte  van  Panama 
niet  is  doorgegraven  en  hield  Afrika  eerst  op 
een  schiereiland  te  weaen  na  het  tot  stand 
komen  van  het  Kanaal  van  Suéz.  Langen 
tgd  vormde  ook  een  gedeelte  van  Noord-Holland 
een  schiereiland,  terwyi  bet  thans,  na  de 
doorgraving  van  Holland  op  zgn  Smalst,  door 
een  kanaal  van  het  overige  vaste  land 
gescheiden  is. 

Sohieringers  en  Vetkoopers  zBn  de 
namen  van  twee  partyen,  die  gedurende  de 
middeneeuwen  in  Friesland  elkander  bestreden. 
De  Sohieringers  vormden  de  volkspartQ,  die 
de  onafbankeiykheld  des  b&nds  wilde  hand- 
haven, en  de  Vetkoopers  die  der  meer 
gegoeaen,  welke  meermalen  vreemde  hnlp 
inriep.  De  eerste  sporen  van  dien  twist,  welke 
omstreeks  4  eeuwen  duurde,  vindt  men  reeds 
in  het  midden  der  12de  eeuw.  Gedurig  ont- 
stonden er  na  dien  tyd  hevige  veeten  tusschen 
adeliyke  gedachten  en  wcHrden  er  gruwelen 
bedreven,  die  men  door  het  stichten  van  ker- 
ken en  kloosters  weder  aocht  goed  te  maken. 
Ter  bevordering  van  eigen  veiligheid  deden 
de  aanzieniyken  overal  stinsen  verrQzen,  wel 
eens  twee  en  meer  in  hetaelfde  dorp,  en  ein- 
deiyk  losten  de  kleine  verdeeldheden  in  den 
loop  der  18de  eeuw  aich  op  in  genoemde  twee 
hoofdputyen.  Wellicht  ontleenden  deze  hare 
namen  aan  de  schier-aal,  welke  inWestergoo 
in  groote  hoeveelheid  gevangen  werd,  en 
aan  da  vetweidery,  die  voond  in  Oostergoo 
iterk  gedreven  werd.  Eenigen  tyd  waren  zQ 
gescheiden  door  de  Bfiddenzee,  doch  later 
vond  men  overal  in  Friesland  aanhangers  van 
beide  partyen.  Binnenlandsche  twisten  in  het 
graaibdiM»  Holland  schonken  aan  de  Friezen 
eene  ongestoorde  gelegenheid  om  tegen  elk- 
ander te  woeden.  De  onderlinge  verbittering 
werd  zoo  groot,  dat  de  vetkooper  Okko  tem 
Broek  de  htdp  inriep  van  Heriog  Alhreeiktfxm 
Bmerem.  De  Vetkoopers  erkenden  in  1881  den 
Hertog  als  leenheer,  doch  toen  laatstgenoemde 
in  1896  een  tocht  naar  Friesland  ondernam, 
staakten  de  Friezen  aanstonds  den  ouderlingen 
twist,  om  onder  aanvoering  van  Juw  Juwwga 
zich  tegen  de  Hollanders  te  verdedigen. 
Trouwens  noch  deze  onderneming,  noch  die 
van  1898  had  voor  den  aanvaller  een  gunstig 
gevolg:  doch  toen  hy  verdreven  was,  ontbrandde 
de  twist  der  Schieringers  en  Vetkoopers  met 
nieuwe  kracht. 

In  1480  ontstond  een  twist  te  Bolsward, 
waar  het  beheer  in  handen  was  gekomen  van 
den  minderjarigen  Qotltk  Jongema,  Zoowel 
zyne  moeder  als  zyn  oom  Jww  Jwngtma  maakte 
aanspraak  op  de  voogdyschap,  waarin  laatst- 
genoemde zich  met  hulp  der  Vetkoopers  wist 
ie  handhaven.  Deze  gebeurtenis,  alsmede  de 
verovering  van  Leeuwarden  door  de  Schierin- 
gers, bracht  eene  geweldige  verbittering  te 
weeg,  waardoor  de  aloude  vryheid  vernietigd 
werd.  Inmiddels  had  de  tusschenkomst  van 


den  Keizer  niet  eens  de  gewenschte  gevolgen^ 
Toen  de  Schieringers  zich  in  1494  tot  hem 
wendden,  gaf  hy  door  i4|n  gezant  OUo  fom 
Langen  to  kennen,  dat  hy  het  van  belang 
achtte,  een  potestaat  te  kiezen.  De  Schierin- 
gers nu  verkozen  Juw  Dékama,  maar  de  Tet- 
koopers  wilden  hem  niet  erkennen.  Daaren- 
boven was  Albreckt  van  Saksen  reeds  voor  de 
komst  van  den  gezant  door  den  Keizer  tot 
erf^wtestaat  van  Friesland  benoemd.  Dm 
ondersteunde  nu  eens  de  éene,  dui  weder  de 
andere  party  en  somtyds  beide  partyen,  om 
met  de  bestaande  verdeeldheid  zyn  voordeel 
te  doen.  Hy  werd  in  1498  wel  is  waar  in 
zyne  waardigheid  erkend,  maar  moest,  even- 
als zyne  zonen,  zich  er  met  geweld  van  wa- 
penen staande  honden.  Kadat  éen  der  zonen 
in  1516  zyne  aanspraken  op  Friesland  aan 
Karèl  van  Oatienrijk  verkocht  had,  kostte  het 
aan  dezen  weinig  moeite,  die  gedeelten  van 
Friesland  aan  zyn  gezag  te  onderwerpen, 
welke  liever  Kard  van  CMder  als  heer  wilden 
huldigen.  De  volkomene  onderwerping  der 
Friezen  aan  Kaïrd  van  Ootiemrijk  in  1628 
maakte  een  einde  aan  den  burgerkrQg  der 
Schieringers  en  Vetkoopers. 

Sohiermonnikoog ,  een  Kederlandsch 
eiland,  tot  de  provincie  Friesland  behoorende, 
ligt  tegenover  de  Lanwers,  heeft  een  lang- 
ronde  gedaante  en  by  eene  lengte  van  2  eene 
grootste  breedte  van  éen  uur  gaans  en  telt  b0na 
1000  inwoners,  die  gedeelteiyk  in  den  land- 
bouw, maar  verreweg  voor  *t  grootste  gedeelte 
in  de  zeevaart  hun  bestaan  vinden.  De  noord- 
zyde  is  voorzien  van  eenige  ryen  hooge  duinen, 
afgewisseld  door  welig  begroeide  duindalen. 
Aan  den  zuideiyken  voet  dier  duinen  ligt  het 
regelmatig  aangelegde,  met  een  finud  plant- 
soen versierde  dorp,  en  ten  zuiden  van  het 
dorp,  alsmede  oost-  en  westwaarts  van  dit 
laatste  vindt  men  kosteiyke  weiden,  dooreen 
hoogen  dyk  tegen  springvloeden  beveiligd. 
Men  heeft  er  eene  nette  kerk,  eene  zeevawt- 
school,  eene  lagere  school,  twee  hooge  vuur- 
torens en  den  l&tns  gemodemiseerden  burcht 
Bysbergen.  Vermoedeiyk  is  dit  eiland  in  de 
middeneeuwen  met  den  vasten  wal  geheel  of 
nagenoeg  verbonden  geweest.  Men  vindt  bet 
genoemd  als  bezitting  van  het  klooster  Claercamp 
in  een  charter  van  1465.  Vermoedeiyk  is  het  in 
1580  met  andere  kloostergoederen  aan  den  lande 
van  Friesland  vervallen,  en  dit  gewest  heeft 
het  als  heeriykheid  met  civiele  en  crimineele 
Justitie  in  1688  verkocht  aan  Jokan  Siaekom- 
wer^  heer  van  Bjjtbergen^  IteUêttee^  8t,  Amma 
enz.  Het  bleef  in  het  bezit  van  dit  geslacht 
tot  1859,  toen  het  voor  eene  som  van  98000 
gulden  werd  aangekocht  door  mr.  JokmBriek 
BoMckf  die  er  voorts  83  000  gulden  besteedde 
aan  den  aanleg  van  reeds  genoemden  dyk. 
Het  harde  strand  en  de  volle  golfUag  der 
Noordzee  maken  dit  eiland  zeer  geschikt  tot 
eene  badplaats.  Weinige  Jaren  geleden  ii  er 
een  weg  aangelegd  door  de  duinen  naar  het 
noorderstrand.  waar  een  eenvoudig  pavi^oen 
verrees,  om  in  de  behoeften  der  badgasten 
te  voorzien ,  wier  aantal  van  Jaar  tot  Jaar 
toeneemt.  Eindeiyk  is  in  het  Jaar  1886  besloten 
tot  den  bouw  van  een  aanzieniyk  badhuis,  dat 
nagenoeg  40  000  gulden  zal  kosten.  Het  wordt 
gesticht  op  den  noordeiyken  duinzoom  en 
komt  in  het  vooijaar  van  1887  in  gereedheid. 


SCHIEEMONNIKOOG— SCHIETKATOEN. 


829 


Alfldan  wordt  voor  het  gemak  der  badgasten 
een  dageigksebe  stoombootdienst  op  Groningen 
faigesteld.  Ook  wordt  de  zandweg  door  de 
dninen,  van  het  dorp  naar  het  badhnis,  ge- 
plaTOid. 

Sohieten  ia  in  het  algemeen  het  voortdrQ- 
▼en  van  projectielen  door  middel  van  schiet- 
wapens, hoewel  bg  manoenvres  tot  oefening  en 
m  het  doen  Van  sein-  en  satnntschoten  eigen- 
Hik  geene  projectielen  worden  gebeiigd.  De 
baan  yan  het  voortgestuwde  projectiel  is  van 
looveel  omstandigheden  afhankelQk,  dat  men 
niet  yan  sekerheid,  maar  enkel  van  waar- 
schfinltikheid  van  trelTen  kan  spreken.  Gemelde 
sekerheid  neemt  intnsschen  toe  met  de  kennis  der 
oonaken,  die  het  projectiel  van  sEQne  baan 
doen  afwyken  en  met  die  yan  de  middelen, 
welke  men  tot  bestrijding  dier  oorzaken  kan 
aanwenden.  De  omstandigheden,  welke  in- 
yloed  knnnen  hebben  bQ  het  treffen.  z0n: 
yeranderingen  yan  de  ziel  en  yan  het  yizier 
yan  het  wapen,  welke  bQ  het  schieten  ont- 
staan en  niet  constant  bigyen,  —  ongeiyke 
toestand  yan  het  buskruit  en  yan  het  projec- 
tiel, —  ongeigke  bediening  bfl  het  richten  yan 
het  geschut  of  yan  het  geweer,  bf)  het  aan- 
zetten yan  het  projectiel  of  bQ  het  zuiyer 
houden  yan  de  ziel,  —  het  weder,  de  warm- 
tegraad  en  de  dichtheid  des  dampkrings,  die  op 
de  draagkracht  werken,  terwgi  de  wind  eene 
zydelingsche  afwQking  kan  yeroorzaken,  — 
en  onyoldoende  yastheid  yan  het  afltiit.  Al 
die  omstandigheden  yerminderen  de  zekerheid 
yan  het  treffen,  wanneer  zQ  gestadig  yeran- 
deren;  blfiyen  zQ  standvastig,  dan  kunnen  zg 
in  rekening  gebracht  worden.  Eene  Juiste  be- 
paling yan  den  afetand  yan  het  doel  beyordert 
de  waarschgniykheid  yan  het  treffen;  doch 
deze  wordt  dikwyis  yerydeld  door  eene  zQde- 
lingsche  afwijking.  Men  heeft  ten  behoeve 
van  het  richten  van  geschut  tabellen  vervaar- 
digd, welke  voor  een  gegeven  afttand  de 
elevatie  aanwQzen,  bQ  het  lichte  veldgeschut 
tot  een  afstand  van  6800  en  bQ  het  zware 
tot  een  afstand  van  7000,  Ja,  bQ  de  15  Ned. 
dutms-ringkanonnen  tot  een  afstand  van  8  500 
Ked.  el.  Deze  draagwijdten  hebben  betrekking 
op  het  horizontale  vlak  en  bepalen  dus  niets 
omtrent  de  aflstanden,  welke  onder  andere 
qmstandigheden  kunnen  bereikt  worden.  BQ 
het  indirecte  schieten  bevindt  zich  het  doel 
achter  eene  bedekking,  byv.  achter  een  vest 
tingwal.  Daar  het  doel  hier  niet  zichtbaar  is, 
moet  de  hoogte  niet  met  het  vizier,  maar  met 
het  qnadrant  bepaald  worden.  By  rechtstreek- 
sche  schoten  daarentegen  is  het  doel  zichtbaar 
en  ook  het  geschut  zelf  ongedekt.  —  BQ  het 
schieten  met  draagbare  vuurwapens  is  het 
treffen  vooral  afhankelijk  van  Juist  mikken, 
van  een  onbeweegbaar  vasthouden  en  van  een 
kalm  afdrukken.  De  draagkracht  van  een  ge- 
weerkogel is  in  het  horizontale  vlak  ongeveer 
1000  Ned.  el,  maar  bü  elevatie  ongeveer 
dubbel  zoo  groot.  Daar  het  schyfschieten  op 
schuttersfeesten  plaats  heeft  naar  een  doel, 
op  bekende  afttanden  geplaatst,  terwyi  men 
daarenboven  veelal  een  steunpunt  heeft  voor 
de  buks,  zoo  zyn  hier  de  omstandigheden 
ter  bevordering  van  het  treffen  zoo  gunstig 
mogeiyk. 

Sometgaten  zyn  in  muren,  borstwerin- 
gen   en    andere    bedekkingen  aangebrachte 


openingen,  waardoor  men  met  geschut  of 
geweer  vuren  kan.  Zy  moeten  geschikt  zyn 
voor  een  onbelemmerd  gebruik  dier  wapenen, 
maar  tevens  de  bedekking  zoo  weinig  mogeiyk 
verzwakken.  De  hoogte  dier  gaten  is  evenredig 
aan  die  der  monden  van  het  geschut  en  aan 
die  der  aanleghoogte  der  manschappen.  De 
zyvlakken  dier  openingen  zyn  In  muren  niet 
recht,  maar  gebroken,  om  by  een  groot  ge- 
zichtsveld de  meest  mogeiyke  sterkte  van 
dekking  te  behouden.  De  schietgaten  in  de 
scheepswanden  noemt  men  poorten,  In  gepant- 
serde schepen  heeft  men  in  den  Jongsten  tyd 
het  draaipunt  van  het  geschut  by  den  mond 
gesteld,  om  er  de  openingen  zoo  klein  moge- 
lyk  te  maken. 

Sohietkatoen  (pyrozyline)  is  ceUuloee, 
waarin  een  gedeelte  der  waterstof  (ge wooniyk 
8  atomen  per  molecuul)  vervangen  is  door 
8  nitrogroepen  (NO2).  Het  werd  reeds  in  1838 
door  Braconnoi  ontdekt,  maar  trok  eerst  de 
aandacht  na  de  onderzoelclngen  van  Sckönbein 
in  1846.  Het  wordt  verkregen  door  gezuiverd 
katoen  gedurende  10—15  minuten  bloot  te 
stellen  aan  de  werking  van  rockend  salpeter- 
zuur,  daarna  door  lang  uitwasschen  het  zuur 
volkomen  te  verwyderen  en  het  eindeiyk  by 
een  zachten  warmtegraadte  drogen.  Yolgens 
Knop  is  het  beter,  het  katoen  in  een  mengsel 
van  geiyke  deelen  zwavelzuur  en  salpeterznur 
te  dompelen.  Het  katoen  wordt  by  die  be- 
handeling ongeveer  tweemaal  zwaarder,  doch 
is  op  het  gevoel  en  op  het  oog  niets  veranderd, 
hoewel  onder  den  microscoop  de  vezels  zich 
minder  glad  vertoonen.  Scheikundig  echter  is 
het  een  ander  lichaam  geworden.  lodium  en 
zwavelzuur,  die  cellulose  blauw  kleuren,  laten 
het  onveranderd,  en  het  overtreft  nnzeifiihet 
buskruit  in  ontbrandbaarheid.  By  zyne  ont- 
ploffing, die  somtyds  reeds  beneden  100^  C. 
plaats  heeft,  ontwikkelen  zich  kooldiozyde, 
koolmonozyde,  stikstofozyde  en  waterdamp. 
Het  is  niet  geschikt  voor  vuurwapens,  omdat 
het  deze  door  het  plotseiyke  der  on^loffing 
verbryzelt,  maar  des  te  beter  voor  het  doen 
springen  van  rotsen.  Het  bewaren  van  aan- 
merkeiyke  hoeveelheden  schietkatoen  biyft, 
zelft  by  de  uiterste  behoedzaamheid,  zeer 
gevaariyk. 

Omtrent  de  zoogenaamde  nitroverbindingen 
der  cellulose  heeft  Wolfram  onderzoekingen 
ingesteld,  die  de  volgende  resultaten  oplever- 
den: in  de  cellulose  CoHioOg  kunnen  2,  8,  4 
of  5  atomen  waterstof  door  de  groep  NO2  ver- 
vangen worden  en  daardoor  ontstaan  vier 
nitroverbindingen  nameiyk: 

Pentanitrocellulose  CüH5(NOj)ft05 
Tetranitrocellulose  C6H6(N0i)405 
Trlnitrocellulose      CeHy  (SOih  O5 
Binitrocellnlose        CuHsCNOs)}  O. 
Men  kan  deze  verbindingen  in  vezeligen  of 
poedervormigen  toestand  verkrygen.  Haar  aan- 
tal groepen  NO,,  dat  de  waterstof  in  de  cellu- 
lose substitueert,  neemt  toe  met  de  hoeveelheid 
zwavelzuur,    den  duur  der  werking  en  de 
temperatuur  van  het  zuurmengsel.  Eenehooge 
temperatuur  bevordert  het  doordringen  in  de 
cellulose,  verandert  hare  structuur  en  geeft 
aan    de    praeparaten    en   hunne .  oplossingen 
andere  eigenschappen.    By  het  bereiden  van 
genitreerde   cellulose  verkrygt  men  meestal 
mengsels  van  verschillende  verbindingen.  Door 


SCHIETKATOEN— 8CHIEVELBE1N. 


eenseer  geconcentreerd  zaurmengBel  worden  de 
▼erachillende soorten  van  cellulose  in  eeneen  de- 
zelfde verbinding  omgezet,  maar  door  het  ge- 
bruik van  zwak  zuur  verschillend  genitreerd. 
Praeparaten  met  meer  dan  41,89%  NOj  bevatten 
in  hunne  poriën  salpeterzuur,  dat  niet  door  uit- 
wasschen  verwQderd  kan  worden;  die  met 
minder  dan  22,22%  NO^  z||n  met  niet  genitreerde 
cellulose  vermengd.  Hoe  gemakkelQker  eene  ve- 
zel door  de  werking  van  zwavelzuur  in  perga- 
ment  veranderd  wordt,  des  te  moeielQker  wordt 
zQ  genitreerd,  en  hoe  minder  het  zwavelzuur 
er  op  werkt,  des  te  meer  doet  het  salpeterzuur 
zich  gelden.  De  oplosbaarheid  der  nitrocellulose 
is  naar  gelang  van  hare  samenstelling  en  van 
hare  structuur  verschillend.  Door  schietkatoen 
te  doortrekken  met  gelatine  of  door  toevoeging 
van  gelatine  aan  het  zunimengsel  vóór  het 
nitreeren  kan  men  zorgen,  dat  men  een  poe- 
dervormig  praeparaat  verkrQgt 

Behandelt  men,  volgens  Bêokampy  schiet- 
katoen met  yzervitriool,  dan  worden  de  ele- 
menten van  het  salpeterzuur  weder  tegen 
waterstof  uitgewisseld  en  cellulose  terugge- 
vormd.  Dit  is  de  reden,  waarom  men  de 
nitrocellulose  enz.  niet  als  ware  nitroverbin- 
dingen,  maar  als  ester  van  het  salpeter  moet 
beschouwen.  Door  alkaliën  toch  worden  zQ 
verzeept  onder  de  vorming  van  cellulose 
en  van  een  nitraat  Voorts  is  het  eenigs- 
zins  oplosbaar  in  zwavelzuur,  bytende  pot- 
asch,  azQnaether  en  gewonen  aether,  en 
laatstgenoemde  oplossing,  ociOodmm  geheeten, 
wordt  gebezigd  in  de  heelkunde  en  in  de 
photographie.  De  oplosbaarheid  van  schiet- 
katoen in  aether  is  zeer  afhankeiyk  van  de 
bereiding;  het  best  oplosbaar  nameiyk  is  die 
soort,  welke  bereid  werd  met  behulp  van 
salpeterzuur  en  zwavelzuur.  Ook  de  tempera- 
tuur van  het  mengsel,  waarin  men  het  katoen 
dompelt,  en  andere  min  bekende  omstan- 
digheden hebben  daarop  groeten  invloed. 
Tot  het  bereiden  van  coUodium  neme  men 
10  gewichtsdeelen  QiQK^maaht,  gedroogd 
salpeter,  die  men  aanroert  met  15  gewichts- 
deden zwavelzuur.  Zoo  verkrUgt  men  eene 
oplossing,  die  zuur  zwavelzuur  kalium  en  vry  sal- 
peterzuur bevat  en  zuiver  katoen  in  16-30 
minuten  in  schietkatoen  verandert.  Dit  laatste 
wordt  goed  uitgewasschen,  tnsschen  papier  uit- 
geperst en  terstond  in  27  gewichtsdeelen  aether 
opgelost.  Hiervan  verkrijgt  men  eene  gelei,  die 
door  bU voeging  van  nog  18  gewichtsd^en  een 
weinig  alkohol  bevattenden  aether  dun  en 
vloeibaar  wordt.  Het  collodium  moet  in  dicht 
sluitende  flesschen  bewaard  worden ,  en  het 
droogt,  op  de  huid  gebracht,  spoedig  op  tot  een 
luchtdicht  vlie^e.  De  photographen  bezigen 
collodium ,  om  eene  homogene  laag  te  ver- 
krijgen, die  gevoelig  gemaakt  kan  worden 
voor  de  werking  van  het  \\Ci\ii{t\»PhotograpMe). 

Het  xyloHdAne^  door  de  werking  van  rookend  sal- 
peterzuur op  zetmeel  verkregen,  komt  in  vele  op- 
zichten met  schietkatoen  overeen  .Het  is  evenmin 
eene  nltroverbinding  als  de  cellulose  en  ont- 
brandt b|i  185''  C.  —  Ook  \Atmomniet  (manna- 
Buiker)  bereidt  men  eene  dergelijke  verbinding 
door  het  te  behandelen  met  een  mengsel  van 
geconcentreerd  salpeter-  en  zwavelzuur.  Men 
geeft  daaraan  den  naam  van  nitromannUt  of 
IcnaUHoniMt  CeHijCNO^V  Deze  verbinding  kris- 
talliseert gemakkeiyk  uit  alkohol  of  aether  en 


kan  beschouwd  worden  als  manniet,  waarin 
6  atomen  waterstof  door  even  veel  nitrogro^^n 
vervangen  z|jn.  ZjJ  ontploft  by  verhitting  min- 
der heftig  dan  schietkatoen,  maar  onder  den 
hamer  met  een  sterken  knal  en  wordt  aan- 
bevolen ter  vervaardiging  van  percussiedopjes. 

SohieUood  (Het),  waarmede  men  zich 
overtuigt  of  sommige  deelen  van  schrynwer- 
kers-,  timmermans-  of  metselaarsarbeid  zieh 
wel  in  een  zuiver  verticalen  stand  bevinden, 
bestaat  uit  een  rlchtklo^je,  waarin  eene  opening 
geboord  is,  waardoor  een  snoer  of  koord 
loopt,  waaraan  een  bol-  of  peervormig  me- 
talen gewiekte  bevestigd  is.  Houdt  men  het 
klokje  tegen  de  te  beproeven  zyde  van  eenig 
voorwerp  en  laat  men  daarna  het  koord  sjiie- 
ten, dan  kan  men  aanstonds  waarnemen  of 
dit  ook  in  de  richting  van  het  verticaal  neer- 
hangend koord  afwykt.  Men  gebruikt  het 
Bchietlood  ook  om  een  punt  te  vinden,  dat 
loodrecht  onder  een  gegeven  punt  gelegen  is, 
en  men  verandert  ^n  naam  alsdan  in  dien 
van  puntlood, 

Sohietmotteil  (Phryganidea)  of  water- 
motie»  zyn  dieren,  welke  tot  de  orde  der 
NetvUu^dige  itueoten  (Keuroptera)  behooren. 
Zy  onderscheiden  zich  door  4  vliezige  vleugels, 
van  welke  de  voorste  ongeplooid,  doorgaans 
met  haar^es  bezet  en  van  vertakte  aderen 
voorzien  zyn,  terwyi  de  achterste  broeder  en 
overlangs  als  een  waaier  geplooid  kunnen 
worden,  door  een  kort  borststuk,  door  mond- 
deelen,  die  ongeschikt  zyn  tot  byten,  door 
onvolgroeide  bovenkaken  en  door  lange  sporen 
aan  de  achterschenen.  —  voorts  gewoonlQk 
door  zeer  lange,  gelede  sprieten  en  door  be- 
haarde of  lange  tasters  aan  de  monddeelen. 
zy  leggen  hare  eieren,  doorgaans  eene  groene, 
gedeiachtige  massa  vormend,  in  het  wattr 
en  hechten  ze  vast  aan  eene  waterplant.  Do 
daaruit  voortkomende  larven  leven  in  het  water 
in  kokertjes,  die  uit  verschillende  stoffen  samen- 
gesteld en  aan  de  uiteinden  open  zyn.  Die 
larven  zyn  rolrond,  week,  met  een  harden  kop 
en  4  vry  lange  voorpooten,  alsmede  gewoonltfk 
met  3  vleeschachtige  uitwassen  op  den  4dea 
llchaamsring.  Zy  verpoppen  in  den  koker, 
nadat  zy  de  éene  opening  dichtgesponnen  en 
de  andere  op  een  steen  of  stengel  geplaatst 
hebben.  Men  vindt  de  schietmotten  aan  den 
kant  van  slooten,  in  vochtige  bosschen  en  ook 
wel  in  huis,  waar  zy  met  onbesuisd  geweld 
op  het  lamplicht  afvllegen. 

Sohievelbein  (Hermann),  een  verdienste- 
I  lyk  beeldhouwer,  geboren  te  Beriyn  den  18den 
November  1817,  werd  in  1853  lid  der  Aca- 
démie aldaar  en  in  1859  professor  aan  die 
inrichting.  Hy  overleed  te  Beriyn  den  6den 
Mei  1867.  Van  zyne  kunstgewrochten  noe- 
men wy:  éen  der  marmeren  groepen  op  de 
slotbrug  te  Beriyn,  —  de  modellen  voor  de 
standbeelden  van  het  operagebonw  en  ter 
versiering  van  de  Witte  Zaal  in  het  Ko- 
ninkiyk  slot,  —  de  Apostelen  voor  eene 
kerk  te  Helsingfors,  —  een  fries,  de  verwoes- 
ting van  Pompeji  voorstellend,  in  het  nieuwe 
museum,  —  het  standbeeld  van  Herman  oo» 
Salza  te  Mariënburg,  —  een  relief  voor  de 
Weichselbrug  te  Dirschau,  —  Luther  en  Me- 
landktkon  vóór  de  universiteit  te  Königsberg, 
—  het  gedenkteeken  ter  eere  van  den  vryheer 
tH>»    SUiny  —    en  het  postament  voor  het 


SCHIEVELBEIN-  SCHIK  ANEDER. 


331 


standbeeld  yan  FrUdrich  Wühêlm III teKeulen, 
Schijn  (De)  wordt  gowooDiyk  tegenoyer 
liet  wezen  of  de  waarheid  gesteld.  Het  woord 
is  afkomstig  van  schQnsel  of  een  bepaald 
licht,  dat  de  yoorwerpen  bestraalt  en  alzoo 
aan  deae  een  eigenaardig  yoorkomen  geeft, 
4at  niet  altyd  in  overeenstemmiog  is  met  de 
werkelijkheid.  Zoo  kan  men  ook  door  drog- 
redenen, yalsche  beweringen  enz.  iets  in  een 
yalsch  licht  plaatsen  en  daaraan  een  glimp 
^e?en,  dien  hst  eigenlQk  niet  bezit.  Schyn- 
deogd  en  schgnvroomheid  zyn  niets  anders  dan 
a&chnweigke  huichelary.  De  schyn  kan  in- 
tosschen  ook  het  spiegelbeeld  yan  het  wezen 
xyn,  terwyi  wU  dit  laatste  niet  kennen.  Im- 
mers yolgens  Xo»^  zyn  de  boiten  ons  bestaande 
yoorwerpen  slechts  verschijnselen  (phenomena) 
Tan  de  werkdijJce  zaken  (nonmena),  welke  wy 
in  haar  wezen  niet  knnnen  doorgronden,  ter- 
wyi  wy  het  er  yoor  houden  moeten,  dat  de 
yerschynselen  er  min  of  meer  mede  oyereen- 
^ornen. 

Schijndood  (aaphyxia)  is  een  toestand, 
waarin  de  leyensylam  zoo  flanw  brandt,  dat 
nSi  niet  merkbaar  is,  zonder  eyenwel  onyat- 
baar  te  wezen  yoor  eene  nieuwe  opflikkering. 
Jlen  meent  gewooniyk,  dat  een  menscheiyk 
lichaam  als  dood  mag  beschouwd  worden , 
wanneer  de  werkzaamheid  yan  het  hart  en 
van  de  ademhaling  opgehouden  heeft.  Toch 
yindt  men  by  yerschillende  ziekten  een  toe- 
stand, waarin  die  beide  werkzaamheden  tot 
xulk  een  minimum  yerminderen,  dat  alleen 
de  bekwame  arts  ontdekken  kan,  dat  zy  nog 
niet  geheel  hebben  opgehouden.  Aan  dien 
toestand  geeft  men  den  naam  yan  schyndood. 
Bewustheid,  geyoel  en  beweging  hebben  op- 
gehouden; de  huid  heeft  eene  vale  doodakleur; 
yan  adeinhaling  ontwaart  men  opperylakkig 
^een  spoor  en  de  polsslag  is  schynbaar  yer- 
dwenen,  althans  op  de  plaats,  waar  men 
dien  gewooniyk  yoelt,  nameiyk  by  de  hand, 
«n  alleen  by  eene  hoogst  nauwkeurige  aus- 
cultatie  bemerkt  men  iets  yan  de  samentrek- 
king yan  het  liart.  Men  meent,  dat  deze 
oyergang  yan  het  leyen  tot  den  dood  wel 
«en  half  etmaal  kan  duren.  Schyndood  kan 
ontstaan  door  inwendige  ongesteldheid,  byy. 
door  flauwyallen  na  zware  yermoeienis,  alsmede 
hy  heyige  krampen,  by  hysterie,  epilepsie  en 
«clampsie,  by  cholera  en  by  het  gebruik  yan 
narcotische  yergiften,  zooals  opium,  blauwzuur 
en  chloroform,  —  by  uitwendige  beleedigingen. 
t>yy.  by  hersenschudding,  yerwondingmetyeei 
bloedyerlies  enz.,  —  en  door  oor^iken  yan 
byzonderen  aard,  zooals  by  pasgeborenen 
wegens  gebrekkige  ademhaling,  by  drenkelin- 
gen, opgehangenen  enz.  Voorts  is  het  bekend, 
dat  eenige  Jaren  geleden  het  zonderlinge  ge- 
Tucht  zich  yerspreid  heeft,  dat  men  in  Amerika 
het  middel  had  ontdekt,  om  leyende  wezens 
In  een  toestand  yan  schyndood  te  brengen  en 
daarin  gedurende  een  onbepaalden  tyd,  geholpen 
door  eene  temperatuur  beneden  het  yriespunt, 
te  doen  biyyen,  —  en  teyens  het  middel  om 
ve  ieder  oogenblik  tot  het  yolle  leyen  terug 
te  roepen. 

Het  bestudeeren  yan  den  schyndood  is  yan 
Teel  belang  wegens  het  geyaar  yan  leyend 
begrayen  te  worden;  doch  dit  geyaar  is  yooral 
gelegen  in  een  al  te  spoedig  ter  aarde  bestel- 
len en  eene  onyoldoende  lykschouwing.  De 


yrees  daaryoor  is  wyders  zeer  oyerdreyen, 
omdat  geyallen  yan  levend  te  worden  begra- 
yen tot  de  groote  zeldzaamheden  behooren. 
Een  langdurige  schyndood  toch  komt  zeer 
zelden  yoor,  en  dan  nog  nagenoeg  niet  anders 
dan  by  pasgeborenen,  verdronkenen  of  opge- 
hangenen. Toch  kunnen  hysterische  vrouwen 
wel  eens  dagen,  ja,  wel  eens  éen  of  twee 
weken  lang  in  den  staat  van  schyndood  ver- 
keeren,  en  dikwyis  biyven  zy  daarby  in  het 
bezit  van  het  gehoor  en  van  de  bewustheid, 
zoodat  zy  het  pyniyke  van  haren  toestand 
gevoelen  zonder  zich  te  kunnen  bewegen. 
Tot  de  voorbehoedmiddelen  tegen  het  levend 
begraven  behooren:  dat  de  ter  aarde  bestel- 
ling eerst  8  etmalen  na  het  vermeende  sterven 
geschiede.  —  dat  het  lyk,  hetzy  in  eigen 
woning,  hetzy  in  een  lykenhuis,  zorgvuldig 
bewaakt  worde,  en  dat  er  lykschouwing 
door  een  deskundige  plaats  hebbe.  Omtrent 
het  verschil  tusschen  schyndood  en  werkeiy- 
ken  dood  deelen  wy  het  volgende  mede:  de 
ademhaling  en  de  beweging  van  het  hart  du- 
ren, hoe  gering  ook,  by  den  schyndood  voort, 
maar  by  den  dood  niet.  Om  die  bewegingen 
waar  te  nemen,  houdt  men  een  donzen  veerde 
onder  den  neus  of  men  plaatst  een  schaalde 
met  water  op  de  maagholte,  om  te  zien,  of 
men  daarin  ook  beweging  bespeurt,  of  men 
houdt  vóór  den  mond  een  spiegel,  om  op  te 
merken  of  deze  ook  beslaat.  B|)  vermoedeiy- 
ken  schyndood  poogt  men  de  zenuwen  te 
prikkelen  door  riekende  middelen  (ammoniak 
en  azynaether),  door  het  kittelen  van  den 
neus,  door  het  besproeien  van  het  lichaam 
met  koud  water  en  door  de  huid  te  borstelen 
en  te  wryven,  vooral  op  den  rug  tot  herstel- 
ling van  de  ademhaling.  Hieraan  echter  mag 
men  niet  veel  tyd  besteden ;  men  dient  nameiyk 
met  spoed  eene  kunstmatige  ademhaling  te  ver- 
wekken. Het  lichaam  moet  daartoe  half  op  den 
buik  en  half  op  zyde  gelegd  worden,  opdat 
by  drenkelingen  de  vloeiBtoifen  uit  maag  en 
mond  zich  onbelemmerd  kunnen  verwyderen. 
Daarop  doet  een  persoon  de  armen  van  den 
schyndoode  regelmatig  op  en  nedergaan,  ter- 
wyi  een  tweede  persoon  in  dezelfde  mat^den 
buik  eenigszins  samen  drukt.  Door  eerstge- 
noemde beweging  treedt  de  lucht  in  de  borst- 
holte en  door  laatstgemelde  wordt  zy  er  uit 
geperst,  zoodat  men  eene  in-  en  uitademing 
doet  ontstaan.  Een  goed  onderscheidingsmid- 
del tusschen  dood  en  schyndood  bestaat  daarin, 
dat  men  een  mosterdpap  op  de  huid  legt  of 
deze  op  enkele  plaatsen  met  vochtig  flanel 
söo  sterk  wryft,  dat  de  opperhuid  er  afjge- 
schuurd  wordt  By  een  werkeiyken  dood  wor- 
den de  met  mostardpap  belegde  plaatsen  niet 
rood,  en  de  afgewrevene  plekken  niet  vochtig, 
maar  drogen  spoedig  op  en  vertoonen  zich  na 
6—12  uren  geelbruin,  hoomachtig  hard  en 
eenigszins  doorschynend.  Zoogenoemde  doods- 
ylekken  zyn  geen  zeker  kenteeken  van  den 
dood,  want  men  heeft  ze  opgemerkt  by  perso- 
nen, die  nagenoeg  door  kolendamp  verstikt 
waren,  maar  gered  werden,  en  men  weet  tevens, 
dat  men  ze  by  vele  lyken  vruchteloos  zoekt. 
De  meest  te  vertrouwen  teekenen  van  den 
dood  zyn  verstyving  en  verrotting.  Het  is 
daarom  zeer  moeieiyk,  kort  na  het  sterven  over 
dood  en  schyndood  te  beslissen. 
Schikaneder  (Emannël),  een  verdienste- 


382 


SCUIKANEDER-SCHILDEBKUNST. 


igk  open-  en  blftspeldichter,  geboren  te  Be- 
gensborg  in  1761,  rerwierf  als  komiek  in 
onderscheidene  OoatenrQksche  steden  groeten 
bOnJ,  was  voorts  directeor  van  het  tooneel 
te  Praag  en  daarna  te  Weenen,  waar  hQ  een 
Bchonwbarg  stichtte  en  den  21sten  September 
1812  overleed.  Zyne  opera^s  en  zangspelen,  van 
welke  «Die  Zauberflöte**  door  de  maziek  van 
Mosatrt  de  meeste  rermaardbeid  verkreeg,  zyn 
nitgegeren  onder  den  titel:  „Theatraliscbe 
Werke  (1792,  2  dln)". 

Sohikgodinnen  {Mo7pm^  Parcae),  doch- 
ters van  den  Nacht  of  van  Zem  (JApiter)  en 
Tkêmitf  werden  na  eens  beschouwd  als  de 
verhevene,  machtige  godinnen  van  het  eeowige 
noodlot,  goden  en  menschen  beheerschende, 
dan  weder  als  godinnen  van  leven  en  dood, 
den  levensdraad  der  menschen  voortspinnende 
of  dien  afknippende.  ZU  waren  drie  in  getal, 
nameigk  dotho  (de  Spinster),  Lacketit  (de 
Lotbeschikster)  en  Atropot  (de  Onvermorw- 
hare).  De  dichten  stelden  ze  soms  voor  als  oude 
vronwen,  en  de  beeldhoawers  gaven  baareen 
middelbaren  leefiyd  en  bepaalde  attributen, 
nameiyk  aan  Clotlo  een  spinrokken  of  papier- 
rol,  aan  Lachetis  eene  stift,  waarmede  zQ 
het  noodlot  aanwjist,  en  aan  Atropot  eene 
schaar,  eene  balans,  een  zonnewyzer  of  eene 
graveemaald. 

Schild  (Het)  was  in  ouden  tQd  het  voor- 
naamste verdedigingswapen  tegen  houw  en 
steek,  tegen  pt)l  en  speer.  De  Qrieken  had- 
den groote  schilden  (tyreos),  vervaardigd  van 
onderscheidene  lagen  leder  en  eene  bedekking 
van  metaal.  In  het  midden  bevond  zich  de 
tlzeren  punt,  die  ook  tot  wapen  van  aanval 
kon  dienen.  Toorts  waren  aan  de  binnenzijde 
riemen  of  ringen  aangebracht,  om  het  aan  den 
linkerarm  te  bevestigen.  Daarenboven  hadden 
de  Qrieken  ronde  schilden  (aspis)  met  eene 
middell0n  van  omstreeks  70  Ned.  duim.  BQ 
de  Romeinen  had  het  schild  van  het  voetvolk 
(scutum,  parma)  eene  middellQn  van  1  Ked. 
el  en  eene  ronde  en  dat  van  de  rultery  (cly- 
peus)  gewoonlijk  eene  ovale  gedaante.  De  sol- 
daten der  legioenen  hadden  groote,  vierkante 
schilden  van  met  leder  overtrokken  hout  met 
metalen  randen.  De  Perzen  bezigden  groote, 
van  teenen  gevlochten  schilden,  die  z||  met 
eene  metalen  staaf  in  den  grond  bevestigden. 
De  armborstschutters  van  Qascogne  gebruik- 
ten dergeiyke  schilden  nog  in  1515  in  den 
slag  bQ  Marignano.  Het  verlies  van  het  schild 
werd  voor  eene  groote  schande  gehouden,  en 
de  gesneuvelde  of  gewonde  krijgslieden  wer- 
den op  hun  schild  weggedragen.  De  Romei- 
nen en  Qrieken  wapenden  niet  alleen  in  het 
tweegevecht  zich  met  schilden,  maar  geheele 
afdeelingen  wisten  dit  verdedigingswapen  zoo 
te  plaatsen,  dat  al  de  schilden  te  zamen  een 
schier  ondoordringbaren  muur  vormden  (testudo 
of  schilddak).  Op  een  schild  geplaatst  en  rond- 

gedragen  te  worden  was  b|  vele  volken  de 
oogste  eer  en  diende  bU  de  Bourgondiërs  ten 
teeken  der  koningskeuze.  Het  schild  werd  door 
gedaante  en  kleur  reeds  vroeg  een  onderschei- 
dingsteeken  voor  verschillende  volken,  alsmede 
door  versiering  en  wapenleus  een  kenmerk  van 
bepaalde  geslachten  en  personen.  Uit  de  ver- 
sieringen van  het  schild  ontstonden  alzoo  de 
geslachtswapens.  De  schilden  der  midden- 
eeuwBche  ridders  waren  verschillend  van  ge- 


daante. BQ  de  Franschen,  Spanjaarden,  Ne- 
derlanders en  Italianen  waren  zQ  rond  en 
droegen  den  naam  van  rondas.  Ook  werd  een 
schild  in  ons  Vaderland  wel  beuJcelaar  gehee- 
ten.  In  1595  liet  Prins  Mamriis  proeven  ne- 
men, om  met  groote  schilden  (targes)  door 
een  bataUon  piekeniers  te  dringen ;  zy  geluk- 
ten wél,  maar  toch  werden  genoemde  schilden 
niet  ingevoerd. 

Sohild  of  Schilt.  Onder  de  munten,  in  de 
middeneeuwen  in  ons  Vaderland  in  gebruik^ 
komt  onder  meer  voor  de  schild  of  schilt.  DH 
geldstuk  speelt  eene  voorname  rol,  zoo  lelft  dat 
het  een  grondwoord  voor  eene  speciale  belasting 
opleverde. 

In  1S87  werd  het  Fransche  of,  zooals  b|  de 
berekening  van  de  schilttaele  heet,  het  Franck- 
rycksche  schilt  geslagen,  bevattende  4,86 
gram  4jn  goud.  Dit  stuk  werd  berekend  tegen 
18  grooten,  ongeveer  f7,20  van  de  tegenwoor- 
dige waarde. 

In  1888  werd  het  Dortsche  gouden  schild 
geslagen  en  ingevoerd  op  een  4jn  gewicht 
van  4,01  gram  goud,  geldende  40  groot  Toen 
werd  het  bovengenoemde  Fransche  schild  be- 
rekend tegen  48  Vs  groot  of  f  12,01.  Langza- 
merhand veranderde  de  waarde  op  verrassende 
wOze.  Zoo  gold  het  Fransche  schild  van  4.30 
gram  fUn  goud,  dat  in  1848  18  groot  gold,  in 
1411  51  groot,  in  1421  62  groot 

Nog  vinden  we  melding  gemaakt  van  het 
gouden  Wilbelmusschild,  dat  doorgaans  21  stui- 
vers, soms  echter  20  stuivers  gold. 

Schild  (Franz  Joseph),  een  ZwUaersch 
volksdichter,  geboren  den  14den  AugustuB 
1821  te  Qrenschen  (canton  Solothum),  stu- 
deerde te  München  en  te  Weenen  in  de  geneet- 
kunde,  practiseerde  in  zQne  geboorteplaats  en 
vertrok  in  1855  naar  Solothum,  om  zich  uit- 
sluitend aan  de  beoefening  der  letteren  te 
wgden.  Ht)  schreef:  „Jurakl&nge  (1850)**.  — 
„Auf  dem  Lebersberg  (1860—1866,  2dlny\  — 
„Der  Qrosz^tti  aus  dem  Lebersberg  (1864— 
1868,  2  dln)**,  —  „Aus  dem  Volk  und  fOrdas 
Volk  (1876)",  —  en  „Oeppis  ab*  em  Schrfib- 
tisch  vom  Groszfttti  (1869)."  ZQne  gezamenlfike 
gedichten  verschenen  in  1881  in  8  deelen  onder 
den  titel :  „D>  Groszfttti  us*em  Lebersberg". 

Sohilderkunst  (De)  beijvert  zich,  op 
een  plat  vlak  tafereelen  te  leveren  uit  het 
leven  der  menschen  of  dat  der  natuur,  en  wel 
op  zoodanige  wijze,  dat  de  voorgestelde  voor- 
werpen zich  in  llchamel0ken  vorm  aan  het 
oog  vertoonen.  Men  houdt  hierby  rekening 
met  het  ideale,  practische  en  historische  ge- 
deelte der  schillerkunst  In  het  eerste  wor- 
den de  grenzen  der  schilderkunst  en  het  ver- 
band van  hare  verschillende  vakken  aange- 
wezen, —  in  het  tweede  de  techniek  en  de  ver- 
schillende soorten  van  schilderkunst  behandeld, 
—  en  in  het  derde  wordt  de  geleidel0ke  ontwik- 
keling der  schilderkunst,  met  betrekking  tot 
hare  onderscheidene  scholen  en  kunstvaUen. 
gadegeslagen.  Het  ideale  gedeelte  omvat  niet 
in  het  algemeen  het  voorwerp  der  schilder- 
kunst, maar  in  het  bQzonder  dat  voorwerp 
als  tegenovergesteld  aan  de  plastiek  enz.  Voor 
het  uitwendige  onderscheidt  zich  de  schilder- 
kunst van  laatstgenoemde,  doordien  de  plastiek 
het  voorwerp,  ter  afbeelding  gekozeiL  voor- 
stelt in  lichameltjken  vorm,  zonder  zich  om 
kleuren  te  bekreunen,  terwyi  de  schilderkunst 


SCHILDERKUNST. 


883 


dat  voorwerp  jaist  door  kleuren  lichamelOk 
poogt  te  doen  schynen.  Wat  wQ  met  bet  oog 
waarnemen,  zyn  kleuren  en  vormen;  doch 
wQ  merken  de  vormen  op  door  middel  der 
grenBbepalende  kleoren.  Ten  bewQze  hiervan 
voeren  wf|  het  beeld  in  den  spiegel  aan,  dat, 
op  een  plat  vlak  teruggekaatst,  de  vormen 
vertoont  van  het  oorspronkelijke.  De  kennis 
der  vormen  verkrijgt  men  eigeniyk  door  de 
geiamenlUke  waarnemingen  van  bet  oog  en 
van  het  gevoel.  Een  blindgeborene,  die  plot- 
aeiyk  xiende  werd,  aon  niet  in  staat  sijn, 
den  stand  der  voorwerpen  achter  elkander  te 
beseffen,  —  hQ  zon  alles  zien  als  in  hetzelfde 
platte  vlak  geplaatst  Hieruit  volgt,  dat  de 
kleur,  als  de  grondslag  onzer  waarneming 
in  de  natuur,  het  beste  middel  is  om  voor- 
werpen voor  te  stellen,  zoodat  men  de  schil- 
derkunst de  voornaamste  der  beeldende  kun- 
sten mag  noemen.  Hieruit  volgen  zekere  be- 
palingen omtrent  de  grensen  der  schilderkunst. 
Het  meest  werkelQke  (reëele)  is  de  stoffelijke 
natuur ;  deze  is  onder  de  vakken  van  schilder- 
kunst (als  stilleven)  de  laagste,  en  toch  valt 
het  landschap  buiten  het  gebied  der  plastiek. 
Omgekeerd  moet  men  de  zuivere  allegorie,  de 
symboliek,  van  het  terrein  der  schilderkunst 
weren,  terwQl  zy  geenszins  ongeschikt  is  voor 
dat  der  plaistiek.  Tot  de  kunst  rekenen  wQ 
allerminst  die  gewrochten,  waarin  kleur  en 
vorm  verbonden  zlJn,  zooals  wassen  beelden, 
gekleurde  borstbeelden  enz.,  daar  deze  in  den 
regel  als  misleidende  natuurnabootsing,  een 
onaangenamen  indruk  maken.  Daartoe  behoo- 
ren  ook  de  diorama's  en  panorama's  met 
vuurspuwende  bergen,  sneeuw-  en  regenvla- 
gen, onweders  enz.  Aan  de  kunst  moet  voorts 
een  bepaald  denkbeeld  ten  grondslag  liggen, 
en  uit  de  verhouding  van  den  idealen  inhoud 
tot  de  werkeiyke  voorstelling  ontstaat  aan  de 
éene  zyde  het  onderscheid  tusschen  idealismus 
en  realismus,  en  aan  de  andere  zyde  de  reeks  der 
verschillende  schildervakken  (historie,  genre, 
landschap,  stilleven  enz.).  Zoowel  het  idealis- 
mus als  het  realismus  kan  in  de  schilderkunst 
tot  syn  recht  komen  en  wél  door  bovenge- 
noemde reeks.  Hoe  hooger  het  onderwerp  zich 
verheft,  dat  is,  hoe  meer  het  tot  de  idealen, 
behoort,  zooals  de  Bybelsche  en  historische 
onderwerpen,  des  te  meer  moet  het  realismus 
op  den  achtergrond  treden,  en  hoe  meer  het 
tot  den  kring  van  het  werkeiyk  bestaande 
behoort,  des  te  minder  mag  zich  het  idealismus 
doen  gelden.  Eene  historische  figuur  moet  der- 
halve op  meer  ideale  wyze  worden  opgevat, 
dan  een  genreflgunr,  en  de  religieuse  schilder- 
kunst anders  behandeld  worden  dan  het  stil- 
leven. Deze  betrekking  tusschen  den  aard  van 
het  onderwerp  en  zyne  behandeling  geeft  het 
eigenaardig  kenmerk,  hetwelk  met  den  naam 
van  ityl  bestempelu  wordt  Is  een  ideaal 
onderwerp  te  realistisch  behandeld  of  omge- 
keerd, dan  verwyt  men  den  kunstenaar  ge- 
brek aan  styi.  De  uitersten  van  idealismus 
en  realismus  dragen  de  namen  van  tpiritua- 
Utmut  en  naimraUtmm.  Men  vindt  voorts 
in  de  reeks  der  schildervakken  steeds  eene 
vermenging  van  realismus  en  idealismus;  in 
de  hoogste  termen  dezer  reelu  heeft  dit  laatste 
en  in  de  laagste  het  eerste  de  overhand.  Tot 
het  gebied  van  het  idealismus  behooren  de 
historie,  het  genre  en  het  portret,  —  en  tot 


dat  van  het  realismus  het  landschap,  het  die- 
renschilderen  en  het  stilleven.  Al  deze  afdee- 
lingen  hebben  wederom  onderafdeeüngen.  De 
historie  omvat  de  kerkeiyke  schilderkunst  en 
het  behandelen  van  onderwerpen  uit  de  on- 
gewyde  geschiedenis.  In  de  eerste  staat  het 
idealismus  sterk  op  den  voorgrond;  eene 
realistische  behandeling  is  op  dit  gebied  eene 
grove  fout.  Voorts  heeft  men  hier  de  allegorie 
en  de  symboliek,  welke  de  behandeling  van 
motieven,  slechts  voor  cartons  of  voor  plas- 
tiek geschikt,  aan  de  schilderkunst  opdragen. 
De  historieschilder  houdt  zich  bezig  met  de 
voorstelling  van  merkwaardige  geschiedkundige 
feiten;  hy  beschouwt  den  mensch  niet  als 
individu,  maar  als  vertegenwoordiger  van  een 
historisch  denkbeeld.  Dit  is  de  negatieve  zyde 
van  zyn  styi,  terwyi  de  positieve  gelegen  is 
in  het  historisch  pathos,  door  dat  denkbeeld 
verwekt  en  zich  niet  alleen  openbarend  in  de 
houding,  uitdrukking  en  groepeering  der  figu- 
ren, maar  ook  in  den  indruk  van  het  geheel 
door  omtrekken  en  kleuren.  Als  overgang  van 
het  historieschilderen  tot  het  genre  heeft  men 
het  historisch  genre,  dat  in  genrestukken  his- 
torische personen  op  het  doek  brengt  —  Het 
eigeniyke  genre  bepaalt  zich  tot  demensohen 
in  het  algemeen  en  levert  alzoo  tafereelen  uit 
het  volks-  en  fomilieleven.  Men  heeft  dan  ook 
verschillende  soorten  van  genre,  nameiyk  het 
sociale,  hulseiyke,  volks-  en  naïve  genre, 
terwyi  men  in  ieder  van  deze  wederom  de 
tragische  of  de  comische  zyde  kan  voorstellen. 
In  het  portret,  hetwelk  hi  de  eerste  plaats 
eene  getrouwe  nabootsing  der  natuur  moet 
wezen,  vereenigt  zich,  met  betrekking  tot  de 
opvatting  en  behandeling  van  het  karakter, 
het  historisch  element  met  het  genre.  Immers 
een  goed  portret  moet  den  mensch  niet  voor- 
stellen in  zyn  toevallig,  oogenblikkeiyk  be- 
staan, zooals  de  photographie,  maar  mag  by 
alle  getrouwheid  van  geiykenis  de  ideale  zyde 
van  zyn  karakter,  het  resultaat  van  i^n 
leven,  niet  uit  het  oog  verliezen.  Voorts  heeft 
men  het  landschappeiyk  genre,  waarby  de 
ondergeschikte  figuren  der  stoffage  zoozeer  op 
den  voorgrond  treden,  dat  zy  schier  als  hoofd- 
zaak kunnen  beschouwd  worden.  Eene  andere 
verscheidenheid  is  het  historisch  landschap, 
dat  een  landschap  kan  zyn  met  stoffage  van 
historische  figuren  of  ook  een  landschap  in  den 
styi  der  oude  landschapachilders.  — Hetland- 
sehapschilderen  is  desgeiyks  in  onderdeelen 
gesplitst,  en  wel  naar  den  aard  van  het  on- 
derwerp in  eigeniyke  landschappen,  stads-  en 
dorpsgezichten  en  zeestukken.  Voorts  heeft  men 
landschappen  by  maneschyn,  stadsgezichten  by 
kunstlicht,  winterlandschappen  enz.  —  Het  die- 
renschilderen  ontstaat  uit  het  landschapschilde- 
ren,  wanneer  men  de  stoffage  van  dieren  op  het 
landschap  tot  hoofdzaak  verheft;  ook  op  dit 
gebied  heeft  men  verschillende  afdeelingen, 
zooals  het  dierenportret,  dierengenre«  Jachtta- 
fereelen  enz.  —  Het  stilleven  bepaalt  zich  tot 
levenlooze  voorwerpen,  doode  dieren,  vruch- 
ten, kunstgewrochten,  bloemen  enz.  —  Eindeiyk 
vermelden  wy  nog  de  omamenteele  schilder- 
kunst, die  door  arabesken  enz.  de  voortbreng- 
selen der  bouwkunst  versiert. 

De  practische  zyde  der  schilderkunst  heeft 
betrekking  op  hare  verschillende  eischen  en 
hulpmiddelen,    bepaaldeiyk    op    de    stoffen, 


384 


SCHILDEttKUNST. 


waarnudê  en  wattrop  geschiderd  wordt  Ten 
aansien  van  eerstgenoemde  stofTen  maakt  men 
onderscheid  tnsschen  schilderen  in  olieverf  en 
waterverf,  het  tempera-,  was-,  pastel-  en 
miniatnnrschilderen,  —  en  ten  aanzien  van 
de  stoffen,  waarop  geschilderd  wordt,  tnsschen 
het  schilderen  op  doek,  paneel,  email,  por- 
selein enz.  By  het  frescoschilderen  en  de 
stereochromie  bestaat  zoowel  yerschil  tnsschen 
de  stoffen,  waarmede,  als  tnsschen  die,  waarop 
geschilderd  wordt.  By  het  eerste  worden  de 
klenren  op  den  natten  kalk  maar  gebracht  om 
met  dezen  te  drogen,  en  by  de  stereochromie 
is  de  mnnr  droog  en  worden  de  verven,  be- 
staande nit  zelfetandigheden,  welke  niet  op- 
lossen in  kiezelznnr,  er  met  waterglas  op 
bevestigd.  Tot  de  holpwetenschappen  der 
schilderknnst  behooren:  de  leer  van  het 
perspectief  en  van  de  verhondingen,  de  ont- 
leedkunde, kennis  van  het  costnnm  en  de 
leer  van  den  chemischen  en  optischen  aard 
der  klenren.  Wy  maken  hierby  de  opmerking, 
dat  op  het  groote  gebied  der  schilderkunst 
die  in  olieverf  den  eersten  rang  bekleedt. 

By  het  behandelen  van  de  geschiedenis  der 
schilderknnst  maken  wy  een  begin  met  de 
Oostersche  en  antieke  schilderknnst,  welke 
meerendeels  de  strekking  had,  aan  de  bouw- 
kunst sieriykheid  by  te  zetten.  Tot  de  Oos- 
tersche schilderkunst,  welke  geenszins  in  alles 
afhankeiyk  was  van  de  bouwkunst,  behooren 
de  Chineesche  en  Japansche.  Reeds  in  over- 
onden  tyd  schilderde  men  in  China  land- 
schappen en  genrestukken,  evenwel  zonder 
op  het  perspectief  te  letten.  De  Japansche 
schilderkunst  heeft  in  het  algemeen  een  der- 
geiyk  karakter,  maar  bepaalt  zich  vooral  by 
dieren  en  by  levenlooze  voorwerpen.  Ook  is 
by  haar  de  gewyde  schilderkunst  niet  geheel 
en  al  verwaarloosd,  *tgeen  men  tevens  verze- 
keren kan  van  de  Indische  schilderkunst,  die 
de  tempels  van  Boeddha  met  zonderlinge  fi- 
guren verrykte.  De  Egyptische  schilderkunst 
bevat  de  oudste  overbiyfselen  der  kunst,  welke 
tot  op  onzen  tyd  werden  bewaard ;  zy  beschil- 
derde de  muren,  zuilen,  doodkisten  enz.  met 
veelkleurige  figuren,  zonder  daarby  op  scha- 
duw of  perspectief  te  letten,  en  leverde  beelden 
van  Qoden  en  Vorsten,  tafereelen  van  veld- 
slagen en  schetsen  uit  het  dageiyksch  leven. 
Van  den  zelfden  aard  zyn  de  sporen  van  As- 
Syrische  schilderkunst,  welke  men  uit  de 
bouwvallen  van  Nivinó  heeft  opgedolven;  de 
figuren  echter  zyn  hier  meer  gedrongen  en 
aan  de  natuur  ontleend.  De  Grieksche  kunst 
ontwikkelde  zich  het  eerst  in  Klein-Azië  en 
verhief  zich  in  het  eigeniyke  Griekenland 
eerst  in  de  7de  eeuw  vóór  Chr.  Wat  wy 
daarvan  weten,  berust  op  bewaard  geblevene 
aarden  vaten,  op  de  muurschilderingen  in 
Pompéji  en  op  de  berichten  van  tydgenooten. 
Hare  onderwerpen  zQn  meerendeels  ontleend 
aan  godsdienstige  overleveriugen  en  aan  het 
dierenryk.  Zy  onderscheidt  zich  door  zuive^ 
beid  van  lynen,  maar  tevens  door  gemis  van 
uitdrukking,  zoodat  zy  zich  niet  verheft  boven 
het  standpunt  der  plastiek.  In  den  tyd  van 
Féricléê  schilderde  men  op  hout,  ivoor  en 
marmer,  en  eerst  JPli»iuê  maakt  gewag  van 
eene  schildery  op  doek.  In  het  algemeen  was 
de  oude  Grieksche  schilderkunst  ornament- 
schilderkunst;  zy  versierde  nameiyk  de  muren 


van  gebouwen,  al  fresco  of  door  encaustiek, 
—  of  ook  wel  vazen,  waarop  de  kleuren 
werden  ingebrand.  De  verf  was  eene  soort 
van  tempera,  die  er  met  eiwit  of  lym  werd 
opgebracht,  en  bevatte  slechts  weinig  kleuren^ 
te  weten  rood,  zwart,  geel  en  wit,  zoodat 
er  van  een  natnuriyk  koloriet  of  van  nuanceo- 
ring  geene  sprake  kon  zyn.  Ook  de  kennia 
der  htüpwetenschappen  was  by  de  Grieken 
zeer  beperkt.  Om  perspectief  of  schaduw  be- 
kommerden zy  zich  niet,  maar  de  proportie 
en  de  anatomie  ontleenden  zy  aan  de  beeld- 
houwkunst. Met  betrekking  tot  de  geschiedenis 
der  Grieksche  kunst  moesten  wy  ons  l>epalen 
tot  de  mededeelingen  der  schryvers  en  de 
muurschilderyen  van  Pompéji.  Da»ruit  biykt, 
dat  zy  vóór  Férielés  slechts  eenkleurige  figu- 
ren kende,  lichte  op  donkeren  achtergrond  of 
omgekeerd,  van  welke  CUophantut  de  uitvin- 
der vras.  In  de  dagen  van  Péndê$  vinden  wy 
Pdygnoiui  (463  voor  Chr.)  genoemd,  die  niet 
meer  dan  twee  kleuren  bezigde.  Men  meent, 
dat  eerst  ApdUodorut  (500  vóór  Chr.)  met 
licht  en  schaduw  gewerkt  heeft.  Het  schynt 
dat  vooral  de  Ionische  school  zich  toegelegd 
heeft  op  eene  getrouwe  en  bevallige  naboot- 
sing der  natuur;  tot  haar  behooren  Inzonder- 
heid Farrlumut  en  ZeuxU^  —  voorts  J%man' 
thetf  SuxenideM  enz.  Naast  de  Ionische  school 
ontstond  die  van  Sicyon;  de  stichter  van 
dezen  was  Supampus^  en  tot  haar  behoorden 
zyn  kweekei  ing  Famphilut,  de  leermeester 
van  Apdles^  —  en  later  (860)  Aristides  en 
de  bloemschilder  Fautioê.  In  de  tweede 
helft  der  4de  eeuw  leefde  de  vermaarde 
ApdUê^  die  de  bevalligheid  der  Ionische 
school  met  de  correctheid  van  die  van  Sicyon 
vereenigde.  Tot  zyne  volgeliugen  behoorden 
Frotógenes,  MddnthiuSy  Nieiat,  Tkeony  Anti- 
philuSf  NioonMohuê  enz.  Met  hen  nam  de 
bloeityd  der  Grieksche  schilderkunst  een  einde. 
Later  bepaalde  men  zich  vooral  tot  het  genre 
en  het  stilleven ,  en  de  groote  meester  op  dit 
gebied  was  Ft/raeicut,  die  scheer-  en  schoen- 
makerswinkels  enz.  schilderde.  Daarmede  staat 
ook  de  mozaïekschilderkunst  in  verband,  ge- 
wooniyk  tot  versiering  van  den  vloer  dienende, 
alsmede  het  omamentochilderen  op  den  muur. 
De  Etruscers  vormden  zich  naar  het  voorbeeld 
der  Grieken  zonder  de  hoogte  van  dezen  te 
bereiken.  Behalve  figuren  op  vazen  geven  de 
catacombenschilderyen  te  Chiusi  (Clusium)  en 
Tarquinii  (Cornato)  eene  duideiyke  voorstel- 
ling van  de  Etruscische  schilderkunst.  Deze 
levert  al  f^escotafereelen  van  lykplechtigheden, 
feestmaaltyden,  dans-  en  worsteloefeningen 
enz.  Ook  hier  zyn  de  wetten  van  proportie 
en  plastische  schoonheid  zeer  goed  in  acht 
genomen,  hoewel  men  daarin  ziel  en  uitdruk- 
kingmist.  De  Romeinen  hadden  in  den  be- 
ginne te  zeer  de  handen  vol  met  de  ontwik- 
keling van  den  Staat,  om  zich  met  de  kunst 
te  bemoeien,  en  wat  zy  later  leverden  op 
dit  gebied,  is  meerendeels  afkomstig  van  der- 
waj^s  verhuisde  Grieken.  Uit  den  laatsten 
tyd  der  Republiek  wordt  TUnomachus  van 
Byzantium  als  een  uitstekend  kunstenaar  zeer 
geroemd,  en  later  vermeldt  Flimus  eenige 
beroemde  schilders,  zooals  FahUu  Ficior, 
Facumutf  Twrpilius  en  Qntintut  Fediuêj  terwyi 
in  de  dagen  van  Augustut  een  zekere  Ludius 
als  een  voortreffeiyk  landschapschilder  wordt 


SCHILDERKUNST. 


386 


yermeld.  In  de  baden  van  Titut  en  aan  de 
pynunide  yan  Ouinu  werden  schilderingen 
ontdekt,  waarran  de  overbltfftols  bewaard 
Meren,  —  en  men  vindt  er  ook  In  de  palei- 
len  Famese,  Massimi,  Barberini  ens.  Eene 
levendige  Toorstellinff  van  de  decoratieve  mnor- 
Bchiidering  nit  het  Éomeinsche  tQdperk  heeft 
men  in  de  opgedolven  woningen  van  Heren- 
lannm  en  'Pompei.  —  Het  is  niet  bekend, 
dat  andere  volken  der  Oadheid  de  schilder- 
knnst  beoefend  hebben;  immers  ruwe  flgnren, 
zooals  men  ook  thans  nog  bQ  de  Indianen  en 
andere  onbeschaafde  volken  aantreft,  kan  men 
niet  tot  de  sohilderknnst  rekenen. 

Het  Christendom  verzette  zich  in  de  eerste 
eenwen  tegen  de  knnst  als  op  het  nanwst 
verbonden  met  de  Heidensche  afgoderQ.  Wel- 
dra echter  verkreeg  de  knnsfsmaak  de  over- 
hand, zoodat  men  in  de  catacomben  der 
CliriBtenen  niet  alleen  beeldhouwwerk,  maar 
ook  schilderwerk  aantref^  dat  betrekking 
he€^  op  de  Christeiyke  overlevering.  In  de 
4de  eenw  nam  het  schilderen  van  heiligen- 
beelden ten  behoeve  der  kerken  een  aanvang. 
Daamit  ontwikkelde  zich  de  knnst  in  het 
algemeen,  en  wjj  knnnen  de  geschiedenis 
harer  wording  in  verschillende  tijdperken  ver- 
deelen.  Wy  noemen  in  de  eerste  plaats  het 
voormiddeneenwsche  te  Rome  en  te  Constan- 
tinopel  (van  de  4de  eenw  tot  600),  —  het 
Byzantgnsche  (600—1200),  —  dat  van  de  op- 
komst der  BchUderkunst  in  ItaUë  (1200—1500), 
—  dat  van  den  hoogsten  bloei  der  schilder- 
kunst (1500—1560),  —  dat  van  den  stilstand 
(1550- 1670),  —  dat  van  den  teruggang  (1670— 
1780),  -  dat  der  reacUe  (1780-1840),  —  en 
dat  der  moderne  schilderkunst  (1840  tot  op 
onzen  tQd).  Ook  verdeelt  men  de  geschiedenis 
der  schilderkunst  wel  eens  in  drie  groote  tyd- 
perken,  nameiyk  het  middeneenwsche,  — dat 
der  renaissance,  —  en  dat  der  moderne  schil- 
derkunst; wQ  geven  echter  de  voorkeur  aan 
eerstgenoemde  verdeeling* 

Het  eerste  tijdperk,  dat  der  vóór  midden- 
eenwsche schilderkunst,  kan  men  nasporen 
tot  in  de  8de  eeuw,  en  wel  in  de  schilderyen 
der  catacomben,  die  gedeelteiyk  van  symbo- 
lischen,  gedeelteiyk  van  godsdienstigen  aard 
zyn.  Toen  het  Christendom  tot  godsdienst 
van  den  Staat  verheven  werd,  bepaalde  zich 
de  schilderkunst  by  de  versiering  der  groote 
ba8Uica*s  door  al  firesco-,  encaustisch  of  mo- 
zaïekwerk op  de  muren  en  den  vloer.  Men 
ontwaart  daarby  eene  Oostersche  en  eene 
Westersche  richting.  (ïedenkteekenen  van  deze 
laatste  vindt  men  inzonderheid  te  Rome  en 
in  den  Dom  van  Ravenna,  en  ook  hetminia- 
tunrschilderen  kwam  in  dat  tydperk  in  zwang. 

De  Byzantynsche  schilderkunst  (600— 1200) 
hield  zich  het  langst  aan  de  oudChristeiyke 
wyze  van  voorstelling.  Voor  het  uitwendige 
onderscheidt  zy  zich  van  die  der  Romeinen  door 
haar  gouden  achtergrond  en  hare  schrale, 
houterige  figuren.  Onder  de  opvolgers  van 
CoiuüMti^  de  Oroatêy  inzonderheid  onder 
Juttiniamu  Ily  werd  veel  gedaan  tot  bevorde- 
ring der  kunst,  en  wy  ontwaren  by  deze  een 
streven  naar  uitwendige  pracht  De  stryd  over 
de  beelden,  welke  in  726 uitbarstte,  bedreigde 
de  kunst  met  vernietiging,  en  de  kunstenaars 
namen  de  wyk  naar  Italië,  totdat  de  Synode 
te  Constantinopel  en  het  concilie  te  Nicaea 


(787)  het  schilderen  van  gewyde  tafereelen 
veroorloofden,  maar  de  beeldhouwwerken  ver- 
wierpen. Tot  in  de  11de  eeuw  handhaafde  de 
Byzantynsche  schilderkunst  eene  groote  mate 
van  overgeleverde  kunstvaardigheid,  maar  ver- 
styfde  tevens  in  hare  vormen.  I^  Byzantynsche 
styi  vond  voorts  een  nieuw  vadeilandin  Ar- 
menië en  later  in  Rusland,  waar  hy  zelfh 
heden  ten  dage  zyn  invloed  niet  verloren  heeft. 
Ook  drong  hy  door  in  Italië,  inzonderheid  in 
Sicilië,  Beneden  Italië,  Genua  en  Venetië.  In 
dat  tydperk  ontwikkelde  zich  voorts  in  de 
lersche  kloosters  het  miniatuurschilderen  ter 
illustratie  van  handschriften;  dit  vond  ingang 
in  Duitschland,  Zwitserland  en  Opper-Italië.  en 
verhief  er  zich  door  den  invloed  van  Aïeuwns 
tot  den  Frankischen  styi.  Eene  vermenging 
van  dezen  met  den  Byzantynschen  vormde 
omstreeks  het  Jaar  1000  den  Romaanschen 
styi,  welke  echter  inheemsch  bleef  in  Opper- 
Italië,  terwyi  de  zuivere  Frankische  styi 
bewaard  bleef  in  Engeland,  Frankryk  en 
Duitschland,  niet  alleen  in  het  miniatuur-, 
maar  ook  in  het  glas-  en  emailschilderen, 
in  mozaYek-  en  tapytwerk. 

In  het  derde  tydperk  (1200— 1500)  heeft  de 
Italiaansche  schilderkunst,  door  OostRomein- 
sche  vluchtelingen  beoefend,  een  Byzantynsch 
karakter.  De  eerste  groote  meesters,  die  zich 
daarvan  losmaakten,  om  eene  zeUétandlge 
Italiaansche  schilderkunst  te  scheppen,  waren 
CUmalme  te  Florence  (1240—1802)  en  de  wat 
later  levende  Duecio  te  Siéna,  de  eerste  door 
zich  op  het  grootsche  en  verhevene,  de  tweede 
door  zich  op  het  bevallige  en  liefeUike  toe  te 
leggen.  Een  groeten  stap  deed  CHotto  de  Bom- 
d<me  te  Florence  (1276—1887),  de  eigeniyke 
stichter  der  Italiaansche  schilderkunst,  die  in 
zyne  ongedwongene  compositie  de  kluisters 
van  den  Byzantynschen  styi  afwierp.  Zyne 
talryke  leerlingen  traden  in  zyne  voetstappen, 
en  eerst  Fra  At^elico  da  Fiésole  (1387—1455) 
bracht  de  kunst  verder  door  de  voorstelliog 
der  gemoedsbewegingen.  Hierby  bleef  de  school 
van  Sióna  achter,  en  nog  meer  kan  men  dit 
zeggen  van  andere  Italiaansche  steden,  waar 
tot  in  de  16de  eenw  de  Byzantynsche  styi 
zyn  invloed  behield.  Voordat  wy  echter  de 
zich  krachtig  en  snel  ontwikkelende  Italiaan- 
sche schilderkunst  in  oogenschonw  nemen, 
moeten  wy  den  blik  op  de  schilderkunst  in 
andere  landen  vestigen.  Onder  de  Carolingen 
had  men  zich  byna  uitsluitend  tot  het  minia- 
tuurschilderen bepaald,  en  dit  werd  hoofdza- 
keiyk  in  de  kloosters  beoefend.  Onder  Hendrik 
J  en  de  Otto's  begon  men  zich  daarenboven 
op  het  mnorschilderen  al  f^resco  toe  te  leggen, 
zooals  wy  zien  in  den  Dom  te  Bamberg 
(1000).  Omstreeks  dien  tyd  werd  de  knnst  van 
op  glas  te  schilderen  uitgevonden  en  vond  groe- 
ten byval.  Daarby  kwam  in  den  aanvang  der 
13de  eenw  de  oprichting  van  schilderscholen 
en  van  vereenigingen  van  bonwkunstenaars, 
welke  de  beoefening  der  kunst  ongemeen  be- 
vorderden. Van  de  verschillende  schilderscho- 
len uit  dien  tyd  is  slechts  weinig  bewaard  ge- 
bleven :  in  Bohemen  heeft  men  merkwaardige 
muurscnilderingen  op  het  kasteel  Karlstein 
by  Praag,  —  in  Neder  Saksen  in  den  Dom 
te  Bmnswyk,  —  aan  de  Ryn  in  de  kerk 
te  Schwarzrheinsdorf  by  Bonn,  —  in  Schwa- 
ben    in  den  munster    te  Ulm,  maar  vooral 


886 


SCHILDERKUNST. 


te  Keulen,  waar  het  boawen  van  den  Dom  vele 
kiinBtenaan,  niet  alleen  architecten,  maar  ook 
beeldhonwers,  beneyens  aohilders  op  doek  en  op 
glas  bQeenbracht.  De  Keolsohe  schilderschocö, 
Tan  welke  meester  WUkdm  (1880)  de  Toor- 
naamste  Tertegenwoordiger  is,  onderscheidde 
idch  door  teederheid  en  bevalUgheid  Tan  yor- 
men,  eene  kenrige  draperie  en  eene  levendige 
iiitdrnkking,  yergeield  yan  een  goed  koloriet 
en  eene  getrouwe  nabootsing  der  natour,  soo- 
alsbljikt  nit  het  beroemde  portret  van  meesier 
StSpkamUf  in  1450  onder  den  invloed  van 
fww  B^  geschilderd.  In  NOmberg  en  Praag 
bestonden  bloeiende  sohilderscholen,  en  ook 
in  andere  steden  van  Duitschland  waren  er 
▼erreaen.  Een  nieuw  t0dperk  nam  een  aan- 
vang met  de  uitvinding  yan  het  schilderen 
met  olieverf  door  de  gebroeders  Muheri  en 
Jam  9an  J^ek  (f  1426  en  1442),  die  de  grond- 
leggers werden  der  Ylaamsohe  schilderschooL 
Men  ontwaart  bg  hen  eene  gverige  studie  der 
natuur,  terwQl  ad  nieuwe  wegen  aanweiea 
▼oor  den  historie-,  genre-  en  landschapeehil- 
der.  Eene  keurige  uitvoering,  hoekige  dra- 
perieën en  bew^ingen  kenmerken  Jan  vam 
jBjfek  en  E||ne  navolgers,  van  welke  Rogier 
wm  d0r  Weydtm  (1400—1464),  Dirh  Bauis  en 
Mans  MmniMig  (f  1495)  vermelding  verdienen, 
en  ook  de  Duitsohe  schilders  ondervonden  den 
invloed  van  van  JSydk.  Martin  aekongamer 
(t  1488)  en  MerUn  waren  leerlingen  van  vam 
é0t  Wejfden  en  brachten  aün  styi  over  naar 
Schwaben ,  waar  schilderscholen  bloeiden  te 
Kolmar,  Ulm  en  Augsburg.  Van  de  kunste- 
naars uit  dien  tUd  noemen  wf):  Bartholamamu 
ZeiibUm  en  MarHn  Sehaffner  te  Ulm,  en  ITom 
Mofhtim  de  oudere  (f  1524)  te  Augsburg.  Har- 
der van  vorm  en  lM>nter  van  koloriet  is  de 
Kttmberger  school,  vertegenwoordigd  door 
MMa»  Wólgmnmi  (1484—1519).  De  Fransche 
sdiilderkunst  beaat  in  die  dagen  geen  eigen- 
aardig karakter,  maar  volgde  het  voetspoor 
van  vam  Sjfok»  —  Wy  einfigden  boven  onae 
beschouwing  der  Italiaansche  schilderkunst 
met  FiSidU^  en  deae  kunstenaar  bekleedt  in- 
derdaad eene  merkwaardige  plaats  in  de  ge- 
schiedenis der  Italiaansche  kunst  ZQn  diep 
gevoel  voor  den  idealen  inhoud  der  Christeiyke 
overlevering,  de  oprechte  vroomheid  en  de 
heilige  geestdrift,  waarmede  hQ  het  penseel 
▼oerde.  vielen  als  een  verkwikkende  dauw 
op  de  houterige  dorheid  der  vroegere  richting. 
By  de  daardoor  gewrochte  wyai^g  van  den 
ityi  kwam  nog  eene  weldadige  nei^g  tot  de 
antieke  vormen  en  tot  de  schoone  natuur,  en 
dit  alles  te  aamen  schonk  het  leven  aan  de 
bevalligheid  en  het  innig  bevoel  der  Italiaan- 
fche  schildwkunst,  welke  aich  in  de  2de  helft 
der  15de  eeuw  ontwikkelde.  Vooral  Moêaecio 
di  San  Qiovanm  (1402—1429)  schUderde  tafe- 
reelen,  die  algemeene  bewondering  wekten. 
Hy  werd  nagevolgd  door  QouoU  en  Qhirtam- 
dafo  (1451 — 1495),  van  welken  inaonderheid 
laatstgenoemde  de  gewyde  schilderkunst  in 
den  smaak  bracht.  JPaolo  ÜoeUo  bepaalde  de 
wetten  van  het  perspectief  en  Verooeèio 
(1482—1488)  bestudeerde  de  ontleedkunde  van 
den  mensch.  Zy  werden  nagevolgd  door  San- 
dra BotHoeUi  (1487—1515),  FiUppo  Lippi 
(1412—1469)  en  diens  aoon  Fii^^nno,  als- 
mede door  Lu€a  SignardU  (1404—1521),  den 
▼oorlooper    van    MiehéU  Asugdo,  Nog  meer 


dan  in  de  Florentynsche  school  openbaarde 
aich  de  waardeering  van  het  antieke  in  de 
school  van  Padua,  gesticht  door  Framo99oa 
Sfareioaê  (1894—1474).  De  voornaamste  ver- 
tegenwoordiger van  deae  was  Andrva  Mami^pm 
(1481—1406),  die  aich  later  te  Mantua  ves- 
tigde, terwyi  ayne  leeriingen  eene  nieuwe 
school  te  Ferrara  deden  verryaen.  Tot  deae 
behoorden  o.  a.  Laramo  Ootia  en  later  Boêêa 
DoêH  en  OarofalOf  by  wie  aich  verv<rilgeiis 
de  school  van  Bommê  voegde.  In  YeaeCie, 
waar  de  Byaantynsche  sty^  vermengd  bmI 
Germaansche  elementen,  het  langst  gehand- 
haafd bleef,  ontving  in  de  eerste  helft  der  15de 
eeuw  de  manier  der  school  van  Padua  hei 
burgerrecht  De  kunstenaars  uit  de  geslachten 
der  FiwriM  en  Mnramoj  vóór  dien  tydaldaar 
werkaaam,  behielden  den  oud-Byaantynschen 
vorm.  De  eigeniyke  stichter  den  Yenetiaansdra 
school  is  Giovanm  BdUm  (1426—1515),  die 
het  schilderen  in  olieverf  leerde  van  AntanêUi 
da  Metiina  en  een  prachtig  koloriet  met  een 
diep  gevoel  verbond.  Onder  ayn  in^oed  ont- 
wikkcdden  aich  Oarpaoeio  en  Oi«Mi  da  Oone- 
gliano  (f  1517),  in  wier  stukken  aich  gevoel 
voor  natuurschoon  openbaarde.  De  schilderkunst 
vestigde  allengs  hare  aandacht  op  het  dage* 
lyksch  leven  en  ontieende  hieraan  eene  greote 
verscheidenheid  van  onderwerpen.  Vooral  ook 
beoefende  zy  het  portretschilderen.  De  Lom- 
bardysche  scholen,  bepaaldeiyk  de  school  van 
Milaan,  hebben  een  minder  zelMmdig  karak- 
ter, terwyi  de  Umbrische  school,  hoofdsakeiyk 
te  Perugia  gevestigd,  een  bej^d  contaeaat 
vormt  met  de  Venetlaansche.  Immers  terwyi 
laatstgenoemde  aich  vooral  toelegde  op  kracht 
glans  en  werkeiykheid,  streefde  de  Umbrische 
school  naar  de  voorstelling  der  inwendige 
gewaarwordingen  en  schilderde  de  diepten 
van  het  godsdienstig  gevoel  in  smart,  veriaa- 
gen,  vroomheid  en  ootmoed,  en  voegde  daarbU 
auiverheid  van  vorm,  aangenaamheid  van  uit- 
drukking, bevalligheid  van  houding  en  een- 
▼oudighdd  van  groepeering.  Het  koloriet  was 
ernstig  en  mager  en  de  teekening  gestreng  en 
auivOT.  De  voornaamste  meester  van  deae 
school  was  PiHro  Pamgino  (1446—1526),  de 
leermeester  van  den  onsterfeiykmi  EafaU  en 
van  anderen,  die  tot  een  volgend  tydperfc 
behooren.  Vermaagschapt  met  de  Umbrische 
school  was  die  van  Bologna,  gesticht  door 
Vranceteo  Franma  (1450—1517).  Tot  nfne 
leerlingen  behoorden  Timoieo  deUa  ViU  en 
Innoemmo  da  Imola. 

Nadat  wy  de  geschiedenis  der  schilderkunst 
in  alle  landen  tot  aan  de  16de  eeuw  hebben 
geschetst,  komen  wy  tot  het  vierde  tydperk, 
dat  van  haren  hoogsten  bloei.  Daarin  veree- 
nigde  aich  al  het  kunstenaarstalent  tot  de 
▼oorstelling  van  den  idealen  inhoud  der  Chris- 
teiyke  overlevering  en  verdiepte  aich  in  hare 
dichteriyke  tafereelen.  Het  vaderland  van  dien 
onvergeiykeiyken  bloei  der  kunst  was  Italifi, 
waar  Pausen  en  Vorsten  haar  met  groeten 
y  ver  bevorderden.  Twee  begaafde  mannen  uit 
Florence,  Lêonatdo  da  Vinei  en  JÜMchélê  A^da 
BuonaraM,  traden  in  den  aanvang  van  dit 
tydperk  op  den  voorgrond.  Eerstgenoemde 
(1452—1519)  was  een  uitstekend  kunstenaar, 
en  ayn  „Avondmaal",  eene  muurschildering  te 
Milaan,  is  wereldberoemd.  MiMle  A^do  on- 
derscheidde zich  door  ayne  grootsche  figuren 


SCHILDERKUNST. 


837 


en  door  st|ii  r))kdoin  van  denkbeelden.  Van 
de  leerliniren  Tan  Leomardo  noemen  wQ :  Ber- 
nardmo  Lwinif  Oesare  da  Sêtio,  Aleuamdro 
Meiti  en  Gaudenzio  Ferrariy  en  yan  die  ran 
JkRMU  Angdo:  Damdo  da  Vclterra^  MareeUo 
Vemusti  en  Sébatüano  dd  JPiombo.  Onder  den 
hiTloed  van  Leonardo  werkten  te  Fiorenoe 
Lorenzo  di  Oredi,  Fra  Bartólommeo  (1475 — 
1517)  en  de  talentvolle  Andrea  dd  Smto 
(1488—1580).  Doch  de  latere  sehilders  te 
Florence  vervielen  tot  eene  g^emanierde  na- 
volging van  JSÜMU  Angdo;  tot  dezen  rekenen 
wö:  VataH  (1502—1574),  Salmaü  (1510— 
1568)  en  Alenandro  JSromino.  Te  Bome  was 
ffeene  selfttandige  schilderechool  ontstaan, 
Doewel  er  onder  de  hoede  der  knnstlievende 
pausen  Julhu  II  (1503—1513)  en  Leo  X 
(1513—1522)  op  het  veld  der  kunst  met  gver 
werd  gearbeid.  Diar  ontwikkelde  zich  de 
schilder,  aan  wien  volgens  veler  oordeel  de 
eerste  plaats  toekomt  onder  allen,  namel0k 
Jtafaël  8anH  van  Urbino  (1483—1520), 
een  leerling  van  Perugimo.  Hy  vereenigde 
in  z0ne  knnstgewrochten  de  uitstekend- 
Bte  eigenschappen  der  afeonderiyke  scholen, 
correctheid  van  teekening  en  verhevenheid 
van  figuren  met  een  prachtig  koloriet,  diepte 
en  innigheid  van  gevoel  met  grootschheid  en 
eenvoudigheid  van  voorstelling,  en  dit  alles 
werd  beschenen  door  den  heiligen  glans  van 
bet  ideale.  Zelfti  zQne  beste  leerlingen  konden 
zich  niet  tot  de  hoogte  van  dezen  eenigen 
meester  verheffen;  wQ  ontwaren  dit  zelfe  in 
den  beroemdste  onder  hen,  in  ChÊilio  Bomano 
(1492—1546),  die  aanmerkelijk  afdaalde  van 
het  ideale  standpunt  van  Bafaêl,  Yan  de  ove- 
rige volgelingen  van  dezen  vermelden  w0: 
Perimo  del  Vaga^  PrimatieoiOf  Andrea  Sahai- 
iinif  Timoteo  ddla  Viie,  BagnaeawiUo  en 
Oiovanm  da  l/dine.  doch  in  het  midden  der 
16de  eeuw  kwam  deze  school  allengs  in  ver- 
val. De  Florentynsche  school  van  Leonardo 
bloeide  inmiddels  te  Milaan  en  te  Parma  en 
plaatste  zich  vervolgens  als  Lombardijsche 
school  met  haar  eigenaardig  karakter  tegen- 
over de  Venetiaansche.  Behalve  Luini  (1460 — 
1530),  boven  reeds  vermeld,  noemen  wQ: 
BoUraffiOj  Sodoma  en  vooral  den  uitstekenden 
meester  van  het  licht  en  bruin  Antonio  Aüegri^ 
bUgenaamd  Correggxo  (1464—1534),  die  minder 
lette  op  correctheid  van  teekening  dan  op 
pracht  van  koloriet.  H|)  had  een  grooten  in- 
vloed op  de  schilders  van  zQn  ^d,  en  de 
kunst  der  17de  en  18de  eeuw  rust  voomame- 
IQk  op  z||ne  schouders.  Tot  z^ne  navolgers 
behooren:  Parmegiammo^  Bondam^  GaHi  en 
Barocci,  terwQl  SeMdone  (1580—1615)  en 
Prooaceini  eene  meer  eclectische  richting  volg- 
den. Tegenover  al  die  scholen  verhief  zich  de 
Venetiaansche,  die  zich  door  eene  prachtige 
behandeling  van  het  naakt  en  in  het  algemeen 
door  weidsche  kleurenpracht  onderscheidde. 
Eén  der  eerste  meesters  van  deze  school  was 
€Horgionê  (1477 — 1511),  doch  deze  werd  over- 
troffen door  lïgiano  VeeeUio  (1477—1516), 
gewoonlOk  TUiaan  gegeeten,  in  wiens  knnst- 
gewrochten zich  de  Venetiaansche  school  op 
de  hoogste  trap  harer  volkomenheid  ver- 
toonde. Het  ontbreken  van  het  ideale  werd 
echter  eerlang  de  oorzaak  van  haar  verval. 
Naast  TUiaan,  gedeeltelQk  als  zlJne  leerlin- 
geiD^  vermelden  wH  als  kunstenaars  van  deze 
XIII. 


school:  Pdlma  Veeehioy  Lorento  Lotto  ^  Por- 
dmume  (1484-1539),  Porie  Bordone  (1500— 
1570)  en  vooral  Paolo  Veronete  (1528—1588) 
en  Tinioretto  (Jaeopo  Bóbuêti,  1512—1594). 

In  Dnitschland  volgde  de  schilderkunst  ge- 
durende dit  tydperk  eene  geheel  andere  rich- 
ting. Vóór  de  Hervorming  werd  er  het  minia- 
tnurschilderen  benevens  de  houtsnykunst  on- 
geveer als  een  handwerk  gedreven.  In  den 
aanvang  der  16de  eeuw  echter  deed  de  invloed 
der  Italiaansche  kunst  zich  gelden  en  leidde 
tot  verhoogde  schoonheid  en  verscheidenheid 
van  vormen.  Ook  de  uitvinding  der  boekdruk- 
kunst en  de  Hervorming  werkten  mede  tot 
bevordering  van  den  bloei  der  schilderkunst 
aldaar.  Deze  werd  met  roem  beoefend  door 
Satu  BurgJemair  (1473—1531)  te  Augsburg, 
door  Sans  JBolbein^  vader  en  zoon  (1497 — 
1543),  en  onder  de  schilders  der  Frankische 
school  schittert  Albreekt  Dürer  (1471—1528), 
tevens  als  teekenaar  en  als  koper-  en 
hontgraveur  beroemd.  Tot  de  leerlingen  van 
laatstgemelde  behoorden:  Mans  von  Kulmbaeh 
(t  1523),  Seinnek  Aldegreeer,  SehêuffeUn 
(t  1540),  Bartkohmaeus  Bekom  (1502—1540), 
diens  broeder  Maiu  Sebald  Beham  (1500— 
1550),  AUdorfer  (1485—1538)  en  &eorg  Pene* 
(1500—1560),  en  tot  de  groote  meesters  be- 
hoorde ook  nog:  MatthaeiU  €hünewald  van 
Aschaffenburg.  De  Opper-Saksische  school  kon 
voorts  roem  dragen  op  lAeiu  OroiiacA  (1572— 
1553)  en  sQn  evenzoo  genoemden  zoon  (1515 — 
1586).  In  de  Nederlanden  ontwikkelde  zich 
de  schilderkunst  met  betrekking  tot  den  vorm 
volgens  de  overlevering  der  oudere  scholen, 
maar  met  betrekking  tot  den  inhoud  op  eene 
eigenaardige  wyze.  Nergens  had  de  Hervor- 
ming grooter  invloed  op  de  richting  der  kunst 
dan  juist  diar,  dewtfl  de  Madonna-  en  Heili- 
genbeelden er  plaatst  maakten  voor  tafereelen 
uit  de  natuur  en  het  dageiyksoh  leven.  Op 
die  wt)ze  ontstond  er  het  genre,  het  Uuidsehap 
en  het  stilleven.  De  Brabantsohe  si^oolwerd 
tegen  het  einde  der  15de  en  het  begin  der 
16de  eeuw  voornameiyk  vertegenwoordigd  door 
Gtrard  David  vem  Oudetoater  en  Quenün  Met- 
z^8  (1450—1529).  Voortreffeiyke  kunstenaais 
leverde  de  Hollandsche  school,  van  welken  wf) 
Lueat  van  Leiden  (1494— lf33)  noemen,  die 
tevens  als  kopergraveur  uitmuntte,  alsiaede 
Jan  Moêtaert  (1499—1553).  Tot  de  Neder- 
landsche  scholen  behoorden  ook  de  sehilders 
uit  de  Bynstreek,  zooals  Meister  vom  Tode 
Mariae  en  B.  Brwgn  te  Keulen,  alsmede  die 
der  Weetfaalsehe  school,  looals  Ludger  tmm 
Ring  te  Munster  met  zQue  beide  zonen.  Meer 
en  meer  trokken  de  Nederlandsche  schilders 
naar  ItallO  en  vervielen  er  door  navolging  der 
gemanierde  kunstenaars  van  die  dagen  tot  den 
verkeerden  weg.  Van  hen  noemen  wt|:^.ixMi 
Meemskerh  (1498-1574),  Frans  Fioris  (1520— 
1570),  P.  de  Witte,  S.  0oltnne  (1551—1617), 
Otto  Venius  (1560-1629),  M.  de  Vos  (1520— 
1570),  OomeUms  Oomdisten  (1562—1687),  enz. 
Intusechen  werden  door  de  schilders  dezer 
school  uitmuntende  portretten  geleverd  zooals 
die  van  Moro  (1525—1581),  terwfl  voorts  de 
genreschilder  P.  Brmighd  (f  1569)  grooten 
roem  verwierf.  Ook  in  Dnitsehland  bepaalde 
men  zich  bQ  het  navolgen  der  Italiaansche 
meesters.  In  Spanje  begon  de  schilderkunst 
zich  eerst  in  de  15de  eeuw  onder  den  invloed 

22 


888 


SCHILDERKUNST. 


▼an  Nederlanden  te  ontwikkelen.  Tot  dever- 
maardate  aohildere  behoorden  er  in  dien  tyd: 
lAtü»  dê  MoTülêt^  Luie  de  Vwrga»^  AUmto 
Sonekêt  Cotüo  en  Femcmdm  NavmrreU.  Van 
de  Fransche  aohool  van  die  dagen  kan  men 
weinig  meer  leggen  dan  dat  ly  lich  niet  bo- 
Ten  het  middelmatige  verhief.  De  school,  door 
Lêtmardo  da  Vimd  aan  het  Hof  yan  Frame  I 
getticht,  ontwikkelde  zich  onder  de  leiding 
▼an  Eoito  dti  Roui  (1496—1541)  en  PruMo- 
iiemo  (1604—1670),  en  tot  honne  leerlingen 
behoorden:  Jmum  Ootim^  Jêan  €hmf<m,  de 
fiunilie  OUmsi  enz. 

Het  vUfde  tQdperk  der  schilderknnst  ken- 
merkt lich  gedeeltellfk  door  stilstand,  gedeel- 
teigk  door  een  voortdnrenden  bloei,  bevorderd 
door  de  Italiaansche  academici,  looals  de  ge- 
broeders  Carraeoi  en  door  de  Nederlandsche 
koloristen,  iomIs  Bmbêns^  Rmbramdi  ena.,  en 
strekt  aich  nit  tot  in  de  tweede  helft  der  16de 
eeuw.  In  Italië  openbaarde  lich  het  verval 
niet  looieer  in  de  kwfjning  der  penseelbehan- 
deling,  als  in  het  gemis  van  geestdrift  voor 
het    ideale  en  in  afheming  der  scheppende 
kracht  Men  hield  lieh  aan  eene  doctrinaire 
behandeling  der  konst  Men  geeft  aan  de  daar- 
door voortgebrachte  richting  den  naam  van  oof- 
démkeke.  Ter  bestrtfding  van   de  gemanierd- 
heid der  Italiaansche  schilders  in  het  midden 
der  16de  eeuw  poogden  de  geniale  Cbrrocoi, 
Lodofrioo  (1666—1619)  met  ayne  neven  Jgoê- 
üao  (1668-1601)   en   AnmibaU  (1660—1609), 
te  Bologna  door  de  stadie  der  antieke  konst- 
gewrochten  de  sniverheid  van  sttfl  der  onde 
meesters  te  herstellen.  Hunne  pogingen  waren 
ongetwQfeld  verdiensteiyk,  maar  sQ  vergaten, 
dat  het  konstgenie  geenszins  door  uitwendige 
hulpmiddelen  wordt  wakker  geschud.  Inmid- 
dels begonnen  de  kenmerkende  eigenschappen 
der  verschillende  scholen  tot  het  verledene  te 
behooren,  daar  men  het  beste  van  deze  wilde 
samenvoegen.  Zoo  ontstond  het  eolecticismus. 
Doch  tegenover  deze  richting  verhief  zich  eene 
andere,  die  zich  by  de  stu£e  der  natuur  be- 
paalde en  om  die  reden  den  naam  van  natu- 
raUsmus  ontving.  Tot  de  voornaamste  edectid 
behoorden:    Gmdo  MmU  (1676—1642),  Fram^ 
emeo  JJlami  (1678—1660),  Jkmemiekimo  {1681-- 
1641),    Gmêreimo  da   Omto  (1690— 1666),  Xo»- 
frmoo  (1681—1647),  en  aoêsoferrato.  Alsland- 
schapschilder  schitterde  AmnbaU  Oarraeciy  en 
onder  iQn  invloed  verwierven  Poncm»  (1612— 
1676)  en  CHamde  Lorraim  (1600—1682)  groeten 
roem.  Van  de  eclectische  school  te  Fiorenoe 
noemen    wQ:    CkmemHj    Sotêdli    en  Fomm, 
terwyi  eene  eigenaardige,  sentimenteele  rkhting 
gevolgd  werd  door  Oarlo  DoUê  (1616—1686) 
en    ^n    dochter    Agnuê,    Het   naturalismus 
ontstond  als  eene  reactie  tegen  het  eeleoticis- 
mus,  maar  bepaalde  zich  veelal  b0  eene  ruwe 
nabootsing  der  natuur.  Aan  het  hoofd  der  na- 
turalisten bevond  zich   Miekéle  Arngdo  Amé- 
righi    of  Carawvjno  (1669—1609),  en  tot  zyne 
volgelingen   behoorden :  8im<m   Vouêi  uit  Pa- 
rys  (1682—1961),  Cofio  ^S^tfOMMO  (1686 -1625) 
en  vooral  Quistppé  Riberaj  bQgenaamd  Spa- 
snoUêUo  (1688—1666)  uit  Yalencia,  de  leider 
der  Napolitaansche  naturalisten.  Onder  de  kun- 
stenaars van  die  richting  schitterden  wQders 
de  veldslagenschilders  Jaeques  Courtaii  (1621  — 
1678),    bygenaamd  Bourgniffnon,  en   Saloaiar 
Rota  (1615—1678),  alsmede  Gumtimo  da  Oemto 


te  Bologna.  Tot  andere  richtingen  der  Italiaan- 
school  behoort  het  genreschilderen,  vootal 
door  FUier  «o»  Laar,  bygenaamd  ü  JffoMioe- 
ekio,  te  Rome  in  zwang  gebracht,  alsmede  het 
decoratieschilderen  ter  versiering  van  groote 
zalen,  waarin  Laafraaeo  en  Fiéiro  daCortona 
uitmuntten.  De  geniaalste  onder  hen  Is  Lmoa 
Giordamo  (1632— 1706).De  Yenetiaansche  school 
was  in  die  dagen  zoozeer  in  verval  geraakt^ 
dat  de  namen  harer  vertegenwoordigers  nau- 
weiyks  vermelding  verdienen.  In  Frankryk 
was  de  school  van  Fontainebleau  verdwenen, 
al  werd  ook  de  roem  der  Fransche  kunst  door 
Fousii»  gehandhaafd.  Die  kunst  ontving  intus- 
schen  een  nieuw  leven  door  de  schilderyen, 
waarmede  Bubens  in  1620  het  Luxembourg 
versierde.  Lodêwyk  XIV  bevorderde  uit  eer^ 
zucht  de  kunst,  en  in  zyn  tyd  schitterde 
Ckofln  Lebrun  (1619-1690)  als  het  hoofd 
der  school  van  Yersailles,  alsmede  Nieolaê 
Miffnard  (1608-1668)  met  zyn  broeder  Fierrê, 
bygenaamd  Ie  Bomaim  (1610—1696).  In  Spanje 
bereikte  voorts  in  die  dagen  de  schilderkunst 
het  toppunt  van  bloei.  Diar  onderscheidde 
men  drie  scholen,  nameiyk  die  van  Madrid, 
Sevilla  en  Yalencia,  welke  intuaschen  weinig 
van  elkander  verschilden  en  inzonderheid  uit- 
muntten door  de  treffende  verdeeling  van  licht 
en  bruin.  Tot  de  school  van  Sevilla  behoorden: 
Juan  de  lae  BoeLae  (1668—1626),  Serrera  de 
Oudere  (1676-1666)  en  de  Jox^m^  (1622— 1685). 
Franeiteo  Zurharan  (1598—1662)  en  vooral 
Di/fgo  Vdatquee  (1599—1660),  voorts  AUmxo 
Camo  (1601—1667)  en  boven  allen  Bttebam 
MuriUo  (1616—1682).  Yan  de  school  van  Ma- 
drid noemen  wy:  NaearreUy  Trutan,  AmUmio 
FeréUky  Miramda  en  CoMo,  —  en  van  die  van 
Yalenda  Franmoo  BibaUa  (1561—1628).  Na- 
dat echter  Luoa  Giordano,  bekend  onder  den 
naam  van  Fapreeto  (de  Snelschilder)  derwaarts 
geroepen  was.  geraakte  de  Spaansche  school 
tegen  het  einae  der  17de  eeuw  meer  en  meer 
in  verval.  —  In  de  Nederlandsche  vertoonde 
zich  het  verschil  tusschen  de  Hollandsche  en 
Ylaamsche  school  allengs  in  duideiyker  trek- 
ken. De  beroemde  meesters  van  eerstgenoemde 
bepaalden  zich  vooral  by  het  genre,  het  por- 
tret en  het  landschap,  terwyi  die  der  tweed» 
met  Bubeuê  aan  het  hoofd  naar  hernieuwing 
streefden  van  den  kerkeiyk  historischen  styi^ 
schoon  niet  in  de  voormalige  ideale,  maar  in 
eene  realistische,  wel  eens  tot  platheid  afda- 
lende richting.  Faului  Fetrut  Buieuê  (1577— 
1640),  éen  der  geniaalste  en  vruchtbaarste 
schilders,  die  ooit  geleefd  hebben,  had  een 
broeden  stoet  van  volgelingen,  zooals  Antlouie 
wm  Djfék  (1699—1641),  den  onovertroffen  por- 
tretschüder,  J.  Jordaens  (1593—1679),  Di^wn 
heeck  en  anderen,  terwyi  Q.  Seghere  (1589— 
1651)  en  de  Orager  (1582—1669)  de  Italiaan- 
sche richting  volgden.  Tot  de  beroemde  schil- 
ders van  dien  tyd  behoorden:  Adriaam  Brou- 
wer, die  fraaie  tafereelen  leverde  uit  het  boe- 
ren- en  soldatenleven,  Teniers,  twee  gebroe- 
ders Breughel,  Stt^dert,  Fyi  en  2>.  S^hers» 
Doch  de  Ylaamsche  school  kwynde  weg  in 
het  laatst  der  17de  eeuw,  zoodat  zy  in  de 
18de  eeuw  vruchteloos  werd  gezocht.  Yeel 
meer  levenskracht  bezat  de  Hollandsche  school^ 
van  wier  vertegenwoordigers  wy  vermelden: 
Alrakam  Bloemaert  (1564—1650),  Frans  StOe 
(1584—1666),  die  voortreffeiyke  regentenstuk- 


SCHILDERKUNST. 


339 


ken  lererde,  Miêrêvdt,  JfofMlM,  BavuUyn^ 
van  CeuUMj  van  der  Mütt  (1618—1670),  wiens 
„Schnttersmaaltyd"  óen  der  kostbaarste  siera- 
den is  yan  het  RUksmosenm  te  Amsterdam, 
en  bovenal  Bemhrandt  van  Eijn  (1607—1669), 
wiens  „Nachtwacht**,  „  Anatomische  les**,  „Staal- 
meesters** ens.  van  eene  geniale,  betooverende 
werking  van  licht  en  bmin  getuigen.  Tot  z^ne 
leerlingen  behoorden:  GerbranéU  vanderJESeck- 
houi  (1621—1674),  Flinky  Ferdinand  Bol  {ISii 
— 1681),  Maai  enz.  In  eene  andere  richting 
bewogen  zich  met  uitstekend  gevolg:  Qerard 
Dauy  wiens  sAvondschool**  onder  de  Juweeltjes 
van  het  genre  wordt  gerekend,  en  Terhtr^ 
(1608—1681),  —  voorts  MettUy  Netseher,  dé 
Mooghe^  van  der  JUTmt,  van  Htm»,  Jan  Sieen^ 
Adriaan  van  Otiade^  Le  Duoq^  Ruoktenburgy 
Womwerman  en  MorUharti,  Van  de  landschap- 
schilders  vermelden  wi|:  J.  vdn  Goyen^  Salo- 
num  en  Jaccè  van  RuytdcuH^  Sóbhema  (1638— 
1709),  WijnaniSy  van  de  Neer,  WaterloOy  van 
Everdutgen^  Jan  Bothj  Sioanevdt,  Berikem^ 
Pynacker^  Meijering  en  van  Mnytum  (1683 — 
1749).  Van  de  leeschilders  noemen  wy :  Simon 
de  Vlieger^  Willem  van  der  Velde,  L.  Bakhtti- 
ten,  —  van  de  schilders  van  stadsgezichten: 
Sieenwyk,  Beter  Neef$,  BerJckegden,  de  WUie 
en  Vliei,  —  en  van  de  dierensohilders :  A. 
Ougp,  2f.  Berchem,  K,  dn  Jardin,  A.  van  de 
Velde  en  vooral  Bautne  Botter  (1625—1654), 
den  beroemden  schilder  van  „De  Stier**  op 
het  Mauritshuis  te  *s  Gravenliage,  —  voorts 
Boog  met  zQue  zonen,  terwQl  men  voortreife- 
igke  stillevens  heeft  van  de  Seem,  van  Adet, 
SondeTcoeler,  Seda  en  Baehel  Bwtch  (1664— 
1700).  —  De  schilders  der  Dnitsche  school 
waren  in  dat  tQdperk  navolgers  van  de  Ita- 
liaansche  en  Hollandsche  meiers. 

Omtrent  het  lesde  tQdperk,  dat  van  de 
kwQning  en  het  verval  der  kunst,  is  niet 
veel  merkwaardigs  te  zeggen.  Het  strekt  zich 
uit  tot  aan  het  einde  der  18de  eeuw.  Beeds 
tegen  het  laatst  der  voorgaande  eeuw  be- 
speurt men  overal  eene  vermindering  van 
kracht  en  oorspronkeigkheid.  In  den  diep  be- 
dorven dampkring  van  het  Fransche  Hof  ver- 
maakte men  zich  met  het  schilderen  van 
herderstafereelen,  waarin  vooral  Boucker  uit- 
muntte. Voorts  noemen  wQ  nog:  Oogpel,  Wai- 
teauy  Van  Loo,  Laneret,  Chardin,  Gretue  en 
Vemet,  en  terwQl  DuitschUnd  geene  kunste- 
naars van  naam  had  aan  te  wtjzen,  zocht 
Italië  nog  iets  van  den  ouden  roem  te  hand- 
haven door  Tiépcio  (1697—1770),  Antomo 
Oanale  en  OanaUtto  (f  1780).  Een  uitstekend 
Engelsch  kunstenaar  van  dien  tyd  was  So- 
gart  (1687—1764). 

De  aanvang  van  het  zevende  tQdperk  valt 
samen  met  de  ontwikkeling  der  nieuwe  denk- 
beelden van  de  Fransche  Revolutie.  Tot  de 
voorloopers  van  dit  tQdperk  behoorden :  Baphad 
Antom  Mengt  (1728—1779),  Maron,  Angdika 
Kanfmamn  (1741—1807).  TUiMein  enz.  De 
vaders  der  nieuwere  schilderkunst  echter  wa- 
ren in  Duitschland;  Jaedb  Asmut  Carttene 
(1754-1798)  en  in  Frankr{|k  Jaoques  Louie 
Datid  (1741—1825).  Tot  de  volgelingen  van 
eerstgenoemde  behoorden:  Eberhard  WSch- 
ter,  Chttlieb  Schiok  en  J.  A,  Koch.  alsmede 
de  landschapschilders  van  de  school  te  MOn- 
chen,  —  en  tot  die  van  David:  A,  L.  Giro" 
det,  B.  QnSrin,  F,  Gérard  en  J.  Q.  Gro^, 
XIIL 


In  het  begin  van  onze  eeuw  deed  ook  op 
het  gebied  der  schilderkunst  de  romantiek 
zich  gelden.  Tot  hare  aanhangers  behoorde 
in  de  eerste  plaats  Frièdrich  Ooerbeek  (1789— 
1869),  die  de  vereeniging  der  „Klooster broe- 
ders** stichtte.  Tot  hen  behoorden  Schadow, 
Veii,  Schnorr  von  OaroUfeld  en  Meet.  De  uitste- 
kendste  Duitsche  meester  van  sQn  tQd  en  de 
aankondiger  van  eene  herleving  der  kunst 
was  Beter  OomeUue  (1783—1867),  die  de 
kracht  van  zQn  talent  ten  toon  spreidde  in 
zt|ne  platen  van  den  „Faust**.  Geruimen  tQd 
vertoefde  hy  te  Rome,  waar  hy  werkte  aan 
eene  reeks  van  tafereelen  uit  het  „Nibelungen- 
lied**,  terwyi  hy  voorts  met  zyne  'vrienden 
zich  wydde  aan  de  monumentale  kunst,  door- 
dien hy  in  eene  zaal  der  woning  van  den  con- 
sul Bartholdy  tooneelen  uit  de  geschiedenis 
van  Jotef  en  in  het  casino  der  Villa  Massimi 
uit  de  werken  van  Dante,  Tatto  en  Ariotfo 
schilderde.  Doch  voordat  laatstgemelde  vol- 
tooid waren,  vertrok  hy  naar  Dfisseldorf  om 
aldaar  als  directeur  der  académie  op  treden. 
Toch  bleef  de  invloed  der  romantiek  op  ver- 
schillende vakken  der  schilderkunst  nog 
voortduren,  terwyi  C.  2>.  Frièdrich  (1785— 
1840)  in  Duitschland  het  eerst  zich  toelegde 
op  de  beoefening  van  het  „paysage  intime**, 
gevolgd  door  Carut,  Oekme,  Bijter,  Dahl 
enz.  Ook  de  Fransche  schuders  bepaalden 
zich  na  de  restauratie  by  voorkeur  by  mid- 
deneeuwsche  toestanden;  van  hen  noemen 
wy:  Ingres  (1781—1867),  Flandrin  (1809— 
1864),  aSricauU  (1791—  1824),  Ddaero^x 
(1799-1863)  en  Ary  Sckeffer  (1796-1858), 
een  geboren  Dordtenaar,  terWyi  het  „paysage 
intime**  beoefend  werd  door  Oabat,  Dupré  en 
Bousteau. 

De  Duitsche  kunst,  —  bepaaldeiyk  het  histo- 
rieschilderen  —  was,  zooals  wy  reeds  zeiden, 
door  Oomelius  tot  een  nieuw  leven  gewekt  Be- 
gaafde leerlingen  stroomden  naar  Dfisseldorf  en 
vervolgens  naar  Manchen.werwaarts  genoemde 
meester  vertrokken  was.  D&ar  vereenigden  zich 
KaMaek,  Stürmer,  Stilke,  Sckom,  JSberU, 
Göttenberger,  Mermann  enz.,  terwyi  Oomdiue 
mannen  als  Seklottkaner,  Zimmermann,  Meet 
en  Seknorr  aan  zyne  zyde  riep.  Oomdins  echter 
volgde  in  1841  eene  beroeping  naar  Beriyn 
en  Seknorr  in  1848  naar  Dresden,  terwyi 
Kaulhach,  beroemd  door  zyn  „Hnnnenslag**, 
aan  het  hoofd  kwam  der  schilderschool  te 
Mttnchen.  Ook  ChneUi  en  von  Sokwind  waren 
aldaar  werkzaam,  terwyi  te  Dfisseldorf  onder 
de  leiding  van  Schadow  een  aantal  begaafde 
mannen,  zooals  Hübner,  Kohier,  Bendemann, 
Steinbrück,  BUbdtrandt,  Lesting,  Beihd,  Deger, 
Steinle  enz.,  den  roem  der  Duitsche  kunst 
handhaafden.  Voorts  schilderden  te  Beriyn 
Schinkd,  Ka/rl  Waeh,  Begae,  en  in  de  Duitsch- 
Ooetenryksche  landen  mogen  de  namen  van 
Führush  en  BaM  niet  onvermeld  biyven.  Het 
portret  en  het  genre  werden  inzonderheid  te 
Dfisseldorf  en  het  Undschap  te  Mfinchen  be- 
oefend, en  op  Uuttstgenoemd  gebied  verwierf 
vooral  Achenbach  groeten  roem.  —  In  Neder- 
land hadden  in  dit  tydperk  de  namen  van 
Kmeeman,  Bienemam,  SehoUl  enz.  een  goeden 
klank.  ^^ 

In  het  aohtote  en  Uatste  tydperk  treedt  vooral 
de  Fransche  en  Belgische  schilderkunst  op 
den  voorgrond.  Gérieamli  en  Ddaeroiof  hébben 

Itit 


840 


SCHILDERKUNST-SCHILDPADDEN. 


wy  reeda  genoemd.  Hun  spoor  werd  op  roem- 
rijke wöze  betreden  door  Deeanms  (1803  — 
1860),  Itabesf,  Diaz^  Dtlaroehe^  Éoberi  enz, 
die  eene  smaakvolle  groepeering  met  een  be- 
vallig koloriet  vereenigden.  Allengs  vorkreeg 
de  kunst  eene  meer  realistische  richting,  zooals 
biykt  uit  de  voortbrengselen  van  Oourlet,  en 
op  het  gebied  van  het  landschap  schitterden 
JlfarUhaif  Corot  en  anderen.  In  België  ver- 
wierven Wappert^  de  Bièfvê,  Oaülait  en  NI- 
caise  de  Keyter  groeten  roem,  voorts  Wiertz 
door  eene  overdreven,  tot  de  grootste  akelig- 
heden  afdalend  realtsmus,  Xey«,  Liee^  Lc^^i 
de  OroMXf  Meumety  Wülems^SteventydeJonghe^ 
Kindermanif  Boelofs  enz. 

De  DüsseldorfBche  school  mocht  roem  dragen 
op  Schradefy  Bichier,  Menzel^  Campkautemj 
Knaus  en  VauHeff  —  de  Beriynsche  op  ]l£ei/er- 
hem.  Beiier,  Wemer,  Krant,  BiefstaM  (thans 
te  Karlsruhe)  en  JBüdébrandi,  —  en  de  school 
te  Hünchen  op  Sehom  en  vooral  op  Karl 
Füoty,  die  thans  aan  haar  hoofd  staat,  als- 
mede op  Bamherg,  Maiart,  Oabriel  Max, 
Feuerhach,  Hortchdt,  Defregger  enz.  Ook 
Weenen,  Frankfort  en  Weimar  bezitten  eenige 
uitstekende  kunstenaars.  —  In  Engeland  is 
Joehua  Beynoldi  als  oorspronkelijk  schilder 
nog  niet  overtroffen,  en  de  landschappen  van 
Oainthoraugh,  Boningion  en  Turner  beklee* 
den  er  nog  altyd  den  eersten  rang.  Intusschen 
mogen  de  namen  van  den  dierenschilder  Xaffd^- 
teer  en  van  den  geestlgen  teekenaar  OruikM- 
hani  niet  onvermeld  biyven.  De  schilderkunst 
wordt  voorts  met  gelukkig  gevolg  beoefend 
in  Denemarken  door  Jerichan^Baumann,  Sö- 
renten  en  MeWije,  in  Rusland  door  Siemi- 
riidsHj  Feroff  en  AiwatowsH,  —  in  Italië 
door  MareUiy  Caieaneo,  Induno,  BuH  en 
Bianchiy  —  in  Zwitserland  door  Stücidberg. 
Koller  en  Böcilin,  —  en  in  Spanje  vooral 
door  Fortnng.  —  In  Nederland  heeft  zich 
in  dit  tydperk  de  schilderkunst  krachtig  ont- 
wikkeld, zoodat  onze  meesters  in  techni- 
sche vaardigheid  en  natuuriykheid  van  kolo- 
riet ongemeene  talenten  ten  toon  spreiden. 
De  namen  van  IsraeU,  Boiboom,  Serman  en 
Jfori  ten  Kate,  Bochutsen^  BUders,  mevrouw 
BUdere  van  Boste,  van  de  Sande  Baihugten, 
Biet,  Stortenheier,  Verveer,  mevrouw  Bonner- 
Knip,  van  Move,  Bittchof,  Baiier  Korf,  Alma 
Tadema  (thans  in  Engeland),  Metdag  en  van 
vele  anderen  hebben  een  Enropeeschen  roem 
en  geven  getuigenis  van  het  voortdurend  be- 
staan eener  Hollandsche  school. 

Sohildklier  (De)  of  glandtda  ilyreoidea  is 
de  naam  van  eene  klier  zonder  uitloozings- 
buis,  geplaatst  aan  het  voorste  gedeelte  van  den 
hals,  vóór  den  bovensten  kraaicbeenigen  ring 
der  luchtpyp,  waarmede  zy  door  styf  cel- 
weefsel verbonden  is.  Zy  ligt  onder  eenige 
dunne  spieren,  is  roodbruin  van  kleur,  ryke- 
lyk  voorzien  van  bloedvaten  en  heeft  by  vol- 
wassenen de  grootte  van  een  hoenderei  en  de 
gedaante  van  de  halve  maan  met  naar  boven 
gerichte  horens.  De  geheele  klier  is  door  een 
dicht  celachtig  weefsel  omgeven,  doch  omtrent 
hare  physiologische  strekking  verkeert  men 
nog  in  het  onzekere.  Zy  zet  zich  wel  eens 
uit  en  ontaardt  dan  in  een  kropgezwel. 

Schildknaap  noemde  men  in  de  midden- 
eeuwen den  Jongeling,  die  onder  de  leiding 
en    in  dienst  van  een   ridder  zich  oefende 


in  den  wapenhandel.  In  den  beginne  konden 
alle  vrygeborenen  en  behooriyk  bemiddelden 
schildknaap  worden,  doch  volgens  eene  ver- 
ordening van  Keizer  Frederik  II  alleen  de 
ionen  van  ridders  en  van  dezulken,  aan  wie 
het  door  den  Keizer  werd  vergund.  De  schild- 
knaap was  gewapend  met  zwaard  en  stryd- 
byi,  had  het  opzicht  op  de  paarden  en  wape- 
nen van  zyn  heer,  volgde  dezen  in  den  oorlog, 
droeg  zyn  schild  en  bediende  hem  in  tydvan 
vrede.  Eindeiyk  ontving  hy  den  ridderslag, 
zoodra  hy  zich  door  dapperheid  die  gunat 
had  waardig  gemaakt 

SohüdluiB  (Coccina  Bnrm.)  is  de  naam 
van  eene  insectenfamilie  uit  de  orde  der  ffalf- 
vteugeligen  (Hemiptera),  wier  soorten  meestal 
in  warme  landen,  evenals  de  bladluizen,  van 
plantensappen  leven.  De  mannetjes,  die  veel 
zeldzamer  voorkomen  dan  de  wyQes,  loodat 
die  van  sommige  soorten  nog  onbekend  zyn, 
hebben  borstel-  of  snoervormige  sprieten,  een 
schier  verdwenen  snavel,  gebrekkige  achter- 
vleugels en  veelal  twee  lange  staartborstels. 
zy  zuigen,  als  kleine  zeer  bewegeiyke  lar- 
venj  zich  vast  op  de  plant,  vervaardigen  in 
volwassen  toestand  een  cocon  of  scheiden  een 
beveiligend  schild  af,  waarna  zy  veranderen 
in  eene  sluimerende  pop,  waaruit  na  korten 
tyd  het  volkomen  insect  te  voorschyn  treedt, 
hetwelk  niet  lang  leeft  en  geenerlei  voedsel  ge- 
bruikt De  wy  Qes  vertoonen  alleen  in  den  staat 
van  larven  het  kenmerk  der  orde.  Z0  vormen 
door  afscheiding  een  schild  op  den  rug,  of  de 
huid  verandert  in  eeue  aan  de  zyden  scherp 
gerande  bedekking.  Ook  de  wyQes  zuigen 
idch  aan  de  plant  vast  door  den  langen  snavel 
diep  in  het  bladweefsel  te  steken;  zy  worden 
by  verderen  groei  plomp  van  gedaante,  ver- 
krygen  geene  vleugels,  zetten  na  de  bevruch- 
ting zich  uit,  terwyi  de  sprieten  en  pooten 
wegkwynen,  leggen  een  groot  aantal  eieren 
en  strekken  doorgaans  ook  na  den  dood  aan 
deze  tot  bescherming.  Onderscheidene  soorten 
zyn  zeer  schadeiyk  voor  de  cultuurplanten, 
zooals  de  rozenschildhuis  (Aspidiotus  roeae 
Bouchê),  de  oleanderschildluis  (Aspidiotus 
nerii  Bouchê),  de  ananasschildlnls  (A.  brome- 
liae  Bouchê),  de  laurierschildluis  (A.  laurl 
Bouchê), enz.  Om  ze  te  ver  wy  deren  gebruikt  men 
tabakswater  en  dergel yke  vloeistoffen.  Sommige 
soorten  daarentegen  zyn  voor  den  mensch 
nuttig,  zooals  de  cochenille  (Coccus  cacti  X.), 
de  kermesschildluis  (C.  ilicis  Fabr),  de  lak- 
schildluis  (Coccus  lacca  Kerr,)  en  C.  manni- 
parus  Bhrenh,,  die  door  steken  in  den  Ta- 
marix  het  ontstaan  van  manna  veroorzaakt 
Tot  deze  familie  brengt  men  ook  het  geslacht 
Fhglloxera,  waartoe  de  beruchte  druifluis  (Ph. 
vastatrix)  behoort. 

Sohildpadden  (Chelonia  Brogn,)  is  de 
naam  van  eene  scherp  begrensde  orde  der 
Kruipende  dieren.  (Reptilia).  Zy  omvat  dieren 
van  eene  gedrongene  gedaante  met  een  l>6enig 
rug-  en  buikschild,  welke,  door  kraakbeen 
verbonden,  een  pantser  vormen,  waarin  ly 
den  kop,  de  pooten  en  den  staart  min  of  meer 
kunnen  terugtrekken.  De  huid  is  alleen  aan 
den  hals  en  den  staart  lederachtig,  doch  heeft 
ook  hier  afzonderiyke  schil^es,  bulten,  spo- 
ren, schubben,  stekels  of  dergeiyke  beveili- 
gingswapens.  Het  styve  huldschild  van  den 
romp  ontstaat  door  eene  eigenaardige  vervor- 


SCHILDPADDEN. 


341 


ming  van  gedeelten  der  beenderen  van  de 
wenrelkolom  en  door  ontwikkeling  van  bee- 
nige  aanhangsels.  Het  bnikscbild  wordt  ge- 
Tormd  door  het  groote,  nit  negen  stokken 
bestaande  borstbeen,  en  het  ragschild  door  de 
doomwQze  uitsteeksels  der  wervels  en  door 
ribvormige  aanhangsels  van  deze.  Op  de  bol- 
tttiste  oppervlakte  der  schilden  ontwaart  men 
daarenboven  regelmatige  platen,  gevormd  door 
de  verhoornde  opperhuid.  ZQ  zt|n  zóo  gerang- 
schikt, dat  men  op  het  rugschild  éene  middeury 
en  twee  r^en  aan  elke  ctjde  en  op  het  buik- 
schild  eene  dubbele  r{|  van  platen  waarneemt. 
De  schouder-  en  bekkengordel  zQn  in  de 
schilden  opgenomen ;  de  eerste  is  btJ  alle  schild- 
padden,  de  laatste  alleen  by  de  landschildpad- 
den met  de  schilden  verbonden.  Gewooniyk 
hebben  de  schildpadden  geene  tanden,  maar 
hare  kaken  z0n,  evenals  de  bek  van  een  vogel, 
met  scherpe,  getande  hoomplaten  bekleed, 
waarmede    sommige  soorten   een   geduchten 


Fig.  1.  Emys  picta. 

beet  kunnen  toebrengen.  Alle  schildpadden 
hebben  4  pooten;  by  de  zoetwaterschildpad- 
den z|jn  de  teenen  door  zwemvliezen  verbon- 
den, en  de  zeeschildpadden  hebben  platte 
roeivoeten,  terwyi  by  de  landschildpadden 
de  teenen  desgeiyks  vereenigd  zyn  tot  een 
klompvoet  met  eene  eeltige  zool  en  4  of  5 
klauwen.  De  oogen  zyn  gelegen  in  oog- 
holten  en  hebben  oogleden  en  een  knipvlies. 
De  tong  is  aan  den  bodem  der  mondholte 
vastgegroeid,  zoodat  zy  niet  kan  worden  uit- 
gestoken ,  zy  is  by  de  landschildpadden  met 
Üange  tepel^es  bezet.  De  werktuigen  der  spys- 
vertering  en  voortplanting  geiyken  gedeelteiyk 
op  die  der  krokodillen  en  gedeelteiyk  op  die 
der  vogels.  De  schildpadden  zyn  trage,  domme 
dieren.  Zy  voeden  zich  meerendeels  met  dier- 
]0ke,  doch  sommige  soorten  ook  met  plant- 
aardige stoffen,  leggen  bolvormige,  door  eene 
lederachtige  schaal  omgevene  eieren  en  be- 
graven deze  op  geschikte  plaatsen  in  het  zand. 
zy  groeien  zeer  langzaam  en  bereiken  een 
hoogen  ouderdom ,  terwyi  zy  zelfs  by  geduchte 
verminkingen  het  leven  kunnen  behoudcD. 
Men  kent  ongeveer  200  soorten  van  schild- 


padden; verreweg  de  meerderheid  van  deze 
vindt  men  tusschen  de  keerkringen;  slechts 
enkele  behooren  te  huis  in  de  gematigde  Incht- 
streek,  en  men  heeft  slechts  éene  soort  in 
Midden  Europa.  Fossiele  overbiyfselen  van 
schildpadden  worden  gevonden  in  de  bovenste 
witte  Juravorming  en  vooral  in  de  tertiaire 
lagen.  Men  verdeelt  de  schildpadden  in  drie 
familiën.  De  xeetchüdpcidden  (Chelonida  Chraif) 
hebben  een  hartvormig,  platgewelfd  rug- 
schild  en  vaak  een  kraakbeenig  buikschild, 
tusschen  welke  kop  en  ledematen  niet  inge- 
trokken kunnen  worden ,  voorts  langere  vöor- 
dan  achterpooten  en  een  korten  staart.  Zy 
leven  in  de  warme  luchtstreek,  kunnen  zeer 
goed  zwemmen  en  duiken,  voeden  zich  met 
zeeplanten,  krabben  en  weekdieren  en  gaan 
des  nachts  by  troepen  op  het  land  om  er 
eieren  te  leggen.  Sommige  van  deze  worden 
honderde  Ned.  ponden  zwaar.  Tot  deze  be- 
hoort de  groote  zeeschildpad  (Chelonia  viridis 
Strauoh)  met  scherp  getande  kaken,  lange 
vóór-  en  breede  achterpooten  en  eene  donker- 
groene kleur;  zy  wordt  wel  eens  2  Ned.  el 
lang  en  500  Ned.  pond  zwaar ,  bewoont  den 
AtUntischen  Oceaan  en  heeft  smakeiyk  vleeech. 
Voorts  vermelden  wy  de  caretschildpad  (Che- 
lonia imbricata  Stranch)  met  dakpansgewys 
geplaatste  rugplaten ,  ongetande  kaken,  eene 
bruine  kleur  met  gele  strepen  en  eene  lengte 
van  6—9  Ned.  palm.  Deze  soort  vindt  men 
in  alle  keerkringszeeën,  vooral  in  de  nabyheid 
van  Indië  en  Midden-Amerika.  Men  maakt 
zich  van  deze  dieren  meester,  wanneer  zy 
des  nachts  aan  land  gaan  en  belet  hun  het 
ontkomen  door  hen  met  een  hefboom  op  den 
rug  te  wentelen.  Hun  vleesch  is  echter  niet 
eetbaar.  De  riviertchüdpadden  (Emyda  Oray) 
hebben  een  ovaal,  zeer  plat,  onvolkomen 
verbeend  rugschild  en  een  uit  niet  samen- 
gegroeide  beenderen  gevormd  buikschild,  beide 
met  eene  weeke  huid  bedekt,  —  voorts  een 
langen  hals,  dikke  lippen,  een  snuitvormig 
verlengden  neus  en  zwempooten.  De  weinige 
soorten  van  deze  familie  bewonen  de  meren 
en  rivieren  van  Amerika,  Azië  en  Afrika  en 
onderscheiden  zich  door  hare  roofzncht.  Tot 
deze  familie  brengt  men  de  geslachten  Trionyx^ 
Chelys  met  de  soort  Ch,  flmhriata^  de  zooge- 
naamde Mat<»mata  en  Émyt  met  de  soort 
JE,  JSwropaea  uit  Zuid- Europa  en  Noordoost- 
Dnitschland.  De  landtchUdpaddem  (Chersida 
Strcmch)  hebben  een  hoog,  gewelfd,  verbeend, 
met  het  buikschild  samengegroeid  en  met 
hoornige  platen  bedekt  rugschild;  zy  kunnen 
kop  en  pooten  intrekken  en  zyn  gewapend 
met  snydende  kaken  zonder  lippen.  Zy  bewonen 
vochtige,  warme  landen  en  voeden  zich  met 
planten.  Tot  deze  familie  behoort  de  Qrieksche 
schildpad  (Testudo  Graeca  i.),  welke  8  palm 
lang  wordt,  met  een  zwart  rugschild  met 
gelen  rand;  zy  komt  voor  in  het  zuidoosten 
van  Europa,  in  Italië  en  Frankryk.  Wy 
geven  hierby  de  afbeeldingen  van  Smyspicta 
en  Chdonia  cauana. 

Wat  men  onder  den  naam  van  tohildpad  in 
den  handel  brengt  en  verwerkt,  bestaat  uit 
de  op  het  rugschild  gelegene  platen  van  on- 
derscheidene zeeschildpadden ,  inzonderheid 
van  Chelonia  imbricata.  Het  schildpad  is  3— 6,5 
Ned.  streep  dik.  Een  volwassen  dier  levert 
op  zyn  meest  4  Ned.  pond  schildpad  in  13 


842 


SCHILDPADDEN— SCHILL. 


platen,  van  welke  8  geheel  plat  en  de  grootste 
4  ongeveer  48  Ned.  daim  lang  zOn.  Het  schild- 
pad is  in  de  koade  bros,  maar  bnigzamer 
en  dichter  dan  hoorn,  fraai  zwart  en  bmin 
geteekend  en  min  of  meer  doorschijnend. 
Men  bezigt  het  tot  velerlei  sieraden,  tot  werk- 
doo^es,  tot  het  inleggen  van  voorwerpen  van 
weelde,  tot  prachtbanden  om  boeken  enz. 
Men  bekomt  het  van  de  Oost-Indische  Eilan- 
den ,  alt  de  Roode  Zee ,  WesMndië  en  Znid- 
Amerika. 

Sohüdpaddeneilandeii,  zie  Qalopagoê- 
eilanden.  —  De  naam  van  Schildpad-  of  Togiam- 
eilanden  wordt  voorts  ook  gegeven  aan  eene 
groep  van  14  eilanden  in  de  Straat  der  Mo- 
lukken,  ten  oosten  van  Celóbes;  zy  behooren 
tot  de  residentie  Menado,  zyn  boBchrUk  en 
tellen  700  inwoners.  Ook  andere  eilanden  of 
eilandengroepen  van  ondergeschikt  belang  in 
den  Oost-Indischen  Archipel  dragen  dien  naam. 

Sohildvleugeligen,  zie  Kevert. 


Sohill  (Ferdinand  Baptiste  von),  een  dap- 
per Praisisch  partijganger,  geboren  den  6den 
Januari  1777  te  Wilmsdorf  bQ  Dresden ,  trad 
reeds  vroeg  in  dienst  b0  de  Pruisische  hu- 
zaren. In  den  slag  bQ  Auerstftdt  ontving  hQ 
eene  wond  aan  het  hoofd,  bleef  te  Kolberg 
zQne  herstelling  af  firachten  en  vormde  in  1807 
een  vrQkorps  van  1000  man,  met  wie  hQ 
de  verdediging  dezer  vesting  krachtig  onder- 
steunde. Na  den  Vrede  van  Tilmt  zag  hg  zich 
tot  miOoor  en  kort  daarna  tot  kommandant 
van  de  huzaren  der  lüfwacht  te  Berign  be- 
noemd ,  waar  de  weigebouwde ,  met  geestdrift 
vervulde  man  weldra  de  lieveling  werd  van 
het  volk.  De  oorlogsverklaring  van  Oosten- 
r|)k,  de  opstand  in  Hessen  en  de  woelingen 
in  Hannover  brachten  by  hem  in  1809  het 
plan  tot  rypheid,  op  eigen  gelegenheid  iets 
by  te  dragen  tot  bevryding  des  Vaderlands. 
Onder  voorwendsel,  dat  hy  zyn  regiment 
in  het  veld   wilde  oefenen,  verliet  hy  daar 


Fig  2.  Chelonia  cauana. 


Schild waoht  is  een  naam,  afkomstig  uit 
den  riddertyd,  toen  in  het  oorlogsveld  ieder 
ridder  fzyn  schild  ophing  vóór  zyne  tent  en 
daarby  een  wachter  of  bewaker  plaatste.  Thans 
geeft  men  dien  aan  een  infanterist ,  die  gewa- 
pend gedurende  een  bepaalden  tyd  op  een 
post  is  geplaatst,  terwyi  een  wachthoudend 
kavallerist  dien  van  vedette  draagt.  Gewooniyk 
is  zulk  een  post  voorzien  van  een  schilderhuis, 
waarin  de  wachthebbende  by  ongunstig  weder 
schuilen  kan.  De  schildwacht  mag  zyne  wapens 
niet  afleggen  en  zyn  post  niet  verlaten  voordat 
hy  afgelost  wordt.  Ook  is  het  hem  verboden  te 
spreken,  tenzy  de  dienst  het  vereischt.  Daar- 
entegen mag  hy  zyne  wapens  gebruiken ,  wan- 
neer hy  onraad  vermoedt  en  op  zyn  aanroepen 
geen  behooriyk  antwoord  ontvangt. 

Sohildzaad,  zie  Alyseum. 


mede,  zonder  dat  de  Koning  het  wist,  den 
25sten  April  1809  Beriyn  en  begaf  zich  op 
marsch  naar  de  Elbe.  Hy  werd  gevolgd  door 
een  aantal  officieren  en  door  een  kompagnie 
Jagers  te  voet  Doch  reeds  vóór  dat  hy  Wit- 
tenberg  bereikte,  ontmoette  het  kleine  korps 
eenigen  tegenstand,  en  daar  de  gezindheid 
der  Saksers  geenszins  gunstig  was,  rukte  hy 
op  den  linker  oever  der  Elbe  voorwaarts  naar 
Anhalt  en  strekte  zyn  tocht  uit  tot  in  de  om- 
streken van  Halle.  Hier  vernam  hy  den  voor 
Oostenryk  zoo  rampspoedigen  afloop  van  den 
slag  van  Regensburg.  Niettemin  besloot  hy 
den  tocht  voort  te  zetten  en  rukte  langs  de 
Elbe  naar  beneden  tot  K9then.  By  Dodendorf, 
niet  ver  van  Ifagdeburg,  stiet  zyn  korps  op 
eene  veel  sterkere  afdeeling  van  het  garnizoen 
van  Hagdeburg,  en  den  5den  Hei  ontstond 


SCHILL— SCHILLER. 


348 


een  evendig  gevecht,  waarin  SekiU  onder- 
^seheidene  bekwame  oiBoieren  yerloor.  Daar 
de  Kening  stfn  gedrag  openlQk  ten  strengete 
afkeurde,  erlangde  SekiU  geene  yersterking, 
soodat  hg  voor  de  klimmende  macht  van  den 
'vfland  moest  terogtrekken.  Hy  begaf  zich 
afsoo  door  de  Altmarck  naar  Mecklenbnrg, 
om  Wiamar  en  Bostock  te  bereiken,  waar  hy 
bystand  van  de  xt|de  van  Engeland  hoopte 
te  bekomen.  De  toestand  van  ayn  korps  werd 
intosschen  bQ  den  dag  hacheiyker.  Door  de 
Hollandsche  en  Deenache  troepen  in  de  engte 
gebracht,  beaette  hy  Stralsond,  waar  hy  met 
den  grootsten  spoed  de  vervallen  vestingwer- 
ken  zocht  te  herstellen.  Doch  reeds  op  den 
Sisten  Mei  verschenen  de  vereenigde  Hollan- 
ders en  Denen  ten  getale  van  6000  man  voor 
de  stad  en  drongen  onder  hevig  kanonvnnr, 
in  weerwil  van  den  dapperen  tegenstand,  er  bin- 
nen. In  de  straten  ontstond  eene  bloedige 
worsteling,  waarby  SchUlj  nadat  öen  der  vyan- 
deiyke  aanvoerders  onder  zyne  sabelhonwen  be- 
zweken was,  door  eenige  geweerkogels  werd 
gedood.  Omstreeks  200  ruiters  en  eenige  Jagers 
sloegen  zich  door  den  vyand  heen  en  ver- 
kregen een  onbelemmerden  aftocht  naar  Pmi- 
«en,  waar  de  soldaten  afgedankt  en  de  offi- 
cieren voor  den  krygsraad  geroepen  en  ge- 
etraft  werden.  Eene  andere  afdeeling  ontkwam 
te  water  van  Bttgen  naar  Swinemnnde,  doch 
het  overig  gedeelte  van  het  korps  van  SekUl 
eneovelde  of  ^erd  gevangen  genomen  en  in 
Frankryk  naar  de  galeien  verwezen.  Elf  ge- 
vangen genomen  officieren  werden  naar  We- 
«el  vervoerd  en  aldaar  den  16den  September 
doodgeschoten.  Het  lyk  van  SokUl  werd  te 
Stralsond  begraven,  met  uitzondering  van  het 
hoofd,  dat  op  spriritns  gezet  en  in  het  museum 
te  Leiden  geplaatst  werd.  In  1887  echter  is 
het  naar  Brunswyk  overgebracht  en  aldaar  ter 
aarde  besteld. 

Schiller  (Johann  Christoph  Friedrich  von), 
de  voortreffeiykste  en  meest  gevierde  Doitsche 
dichter,  geboren  den  lOden  November  1759 
te  Karbach  aan  de  Neckar,  terwyi  zyn  vader, 
te  voren  heelmeester  aldaar,  zich  als  luite- 
nant in  Wflrtembergschen  dienst  bevond,  ont- 
ving het  eerste  onderricht  te  Lorch  van  den 
godsdiensüeeraar  Moser,  bezocht  vervolgens 
de  school  te  Lud  wigsburg  en  werd  in  1776 
kweekeling  der  Karelschool,  door  Hertog 
Karel  van  WürUmherg  in  de  nabyheid  van 
syn  buitenverbiyf  SoUtnde  gesticht.  Deze  half 
militaire,  half  wetenschappeiyke  inrichting  van 
onderwys  was  zeer  bevorderiyk  voor  zyne 
algemeene  ontwikkeling,  hoewel  hy  zich  on- 
mogeiyk  vereenigen  kon  met  de  gestrenge 
vormen,  waaraan  de  leerlingen  gebonden 
waren.  DAar  reeds  werd  de  neiging  tot  de 
dichtkunst  by  hem  aangekweekt  door  den 
„Messias,**  van  KlopHoek^  zoodat  hy  het  plan 
ontwierp  voor  een  heldendicht,  dat  den  titel 
van  „Moses**  zou  dragen.  Nog  krachtiger 
werkten  op  zyn  geest  de  dramatische  voort- 
brengselen der  „Sturm-  und  Drangperiode**, 
zooals  yJulius  van  Tarent**  van  LeiumtZy  — 
„Ugolino**  van  Oentenhersf,  —  de  eerste  dra- 
ma*8  van  jnM^^r,  —  en  „Götz  von  Ber- 
Uchlngen**  van  Oöthe,  Hy  las  zyne  medeleer- 
lingen tooneelen  voor  uit  een  drama:  „Der 
Student  von  Nassau**  en  uit  een  treurspel: 
;,Cosmus  von  Medici**.  Op  i^ne  richting  had- 


den voorts  FhOarehut  en  J,  J,  Eoutêeam  groe- 
ten invloed.  De  eerste  zuiverde  zyn  smaak 
door  een  realistische  karakterteekening  en  de 
tweede  vervulde  hem  met  geestdrift  voor  de  na- 
tuur en  voor  de  vryheid.  De  Karelschool  werd 
in  1775  naar  Stutt^urt  verplaatst,  en  hier  ver- 
wisselde ackïUef  de  studie  der  rechtsgeleerd- 
heid met  die  der  geneeskunde.  Intusschen 
hield  hy  zich  hoofdzakeiyk  bezig  met  de 
dichtkunst;  in  1776  en  later  verschenen  leer- 
dichten van  zyne  hand  in  het  „Schwabische 
Magazin**  en  in  1777—1778  maakte  hy  een 
aanvang  met  het  bewerken  van  „Die  B&uber**. 
Nu  verlangde  hy  de  school  te  verlaten,  maar 
zyne  in  1779  ingediende  verhandeling:  „  Philo- 
Bophie  der  Physiologie**  wekte  de  opmerkzaam- 
heid van  Hertog  Zbrel,  die  bevel  gaf,  dat  de 
al  te  opgewonden  leerling  nog  een  jaar  de 
leasen  moest  by  wonen.  Hierin  ligt  de  reden 
van  de  later  min  aangename  verhouding  van 
SohiUer  tot  genoemden  Vorst.  Gedurende  dat 
jaar  voltooide  hy  „Die  RUuber**  en  ontmoette 
voor  de  eerste  maal  Hertog  Kard  August  en 
Göike,  In  December  1780  kon  hy,  na  inleve- 
ring van  twee  proefschriften,  de  school  ver- 
laten en  zag  zich  als  officier  van  gezondheid 
geplaatst  by  het  regiment  grenadiers  van  ge- 
neraal AuffS  met  eene  schrale  maandeiyksche 
toelage  van  18  gulden.  Hy  belastte  zich  alzoo 
met  de  redactie  van  een  klein  tydschrift  en 
zocht  een  uitgever  voor  „Die  Bttnber**,  doch 
daar  zyne  pogingen  vruchteloos  waren,  moest 
hy  tot  eene  uitgave  op  eigen  kosten  beslui- 
ten. Dit  drama  verscheen  in  1781,  en  weldra 
zag  hy  zich  uitgenoodigd,  dit  stuk  geschikt 
te  maken  voor  het  tooneel,  waarna  het  in 
1782  te  Manheim  werd  opgevoerd.  Nu  vatte 
hy  het  voornemen  op,  zich  bepaaldeiyk  aan 
de  dramatische  dichtkunst  te  wyden  en  zoo 
mogeiyk  eene  betrekking  te  erlangen  aan  den 
schouwburg  te  Manh^m.  Hy  zette  zich  dan 
ook  aan  het  wwk,  om  het  treurspel  „Fiésco 
oder  die  Yersohwörung  zu  Genua**  te  schry- 
ven,  en  gaf  tevens  op  eigen  kosten  een  bun- 
del verzen  in  het  licht.  Toch  verzamelden  zich 
donkere  wolken  boven  zyn  hoofd,  daar  de 
Hertog  hem  verbood,  ooit  weder  tooneelspe- 
len  te  schryven.  Zyn  vwzoek  tot  intrekk&g 
van  dit  verbod  bleef  zonder  gevolg,  doch 
daardoor  kwam  ook  zyn  plan  tot  rypheid, 
zich  door  de  vlucht  aan  eene  zoo  verregaande 
dwingeUndy  te  onttrekken.  Den  17den  S^- 
tember  1782  verliet  hy  met  zyn  getrouwen 
vriend  Strmeher  de  hoofdstad  van  Würtem- 
berg  en  bereikte  twee  dagen  daarna  Manheim. 
„Fiésco**  was  nagenoeg  voltooid,  en  op  dat 
stuk  had  hy  zyn  hoop  gevestigd.  Deze  echter 
bleek  ydel  te  wezen,  daiar  het  aan  de  acteurs, 
onder  welken  zich  Ifflamdf  BeU  en  Sseik  be- 
vonden, volstrekt  niet  beviel.  Dalberg  was 
afwezig  en  gaf  gastrollen  te  Stuttgart,  en  op 
de  vraag  van  SekHler^  hoe  men  er  oordeelde 
over  zyne  helmeiyke  verhuizing,  verscheen 
geen  gunstig  antwoord.  Ook  op  een  verzoek  om 
vergiffenis  en  om  vrye  beweging  op  letter- 
kundig gebied,  kwam  geen  voldoend  bescheid. 
SekOUr  gevoelde  zich  derhal?e  te  Manheim 
niet  veilig  en  vertrok  den  SOsten  September 
met  Stmek&t  naar  Frankfort,  waar  hy  in  de 
voorstad  Sachsenhausen  in  eene  eenvoudige 
herberg  zyn  intrek  nam.  Vandaar  sehreef  hy 
aan  Ddihêrg^  maakte  hem  bekend  met  zyne 


844 


SCÜILLËB. 


benarde  omitandigheden  en  vroeg  eenig  ▼oor- 
schot   op    stfn   „Fióaoo'*.  De  regisseur  van 
den  Bohoawbnrg  echter  wees  dat  versoekvan 
de  hand  en  verklaarde  dat  gemeld  stuk  onge- 
schikt was  voor  het  tooneel.  Daar  demoeder 
van   Strmeher  eenig  geld  oversond,  konden 
de  beide  vrienden  hnnne  herberg  verlaten, 
waarop  st)   in  de  nabijheid  van  Manheim,  in 
een  ellendigen  kroeg  van  het  dorp  Oggert- 
heim,  een  zevental  treurige  weken  doorbrach- 
ten.   Hier    ontwierp    SehiUer    het   plan  tot 
het    burgerlijk    treurspel:    ,,Luise    Milierin** 
(later  ,,Kabale  und  Liebe'")'*  en  leverde  eene 
omwerking    van  „FióBco*\  welke  nogmaals 
door  het  sohouwburgbestuur  te  Manheim  werd 
afgekeurd.  Daarna  begaf  SehilUr  zich  op  uit- 
noodiging  van  mevrouw  von  Woltogem  naar 
een  aan  haar  toebehoorend  buitenverblQf  te 
Bauerbach   by  Meiniogen.   „Fiósco**   was  in- 
middels door  den  boekhandelaar  Sekiocm  te 
Manheim  met  11  louis  d'or  betaald  en  in  het 
licht  gezonden.   Het  vond,  hoe  voortreifeiyk 
ook,    btf   de  opvoering  te  Manheim  weinig 
b^val,  doch  veel  meer  te  fierlQn  en  te  Frank- 
fort. Gedurende   den  winter  van  1782—1788 
werd   „Luise  Millerin'*  voltooid,  en  in  Maart 
daaraanvolgende  maakte  SokiUer  een  aanvang 
met    f^Don    Carlos".    De  vriendschappelijke 
omgang  met  BmmoaléL,  bibliothecaris  te  Mei- 
ningen,  schonk  hem  voorts  in  aijne  eenzaam- 
heid een  onschatbaar  genot.  In  laatstgenoemde 
maand  verscheen  een  brief  van  Dalhêrg^  waarin 
verzekerd  werd,  dat  men  te  Stuttgart  van 
alle  vervolging  van  SekUler  afiug,  alsmede 
dat  hij  eene  nadere  betrekking  van  den  dich- 
ter met  den  schouwburg  te  Manheim  wen- 
schelijk  achtte.  Dientengevolge  keerde  iScrAiZ^ 
in   1788  nhar  Manheim  terug  en  werd  er  tot 
schouw burgdichter  benoemd.  In  Januari  1784 
werd  er   „Fiösco'\  in  Maart   ,,Kabale  und 
Llebe"  vertoond  en  uitbundig  toegejuicht.  Dit 
gaf  hem  moed,  en  zQne  opneming  in  het  door 
den    Keurvorst    beschermde    „KurpHUzische 
Deutsche    Gesellschaa'*    beschouwde  hy  als 
eene  belangryke  schrede  tot  zyne  vestiging 
in   de  maatschappy.  By  die  opneming  las  hy 
de  verhandeling  voor:  ^Was  kann  eine  gute 
stekende  Schaubahne  wirken?",  ondereen  ge- 
wyzigden  titel   by  zijne  verzamelde  werken 
gepbuitst.  Hy   ontwikkelde  daarin  het  denk- 
beeld,   dat   de  schouwburg  eene  dergeiyke 
taak  heeft  als  de  godsdienst,  nameiyk  de  op- 
leiding der  menschheid  tot  hoogere  volkomen- 
heid. Hy  wilde  dat  denkbeeld  aanschouweiyk 
voorstellen   in   den  „Don  Carlos",  het  eerste 
stuk,  door  hem  in  gebonden  styi  geschreven. 
Het  werd   met  kalmte  bewerkt,  omdat  de 
dichter  veel  tyd  besteedde  aan  zyn  omgang 
met  de  begaafde  Ckarlatte  wm  KM.  Toch  kon 
deze  zyn  hart  niet  boeien,  daar  reeds  in  den 
winter  van   1784—1786  eene  innige  toegene- 
genheid by  hem  ontwaakte  voor  de  schoone 
dochter    van    den  boekbandelaar  Sokwan  te 
Manheim,    die    vervolgens    zyne   echtgenoot 
werd.  Voorts  erlangde  hy  de  vergunning,  het 
eerste  bedryf  van  zyn    „Don  Carloe'*    voor 
te  lezen  aan   het  Hof  te  Darmstadt,  waarna 
Zar0{    A^iguêt    van   Weimer   hem   den   titel 
schonk  van  Saksisch  Hofraad.  Daardoor  ver- 
kreeg de  vluchteling  een  nieuw  vaderland,  en 
zyne  geestkracht  openbaarde  zich  in  zyn  verzet 
tegen  Dalberg,  die*s  dichters  tydschrift:  „Thalia" 


als  loftrompet  voor  den  schouwburg  te  Man- 
heim wilde  misbruiken.  Hierdoor  evenwel  werd 
het  verbiyf  te   Manheim  voor   Schuier  min- 
der aangenaam,  zoodat  hy  vurig   verlangde 
die  stad  vaarwel  te  zeggen.   Beeds  in  Juni 
1784  had  hy  brieven  ontvangen  van  Jeugdige 
geleerden  en  bewonderaars  uit  LfCipzig,  wes- 
halve hy  het  besluit  nam,  zich  derwaarts  te  be- 
geven en   de  studie  der  rechten  weder  op  te 
vatten.  D&ar  zorgde  Zomer  voor  zyne  stoffe- 
lyke   behoeften.  Gedurende  de  zomermaandett 
van   1785   vertoefde  hy   te  Gohlis  IHj  Leip- 
zig  en  gevoelde  zich  zóo  gelukkig,  dat  1^1 
het  heeriyke  lied:  „An  die  Freude"  dichtte. 
Kömer,9h  „Oberkonsistorialrath"  naar  Dresden 
vertrokken,   bereidde  aldaar  aan  Sokiüer  tot 
1787  een  aangenaam  verbiyf,  en  laatstgenoemde 
rekende  steeds  de  Jaren  te  Dresden"  onder 
de 'aangenaamste  van  zyn  leven.  Hy  voltooide 
er  ^n  „Don  Carlos,  ontwierp  w  het  tooneel- 
spel:    „Der  Menschenfeind",  schreef  er  dea 
onvoltooiden    roman:    Der   Geisterseher"    en 
zag    het   aantal  lezers  van   zyn  tydschrift: 
„Thalia*'  by  den  dag  toenemen.  £ón  en  ander 
bezorgde  den  dichter  opgeruimdheid  en  levens- 
genot. Met  Kömer  schreef  hy  aestkeüsche  ^ 
wysgeerige  bespiegelingen  („Briefe  des  Juliua 
und  Baphaël"),  die  in  gemeld  tydschrift  wer- 
den opgenomen.   Daarenboven  verdiepte  fa^ 
zich  in  geschiedkundige  nasporingen,  en  zyne 
geschriften  over  den  Opstand  in  de  Nederlanden 
&i    over    den    Dertigjarigen  oorlog,  hoewel 
later  opgesteld,  waren  daarvan  de  vrucht  In 
zyn  „Don  Carlos"  verhief  hy  zich  ver  boven 
zyne  vroegere  kunstgewrochten,  en  de  markies 
wm  Po$a  vertegenwoordigt  daarin  dmi  adel 
des  gemoeds  en  de  vurige  vryheidsmin  dei 
diehters.  Ook  te  Dresden  was  intusschen  zyn 
gevoelig  hart  aan  groote  gevaren  blootgesteld; 
de  bevallige  Jonkvrouw  vom  Jrmim  had  hem 
zoozeer  gekluisterd,  dat  hy  zich  in  Juni  1787 
met  moeite  uit  Dresden  losrukte.  Hy  begaf 
zich  naar  Weimar.  Oötke  was  in  Italil,  maar 
hy   werd  door    WieUmd^  Serder^  de  Hertoght 
AmaliOf  Mneiedelj  Knebely  en  andeiren  met  opene 
armen  ontvangen.  Toch   vond  hy  er  weinige 
vermaak,  —  vooral  omdat  zyn  titel  van  raad 
hem  velerlei  verplichtingen  oplegde.  Een  uit- 
stap naar  Jena  bracht  hem  in  kennis  met  een 
aantal  uitstekende  geleerden  aldaar.  Vooral 
genoot  hy  voorts  te  Weimar  den  omgang  met 
GkiMrloüe  von  Kalb^  en  deze  laatste  had  aelfii 
plan  van  haren   echtgenoot  te  scheiden  en 
zich    met     Sokiüer  te  verbinden.  Het  werd 
echter  verhinderd  door  eene  tydeiyke  oneenig- 
heid  tnaschen   den   vriend  en  zyne  vriendin, 
welke  intusschen  later  werd  uit  den  weg  ge- 
ruimd. Een  tocht  naar  Bauerbach  in  November 
1787   bracht  hem  weder  by  zyne  moedwiyke 
vriendin,   mevrouw  wm    WoUogen^   met  wier 
zoon  hy  op  de  terugreis  te  Budolstadt  logeerde 
by  de  weduwe  van  den  kamerheer  wm  Lemge- 
fddj  welke  hy  met  hare  begaafde  en  bevallige 
dochters  KaroUme  en  Laite  reeds  1784  te  Man- 
heim had  ontmoet  Het  verbiyf  in  dezen  be- 
schaafden kring  werkte  weldadig  op  zyn  ge- 
moed,  en  het  afscheid  viel  hem  zwaar.  Lotu 
wm  Lengefdd  vertoefde   in  1788  eenigen  tyd 
te  Weimar,  en  toen   reeds  gevoelde  SokÜler 
zich     aangetrokken     door     zyne    Jeugdige 
vriendin".  In  Mei  vestigde  hy  zich  in  het  b0 
Budolstadt  gelegene  dorp  Volkstedt,  waar  de 


SCflILLEE. 


345 


bdde  ziutero  eene  bevallige  woning  yoor  hem 
gehaard  hadden.  Inmiddels  had  hy  een  aan- 
vang gemaakt  met  het  bewerken  van  het 
eerste  deel  zyner  «Geschichte  des  Abfalls  der 
NiederlUnde*^  en  schepte  groot  behagen  in 
het  beoefenen  der  historie,  schoon  hg  wel 
wist,  dat  hy  op  dit  gebied  geen  acadéaüsch 
geleerde  zon  worden.  De  poëzy  werd  echter 
volstrekt  niet  verwaarloosd;  in  Maart  1788 
schreef  hy  zyne  „Götter  Griechenlands",  en 
de  redactie  van  „Thalia'',  alsmede  de  medewer- 
king aan  den  „Merkar''  van  Wieland  namen 
een  groot  gedeelte  van  zyn  tyd  in  beslag.  Te 
Yolkstedt  vervaardigde  hy  zyne  voortreifeiyke 
^Briefe  über  don  Carlos''  en  leverde  tevens 
vertalingen  van  eenige  stakken  van  JSur^pidet. 
Den  9den  September  1788  had  hy  te  Badol- 
stadt  eene  samenkomst  met  Qöthe,  maar  ge- 
voelde voor  dezen  klassiekgevormden  dichter 
zeer  weinig  sympathie.  In  November  keerde 
hy  naar  Weimar  terug,  waar  Wieland  ten 
behoeve  van  den  „Merkar"  zyne  hulp  inriep, 
doch  hy  liet  zyn  hart  achter  te  Budolstadt. 
zwevende  tnsschen  Karoline  en  Xo^fo,  hoewel 
eerstgenoemde  inmiddels  gehuwd  was  met  von 
BêulwUi.  Den  15den  December  ontving  hy 
door  tuBschenkomst  van  Qöthe  de  aanbieding 
van  een  leerstoel  in  de  geschiedenis  te  Jena. 
Daaraan  evenwel  was  geene  vaste  bezoldiging 
verbonden,  zoodat  hy  tevens  op  andere  wyze 
in  zyn  onderhoud  zou  moeten  voorzien.  Toch 
wees  hy  het  aanbod  niet  van  de  hand.  De 
winter  vloog  voorby  onder  drukke  briefwis- 
seling met  ^ne  vriendinnen  te  Rudolstadten 
met  KOmer,  onder  velerlei  voorbereidselen 
voor  het  hoogleeraarsambt  en  onder  het  schry- 
ven  van  by dragen  voor  den  .Merkur"  en  de 
„Thalia".  In  Maart  1789  verscheen  het  ge- 
dicht: ,Die  Ettnstler",  waarin  het  schoone 
wordt  voorgesteld  als  het  zinnebeeld  van  het 
ware  en  goede,  terwyl  de  dichter  het  einddoel 
van  *s  menschen  ontwikkeling  aanschouwt  in 
zyne  opvoeding  tot  vry willige  zedeiykheid. 
Omstreeks  dien  tyd  koesterde  hy  het  plan, 
IVêderik  de  Orooie  tot  hoofdpersoon  van  een 
heldendicht  te  kiezen,  doch  de  uitvoering 
bleef  achter.  In  Mei  aanvaardde  hy  het  hoog- 
leeraarsambt met  eene  redevoeriog:  „Was 
heiszt  und  zu  welchem  Ende  studirt  man 
Universalgeschichte?'*  Werd  hy  door  de  stu- 
denten met  groeten  byval  begroet,  hy  onder- 
vond tevens  velerlei  ellenden  van  den  bekrom- 
pen naUver  zyner  ambtgenooten.  Hy  gedoelde 
zich  echter  getroost  door  zyne  gedachtenwia- 
seling  met  zfne  vriendinnen  te  Budolstadt  en 
door  vluchtige  uitstapjes  derwaarts.  Eerlang 
vroeg  hy  hand  en  hart  van  Lotte^  ontving 
van  Hertog  Karel  Av^uêt  eenjaargeld  van 200 
thaler  en  zag  zich  den  22sten  Februari  1790 
in  de  dorpskerk  van  Wenigenjena  met  zyne 
geliefde  in  den  echt  verbonden,  en  schoon  de 
overvloed  niet  heerschte  in  zyne  woning,  ge- 
voelde hy  zich  hoogst  gelukkig.  Ey  gaf  in 
dien  tyd  eene  „Sammlung  historischen  Memoi- 
ren''  in  het  licht  en  bewerkte  voor  den  „His- 
torischen Damenkalender*'  van  Götehei^  zyne 
„(Jeschichte  des  Dreizigj&hrigen  EriegB'\  Wy- 
ders  hield  hy  voorlezingen  over  het  treurspel 
en  schreef:  „Ueber  den  Grund  des  Yergniigens 
an  tragischen  Gegenstanden",  —  „Ueber  An- 
muth  und  Wttrde'\  —  „Ueber  pathetische 
Darstellung'*  enz.  De  vreugde  van  zyn  huiseiyk 


leven  werd  echter  sedert  het  begin  van  1791 
op  eene  onaangename  wQze  verstoord  door 
aanvallen  van  ziekte.  Terwyi  Schiller  in  Ja- 
nuari met  zyne  vrouw  by  DaXbetg  te  Erfurt 
vertoefde,  werd  hy  aangetast  door  eene  felle 
koorts,  en  toen  hy  schynbaar  hersteld  naar 
Jena  was  teruggekeerd,  kwam  die  ongesteld- 
heid met  hevigheid  terug,  die  hem  eerst  tegen 
het  einde  van  Februari  verliet.  Daardoor  was 
zyne  borst  zoo  zwak  geworden,  dat  hy  van 
het  houden  van  academische  voorlezingen 
moest  afzien.  Te  Budolstadt,  waar  hy  met 
Lotte  de  Paaschvacantie  sleet,  bracht  een  her- 
haalde aanval  hem  aan  den  oever  des  doods. 
In  die  dagen  legde  hy  zich  met  yver  toe  op 
de  wysbegeerte  van  Kant,  terwyi  hy  teEarli- 
bad  nieuwe  krachten  zocht  voor  zyn  lichaam, 
zyne  ziekeiyke  omstandigheden  werden  door 
geldzorg  achtervolgd,  en  Hertog  Karel  August 
was  niet  in  staat,  hem  daarvan  te  bevryden.  De 
Deensche  Dichter  Bagge»en  had  in  1791,  op  het 
valsch  gerucht  van  SchHler's  dood,  te  Helle- 
beek  op  Seeland  te  zyner  eere  een  lykfeest 
gevierd  en  hiervan  bericht  gezonden  aan 
BeinhM  te  Jena.  Van  laatstgenoemde  vernam 
hy,  dat  de  dichter  nog  leefde,  maar  in  zeer 
benarde  omstandigheden  verkeerde.  Daarop 
kwam  een  schry  ven  van  den  Er4;»rins  von 
BóUtein-Auguetenhv/rg  en  van  Graaf  Schimmel^ 
mann,  waarin  SchiUer  gedurende  8  Jaar  een 
Jaargeld  van  1000  thaler  werd  aangeboden, 
hetwelk  laatstgenoemde  met  erkenteiykheia 
aannam.  Intusschen  vestigde  de  dichter  met 
biyde  hoop  zyne  aandacht  op  de  revolutio- 
naire bewegingen  in  Frankryk,  maar  zag 
zich  eerlang  teleurgesteld'  in  zyne  verwach- 
tingen. Gedurende  het  proces  van  Lodmoijh 
XVI  vatte  Sohüler  het  voornemen  op,  een 
gedenkschrift  uittegeven  ter  gunste  van  dien 
Vorst,  doch  ongesteldheid  belette  de  uitvoe- 
ring daarvan.  £i  Augustus  1798  bezocht  hQ 
volgens  een  lang  gekoesterden  wensch  het 
dierbaar  vaderland,  kwam  den  8sten  van  die 
maand  te  Heilbronn  en  betrok  er  eene  woning. 
Ook  ging  hy  naar  Solitude  en  naar  Ludwigs- 
bnrg  en  vestigde  zich  in  September  in  laatst- 
gemelde  plaats,  om  in  de  nabyheid  van  zyne 
te  Stuttgart  wonende  vrienden  te  zyn.  Deze 
merkten  met  verbazing  op,  hoe  de  opgewon- 
den student,  de  luchtige  regimentsdoctor  zich 
ontwikkeld  had  tot  een  verheven  en  veelom- 
vattend genie.  Nadat  Hertog  Karel  in  October 
overleden  was,  betrok  Schïüer  met  Lotte  en 
zyn  Jeugdig  zoontje  in  het  voorjaar  van  1794 
een  tuinhuis  te  Stuttgart.  Daar  werkte  hy  aan 
zyn  „Wallenstein"',  en  d&ar  modelleerde  zyn 
vriend  Dannecker  het  prachtig  borstbeeld  des 
dichters,  hetwelk  thans  de  boekery  te  Weimar 
versiert.  Op  een  tocht  naar  Thüringen  knoopte 
Schuier  betrekkingen  aan  met  den  boekhan- 
•delaar  Cotta  en  vond  in  dezen  een  uitgever, 
die  al  zyn  biliyke  wenschen  met  geestdrift 
vervulde,  zoodat  er  van  gebrek  geen  sprake 
kon  wezen.  Den  15den  Mei  1794  kwam  hy  met 
vrouw  en  kind  weder  te  Jena,  zyne  prachti- 
ge „Briefe  ueber  die  esthetische  Erziehung  des 
Menschengeschlechts*'  medebrengende.  Eene 
hoogst  merkwaardige  gebeurtenis  voor  Schiller 
en  voor  de  Duitsche  letterkunde  was  nu  de 
aanvang  eener  goede  verstandhouding  met 
Göthe,  welke  eerlang  in  warme  vriendschap 
veranderde.   Het  verkeer  met  dien  genlalen 


846 


SCHILLER. 


dichter  en  met  den  uitstekenden  WVkdm  w>n 
Mumboldt  yeraangenaamde  SckUler'i  verbiyf 
te  Jena,  al  werd  ook  E0ne  ^rezondheid  in 
1794  en  1795  gedorig  bedreigd.  Niettemin  was 
hU  onvermoeid  werkzaam.  HQ  zocht  de  wys- 
begeerte  yan  Kant  toe  te  passen  op  de  aes- 
thetiek,  hield  zich  in  z0ne  «G^eschichte  der 
Belagerong  von  Antwerpen"  bezig  met  de 
historie,  maar  gevoelde,  dat  hQ  zich  hoofdza- 
kelijk bQ  de  dichtknnst  moest  bepalen.  In 
1794  schreef  hQ  zt|n  opstel  over  „NaTve  nnd 
sentimentalische  Dichtnng"  en  besteedde 
▼oorts  zQn  t||d  aan  de  uitgave  der  „Horen", 
waartoe  zich  ook  Göthe^  tfon  ffunAoldt  en 
andere  uitstekende  Dnitsche  schrijvers  als 
medewerkers  verbonden  hadden.  Tevens  redi- 
geerde hQ  den  „Mnsenalmanach*',  die  in  1795 
voor  de  eerste  maal  verscheen  en  tot  in  1800 
werd  voorgezet  Een  hoogleeraarsambt  te 
Tübingen  wees  hQ  van  de  hand,  nadat  Karl 
Angutt  hem  een  hooger  Jaargeld  gewaarborgd 
bad,  en  nu  dichtte  hy :  „Das  Ideal  nnd  das 
Leben",  —  „Macht  des  Gesanges",  —  „Wttrde 
der  Frauen",  —  „Der  Spaziergang",  enz. ,  en 
sedert  het  einde  van  1795  hielden  de  vrienden 
zich  bezig  met  het  vervaardigen  der  beroemde 
reeks  van  puntdichten,  welke  onder  den  naam 
Tan  „Xenien"  In  den  „Mnsenalmanach"  van 
1797  werden  geplaatst.  In  de  lente  van  laatst- 
genoemd jaar  was  QchïUer  eigenaar  geworden 
van  eene  in  een  bevalligen  tuin  gelegene 
kleine  woning,  waar  ztjn  dichtgeest  heerlijke 
kunstgevnrochten  schiep,  zooals:  „Der  Tau- 
cher".  —  „Der  Ring  des  Polykrates",—  „Die 
Kraniche  des  Ibycus",  enz.  —  en  vooral 
den  „Wallenstein",  een  voortreifelt|k  drama, 
in  1798  gevolgd  door  „Wallensteins  Lager*^ 
en  in  1799  door  „Wallensteins  Tod".  De 
beide  laatstgenoemden,  alsmede  „Piccolomini*', 
werden  in  1798  en  1799  te  Weimar  opge- 
voerd, en  vooral  „Wallensteins  Tod"  oogstte 
een  ongemeenen  by  val.  Nu  besloot  de  dichter, 
zich  bepaaldelijk  aan  het  drama  te  w^den, 
feoodat  hy  de  uitgave  van  den  „Mnsenalma- 
nach"  liet  varen  en  eerlang  z|jn  „Maria  Stuart" 
in  gereedheid  bracht  Ook  vertrok  h|j  in  1799 
met  eene  verhoogde  bezoldiging  naar  Weimar, 
om  zich  in  de  nabijheid  van  den  schouwburg 
te  bevinden.  Eene  ziekte  van  z|jne  echtge- 
noot had  hem  gedurende  den  laatsten  ^d 
van  z|jn  verbluf  te  Jena  veel  zorg  gebaard, 
doch  tegeiyk  met  de  nieuwe  woonplaats  ging 
h|j  blijder  vooruitzichten  te  g^moet.  In  de  eerste 
maanden  der  19de  eeuw  schreef  h||  eene  voor- 
treffelijke bewerking  van  den  „Macbetb"  van 
Shaktpere^  —  voorts  leverde  hQ  het  prachtige 
drama:  ^Dle  Jnngfrau  von  Orleans",  hetwelk 
in  April  1801  voltooid  en  In  September  van 
dat  Jaar  te  Leipzig  opgevoerd  werd.  Ten  be- 
hoeve van  den  schouwburg  te  Weimar  be- 
werkte h|j  in  den  nazomer  van  1801 :  „Turan-' 
dot"  naar  een  stuk  van  Qozxi^  en  in  een 
woensdagavondliran^e ,  door  Oöt\e  gesticht, 
las  hfl:  „Die  vier  Weltalter",  —  „Die  Gunst 
des  Augenblicks",  —  en  „An  die  Freunde" 
yoor.  Eene  door  Kotgébue  beraamde  list,  om 
het  zaad  der  verdeeldheid  uit  te  strooien  tus- 
schen  de  beide  dichters,  mislukte  geheel  en 
al.  Daarentegen  werd  Sehiüer  in  den  adelstand 
opgenomen,  om  voor  hem  het  verkeer  aan  het 
Hof  te  Weimar  gemakkelijker  te  maken.  In 


Braut  van  Messina",  waarin  hy  eene  poging 
waagde,  het  antieke  koor  in  het  hedendaag- 
sche  drama  in  te  voeren.  Daarna  bewerkte  14j 
de  blijspelen:  „Der  Parasit"  en  „DerNeffeals 
Onkel".  Eindeigk  ontwaakte  weder  in  ^n 
gemoed  de  geestdrift  voor  zedelijke  grootheid 
én  staatsburgerlijke  vrijheid,  en  hQ  voleindigde 
in  Februari  1806  z|)n  meesterstuk,  het  drama: 
«Wilhelm  Teil",  dat  met  uitbundigen  bgval 
ontvangen  werd.  Reeds  in  Maart  daaraanvol- 
gende ontwierp  hQ  het  plan  voor  z|jn  „De- 
metrius",  maar  eene  reis  naar  Beriyn  op 
dringende  uitnoodiging  van  Iffland  verhinderde 
hem,  dien  arbeid  voort  te  zetten.  Te  BerlQu 
viel  hem  eene  algemeene  bewondering  ten 
deel.  „Wallenstein",  „Die  Jungfhiu"  en  „Die 
Braut  von  Messina"  werden  er  opgevoerd^  en 
op  aandringen  van  Koningin  Louita  ontving 
h|j  van  Friedrich  Wilkelm  III  het  aanbod  van 
eene  Jaarwedde  van  8000  thaler  methet  vrOe 
gebruik  van  een  Hoflijtuig,  bijaldien  h|j  zich 
te  Berlijn  wilde  vestigen. /SsAiZ^r,  aan  Weimar 
gehecht,  wees  het  aanbod  van  de  hand,  en 
Heriog  Kard  ^n^m^  verhoogde  zQu  Jaariyksch 
inkomen  met  800  thaler.  In  Mei  1804  schonk 
Lotte  hem  het  vierde  kind,  maar  Seküler 
kon  zich  niet  verbiyden  in  een  onvermengd 
geluk.  In  September  schreef  hy  aan  Körnery 
dat  hy  zich  minder  gezond  gevoelde  dan  ooit 
te  voren.  Wél  vervaardigde  hy  nog  in  den 
aanvang  van  November:  „Die  Hnldigung  der 
Kttnste",  maar  in  den  daarop  volgenden  ^nter 
bracht  elke  dag  hem  nieuwe  pynen.  Folterende 
krampen,  die  hem  sedert  Jaren  gekweld  hadden, 
keerden  telkens  heviger  terug.  Niettemin  lüela 
hy  zich  y  verig  bezig  met  „Demetrius",  waarvan 
slechts  een  gedeelte  werd  afgewerkt  Daaren- 
boven vervaardigde  hy  de  schets  van  het 
drama:  „Die  Kinder  des  Hausee".  Toen  voorts 
zyne  pynen  hem  verhinderden,  aan  oorspron- 
keiyk  werk  te  denken,  kortte  hy  den  tyd 
met  het  schry  ven  eener  vertaling  der  „Phèdre" 
van  Bacine.  In  Maart  1805  schreef  hy  echter 
aan  Oöthey  dat  hy  zich  druk  bezig  hield  met 
„Demetrius".  De  lente  gaf  hoop  op  herstel- 
ling, en  een  ongewone  lust  om  te  reizen 
maakte  zich  meester  van  den  dichter.  Zyn 
verlangen  om  Zwitserland  te  zien  ontwaakte 
met  groote  kracht,  doch  het  zou  niet  worden 
bevredigd;  hy  ontsliep  den  9den  Mei  1805. 

Schiller  was  de  eenige  groote  dichter  van 
zyn  tyd,  wiens  voortbrengselen  met  geestdrift 
ontvangen  werden  door  alle  klassen  der  maat- 
schappp.  Alleen  zyn  „Lied  von  der  Glocke"  zon 
voldoende  geweest  zyn,  om  hem  een  onver- 
gankeiyken  roem  te  bezorgen.  Hy  was  een 
echt  dichteriyk  genie,  dat  zelfs  de  dorste  wer- 
keiykheid  en  de  meeste  afgetrokkene  bespie- 
gelingen der  wysbegeerte  in  een  dichteriyk 
gewaad  wist  te  kleeden.  Met  de  verhevenste 
gevoelens  verbond  hy  een  verwonderiyk  mees- 
terschap over  de  taal,  zoodat  hy  deze  steeds 
aan  zyn  onderwerp  wist  dienstbaar  te  ma- 
ken. Met  een  edel  gemoed  en  een  zuiveren 
smaak  en  tevens  met  een  diep  gevoel  en 
hartstochteiyke  geestdrift  huldigde  hy  het 
schoone  als  het  zinnebeeld  van  het  ware  en 
goede.  Geen  wonder  alzoo,  dat  zyn  lOOste 
veijaardag  als  een  volksfeest  werd  gevierd, 
terwyi  standbeelden  te  zyner  eer  in  on- 
derscheidene steden  van  Duitschland  verre- 
zen. Voorts  ontstond  in  1859  te  Dresden  de 


SCeiLLEB-SCHILTHUlS. 


847 


sSchiUer-Stiftiiiig"  tot  ondersteoiüng  van  hulp- 
behoevende Daitsehe  BchrÜTers;  haar  fonds 
bedroeg  in  1886  omstreeks  926000  gulden. 
Be  gesBameniyke  werken  van  Soküler  iyn  het 
eerst  nitgegeven  door  s||n  vriend  Kömer(iSl^— 
1816,  12  dln)  en  werden  later  bü  herhaling 
gedrokt  Eén  der  beste  uitgaven  is  die  van 
CHfdêkê  (1868-1876). 

SohiUing.  Onder  deien  naam  vermelden 
w»: 

Friedrieh  Chutav  SükiUinfff  een  verdienste- 
lyk  letterkundige,  geboren  te  Dresden  den 
25eten  November  1766.  Hy  bezocht  de  mili- 
taire school,  trad  in  1781  in  dienst  bU  de 
artillerie,  nam  als  oiBcier  deel  aan  de  veld- 
tochten van  1793,  1806  en  1807,  vroeg  daarna 
■Un  ontslag  en  vestigde  zich  eerst  te  Freiberg 
en  toen  te  Dresden,  waar  h|j  den  SOaten  Juli 
1889  overleed.  Zgne  „Sümmtliche  Schriften", 
meestal  romans,  die  zich  vooral  door  een 
levendigen  en  vaak  koddigen  verhaaltrant  on- 
derscheiden, verschenen  in  twee  reeksen,  — 
éene  van  60  en  éene  van  44  deelen  (1810— 
1827),  —  alsmede  de  laatste  in  eene  nitgave 
van  80  deelen  (1829-1839). 

Anfftui  SehUliwff,  ridder  wm  JZmncAow,  een 
OostenrUksch  dichter,  geboren  den  248ten  April 
1815  te  Weenen.  Hy  ontving  aldaar  eene  zorg- 
vuldige opvoeding  en  kwam  vervolgens  in 
dienst  aan  het  Hof,  waar  hy  vervolgens  de  be- 
trekking bekleedde  van  Hofiraad.  Op  Jeugdigen 
leeftyd  gaf  hy  reeds  in  het  licht:  „Sinnge- 
dichte  und  poëtische  Kieinigkeiten  (1833)",  — 
voorts:  „Frauenkrftnze  (1836)",  —  „Lieder 
und  Balladen  (1841)",  ~  „Satirische  Anklftnge 
<2de  druk,  1842)",  —  „Feldstr&nszchen  (3de 
druk,  1851)",  —  JLagerUeder  (1858)", -- „Bo- 
mantisch-lyrische  Dichtnngen  (1859)",  —  „Ver- 
wehte  Blaten  (1860)",  •—  „Soldatenalbum 
(1861)",  —  en  „Anf  und  davon,  humoristische 
Wanderbriefe  (1871)",  terwyi  14  tevens  eene 
zeer  verdiensteiyke  „C^eschichte  des  Johan- 
niterordens  (1846)"  te  boek  stelde. 

Jokamnes  SohülMff,  een  beroemd  beeldhou- 
wer, geboren  den  23sten  Juni  1828  te  Mitt- 
weida.  Hy  ontving  zyne  opleiding  aan  de 
Académie  te  Dresden  onder  het  opzicht  van 
RiêtitM  en  later  te  Beriyn  onder  dat  van 
Drake^  keerde  in  1852  naar  Dresden  terug, 
was  werkzaam  in  het  atelier  van  Röhnd  en 
verwierf  den  prye  dw  Académie,  welke  hem 
in  staat  stelde,  zich  op  reis  te  begeven.  Na 
een  dri^arig  vertoef  in  Italië  vestigde  hy 
zich  te  Dresden,  waar  hy  weldra  leerlingen 
had,  en  werd  er  in  1868  professor  aan  de 
Académie.  Van  hem  zyn  de  vier  groepen  aan 
de  trap  van  het  Brühlsche  Terras  te  Dres- 
den, —  voorts  een  monument  te  Qörlitz,  het 
gedenkteeken  ter  eere  van  ScMüer  te  Wee- 
nen, dat  ter  eere  van  Keizer  Maxmiliaan  te 
Triest  en  dat  ter  eere  der  krygslieden  te  EUm- 
burg,  alsmede  de  reusachtige  groep  van  Dio- 
mjftuê  en  Ariadne  in  het  front  van  den  Hof- 
schouwburg  te  Dresden,  benevens  talryke 
reliéfiB.  Later  hield  hy  zich  bezig  met  de 
vervaardiging  van  een  nationaal  gedenktee- 
ken, in  1883  in  het  Niederwald  onthuld. 

Sohiltale  of  Scküttad  is  het  getal  van 
schilden,  waarop  voorheen  in  ons  Yaderhind 
het  contribuabele  vermogen  der  inwoners 
gesteld  werd.  Onder  de  Bourgondische  Vor- 
sten, toen  al  meer  en  meer  beden  en  bydragen 


van  de  ingezetenen  geSischt  werden  tot  onder- 
houd van  Hofhouding  en  leger  en  vooma- 
meiyk  ter  bekostiging  van  de  talryke,  kost- 
bare oorlogen,  werden  deze  schattingen  door 
den  Staat,  als  vertegenwoordiger  van  het 
gemeene  land,  over  de  verschillende  steden 
en  dorpen  omgeslagen.  Deze  afzonderiyke 
gemeenten  hadden  nu,  daar  toenmaals  de 
^kdom  byna  uitsluitend  in  grondeigendom 
bestond,  tot  taak  hare  ingezetenen  naar  ieders 
vermogen  aan  te  slaan  en  dat  geschiedde 
voornameiyk  door  de  morgens  land,  tot  iedere 
gemeente  behoorende,  te  tellen.  Dit  noemde 
men  de  morgentalen,  het  getal  morgens, 
waarvoor  de  gemeente  stond  aangeschreven. 
Maar  langzamerhand  kwamen  hierby  de  roe- 
rende kapitalen.  Handel  en  ny  verheid  toch 
ontwikkelden  zich  al  meer  en  meer,  zoodat 
grondbelasting  aUeen  onbiliyk  werd.  Men 
schatte  toen  het  belastbaar  vermogen  van 
ieder  dorp  of  stad  naar  de  toenmaals  ge- 
bmikeiyke  grove  munt,  het  schild,  en  sloeg 
de  gemeente  om  naar  het  getal  schilden,  dat 
haar  vermogen  bedragen  mocht.  Dat  noemde 
men  de  schildtale.  Later  trad  als  munt  in  de 
plaats  van  het  schild  het  pond  en  nu  noemde 
men,  wat  vroeger  schildtale  heette,  verponding. 
De  naam  veranderde,  de  beteekenis  bleef. 
Verschilden  noemde  men  eene  vernieuwing 
van  de  schüdtalen,  herziening  van  het  be- 
lastbaar inkomen. 

Sohüthuis  (Ulferdus  Gerhardus),  een  ver- 
diensteiyk  Nederlandsch  burger,  geboren  te 
Groningen  den  6den  Juni  1799,  werd  voor 
den  graanhandel  opgeleid,  maar  oefende  zich 
tevens  in  de  Nederlandsche  letterkunde  en  in 
de  staathuishoudkunde,  zoodat  hy  wegens  zyne 
bekwaamheid  en  yver  tot  eervolle  betrekkin- 
gen werd  benoemd,  o.  a.  tot  lid  der  Kamer 
van  Koophandel  te  Groningen,  tot  consulair 
agent  van  Groot-Britannië,  tot  rechter-plaats- 
vervanger  in  de  rechtbank  van  Koophandel 
aldaar,  —  voorts  tot  lid  van  Provinciale, 
later  van  Gedeputeerde  Staten  van  Groningen. 
Ook  werd  hy  lid  van  het  Provinciaal  Utrechtsch 
(Genootschap,  van  de  Leidsche  Maatschappy 
van  Nederlandsche  Letterkunde  en  van  de  Ko- 
ninkiyke  Académie  van  Landbouw  in  Zwe- 
den, en  eenige  landbouwers  in  het  Oldambt 
schonken  hem  eene  gouden  korenschaal  als 
een  bewys  van  erkenteiykheid  jegens  den 
man,  die  met  grooten  yver  de  belangen  van 
den  landbouw  bevorderde.  Hy  overleed  den 
19den  September  1859.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy :  „Iets  over  den  oorsprong  en 
het  wezen  van  het  Daitsche  Tolverbond  en 
deszelfs  invloed  op  de  nyverheid  (1844)",  — 
„Vereenigingen  tot  weldadigheid  en  inrichtin- 
gen ter  bevordering  van  volksopvoeding  en 
algemeen  welzyn,  byzonder  voor  den  minver- 
mogenden stand,  den  1  September  1850  te 
Groningen  bestaande  (1850)",  —  „De  verhou- 
ding van  den  landbouw  tot  den  bodem  en  de 
bevolking,  den  toestand  van  de  landbouwende 
klasse  in  Nederbind  en  de  verbeteringen, 
daarin  mogeiyk  en  wenscheiyk",  doordeHol- 
landsche  Maatschappy  te  Haarlem  met  goud 
bekroond,  —  „Redevoering  over  eene  alge- 
meene  verbetering  der  scheepvaartkanalen  in 
de  provincie  Groningen  (1857)",  —  en  „Sta- 
tistiek van  de  ambachts-  en  fabrieknyverheld 
in  de  provincie  Groningen  (1860)". 


848 


8GHIMM£L. 


Sohimmel  la  de  naam  van  microflcopisch 
kleine  plankjes,  die  zicli  als  vloklsige  hoopjes 
▼an  venchillende  klenr  overal  ontwikkelen, 
waar  organiBche  stoffen  op  vochtige  plaatsen 
in  ontbinding  overgaan.  Zy  worden  ook 
wel  schimmelplan^es  genoemd  en  behooren 
meerendeels  tot  de  afdeeling  der  Draadtwam- 


gelede  stelen  en  bolvormige  kiemhai^ea,  met 
A.  Mucedo,  op  brood  voorkomende.  —  Peni- 
eillinm  (penseelschimmel)  met  P.  glaocom  op 
vrnchten  ens.,  — •  Boi^tis  (dmiQesichimmeÓ 
op  levende  bladeren,  ena.  De  ontwikkeling  der 
schimmelplanten  is  inaonderheid  door  A,  dê 
Bary    waargenomen  bU  Aspergillas  glancoa 


Fig.  1.  Aspergillus  glaucus. 


men  (Hyphomycetes).  Het  loof  bestaat  uit 
lange,  bnisvormige,  op  versehillende  w0zen 
verbondene  cellen,  die  wel  eens  sieriyke  figu- 
ren vormen.  De  sporen  ontstaan  in  de  onder- 
deden der  draden  of  in  de  topceilen.  Deae 
planQes  vermenig^vnldigen  lich  met  verbalende 


en  Enrotiom  herbariorom,  twee  soorten,  die 
steeds  beschouwd  werden  als  hemelsbreed  van 
elkander  venchillende.  Laatstgenoemde  schhon- 
melplant  vormt  een  Araai  goudgeel  bekleedsel 
op  ingemaakt  ooft  enz.  Talrflke  kleine,  met 
het  bloote  oog  reeds  aichtbarebolieliiesverhef- 


Fig.  2.  Trichothedum  roseum. 


snelheid.  Tot  de  schimmelplanten  behooren 
o.  a.  de  mnscardine  der  z0dewormen  (Botrytis 
bassiana),  de  aardappelschimmel  (Fnsisporinm 
solani),  —  voorts  de  geslachten:  Eorotiam 
(bolle^eszwam)  met  E.  herbariornm  Xit.,  op 
beschimmelde  planten  in  herbaria  te  vinden,  — 
Ascophora  (blaasscbimmel),  zodevormend  met 


fen  zich  op  een  gr|]sachtigen  of  geelrooden 
grond  van  draden.  De  bolle^es  zQn  dicht  bg 
elkander  of  in  kleine  groepen  geplaatst,  en 
de  zwamvlok  verheft  zich  hier  en  daar  om  ze 
eenigermate  te  omsluiten.  Die  bolletjes  be- 
staan uit  veelhoekige  cellen,  welke  wederom 
cellen  met  sporen  bevatten.  De  Jonge  zoden 


SCHIMMEL. 


349 


Tan  deze  plant  beyinden  zich  steeds  Tergreseld 
Tan  krachtige  planten  van  Aspergillas  glaucns; 
se  groeien  er  Taak  doorheen,  en  zelfi  de  Overig- 
elie  waarnemer  kan  geen  Terschil  ontdekken 
tnasohen  de  grondslagen  Tan  die  beide  planten. 
AUe  Enrotinmzoden  zQn  doorwoTon  Tan  sporen- 
dragende  draden  Tan  Aspergillns,  en  toch  is 
bet  gebleken,  dat  Enrotinm  nit  Aspergillns  ont- 
staat. Van  de  ontwikkeling  Tan  laatstgemelde 
plant  is  eene  afbeelding  gegCTon  in  flg.  1. 
Men  ziet  aldaar  in  a  de  plant  met  schroef- 
Tormige  draden,  waamit  Enrotinm  Toorkomt, 
—  in  i  een  jongen,  rechtstreeks  nit  de  spo- 
ren opgegroeiden  Aspergillns,  —  in  o  eene 
swamTlok  met  Enrotinm,  —  in  <l  een  Enrotinm- 
boUelje,  welks  inbond  nitgeperst  wordt,  — 
in  e  een  ongeschonden  EnrotinmbolleQe,  alles 
op  800-Tondige  grootte,  —  ïn  f  eene  cel  met 


bladeren  en  bladstelen  Tan  Sangnisorba  offi- 
cinalis. 

Schimmel  (Hendrik  Jan),  een  Tcrdienste- 
10k  Nederlandsch  dramatnrg  en  romanschrgTer, 
geboren  te  *sQraTeland  den  SOsten  Janil828, 
Testigde  zich  te  Amsterdam,  erlangde  er  eene 
betrekking  bi)  de  Nederlandsche  Handelmaat- 
Bchappt),  werd  TerTolgens  directenr  der  Ne- 
derlandsche CredietTereeniging  en  Testigde 
zich  Tan  1879  af  te  Bassnm  in  de  nabQheid 
Tan  Amsterdam,  waar  h0  zich  onTcrdeeld  aan 
de  beoefening  der  schoone  letteren  wQdt. 
Van  zQne  geschriften  Tcrmelden  wt|:  „Joan 
Wonterz.,  drama  in  5  bedriJTcn  (1847)",  — - 
„Twee  Tadors,  drama  in  5  bedrQTen  (1847)", 

—  „Gondebald,   dramatisch   gedicht  (1848)", 

—  „QioTanni  da  Procida,  drama  in  5  bedrQ- 
Ten   (1849)",  —   „Oranje  en  Nederland,  dra- 


Fig.  3.  Graphium  ma. 
crocarpum. 


Myatrophorium 
nutcropus. 


Toruia  plantaginia. 
Toruia  carbonaria 


Acmosporium 
bolryoideum. 


•sporen,  —  in  g  eene  Jengdige  cel  nit  bet 
EnrotinmbolletJe,  —  en  in  ft  en  i  ontkiemende 
Aspergillns  en  Enrotinm,  alles  op  800-Tondige 
;grootte.  —  In  flg.  2  ziet  men  eene  af  beelding 
Tan  Trichothecinm  rosenm,  nameiyk  in  aTan 
deze  schimmelplant  op  800  Tondige  grootte,  — 
in  b  Tan  een  kiemdraad  met  eene  topcel  (6') 
op  dergelQke  grootte,  —  in  c  die  topcel  op 
600  Tondige  grootte,  —  \n  d  laatstgenoemde, 
nog  sterker  Tergroot,  —  en  in  e  eene  der 
röpe  sporen  op  1000-Tondige  grootte.  —  Ein- 
delifk  gCTcn  wfl  in  flg.  3  de  afbeeldingen 
van  Terschillende  schimmelplanten  op  100- 
tot  300-Tondige  grootte.  Mystrophorinm  ma- 
cropns  groeit  op  Tcrrottend  bont,  en  Gra- 
phlnm  macrocarpnm  desgelijks,  —  Acmospo- 
rium botryoidenm  op  modder,  —  Tomla 
plantaginis  op  de  onderzQde  Tan  weegbree- 
4>laderen,    —    en    Tomla  carbonaria  op  de 


matisch  tafereel  in  1  bedrtJf  (1849)",  —  „Na- 
poleon Bonaparte,  eerste  Konsnl,  drama  in 
6  bedrflTen  (1862)",  —  „Verspreide  ge- 
dichten (1862)",  —  „Bonaparte  en  zt|n  tffd 
(1863;  2de  druk  1869)",  —  „De  eerste  dag 
eens  nieuwen  leTcns  (1866,  2  dln)",  —  «Spro- 
ken en  TertelUngen  (1866)",  —  „Eene  Haag- 
Bche  Juffer,  historische  schets  uit  de  17de 
eeuw  (1867)",  —  „Nieuwe  gedichten  (1867)", 
—  „Twee  Trienden.  Drie  tffdTakken  uit  een 
IcTen  (1868)",  —  „Het  kind  Tan  Staat.  Dra- 
matisch tafereel  (1869)",  —  „Mary  Hollis 
(1860,  8  dln)",  —  „Leidens  ontzet  (1863)",— 
„MiladT  Carlisle  (1864,  4  dln)",  —  „Stmensee. 
ï)rama  in  6  bedrÖTcn  (1868)",  —  „Het  gezin 
Tan  baas  Tan  Ommeren  (1870)",  —  „Herfct- 
looTcr  (1870)",  —  „Sinjeur  Semeyns  (1876,  8 
dln)",  —  „Sofonisbe  naar  Geibel,  drama  In 
6  bedrtjTen  (1876)",  —  „Jufvrouw  Bos,  drama 


360 


SCHDIHEL— SCHIMPER. 


in  6  bedrgven  (1879)",  —  „De  Kat  tmi  den 
Tower,  drama  in  6  bedreven  (1882)",  — 
„Venoend  (1888,  2  dln)",  —  en  „Lucretia, 
naar  Ponsard,  treurspel  in  5  bedrUren  (1884)". 
Van  KÜne  romans  werden  „Mary  Hollis"  in 
het  Engelsch  en  Duitsch,  „Het  gesin  van 
Baas  van  Ommeren"  in  het  Dnitsch,  en  „My- 
lady  Carlisle"  in  het  Zweedsch  vertaald.  — 
Voorts  leverde  hQ  bydragen  in  onderscheidene 
jaarboekjes  en  tQdschriften ,  behoorde  of  be- 
hoort nog  altyd  tot  de  redactie  van  „De 
Gids"  en  van  „Nederland"  en  is  van  1875  af 
Bestuurder  der  Koninldyke  vereeniging:  het 
Nederlandsch  Tooneel. 

Sohimmelpenninok.  Onder  deien  naam 
vermelden  wQ: 

Bmlger  Jan  Sdkimmdpemiincli  ^  een  Neder- 
landsch staatsman,  geboren  te  Deventer  den 
disten  October  1765.  H0  studeerde  te  Leiden  in 
de  rechten  en  vestigde  zich  hierop  als  advo- 
caat te  Amsterdam.  Na  de  verovering  van  Hol- 
land door  Ptdkyr « in  1795  werd  hQ  lid  van  den 
Amsterdamschen  gemeenteraad,  vervolgens  van 
de  Nationale  Yeiiadering  van  Vertegenwoor- 
digers der  Bataaftche  Republiek  en  vertrok  in 
1798  als  gesant  naar  PartJs  en  in  1801  als 
zoodanig  naar  Londen.  Daar  h0  bQ  de  ver- 
nieuwde uitbarsting  van  den  oorlog  tusschen 
FrankrQk  en  Engeland  in  1808  vergeeftche 
pogingen  had  aangewend,  om  de  onildigver- 
klMing  van  Holliuid  te  bewerken,  nam  hQ 
ign  ontslag,  maar  ging  weldra  weder  als  ge- 
zant naar  ParQs.  Hier  verwierf  hQ  het  vol- 
komen vertrouwen  van  Napoleon  I  en  trad  in 
ons  Vaderland,  na  de  afkondiging  van  de 
nieuwe  constitutie  der  BataaAche  Republiek 
(5  April  1805),  als  raadpensionaris  aan  het 
hoofd  der  Regeering.  HQ  bracht  er  veel  goeds 
tot  stand,  inzonderheid  op  financieel  gebied, 
maar  eene  langdurige  oogziekte  verhinderde 
hem,  naar  eisch  werkzaam  te  wezen,  zoodat 
Napoleon  van  deze  omstandigheden  gebruik 
maakte,  om  ons  z0n  broeder  Lodew^k  als  ko- 
ning op  te  dringen.  Vruchteloos  poogde  Soiim- 
melhenniuók  dat  plan  te  verQdelen.  De  Koning 
verleende  hem  niettemin  bet  grootkruis  van  de 
(Me  der  Unie,  en  Napoleon  benoemde  hem 
na  de  inl0ving  van  ons  Rtjk  in  Frankrijk  tot 
graaf  en  tot  senator.  Te  PartJs  zocht  hjj  zoo- 
veel mogelQk  de  belangen  van  zQu  Vaderland 
te  bevorderen.  Na  het  herstel  van  Nederlands 
onafhankeiykheid  keerde  hQ  derwaarts  terug, 
en  Koning  WUlem  I  schonk  hem  het  groot- 
kruis de  Orde  van  den  Nederlandschen  I^uw 
en  deed  hem  zitting  nemen  in  de  Eerste  Kamer 
der  StatenGteneraal.  HQ  overleed  te  Amster- 
dam den  25sten  Haart  1825. 

Oerriif  graaf  Sokimmelpenninch,  een  zoon 
van  den  voorgaande  en  geboren  te  Amsterdam 
den  24sten  Februari  1794.  Volgens  den  wensch 
van  zyn  vader  bepaalde  hy  zich  bQ  den  handel 
en  werd  in  1825  directeur  van  de  Handel- 
maatschappij, doch  nam  om  redenen  van  ge- 
zondheid in  1832  zQn  ontslag  en  vestigde  zich 
op  zQn  buitengoed  „Het  NOenhnis"  te  Diepen- 
heim  in  OverQsel.  In  1835  benoemde  de 
Koning  hem  tot  minister  secretaris  van  Staat, 
doch  ook  deze  betrekking  moest  h0  weldra 
wegens  ziekte  nederleggen.  Hierop  werd  hy 
in  1837  buitengewoon  gezant  aan  het  Russi- 
sche Hof  en  in  1846  aan  het  Engelsche.  In 
1848  belastte  hQ  zich  korten  tQd  met  de  por- 


tefeuille van  Binnenlandsche  Zaken,  maar 
keerde  vervolgens  naar  Londen  terug,  betrok  in 
1852  weder  bovengenoemd  buitenverbigf  ea 
overleed  te  Arobem  den  4den  October  1868.  H|{ 
scheef:  „Rutger  Jan  Schimmelpenninck  en 
eenige  gebeurtenissen  van  zQn  tyd  (1845, 2  dln)". 

Voorts  maken  wy  gewag  van  het  adeliyk 
Qeldersch  geslacht  SekimnulpenniHek  van  iet 
O^0.  In  1451—1576  vinden  wy  vermeld  Jaoo6 
SehUmndpenmMek  van  der  Oy  onder  de  ridder- 
schap als  leenroerig  bezitter  van  het  huis 
„Te  Wilp"  op  de  Veluwe.  Hy  overleed  in 
1510.  —  zyn  evensoo  genoemde  kleinzoon 
werd  in  1560  met  het  goed  Heyink  en  in 
1661  met  Selsdam  beleend,  werd  eerst  sche- 
pen, daarna  burgemeester  van  Zutfen  en  over- 
leed in  1605.  —  AUxamder  StMmmelpennuuih 
vam  der  Oy«,  heer  wm  den  'BngdetAwrg  ^  Beee 
en  Oye,  was  desgeiyks  burgemeester  van  Znt- 
fen  en  afgevaardigde  naar  de  Staten-G^neraal, 
—  voorts  gezant  naar  Londen,  en  overleed 
in  1694.  —  Ook  ander  leden  van  dit  geslacht 
bekleedden  de  -betrekking  van  burgemeester 
van  Zutfen  of  waren  werkzaam  in  hooge  mi- 
litaire rangen.  Voorts  noemen  wy  nog:  An- 
driêiy  baron  SMmmelpenninch  van  der  Oye 
iot  de  Beide  Foüen,  geboren  den  9den  October 
1705,  lid  der  ridderschap  en  voorzitter  der 
Staten  van  Oelderland,  landrentmeester-gene- 
raal  van  het  vorstendom  Gelder  en  het  graaf- 
schap Zutfen,  curator  der  Qeldersche  hooge- 
school  en  drost  van  het  Loo.  Hy  overieed  te 
Arnhem  den  18den  November  1776,  onder- 
scheidene kinderen  nalatende,  zoodat  dit  ge- 
slacht ook  thans  nog  in  Nederland  bloeit. 
Twee  leden  van  dit  geslacht,  nameiyk  A. 
baron  Sokimmdpennmok  van  der  Ojfe  van 
Nijenheek  en  J.  JB,  N.  baron  SeUwêmetpenmiaek 
van  der  Oye,  hebben  thans  (1887)  zitting  in 
de  Tweede  Kamer  der  Staten-GeneraaL 

Schimper.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Kaïrl  Friedrich  Sdkimper,  een  verdiensteiyk 
kruidkundige,  geboren  den  15den  Februari 
1803  te  Manheim.  Hy  studeerde  aanvankeiyk 
te  Heidelberg  in  de  theologie,  ondernam  in 
1824  eene  reis  naar  het  zuiden  van  Frankryk, 
om  planten  te  verzamelen,  bezocht  in  1826 
wederom  de  hoogeechool  te  Heidelberg,  kwam 
er  in  kennis  met  Bramn  eu  AgaeeU  en  ver- 
trok met  hen  naar  Mfinchen.  Hier  bleef  hy 
tot  1844  als  leeraar  Werkzaam  en  volbracht 
onderscheidene  wetenschappeiyke  reizen  in  de 
Alpen,  Pyreneeën  en  de  Rynpfklz.  Later 
woonde  hy  by  afwisseling  te  Manheim  en  te  Hei- 
delberg, sedert  1849  te  Schwetzlngen  en 
overleed  aldaar  den  21sten  December  1867. 
Hy  wordt  als  de  ontdekker  beschouwd  van 
de  later  door  BroÊim  uitgewerkte  wet  van  de 
plaatsing  der  bladeren.  Hy  leverde  voorts 
eene  „Beschreibung  des  Symphytum  Zeyheri 
und  seiner  zwei  deutschen  Verwandten,  des 
S.  bulbosum  Sekimp.  und  S.  tuberosum  Jaeq. 
(1835)",  alsmede  een  paar  bundels  gedichten. 

Wükelm  iSSciltmiMr, een verdiensteiyk reiziger 
en  natuuronderzoeker,  tevens  een  broeder  van 
den  voorgaande.  Hy  werd  geboren  te  Manheim 
den  19den  Augustus  1804,  was  eerst  schryn- 
werker,  daarna  krygsman  en  zag  zich  ver- 
volgens by  de  militaire  administratie  geplaatst. 
Nadat  hy  zich  te  Mflnchen  ongeveer  2  jaar 
op  de  natuurkundige  wetenschappen  had  toe- 


SCUIMPER-SCHINKEL. 


351 


gelegdy  ondernam  bQ  in  1829  eene  botanische 
reis  naar  het  zniden  van  Franlirgk  en  naar 
Algiers  en  vertrok  in  1834  naar  Egypte  en 
Arabi6.  Hier  rertoefde  h0  een  drietai  jaren, 
zag  zich  door  den  Vorst  van  Adaoea  met  het 
stadhonderschap  over  het  district  Antitqjo  be- 
lasty  bezocht  veryolgens  de  bergstreek  Semien 
en  nam  daarna  de  belangen  waar  van  den 
Jardin  des  Plantes  te  Parys.  HQ  voldeed  met 
IJver  aan  zyne  verplichtingen,  maar  toen  The- 
dorm  keizer  van  Abessinifi  werd,  moest  hQ 
zyn  stadhouderschap  nederleggen  en  zich  naar 
het  Hof  van  dien  Vorst  begeven,  zonder  er 
in  eigeniyken  zin  gevangen  te  wezen.  HQ 
werd  door  de  Engelschen  bevrgd  en  keerde 
naar  zt|n  stadhoaderschap  terug,  waar  hj)  in 
October  1878  overleed.  Hj)  heeft  onderschei- 
dene opstellen  in  Petermann'ê  ^Mittheilungen** 
geplaatst 

Wühdm  JPJ^jfP  Sckimper ,  een  verdienstelijk 
kruidkundige.  Hg  werd  geboren  den  Ssten  Ja- 
nuari 1808  te  Dosenheim  bj)  ElsaszZabem 
en  is  een  neef  van  de  beide  voorgaanden. 
Nadat  htj  te  Straatsburg  in  de  theologie  had 
gestudeerd,  werd  hj)  in  1835  aidenaturaliste 
aan  het  museum  aldaar,  —  voorts  in  1838 
conservator  en  in  1839  directeur  dier  inrichting, 
alsmede  hoogleeraar  in  de  geologie  en  mine- 
ralogie. Hy  overleed  daar  ter  plaatse  den 
20sten  Maart  1880.  Hj)  schreef  met  Mov^eot: 
„Plantes  fossiles  des  Voeges  (1844)*\  Zyn 
voornaamste  geschrift,  met  JBruch  en  Gümhd 
op  touw  gezet,  is  de  „Bryologia  Europaea 
(1836—1845,  6  dln  met  640  pUten)**,  met 
een  supplement  (1854—1864,  40  platen). 
Daarenboven  gaf  hg  uit:  „Recherches  anato- 
miquee  et  morphologiques  sur  les  mousses 
(1850)",  —  .Mómoire  pour  servir  k  Thistoire 
naturelle  des Sphagnum (1854)",—  „Palaeonto- 
logia  Alsatia  (1859)",  —  „Synopsis  muscorum 
europaeorum  (1860;  2de  druk,  1876)",  —  „Le 
terrain  de  transition  des  Vosges  (1862)",  - 
en  „Traite  de  paleontologie  vógétale  (1869— 
1874,  3  dln)". 

Sohinderhannes,  eigenlQk  Johannet  JBüek- 
Ier,  was  het  hoofd  eener  rooverbende,  die 
tegen  het  einde  der  18de  eeuw  de  oevers  van 
de  Byn  onveilig  maakte.  Reeds  vroeg  trad  hg 
als  beulsknecht  in  dienst,  ontvluchtte  met 
eenige  huiden,  maar  werd  achterhaald  en  tot 
het  ontvangen  van  stokslagen  veroordeeld, 
zwierf  daarna  rond  en  voorzag  door  dieflBtal 
in  zgn  onderhoud.  Weldra  behoorde  hg  tot 
den  troep  van  Finh  de  Boodbaard,  Later 
pleegde  hg  met  eene  aanzienigke  bende  straat- 
rooverg  op  groote  schaal  en  trad  in  het  hu- 
weigk  met  Juichen  JBlatiui,  Na  dien  tgd  hield 
hg  zich  op  met  inbraak  en  maakte  het  zoo 
erg,  dat  sommige  beangstigde  Israëlieten  eene 
overeenkomst  ter  hunne  vrgwaring  met  hem 
sloten.  Eindeigk  echter  werd  hg  gevangen 
genomen,  en  schoon  hg  nooit  een  moord  had 
volvoerd,  viel  zgn  hoofd  onder  het  mes  der 
guillotine  te  Mainz  op  den  2l8ten  November 
1803. 

Sohindler  (Julius  Alexander),  als  schrg- 
ver  bekend  onder  den  pseudoniem  «7«Ziif#  von 
der  JVamm  en  geboren  te  Weenen  den  18den 
September  1818,  studeerde  aldaar  in  de  rech- 
ten, werd  eerst  geplaatst  bg  de  magistratuur, 
kwam  daarna  in  betrekking  bg  den  Graaf  voa 
Donnertmofh  en  werd  vervolgens  eerst  lid  van 


den  Landdag  en  daarna  van  den  Rgksdag. 
Als  redenaar  kwam  hg  op  hekelenden  toon 
steeds  in  verzet  tegen  het  stgve  Ultramonta- 
nismus.  Hg  werd  dan  ook  in  1870  niet  her- 
kozen, waarna  hg  zich  naar  zgn  kasteel  Leo- 
poldskron  in  Salzburg  begaf  en  werkzaam 
bleef  als  lid  van  het  bestuur  eener  crediet- 
bank  en  eener  spoorwegmaatschappg.  Hg 
overleed  te  Weenen  den  16den  Maart  1885. 
Hg  schreef:  „Oberöaterreich  (1848)",  —  „Süd- 
frttchte  (1848,  2  dln)",  — het  treurspel:  „Eines 
Bttrgers  Recht  (1849)",  —  gedichten  onder 
den  titel:  „Rosenegger  Romanzen  (1852;  3de 
druk  1876)",  —  „Die  Qeschichte  vom  Scharf- 
richter  Rosenfeld  (1852)",  —  „Unter  denZel- 
ten,  Soldatenlieder  (1853)",  —  „Die  Qrfindung 
vom  Eloster  Neuburg  (2de  druk,  1854)",  — 
„Theophrastus  Paracelsus,  ein  Volksdrama 
(1858)",  —  „Carte  blanche  (1862)",  —  „Gie- 
dichte  (1871,  2  dln)",  —  „Salomon,  König 
von  Ungam,  Epos  (1873;  2de  druk,  1876)", 
—  „Toledaner  Klingen  (1876)",  —  en  „Die 
Aebtissin  von  Buchenau  (1876)". 

Sohmk  (Johann  Friedrich),  een  verdien- 
steigk  dichter  en  dramaturg,  geboren  te  Mag- 
deburg  in  1755,  studeerde  te  Halle  in  de 
theologie,  leverde  als  student  reeds  bgdragen 
in  den  Leipziger  en  G5ttinger  „Musenalma- 
nach"  en  verwierf  den  te  Hamburg  uitgeloof- 
den prgs  van  20  Friedrichs  d*or  voor  zgn 
treurspel:  „Qianetta  Montaldi".  In  1778  werd 
het  privaatdocent  te  Berign,  in  1779  schouw- 
burgdichter  te  Hannover,  vertrok  in  1780 
naar  Weenen,  waar  hg  zgne  „Dramaturgische 
Fragmente  (1781—1784,  4  dln)"  en  het 
„Theater  zu  Abdera  (1787,  2  dln)"  in  het 
licht  gaf,  en  werd  in  1790  door  Seiröder  tot 
dramaturg  en  tooneeldichter  te  Hamburg  be- 
noemd. Hier  schreef  hg:  „Dramatische  Mo- 
nate  (1790,  4  dln)"  en  het  weekblad :  „Laune, 
Spott  und  Ernst  (1798,  4  dln)".  In  1797  ves- 
tigde hg  zich  te  ]Etatzebnrg,  waar  hg:  „Johann 
Faust  (1804,  2  dln)"  en  „Qes^nge  der  Reli- 
giën (1788;  2de  druk,  1823)"  in  druk  deed 
verschgnen,  en  van  1812  tot  1816  vertoefde 
hg  in  Holstein.  Daarna  begaf  hg  zich  weder 
naar  Berign.  waar  hg  te  vergeeft  eene  be- 
trekking zocht  bg  den  nationalen  schouwburg 
en  zgne  „FQgnngen  (1818)"  schreef,  en  in 
1819  bevrgdde  de  Hertogin  Dorothea  van  Koer- 
land  hem  door  een  Jaargeld  van  de  zorg  voor 
zgn  onderhoud.  Na  het  overigden  van  deze 
werd  hg  in  1823  te  Sagan  bibliothecaris  van 
hare  dochter  en  overleed  den  lOden  Februari 
1835.  Hg  schreef  nog:  „Romantische  Darstel- 
lungen  (1832)",  —  „Darstellung  des  Lebens 
und  des  Charakter  Lessings  (1825)",  —  en 
„Friedrich  Schillers  Don  Carlos  ftsthetisch, 
kritisch  und  psychologisch  entwickelt  (1827)". 

Schinkel.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg: 

Karl  Friedrich  SMniel,  een  uitstekend 
bouwkundige  en  schilder,  geboren  te  Neurup- 
pin  den  ,13den  Maart  1781.  Hg  bezocht  het 
gymnasium  aldaar  en  te  Berign  en  wgdde  zich 
vervolgens  aan  de  studie  der  schoone  bouw- 
kunst onder  de  leiding  van  Ot%,  vader  en 
zoon.  Toen  Friedrich  QiUy  overleed,  zag  hg 
zich  belast  met  het  voortzetten  van  diens 
arbeid,  doch  na  eene  reis  in  Italië  eu  op 
SiciUë  bepaalde  hg  zich  in  1806  bg  het  Und- 
schapschilderen.  In  1811  werd  hg  lid  van  de 


852 


SCHINKEL— SCHIP. 


Koninkigke  Académie  te  BerlQn  en  in  1820 
hoogleeraar  aan  die  inrichtlDg  en  lid  van  den 
académischen  senaat,  —  voorts  in  1815  ge- 
heim opperboawraad,  in  1819  lid  yan  de  tech- 
nische commissie  in  het  ministerie  Toor  Handel, 
Nijverheid  enz.,  in  1889  opperboawdirectenr 
dee  lands,  en  overleed  den  9denOctober  1841. 
De  Koning  deed  st)n  marmeren  standbeeld  in 
het  door  hem  gebouwde  mnseum  plaatsen. 
SehinJcel  bewoog  zich  in  het  algemeen  in  eene 
klassieke  richting,  maar  was  tevens  volkomen 
bekend  met  den  middeneeawschen  bouwstyi. 
Bovenal  evenwel  hnldigde  h0  de  Grieksche 
knnst.  Van  de  door  hem  ontworpene  gebouwen 
noemen  wQ:  het  museum  te  BerlQn,  —  den 
nieuwen  schouwburg  aldaar,  —  een  paleis 
voor  den  Prins  van  Pruisen,  —  de  sterren- 
wacht, —  den  voorgevel  der  artillerieschool, 

—  het  casino  te  Potsdam,  —  onderschei- 
dene woningen  te  Berltfn,  —  voorts  het  kas- 
teel Krzeskovice,  —  het  kleine  slot  te  Glie- 
necke  b0  Potsdam,  —  het  kasteel  Tegel,  — 
«n  den  Charlottenhof  bf}  Potsdam.  In  den  stgi 
van  de  Toscaansche  paleizen  ontwierp  hQ  dat 
▼an  Qraaf  Bedem  te  Berljjn.  Prachtig  is  voorts 
de  door  hem  ontworpen  schouwburg  te  Ham- 
burg. Ook  heeft  h))  onderscheidene  plannen 
van  kerken  geleverd,  alsmede  éen  tot  her- 
schepping van  de  Acröpolis  te  Athene  in  een 
vorstelijk  paleis  en  éen  voor  de  Villa  Ori- 
anda  in  de  Krim.  Vooral  openbaart  zich  zyne 
klatsieke  richting  in  de  door  hem  ontworpene 
gedenkteekenen,  byv.  in  dat  van  Fredsrik  de 
Qtocie  te  BerlQu,  —  in  dat  op  den  Kreuzberg 
naby  genoemde  stad  en  in  het  praalgraaf  van 
Soharnhortt.  Voorts  ontwierp  bQ  de  nieuwe 
„Schloszbrflcke'*  te  Berltfn  en  verschillende 
gevels.  Van  zQne  landschappen  vermelden  wy: 
een  gezicht  op  den  schouwburg  te  Taormina, 

—  het  St.  Marcusplein  te  Venetië,  —  de 
grotten  by  Sorrento,  —  den  Dom  te  MiUian, 

—  de  St  Pieterskerk  te  Rome  van  binnen, 

—  en  het  Capitool  by  maneschyn.  Ook  heeft 
fay  op  het  gebied  van  het  decoratieschilderen 
nieuwe  wegen  aangewezen.  Eindeiyk  leverde 
hy:  „Sammlung  architektonischer  Entwürfe 
<1820— 1887,  28  stukken;  nieuwe  uitgave 
1867—1858,  174  plajen  met  tekst)",  —  |,Werke 
der  höhem  Baukunst  Akropolis  zu  Athen 
(10  platen)  und  Pallast  Orianda  in  der  Krim 
(15  platen)  (1846—1849;  nieuwe  druk  1878)", 

—  „Qmndlagen  der  praktischen  Baukunst 
(1884:  2de  druk,  1835,  2  dln)",  —  „Schinkers 
Möbelentwürfe  (1885  1887,  16  platen;  nieuwe 
druk,  1852)",  —  en  „Aus  SchinkeFs  Nachlasz 
(1862—1864,  4  dln)". 

Adriamu  David  SckmJuil,  een  verdiensteiyk 
Nederlandsch  letterkundige.  Hy  was  geboren 
te  *s  Gravenbage  den  17den  December  1784, 
werd  leerling,  vervolgens  deelgenoot  in  eene 
boekdrukkery,  droeg  in  1845  zyne  zaak  over 
aan  de  firma  Bdinfante  en  overleed  den 
24sten  AprU  1864.  Met  grooten  yver  legde  hy 
lich  toe  op  het  verzamelen  van  oude  hand- 
schriften, brieven,  wiegedrukken,  gedenkpen- 
ningen enz.  en  deed  vooral  groote  moeite, 
om  de  eer  van  Lautens  Jansz,  OoHer  te  Haar- 
lem als  uitvinder  der  boekdrukkunst  te  hand- 
haven. Hy  was  lid  van  nagenoeg  alle  geleerde 
genootschappen  in  Nederland,  alsmede  ridder 
van  de  Orde  van  de  Eikenkroon  en  van  die 
▼an  den  Nederlandsehen  Leeuw.  Van  zyne 


geschriften  vermelden  wy:  „Handleiding  tot 
het  corrigeeren  van  drukproeven  enz.  (1888)", 

—  „Aanteekeningen  van  Frans  van  Mieris  op 
zyne  beschryving  der  bisschoppeiyke  munten 
en  zegelen  enz.  (1888)",  —  „Albert  Durer*8 
dagverhaal  zynerNederlandschereize  in  1520— 
1521,  met  aanteekeningen  (1840)",  —  „Opgave 
der  handschriften  van  Constantyn  en  Chris- 
tiaan  Huygens  enz.  (1840)",  —  „Beschryving 
van  het  handschrift  der  Batavia  van  Hadrianus 
Junius  enz.  (1840)",  —  en  „Nadere  byzon- 
derheden  betrekkeiyk  Constantyn  Huygens 
enz.  (1861)".  Onderscheidene  merkwaardige 
opstellen  van  zyne  hand  werden  gedrukt, 
maar  niet  in  den  handel  gebracht,  eu  zyne 
uitgebreide  boek-  en  kunstverzameling  is  na 
zyn  overiyden  in  het  openbaar  verkocht. 

Sohiötling  (Elisa  CaroUna  Ferdinanda), 
gewooniyk  Mitê  van  Otücar  geheeten,  eené 
verdiensteiyke  Nederlandsche  schryftter,  ge- 
boren te  Amsterdam  den  19den  November 
1822,  ontving  eene  zorgvuldige  opvoeding, 
was  vele  jaren  in  het  onderwys  bezig  en 
trad  in  het  huweiyk  met  ffermtm  fxm  Cdlear  en 
stichtte  een  opvoedingshuis  voor  meisjes,  dat 
tien  Jaren  bestond,  te  Waasenaar.  Zy  schreef 
o.  a.:  „Blikken  in  het  rond,  naar  binnen  en 
naar  boven  (1850)",  —  „Hermine  (1860,  2 
dln)",  —  „De  omgang  met  dienstboden  (met 
goud  bekroond,  1852)",  —  „Eene  star  in  den 
nacht  (1858)",  —  „Evangellne,  het  vrouweljk 
leven  (1854,  2  dln)",  —  Fantasmasmagorien 
(1855)",  —  „Tabitha,  over  armoede  en  wel- 
dadigheid (1856)",  —  „De  steen  der  wyzen 
(1857)",  —  „De  dertiende.  12  predikantentypen 
(1857,  2  dfn)",  —  „Wat  Parys  my  te  zien 
en  te  denken  gaf  (1859)",  —  „Onze  ont- 
wikkeling of  de  macht  der  eerste  indrukken 
(1861)",  —  „ Johan  Stephan  van  Calcar  (1862)", 

—  „De  kleine  papierwerkster  (5  stul^eB, 
1867)",  —  „De  kinderen  der  eeuw  (1878,  8 
dln)",  —  „Dubbele  roeping  der  vrouw  (be- 
kroond, 1878)",  —  „De  zoon  van  den  klepper- 
man (1860)",  —  „Fröbels  methode (1875)",— 
„Hoe  Fröbel  opvoeder  werd  (1879)",  —  „Uit 
het  leven  voor  het  leven  (2  dln)",  —  „Sophia, 
koningin  der  Nederlanden,  als  vorstin  en 
moeder  (1877)'*,  —  „Eigen  meester  biyven 
(1881)",  —  „Maakt  de  kinderen  gelukkig 
(1880)",  —  „EmanuCl  Swedenborg  de  Ziener 
(1882)",  —  „(Gelukkig  ofschoon  getrouwd 
(1886)",  —  en  „Op  de  grenzen  van  twee 
werelden  (1877—1887,  10  dln)".  Ook  leverde 
zy  bydragen  in  ondencheidene  Nederlandsche 
tydschriften.  Sedert  1872  is  zy  gevestigd  te 
's  Gravenbage. 

Sohip  (Een)  is  in  het  algemeen  een  mid- 
del van  vervoer  te  water,  voorzien  van  toe- 
stellen tot  eigen  beweging.  Zulk  een  vervoer- 
middel moet  op  het  water  kunnen  dry  ven  en 
eene  gedaante  hebben,  die  de  gemakkdykheid 
van  beweging  of  de  overwinning  van  allen 
tegenstand  bevordert  Het  dient  zoodanig  in- 
gericht te  wezen,  dat  men  de  middelen  der 
voortstuwing  —  riemen,  zeilen,  stoomraderen 
of  schroef  —  er  op  kan  toepassen,  en  tevens 
dat  men  het  kan  besturen.  Men  kan  zloh 
voorstellen,  dat  de  mensch  reeds  vroeg  be- 
hoefte had  aan  zoodanig  vervoermiddel,  om 
eene  rivier  over  te  steken,  en  zich  hiertoe  be- 
diende van  een  ruw  vlot  of  van  een  hollen 
boom,  terwyi  de  tegenstand  van  het  water 


SCHEEPSTYPEI 


12-  Gepantserde  kruiper  *><k  kh^'^*^  i  Tf^g^-Uhutf  i. 


11.  Gepantserd  battei 


Ge'ülastreerde  Eucyclopaedie.    2(le  druk. 


EY.   I:   Ooiiogschepen 


Bij  het  artikel :  Schip. 


SCHEEPSTYPEN.   1 


GeülluBtrcerdc  Eucyclopucdio.    2de  druk. 


II :    Handels  vaartuigen. 


Bij  het  artikel :  Schip. 


■  ^ 
1 ' 


SCHIP— SCHIPPERUS. 


S5S 


liem  leidde  tot  het  beiigen  tmi  riemen.  De 
holle  boom,  knnstiiuitig  nagemaakt,  TersBderde 
in  eene  boot,  ea  toen  men  opmerkte,  dat  deie 
door  een  feilen  wind  krachUg  werd  yoortge- 
fltawd,  gaf  men  aan  denn  door  nitgespannen 
doek  gelegenheid,  om  ook  bQ  geringere  fel- 
heid z0n  TOorBtnwend  Termogen  te  doen  gel- 
den. BQ  de  toenemende  behoefte,  om  goederen 
langs   de  rivier  te  yerroeren,  bonwde  men 
aDengs  grootere  vaartoigen,  en  de  onderrinding 
bracht  onderaeheidene  verbeteringen  in  den 
▼orm  en  het  tnig  yaa  dexe.  Bepaalde  men 
óch  aanvankeigk  tot  de  rivieren',  later  ste- 
vende men  ook  langs  de  knst  en  vooral  na 
de  uitvinding  van  het  eompas  en  de  ontwikke- 
ling der  sterrenkondige  wetenschap  waagde 
men  het,  de  knst  te  verlaten  en  groote  zee6n 
te  beploegen,  —  t  geen  vooral  in  onze  eenw 
veel  gemakkelfiker  werd,  toen  de  toepassing 
van    den  stoom  als  beweegkracht  den  loo 
wisselvalligen  wind  verving.  Zyn  de  schepen 
bestemd  tot  het  overbrengen  van  handelswa- 
ren, dan  noemt  men  se  koopvaardOschepeo, 
terwQl  er  ook  gevonden  worden,  die  nage- 
noeg nitslnitend  gebesigd  worden  tot  het  ver- 
voer van  passagiers.  Daarenboven  heeft  men 
oorlogschepen,  die  van  geschnt  en  krtfgsvolk 
worden  voorden.  Dexe  laatste  worden  bQna 
alle  door  stoom  bewogen  en  sgn  thans  in  den 
regel  met  Qxeren  platen  gepantserd  en  ook  wel 
met  draaibare  torens  voor  het  geschnt  gekroond. 
De  schq^n  hebben  in  het  algemeen  twee  of 
drie  masten.  BQ  de  vierkant  getuigde  hangen 
vóór  de  masten  horizontale  dwarshonten  of 
raas,    waaraan  de  zeilen  sQn  vastgemaakt; 
voorts  voeren  zQ  gaifelzdlen,  die  de  gedaante 
hebb^  van  een  trapezinm,  en  stagsdlen,  die 
den  vorm  van  driehoeken  bezitten.  De  lang- 
eeheeps    getnigde    hebben   alleen  gaffel-  en 
stagaeilen    en    som^ds    een  enkel  vierkant 
leil    aan    den    groeten  mast  De  raschepen 
knnnen  eene  groote  oppervlakte  van  doekb0- 
zetten,  doch  de  langscheeps  getoigde  zeilen 
scherper  by  den  wind.  De  driemastschepen, 
voor  den   oorlog  bestemd,  worden  verdeeld 
In  driedekkers  of  linieschepen  van  de  eerste 
•en  tweede  klasse,  fregatten  en  korvetten.  De 
brikken  hebben  twee  vierkant  getuigde  mas- 
ten (barkstuig),  —   de  schoonerbrikken  ten 
vierkant  getuigden  voorsten  en  een  langscheeps- 
getuigden  achtersten  mast,  terwgi  de  schoe- 
ners twee  langscheeps  getuigde  masten  bezit- 
ten. Veelal  hebben   de  kanonneerbooten  een 
schoonerstuig.  De  groote  koopvaardyschepen 
sf  n    in    het  algemeen  driemastschepen  met 
harkstuig;  slechts  de  grootste  hebben  een  vol 
driemasttoig  en  worden  koopvaardyfregatten 
^fenoemd.  Voorts  behooren  tot  de  koopvaardy- 
schepen :  barken,  brikken,  klippers,  schoeners, 
koffen,  kotters,  jachten,  ^alken,  smakken,  enz. 
Stoomschepen,  voor  den  handel  gebezigd,  zyn 
in  den  regel  van  masten  en  zeHen  voorzien. 
Op  nevensgaande  plaat  I  ziet  men  verschil- 
lende soorten  van  oorlogschepen,  cooals  het 
ramtorenschip,  het  geveehtschip,  hetkaeemat- 
sehip,  de  kruiser,  de  pautserkanonneerboot, 
het  jacht  enz.  —  en  op  plaat  II  verscbillende 
soorten    van  koopvaaidyschepen,  zooals  het 
volschip,  de  vrachtstoomboot,  de  kotter,  de 
ko^  het  jacht,  de  scbooner,  de  bark  en  de 
lirik,  afgebeeld.  Zie  voorts  onder  Seheepdomo. 
Sobip  Argo  (Het)  is  de  naam  van  een 
XIIL 


sterrenbeeld  ten  zuiden  van  den  Eenhoorn, 
tusBchen  de  Waterslang  en  den  Grooten  Hond. 
Het  is  zeer  groot,  maar  op  onze  breedte 
komt  daarvan  slechts  een  viertal  kleine 
sterren  boven  den  horizon.  Tot  het  voor  ons 
onzichtbare  gedeelte  behoort  Ganopus,  eene 
ster  van  de  eerste  grootte.  De  naam  van  dit 
sterrenbeeld  is  ontleend  aan  dien  van  het  ver- 
maarde schip  der  Argonauten. 

Schipbreuk  is  in  het  algemeen  het  ver- 
lies van  een  schip  doordien  het  op  de  rotsen 
verbryzeld,  op  het  strand  uiteengeslagen, 
by  aanvaring  in  den  grond  geboord  of  door 
eenig  ander  ongeval  vernietigd  wordt  Gebrek 
aan  zeevaartkundige  kennis,  achteloosheid, 
misbruik  van  sterken  drank,  storm,  mist,  on- 
voornebtigheid  van  anderen  enz.  zyn  even 
zoovele  oorzaken  van  schipbreuk.  Landmer- 
ken,  vuurtorens,  seinen  enz.  dienen  om  de 
^.hipbreuk  zooveel  mogeiyk  te  verhoeden,  en 
bf  beschaafde  volken  heeft  men  aan  de  kust 
velerlei  hulpmiddelen,  om  by  schipbreuk  de 
bemanning  te  redden.  Gemiddeld  heeft  men 
in  onzen  tyd  jaariyks  een  verlies  van  2400 
zeil*  en  176  stoomschepen. 

Sohipbrug,  zie  onder  Bruff. 

Sohipkapas  of  SfUkab  is  de  naam  van 
den  merkwaardigsten  bergpas,  die  uit  Boelgarye 
(van  (ïabrowa)  naar  Kasanlik  in  het  dal  van 
de  Toendra  over  den  Grooten  Balkan  loopt 
De  weg  is  berydbaar  doch  zeer  smal  en  op 
sommige  plaatsen  zeer  steil.  Die  bergpas  is 
vermaard  wegens  de  gevechten,  aldaar  voor- 
gevallen gedurende  den  Russisch-Turkschen 
oorlog  van  1877  en  wegens  de  cs^itulatie  van 
het  Turksche  leger,  dat  aan  bet  zuideiyk  uit- 
einde van  den  pas  was  ingesloten,  in  1878. 
De  weg  loopt  er  van  Gabrowa  af  langs  den 
linker  oever  van  de  Jantra,  bereikt  met  een 
aantal  windingen  de  hoogvlakte  (1  908  Ned. 
el  boven  de  oppervlakte  der  zee)  en  daalt 
vervolgens  af  in  het  Toendqjadal. 

Schipper,  afkomstig  van  het  Angelsak- 
sische taper,  noemt  men  den  gezagvoerder 
van  een  binnenlandsch  vaartuig  of  van  een 
Ueln  koopvaardyschip,  terwyi  by  op  grootere 
den  titel  voert  van  kapitein.  Aau  boord  van 
groote  oorlogschepen  is  de  schipper  de  hoogste 
hl  rang  der  dek-  of  onderofficieren.  Hy  is  be- 
last met  de  zorg  voor  het  tuig  en  met  de 
administratie  der  behoeften,  welke  daarop 
betrekking  hebben.  In  rang  staat  hy  geiyk 
met  een  adjudant  onderofficier  of  sergeant- 
nuUoor. 

Schipper  (Jakob),  eene  Duitsch  letterkun- 
dige, geboren  den  19den  Juli  1842  te  Fried- 
rich-Augusten-Groden  in  Oldenburg,  studeerde 
te  Heidelberg  en  te  Beriyn,  bezocht  Parys, 
Home,  Napefi  en  Londen  en  werd  medewer- 
ker aan  de  nieuwe  uitgave  van  het  Angelsak- 
sisch woordenboek  van  Bosworth  te  Oxford. 
In  1871  werd  hy  buitengewoon  en  in  1872 
gewoon  hoogieeraar  te  K5nigsberg  en  in  1877 
vertrok  hy  in  laatstgenoemde  betrekking  naar 
Weenen.  Hy  schreef  o.  a.:  „De  versu  Harlovii 
(1867)*\—  „Englische  Alexioslegenden  (1877)*\ 
—  „Wniiam  Dunbar,  sein  Leben  und  seine 
Gedichte  (1884)*',  —  en  „Altenglische  Metrik 
(1881)". 

Schippenu  (Pieter  Adrianus),  een  ver- 
diensteiyk  Nederlandsch  landschapschilder, 
^boren  te  Rotterdam  den  6den  Maart  1840, 

28 


354 


SCflIPPERÜS  -  SCHLAGINT  WEIT. 


Terwierf  meer  dan  éene  tentoonBteUingsme- 
dAille.  Zgne  echte  HollandBche  landschappen 
zyn  nitroerig  gepenseeld  en  zeer  aangenaam 
van  toon.  Vooral  zyn  „Landschap  in  Drenthe" 
vond  op  de  Tentoonstelling  te  Rotterdam  vele 
bewonderaars,  terwQl  ook  de  Groote  Tentoon- 
stelling te  Amsterdam  in  1883  met  een  fraai 
Geldersch  landschap  van  Sokipp^nu  prykfe. 
Voorts  heeft  hQ  de  „Wandelingen  door  Neder- 
land" van  Oraamdijk  op  eene  kenrlge  wt|ie 
geïllustreerd. 

Sohippond  is  de  naam  van  een  oud  han- 
delsgewicht, dat  vooral  gebezigd  werd  tot  het 
wegen  van  vlas,  hennep  en  dergeiyke  stoffen. 
Het  was  verdeeld  in  20  lysponden,  ieder  van 
15  Amsterdamsche  ponden,  en  zyn  gewicht 
bedroeg  139,227  Ned.  pond.  In  andere  landen 
echter  had  het  schippond  een  ander  gewicht 

Sohirmer  is  de  naam  van  twee  uitste- 
kende landschapschilders,  te  weten : 

Wilhelm  Schvrmety  geboren  te  BerlQn  den 
6den  Mei  1802.  Hy  legde  zich  aanvankelflk 
toe  op  het  schilderen  van  bloemen,  werd  een 
leerling  van  Völkw  en  zag  zich  geplaatst  by 
de  Koninkiyke  porseleinfabriek.  In  1827— 
1880  vertoefde  hy  in  Italië,  vestigde  zich  na 
zyn  terugkeer  te  Beriyn,  werd  in  1839  lid 
der  Académie  en  ontving  in  1840  de  benoe- 
ming tot  professor  in  het  landschapschilderen. 
Hy  overleed  den  8sten  Juni  1856  te  Nyon  aan 
het  Heer  van  Genève.  Hoofdzakeiyk  schil- 
derde hy  Italiaansche  landschappen,  en  merk- 
waardig zyn  voorts  van  zyne  hand  destereo- 
chromische  tafereelen  op  de  muren  van  eenige 
zalen  in  het  nieuwe  museum  te  Beriyn. 

Johann  Wilhelm  Sohirmer,  geboren  den  5den 
September  1807  te  Gulik.  Hy  bezocht  in  1825 
de  Académie  te  DUsseldorf  en  werd  er  in  1839 
professor.  Hy  schilderde  Duitsche,  Norman- 
dische,  Zwitsersche  en  Italiaansche  landschap- 
pen en  openbaarde  doorgaans  in  zyne  kunst- 
gewrochten  een  bepaald  denkbeeld  of  eene 
zekere  gewaarwording.  Van  zyne  doeken,  om- 
streeks 300  in  aantal,  noemen  wy:  De  grot 
van  Egeria  (te  Leipzig),  —  een  Itaüaansch 
landschap  met  bedevaartgangers  (te  Dflssel- 
dorf.  —  een  Zwitsersch  landschap  (te  Chris- 
tiania),  —  en  een  landschap  by  maanlicht  (te 
Praag).  Ook  leverde  hy  een  aantal  etsen.  In 
1854  werd  hy  hoogleeraar  in  het  landschap- 
en genreschilderen  te  Karlsruhe  en  overleed 
aldaar  den  4den  September  1863. 

Adolf  Sohirmer  f  een  Duitsch  schryver, 
geboren  te  Hamburg  den  7den  Mei  1821.  Hy 
was  aanvankeiyk  bestemd  voor  den  handel, 
bepaalde  zich  eerlang  by  de  tooneelkunst , 
maar  liet  ook  deze  varen,  om  zich  aan  de 
letteren  te  wyden.  Hy  leverde  in  dichtmaat: 
„Gedichte  (1846;  2de  druk,  1849)",  —  „Poli- 
tisches  MaibUchlein  (1848)",  —  en  „Dichtungen 
(1856;  2de  druk,  1588)",  —  en  in  proza :  „Mo- 
derne Intriganten  (1850,  2  dln)",  —  (fabri- 
kanten und  Arbeiter  (1862)",  —  „Die  Debar- 
deur-Toni  (1864)".  —  .Lfltt  Hannes  (1865— 
1868)",  —  „Leichtes  Blut  (1869)",  —  „Die 
Heldin  von  Wörth  (1870)",  —  en  „Die  SkU- 
venbarone  (1873)".  Ook  schreef  hy  de  plat- 
Duitsche  gedichten:  „D&t  und  Dat  (1861)". 
Hy  houdt  te  Weenen  zyn  verbiyf. 

Sohirren  (Karl),  een  verdiensteiyk  ge- 
schiedkundige, geboren  te  Riga  den  208ten 
November  1826,  studeerde  te  Dorpat  en  werd  er 


in  1858  hoogleeraar  in  de  geschiedenis.  Wegen» 
zyn  geschrift:  „Livland.  Antwort  an  Herrn 
Juri  Samarin  (1869)",  waarin  hy  verzet  aan- 
toekende  tegen  het  Bnssificeeren  der  Oostzee- 
provinciCn,  ontving  hy  zyn  ontslag,  vertrok 
naar  Duitschland  en  werd  in  1874  professor 
te  KieL  Hy  schreef:  „Nachrichten  der  Grie- 
chen  und  Bomer  Über  die  Sstlichen  Kflsten 
des  Baltischen  Meeres  (1852)",  —  „Die  Wan- 
dersagen  der  NeuseeUlnder  und  der  Manim  jrtho» 
(1856)",  —  „De  ratione  quae  inter  Jordanem 
et  Cassiodorum  intercedat  commentatio  (1858) '\ 

—  „Verzeichnisz  der  livlündischen  Geschichts- 
queUen  in  schwedischen  Archiven  und  Biblio- 
theken (1861—1868)",—  „Der  Codex  Zamoscia- 
nus  (1865)",  -  „Beitrftge  zur  Kritik  &lterer 
holsteinischen  Geschichtsquellen  (1876)",  — 
„Quellen  der  (}eschichte  des  Untergangs  livl&n- 
discher  SelbstHndigkeit  (1861— 1880,  dl  1—7)", 

—  en  „Fnnfundzwanzig  Urkunden  zur  Qe- 
schichte  Livlands  im  13  Jahrbundert  (1866)". 

Sohimnaoher  (Friedrich  Wilhelm),  een 
verdiensteiyk  Duitsch  geschiedschryver,  ge- 
boren te  Dantzig  den  21sten  April  1824,  stu- 
deerde te  Bonn  en  te  Beriyn  in  de  geschie- 
denis, was  eerst  hulpleeraar  aan  een  gymna- 
sium te  Beriyn,  daarna  professor  aan  de  rid- 
deracadémie  te  Liegnitz  en  zag  zich  in  1866  in 
dergeiyke  betrekking  benoemd  aan  de  universi- 
teit te  Rostock.  Hy  schreef:  „Geschichte  Kaiser 
Friedrichs  II  (1859-1874,  4  dln)"  —  „Die 
letzten  Hohenstaufen  (1871)",  —  „Albert  von 
Possemünster,    genannt   der  Bdhme  (1871)**, 

—  „Die  Entstehung  des  Kurftirstenkollegiums 
(1871)",  —  bezorgde  de  uitgave  van  het 
„Urknndenbuch  der  Stadt  Liegnitz",  —  en 
leverde:  „Beitriige  zur  (ïeschichte  Mecklen- 
burgs  (1872—1875),  2  dln)",  —  en  j,Briefe 
und  Akten  zur  Geschichte  des  Reichstags  zu 
Augsburg  1530  (1876)". 

Sohisma  beteekent  seheuriM^j  vooral  op 
kerkeiyk  gebied.  Een  schisma  komt  meerma- 
len voor  in  de  geschiedenis  der  R.  Katholieke 
Kerk  by  het  verkiezen  van  meer  dan  éen 
Paus,  zoodat  de  eenheid  der  Kerk  verbroken 
werd,  byv.  in  de  jaren  1378—1417.  De  aan- 
hangers van  eene  door  het  schisma  ontstane 
party  bestempelt  men  met  den  naam  van 
tchitmaiieken  of  sehewrmakert. 

Sohlagintweit  is  de  naam  van  vyf  ge- 
broeders uit  München,  die  door  hunne  reizen 
en  wetenschappeiyke  nasporingen  grooten  roem 
hebben  verworven.  De  oudste  drie,  Sermannf 
Adolf  en  Eoberif  werden  in  1858  door  den 
Koning  van  Beieren  in  den  erfeiyken  adel- 
stand opgenomen.  Rermamn,  geboren  den  14den 
Mei  1826,  en  Adolfy  geboren  den  26sten  Januari 
1829,  maakten  zich  in  1846—1855  bekend  door 
hun  onderzoek  van  verschillende  natuur ver- 
schynselen  in  de  Alpen,  opgenomen  inhnnne: 
„Untersuchungen  fiber  die  physikalische  Gteo- 
graphie  der  Alpen  (1850)"  en  „Neue  Unter- 
suchungen über  die  physikalische  (ïeographie 
und  G^logie  der  Alpen  (1854)",  waarin  zich 
ook  een  geschrift  van  Bobert^  geboren  den 
27Bten  October  1837,  over  de  geologie  van 
het  Kaisergebergte  bevindt.  Ook  bezorgde  hy 
reliéfs  van  den  Monte  Rosa  enz.,  waarnaar 
uitmuntende  photographische  kaarten  (1854) 
vervaardigd  werden.  In  1851  vestigde  zich 
Sermann  te  Beriyn  als  privaatdocent  in  de 
natuur-    en    dampkringskunde,    en    in  185$ 


SCHLAGINTWEIT— SCHLECHTA-WSSEHRD. 


355 


AMf  te  MÜnchen  als  priraatdocent  in  de 
geologie.  Kort  daarna  ontringen  de  drie  broe- 
ders door  toflBchenkomtt  yan  Alsxamd»  torn 
Mumholdi  van  wege  den  Koning  van  Pmisen 
en  yan  de  Britscli  Oost-Indische  Compagnie 
de  opdracht,  eene  wetenschappeiyke  reis  te  rol- 
brengen  in  Indië  en  in  het  Himalayagebergte, 
inzonderheid  ter  bepaling  der  magnetische 
kromme  lynen  in  het  binnenland  van  Indië, 
alsmede  tot  het  volbrengen  van  meteorologi- 
sche waarnemingen,  geologische  en  geognoe- 
tische  werkzaamheden  en  plaatsbepalingen.  Den 
208ten  September  1854  scheepten  4t  zich  in  naar 
Egypte,  bereikten  Bombay  tegen  het  einde  des 
jaars,  doorkmisten  te  zamen  of  afzonderiyk 
Dekan  en  begaven  zich  in  Febmari  1855 
naar  Madras  en  vervolgens  naar  Calcatta. 
Vanhier  vertrokken  Adolf  en  Soberi  op  den 
15den  Maart  1855,  bereikten  over  Patna,  Be- 
nares,  Allahabad  en  Fatlghar  de  noordelQke 
provinciën  en  bepaalden  zich  hier  bU  het  on- 
derzoek der  bergpassen  over  den  voomaamsten 
kam  der  Himalayaketen,  welke  zQ  tot  in 
Chineesch  Tibet  onderzochten.  Op  den  Ibi 
Qamin  bereikten  zQ  de  hoogte  van  6  788  Ned. 
el  boven  de  oppervlakte  der  zee.  Daarop  be- 
gaf Bobert  zich  naar  Centraallndië  en  wel 
naar  het  schier  ontoegankelijk  Amarkantak- 
gebergte,  —  terwyi  Adolf  zich  langs  het  dal 
der  Godavery  naar  de  zee  spoedde,  om  ver- 
volgens over  te  steken  naar  Madras  en  van- 
hier znidelOk  Indië  tot  aan  Trit^jinapalU  en 
het  Nilgherrigebied  te  onderzoeken.  Sermaim, 
den  5den  April  van  Calcatta  vertrokken,  had 
zich  inmiddels  noordwaarts  naar  Dardi^iUng 
in  Sikkim  begeven  en  was  vandaar  naar 
Assam  gereisd  tot  dicht  by  de  plaatau  waar  de 
Bramahpoetra  zich  zuidwaarts  wendt.  Nadat 
de  drie  broeders  te  Simla  byeengekomen  waren, 
verlieten  zy  elkander  weder  in  Jnli  1856,  om 
in  het  westeiyk  gedeelte  der  Himalayaketen 
en  Tibet  door  te  dringen.  Terwyi  Sermemn 
en  Sobert  zich  naar  Le  in  Ladak  begaven  en 
vanhier  vermomd  de  Karakommketen  en 
daarna  het  Koeënloengebergte  overschreden, 
trok  Adolf  naar  den  bovenloop  van  de  Indos, 
om  aan  het  westeiyk  gedeelte  van  Tibet 
(Balti)  zyne  aandacht  te  wyden.  In  November 
1856  vereenigden  de  drie  broeders  zich  weder 
te  Rawal-Pindi  aan  de  Indos,  doch  gingen 
kort  daarna  weder  alteen.  Moberi  trok  door 
het  stroomgebied  van  de  Indos  en  scheepte 
in  het  voorjaar  van  1857  zich  in  naar  Eoropa. 
Mermann  bezocht  Nepal  en  ging  vervolgens 
naar  Calcntta,  vanwaar  ook  hy  zich  over 
Ceylon  naar  Éoropa  begaf,  in  Egypte  Eobert 
aantrof  en  met  dezen  den  Isten  Jali  1857  te 
Triest  aan  wal  stapte.  Adolf  was  voorne- 
mens, nog  een  Jaar  te  wyden  aan  een  verder 
onderzoek  van  Tibet  en  Toerkistan ;  by  ging 
van  Bawal-Pindi  naar  Le,  overschreed  deKa- 
rakoram-  en  de  Koeënloenketen,  bereikte  in 
het  begin  van  Aogostos  de  omstreken  van 
Jarkand,  werd  hier  in  hechtenis  genomen, 
naar  Ki^fgar  gebracht  en  aldaar  den  26sten 
Aogostos  1857  op  last  van  den  gebieder  des 
lands  gedood,  ffêrmamm  en  Bobert  vestigden 
zich  eerst  te  Beriyn,  kochten  vervolgens  het 
kasteel  JUgersborg  by  Forchheim  en  brachten 
aldaar  honne  verzameling  voor  natooriyke  his- 
torie en  volkenkande  in  orde,  welke  in  Mei 
1877  op  last  van  Koning  Lodeioijk  II  van 
XIIL 


Beieren  naar  den  borcht  te  Nflmberg  werd 
overgebracht.  Voorts  gaven  zy  honne  „Be- 
solts  of  a  scientiflc  mission  to  India  and 
High  Asia  (1870-1864,  4  dln  met  atias)"  in 
het  licht.  Hanne  verdiensten  werden  door  on- 
derscheidene eerebiyken  erkend.  Mermamn^  de 
eerste  Eoropeaan,  die  over  den  Koeënloen  is 
getrokken,  ontving  in  1864  den  eemaam 
SalalüntJctj  schreef:  „Beisen  in  Indien  and 
Hochasien  (1869—1872,  8  dln)*'  en  leverde 
onderecheidene  verhandelingen  in  de  Werken 
der  Académie  van  Wetenschappen  in  Beieren. 
Hy  overleed  te  Mttnchen  den  19den  Janoari 
1882.  —  Mobert  begaf  zich  in  het  laatst  van  1878 
op  reis  naar  Noord- Amerika  en  schreef:  „Die 
Paciflk  Eisenbahn  (1870)",  —  „Kalifomien 
(1871)",  —  „Die  Mormonen  (2de  drok,  1878)", 

—  „Die  Prairien  (1876)",  —  „Die  Ameri- 
kanische  Eisenbahneinrichfungen  (1881)",  — 
en  „Die  Santa  Fè-  ond  Sttdpaciflkbahn  in 
Nordamerika  (1884)".  Hy  overleed  te  Gies- 
zen  den  6den  Jani  1885.  —  Een  vierde 
broeder,  JSduard  genoemd  en  geboren  den 
8sten  Maart  1881,  nam  in  1860  als  eerste- 
loitenant  deel  aan  de  expeditie  der  Spanjaar- 
den naar  Marocco,  schreef:  „Der  SpanlBch- 
Marokkanische  Krieg  1859-1860  (1868)"  en 
sneovelde  als  kapitein  op  den  lOden  Jali 
1866  by  Kissingen.  —  Een  vyfde  broeder, 
SmU  geheelen  en  geboren  den  7den  Joli 
1835,  stadeerde  in  de  rechten  en  legde  zich 
tevens  toe  op  de  Indische  talen.  Hy  schreef: 
„Die  Erwerbong  aof  den  Todesfall  (1868)", — 
„Boddhism  in  Tibet  (1863)",  —  „Die  Kënige 
von  Tibet  (1865)",  —  „Die  Gk>ttesortheile  der 
Inder  (1866)",  —  „Indien  in  Wort  ond  Bild 
(1880—1882,  2  dln)",  —  en  een  aantal  ver- 
handelingen in  tydschriften. 

Sohlaoigeiibad  of  ZarUthalêr  Bad,  eene 
vermaarde  badplaats  in  het  Proisisch  district 
Wiesbaden,  ligt  in  een  fraai  dal,  282  Ned. 
el  boven  de  oppervlakte  der  zee  en  7  Ned. 
myi  van  Eltville  verwyderd.  Men  heeft  er 
eene  Koninkiyke  badinrichting,  bekooriyke 
villa's  en  350  inwoners.  Er  zyn  8  bronnen 
met  eene  warmte  van  26,9*'— 30,6^  C,  en  men 
acht  het  water  heilzaam  tegen  zenowpynen, 
rheomatismos,  chronische  hoidziekten  enz. 

Sohleohta-Wssehrd  (Ottokar  Maria, 
vryheer  von),  een  verdiensteiyk  beoefenaar  der 
Oostersche  talen  en  geboren  te  Weenen  den 
20sten  Joli  1825,  was  eerst  tolk  (dragoman) 
by  het  Oostenryksch  gezantschap  te  Constan- 
tinopel  en  werd  daarop  raad  van  legatie  en 
directeur  der  Oostersche  Académie  te  Weenen. 
In  1871—1874  bekleedde  hy  de  betrekking 
van  consul- generaal  en  politiek  agent  te  Boek- 
harest  Hy  heeft  zich  vooral  verdiensteiyk 'ge- 
maakt door  de  uitgave  en  vertaling  van  Per- 
zische en  Torksche  geschriften.  Van  deze 
noemen  wy:  „Der  Frochtgarten  des  Sadi 
(1852)",  —  ,Jbn  JermtnsBrochstücke(1852)". 

—  en  „Der  FrOhlingsgarten  von  Mewlana  Abd 
or  Bfthman  Dschami  (1855)",  alle  drie  oit  het 
Perzisch,  —  en  „Das  Boch  vom  Fechter  vom 
Firdewsi  (1863)'^,  oit  het  Torksoh.  Voorts 
vermelden  wy  van  hem:  „Die  osmanischen 
Oeschichtschreiber  der  nenem  Zeit  (1856)",— 
„FnadPascha'sVater  und  dessen  Tristia  (1868)", 

—  „Feth  Ali  Schah  und  seine  Tronrivalen 
(1864)",  —  „DieKümpfezwischenPersiennnd 
Raszland  in  Transkaukasien  seit  1804-1818 

23* 


856 


SCHLECHTA-WSSEHBD-SCHLEGEL. 


(1864)",  —  eene  „Sehets  van  het  Earopeescbe 
volkenrecht  (1847,  2  dln,  in  het  Tarksch)*', 

—  „lianuel  terminologique  firan^ais-ottoman 
(1870)",  —  „Neue  Bnichstücke  (1881)",  —  en 
.Die  B'3vo1ationen  zu  Konstantinopel  in  den 
J.  1807  und  1808  (1883)". 

Sohlechtendal  (Dietrich  Franz  Leonhard 
von),  een  verdiensteiyk  kruidkundige,  gehoren 
den  278ten  November  1794  te  Xanten  in  het 
hertogdom  Cleef,  vertrok  in  1798  met  z||ne 
oaders  naar  BerlQn,  bezocht  er,  nadat  ht)  in 
1818  korten  tQd  in  de  gelederen  had  gestaan, 
de  nniverslteit,  werd  in  1819  custos  van  het 
Koninkigk  Herbarium,  in  1828  buitengewoon 
hoogleeraar  aldaar  en  in  1833  gewoon  hoog- 
leeraar in  de  kruidkunde  en  directeur  van  den 
botanischen  tuin  te  Halle,  waar  hO  den  12den 
October  1866  overleed.  Hy  schreef:  „A.nimad- 
versiones  botanicae  in  Ranunculacea  (1819— 
1820)",  —  „Adumbrationes  plantarum  (1826— 
1832)",  —  „Flora  BeroUnensis  (1823—1824)", 

—  „Hortus  Hallensis  (1841-1853)",  —  en 
„Flora  von  Deutschland  (1841—1864,  met 
2400  platen)".  Voorts  was  hQ  uitgever  van  de 
„Linnüa"  en  behoorde  met  von  MoM  tot  de 
redactie  der  „Botanische  Zeitung". 

Sohlegel.  Onder  dezen  naam  vermelden  wff : 

Johanit  Mioi  Schild,  een  Duitsch  dichter, 
geboren  te  Meiszen  den  28Bten  Januari  1718. 
Hf}  studeerde  te  Lelpzig  in  de  rechten,  kwam 
er  in  aanraking  met  QotUched  en  schreef  het 
treurspel:  „Hermann",  alsmede  het  epos: 
„Hdnrich  der  Löwe".  In  1743  vertrok  hg  als 
secretaris  van  den  Saksisehen  ambassadeur 
naar  Kopenhagen,  werd  vervolgens  professor 
aan  de  ridderaoadémie  te  Soröe  en  overleed 
aldaar  den  13den  Augustus  1749.  Zjjne  blij- 
spelen: „Der  Triumph  der  ^ten  Frauen"  en 
„Stumme  Schönheit"  vonden  groeten  bUval, 
en  zgne  gezamenltfke  werken  zyn  in  1761— 
1770  in  5  deelen  in  het  licht  verschenen. 

Jóhann  Adolf  Scklegel^  een  dichter  en  kan- 
selredenaar. Deze,  een  broeder  van  den  voor- 
gaande en  geboren  te  Meiszen  den  17den  Sep- 
tember 1721,  studeerde  te  Leipzig,  aanvaardde 
achtervolgens  eene  leeraarsbetrekking  te  Pforta 
en  te  Zerbst,  werd  eindeiyk  superintendent 
te  Hannover  en  overleed  aldaar  den  16den 
September  1793.  Hy  behoorde  tot  de  yverige 
medewerkers  aan  de  „Bremische  BreitrUgen" 
en  zyne  geesteiyke  liederen  worden  zeer  ge- 
roemd. 

Angutt  WUhdm  von  ScM^ely  een  uitstekend 
criticus,  taaikenner  en  dichter.  Deze,  een  zoon 
van  den  voorgaande  en  geboren  te  Hannover 
den  88ten  September  1767,  studeerde  te  GOt- 
tingen  in  de  theologie,  maar  bepaalde  zich 
weldra  uitsluitend  by  de  fraaie  letteren.  Hy 
schreef  in  1786  eene  Latynsche  verhandeling 
over  de  geographie  van  Homérui  en  in  het 
volgende  Jaar  een  register  voor  de  uitgave 
van  den  „Virgilius"  van  Se^e^  terwyi  hy 
sedert  1782  tot  de  medewerkers  behoorde  aan 
de  „Göttinger  gelehrten  Anzeigen".  Burger 
en  JBouterwek  vervulden  hem  met  geestdrift 
voor  de  Bomeinsche  poëzy.  Sedert  1787  plaatste 
hy  in  den  „Gdttinger  MnsenaUnanach"  en  in 
de  „  Akademie  der  schonen  Bedekünste"  eenige 
gedichten.  Na  het  voleindigen  zyner  studiën 
was  by  3  Jaar  gouverneur  by  de  kinderen 
van  den  bankier  Mmlman  te  Amsterdam, 
doch  keerde  in  1795  naar  Duitschland  terug 


en  vestigde  lieh  als  privaatdocent  te  Jena. 
Hier  was  hy  met  zyne  geestryke,  doch  later 
van  hem  gescheidene  echtgenoot,  eene  doch- 
ter van.  professor  Miehadit  te  GÖttingen,  als 
dichter  yverig  werkzaam  voor  de  „Horen"  en 
den  „Mnsenalmanach"  van  Schiller  en  als 
criticus  voor  de„AllgemeineLiteraturzeitung", 
en  hy  leverde  vooral  uitmuntende  vertalingen 
van  gedichten  van  Shakspere^  Oaldero»y  Damte, 
Chkormi,  Cervantesj  CamoëM  enz.  Hertog 
Karl  Avsfust  benoemde  hem  in  1798  tot  bui- 
tengewoon hoogleeraar  aan  de  universiteit  te 
Jena,  en  hy  gaf  er  met  zyn  broeder  Friedrieh 
het  tydschrift:  „Athenaeum"  in  het  licht,  maar 
vertrok  in  1801  naar  Beriyn,  waar  zyne  voor- 
lezingen over  fraaie  letteren  en  schoone  kun- 
sten groeten  byval  vonden.  Van  1804—1818 
toefde  hy  meestal  buiten  'slands,  vooral  in 
gezelschap  van  madame  de  Sfaël  op  haar  land- 
goed Coppet  aan  het  Meer  van  Genève  en  op 
hare  reizen  in  Italië,  Frankryk,  Zweden  en 
Engeland.  In  1808  werden  te  Weenen  zUne 
voorlezingen  over  dramatische  kunst  en  let- 
terkunde zeer  toeg^uicht.  Tydens  den  veld- 
tocht van  1813  en  1814  was  hy  als  secretaris 
in  dienst  van  den  Kroonprins  van  Zweden, 
en  na  den  oorlog  woonde  hy,  die  zich  sedert 
1815  op  grond  van  door  Ferdinand  II  aan 
éen  zyner  voorvaderen  verleende  brieven  van 
adeldom  von  Schild  noemde,  weder  met  ma- 
dame de  Stoel  op  Coppet,  totdat  hy  in  1818 
een  professoraat  aan  de  universiteit  te  Bonn 
aanvaardde.  Hier  legde  hy  zich  vooral  toe  op  de 
Gostersche  en  bepaaldeiyk  op  de  Indische  t^en, 
weshalve  hy  tochten  volbracht  naar  Engeland 
en  Frankryk  en  te  Bonn  de  stichting  bevorderde 
eener  drukkery  met  Sankrietsche  letters.  Gedu- 
rende een  bezoek  te  Beriyn  in  1827  hield  hy 
voorlezingen  over  de  theorie  en  de  geschiede- 
nis der  beeldende  kunst.  Een  tweede  huweiyk, 
in  1819  gesloten,  werd  nog  spoediger  ont- 
bonden dan  het  eerste,  en  hy  overleed  te 
Bonn  den  12den  Mei  1845.  Zyne  „Kritische 
Schriften  (1828,  2  dln)"  hebben  eene  biy  vende 
waarde,  maar  geven  tevens  getuigenis  van 
zyn  bitteren  strydlust,  die  hem  vele  vyanden 
bezorgde.  Belangryker  zyn  zyne  „Yorlesun- 
gen  über  dramatische  Kunst  und  Literatnr 
(1804—1811,  2  dln)",  —  alsmede  zyn  werk: 
„Ueber  Theorie  und  Geschichte  der  bildenden 
KüDste  (1817)".  zyne  gezameniyke  werken 
zyn  in  1846—1847  in  12  dln  door  BöekU^  in 
het  licht  gegeven. 

Karl  Wilhelm  Friedrieh  von  SehUgd  een  be- 
roemd criticus,  letterkundige  en  dichter.  Deze, 
een  broeder  van  den  voorgaande  en  geboren 
den  lOden  Maart  1772  te  Hannover,  was  aan- 
vankeiyk  voor  den  handel  bestemd,  maar 
ontving  op  zyn  16de  Jaar  verlof,  zich  aan  de 
wetenschap  te  wyden.  Hy  studeerde  te  GÖt- 
tingen en  te  Leipzig  in  de  letteren  en  hield 
zich  vooral  bezig  met  de  geschriften  van  Plato^ 
van  de  Grieksche  treurspeldichters  en  van 
WincJcdmann,  waarna  de  talryke  en  voortref- 
feiyke  kunstgewochten  te  Dresden  zyne  aan- 
dacht boeiden.  Eerst  omstreeks  het  Jaar  1795 
brachten  Oöthey  Shdktpere  en  de  oudere  Ita- 
liaansche  en  Spaansche  dichters  hem  tot  de 
behandeling  van  de  schatten  der  moderne  poëzy, 
terwyi  tevens  de  wysgeerige  stelsels  van 
Fichu  en  Sehdling  groeten  invloed  hadden  op 
zyne  denkwyze.  In  de  Jaren  1794—1796  Ie- 


SCHLEQEL— SCBL£ICH£R. 


857 


yerde  by  bffdragen  in  het  ^BerHner  Monat- 
schrift'*,  in  den  „Merknr'*  van  Widamdy  in 
„Dentachland*'  van  Edeha/rd  eni.  Toorts  noe- 
men wy  van  zyne  geBchrUten :  „Die  Griechen 
nnd  Rdmer,  historische  ond  iLritische  Versache 
uber  das  klaasiscbe  Alterthnm  (1797)'*,  — 
en  «Geschichte  der  Poesie  der  Qriechen  and 
Bomer  (1798>*\  Na  bet  verlaten  der  universi- 
teit woonde  hy  in  de  eerstvolgende  Jaren  50 
afwisseling  te  Dresden,  Beriyn  en  Jena,  en 
te  Berlgn  had  hfi  veel  omgang  met  Sehleur' 
mtuker.  Het  door  beiden  gevormde  pUw,  eene 
vertaling  der  werken  van  Plato  te  leveren, 
werd  dcor  Sckleiermaeker  ter  uitvoer  gebracht. 
Voorts  onderhield  bQ  te  Beriyn  eene  al  te 
innige  betrekking  met  de  echtgenoot  van  den 
koopman  VeU^  eene  dochter  van  Jfotei  Men- 
ddëtdkm.  Deae,  Doroikea  genaamd,  liet  lich 
scheiden  van  haren  man  en  trad  in  het  bn- 
weiyk  met  SekUgtl,  De  door  dezen  uitgegeven 
roman:  «Lucinde  (1799)",  eene  verheeriyking 
der  ainneiyke  liefde,  wekte  veel  ergemi^ 
welke  door  de  „Vertraute  Briefe  uber  die 
Lncinde"  van  SehUmmachêr  niet  weggenomen 
werd.  Van  1799—1801  woonde  by  als  pri- 
vaatdocent  te  Jena,  waar  hy  een  yverig 
mede-arbeider  was  aan  de  „Allgemeine  Lite- 
ratuneitung'*  en  met  zyn  broeder  de  nCha* 
rakteristlken  nnd  Eritiken"  in  het  licht  sond, 
alsmede  het  mislukte  treurspel:  „Alarkoa 
(1802)*\  In  1802  vertrok  hy  met  syne  echt- 
genoot naar  Parys,  waar  hy  werkzaam  was 
voor  het  te  Frankfort  uitgegeven  tydschrift : 
„Europa'*  en  eene  „(Seschichte  der  Jungflrau 
von  Grleans",  alsmede  eene  „(SeBcbichte  der 
Hargaretha  von  Valois**  in  het  licht  zond. 
Gok  legde  hy  zich  toe  op  het  Sankskriet  en 
schreef:  „Ueber  die  Sprache  und  Weisheit 
der  Inder  (1808)**.  Na  zyn  terugkeer  in  Dnitsch- 
land  omhelsde  hy  met  zyne  echtgenoot  den 
B.  Katholieken  godsdienst  (1808),  bracht  eenige 
Jaren  door  met  reizen  in  Zwitserland,  de  Ne- 
derlanden, de  Bynstreek  en  Frankryk  en 
vestigde  zich  in  1808  te  Weenen,  waar  hy 
Hofeecretaris  werd  by  de  staatskanselary.  Ge- 
durende den  veldtocht  van  1809  was  hy  toe- 
gevoegd aan  het  hooMkwartier  van  Aartshertog 
Kard  en  opsteller  van  een  gedeelte  der  Oos- 
tenryksche  proclamati6n  t^n  NapoUom  L 
In  de  Jaren  1810  en  1818  hield  hy  te  Weenen 
voorlezingen  over  nieuwere  geschiedenis  en 
over  de  geschiedenis  der  oude  en  nieuwe 
letterkunde.  Nadat  hy  voorts  in  1816-1818  als 
raad  van  legatie  van  het  Gostenryksch  ge- 
zantschap by  den  Bondsdag  te  Frankfort  aan 
de  Blain  vertoefd  had,  verliet  hy  de  staat- 
kundige loopbaan  en  bepaalde  zich  by  de  beoe- 
fening der  wetenschap.  Op  een  in  1812—1813 
uitgegeven  tydschrift:  .Deutschee  Museum** 
liet  hy  „CJoncordia**  volgen,  bestemd  om  al 
de  ketters  terug  te  brengen  tot  den  schoot 
der  B.  Katholieke  Kerk.  In  1826  hield  hy  te 
Weenen  voorlezingen :  „Ueber  Philosophie  des 
Lebens**,  -  in  1827:  „Ueber  Philosophie  der 
„G^esehichte**,  en  in  1828—1829  te  Dresden: 
JLTeber  Philosophie  der  Sprache  und  des 
wort»**.  Hy  overleed  te  Dresden  den  Uden 
Januari  1829.  Hy  was  een  begaafd,  geleerd  en 
werkzaam  man,  maar  helde  sterk  over  tot 
het  mysticismus,  dat  allengs  in  obscurantismus 
ontaardde.  Zyne  talenten  hebben  vooral  op 
het  gebied  van  de  geschiedenis  der  letterkunde 


en  van  de  taaistudie  voortreflfeiyke  vrachten 
gedragen.  Zyne  gezameniyke  werken  zyn  o.  a. 
in  1846  te  Weenen  in  16  deelen  in  het  licht 
verschenen. 

Sohleioh.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

JSdtuird  Schleiehf  een  uitstekend  landschap- 
schilder,  geboren  den  12den  October  1812 
te  Harbach  by  Landshut  in  Neder  Beieren.  Hy 
vertrok  in  1828  naar  Mfinchen,  om  er  de 
Académie  van  Schoone  Kunsten  te  bezoeken, 
maar  werd  wegens  gemis  van  talent  atj^we- 
zen.  Nu  begon  hy  landschappen  te  schilderen 
naar  voorhuiden  van  Morgetutem  en  Roiimanmy 
terwyi  hy  later  de  meesterstokken  bestudeerde 
van  mm  der  Neêr^  Bembraadiy  Bwftdaelj 
Bmbmu  en  van  Chyen,  Hy  volbracht  reizen 
door  Duitschland,  Frankryk,  Italië  en  Neder- 
land en  verwierf  tevens  door  ingespannen 
studie  eene  algemeene  ontwikkeling.  Aanvan- 
keiyk  leverde  hy  tafereelen  uit  het  Beiersche 
gebergte,  doch  later  uit  de  vlakte  en  onder- 
scheidde zich  hoogst  gonstig  als  kolorist  Hy 
verkreeg  den  titel  van  professor  en  werd  lid 
der  academiën  te  Mttnchen,  Weenen  en  Stok- 
holm.  Hy  overleed  te  München  den  9den  Ja- 
nuari 1874,  en  onderscheidene  stukken  van 
zyne  hand  bevinden  zich  in  de  Pinacotheek 
aldaar. 

3£iwiin  SehUich  een  Duitsch  tooneeldichter, 
geboren  te  München  in  1827.  Hy  stadeerde 
aldaar  in  de  letteren  en  bepaalde  zich  wel- 
dra by  de  Joumalisüek.  In  1848  stichtte  by 
den  „Pansch**,  die  tot  1871  en  vervolgens 
in  gewyzigden  vorm,  maar  in  dezen  slechts 
gedurende  korten  tyd  in  het  licht  verscheen. 
In  1869  werd  hy  lid  der  Kamer  van  Afgevaar- 
digden in  Beieren.  Hy  leverde:  „Burger  und 
Junker**,  —  „Die  letzte  Hexe**,  —  en  „An- 
sftssig**,  uitgegeven  in  zyne  „Gesammelte 
Lust^iele  und  Yolksstficke  (1862;  2de  druk, 
1874,  2  dln)**,  —  voorts:  „Kraft  und  Stoff 
(1879)**,  —  en  „Italische  Apriltage  (1880)**. 
Met  Seiroii  gaf  hy  uitgezochte  gedichten  van 
Jacob  Balde  in  het  licht  onder  den  titel: 
„Benaifsance  (1870)**  en  overleed  te  München 
den  18den  October  1881. 

Schleioher  (August),  een  verdiensteiyk 
taaikenner,  geboren  te  Meiningen  den  19den 
Februari  1821,  studeerde  te  Leipaig,  Tübin- 
gen  en  Bonn  eerst  in  de  theologie,  daarna  in 
de  Latynsche,  Grieksche  en  Oostersche  talen, 
vestigde  zich  in  1846  te  Bonn  als  privaat- 
docent  en  zag  zich  in  1852  tot  hoogleeraar  te 
Praag  benoemd.  Vanhier  volbracht  hy  eene 
wetenschappeiyke  reis  naar  Lithauen.  Vyan- 
deiyke  aanvallen,  die  hem  het  leven  lastig 
maakten,  bewogen  hem  in  1867  zyne  betrek- 
king neder  te  leggen,  waarop  hy  als  honorair 
professor  naar  Jena  vertrok,  alwaar  hy  den 
6den  December  1868  overleed.  Van  zyne  ge- 
schriften vermelden  wy:  „Znr  vergleichenden 
Sprachengesehichte  (1848)**,  —  „DieSpraehen 
£uropa*s  in  systematiscber  Uebersicht  (1850)**, 
—  „Formenlehre  der  kircbenslawische  Sprache 
(1852)'*,  —  „Handboch  der  litauischen  Sprache 
(1856—1857,  2  dln)**,~  „Die  deutsche  Sprache 
(1860;  8de  druk,  1874)**,  —  „Kompendium  der 
vergleichenden  Ghammatik  der  indogermani- 
schen  Spraehen  (1861 ;  4de  druk,  1876)**.  —  „Die 
Darwin*sche  Theorie  und  die  Spracnwissen- 
schaft  (1860;  8de  druk,  1878)**,  — „Litanische 
Mftrchen,  SprichwOrter,  B&thsel  und  Lieder 


868 


SCHLEICHER-SCHLEIERMICHER. 


(1857)'*,  —  en  ,,lQdofir6riDAni8che  Chrestoma- 
thie (met  anderen,  1869)".  In  1862  stichtte 
hg  met  Kühn  het  tgdschrift:  „Beitrftge' znr 
vergleichenden  Sprachforschung  aaf  dem  Qe- 
biete  der  arischen,  keltischen  and  slawischen 
Sprachen"  en  leverde  daarin  en  ook  elders 
uitmuntende  opstellen,  zooals :  „Znr  Morpho- 
logie  der  Sprache''  enz. 

Scbleiden  (Blatthias  Jakob),  een  uitste- 
kend kruidkundige,  geboren  te  Hamburg  den 
6den  April  1804,  studeerde  te  Heidelberg  in 
de  rechten,  doch  later  te  Qöttingen  en  te 
Berign  in  de  natuurwetenscliap,  bepaaldelQk 
in  de  kruidkunde.  Nadat  hjj  door  onderschei- 
dene physiologische  en  phjrtotomische  Torhan- 
delingen  een  goeden  naam  verworven  had, 
werd  hg  in  1839  hoogleeraar  te  Jena  en  in 
1868  te  Dorpat.  Sedert  1866  is  hO  emeritus 
en  woonde  aanvankelijk  te  Dresden,  doch 
later  te  Wiesbaden  en  overleed  te  Frankfort 
aan  de  Main  den  288ten  Juni  1881.  Zyn  hoofd- 
werk is:  „Grundzttge  der  wissenschaftUchen 
Botanik  (1842—1848,  2  dln;  4de  druk,  1861)". 
In  dit  werk  soekt  hQ  het  gebouw  der  botanie 
op  een  wüsgeerig  wetenschappelUken  grond- 
slag op  te  trekken,  en  de  methodologische 
inleiding  tot  dit  werk  heeft  voor  de  beoefe- 
naars der  natuuriyke  historie  eene  blUvende 
waarde.  Van  ztjne  overige  geschriften  vermel- 
den w]|:  „BeitrUge  sur  Anatomie  der  KalLteen 
(1842)",  —  „Beitrilge  zur  BoUnik  (1844)'',— 
„Ueber  Emllhrung  der  Pflanzen  und  Saftbewe- 
gung  in  denselben  (1846)",  —  „Qrundrlsz  der 
Botanik  (1866;  2de  druk,  1840)",  —  „Hand- 
buch  der  medlcinisch-pharmacentischen  Bota- 
nik (1862)",  —  „Handbuch  der  botanischen 
Pharmakognosie  (1867)",  —  „Die  Pflanzeund 
ihr  Leben  (6de  druk,  1864)",  —  „Studiën  (2de 
druk,  1867)",  ~  „Ueber  das  Materialismus  der 
neuem  deutschen  Naturwissenschaft  (1868)'*, 
—  „Das  Meer  (1865;  2de  druk,  1874)",  — 
„Das  Alter  des  Menschengeschlechts  (1863)",  — 
„Für  Baum  und  Wald  (1870)",  —  „Das  Salz 
(1875)",  —  en  „Die  Bedeutung  der  Juden  fttr 
Erhaltnng  und  Wiederbelebung  der  Wissen- 
schaften im  Mittelalter  (1877)".  Ook  zond  hQ 
een  paar  dichtbundels  in  het  licht 

Sohleiermaoher  (Friedrich  Ernst  Daniël), 
de  vader  der  nieuwere  Protestantsehe theolo- 
gie, geboren  te  Breslau  den  Uden  November 
1768),  studeerde  te  Halle  in  de  godgeleerd- 
heid, werd  in  1794  hnlpprediker  te  Landsberg 
aan  de  Warihe,  in  1796  predikant  aan  het 
Charité  en  het  invalidenhuis  te  Berlijn,  in 
1802  Hofjprediker  te  Stolpe  en  in  1804  uni- 
versiteitsprediker  en  hoogleeraar  te  Halle. 
Reeds  te  Beriyn  had  de  invloed  van  de  beide 
SóklegêU  en  van  Hawrietie  Htft  hem  bO  de 
Bomantieken  gebracht,  terwQl  hQ  er  als  schrQ- 
ver  was  opgetreden  met  zijne  beroemde 
„Iteden  ttber  die  Religiën  an  die  Gtebildeten 
unter  ihren  Verüchtern  (1799  en  later)"  en 
met  zyne  „Monologen  (1800;  7de  druk,  1868)", 
alsmede  met  zyne  „Briefe  eines  Predigers 
anszerhalb  Beriin  (1800)".  Ook  schreef  hQ: 
„Vertraute  Briefe  uber  Schlegels  Lucinde 
(1801)"  en  leverde  eene  vertaling  der  geschrif- 
ten van  l^lato  met  belangryke  inleidingen 
(2de  druk,  1856—1862)".  Wfjders  leverde  hQ: 
„Qrundlinien  einer  Kritik  der  bisherigen  Sit- 
lenlehre  (1808;  2de  druk,  1834)".  Nadat  in 
1806    de  universiteit  te  Halle  tydeiyk  was 


opgeheven,  begaf  hy  zich  naar  Berlfln,  waar 
hy  voorlezingen  hield  ter  opwekking  van  va- 
derlandlievende  gevoelens,  terwyi  hy  op  uit- 
noodiging  van  von  8Mn  en  vo»  Bwnhcidt  in 
het  departement  van  Openbaar  Onderwys 
werkzaam  was  en  de  stichting  der  Friedrich- 
Wilhelms  Universilftt  met  kracht  bevorderde. 
Toen  schreef  hy:  „Die  Weinachtsfeier,  ein 
(ïesprach  (1806;  4de  druk,  1850)",  —  „Ueber 
den  sogenannten  ersten  Brief  des  Paulus  an 
den  Tlmotheus  (1807)".  —  „(ïelegentliche 
Oedanken  ttber  Universitftten  im  Deutschen 
Sinn  (1808)",  —  en  „Ueber  Heraküt  (1808)". 
In  1809  werd  by  predikant  aan  de  Drievnl- 
digheidskerk  en  by  het  openen  der  nieuwe 
universiteit  in  1810  zag  hy  zich  daaraan  ge- 
plaatst als  gewoon  hoogleeraar.  HQ  onder- 
scheidde zich  door  rykdom  van  denkbeelden 
en  keurigheid  van  taal,  door  godsdienstig  ge- 
voel en  een  scherpen  redeneertrant,  zoodat 
zich  eerlang  een  breede  stoet  van  leerlingen 
rondom  hem  verzamelde.  De  collegiën,  door 
hem  gegeven,  strekten  zich  uit  over  het  ge- 
heele  gebied  der  godgeleerdheid  en  tevens 
over  dat  der  wysbegeerte.  HQ  schreef  toen 
zyne  „Rurze  Darstellung  des  theologischen 
Studiums  (1811 ;  2de  druk,  1830)",  maar  zQn 
voortreflfeiykst  werk  is:  „Der  christllche  Glaube 
nach  den  Qrundsützen  der  Evangelischen  Kirche 
in  Zusammenhang  dargestellt  (1821—1822,  2 
dln;  5de  druk,  1861).  Daarin  wordt  het  ge- 
voel voorgesteld  als  de  bron  van  den  gods- 
dienst, meer  bepaald  het  gevoel  van  af  hankeiyk- 
heid,  hetwelk  den  mensch  leidt  tot  de  bewustheid 
van  de  aanwezigheid  des  Allerhoogsten  in 
des  menschen  geest.  Hy  onderstelt,  dat  dit 
gevoel  in  de  hoogrte  volkomenheid  in  Chrittfu 
heeft  bestaan  en  door  dezen  in  zyne  volgelin- 
gen is  opgewekt;  uit  dit  oogpunt  besohonvrthy 
voorts  de  verschillende  leerstukken  derChris- 
teiyke  Kerk.  Een  tegenhanger  van  zyne  „Dog- 
matik"  is  zyne  „Christliche  Sitte",  in  1848 
door  Jona$  uit  zyne  nagelaten  papieren  in  het 
licht  gezonden.  Toen  de  Académie  van  Weten- 
schappen, waarvan  hy  sedert  1811  lid  was, 
hem  in  1814  tot  secretaris  der  wysgeerige 
afdeeling  benoemde,  liet  hy  zyne  betrekking 
by  het  ministerie  varen.  Trouwens  hy  stond 
by  de  Regeering  als  demagoog  in  een  kwaden 
reuk.  Nu  verrykte  hy  de  werken  der  Académie 
met  eene  reeks  van  voortreffeiyke  verhande- 
lingen over  duistere  onderwerpen  der  oude 
philosophie.  Ook  nam  hy  yverig  deel  aan  ker- 
keiyke  zaken,  waarmede  hy  reeds  een  aan- 
vang gemaakt  had  in  1804  met  zyn  geschrift: 
„Zwei  nnvorgreiflichen  Gutachten  in  Sachen 
des  protestantischen  Kirchenwezens  in  Bezie- 
hnng  auf  den  preuszisohen  Staat",  waarin  hy 
wees  op  de  nadeelen  der  scheiding  van  de 
Protestantsehe  Kerkgenootschappen.  Toen 
voorts  in  1817  de  vereeniging  op  eene  door 
hem  als  voorzitter  liestuurde  synode  tot  stand 
kwam  en  het  plan  tot  invoering  eener  pres 
byteriale  en  synodale  regeling  in  gereedheid 
was,  zocht  hy  die  zaak  —  schoon  vruchte- 
loos —  zooveel  mogeiyk  te  bevorderen.  Ook 
verzette  hy  zich  te  vergeeft  tegen  de  reactie 
in  het  Kabinet  des  Konings.  Onder  den  naam 
van  Paeifleui  Sineerus  schreef  hy  in  1824  een 
„Theologisches  Bedenken  fiber  das  liturgische 
Recht  evangelischer  Landesherren",  hetwelk 
den  ouden  stryd  over  de  rechtsbeginselen  met 


SCHLEIERMICHEB— SCHLICHTEGBOLL. 


859 


betrekking  tot  Kerk  en  Staat  wederom  deed 
ontbranden.  Eindeiyk  bad  hQ  als  kanaebrede 
naar  groeten  invloed  op  bet  ontwikkelde  pu- 
bliek. Hg  oTorleed  den  12den  Febmari  1834, 
en  zQne  verzamelde  werken  werden  door  sijne 
vrienden  in  8  afdeelingen  in  bet  Hebt  geson- 
den  (1886—1856).  De  eerste:  „Zor  Theologie 
(11  dln)'*  bevat  bebalve  de  reeds  gemelde 
twee,  namelQk:  „Die  cbristliche  Sitte*'  en 
,,CbriBtlicbe  Glaabe",  de  volgende  geschriften: 
,,Einleitang  in  das  Nene  Testament",  —  „Her- 
menentik  and  Kritik  mit  besonderer  Bezie- 
hang  aaf  das  Neae  Testament'*,  —  „Geschichte 
der  cbristllcben  Kbrche",  —  „Das  Leben  Jeea'*, 

—  „Die  practiscbe  Theologie'',  —  en  8  deelen 
met  kleine  opstellen;  —  de  tweede  afdeeling 
omvat  zyne  „Predigten",  —  en  van  de  derde 
of  wtlsgeerige  afdeeling  vermelden  wt| :  „Dia- 
lektik",  —  „Entworf  eines  Systems  der  Sitten- 
lebre",  —  „Die  Lehre  vom  Staat",  —  „Die 
Erziehongslebre",  —  „Vorlesangen  fiber  Aes- 
thetik",  —  „Geschichte  der  Philosophie",  — 
en  „Psychologie". 

Sohleinitz  (Alexander,  vrUheer  von),  een 
Prnisisch  staatsman,  geboren  den  29dten  De- 
cember 1807  te  Blankenbarg  in  den  Harz, 
studeerde  te  Göttingen,  werd  in  1828  Proi- 
sisch  ambtenaar,  in  1835  attaché  bQ  de  am- 
bassade, in  1841  referendaris  bg  het  depar- 
tement van  Baitenlandsche  Zaken  en  belastte 
aich  in  Joli  1848  met  de  portefeaille  van 
laatstgenoemd  departement  in  het  ministerie 
Camphauten,  Na  weinige  dagen  echter  nam  bQ 
aUn  ontslag  en  werd  gezant  van  Pruisen  aan 
het  Hof  van  Hannover.  In  Mei  1849  bestuurde 
hQ  de  onderhandelingen  over  den  vrede  met 
Denemarken,  aanvaardde  in  Juli  van  dat  jaar 
in  het  ministerie  Brandenburg  weder  de  por- 
tefeuille van  Baitenlandsche  Zaken,  maar 
legde  haar  in  1850  neder  en  vestigde  zich  te 
Coblenz.  In  1858  werd  hy  nogmaals  minister 
van  Buitenlandsche  Zaken,  maar  verwisselde 
deze  betrekking  in  1861  met  die  van  minister 
van  het  Koninkiyk  Huis,  welke  hy  waarnam 
tot  aan  zyn  overlQden  op  den  19den  Februari 
1885. 

Sohleiz,  de  hoofd-  en  residentiestad  van 
bet  voormalig  vorstendom  Reusz  Schleia,  en 
sedert  de  vereeniging  der  beide  vorstendommen 
Reusz  Jongere  LQu  tot  éen  Staat  (1848)  de 
tweede  reddentie  des  lands,  ligt  aan  het  rl- 
vierde  Wiesenthal  en  by  een  heuvel,  waarop 
bet  nieuwe  paleis  van  den  Vorst  zich  verheft. 
Men  heeft  er  eenige  rechtbanken,  2  kerken, 
een  gymnasium,  een  seminarium,  eene  stoe- 
tery,  onderscheidene  fabrieken  en  byna  5000 
inwoners. 

Sohlesinger.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den vry: 

Siegmund  SekUtingeTy  een  Oostenrykscb  biy- 
Bpeldichter  en  feuilletonschryver,  geboren  te 
Preszburg  in  1825.  Hy  studeerde  aldaar  en  te 
Weenen  en  leverde  aanvankeiyk  eenige  kluch- 
ten, die  in  de  schouwburgen  der  voorsteden 
net  byval  werden  ontvangen.  Voorts  leverde 
hy  in  1868:  „In  den  Rauchwolken"  en  „Mit 
der  Feder",  —daarna  „Gustel von Blasewitz", 

—  „Wonn  man  nicht  tanzt",  —  „Ein  Opter 
der  Wissenschaft",  .—  „Die  Schraube  dee 
Glflcks",  —  „Der  Hausspion  (1864)",  —  en 
„Das  Trauersplel  des  Kindes  (1876)".  Hy  is 
sedert    1867  mederedacteur  van  het   „Neue 


Wiener  Tagblatt"  te  Weenen. 

Ludwiff  ScMetinger,  een  Oostenrykscb  ge- 
schiedkundige, gel>oren  te  Oberleutensdorf  in 
Bohemen  den  14den  Octol>er  1838.  Hy  stu- 
deerde tê  Praag,  baarde  opzien  door  zyn  ge- 
schrift: „Wfirdigung  der  Angriffe  des  Dr. 
Palacky"  en  werd  secretaris  van  het  Verein 
ffir  die  Geschichte  der  Deutscben  in  Böhmen 
en  tevens  redacteur  der  „Mittheilungen"  van 
dat  genootschap.  Voorts  werd  hy  in  1865  leer- 
aar aan  de  Duitsche  reaalscholen  te  Praag 
en  Leitmeritz  en  in  1876  directeur  van  het 
lyceum  voor  meines  te  Praag.  Hy  schreef 
voorts :  „Geschichte  Böhmens  (1868 ;  2de  druk, 
1870)"  en  geeft  sedert  1879:  „Deutsche  Chroni- 
ken  aus  Böhmen"  in  het  Ucht.  Ook  is  hy 
sedert  1860  lid  van  den  Boheemschen  Landdag. 

Sohletter  (Herman  Theodor),  een  Duitsch 
rechtsgeleerde,  geboren  te  Dresden  den  280ten 
April  1816,  Is  sedert  1848  hoogleeraar  in  de 
rechten  te  Leipzig  en  behaalde  groeten  lof  door 
zyn  werk:  „Der  öffentlich mfiodliche  Straf- 
procesz  in  Deutschland  (1847)".  Voorts  schreef 
hy  o.  a.:  „Handbuch  der  Jnristischen  Literatur 
(1848;  2de  druk,  1850)"  en  gaf  nieuwe  ver- 
volgen in  het  licht  van  de:  „Annalen  der 
Kriminalrechtspflege"  van  Hütig  en  van  de 
„Jahrbficher  der  Deutscben  Rechtswissen- 
schaft".  Hy  overleed  te  Leipzig  den  19den 
Augustus  1873. 

Sohletterer  (Hans  Michael),  een  verdien- 
steiyk  schryver  over  muzikale  aangelegenhe- 
den, geboren  den  298ten  Mei  1824  te  Ansbaoh, 
bezocht  het  seminarium  te  Kaiserslautem,  be- 
paalde zich  vervolgens  by  de  beoefening  der 
muziek  onder  de  leiding  van  8p€^  en  Zroiff- 
hawr  te  Cassel  en  van  Daoid  en  JBtdUar  te 
Leipzig,  was  van  1847  tot  1854  muziekdirecteur 
te  Zwelbrficken,  werd  toen  muziekdirecteur 
aan  de  universiteit  te  Heidelberg  en  is  sedert 
1858  Domkapélmeester  te  Augsburg,  waar  hy 
zich  tevens  aan  het  hoofd  bevindt  van  eene 
muziekschool.  Hy  schreef  o.  a.:  „Praktischer 
Unterricht  lm  Chorgesange",  — -  „Geschichte 
des  Deutscben  Singspiels  (1863)",  —  „Ge- 
schichte der  geistlichen  Dichtungen  und  Kiroh- 
lichen  Tonkunst  (1869)",  —  „Die  Entstebung 
der  Opera  (1873)**,  — -  en  eene  levensschets  van 
Jc^nn  Friedrioh  Beidkardi  (1865). 

Sohlettstadt,  eene  arrondissementshoofd- 
sUd  in  het  Duitsche  Ryksland  Elzas-Lotha- 
ringen,  ligt  aan  de  Ui  en  aan  den  spoorweg 
van  Straatsburg  naar  Basel  (met  zytakken 
naar  Markirch  en  Zabem)  en  heeft  2  fïraide 
R.  Katholieke  kerken,  een  reaal-progymnar 
slum,  een  seminarium  van  onderwyaeressen, 
eenige  voormalige  kloosters,  eene  vermaarde 
metaalwevery  (toiles  métalliques)  en  eenige 
andere  fabrieken,  veel  ooft-  en  wynbouw  en 
byna  9000  inwoners  (1880).  In  de  15de  eeuw 
stichtte  Affrieola  er  eene  geleerde  school, 
welke  ook  door  Sratmui  werd  bezocht. 

SohliohtegToU  (Adolf  Heinrich  Friedrieb), 
een  verdiensteiyk  Duitsch  penningkundige, 
geboren  te  WaltershausMi  in  het  hertogdom 
Gotha,  studeerde  te  Jena  en  Göttingen  en 
werd  in  1797  hoogleeraar  aan  het  gymnasium 
te  Gotha  en  tevens  bibliothecaris  en  directeur 
van  het  muntkabinet  Hy  leverde:  „Annalen 
der  Numismatik  (1804)"  en  „DactyUotheca 
Stoschiana  (1805.  2  dln)".  In  1807  werd  hy 
secretarlfrgeneraal  der  Koninkiyke  Académie 


3éO 


SCHLICUTEaROLL— SCHLöGL. 


yan  WeteDSchappen  te  Mttnchen  en  directeur 
dw  Hofboekertf.  H0  schreef  nog  eene  ver- 
diensteltfke:  „Nekrolog  der  Dentschen  (1791— 
1806,  28  dln)"  en  overleed  den  4den  Decem- 
ber 1822. 

Sohliohtkrull  (Aline  von),  eene  Dnitsche 
romancière,  geboren  den  20aten  November  1882 
op  het  eiland  Bügen,  ontving  hare  opleiding 
te  Berign,  vestigde  zich  aldaar,  sloot  er  het 
verbond  der  vriendschap  met  JSlite  Sokmidt  ea 
overleed  aldaar  in  1863.  Hare  belangrQIcBte 
geschriften  syn:  „Kardinal  Bicheliea  (1855,  4 
din)",  —  „Cordelia  (1857,  8  dln)",  —  en  „Der 
Agitator  von  Irland  (1859,  4  dln)*\  Voorts 
leverde  zg :  „Eine  verlome  Seele  (1853, 4  dln)*\ 
—  „Morton  Vamey  (1855, 2  dln)",  —  „Laterna 
magica  (1860)'*,  —  en  „Wie  ein  Staat  gerettet 
wird  (1861)". 

Schliemann  (Heinrich),  een  verdiensteiyk 
oadheidkondige,  geboren  in  1822  te  Nenba- 
ckow  in  Mecklenbnrg,  was  gedurende  byna  6 
Jaar  leerling  by  een  koopman  te  Fflrsten- 
berg,  nam  in  zlekeiyken  toestand  dienst  op 
een  naar  Venezuela  bestemd  vaartuig,  doch 
leed  schipbreuk  op  het  eiland  Tessel  en  zag 
zich  genoodzaakt,  zich  te  behelpen  met  eene 
geringe  betrekking  op  een  kantoor  te  Amster- 
dam, waar  htf  zich  toelegde  op  de  kennis  der 
moderne  talen.  In  1846  zond  ^n  patroon  hem 
naar  Petersburg  en  in  het  volgende  jaar 
stichtte  hy  er  een  huis  voor  eigen  rekening. 
Nadat  hy  te  midden  zyner  gestadige  beslom- 
merüigen  zyne  taalkennis  uitgebreid  en  zich 
ook  in  het  Nieuw-Grieksch  geoefend  had, 
volbracht  hy  eene  reis  door  Europa,  Syrië  en 
£g]rpte  en  bezocht  in  1859  voor  de  eerste 
maal  Griekenland.  Toen  hy  een  aanzieniyk 
vermogen  verworven  had ,  ondernam  hy  in 
1864  eene  reis  om  de  wereld  en  vestigde  zich 
in  1866  te  Parys,  waar  hy  zich  met  onge- 
meene  geestdrift  aan  de  studie  der  oudheid- 
kunde wydde.  Na  eene  voldoende  voorberei- 
ding bracht  hy  nu  een  langgekoesterd  plan  ten 
uitvoer,  bezocht  het  eiland  Ithaca  en  begaf 
zich  vervolgens  naar  de  kust  van  Klein- Azië, 
waar  hy  de  plaats  opzocht  van  het  alou^ 
Troje  (den  heuvel  van  Hiasarlik),  en  maakte 
in  April  1870  een  aanvang  met  opdelvingen, 
welke  de  beide  volgende  jaren  op  meer  uit- 
gebreide schaal  werden  voortgezet  De  vrucht 
zyner  volharding,  gepaard  met  den  moed 
zyner  echtgenoot,  uit  Griekenland  geboortig, 
overtrof  zyne  stoutste  verwachtingen,  zoodat 
hy  het  nauweiyks  betwUfelde,  dat  het  oude 
Troje  door  zyne  bemoeiingen  uit  de  lang 
verwaarloosde  puinhoopen  herrees.  Onparty- 
dige  oudheidkundigen  echter,  zooals  Omriimê 
en  8yhd,  erkenden  wel  is  waar  de  echtheid 
der  gevondene  voorwerpen;  doch  waren  tevens 
van  oordeel,  dat  zy  meerendeels  tot  de  mid- 
deneeuwen behoorden.  Hy  geraakte  intusschen 
in  proces  met  de  Turksche  Begeering  over  den 
eigendom  der  gevondene  zaken;  het  pleit- 
g^ng  duurde  jaren  lang,  totdat  debesUssing 
viel,  dat  SekUemann  als  eigenaar  werd  erkend 
tegen  betaiing  eener  som  van  50000  firancs. 
Nog  belangryker  was  de  uitkomst  der  opdel- 
vingen te  Mycéne,  de  aloude  stad  van  J^a- 
memmon,  Hy  maakte  daarmede  een  aanvang 
in  1876  in  de  Acrópolis,  by  de  vermaarde 
Leeuwenpoort  en  de  schatkamer  van  Airmu. 
In  1877  ontdekte  hy  er  in  diepe  lagen  eene 


groote  hoeveelheid  wapens,  sieraden,  aarden 
vaten  en  geraamten.  Onderscheidene  dier  voor- 
werpen z^  van  gedegen  goud  en  hebben  eene 
aanzieniyke  waarde.  Zy  werden  voorloopig  in 
veiligheid  gebracht  in  de  kelders  der  Ionische 
bank  te  Athene.  Ook  deed  hy  nasporingen  op 
de  plaats  van  het  aloude  Orchomemos  in 
Boötië.  SMiemamn  heeft  omtrent  zyne  oudheid- 
kundige nasporingen  veel  merkwaardigs  mede- 
gedeeld in  „Ithaka,  der  Peioponnes  und  Troja 
(1869)",  —  „Ancient  Mycenae  (1877)",  — 
„Ilios,  Stadt  und  Land  der  Trojaner;  Forschun- 
gen  und  Entdecknngen  in  der  Troas  und 
besonders  auf  der  Baustelle  von  Troja  (1881)", 

—  „Beise  in  der  Troas  in  Mal  1881  (1881)", 

—  „Orchomenos,  Bericht  über  meine  Ausgra- 
bungen  (1881)",  —  „Troja  (1883)",  —  en 
„Tiryns  (1886)".  In  het  laatst  van  1880  gaf 
hy  zyne  verzameling  van  Trojaansche  oud- 
heden, te  Londen  ten  toon  gesteld,  ten 
geschenke  aan  het  Duitsche  volk  met  bepaling, 
dat  zy  zou  worden  overgebracht  naarBeriyn, 
welke  stad  hem  daarop  het  eereburgerrecht 
verleende.  In  het  vooijaar  van  1881  en  in  het 
vooijaar  van  1882  ontblootte  hy  de  schat- 
kamer te  Orchomenos  en  in  1884  en  1885  deed 
hy  opdelvingen  te  Tiryns,  waar  hy  welge* 
slaagde  onderzoekingen  instelde  naar  het 
koninkiyk  paleis.  Men  zie  de  bygaande  plaat» 
In  1883  werd  hy  door  de  universiteit  te  Oxford 
tot  doctor  in  de  rechten  benoemd.  Sedert  1871 
is  hy  doorgaans  te  Athene  gevestigd. 

Sohlik  (Franz,  graaf  von)  iot  Btmamo  m 
WeinJcircke»j  geboren  te  Praag  den  23sten 
Mei  1789,  wydde  zich  aan  de  studie  der 
rechtsgeleerdheid,  trad  by  het  uitbarsten  van 
den  oorlog  van  1809  als  luitenant  in  dienst 
en  klom  spoedig  op  tot  den  rang  van  rit- 
meester. Toen  Oostenryk  zich  in  1812  met 
Frankryk  verbond,  nam  hy  zyn  ontslag, maar 
toen  Oostenryk  in  Augustus  1813  den  oorlog 
verklaarde  aan  NapoUtm^  werd  hy  weder  rit- 
meester by  de  chevaux-légers  en  ordonnans- 
officier by  Keizer  Franx.  Hy  nam  deel  aan 
verschillende  veldslagen,  werd  by  Waschan 
zwaar  gewond,  zoodat  hy  éen  oog  verloor,  en 
ontving  weldra  als  luitenant-veldmaarBchalk 
het  kommando  over  een  regiment  huzaren. 
Na  de  revolutie  van  1848  was  hy  komman- 
dant  te  Krakau  en  daarna  bevelhebber  van 
een  korps  van  8 000  man,  waarmede  hy  onder- 
scheidene overwinningen  behaalde  op  de  mui- 
tende Hongaren,  waarop  hy  van  Kaschaueen 
meesteriyken  terugtocht  volbracht.  Nadat  hy 
zich  met  het  hoofdleger  onder  Windiêèh^aU 
vereenigd  had,  verwierf  hy  met  dezen  de 
zegepraal  in  den  slag  by  Kapolna.  Daarna 
werd  hy  kommandant  van  het  2de  armeekorpa 
en  generaal  en  chef  in  Moravië,  —  in  Juni 
1854  opperbevelhebber  van  het  leger  in  Ga- 
licië,  —  vertrok  met  dit  laatste  in  1859  naar 
Italië  en  was  er  na  den  slag  van  Magenta 
bevelhebber  van  het  tweede  Oostenryksche 
leger.  By  Solferino  streed  hy  aan  het  hoofd 
van  den  rechter  vleugel,  nam  na  den  Vrede 
van  Villafhuca  zyn  ontfliag  en  overleed  den 
17den  Maart  1862. 

Sohlögl  (Friedrich),  een  Oostenryksch 
sehryver,  geboren  te  Weenen  den  7den  De- 
cember 1821,  bezocht  het  gymnasium,  be- 
kleedde aanvankeiyk  eenige  ondergeschikte 
ambtenaarsbetrekkingen,  maar  nam  in  1870 


OPDELYINGEN  TE  MTCENAE,  O 


Mycenae :  1.  Gouden  knoopen.  2.  Gouden  borstnaald.  8.  Schepters  van  verguld  zilver  met  knoppen  van  b 
9.  Ineengedraaid  gouddraad.  10.  De  leeuwenpoort.  Orchomenos:  11.  Gebeeldhouwde  zolder.  Tirjms:  12. 
18.  Strijdbijl  van  groen  nepbriet.  19.  Strijdbijl  van  grauw  dioriet.  20.  Bronzen  mes.  21.  Koperen  spijkei 
baken.  25.  Erom  bronzen  mes.  26.  Oenocboë  met  drie  handvatsels.  27.  Ovale  vaas  met  vier  bandvi 
81.  Munt:  Gauymedea  met  den  adelaar.    82.  Munt:  Ganymedes  door  den  adelaar  geschaakt.    83.  Munt:    S 

uit  den  tempel  van  Apollo.    35.  Het  wi 

Geïllustreerde  Euc^clopaedie.    2de  druk.  ' 


ORCHOMENOS,  TIRYNS   EN  TROJE. 


^rgkristal.  4.  Kan  van  terracotta.  5.  Gouden  wijnkan.  6.  Gouden  vaas.  7.  Gouden  beker.  8.  Bronzen  ringen. 
Kan.  13.  Aarden  vat.  14.  Rosetten.  15.  Vaas.  Troje  (Ilios):  16.  Kleine  ivoren  lepel.  17.  Ivoren  pijlpunt. 
22.  Vaas  met  den  kop  van  een  uil.  23.  Overblijfselen  der  zuidoostelijke  poort.  24.  Pijlpunt  met  twee  weer- 
csels.  28.  Vrouw enkop  van  terracotta.  29.  Aziatische  godin.  30.  Zittende  terracottaflguur  met  een  kind. 
rijd  om  het  lijk  van  Patroclus.  34.  Triglypheublok  met  metope:  Phoebus  ApoUo  met  de  vier  zonnepaarden; 
nma^azijn  onder  den  tempel  van  Minerva. 

Bij  het  artikel :  Schlieinauii. 


SCHLöGL-SCHLOSSER. 


361 


zSn  ontslag  en  bleef  te  Weenen  gevestigd  als 
jomnalist  en  feoilletonschrUver.  Hy  leverde: 
Wiener  Bint  Kleine  Koltarbilder  aas  dem 
Volksleben  (1873;  4de  drak,  1876)",  —  „llte 
and  neae  Historiën  von  Wiener  Weinkellem 
(1867)",  —  en  „Wiener  Laft,  Portrats  and 
Scenen  aas  dem  Wiener  Volksleben  (2de  drak, 
1876)". 

Sohlömiloli  (Oscar),  een  nitstekend  wis* 
kondige,  geboren  te  Weimar  den  13den  April 
18i4,  wódde  zich  te  Jena,  Beriyn  en  Weenea 
aan  de  beoefening  der  wiskande  en  wQsbe- 
geerte,  vestigde  zicb  in  1844  als  privaatdocent 
te  Jena,  werd  er  in  1846  buitengewoon  hoog- 
leeraar en  vertrok  in  1840  als  gewoon  hoog- 
leeraar naar  de  polytechnische  school  te 
Dresden.  In  1874  echter  zag  hy  zich  benoemd 
tot  geheimraad  van  onderwys  bjj  het  ministerie 
van  Eeredienst,  waarna  hy  zich  belastte  met 
de  regeling  van  het  onderwys  aan  de  reaal- 
scholen  in  Saksen.  Van  zyne  geschriften  ver- 
melden wy:  „Analytische  Stadiën  (1848,  2 
dln)",  —  „Handbach  der  algebraischen  Ana- 
lyais  (1846;  6de  drak,  1873)",  —  „Kompendiam 
der  höhem  Analysis  (1868,  2  dln)",  - 
„Uebnngsbach  znm  Stadiam  der  höhem  Ana- 
lysis (1868;  2de  drak,  1873—1874.  2  dln)",— 
„Grandzttge  einer  wissenschaftlicnen  Darstel- 
lang  der  Geometrie  des  Maszes  (1849;  3de 
drak,  2  dln)",  —  „Lehrbach  der  analyti- 
schen  Geometrie  des  Baames  (1866;  6de  drak, 
1886)"'  —  en  „Uebangsbach  zam  Stadiam  der 
h5hern  Analysis  (3de  drak,  1882)".  Sedert  1866 
geeft  hy  met  anderen  het  „Zeitschrift  für 
Mathematik  and  Physik"  in  het  licht. 

Sohlönbaoh.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Katl  Amóld  Seklönbach,  een  Doitsch  schry- 
ver,  geboren  den  31sten  Angastas  1817  by 
BCissen  aan  de  Sieg.  Hy  wydde  zich  na  het  vol- 
eindigen zyner  stadiën  aan  de  beoefening  der 
letteren  en  vertoefde  by  afwisseling  te  Ham- 
burg 9  Leipzig,  Manheim  en  Oobarg  en  overleed 
aldaar  den  17den  September  1866.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy :  „Geschichte,  Gegen- 
wart,  Gemttth  (gedichten,  1847)",  —  „Drama- 
tische Werke  (1862)",  —  „Originale,  Genre- 
bUder   aas  der  WirkUchkeit  (1863,  2  dln)", 

—  „Der  letzte  König  von  Tb  uringen  (tooneel- 
spel,  1864)",  —  „Novellen  and  Erzühlangen 
(1866, 2  dln)",  -  „Weltseele  (gedichten,  1866)", 

—  „Zwölf  Franenbilder  aas  der  Goethe- 
Sohiller-Epoche  (1866)",  —„Aas  Vergangenheit 
and  Gegenwart  (novellen,  1866)",  —  „Die 
Hohenstaafen  (epos,  1869)",  —  „Ulrich  von 
Hatten  (gedicht,  1862)",  —  „Garibaldi  Lieder 
(1862)",  —  „Was  sich  der  Wein  erz&hlt  (1862)", 

—  „Menschen  and  Parteien  (roman,  1864,  4 
dln)",  en  „Der  Stedinger  Freiheitskampf 
(gedicht,  1864)". 

Qeorsf  Juttim  Karl  Urba»  Sohlönbach^  een 
Dnitseh  geoloog,  geboren  den  lOden  Blaart 
1841  te  Liebenhall  by  Salzgitter.  Hy  stadeerde 
te  Göttingen  en  te  Tttbingen  en  wydde  zich, 
op  aansporing  van  Oppel  te  München,  aan  de 
geologie.  Hy  onderzocht  het  Zwitsersche  Jara- 
gebergte,  vertrok  naar  Beriyn  en  promoveerde 
in  1863  te  Halle  op  eene  dissertatie:  „Ueber 
den  Eisenstein  des  mittlem  Lias  lm  nordwest- 
Itohen  Dentschland".  Voorts  volbracht  hy 
onderscheidene  wetenschappeiyke  reizen  en 
gaf  met  Waagm  en  Seneeke  de  „Gtoognostisch- 


palftontologische  BeitrUge"  in  het  licht.  In  1867 
werd  hy  geplaatst  by  het  geologisch  institnat 
te  Weenen,  verbeterde  in  1868  de  geologische 
kaart  van  Bohemen,  bepaalde  zich  in  1869 
by  geologische  onderzoekingen  in  de  Militaire 
Grenzen,  werd  in  1870  hoogleeraar  aan  de 
polytechnische  school  te  Praag  en  overleed  te 
Bersaska  den  13den  Angastas  van  laatstge- 
noemd jaar.  Hy  schreef:  „Beitriige  zar  Pale- 
ontologie der  Jnra-  and  Kreideformation  im 
nordwestlichen  Dentschland  (1866—1866)",— 
„Ueber  die  Parallele  zwischen  den  obern 
PUlner  Norddentschlands  and  dengleichSUteri- 
schen  Bildnngen  im  Seinebecken  (1866)",  — 
„Ueber  die  Brachiopoden  aaa  dem  antem 
Ganlt  von  Ahans  (1866)",  —  „Ueber  die 
Brachiopoden  der  norddeatschen  (jenomanbil- 
dnngen  (1867)",  —  „Ueber  die  norddentschen 
Galeritenschichten  nndihre  Brachyopodenfiiana 
(1868)",  —  „Die  Brachyopoden  der  bömischen 
Kreide  (1868)",  —  en  „Zar  Alterbestimmang  des 
Grttnsandes  von  Bothenfeld  (1869)". 

Sohlossar  (Anton),  een  verdiensteiyk 
Oofltenryksch  letterknndlge,  geboren  te  Trop- 
paa  den  278ten  Jani  1849,  stadeerde  te  Graz 
en  verkreeg  in  1876  eene  betrekking  aan  de 
universiteitsbibliotheek  aldaar.  In  1881  werd 
hy  er  scriptor  en  in  1886  custos.  Hy  schreef: 
„Innerösterreichisches  Stadtleben  vor  hundert 
Jahren  (1871)",  —  „Erzherzog  Johann  von 
Oesterreich  und  sein  Einflusz  auf  das  Knltor- 
leben  der  Steiermark  (1878)",  —  „Comelia. 
Eine  Herzensgeschichte  in  Yersen  (1878)",  — 
„Oesterreichische  Kultur-  und  Literaturbilder 
(1879)".  —  „Steiermark  im  deutschen  Liede 
(1880,  2  dln)",  —  „Dentsche  Volkslieder  aus 
Steiermark  (1881)",  —  „Steierm&rkische  BU- 
der und  Luftkurorte  (1888)",  —  „Kultur- 
und  Sittenbilder  aus  Steiermark  (1886)".  — 
en  „Bibliotheca  historica-geographica  Stiriaca 
(1886)". 

Sohlosser  (Friedrich  Christoph),  een  uit- 
stekend geschiedschryver,  geboren  te  Jever 
den  17den  November  1776,  studeerde  in  1794— 
1797  teGöttingen  in  de  theologie,  legde  ver- 
volgens op  raad  van  zQn  vriend  Kif]^ê»  zich 
toe  op  de  wysbegeerte  en  was  tevens  hnis- 
onderwyzer.  Tot  zyne  eerste  geschriften  be- 
hooren:  „Ab&lard  und  Dulcin  (1807)"  en  „Das 
Leben  des  Theodor  von  Beza  und  des  Peter 
Martyr  Vermili  (1800)".  In  1808  werd  hy 
conrector  te  Jever,  maar  liet  in  1810  deze 
betrekking  varen  en .  keerde  naar  Frankfort 
aan  de  Main  terug,  waar  hy  zyne  „Geschichte 
der  bilderstürmenden  Kaiser  des  oströmischen 
Reichs  (1812)"  bewerkte.  Door  den  Vorst- 
Primas  werd  hy  in  1812  benoemd  tot  hoog- 
leeraar aan  het  nieuwe  lyceum  aldaar,  doch 
toen  dit  laatste  in  1814  werd  opgeheven,  er- 
langde by  de  betrekking  van  stadsbibliothecaris. 
In  1819  werd  hy  hoogleeraar  in  de  geschie- 
denis te  Heidelberg,  verkreeg  er  de  titels  van 
Hofraad  en  geheimraad  en  overleed  den 
238ten  September  1861.  Yan  zyne  geschriften 
vermelden  wy :  „Weltgeschichte  in  zusammen- 
hftngender  Erz&hlung  (1817—1824,  6  dln; 2de 
druk,  1839— 1841)",- „Geschichte  des  18  und  19 
Jahrhunderts  (1823;  2  dln;  6de  dmk,1866— 1866, 
8  dln)",  —  „Universalhistorisch  Ueberaicht 
der  Geschichte  der  alten  Welt  und  ihrerKul- 
tur  (1826—1834,  9  dln)",  —  „Zur  Beurthei- 
lung  Napoleons  und  seiner  neuesten  Tadler 


862 


SCHL0S3EB— SCHMILKALDISCH  VERBOND. 


und  Lobredner  (1882-1826.  6  dln)",  — 
„Dant©  (1866)",  —  en  |,Weltge8chlchte  für 
das  dentsche  Volk  (1844—1846;  Sde  drak,  1870 
—1874,  18  dln)",  van  welke  de  eenrte  8  dee- 
len  naar  de  sreBcbiiflen  van  Schlotser  bewerkt 
zyn  door  JTrieffJc.  Hy  onderscheidt  zich  niet 
Eooseer  door  een  schitterenden  stQl  als  door 
eene  vrQKinnige  denkwDze  en  eene  onpartgdige 
waarheidsliefde,  en  zUne  werken  i^n  door 
het  volk  met  groeten  bUval  ontvangen.  In 
1876  verrees  te  Jever  een  gedenkteeken  te 
ztlner  eer. 

Sohlözer  (Angnst  Lndwig  von),  een  ver- 
diensteigk  Daitsch  pnblicist  en  geschiedvor- 
Bcher,  geboren  den  6den  Jnli  1785  te  Qaggstedt 
in  het  land  van  Hohenlohe  Kirschberg,  stu- 
deerde te  Qöttingen  en  te  Wittenberg  in  de 
theologie,  vertrok  in  1755  als  hnisonderwUaer 
naar  Stokholm  en  vervolgens  naar  Upsala  en 
keerde  in  1759  naar  Qöttingen  terug.  Toen 
hQ  zich  vervolgens  in  dezelfde  betrekking  te 
Petersburg  bevond,  legde  hQ  zich  toe  op  het 
Bussisch,  las  er  de  oude  en  middeneenwsche 
kronieken  en  werd  er  weldra  ai^unct  by  de 
académie  en  gewoon  hoogleeraar  in  de  Russische 
geschiedenis.  In  1768  ging  hj)  als  hoogleeraar 
naar  Qöttingen  en  volbracht  wetenschappeiy ke 
reizen  naar  Frankrijk  en  Italië.  In  1804  zag 
hg  zich  door  den  Keizer  van  Rusland  in  den 
adelstand  opgenomen,  werd  emeritus  en  over- 
leed den  9den  September  1809.  Van  z|)ne  ge- 
schriften vermelden  wQ:  „Yersuch  einer  all- 
gemeine  Geschichte  des  Handels  und  der 
Schiffohrt  (1761)'\  —  .Allgemeine  nordische 
Geschichte  (1772)^',  —  en  „Uebersetzungen 
des  russischen  Chronisten  Nestor  bis  zum 
Jahr  980  (1802—1806,  5  dln)".  Voorts  oefende 
hg  groeten  invloed  op  de  openbare  meening 
door  zgn  „Briefwechsel  (1776-1782,  10 
dln)'*,  —  door  sgne  „Staatsanzeigen  (1783  — 
1798,  18  dln)'',  —  en  door  zgne  „Vorberei- 
tung  zur  Weltgeschichte  für  Kinder  (8de  druk. 
1790)'*.  —  zgne  dochter  Dorothea,  gehuwd 
met  Bodde^  burgemeester  van  Lübeck,  was 
beroemd  door  hare  geleerdheid,  verkreeg  in 
1787  de  doctorale  waardigheid  en  overleg  te 
Avignon  den  12den  Juni  1825.  —  Haar  broeder 
Christian^  eerst  hoogleeraar  aan  de  universi- 
teit te  Moskou,  daarna  buitengewoon  hoog- 
leeraar aan  die  te  Bonn,  schreef:  „Anfangs- 
gründe  der  Staatswirtschaft  (1804—1806,  2 
dln)"  en  overleed  te  Lübeck  in  1881.  —  Een 
kleinzoon  van  Auffutt  Ludwlg^  die  den  naam 
draagt  van  Kwrd  von  SeMöxer,  werd  geboren 
te  Lflbeck  den  5den  Januari  1822,  studeerde 
te  Göttingen,  Bonn  en  Berign  en  schreef:  „Les 
premiers  habitants  de  la  Rassie  (1846),  — 
„Choiseul  und  seine  Zeit  (1849;  2de  druk, 
1857)*',  —  „Livland  und  die  AnfSngen  deut- 
schen  Lebens  im  baltischen  Norden  (1850)*', 
—  „Die  Hansa  und  die  dentsche  Ritterorden 
in  den  Gstseelftndem  (1871)*\  —  „Verfull  und 
Untergang  der  Hansa  (1858)",  —  „Priedrich 
der  Grosze  und  Katharina  II  (1855)**,  enz.  Hg 
was  achtervolgens  gevolmachtigde  te  Romeen 
minister  resident  van  den  Noordduitschen  Bond 
te  Mexico  en  werd  in  1871  ambassadeur  van 
het  Duitsche  Rgk  te  Washington;  voorts  zag 
hg  zich  in  1881  belast  met  het  voeren  van 
onderhandelingen  met  den  Heiligen  Stoel  tot 
beslechting  van  den  cnltunrstrgd,  doch  keerde 
weldra  terug  naar  Amerika. 


Sohlüter  (Andreas),  een  beroemd  beeld- 
houwer en  architect,  geboren  te  Hamburg  in 
1662,  werd  in  1692  Hofbeeldhouwer  te  Berign 
en  in  1699  HofiEurchitect.  Hg  bestuurde  er  den 
bouw  van  het  Koninkigk  paleis  en  vertrok 
in  1718  naar  Petersburg,  waar  hg  op  last  van 
Peter  de  Oroote  onderscheidene  paleizen  deed 
verrgzen,  en  overleed  aldaar  in  1714.  Zgn 
ruiterstandbeeld  van  den  Groeten  Keurvorst 
op  de  Lange  Brug  te  Berign  is  voorzeker  éen 
der  voortreffeigkste  beeldhouwwerken  uit  dien 
tUd.  Voorts  heeft  men  van  zgne  hand  een 
„Stervende  Krggsman**  in  het  tuighuis  te 
Berign,  alsmede  onderscheidene  kunstgewroch- 
ten in  de  kasteelen  Charlottenburg  enSanssoud. 

Sohmaler  (Johann  Ernst)  of  eigenigk 
SmoleTy  een  verdlenateigk  beoefenaar  der  SU- 
wische  talen,  werd  geboren  te  Merzdorf(Ober- 
lausitz)  den  8den  Maart  1816,  studeerde  te 
Breslau,  redigeerde  met  anderen  de:  „Jahr- 
bücher  für  slawische  Literatur**  en  gaf  met 
Leopold  Haupt :  „Volkslieder  der  Wenden  in 
der  Ober-  und  Niederlausitz  (1842—1848,  2 
dln)**  in  het  Ücht.  Als  redacteur  en  uitgever 
van  een  Slawisch  weekblad  had  hg  groeten 
invloed.  Hg  had  zelf  een  boekhandel  en  eene 
drukkerg,  die  na  zgn  dood  (18  Juni  1884)  ten 
deel  vielen  aan  zgn  zoon.  Hg  schreef  ook  nog 
eene :  „Kleine  Grammatik  der  Serbisch - Wendi- 
schen  Sprache  (8de  druk.  1861)'*  en  „Die  Sla- 
wische Ortsnamen  in  der  Oberlansitz  (1867)**. 

Sohmalkalden ,  eene  arrondissements- 
hoofdstad  in  het  Pruisisch  district  Cassel. 
ligt  aan  de  zuidwesteigke  helling  van  het 
Thüringer  Wald  en  aan  het  riviertje  de 
Schmalkalde.  Zg  is  sedert  1874  door  een  ig- 
tak  met  den  Werraspoorweg  verbonden.  Men 
heeft  er  8  voorsteden,  een  kasteel,  2  kerken , 
een  aanzienigk  raadhuis ,  onderscheidene  scho- 
len en  fabrieken  en  bgna  7000  inwoners.  De 
stad  is  merkwaardig  wegens  het  aldaar  ge- 
sloten 8c\mallcaldueh  Verhond  (zie  onder  deze 
woorden). 

Sohmalkaldisolie  artikels  noemt  men 
de  door  Luther  in  December  1586  te  Witten- 
berg opgestelde  geloofibeigdenis,  welke  tot 
grondslag  zou  dienen  voor  de  onderhandelin- 
gen op  een  door  Paus  Panlut  III  te  Mantua 
saftmgeroepen  concilie,  dat  echter  in  Februari 
1587  door  de  Protestantsche  Standen  te  Sohmal- 
kalden gewraakt  en  eerst  in  1558  als  sym- 
bolisch erkend  werd.  Het  handschrift  van 
LutKer^  in  de  boekerg  te  Heidelberg  bewaard, 
is  door  MarkeineJre  in  het  licht  gegeven  (1817). 

Sohïïialkaldifloli  Verbond  (Het)  werd 
den  Sisten  December  1580  te  Schmalkalden 
gesloten  door  9  Protestantsche  Vorsten  en 
Graven  uit  de  Huizen  Saksen,  Brunswgk, 
Hessen,  Anhalt  en  Mansfeld,  alsmede  door 
elf  Bgkssteden,  ter  gezamenlijke  verdediging 
van  hun  geloof  en  tot  handhaving  hunner 
staatkundige  onaf  hankeigkheid  tegenover  den 
Keizer  en  de  R.  Katholieke  Standen.  De 
voornaamste  aanvoerders  van  het  verbond 
waren  Kenrvort  Johan  de  Bettendi^e,  Jokan 
Frederik  de  Chrootmoedi^e  van  Saksen  en  Land- 
graaf PkUip  van  Hessen.  De  bondgeaooten 
bewogen  zich  in  dezelfde  staatkundige  richting 
en  hielden  in  1537  te  Sohmalkalden  eene 
bondsvergadering,  waarop  de  Schmalkaldische 
artikels  werden  vastgesteld.  Hunne  weigering, 
om  afjB^vaardfgden  te  zenden  naar  het  Concilie 


SCHMALKALDI8CH  VERBOND— SCHMERLING. 


868 


van  Trente,  gaf  in  1546  aanleiding  tot  den 
Bckmalkaldiachen  Oorlog,  die  na  de  overwin- 
ning der  OostenryicerB  bü  Mflhlberg  met  de 
vernietiging  van  het  Verbond  eindigde. 

Sohmals  (Theodor  Anton  Heinrich),  een 
verdienatelOk  rechtsgeleerde,  geboren  den  17den 
Febmari  1760  te  Hannover,  stadeerde  te  (Ket- 
tingen eerst  in  de  theologie  en  daarna  in  de 
rechten.  Ht)  werd  achtervolgens  hoogleeraar  te 
Binteln,  KOnigsberg  en  Halle,  in  1809  lid 
van  den  hoogen  senaat  van  appèl  te  Beriyn 
en  in  1810  bt)  de  stichting  der  oniversiteit 
hoogleeraar  aan  deze  en  eerste  rector  magni- 
ficus. HU  overleed  den  209ten  Mei  1881.  Van 
sifne  geschriften  vermelden  wt|:  „Das  Recht 
der  Natnr  (1796,  8  dln)",  in  1881  op  nieaw 
uitgegeven  door  Jatcke  onder  den  titel:  „Die 
Wissenschaft  des  naturlichen  Rtschts*',  — 
„Encyklopftdie  der  Kameralwissenschaften 
(1797 ;  2de  druk,  1819)",  —  „Handbuch  des 
kanonischen  Rechts  (1815;  dde  druk,  1834)**, 

—  „Das  enropftische  Völkerrecht  (1817)'*,  — 
„Lehrbuch  des  deatschenPrivatrecht8(1818)**, 

—  en  „Das  dentsche  Staatsrecht  (1825,  2 
dln)". 

Sohmarda.  Onder  deien  naam  vermelden 
wö: 

Ludwiff  Karl  Schmardaj  een  uitstekend  zoö- 
loog, geboren  te  Olmüti  den  288ten  Augustus 
1819.  Hj)  studeerde  te  Weenen  in  de  natuur- 
en geneeskunde,  werd  in  1848  assistent  van 
den  leeraar  in  de  natuurlijke  historie  aan  de 
Josephsacadémie  te  Weenen,  in  1847  leeraar 
in  de  natuurlffke  historie  en  aardrijkskunde 
aan  de  reaalschool  te  Qraz,  in  1850  hoog- 
leeraar in  de  natnurlQke  historie  aan  de 
universiteit  aldaar,  stichtte  er  een  zoölogisch 
museum  en  werd  in  1852  professor  in  de 
dierkunde  te  Praag.  In  1853  aanvaardde 
hy  met  ISramz  wm  Fridau  eene  wetenschappe- 
lyke  reis  om  de  wereld  en  ging  over  Grieken- 
land, Egypte  en  Arabië  naar  Oeylon,  voorts 
naar  de  Raap  de  Qoede  Hoop,  naar  Australië, 
Chili,  Panama,  West-Indië,  Peru,  de  Ver- 
eenigde  Staten,  Canada  en  Cuba.  In  1857 
keerde  hy  naar  zQn  vaderland  terug  en 
toefde,  wegens  de  gebeurtenissen  van  1848 
van  zQn  hoogleeraarsambt  ontzet,  op  de  goe- 
deren van  den  ridder  von  FriéUm  in  Stiermar- 
ken, alsmede  te  Partfs  en  te  Beriyn,  totdat  hy 
in  1862  benoemd  werd  tot  hoogleeraar  in  de 
dierkunde  te  Weenen.  In  1863—1865  volbracht 
hy  op  last  der  Regeering  ten  behoeve  der 
vissehery  reizen  langs  de  Ojstenryksche  en 
in  1868  langs  de  Fransche  kust.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy:  „Znr  Naturgeschichte 
der  Inftasorien  (1846)*',  —  „Aus  dem  Seelen- 
leben  der  Thiere  (1846)**,  —  „Grundzfije  der 
Zoölogie  (1858)**,  —  „Zur  Naturgeschichte  der 
Adria  (1852)*',  —  „Zur  Naturgeschichte  Aegyp- 
tens  (1854)**.  —  „Die  geographische  Verbrei- 
tang  der  Thiere  (1853,  8  dln)'*,  —  „Neue 
wirbelloee  Thiere  (1859—1861)'*,  —  „Reise 
urn  die  Erde  (1861,  3  dln)**,  —  en  „Zoölogie 
(1871—1872,  2  dln ;  2de  druk,  1877)**. 

Kttrl  Johanm  Schmarda,  een  wiskundige  en 
ingenieur  en  een  broeder  van  den  voorgaande. 
Hy  werd  geboren  te  Olmtitz  den  18den  Juli 
1826,  studeerde  aan  de  académie  aldaar  en 
werd  in  1848  luitenant  der  artillerie  en  in  1850 
tevens  professor  in  de  wiskunde  aan  de  mili- 
taire académie  te  Wiener-Neustadt  en  in  1666 


lid  van  het  comité  voor  artillerie  te  Weenen. 
Hy  schreef:  „Lehrbuch  der  Trigonometrie 
(1855)**,  —  „Anleitung  zur  Feldbefestignngs- 
kunst  (1856,  2  dln)**,  —  „Lehrbuch  der  prak- 
tischen  Meszkunst  (1858;  8de  druk,  1874)**,  — 
„Ueber  die  geometrischen  Vorl>edingnngen  der 
treffsichem  Femwirkung  (1862)'*,  —  „Batte- 
rieban  l>eim  Angriff  und  bei  der  Vertheidi- 
gung  fester  Plfltze  (1874)'*,  —  en  „Feldbat- 
teriebau  (2de  druk,  1875)'*. 

Sohmausz  (Johan  Jacob),  een  verdienste- 
lyk  Duitsch  rechtsgeleerde,  geboren  te  Landau 
in  den  Elzas  den  lOden  Maart  1690,  studeerde 
te  Straatsburg  en  te  Halle.  Nadat  hy  aan 
laatstgenoemde  universiteit  een  poos  voorlezin- 
gen gehouden  had ,  werd  hy  in  1721  door  den 
Markgraaf  van  Baden  Durlach  tot  Hofraad 
en  in  1728  tot  kamerraad  benoemd.  In  1734 
vertrok  hy  als  hoogleeraar  in  het  natuur-  en 
volkenrecht  naar  QOttingen  en  overleed  aldaar 
den  8sten  April  1757.  Hy  schreef :  Corpus  Juris 
publici  sacri  Romani  imperü  academicum 
(1845,  3  dln;  3de  druk,  1794)'*,  —  „Corpus 
Juris  gentium  academicum  (1730,  2  dln)",  — 
en  „Einleitung  zu  der  Staatswissenschaft 
(1742,  2  dln)**. 

Schmeller  (Joseph  Andreas),  een  verdien- 
steiyk  taaikenner,  geboren  den  6den  Augustus 
1785  te  Tirschenreuth  in  de  Bovenpfalz,  be- 
zocht het  lyceum  te  Mflnchen,  trad  in  Spaanschen 
krygsdienst,  werd  in  1806  onderwyzer  aan 
eene  school  te  Madrid  en  stichtte  in  1808 
eene  school  te  Basel.  Hy  nam  deel  aan  den 
vryheidsoorlog  en  legde  zich  daarna  toe  op 
de  kennis  der  tongvallen  in  Beieren.  Als 
vruchten  van  zyn  onderzoek  leverde  hy :  „Die 
Mundarten  Bayerns  grammatisch  dargestellt 
(1821)"  en  „Bayrisches  Wörterbuch,  mit  ur- 
knndlichen  Belegen  (1827-1836,  4  dln;  2de 
druk ,  1868—1877)'*.  In  1827  werd  hy  profes- 
sor aan  de  kadettenschool  te  Mtiachen,  in 
1828  buitengewoon  hoogleeraar  in  de  Oud- 
Duitsche  letterkunde  aan  de  universiteit  al- 
daar, in  1840  tevens  onderbibliothecaris  van 
de  Ryksboekery  en  in  1846  gewoon  hoogleeraar. 
Hy  overleed  den  27sten  Juli  1852.  Van  zyne 
overige  werken  noemen  wy:  eene  uitgave 
van  eene  oudSaksische  „Harmonie  der  Evan- 
geliën (1841)'*,  —  „Muspilli  (1822)**,  —  „La- 
teinische  (Gedichte  des  10  und  11  Jahrhunderts 
(met  Jaiób  Brimm;  1838)",  —  „St.  Ulrichs 
Leben  (1844)'*,  —  „Des  Böhmischen  Herm 
Leo  von  Rozmital  Ritter-,  Hof-  und  Pilger- 
fahrt  (1844)*',  -  „Carmina  burana(1847)**,— 
„Hadamars  von  Laber  Jagd  nebst  den  andem 
Minnegedichten  (1850)*',  —  „Mflnchen  unter 
der  Vierherzogregierung,  1397—1433  (1833)'*, 
—  en  „Ueber  die  sogenannten  Cimbem  der 
Vn  und  XIII  Kommunen  anf  den  Venedischen 
Alpen  und  ihre  Sprache  (1838)**.  Een  door 
hem  nagelaten  „Cimbrisches  Wörterbuch"  is 
in  1855  door  JBerffmaun  in  het  Ucht  gezonden. 

Sohmerling  (Anton,  ridder  von)^  een 
Oostenryksch  staatsman,  geboren  te  Weenen 
den  28sten  Augustus  1805,  studeerde  aldaar  in 
de  rechten  en  trad  in  1829  in  staatsdienst  Hy 
klom  spoedig  op.  Daar  hy  door  zyne  geboorte 
tot  de  NederOostenryksche  Standen  behoorde 
en  zich  door  vryzlnnige  denkl>eelden  onder- 
scheidde, verkreeg  hy,  als  tegenstander  van 
Metteniek,  door  zyne  deelneming  aan  de  volks- 
beweging van  Maart  1848  groeten  invloed. 


364 


SCHMERLINQ— SCHMID. 


zoodat  men  hem  naar  Frankfort  afvaardigde, 
om  er  de  beraadslagingen  over  de  nieuwe 
grondwet  voor  Daitschland  bf}  te  wonen.  Ka 
bet  heengaan  van  Coüoredo  belastte  hy  zich  den 
19den  Mei  1848  gedurende  eenige  weken  met 
het  voorzitterschap  in  de  Bondsvergadering.  De 
stad  Tuin  benoemde  hem  tot  lid  van  het 
Doitsche  Parlement;  hier  voegde  hy  zich  by 
de  constitutioneel-monarchale  party  en  zocht 
er  zooveel  mogeiyk  de  belangen  van  Oosten- 
ryk  te  bevorderen.  De  Ryksbestierder  be- 
noemde hem  tot  miniater,  en  schoon  hy  aan- 
vankeiyk  de  portefeuille  van  Binnenlandsche 
en  Buitenlandsche  Zaken  aanvaardde,  behield 
hy  ten  slotte  alleen  deze  laatste.  Daar  by 
echter  met  yver  de  Groot  Duitsche  of  Oosten- 
ryksche  p«rty  vertegenwoordigde  en  niets 
wilde  weten  van  de  Pruisische  hegemonie, 
zag  hy  zich  weldra  van  het  meerendeel  zyner 
vroegere  medestanders  verlaten.  Nadat  hy  om 
die  reden  den  15den  December  1848  was 
afgetreden,  begaf  hy  zich  naar  Olmtttz  en 
vervolgens  naar  Weenen,  waar  men  hem 
reeds  gekozen  had  tot  afgevaardigde  naar  de 
Oostenryksche  Nationale  Vergadering.  Weldra 
echter  keerde  hyals  Oostenryksch  gevolmach- 
tigde naar  het  centraal  bestuur  te  Frankfort 
terug  en  verzette  zich,  als  éen  van  de  meest 
begaafde  leiders  der  Groot- Duitsche  par^, 
met  kracht  tegen  het  Pruisisch  erfkeizer- 
schap.  Toen  echter  den  27sten  Ifaart  1849 
de  Pruisische  party  de  overhand  verkreeg, 
verliet  hy  tegen  het  einde  van  April  de 
Vergadering  en  begaf  zich  naar  Weenen,  al- 
waar hy  den  288ten  Juli  1849  zich  belastte 
met  de  pMortefeuille  van  Justitie.  Hy  kon  zich 
echter  niet  vereenigen  met  de  reactionaire 
politiek  van  het  ministerie  iSoAioarMiiitfr^,  zoo- 
dat hy  in  het  begin  van  1852  zyn  ontslag 
nam,  waarna  hy  voorzitter  werd  van  het 
Hooggerechtshof.  Na  de  afkondiging  der  nieuwe 
Oostenryksche  grondwet  werd  hy  als  de  redder 
en  toekomstige  hervormer  van  Oostenryk  met 
gejuich  door  het  volk  begroet,  en  den  ISden 
December  1860  ontving  hy  zyne  benoeming 
tot  minister  met  den  bepaiüden  last,  de 
aangelegenheden  van  's  lands  vertegenwoordi- 
ging, van  eeredienst  en  onderwys,  van  kun- 
sten en  wetenschappen  te  leiden.  De  organieke 
wetten  voor  de  vertegenwoordiging  van  het 
Byk  en  van  de  verschillenden  Umden  van  26 
Februari  1861  zyn  hoofdzakeiyk  van  hem 
afkomstig.  Zy  voldeden  echter  niet  aan  de 
verwachting  en  hare  toepassing  werd  ver- 
traagd, terwyi  wm  SehmerUng  vooral  met  be- 
trekking tot  Hongarye  veel  te  kort  kwam. 
Ook  bracht  hy  geene  verbetering  in  de  kerke- 
lyke  zaken.  Zyn  yver  voor  de  Groot- Duitsche 
bedoelingen  vervoerde  hem  tot  eenevyandige 
houding  tegen  Pruisen,  en  de  voorstellen 
tot  hervorming  van  den  Bond  in  1863,  als- 
mede de  Sleeswyk-Holsteinsche  politiek  te 
Weenen  waren  daarvan  de  vruchten.  Op  zyn 
verzoek  werd  hy  den  27sten  Juli  1855  eervol 
ontslagen  en  weder  tot  voorzitter  van  het 
Hooggerechtshof  benoemd.  In  1861—1865  was 
hy  lid  van  den  Boheemschen  Landdag  en 
tevens  vertegenwoordigde  hy  in  1861—1867 
Weenen  op  de  Standenvergadering  van  Neder- 
Oostenryk.  Vooits  werd  hy  van  wege  Bohemen 
naar  den  Ryksraad  afgevaardigd  en  den  Isten 
April  1867   door  den  Keizer  voor  levenslang 


tot  lid  van  het  Huis  der  Heeren  benoemd, 
waar  hy  meermalen  de  betrekking  van  eerste 
viee- president  bekleedde.  Steeds  bleef  hjf 
getrouw  aan  zyne  liberale  beginselen,  aan 
zyne  Groot- Duitsche  gevoelens  en  aan  zyne 
vyandige  gezindheden  tegen  Pruisen.  Voorts 
is  hy  curator  van  de  TheresiaauAche  ridder- 
académie  en  van  de  daarmede  vereenigde 
Oostenryksche  Académie,  alsmede  plaatsver- 
vangend curator  van  de  Académie  van  Weten- 
schappen. 

Sohmettau  (Samnël,  Byksgraaf  von),  een 
Pruisisch  generaal- veldmaarschalk ,  geboren 
te  Beriyn  den  26sten  Maart  1684,  streed  onder 
Prins  Hugeniuê  en  Marlborwgh  by  HSchstftdt 
en  Malplaqnet,  alsmede  later  aan  de  Byn, 
trad  in  1714  in  Poolschen  dienst  en  werd 
kolonel  by  de  artillerie.  In  1717  kwam  hy  in 
Oostenrykschen  dienst,  vocht  tegen  de  Turken, 
daarna  tegen  de  Spanjaarden  op  Sicilië,  b^ 
stuurde  in  1720  de  belegering  van  Messinay 
streed  in  1783  als  luitenant-veldmaarschalk 
aan  de  Byn  en  werd  in  1735  tot  veldtuig- 
meester  en  in  1741  tot  veldmaarschalk  bevor- 
derd. Hy  had  28  veldslagen  en  32  belegerin- 
gen bygewoond.  By  het  uitbarsten  van  den 
Eersten  Silezischen  Oorlog  riep  Wederik  II 
hem  als  Pruisisch  onderdaan  terug,  doch 
daar  von  SokmêUau  ongaarne  de  wapens  wilde 
voeren  tegen  Oostenryk,  zag  hy  zich  door 
den  Koning  afgevaardigd  naar  de  Hoven 
van  Franki^k  en  van  den  Keizer.  Na  het 
eindigen  van  den  Eersten  Silezischen  Oorlog 
werd  hy  voorzitter  van  de  Académie  van 
Wetenschappen  te  Beriyn;  als  zoodanig 
toonde  hy  zich  een  yverig  bevorderaar  van 
weten&chappeiyke  ezpeditiën ,  inzonderheid 
ten  behoeve  der  aardrijkskunde.  Hy  overleed 
te  Beriyn  den  18den  Augustus  1751. 

Sohmid.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

Karl  Chriêtian  Srhard  Sehmidy  een  ver- 
diensteiyk  letterkundige.  Hy  werd  geboren 
den  24sten  October  1761  te  Heilsberg  in  het 
land  van  Weimar,  studeerde  te  Jena,  werd 
in  1791  hoogleeraar  te  Gieszen,  in  1793  te 
Jena  en  overleed  aldaar  den  lOden  April  1812. 
Van  zyne  geschriften  vermelden  wy*.  „Kritik 
der  reinen  Vernunft  (1786 ;  4de  druk,  180S)'\  — 
.Wörterbuch  zum  Gebrauch  der  Kant*schen 
Schriften  (1786 ;  3de  druk,  1795)",  —  ,Ver- 
suoh  einer  Moralphiliosophie  (1700 ;  4de  druk, 
1802)",  —  „Empirische  Psychologie  (1791,  2 
dln;  2de  druk,  1796)",  —  «Physiologie,  philo- 
sophisch  bearbeiteit  (1798—1801,  2  dln)",  - 
en  „Aigemeine  Encyklopttdie  und  Methodolo- 
gie der  Wissenschaften  (1810)". 

Ckruioph  von  Schmidy  een  schryver  voor 
de  Jeugd,  geboren  den  15den  Augustus  1768  te 
Dinkelsbühl,  studeerde  te  Dillingen,  ontving 
in  1791  de  priesterwyding,  werd  schoolopzie- 
ner te  Thannhausen  aan  de  Mindel,  in  1816 
pastoor  te  Stadion  by  Ulm,  in  1827  domheer 
te  Augsburg  en  overleed  aldaar  den  3den 
September  1854.  Van  zyne  talryke,  in  ver- 
schillende talen  overgebrachte  werken  voor  het 
aankomend  geslacht,  in  1880  in  18  deel^es 
verzameld,  vermelden  wy :  „Die  Ostereier",  — 
„Gtenoveva",  —  „Der  Weihnachtsabend",  — 
„Rosa  von  Tannenburg",  —  en  „DasBlumen- 
körbchen".  Zyne  „Erinnernngen"  zyn  in  1853 
—1857  in  4  deelen  ^  zyne  „Briefe  und  Tage- 
buchblfttter"  in  1868  in  het  licht  verschenen. 


SCHMID-SCHMIDT. 


365 


Johann  Htinriek  Theodor  Schmid,  een  ver* 
diensteiyk  godgeleerde,  geboren  den  248ten 
Joni  1799  te  Jena.  H0  Btadeerde  aldaar  en  te 
Odttingen,  werd  in  1829  leeraar  in  de  w]|8- 
begeerte  in  zjjne  geboorteplaats,  in  1830  hoog- 
leeraar te  Heidelberg  en  overleed  aldaar  den 
298ten  Januari  1836.  Hg  schreef:  „t>er  Mysti- 
cismos  des  Mittelalters  in  seiner  Entstehnngs- 
periode  (1824)'\  —  „Versnch  einer  Metaphysik 
der  innem  Nator  (1834)",  -  „Uber  Schleier- 
machers  Glanbenslehre  (1836)*\  —  en  „Vorle- 
sangen  ttber  das  Wesen  der  Philosophie  (1836)*'. 
Beinhold  Schmidf  een  ervaren  rechtsgeleerde 
en  een  broeder  van  den  voorgaande.  Ëy  werd 
geboren  te  Jena  den  29sten  November  1800, 
studeerde  aldaar  en  te  Beriyn  in  de  rechten, 
onderging  wegens  deelneming  aan  de  Bnrschen- 
schaft  éen  Jaar  vestingstraf  op  het  liasteel 
Franenpriesnitz  en  werd  in  1832  hoogleeraar 
te  Jena  en  in  1836  te  Bern.  Later  keerde  hy 
terag  naar  Jena  en  overleed  aldaar  den  2  Isten 
April  1873.  Hfl  schreef:  „Die  Gesetze  der 
Angelsachsen,  in  der  Ursprache  mit  Ueber- 
setzang,  erlHatert  (1832;  2de  drok,  1858)",  — 
„Kaiser  Karls  Y  peinliehe  G^richtsordnnng 
nebst  der  Bamberger  Halsgerichtsordnnng 
<1826;  2de  druk,  1830)",  —  „Theorie  und 
Methodik  des  Bürgerllchen  Rechts  (1848)",— 
en  „Die  Herrschaft  der  Qesetze  nach  ihren 
rilnmlichen  und  zeitlichen  Grenzen  lm  Geblete 
des  btirgerlichen  und  peinlichen  Rechts  (1863)". 
Karl  Adólf  Schmid,  een  bekwaam  opvoed- 
kundige, geboren  den  19den  Januari  1804  te 
Ehingen  in  Wflrtemberg.  HQ  bezocht  de  uni- 
versiteit te  Tübingen,  was  achtervolgens  als 
rector  werkzaam  aan  de  gymnasia  te  Eszlin- 
gen,  Ulm  en  Stuttgart  en  werd  in  1877  eme- 
ritus. Van  zQne  geschriften  vermelden  wQ: 
„Griechische  Chrestomathie  (met  Mezger^  4de 
druk,  1880)",  —  „Die  modernen  gymnasial- 
reformer  (1829)",  —  „Aus  Schule  und  Zeit 
<1881)",  —  „Encyklopadie  des  gesamten  Er- 
^ehungs  und  Unterrichtswesens  (1858 —1875, 
11  dln;  2de  druk,  1876  enz.)",  —  „PSdago- 
gisehes  Handbuch  (1877—1879,  2  dln;  2de 
druk,  1883  enz.)",  —  en  „Geschichte  der  Er- 
ziehung  (met  Wagenmann,  Hauber  en  Bomt^ 
1884  enz.)". 

Leopold  Schmid,  een  vr^zinnig  R.  Katho- 
liek godgeleerde  en  schiifver,  geboren  te 
Zflrich  den  18den  Mei  1808.  Hy  studeerde  te 
Tübingen,  Münohen  en  Marburg,  bekleedde 
hier  en  daar  het  ambt  van  pastoor  en  werd  in 
1839  professor  in  de  R.  Katholieke  theologie 
en  in  1842  in  de  philosophie  te  Gieszen.  In 
1849  zag  hy  zich  gekozen  tot  bisschop  van 
Bfainz,  maar  de  Paus  weigerde  de  bevestiging, 
waarna  hy  het  hoogleeraarsambt  in  de  god- 
geleerdheid nederlegde  en  zich  by  dat  in  de 
wysbegeerte  bepaalde.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy :  „Ueber  die  jttngste  Ifainzer 
Bischofiiwahl  (1850)",  —  „Der  G^ist  des  Katho- 
iicismus  oder  Grundlegung  der  christlichen 
Irenlk  (1848  -1850,  4  dln)",  —  „Grundzüge 
4er  Einleitung  in  die  Philosophie  (1860)",  — 
«Das  Gesetz  der  Persönlichkeit  (1862)",  — 
«Ultramontan  oder  Katholisch  (1867)",  —  en 
^ittheilungen  aus  der  neuesten  Geschichte 
der  Diocese  Mainz  (1868)".  Hy  overleed  den 
SOsten  December  1869,  nadat  hy  2  Jaar  te 
v^oren  de  R.  Katholieke  Kerk  verlaten  had. 
Sermann  Theodor  Sehmid,  geboren  den  308ten 


Maart  1815  te  Weiszenkirchen  in  Opper- Oosten- 
ryk.  Hy  studeerde  te  Müachen  iir  de  rechten, 
trad  in  Beierschen  staatsdienst,  werd  in  1848 
lid  van  het  gerechtshof  te  München,  maar 
ontving  reeds  in  1850  pensioen  wegens  zyne 
deelneming  aan  de  staatkundige  bewegingen 
van  dien  tyd.  Daarna  hield  hy  zich  uitsluitend 
bezig  met  letterkundigen  arbeid.  Het  eerste 
stuk  van  zyne  hand,  dat  in  het  licht  verscheen, 
was  het  treurspel:  „Camoëns",  dat  in  1843 
met  byval  werd  opgevoerd.  Voorts  leverde  hy 
boeiende  opstellen  in  de  „Gartenlaube".  Van 
zyne  romans  noemen  wy:  „Das  Schwalberl 
(1861)",  —  ffA.lte  und  nene  Geschichten  aus 
Bayem  (1861)",  —  „Der  Kanzler  von  Tirol 
(1862,  3  dln)",  —  „ Almenrausch  und  Edelweisz 
(1864)",  —  „Bayrische  Geschichten  aus  Dorf 
und  Stadt  (1864,  2  dln)",  —  „lm  Morgenroth 
(1874,  3  dln)".  —  „Friedel  und  Oswald  (1866, 
8  dln)",  —  „Mütze  und  Krone  (1869, 5  dln)",  — 
„Die  Turken  in  München  (1872,  2  dln)",  — 
„Concordia  (1874)",  —  en  „Der  Bauemrebell 
(1876)".  zyne  „Dramatische  Schriften  (1873)" 
zyn  in  2  en  zpne  „Gesammelte  Schriften  (2de 
druk,  1873)"  in  29  deelen  in  het  licht  ver- 
schenen. 

Ferdinand  vdn  Schmidy  een  verdiensteiyk 
dichter,  bekend  onder  den  naam  van  Draxwor. 
Hy  werd  geboren  den  22sten  Juli  1823  te  Muri 
by  Bern,  legde  zich  toe  op  den  handel  en 
vertrok  naar  Brazilië,  waar  hy  een  handels- 
huis stichtte  te  Rio  de  Janeiro  en  in  1852  tot 
Oostenryksch  consul  generaal  benoemd  werd. 
Daarna  knoopte  hy  betrekkingen  aan  met 
Maximüiaany  aartshertog  van  Oostenryk.  In 
1872  vestigde  hy  zich  te  Parys,  maar  vertrok 
in  1875  weder  naar  Rio  de  Janeiro.  Als  dich- 
ter onderscheidt  hy  zich  door  eene  ryke  ver, 
beelding,  een  diep  gevoel  en  meesterschap 
over  de  taal.  Hy  leverde:  „Poëtische  Frag- 
mente  (1860;  2de  druk,  1865)",  —  „Kaiser 
Mazimilian  (1868)",  —  en  „Requiem  (2de  druk, 
1870)".  zyne  „Gesammelten  Dichtungen  (1873 ; 
2de  druk,  1876)"  bevatten  daarenboven  den: 
„DJlmonenwalzer". 

Schmidt.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Uaae  Bieuwert  Schmidty  een  verdiensteiyk 
Nederlandsch  wiskundige.  Hy  werd  geboren 
in  1782,  wa9  geruimen  tyd  werkzaam  als 
lector  in  de  wiskunde  aan  de  artillerie-  en 
genieschool  te  Delft  en  overleed  aldaar  den 
268ten  Januari  1826.  Hy  schreef:  „Beginselen 
der  statica  en  dynamica  (1824)",  —  nBegin- 
selen  der  hoogere  meetkunst  (2de  druk,  1826)' , 
—  „Beginselen  der  differentiaal-  en  integraal- 
rekening (2de  druk,  1837)",  —  benevens  ver- 
talingen van  de  „Meetkunde",  Algebra"  en 
„Trigonometrie  en  goniometrie"  van  La  Oroix. 

WUlem  Hendrik  Schmidt^  een  Nederlandsch 
genre-  en  historieschilder.  Hy  werd  geboren 
te  Rotterdam  den  12den  April  1809,  oefende 
zich  met  yver  in  het  teekenen  en  schilderen 
en  nam  in  1835  het  besluit,  zich  onverdeeld 
aan  de  kunst  te  wyden.  Zyne  genrestukken 
en  portretten  vonden  allengs  meer  byval,  en 
reeds  in  1837  werd  hy  lid  van  de  Koninkiyke 
Académie  van  Beeldende  Kunsten  te  Amster- 
dam, alsmede  van  het  genootschap  Arti  Sacrum. 
In  1838  versierde  by  de  tentoonstelling  te 
Rotterdam  met  eene  „Familiegroep  van  drie 
meines",  met  een  genrestuk,  genaamd :  „Ryk- 


366 


SCHMIDT. 


dom  en  armoede",  en  met  een  ander,  het 
„HawelUkaeontract"  geheeten.  In  1839  leverde 
hy:  eene  „Kraamkamer"  en  eene  „Kinder- 
sdioor',  alsmede  een  „Monnik  by  eene  aieke 
vrouw'*,  —  In  1840  eene  „Begrafenis",  —  en 
in  1841  „Eene  biecht",  welke  laatste  op  de 
Haagsche  tentoonstelling  werd  bekroond.  Zyn 
stok:  „De  laatste  oogenblikken  van  een 
kloostervoogd",  in  1842  geschilderd,  wordt 
zeer  geroemd.  Te  Brussel  verwierf  hy  groeten 
byval,  en  Lodewijk  Fhilipi  schonk  hem  eene 
gooden  medaille.  Zyn  .stuk:  „De  Profnndis", 
in  1846  te  'sGravenhage  geëxponeerd,  werd 
aangekocht  voor  het  museum  te  Keulen.  Voorts 
schilderde  hy:  „Eene  gestoorde  godsdienst- 
oefening der  Protestanten",  —  „Oldenbarne- 
veldt,  zyn  vonnis  vernemend",  —  en  „Emilia 
van  Nassau,  door  professor  Heumius  bezocht". 
In  1840  volbracht  hy  eene  reis  naar  Dnitsch- 
huid,  zag  zich  in  ,1842  benoemd  tot  leeraar 
in  de  teekenkunst  aan  de  Koninkiyke  Acade- 
mie te  Delft,  begaf  zich  in  1848  naar  Enge- 
land, om  aldaar  onderscheidene  portretten  te 
schilderen,  werd  in  dat  Jaar  lid  der  4de  khisse 
van  het  Koninkiyk  Nederlandsch  Instituut, 
een  Jaar  hiter  ridder  der  Orde  van  de  Eiken- 
kroon  en  overleed  den  Isten  Juni  1849.  Hy 
vormde  onderscheidene  leerlingen,  en  talryke 
gravures  en  lithographieën  zyn  naar  zyne 
stikken  vervaardigd. 

JkRokad  Ignaz  Sckmidty  een  Dultsch  geschied- 
schryver,  geboren  den  SOsten  Januari  1736  te 
Arnstein  in  het  voormalig  aartsbisdom  Wttrz- 
burg.  Hy  bezocht  het  bisschoppeiyk  semina- 
rium te  Wflrzburg,  was  achtervolgens  werk- 
zaam als  opvoeder  der  kinderen  van  baron 
Eothenkan  te  Bamberg,  als  directeur  van  het 
seminarium  te  Wttrzburg,  als  bibliothecaris 
der  universiteit  aldaar  en  als  leeraar  voor  de 
geschiedenis  van  Duitschhind.  In  1774  ontving 
hy  eene  aanzieniyke  praebende  en  werd  voorts 
Keizeriyk  Hofraad  in  werkeiyken  dienst  en 
directeur  van  het  Keizeriyk  Huis-  en  Staats- 
archief te  Weenen,  alsmede  onder wyzer  van  den 
lateren  Keizer  Franz  11  en  lid  van  het  colle- 
gie  voor  censuur.  Hy  overleed  te  Weenen  den 
Isten  November  1794.  Zyn  belangrykst  ge- 
schiedwerk verscheen  onder  den  titel:  „Aeltere 
Geschichte  der  Deutschen  (1778—1785)"  en 
werd  van  het  6de  deel  af  uit  zyne  nagelaten 
papieren  onder  den  titel:  „Neuere  Qeschichte 
der  Deutschen  (1785-1808,  17  dln)"  door 
Milbiüer  voortgezet  Die  werken  werden  ver- 
volgd door  Dre»ch  in  zyne :  „Qeschichte  Deutsch- 
lands  seit  dem  Rheinbund  (1824—1830, 2  dln)". 

Isaak  Jacob  Sokmidif  een  verdiensteiyk  be- 
oefenaar der  Mongoolsche  en  Tibetaansche  taal 
en  letterkunde.  Hy  werd  geboren  in  Dultsch- 
land  in  1779  en  overleed  den  8aten  September 
1847  als  Russisch  staatsraad  en  lid  der  Aca- 
démie te  Petersburg.  Van  zyne  talryke  ge- 
schriften vermelden  wy:  „Forschungen  im 
Geblete  der  kiltesten  religiösen,  politischen  und 
Uterarischen  Bildungsgeschichte  der  Völker 
Mittelasiens ,  vorzttglich  der  Mongolen  und 
Tibetanen  (1824)",  —  „Würdigung  und  Abfer- 
tignng  der  Klaproth*schen  sagen.  Beleuchtung 
und  Wiederlegung  seiner  Forschungen  im 
Geblete  der  Geschichte  der  Völker  Mittelasiens 
(1826)",  —  „Geschichte  der  Ostmongolen  und 
ihrer  Fürstenhauses  (1829)",  —  „Grammatik 
der  Mongoliachen  Sprache  (1831)",  —  „Mon- 


golisch-Dentsch-Russisches  Wörterbnch  (1835)", 

—  „Die  Thaten  Gesser-Chans  (1836)",  — 
„Grammatik  der  Tibetanischen  Sprache  (1839)", 

—  „TibetanischDeutschès  Wörterbnch  (1841)", 

—  en  „Der  Weise  und  der  Thor  (1843, 2  dln)". 
JTühêlm  Adolf  Sohmidfy  een  verdiensteiyk 

geschiedschryver.  Hy  werd  geboren  te  Beriyn 
den  26sten  September  1812,  aanvaardde  in 
1840  de  betrekking  van  privaatdocent,  in 
1845  die  van  buitengewoon  hoogleeraar  te 
Beriyn,  vertrok  in  1848  als  afvaardigde 
naar  het  Parlement  te  Frankfort,  en  zag 
zich  in  1851  te  Zttrich  en  in  1860  te  Jena 
tot  professor  benoemd.  In  1874—1876  was  hy 
lid  van  den  Duitschen  Ryksdag  en  behoorde 
er  tot  de  party  der  nationaalliberalen.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy:  „(Geschichte 
der  Denk-  und  Glaubensfreiheit  im  1  Jahr- 
hundert  der  Kaiserherrschaft  und  des  Christen- 
thums  (1847)",  —  „Preuszens  deutsche  Politik 
(1850;  3de  druk,  1867)",  —  „Geschichte  der  preu- 
szisch- deutschen   Unionsbestrebungen  (1851)", 

—  „Der  Aufstand  in  Konstantinopel  unter 
Justinian  (1854)",  —  „Zeitgenössische  Ge- 
schiohten  (1859)",  —  „Elsasz  und  Lothringen 
(1859;  3de  druk,  1870)",  —  „Tableaux  de  la 
révolution  frao^aise  publiés  sur  les  papiers 
inédits  du  département  de  la  police  secrète 
de  Paris  (1867-1871,  3  dln)",  —  „Epochen 
und  E[atastrophen  (1874)",  —  „Pariser  Zust&nde 
w&hrend  der  Revolutionszeit,  1789— 1800  (1874 
—1876)",  —  en  „Das  Perikleische  Zeitalter 
(1877)".  Ook  was  hy  van  1844  tot  1848  redac- 
teur van  het  „Zeitschrift  ftir  die  Geschichts- 
wissenschaft",  terwyi  hy  de  8ste  uitgave  be- 
zorgde van  JBecker's:  „Weltgeschichte  (1860— 
1863,  18  dln)". 

Fêrdimand  SekmitU^  een  verdiensteiyk  schry- 
ver voor  de  Jeugd  en  geboren  te  Frankfort 
aan  de  Oder  den  2den  October  1816.  Hy  bezocht 
de  kweekschool  voor  onderwyzers  te  Nenzelle, 
werd  leeraar  te  Beriyn  en  ontving  in  1880 
pensioen.  Hy  schreef  o.  a.:  „Geschichte  der 
Freiheitskriege  (1863)",  —  „Geschichtsbilder 
aus  dem  deutschen  Vaterland  (1863)",  —  „Der 
30j&hrige  Krieg  (1864)",  —  „Der  7Jllhrige  Krieg 
(1865)",  —  „Preuszens  Geschichte  in  Wort 
und  BUd  (1862-1864)",  —  „Der  Deutsche 
Krieg  von  1866  (7de  druk,  1867)",  —  „Welt- 
geschichte fflr  Hans  und  Schule  (1869,  4  dln; 
2de  druk,  1876)",  —  „VolkserzSthlnugen  (2de 
druk,  1865,  4  dln)",  —  „Volkserz^lungen 
und  Schilderungen  aus  dem  Berliner  Leben 
(1868,  4  dln)",  —  „Berliner  Bllder  (1876)",— 
en  „Frauengestalten  in  der  Sage  und  der  Ge- 
schichte aUer  Zeiten  und  Völker  (1881)". 

EeinHch  Julian  Schmidi^  een  verdiensteiyk 
letterkundige.  Hy  werd  geboren  den  7den 
Maart  1818  te  Marien  werder,  studeerde  te 
Königsberg,  was  in  1842—1846  leeraar  aan 
eene  reaalschool  te  Beriyn  en  vertrok  in  1847 
naar  Leipzig,  waar  hy  tot  de  medewerkers 
van  den  „Grenzboten"  behoorde  en  zich  in 
1848  met  Freytag  met  de  redactie  van  dit 
tydschrift  belastte.  In  1870  werd  hem  ter  ge- 
legenheid van  zyn  zestigsten  verjaardag  door 
den  Keizer  een  eeregeschenk  van  1 500  mark 
toegekend.  Hy  schreef:  -Geschichte  der  Ro- 
mantik im  Zeitalter  der  Kevolution  und  Re- 
stauration  (1847)",  —  „Geschichte  der  deut- 
schen NationalUteratur  im  19  Jahrbundert 
(1853,  2  dln)",  later  getiteld:  „Geschichte  der 


SCÜMIDT. 


867 


deatachen  Literator  seit  Lessings  Tod  (6de 
druk.  1866-1876,  3  dlii)*\  —  en  „Geschichte 
der  iraiisöaiBcheii  Literator  seitderRevolotion 
(1867,  2  din;  2de  drok,  1873- 1874)Mn  1861 
aanvaardde  h0  te  BerlUn  de  redactie  der  „Ber- 
«liner  allgemeine  Zeitong'*,  welke  in  1863 
ophield  te  bestaan.  Voorts  leverde  hy:  „Qe- 
achichte  des  geistigen  Lebens  in  Deotsohland 
▼on  Leibniz  bis  aof  Lesaings  Tod,  1681—1781 
(1861—1863,  2  dln)",  —  „Ueberslcht  der  en- 
gllschen  Literator  im  19  Jahrhondert  (1869)'*, 

—  „Schiller  ond  seine  Zeitgenoasen  (1869)**, 

—  „Die  Nothwendigkeit  einer  neoen  Partei- 
bildong  (1866)",  —  „Bilder  aus  dem  geistigen 
Leben  onserer  Zeit  (1870—1874,  4  dluY\  — 
en  „PortrUts  aos  dem  19  Jahrhondert  (1871)*\ 
Hy  overleed  den  27sten  Maart  1886. 

Karl  Sekmidi,  een  Doitsch  opvoedkondige 
en  schryver,  geboren  te  Osternienborg  in 
Anhalt  den  7den  Joli  1819.  Hy  stodeerde  te 
Halle  en  te  Beriyn,  werd  leeraar  aan  het 
gymnasiom  te  K6then  (later  met  den  titel  van 
professor),  —  voorts  in  1863  directeor  van  het 
seminariom  te  Gotha  en  inspecteor  van  onder- 
wys  en  overleed  aldaar  den  8Bten  November 
1864.  Van  zyne  geschriften  vermelden  wy: 
„Anthropologische  Briefe  (1862;  2de  drok, 
1866,  2  dln)",  —  „Harmonie  der  Weiten 
(1863)**,  —  „Boch  der  Erziehong  (1864,  2de 
drok,  1873)**.  —  „Briefe  an  eine  Motter 
(1846)**,  —  „(iymnasialpadagogik  (1857)**,  — 
„Geschichte  der  P&dagogik  (1860—1863, 4  dln; 
3de  drok,  1876—1876)**,  —  en  „Geschichte 
der  Erziehong  ond  des  Unterrichts  (1863 ;  3de 
drok,  1876)**. 

Moritz  Zo»$taniin  WUkelm  Sohmidt^  een 
verdiensteiyk  letterkondige,  geboren  te  Breslao 
den  19den  November  1823.  Èy  stodeerde  aldaar 
en  te  Beriyn,  werd  leeraar  te  Schweidnitz,  toen 
te  Gels  en  in  1867  boitettgewoon  en  in  1869 
gewoon  hoogleeraar  te  Jena.  Hy  leverde.eene 
oitstekende  oitgave  van  Met^ohius  (1868 — 
1868,  6  dln)  en  van  het  „Epitome**  van  JTaro- 
dimtuê  (1860).  Voorts  schreef  hy:  „Sophoklei- 
schen  Chorgesttngen  (1870)**,  —  „Olympischen 
Siegesges^oge  Pindars  (1870)**,  ~  „Horazischen 
Blfttter  (1874)**,  —  „Mémoire  eines  Oligarchen 
in  Athen  ttber  die  Staatsmaximen  des  Demos 
(1876)**,  —  „Sophoclis  Oedipostyrannos(1871)**, 

—  „The  Lycian  inscriptions  (1868)**,  —  „Neoe 
lykische  Stodiën  (1869)**,  —  „Die  Inschrift 
von  Idalion  ond  das  kyprische  Syllabar  (1874)**, 

—  en  „Sammlong  kyprischer  loschriften  in 
epichorischer  Schrift  (1876)**. 

Eduard  Oskar  Sekmidt^  een  verdiensteiyk 
dierkondige.  Hy  werd  geboren  te  Torgao  den 
2lBten  Febroari  1823,  stodeerde  te  Halle  en 
Beriyn  in  de  wiskonde  en  natooriyke  historie, 
vestigde  zich  in  1847  als  privaatdocent  te 
Jena  en  werd  er  in  1849  boitengewoon  hoog- 
leeraar. In  1866  vertrok  hy  als  professor  naar 
Krakao,  in  1867  naar  Graz,  en  sedert  1872 
is  hy  professor  in  de  dierkonde  en  vergeiy- 
kende  ontleedkonde  te  Straatsborg.  Hy  schreef : 
„Die  Spongien  des  Adriatischen  Meeres(1862, 
met  3  sopplementen,  1864—1868)**,  —  „Grond- 
zttge  einer  Spongienfiiona  des  atlantischen  Ge- 
biets  (1870)**,  —  „Descendenzlehre  ond  Darwi- 
nismos  (2de  drok,  1876)**,  —  „Die  rhabdocölen 
Strodelwürmer  des  süszen  Wassers  (1860)**,  — 
„Handboch  der  vergleichenden  Anatomie  (7de 
drok,  1876)**,  ~-  „Handatlas  der  vergleichenden 


Anatomie  (2de  drok,  1864)**,  —  „Ueber  die 
Entwickelong  der  vergleichenden  Anatomie 
(1866)**,  —  „Lehrboch  der  Zoölogie  (1864)**, 
„Leitfoden  der  Zoölogie  (3de  drok,  1874)**,  — 
„Bilder  aos  dem  Norden  (1860)**,—  „Natorge- 
schichtliche  Darstellongen  (1868)**, — „Gk)ethe*8 
Verhftltnis  zo  den  organischen  Natorwissen- 
schaften  (1863)**,  —  „Das  Alter  der  Mensch- 
heit  ond  das  Paradies  (met  Vngefy  1866)**, — 
„War  Goethe  ein  Darwinianer  ?  (1871)**^—  „Die 
natorwissenschaftliche  Grondlage  derPhiloso- 
phie  des  Unbewoszten  (1876)**,  —  en  „De- 
szendenzlehre  ond  Darwinismos  (3de  drok, 
1884)**,  alsmede  „Das  Mikroskop  (1861)**,  ter- 
wyi  hy  zich  met  de  bewerking  der  lagere 
dieren  belastte  in  „Das  Thierleben  (2de  drok, 
1878)**  van  Brekm, 

Leopold  VaUntin  Schmidiy  een  Doitsch  let- 
terkondige, geboren  te  Beriyn  den  29stenMei 
1824.  Hy  stodeerde  te  Leipzig,  Bonn  en  Ber- 
iyn, vestigde  zich  als  privaatdocent  te  Bonn, 
zag  er  zich  in  1867  benoemd  tot  boitengewoon 
hoogleeraar  en  werd  in  1863  gewoon  hoog- 
leeraar en  directeor  van  het  seminariom  te 
Marborg.  Hy  schreef:  „De  parodi  intragoedia 
graeca  ratione  (1866)*',  —  „Ueber  die  vier 
bedeotendsten  Dramatiker  der  Spanier  (1868)**, 

—  „Pindars  Leben  ond  Dichtong  (1862)**,  — 
„De  tractandae  syntaxis  graecae  ratione  (1871)**, 

—  en  „Das  akademische  Stodiom  desKtlnfti- 
gen  Gymnasiallehrers  (1883)**. 

Friedrich  Schmidiy  een  oitstekend  boow- 
kondige.  Hy  werd  geboren  den  228ten  October 
1826  te  Frickenhofen  in  Wflrtemberg,  bezocht 
de  polytechnische  school  te  Stottgart  en  deed 
met  goed  gevolg  in  1866  het  examen  als  ar- 
chitect te  Beriyn.  Zyn  plan  voor  eene  votiefkerk 
te  Weenen  erlangde  den  derden,  dat  voor  het 
stadhois  te  Beriyn  den  eersten  prys.  In  1867 
werd  hy  professor  in  de  architectoor  aan  de 
académie  te  Milaan  en  zag  er  zich  belast  met 
de  restaoratie  van  Sant*  Ambrogio.  Sedert 
1869  Is  hy  professor  aan  de  académie  te  Weenen. 
Hy  deed  aldaar  de  kerk  der  Lazaristen  ver- 
ryzen,  voorts  eene  kerk  te  Fflnfhaos  en  eene 
in  spitsboogstyi  te  Graz.  Wyders  heeft  hy  zich 
verdiensteiyk  gemaakt  door  het  boowen  van 
het  gymnasiom  te  Weenen,  alsmede  door  het 
voltooien  van  den  toren  van  St.  Stéphanos 
en  door  zyne  ontwerpen  voor  het  Hols  der 
Heeren  en  dat  der  Afgevaardigden  en  eindeiyk 
door  dat  van  het  thans  voltooide  raadhois 
aldaar.  Hy  is  lid  van  verschillende  Academiën. 

Johann  Friedrich  Julius  Schmidtj  een  Doitsch 
letterkondige,  geboren  te  Eotin  den  26sten 
October  1826.  Hy  was  achtervolgens  verbonden 
aan  verschillende  observatoria  en  is  sedert 
1868  directeor  der  sterrenwacht  te  Athene. 
Hy  vestigde  vooral  zyne  aandacht  op  het 
zodiakaallicht,  de  vallende  en  de  veranderiyke 
sterren,  de  natooriyke  gesteldheid  van  de 
kometen  en  van  de  Maan  en  maakte  zich 
tevens  verdiensteiyk  jegens  de  natoorkondige 
aardrykskonde.  Hy  leverde  de:  „Poblications 
de  Tobservatoire  d*Athènes**  en  schreef:  „Be- 
soltate  aos  zeh^j&hrigen  Beobachtongen  ttber 
Stemschnoppen  (1862)**,  —  „Das  ZodiakaUicht 
(1866)**,  —  „Der  Mond  (1866)**,  —  „Ueber 
Rillen  aof  den  Mond  (1866)**,  —  JDie  Erop- 
üon  des  Vesov,  1866  (1866)**,  —  „Volkansto- 


dien    (1874)**, 


.Stodien    fiber  Erdbeben 


(1876)**,  —  en  eene  groote  Maankaart  in  26 


368 


SCHMIDT-SCHMIDT-WE1ZENFEL8. 


bladen   (1878).  Hg  overleed  te  Athene  den 
7den  Febraari  1885. 

J.  M,  Kwmnck  Sekmidt,  een  Terdiensteigk 
beoefenaar  der  Grieksche  taal  en  geboren  te 
GadeboBch  den  28sten  Januari  1884.  HQ  be- 
socbt  het  gymnasinm  te  Schwerin,  was  twee 
Jaar  als  onderwQaer  in  Noord- Amerika  werk- 
zaam, werd  vervolgens  leeraar  te  Goldberg, 
verkreeg  in  1866  den  doctonden  graad,  sta- 
deerde daarna  te  Bostock  en  werd  toen 
leeraar  aan  het  Wilhelmsgymnasinm  te  Berl^n, 
toen  te  Hosnm  en  in  1878  aan  het  gymnasinm 
te  Wismar.  H0  schreef  het  voortreffelOke 
werk:  „Die  Knnstformen  der  griechischen 
Poesie  nnd  ihre  Bedentnng  (1868—1872,  4 
dln)**,  —  voorts:  „Leitfaden  der  Bhythmik 
nnd  Metrik  der  klassiachen  Sprachen  (1869)", 
»  en  „Synonymik  der  griechischen  Sprache 
(1876  ena.)". 

Jokcmnet  FHedrich  Meimrich  ScJkmidt,  een 
Dnitsch  taaikenner,  geboren  te  Prenzlan  den 
29sten  Juli  1843.  H0  stadeerde  te  Bonn  en  te 
Jena,  vestigde  zich  in  1868  als  privaatdocent 
te  Bonn,  werd  er  in  1878  baitenge woon  hoog- 
leeraar, voorts  in  datzelfde  Jaar  gewoon  hoog- 
leeraar te  Graz  en  in  1876  te  Berign.  Hf| 
sclureef  o.  a. :  .Zar  Qeschlchte  des  indogerma- 
nisohen  Yokalismus  (1871—1875,  2  dln)'*,  — 
en  „Die  verwantschaftlichen  Verh&ltnisse  der 
indogermanischen  Sprachen  (1872)".  In  1884 
werd  hy  lid  van  de  Koninklijke  Académie 
van  Wetenschappen  in  Prnisen. 

Srioh  Sckmidij  een  verdiensteigk  letterkan- 
'dige,  geboren  te  Jena  den  20sten  Juni  1853. 
Hy  stadeerde  te  Graz,  Jena  en  Straatsburg, 
vestigde  zich  in  1875  als  privaatdocent  te 
Wttrzbarg,  werd  in  1877  buitengewoon  hoog- 
leeraar te  Straatsburg,  in  1880  te  Weenen  en 
zag  zich  in  1881  aldaar  tot  gewoon  hoogleer- 
aar benoemd.  H0  schreef:  „Beimar  von  Hage- 
nau  und  Heinrich  von  Bugge  (1874)",  —  „Bi- 
ehardson,  Bousseau  und  Goethe.  Ein  Beitrag 
zur  Geschichte  des  Bomans  im  18  Jahrh. 
(1875)",  —  „Heinrich  Leopold  Wagner,  Goe- 
the*8  Jugendgenosse  (1875;  2de  druk,  1879)", 

—  „Lenz  und  Klinger.  Zwei  Dichter  der 
<}enieaeit  (1878)",  —  „Beitrage  zur  Kenntnisz 
der  Klopstock*schen  Jugendlyrik  (1880)",  — 
„KomOdien  vom  Studentenleben  aus  dem  16 
«nd  17  Jahrh.  (1880)",— „ElsteischerLitera- 
tnrdenkmiUer  (met  S,  Martin^  1880)",  —  en 
„Lessing,  (ïeschichte  seines  Lebens  (1884). 

MaximUian  Sekmidt^  een  Duitsch  schrQver, 
geboren  den  25sten  Februari  1832  te  Eschlkam 
in  Beieren,  nam  dienst  b0  het  leger,  werd  in 
1866  kapitein  en  zag  zich  vervolgens  geplaatst 
b||  het  Topographisch  Bureau.  De  vermoeie- 
nissen van  den  veldtocht  van  1870—1871 
ondermtfnden  zfjne  gezondheid,  zoodat  hQ  in 
1872  zQn  ontslag  moest  nemen.  Na  dien  tyd 
houdt  h0  zich  te  München  bezig  met  letter- 
kondigen  arbeid.  Hy  schreef:  „Yolkserzlihlun- 
gen  aus  dem  Bayerischen  Wald  (1863—1868, 
4  dln)",  —  „Das  zehnte  Gebot  (1879,  3dln)", 

—  „Der  Schutzgeist  von  Oberammergau(1880)", 

—  „Der  Leonhardsritt  (1881)",  —  „Johannis- 
nacht  (1881)",  —  „Die  Miesenbacher  (1882)", 

—  „Die  Knappenliesl  vom  Bauschenberg 
(1882)",  —  „Der  Georgsthaler  (1883)", —  „Die 
13chwai4ungteu  (1884)",  —  en  „Der  Éerr- 
gottsmantel  (1884)".  Zyne  „Gesammelte  Werke" 
^en  thans  te  Mflnchen  het  licht 


Mmdclf  Sekmidif  een  Deensch  dichter  en 
wysgeer,  geboren  in  1836.  Hy  bezocht  de  univer- 
siteit was  er  als  repetitor  werkzaam,  leverde 
een  dichtbundel  en  het  drama:  „AlflMl",  — 
voorts  in  1863  nog  een  dichtbundel  en  later 
dramatische  stukken  en  verhalen. 

Sohmidt-Cabaziis  (Otto  Bichard),  een 
humoristisch  schryver,  geboren  te  Beriyn  den 
228ten  Juni  1838,  wydde  zich  eerst  aan  den 
boekhandel  en  daarna  aan  het  tooneel.  Nadat 
hy  in  verschillende  schouwburgen  was  opge- 
troden,  zag  hy  zich  door  ongesteldheid  ge- 
noodzaakt, de  kunstenaarsloopbaan  te  laten 
varen  en  zich  by  letterkundigen  arbeid  te  be- 
palen. Hy  behoorde  eenigen  tyd  tot  de  redactie 
van  het  tydschrift:  „Victoria"  en  redigeert 
sedert  1869  de  „Berliner  Montagszeitong". 
Van  zyne  geschriften  vermelden  wy:  „Ver- 
stimmte  Akkerde  (1868)",  —  „Allerlei  Humore 
(1872;  2de  druk,  1876)",  —  „Was  die  Spott- 
drossel  pflfT  (1874)*', — „Yeilchen  und  Meerrettig 
(1875 ;  2de  druk,  1876)",  —  „Buntes  Nichts 
(1876)",  —  „Wenn  Frauen  IXchelnl  (1876)", 
—  „Zoolyrische  Ergttsse  (1876)",  —  „Hepp, 
heppl  (1877)",  —  „Der  grosze  Struwwelpeier 
(1877)",  —  „Irren  ist  menschlich  (1875)",  — 
en  „Wechselnde  Lichter  (1781)". 

Sohxnidt-Phiseldeek  (Justus  von),  een 
Brunswyksch  staatsman,  geboren  den  8sten 
April  1769  te  Wolfenbtlttel,  studeerde  te  Helm- 
stüdt  in  de  rechten,  trad  in  Brunswyk  in  Staats- 
dienst en  bekleedde  er  onderscheidene  aanzien- 
lyke  betrekkingen,  zooals  die  van  geheimschry- 
ver  van  het  ministerie  enz.,  werd  vervolgens 
in  Westfalen  staatsraad  en  directeur-generaal 
der  belastingen,  maar  keerde  in  1814  naar 
Brunswyk  terug,  waar  hy  lid  werd  van  den 
geheimen  raad.  Als  gezant  van  Hertog  Frie- 
drieh  WtUuUm  nam  hy  deel  aan  het  Congres 
te  Weenen  en  na  het  overiyden  van  JUen 
Vorst  zag  hy  zich  belast  met  het  bestuur  des 
hinds.  In  die  betrekking  verwierf  hy  de  ach- 
ting des  volks,  maar  geenszins  de  tevreden- 
heid van  Hertog  Ka/rd.  Deze  bedreigde  hem 
zelA  met  gevangenis,  omdat  hy  zyne  brief- 
wisseling met  den  Koning  van  Engeland  niet 
wilde  mededeelen.  De  staatsman  nam  alzoo 
de  wyk  naar  Hannover  en  zag  er  zich  be- 
noemd tot  minister  van  Justitie  en  tot  land- 
drost van  Hildesheim.  Later  keerde  hy  naar 
Brunswyk  terug  en  overleed  te  Wolfenbflttcl 
den  23sten  September  1851. 

Sohmidt-Weiszenfels  (Eduard) ,  een 
Duitsch  schryver,  geboren  te  Beriyn  den  Isten 
September  1833,  bezocht  het  gymnasium  al- 
daar werd  in  1848  secretaris  der  Pruisische 
Nationale  Vergadering  en  vervolgens  der  Eerste 
Kamer,  nam  in  1850  als  vrywiUiger  deel  aan 
den  veldtocht  in  SleeswykHoIstein  en  begaf 
zich  toen  naar  Parys,  waar  hy  zich  by  de 
beoefening  der  letteren  bepaalde  en  in  fHansohe 
dagbhiden  schreef.  Hy  werd  echter  na  den 
staatsstreek  in  hechtenis  genomen  en  h&ter 
uit  het  land  verbannen.  Nadat  hy  korten  tQd 
in  Engeland  vertoefd  had,  keerde  hy  terog 
naar  Beriyn  en  woonde  achtervolgens  te  Leipzig, 
Praag  en  Gotha.  Hier  knoopte  hy  vertroawe- 
lyke  betrekkingen  aan  met  Hertog  Smgt  II 
en  zond  de  opzienbarende  brochure  in  het 
licht:  „Der  Herzog  von  Gotha  und  sein  Volk 
(1861)".  In  1861  vestigde  hy  zich  weder  te 
Beriyn,  en  sedert  1872   is  hy  gevestigd  te 


SCHMIDT  WETZENPEL8-SCHNEEGANS. 


869 


Kannstatt,  waar  hQ  het  ^tnttgarter  Moseam** 
redigeert  HQ  schreef:  «^ninkreichs  moderne 
Literator  seit  der  Bestauration  (1856,  2  dln)*', 
^  „Rahel  ond  ibre  Zeit  (1857)",  —  „Scham- 
borst  (1S59)'*,  —  „Gesohichte  der  Fransösischen 
BevolatioDsliterator  (1859)'\  —  ,,Friedrich 
Gentz  (1869)",  —  nCharaktere  der  deotschen 
Literator  (1859,  2  dln)*',  —  Parlementarische 
Charaktere  (1862)",  —  „Fürst  Metternich 
(1862,  2  dln)",  —  .Fichte  ond  das  deotsche 
Volk  (1862)",  —  „Frankreich  ond  die  Fran- 
Eosen  (2de  drok  1869)",  —  „Ferdinand  Freilig- 
rath  (1876)",  —  alsmede  de  historische  ro- 
mans: „Poligoac  (1866,  2  dln)",  —  „ffinter 
Bchlosi  ond  Biegel  (1866)",  —  „Pascal  Paoli 
(1867)",  —  „Kapitan  Bonaparte  (1861)"  — 
„Der  achtsehnte  Bromaire  (1869)",  —  „Für- 
Btengeschichten  (1869)",  —  „Die  Söhne  Bame- 
Teldts  (1871)",  —  „Der  Aofstand  in  Algier 
(1872)",  —  „AdelBtolï  (1878)",  —  „Deotsch 
oder  Waisch  (1874)",  —  „Prini  Erdmann 
(1878)",  —  „Stormleben  (1878)",  —  en  „Zweiter 
Frtthling  (1880)",  —  voorts  het  tooneelspel : 
,Um  die  Ehre!  (1871)"  —  en  eene  levens- 
schets van  FreUi^raih  (1876). 

Schmitt  (Hendrik),  een  Poolsch  geschied- 
echry  ver,  geboren  te  Lemberg  in  1817,  bepaalde 
Bich  by  de  beoefening  der  letteren,  nam  deel 
aan  de  revolotionaire  beweging  in  s^n  vader- 
land, werd  deswege  in  1847  ter  dood  veroor- 
deeld, welk  vonnis  verzacht  werd  tot  gevan- 
genis op  den  Spielberg  en  kwam  in  1848 
weder  op  vr||e  voeten.  HQ  werd  daarop  costos 
van  de  bibliotheekPawlikowski  te  Lemberg 
en  lid  van  het  schoolbestoor  in  Cfalici^.  Zgne 
werken  over  de  geschiedenis  van  Polen  ztjn 
doortrokken  van  een  democratischen  geest.  Hy 
leverde :  „Schets  eener  geschiedenis  van  Polen 
van  de  oodste  tgdea  tot  1763  (1854,  8  dln)", 
—  „Boowstoffen  voor  de  geschiedenis  van  het 
Interregnom  na  den  dood  van  Aogostos  III 
(1857,  2  dln)",  —  „(Geschiedenis  van  het 
Poolsche  volk  (1858,  3  dln)",  —  „Oeschiedenis 
van  Polen  in  de  18de  en  19de  eeow  (1866, 
8  dln)",  —  en  „De  regeering  van  Stanislaos 
Aogostos  (1870,  2  dln)". 

Sohmitthenner  (Friedrich  Jakob),  een 
verdienstelQk  taalkondige,  geboren  den  17den 
Maart  1796  te  Gberdreis  in  het  vorstendom 
Wied,  stodeerde  te  Marborg  en  te  Gieszen 
en  werd  achtervolgens  rector  te  Dierdorf,  di- 
recteor  van  het  seminariom  te  Idstein  en  in 
1828  hoogleeraar  in  de  geschiedenis  te  Gieszen, 
waar  hu  den  19den  Joni  1850  overleed.  Hy 
achreef  o.  a. :  „Ursprachlehre  (1827)",  —  „Teo- 
tonia  oder  aosfQhrliche  deotsche  Sprachlehre 
(1828)",  —  „Korzes  deotsches  Wörterboch 
(2de  drok,  1837)",  —  „Grondrisz  der  politi- 
ochen  ond  historischen  Wissenschaften  (1830— 
1882,  3  dln)",  —  en  „Zwölf  Bflchem  vom 
fitaat  (slechts  gedeeKeiyk  verschenen)". 

Sclunitz  (Bemhard),  éen  van  de  voor- 
naamste vertegenwoordigers  der  moderne  phi- 
lologie  en  geboren  te  Hannover  den  3den 
April  1819.  reisde  reeds  vroeg  met  zQn  vader 
in  Doitschland  en  Frankryk,  stodeerde  te 
Beriyn  en  te  Parys  en  werd  leeraar  aan  eene 
reaalschool  te  Beriyn,  daarna  aan  het  gjrmnasiom 
te  Greifowald  en  in  1866  boltengewoon  hoog- 
leeraar aan  de  oniversiteit  aldaar.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy:  „Deotsch-franzd- 
«isch-englische  Parallelogrammatik  (in  verschil- 


lende  afdeelingen,  1873—1876;  5de  drok, 
1874)",  —  „Macaoley-Kommentar  (1870)",  — 
„Französische  STnonymik  mit  Berttcksichti- 
gong  der  Lateinische  (2de  drok,  1877)",  — 
en  „Encjklopüdie  des  philologischen  Stodioms 
der  neoeren  Sprachen,  haoptröchlich  derfran- 
zösischen  ond  eoglischen  (1859;  2de  drok, 
1876)".  HO  overleed  den  14den  April  1881. 

Sohmoller  (Gostav),  een  Doitsch  staat- 
hnishoodkondige.  geboren  den  24sten  Joni 
1838  te  Heilbronn,  stodeerde  te  Tflbingen  in 
de  Staatswetenschappen,  trad  daarop  in  Staats- 
dienst, vertrok  in  1864  als  boitengewoon  Hoog- 
leeraar naar  Halle,  werd  er  in  1865  gewoon 
hoogleeraar  en  bevindt  zich  sedert  1872  in 
die  betrekking  te  Straatsborg.  Op  een  bekroond 
geschrift  over  de  staathoishoodkondige  mee- 
ningen in  de  dagen  der  Hervorming  volgden : 
„Gesohichte  der  deotschen  Kleingewerfoe  lm  19 
Jahrh.  (1869)",  —  „Ueber  einige  Grondfragen 
des  Hechts  ond  der  Volkswirthschaft  (1874)", 

—  Strasborg  zor  Zeit  der  Zonftkftmpfe  (1876)", 

—  „Die  straszborger  Tocher-  ond  Weberzonft 
(1879)",  —  en  „Staat-  ond  sozialwissensehaft- 
liche  Forschongen   (tot  1885,  24  stokken)". 

Sohnaase  (Karl),  een  verdiensteiyk  schry- 
ver  over  konstaangelegenheden,  geboren  te 
Dantzig  den  7den  September  1798,  stodeerde 
te  Heidelberg  en  Beriyn  in  de  rechten,  was 
van  1819—1825  werkzaam  als  pleitbezorger 
te  Königsberg  en  te  Dantzig  en  volbracht 
daarna  eene  reis  naar  ItaliS.  In  1826  werd 
hy  assessor  te  Königsberg,  in  1829  lid  van  het 
gerechtshof  te  Bfarienwerder,  daarna  procoreor 
te  DÜ9seldorf  en  in  1848  „Obertribonalrath" 
te  Beriyn.  In  1857  nam  hy  zyn  ontslag,  om 
zich  aan  de  beoefening  der  letteren  te  Wyden, 
stichtte  in  1858  met  anderen  het  „Ghristliohe 
Konstblatt,  toefde  in  1865  en  1866  te  Rome 
en  vertrok  in  1867  naar  Wiesbaden,  waar  hy 
den  19den  Mei  1875  overleed.  Hy  schreef: 
„NiederUlndische  Briefen  (1834)",  —  „Eln- 
leitong  zo  Lodwig  Schwanthalers  Werken 
(1840)",  —  „Ueber  das  Verhftltnia  der  Koost 
zom  Christenthom  ond  besonders  zor  evangeli- 
schen  Kirche  (1852)",  —  Bfickblick  aof  die 
HolbeinAosstellong  in  Dresden  (1871)",  — en 
„Geschichte  der  bildenden  Kflnste  (1843—1864, 
7  dln;  2de  drok,  1865-1877,  8  dln)",  eender 
voortreffeiykste  werken  op  dit  gebied.  Zyn 
marmeren  borstbeeld  is  geplaatst  in  het  mo- 
seom  te  Beriyn. 

Sohneeg^ans.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wy : 

Ludwi^  Sehnêegansj  een  verdiensteiyk  arohae- 
oloog,  geboren  te  Straatsborg  den  21  Aogostos 
1812.  Hy  stodeerde  aldaar  in  de  rechten,  re- 
digeerde sedert  1836  den  „Goorrier  dn  Bas- 
Rhin",  werd  in  1840  onderbibUotheearis  en  in 
1843  archivaris  der  stad  en  overleed  den  Iston 
April  1858.  Van  zyne  geschriften  vermelden 
wy :  „L^église  de  saint  Thomas  k  Strasboorg 
et  ses  monoments;(1882)",  — „Sabina,lascolp- 
trice.  Episode  strasboorgeois  do  Xve  siècle 
(1857)",  —  „Essai  historiqoe  sor  lacathédrale 
de  Strasboorg  (1836)",  —  „Le  grand  péleri- 
vage  des  Flagellants  k  Strasboorg  en  1349 
(1837)",  —  „Mémoire  historiqoe  sor  l'ancienne 
école  paroissUle  do  Temple-Neof  (1866)",  — 
„Straszborger  (Jeschichten  nnd  sagen  (1856)", 
—  en  „Straszborger  Mfinstersagen". 

Karl  AuffUit  Sehnn^aiu,  een  Doitsch  jooma- 

24 


870 


SCHK££GANS-SCHN£ID£B. 


liat,  geboren  den  9den  Maart  1886  te  Straats- 
burg. HQ  studeerde  aldaar  en  te  Parys  in  de 
rechten,  werd  in  1857  secretaris  der  interna- 
tionaie  Donaoscheepvaartcommissie,  voorts  lid 
der  redactie  van  den  „Temps**,  redigeerde 
sedert  1868  te  Straatsburg  den  ,yConrrier  da 
Bas-Bhin"  en  werd  er  in  1870  a^jndant  van 
den  maire.  In  1871  was  hQ  afgevaudigde  naar 
de  Nationale  vergadering  te  Bordeaux,  redi- 
geerde in  1878—1876  het  ,,Joumal  de  Lyon" 
te  Ljon  en  werd  daarop  directeur  van  het 
„Elsftsser  Journal"  te  Straatsburg.  In  1877 
werd  hU  lid  van  den  Duitschen  Byksdag  en 
lag  aich  in  October  1879  bg  de  invoering  der 
nieuwe  grondwet  in  Elsas-Lotharingen  aldaar 
benoemd  tot  „Ministerialrath"  van  de  Begee- 
ring. Hy  nam  echter  in  Maart  1880  zyn  ont- 
slag en  is  sedert  Mei  van  dat  jaar  Duitsch 
consul-generaal  te  Messina.  Hy  schreef  o.  a. : 
„Cortes  (1868)",  —  „Guerre  en  Alsace  (1871)", 

—  Aus  dem  Elsasa  (1875)",  —  „Das  Elsftsser 
Liga  (1876)",  —  „Ueber  das  höhere  Schnlwe- 
sen  in  ElaasiLotbaringen  (1877)",  —  en  „Aus 
fernen  Landen  (1886)". 

Bohneider.  Onder  deien  naam  vermelden 
w«: 

Jokptm  Ooülcb  Soknmdêr.  een  verdiensteiyk 
letterkundige,  geboren  te  KoUmen  by  Wnnen 
den  18den  Januari  1750.  Hy  studeerde  te 
Leipiig  en  te  Göttingen,  was  Bmnok  be- 
hulpsaam  by  zyne  uitgave  van  Grieksche 
dichters,  werd  in  1776  hoogleeraar  in  de  phi- 
lologie  te  Frankfort  aan  de  Oder  en  trok  in 
1811  in  die  betrekking  naar  Breslau,  waar 
hy  tevens  bibliothecaris  werd  der  univerriteit 
en  den  12den  Januari  1822  overleed.  Men 
heeft  van  hem:  „Scriptores rei rustioae (1794— 
1797,  4  dln;  2de  druk,  1826— 1840, 6  dln)", — 
„Argonautica  (1808)",  —  „Yitruvins  (1808, 
4  dln)",  —  „PoUtica  (1809, 2  dln)"  van  uimfc^ 
teUt^  »  „Historia  deanimaUbus(1812,4din)", 

—  „Geconomica  (1815)".  —  „De  natura  ani- 
maUum  (1784)"  van  AêUamu,  —  „de  üsbelen 
van  Amopuê  (1812)",  —  „de  werken  van  Tkêo- 
pkroêhu  1818—1821,  5  dln)",  —  „Eclogae 
physicae  ex  scriptoribus  praecipue  Graecis 
excerptae  (1801,  2  dln)",  —  en  „Groszes  kri- 
tisehes  griechischdentsches  Wörterbuch  (1797— 
1798;  8de  druk,  1819—1821,  2  dln)". 

Jokamn  ChritUan  JMêdriek  Schmmdêr^  een 
voortreifeiyk  componist,  geboren  den  dden 
Januari  1786  te  Altwaltersdorf  by  Zittau.  Hy 
bespeelde  op  12-jarigen  ouderdom  reeds  ver- 
schillende instrumenten,  beiocht  in  1805  de 
universiteit  te  Leipsig,  componeerde  onder- 
scheidene stukken  en  werd  in  1807  organist 
in  de  universiteitskerk  aldaar.  Yan  1810— 1818 
was  hy  orkestdirecteur  by  een  tooneelgeael- 
schap,  dat  by  afidsseling  te  Dresden  en  te 
Leipsig  voorstellingen  gaf  en  werd  in  laatst- 
genoemd Jaar  weder  organist  in  de  St  Thomas- 
kerk  te  Leipdg.  In  1821  werd  hy  organisten 
kapelmeester  te  Dessau  en  overleed  aldaar 
den  20sten  November  1858.  Tot  zyne  beste 
stukken  behooren  de  oratoria:  ^Das  Weltge- 
richt  (1820)",  —  „Die  Sündflut  (1824)",  — 
„Das  verlome  Paradies",  —  „Pharao",  — 
„Christus  das  Kind",  —  „Christus  der  MitUer", 
—  en  „Absalon  (1828)".  Voorts  leverde  hy 
missen,  7  opera's,  ouvertures,  quartetten  ena., 
en  schreef:  „Elementarbuch  der  Tonsetz- 
kunst",  —  „Yorschule  der  Musik",  —  en  „Hand-  i 


buch  des  Organisten  (1829-1880)". 

lAkd/mg  Sekneider^  een  verdiensteiyk  tooneel- 
speler  en  schryver,  geboren  te  BÏeriyn  den 
29sten  April  1805.  Hy  vergeielde  reeds  als 
knaap    zyn    vader  op  kunstreiien,  verbond 
aich  in  1820  aan  den  Koninkiyken  schouw- 
burg te  Beriyn,  en  bleef  er  nagenoeg  80  jaar 
als  uitstekend  comicus  werksaam.  Hy  schreef: 
«Schauspielemovellen  (1889,  2  dln)",  —  „Der 
reisende  Student".  —  „Der  Heiratsantrag  auf 
Helgoland",  —  „Der  Kapellmeister  vonVene- 
dig",  —  „Der  Knrmarker  und  die  Picarde", — 
„Btthnenrepertoir  des  Auslandes",  —het blad: 
„Der  Soldatenfreund",  enz.  Wegens  zyne  reac- 
tionaire gezindheden  moest  hy   in   1848  het 
tooneel    vaarwel    zeggen,    waarna  Friêdriek 
Wükdm  IV  hem  met  den  titel  van  Hofraad 
tot  syn  voorlezer  benoemde.  Koning  WUhdm  I 
handhaafde  hem  in  die  betrekking,  belastte 
hem  met  het  toezicht  op  zyne  boekery  en  be- 
noemde hem  in  1865  tot  geheim  Hofiraad.  Ge- 
durende den   veldtocht  van  1866  bevond  hy 
zich  als  berichtgever  voor  den  „Staatsanzeiger*^ 
in  het  hoofdkwartier.  Yan  zyne  geschriften 
vermelden  wy  voorts  nog:  „Die  Gallerie  der 
Kostttme  (1844—1847,   12  afleveringen)",  — 
„Geschichte  der  Oper  und  des  Opemhaosea 
SU  Berlin  (1848—1852,  5  afleveringen)".  — 
„König  Wilhelm,  militiirische  Lebensbeschrei- 
bung  (1869)",  —  „Kaiser  Wilhelm  (1867— 
1871)",  —   „Die  preuszischen  Orden,  Ehren- 
zeichen    und    Auszeichnungen    (1867—1872, 
12  dln)",  —  en  „Der  Krieg  der  Tripleallianv 
gegen  die  Begierung  der  Bepublik  Paraguay 
(1872—1875,  8  dln)".  Hy  overleed  te  Pots- 
dam dem  15den  December  1878.  Nazyndood 
verscheen  nog  van  hem:  „Aus  meinemLeben 
(1879—1880,  8   dln)". 

JBv^htê  Sekmeidetj  een  Fransch  industrieel 
en  staatsman,  geboren  te  Nancy  in  April  1805. 
Met  syn  broeder  en  in  1845  alleen  belastte 
hy  zich  met  de  directie  der  groote  yzer-, 
staal-  en  machinenfabriek  te  C^usot,  waar 
10000  werklieden  hun  brood  verdienden.  In 
1846—1848  was  hy  volksvertegenwoordiger^ 
van  20  Januari  tot  10  April  1851  minister 
van  Handel  en  Landbouw,  werd  in  1852  lid 
en  vicepresident,  in  1865  president  van  het 
Wetgevend  Lichaam  en  ontving  in  1868  het 
grootkruis  van  het  Legioen  van  Eer.  Zyne 
staatkundige  loopbaan  nam  een  einde  by  den 
val  van  het  Keizerryk  en  hy  overleed  den 
27sten  November  1875. 

Lina  Sohneider,  aanvankeiyk  Lina  WéUer^ 
eene  zeer  verdiensteiyke  Duitsche  schryfrter, 
geboren  te  Weimar  den  15den  Januari  1881. 
Beeds  vroeg  legde  zy  zich  toe  op  de  Duitsche 
letterkunde.  Haar  huweiyk  bracht  haar  in  1852 
te  Botterdam,  en  zy  hield  in  ons  vaderland 
voorlezingen  in  verschillende  steden.  Zy  ver- 
rykte  zich  voorts  met  de  kennis  van  het  Ma- 
leisch  en  vertaalde  uit  het  Nederlandsch :  „Ost- 
indische  Damen  und  Herren"  van  dr.  Jam  tem 
Brink  en  „Erinnerungen  aus  der  Lanfbahn 
eines  Indischen  Officiers"  van  W,  A,  van  Beet. 
De  studie  van  het  Middel-Hoogduitsch  bracht 
haar  tot  die  van  het  MiddelNederlandsch,  en 
zy  leverde  eene  vertaling  in  gebonden  styi 
van:  „Beatrys".  Ook  schreef  zy  ónder  den 
pseudoniem  WUhdm  Berg  eene  Duitsche  ver- 
taling van  de  „Geschiedenis  der  Nederland- 
sche  letterkunde^'  van  dr.  Jonókhloet.  In  1872^^ 


SCHNEIDER— SCHNORB  VON  CAROLSFELD. 


371 


▼iel  haar  de  zeldxame  eer  ten  deel,  dat  zQ 
benoemd  werd  tot  honorair  lid  van  de  Maat- 
Bchapptl  van  Nederlandsche  letterkunde  te 
Leiden  en  in  1873  ontving  zQ  van  onze  Be- 
geering de  groote  gonden  medaUle  van  ver- 
dienste. In  den  winter  van  1884-1885  hield 
z||  te  Amsterdam  voorlezingen  over  letterkun- 
dige onderwerpen. 

Kdrl  SchneideTf  een  verdienstelijk  opvoed- 
kundige, geboren  den  268ten  April  1826  te 
Nensalz  aan  de  Oder.  Hy  studeerde  te  Bres- 
h&u,  werd  onderw))zer  te  Neisze,  rector  en  in 
1868  directeur  van  het  seminarium  te  Brom- 
berg, in  1867  te  Bunzlau  en  in  1870  te  Ber- 
ign,  waar  h0  vervolgens  ambtenaar  werd  bQ 
het  departement  van  OnderwQs  onder  Faür. 
Ook  was  hy  lid  van  den  Pruisischen  Land- 
dag, zag  zich  in  1876  benoemd  tot  ,ygeheim 
Oberregierungsrath"  en  werd  In  1880  afge- 
vaardigd naar  Denemarken  en  Zweden  om  er 
de  zoogenaamde  huisviyt  gade  te  slaan.  Van 
zyne  geschriften  noemen  wS :  „Yolksschnle 
and  Lehrerbildung  in  Frankreich  (1807)*',  — 
„Handreichung  der  Kirche  an  die  Schule 
(1867)'',  —  „Yolkssehule  und  Lehrerbildung 
in  Preuszen  (1876)",  —  „Rousseau  und  Pe- 
stalozzi  (2de  druk,  1873)",  —  en  belangrgke 
bQdragen  in  de  „Theologische  EncykloiSldie" 
van  Merzqg  en  in  de  „Pftdagogische  Encyklo- 
pSdie"  van  Schmid. 

Sohneller.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wj|: 

JtiIiuB  Franz  Borgias  SchndUr^  een  ver- 
diensteigk  geschiedschrgver,  geboren  te  Straats- 
burg in  1777.  Hg  studeerde  te  Freiburg,  nam 
deel  aan  den  oorlog  tegen  de  Franschen, 
legde  zich  vervolgens  te  Weenen  toe  op  de 
letteren,  en  schreef  onderscheidene  tooneel- 
stukken,  zooals :  „Die  Gefongenschaft"  en  het 
treurspel :  „Yitellia".  Daarna  werd  hy  achtervol- 
gens  hoogleeraar  in  de  geschiedenis  te  Linz-en 
te  Graz.  maar  ondervond  in  1815  wegens  zQue 
vrQzinnige  gevoelens  zoo  vele  onaangenaam- 
heden, dat  hg  in  1823  als  hoogleeraar  in  de 
wgsb^eerte  naar  Freiburg  vertrok,  waar  hg 
den  13den  Maart  1832  overleed.  Hg  schreef: 
„Weltgeschichte  (1810—1812,  4  dln)",  — 
„Staatengeechichte  des  Kaiserthums  Oester- 
reich  (1817—1820,  5  dln)",  —  „Geschlchte  von 
B5hmen  (1827,  3  dln)'^  —  „Oesterreichs 
Einflusz  auf  Deutschland  und  Europa  seit  der 
Beformation  bis  zu  den  Bevolut ionen  unserer 
Tage  (1828,  2  dln)",  —  en  „Hinterlassenen 
Werke  (1884—1842,  16  dln)",  uitgegeven  door 
Mihiéh, 

CkritHan  Sohneller,  een  verdiensteigk  dich- 
ter, taal-  en  oudheidkundige,  geboren  te  Holz- 
giu  in  het  Lechdal  den  5den  November  1831. 
g  studeerde  te  Innsbruck  en  Weenen  in  de 
letteren  en  natuurkunde,  was  in  1856-  1868 
professor  aan  het  gymnasium  te  Boveredo, 
begaf  zich  vervolgens  in  die  betrekking  naar 
Innsbruck  en  werd  er  in  1869  inspecteur  van 
lager  en  in  1874  van  middelbaar  onderwgs. 
Van  zgne  gedichten  noemen  wg:  „Aus  den 
Bergen  (1857)",  —  „Jenseit  des  Brenners 
(1864)",  —  „Am  Alpsee  (1860)",  —  en  „El- 
dorado  (1871)".  Voorts  leverde  hg :  .Mftrchen 
und  Sagen  aus  Welschtirol  (1867)'\  —  „Die 
romanischen  Yolksmundarten  Sfldthrols  (1870, 
dl  I)",  —  „Streif^Oge  zur  Erklilrung  tiroli- 


scher  Ortsnamen  (1873)", 
XIII 


„Landeskunde 


von  Tirol  (1870)",  —  „Die  Volksschule  in 
Tirol  vor  100  Jahren  (1874)"  —  en  zgne 
voortreffeigke  „Skizzen  und  Kulturbilder  aus 
Tirol  (1877)". 

Sohnepfenthal,  zie  onder  Salzmtum. 

Sohnitzler.  Onder  dezen  naamvermeiden 
wg: 

Jokann  HtiMrich  Sohmtxler,  een  verdiensteigk 
geschiedschrgver,  geboren  te  Straatsburg  den 
88ten  Juni  1802.  Hg  vertoefde  als  huisonderwg- 
zer  van  1823—1828  bg  eene  adeligke  fiunüie  in 
Bnsland,  was  o.a.  den  26sten  December  1825 
getuige  van  den  opstand  te  Petersburg  en 
verzamelde  aldaar,  te  Moskou  en  in  het  Ser- 
geïklooster  te  Troitza  belangrgke  bouwstoffen 
voor  eene  geschiedenis  van  Rusland.  Hg  werd 
daarop  hoogleeraar  te  Straatsburg,  waar  hg 
den  19den  November  1871  overleed.  In  1864 
volbracht  hg  op  last  der  Keizerigke  Begeering 
nogmaals  eene  reis  naar  Bush&nd,  welke  hg 
tot  aan  de  overzgde  van  de  Wolga  en  tot  aan 
Kasan  uitstrekte.  Van  zgne  geschriften  noe- 
men wg :  „Essai  d'nne  statistique  générale  de 
rempire  de  Bussie  (1829)",  —  „La  Bussie,  la 
Pologne  et  la  Finlande,  tableau  statistique, 
géographique  et  historique  (1835)",  —  „Histoire 
intime  de  la  Bussie  sous  les  empereurs  Alex- 
andre  I  et  Nicolas  (1847,  2  dln)",  -  „La 
Bussie  ancienne  et  moderne:  histoire,  descrip- 
tion,  moeurs  (1854)",  —  „Deacription  de  la 
Crimée  (1855)",—  „()athérine  et  sa  cour  (1865)", 

—  en  „Lee  institutions  de  la  Bussie  depuis 
Alexandre  II  (1866,  dln)".  Ook  vermelden 
wg  van  hem :  „Statistique  générale  de  la  France 
(1842—1846,  4  dln)",  —  en  „Atlas  historique 
et  pittoresque  (1855-1862,  4  dln)". 

Johann  SehmixUrf  een  verdiensteigk  genees- 
kundige, geboren  den  lOden  April  1835  te 
Grosz-Kanizsa ,  promoveerde  in  1860  in  de 
geneeskunde  te  Weenen  en  was  van  1863  tot 
1867  assistent  van  Oj^^oUer.  In  1878  werd  hg 
er  buitengewoon  en  in  1880  gewoon  hoogleeraar 
voor  de  ziekten  van  de  ademhaling  en  van  den 
bloedsomloop  en  ontving  in  1883  den  titel  van 
regeeringsraad.  Hg  is  de  stichter  van  depoly- 
kliniek  te  Weenen  en  tot  zgne  belangrgkste 
geschriften  behooren:  „Die  Laryngoskopie  und 
Bhinoskopie",  —  „Die  kiringoi&opische  Diag- 
nostik  und  lokale  Therapie  der  Kehlkopf^e- 
schwfire",  —  „Ueber  Stimmbandtöhmung", — 
„Ueber  die  Anwendung  der  Galvanokanstik 
fm  Innem  des  Kehlkopfs",  —  „Ueber  Miliar- 
tuberkulose  des  Bachens  und  des  Kehlkopfe", 

—  „Ueber  die  therapeutische  Anwendung 
verdichteter  und  verdUnnter  Luft  beiLungen- 
und  Herzkrankheiten" ,  —  „Ueber  Lungen- 
schwindsucht",  —  en  -Ueber  Asthma  in  seinen 
Beziehungen  zu  den  Krankheiten  der  Nase". 

Sohnorr  von  Carolsfeld  (Julius.  rid- 
der), een  uitstekend  historieschilder,  geboren 
te  Leipzig  den  26sten  Maart  1794,  ontving 
het  eerste  onderricht  in  de  schilderkunst  van 
zgn  vader,  bezocht  in  1811  de  Académie  van 
Schoone  Kunsten  te  Weenen  en  voegde  zich 
aldaar  bg  eene  vereeniging  van  jeugdige  kun- 
stenaars, die  zich  een  eigen  weg  wilden  banen. 
Toen  ontstonden  zgne  stukken:  „De  aalmoes 
van  den  Heiligen  Bochus  (in  het  museum  te 
Lelpzig)"  en  „Het  bezoek  der  Heilige  Familie 
(in  het  museum  te  Dresden)".  In  1817  ver- 
trok hg  naar  Bome,  waar  hg  zich  aansloot 
aan    het  door   Overheek.  Sehadow,   OomMu 

24* 


372 


SCHNORR  VON  CABOLSFELD-SCHOKLAND. 


en  anderen  gestichte  Doitsch    Genootschap, 
hetwelk  door  het  aanvaarden  der  R.  Katho- 
lieke oTerlevering  de  alonde  kunst  wilde  her- 
scheppen. Toch  hleef  h0  getrouw  aan  zQne 
Protestantsche  gevoelens.  Van  z|}ne  doeken 
uit  dien  tfld  noemen  wfl:  „T>e  bruiloft  te  Ka- 
na",  —  „Jac^b  en  Rachel",  —  eene  „Heilige 
Familie"  en  eene  „Madonna  met  het  kind", — 
„De  drie  Christeiyke  en  de  drie  Heidensche 
ridders  volgens  Ariosto",  —   „Ruth  op  den 
akker  van  Boas",  —  en   „Christus  met  de 
kinderen".  Ook  behoorde  hQ  tot  de  kunste- 
naars, die  de  Villa  Massimi  te  Rome  met 
fresco^B  hebben  versierd;  hy  ontleende  daartoe 
de  stof  aan  den  „Orlando  fdrioso"  van  ArioHo, 
Voorts  vervaardigde  h0  in  dien  tyd  prachtige 
teekeningen  van  landschappen.  Nadat  hQ  in 
1827  het  professoraat  in  het  historieschilde- 
ren  te  Mflnchen  had  aanvaard,  belastte  Koning 
Lodewijk  1  hem  met  de  taak,  vijf  zalen  van 
het  paleis  met  tafereelen  uit  het  Nibelungen- 
lied,  alsmede  drie  zalen  met  tafereelen  uit 
het  leven   van   Karel  de  Qrooie,  Barharossa 
en  Buddf  van  Mahtburg  te  versieren.  Daar- 
enboven vervaardigde  h0  de  teekeningen  voor 
de  soldering  der   zaal  in  het  paleis,  die  met 
beelden   uit  de  gedichten  van  Somênu  sou 
worden  getooid,  en  leverde  voor  het  kasteel 
Kappenberg  in   het  land   van  Munster:  „De 
dood  van  Barbarossa"  in  olieverf.  In  1848  ver- 
trok h0  als  hoogleeraar  en  directeur  van  het 
museum  van  schilderyen  naar  Dresden.  Tot 
zyne    latere    stukken   in  olieverf  behooren: 
„Eene    Heilige    Familie    in  het  groen",  — 
„Christus    met  het  Kruis,  voor  de  poorten 
van  Rome  Petrus  ontmoetend",  —  en  „Het 
afscheid     van    Siegfried    van    Chriemhilde". 
Voorts  vermelden  wy  zyne  teekeningen  voor 
de  prachtuitgave  van  „Der  Nibelungen  Noth" 
en  voor  een  „Prentbybel".  In  1858  verbond 
hy    zich  met   Chrüneuen  te  Stuttgart  tot  de 
vernieuwde    uitgave    van    het    „Christliche 
Kunstblatt'*.  Ook  vervaardigde  hy  cartonsvan 
glasschilderingen  voor  de  Paulskerk  te  Londen. 
—  „Luther  te  Worms"  in  olieverf  voor  het 
Mazimilianeum  te  Müochen  en  „Het  nieuwe 
Jerusalem",  dat  onvoltooid  bleef,  daar  hy  den 
24Bten   Mei  1872  te  Dresden  overleed.  Met 
betrekking  tot  zyne  kunstrichting  volgde  hy 
den  middenweg.  In  zyne  stukken  openbaart 
zich  de  geest  van  het  Protestantismus,  en  men 
vindt  daarin  geene  sporen  van  de  ziekeiyke, 
dweepachtige    opvatting,  waardoor  die  van 
Ooerbeck  en  Sehadow  zich  onderscheiden;  zyne 
behandeling  van  het  vleesch  is  krachtig  en  vol 
leven,  en  zyn  genie  als  ku  astenaar  schittert 
vooral  in  zfine  romantische  stukken  teMünchen. 
Sobnyder   von   Wartensee  (Xaver), 
een  verdiensteiyk  componist  en  schryver  over 
muzikale  aangelegenheden,  geboren  te  Lttaem 
den   18den   April   1786,  wydde  zich  eerst  te 
Zürich,  daarna  te  Weenen  onder  de  leiding 
van   ZtekUn  en   BeethaveM  aan  de  studie  der 
toonkunst.    Nadat   hy  in   1815  deelgenomen 
had  aan  den  veldtocht  tegen  de  Franschen, 
erlangde  hy  eene  aanstelling  aan  het  opvoe- 
dingsgesticht van  Petialozxi  te  Yverdun,  doch 
vertrok  reeds  in  1817  naar  Frankfort  aan  de 
Main,   waar  hy  den  27sten  Augustus  1868 
overleed.  Zyne  compositiën  onderscheiden  zich 
door   grooten  rykdom  van  melodieën,  door 
helderheid  en  nauwkeurigheid.  De  voornaamste 


zyn:  „Fortuna  (romantische  opera)",  —  „Der 
Friede  (quartet)",  —  „Kantate  zur  Feier  von 
Pestalozzi^s  73  Oeburtstag  (1818)",  —  en  de 
Zwitsersche  opera:  „Heimweh  und  Heimkehr". 
zyne  „Gedichte  (1869)"  zyn  door  MüUer  wm 
der  Werra  uitgegeven. 

Sohoeberlein  (Ludwig  Friedrich),  een 
Protestantsch  godgeleerde,  geboren  den  6den 
September  1813  te  Kolmberg  in  MittelAranken, 
studeerde  te  Mttnchen  en  te  Erlangen,  behoorde 
eenige  Jaren  tot  de  hnisgenooten  van  Belhmann- 
Eollweg^  was  godsdienstleeraar  te  Mflnchen  en 
te  Kissingen,  vertrok  in  1841  als  repetitor  naar 
Erlangen,  vestigde  er  zich  als  privaatdocent, 
werd  in  1850  benoemd  tot  buitengewoon  hoog- 
leeraar te  Heidelberg  en  in  1855  te  Qöttingen 
en  overleed  hier  ter  plaatse  als  gewoon  hoog- 
leeraar den  8sten  Juli  1881.  Van  zyne  ge- 
schriften noemen  wy:  „Die  Grundlehren  des 
Heils  entwickelt  aus  dem  Prinzip  der  Liebe 
(1848)",  -—  „Der  Evangelische  Hauptgottes- 
dienst  in  Formularen  fttr  die  ganzen  fiLirehen- 
jahre  (1855;  2de  druk,  1874)",  —  „Ueberden 
liturgischen  Ausbau  des  Oemeindegottesdienstes 
(1859)",  —  „Schatz  des  liturgisches  Chor- und 
Gemeindegesanges  (1864—1872,  3  dln)",  — 
„GeheimniEse  des  (>laubens  (1872)",  —  „Die 
christliche  Versöhnungslehre  (1877)",  —  en 
„Prinzip  und  System  der  Dogmatik  (1881)". 

Sohoedler  (Friedrich),  een  verdiensteiyk 
natuurkundige,  geboren  den  25eten  Februari 
1813  te  Dieburg  in  het  groothertogdom  Hes- 
sen, bepaalde  zich  aanvankeiyk  by  de  phar- 
macie.  studeerde  te  Gieszen  in  de  natuurkunde, 
was  in  1835—1838  assistent  van  lAêng^  be- 
gaf zich  vervolgens  naar  TQbingen,  volbracht 
eenige  wetenschappeiyke  reizen  en  ontving 
in  1842  eene  aanstelling  als  leeraar  in  de 
natuurkundige  wetenschappen  aan  het  gym- 
nasium te  Worms  en  in  1854  als  directeur 
van  de  provinciale  reaalschool  te  Mainz.  Hy 
overleed  aldaar  den  27Bten  April  1884.  Zyne 
geschriften  onderscheiden  zich  door  duideiyk- 
heid  en  beknoptheid.  Daarvan  vermelden  wy : 
„Die  Chemie  der  Gegenwart  (1853;  3de  druk, 
1859)"  en  vooral  het  „Buch  der  Natur  (1846, 
2  dln;  22ste  druk,  1884)",  hetwelk  in  nage- 
noeg alle  Europeesche  talen  is  overgebracht 
(in  het  Nederlandsch  door  A.  WiMer  JPriiw). 
Ook  leverde  hy  een  gedeelte  van  Wagim'$i 
„Handbuch  der  Naturkunde  (238te  druk,  1873)" 
en  bydragen  in  IM\g'9  „Handwörterbuch  der 
Chemie",  bezorgde  eene  volksuitgave  van  het 
„Thierleben"  van  Brehm^  en  schreef  opstellen 
in  de  „Annalen  der  Chemie  und  Pharmaoie". 
Eindeiyk  noemen  wy  van  hem:  „Diehdhefen 
technischen  Schnlen  (1747)",  —  „Der  Latein- 
zwang  in  der  Realschule  (1873)",  —  het  biy- 
spel:  „Der  verwünschte  Brief"  en  onderschei- 
dene gedichten  en  novellen,  meestal  in  het 
tydschrift  „Europa"  geplaatst 
Sohöffer,  zie  BoekdrukkunMt. 
Sohokland,  een  eiland,  tot  de  provincie 
Overysel  behoorend,  ligt  in  de  Zuiderzee, 
omstreeks  11  Ned.  myi  ten  westen  van  Vol- 
lenhoven.  Vermoedeiyk  is  het  door  groote 
watervloeden  in  de  13de  eeuw  ontstaan.  Zyne 
haven  is  voor  de  scheepvaart  van  veel  belang. 
Dit  eiland  was  weleer  veel  grooter,  en  in  het 
eerste  vierdedeel  dezer  eeuw  had  men  er  eene 
aanzieniyke  veeteelt.  In  1825  is  het  echter 
I  geweldig  door  stormen  geteisterd  en  vervol- 


SCHOKLAND— SCHöLL. 


373 


gens  aanmerkeiyk  afgenomen,  zoodat  men  het 
door  kunstwerken  boven  water  moest  honden. 
Zelft  de  eenigszins  hooger  gelegen  dorpen 
Emmeloort  en  Ens  kwamen  onder  de  macht 
van  het  zeewater,  zoodat  men  het  drinkwater 
van  elders  moest  aanvoeren.  Eindelijk  zag  de 
Regeering  zich  in  1858  genoodzaakt,  een 
wetsontwerp  tot  ontruiming  vau  Schokland 
aan  te  bieden.  Dientengevolge  ontvingen  de 
inwoners  schadeloosstelling  voor  hunne  on- 
roerende goederen  en  konden  naar  elders  ver- 
huizen, terwyi  het  grondgebied  van  het  eiland 
werd  toegekend  aan  de  gemeente  Kampen. 
Sedert  dien  tgd  wonen  er  slechts  drie  huis- 
gezinnen, belast  met  het  opzicht  over  de  Byks- 
werken  en  den  aldaar  aanwezigen  vuurtoren. 
Sohol(De),  FleuronecfetplategtaofJPlaiegia 
tmlgafU  (zie  Plaiv'mohen),  behoort  tot  de  orde 
der  Weekvinnigen  (Malacopterigii).  Dezevisch, 
wiens  lichaamsvorm  (habitus)  wg  uit  bügaande 
figuur  kunnen  opmaken,  is  op  de  donker  ge- 
kleurde rechterzyde  met  bruine  of  orai^e- 
kleurige  vlekken  versierd.  Hy  heeft  tusschen 
de  oogen  eene  streep  van  zes  of  zeven  knob- 
beltjes en  bereikt  eene  lengte  van  ongeveer 
40  Ned.  duim.  Men  vangt  hem  in  menigte  op 
de  kust  der  Noordzee.  Ook  wordt  hy  gezouten 


Steltloopers  (Grallatores)  behoorend.  Het  heeft 
een  langen,  sterken  snavel,  die  zydelings  samen- 
gedrukt  en  van  eene  wigvormige  punt  voor- 
zien is,  —  voorts  vry  lange,  met  schubben 
bedekte  pooten,  korte  voeten  met  3  teenen,  die 
aan  den  voet  door  een  vlies  vereenigd  zyn,  lan([:e 
vleugels  en  een  vierkanten  staart.  De  schol- 
ekster leeft  van  wormen,  week-  en  schaaldieren 
en  bewoont  de  stranden  en  duinen.  De  Euro- 
peesche  scholekster  (H.  ostralegus)  Is  zwart  en 
wit;  hy  nestelt  in  de  duinen  en  vliegt  snel. 
zyn  snavel  is  orai^ekleurig,  zyne  oogen  zyn 
karmozynrood  en  zyne  pooten  donker  vleesch- 
kleurig.  Hy  heeft  eene  breede,  witte  streep  op 
de  vleugels,  en  zyne  eieren  zyn  bruinachtig 
geel  met  donkerder  vlekken  en  gryze  stippen. 

Soholiën  zyn  langere  of  kortere  verklarin- 
gen van  de  werken  vanoudeLatynscheof  Griek- 
sche  schryvers.  De  bewerkers  dier  schollen 
dragen  den  naam  van  Scholieuten,  De  namen 
van  deze  laatste  zyn  meestal  onbekend. 

Scholl  (Amelien),  een  Fransch  schry  ver,  ge- 
boren te  Bordeaux  den  14den  Juli  1833,  wydde 
zich  te  ParUs  aan  de  Journalistiek  en  stichtte 
achtervolgens:  »Satan",  —  »Le  Silhouette", 
—  „Le  Nain  Jaune*',  —  »Le  club",  —  „Le 
jockey",  —  en  „Le  lorgnon".  Voorts  schreef  hy 


De  schol. 


en  gedroogd,  en  zyn  vleesch  levert  alsdan 
eene  smakelQke  spys. 

Scholastiek  noemt  men  in  het  algemeen 
de  wetenschap  en  wysbegeerte  der  midden- 
eeuwen. Zy  was  een  mengsel  van  wysbegeerte 
en  godgeleerdheid,  waarin  tevens  letter-  en 
geschiedkundige  bestanddeeien  waren  opgeno- 
men. De  godgeleerdheid  echter  had  in  den 
vorm  van  kerkeiyke  godsdienstleer  daarin 
de  overhand  en  de  wysbegeerte  was  hare 
dienstmaagd.  Het  tydperk  der  scholastieke 
wysheid  begint  volgens  sommigen  in  de  da- 
gen van  JCard  de  Qroote.  In  de  door  hem  ge- 
stichte scholen  werden  de  zeven  vrye  kunsten 
onderwezen.  Langzamerhand  evenwel  breidde 
de  gezichtskring  zich  uit  en  men  kon  op  den 
duur  de  studie  der  metaphysica  niet  verwaar- 
loozen.  Er  verrezen  universiteiten  en  er  ston- 
den mannen  op,  die  als  voortreifeiyke  denkers 
voortschreden  op  den  weg  der  wetenschap, 
zy  voerde  heerschappy  tot  in  de  16de  eeuw, 
toen  Bacon  en  DetoarUt  de  grondleggers  wer- 
den van  eene  zelfétandige  wysbegeerte. 

Scholekster  (Haematopus)  is  de  naam 
van  een  vogelengeslacht  van  de  familie  der 
JPlevierachtiffen  (Charadriidae),  tot  de  orde  der 


tydens  de  Republiek  vooral  opstellen  in  den 
„Evenement"  en  den  „Voltaire".  Ook  leverde  hy 
romans  en  tooneelstukken,  zooals  „La  question 
d'amour  (1864)",  —  „Les  chaines  de  fleura 
(1866)",  —  „Lerepentir ",—  en  „Lenid desau- 
tres (1878)".  Door  zyne  aanvallen,  tweegeveeh- 
ten  en  rechtsgedingen  behoort  hy  tot  de  meest 
beruchte  personen  van  Frankryks  hoofdstad. 
Schöll.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
A£aximiUan  Samton  Friedrich  SóhöU^  een 
staatsman  en  letterkundige,  geboren  den  8sten 
Mei  1796  te  Harskirchen  in  Nassau  Saarbrttcken. 
Hy  studeerde  te  Straatsburg  in  de  rechten,  vol- 
bracht als  huisonderwyzer  by  eene  familie  in  Ly f- 
land  groote  reizen,  vestigde  zich  in  17üO  als  ad- 
vocaat te  Straatsburg,  moest  weldra  wegens 
de  Revolutie  de  wyk  nemen  en  werd  eigenaar 
van  een  boekhandel  en  van  eene  boekdrukkery 
te  Basel.  In  1814  aanvaardde  hy  op  aanbe- 
veling van  AUxander  von  Ruwholdt  eene  be- 
trekking in  het  Kabinet  des  Konings  van 
Pruisen  met  den  titel  van  Hofraad,  werd 
door  den  staatskanselier  Vorst  von  Kardsnbm'g 
naar  Weenen  geroepen,  vertoefde  er  gedurende 
het  Congres  en  was  vervolgens  tot  1818  raad  van 
legatie  by  het  Pruisisch  gezantschap  te  Parys. 


874 


SCHöLL— SCHOLTEN. 


Id  1819  werd  htf  te  BerlQn  referendaris  bQ 
den  Vorst  StaatskanBelier,  vergeselde  desen 
op  de  congressen  te  Teplits,Troppaa,Laibach 
en  Yerona  (1822),  maar  w^dde  zich  na  het 
overigden  yan  Sa/rdenberg  aan  de  letterkunde. 
Hy  stierf  op  eene  reis  te  Parus  den  6den  Aa- 
gustns  1888.  Van  stlne  tal^ke  geschriften 
vermelden  w0:  ,,Histoire  abr^jée  de  la  litté- 
rature  grecqne  (1818, 2  dln ;  2de  druk,  1824)",  — 
„Histoire  de  la  littératore  romaine  (1815), 
4  dln)",  —  „Congres  de  Vienne  (1816)",  — 
een  vervolg  op  het  werk  van  Kochi  „Histoire 
abréfföe  des  traites  de  paix  etc.  (1817—1818, 
15  dln)",  —  „Archives  politiqnes  on  diploma- 
tiqnes  (1818—1819,  3  dln)",  —  Tableau  des 
revolutions  de  TEurope  (1828  3  dln)",  —  en 
„Ck>urs  d*histoire  des  états  européens  jusqu^en 
1789  (1830—1834,  46  dln)". 

Buttav  AdoLf  aoholl,  een  verdienstelijk  oud- 
faeidkenner  en  schryver  over  kunstaangelegen- 
heden.  Hy  werd  geboren  te  Brttnn  den  2den 
September  1805,  wydde  zich  te  Tfibingen 
én  later  te  Qöttingen  aan  de  stadie  der  oud- 
heidkunde, vestigde  zich  in  1838  als  privaat- 
docent  te  Beriyn,  werd  er  in  1835  lector  in 
de  mythologie  en  kunstgeschiedenis  aan  de 
Académie  van  Sohoone  Kunsten,  reisde  in 
1839—1840  met  O.  Müüer  in  Italië  en  Grie- 
kenland en  werd  in  1842  professor  in  de  oud- 
heidkunde te  Halle,  in  1848  directeur  van 
kunstaangelegenheden  en  in  1861  opper- 
bibliothecaris  te  Weimar.  Behalve  bydnigen 
in  tydschriften  en  vertalingen  der  treurspelen 
van  SóphooUê  leverde  hQ:  „Die  Tetralogien 
der  attlschen  Tragiker  (1839)",  —  „Sophokles, 
sein  Leben  and  Wirken  (1842)",  —  „Ueber 
die  Tetralogie  des  attischen  Theaters  and  die 
Kompositionsweise  des  Sophokles  (1859)",  — 
„Weimars  Mêrkwttrdigkeiten  einst  and  jetzt 
(1847;  nieuwe  druk,  1857)",  —  en  „Karl- 
Angust  Bttchlein  (1857)".  Ook  deed  h||:  „Ar- 
chftologische  Mittheilungen  aus  Griechenland" 
uit  de  nagelaten  papieren  van  O.  MülUr  in 
het  licht  verschijnen,  benevens:  „Briefe  und 
Aufitóltze  von  Goethe  (1846)",  —  „Goethe*s 
Briefe  an  Frau  von  Stein  (1848-1851, 3  dln)", 
—  en  „Goethe  in  den  HauptzUgen  seines 
Lebens  und  Wirkens  (1882)". 

Schollevaar  (Carbo)  of  aaUcMcer  is  de 
naam  van  een  vogelengeslacht  van  defiimilie 
der  Pdïkaamachtisen  (Steganopodes),  tot  de 
orde  der  Znoemvogdt  (Natatores)  behoorend. 
Het  onderscheidt  zich  door  een  vry  langen, 
saftmgedrukten  snavel,  waarvan  de  bovensnavel 
in  een  haak  uitloopt,  terwyi  de  ondersnavel 
als  afgehakt  is,  —  voorts  door  zydelingsche 
neusgaten  in  eene  sleuf  onder  aan  den  bek, 
door  eene  naakte  keel,  een  ronden  staart  en 
een  zaagsgewys  ingesneden  nagel  van  den 
middenteen.  De  meest  voorkomende  soort 
(C.  Cormoranus  Mejfer),  ook  waimraaf  ge- 
noemd, is  weinig  grooter  dan  een  gewone 
eend,  glanzig  zwart,  met  bronskleurig  bruine 
vleugels  met  donkerblauwe  randen,  met  een 
zwarten,  van  onder  vleeschklenrigen  bek, 
eene  om  het  oog  naakte  huid,  een  geien 
keelzak  en  groene  oogen.  De  kop  is  in  den 
paartyd  met  eene  kuif  versierd  en  aan  den 
kop  en  de  dyen  ontwaart  men  banden  van 
witte  vederen.  Men  vindt  dezen  vogel  in 
onze  noordeiyke  streken  ook  op  onzebinnen- 
landsche  plassen  en  meren,  waar  hy  zich  met 


visschen  voedt.  Het  wyQe  legt  in  een  nest, 
op  boomen  of  hooge  struiken  geplaatst,  8  of 
4  groenachtige  eieren. 

Soholte  (Hendrik  Peter),  met  de  Oock 
(zie  aldaar)  éen  van  de  grondleggers  van  het 
Kerkgenootschap  der  Christeiyk  Gereformeer- 
den in  Nederh&nd,  jwerd  geboren  te  Amsterdam 
in  1805,  studeerde  te  Leiden  en  werd  predi- 
kant te  Doeveren,  (denderen  en  Gluisoyen. 
Nadat  hy  hier  vele  aanhangers  verworven  en 
wegens  zyne  aftcheiding  van  de  Hervormde 
Kerk  vele  vervolgingen  ondervonden  had, 
vertrok  hy  in  1846  naar  de  Yereenigde  Staten 
van  Noord- Amerika  en  stichtte  in  den  staat 
Jowa  eene  bloeiende  Nederlandsche  kolonie 
er  vervolgens  de  stad  Pella  Hy  was  er  voorts 
niet  enkel  als  leeraar,  maar  in  onderschei- 
dene maatschappeiyke  betrekkingen  werkzaam^ 
ook  als  redacteur  van  „Pella*s  Weekblad",  en 
overleed  in  1868.  Voorts  heeft  hy  een  groot 
aantal  brochures,  bezwaar-  en  twistschrlften  in 
het  licht  gegeven  en  was  van  1836—1844  redac- 
teur van  het  tydschrift:  „De  reformatie",  dat  te 
Amsterdam  by  Söveker  in  het  licht  verscheen. 

Soholten.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

Beitjamin  Fetrus  va»  WêêeU  Scholte»^  een 
verdiensteiyk  Nederlandsch  rechtsgeleerde, 
geboren  te  Amsterdam  den  238ten  September 
1763.  Hy  studeerde  en  promoveerde  in  de 
rechten  en  letteren  en  werd  in  1787  pensionaris 
van  Schiedam,  later  van  Delft,  welke  betrek- 
king hy  tot  1795  waarnam.  Nadat  hy  voorts 
eenige  jaren  als  ambteloos  burger  gesleten 
had,  werd  hy  in  1802  lid  van  den  gemeenteraad 
te  Delft  en  in  1807  raadsheer  in  het  depar- 
tementaal gerechtshof  te  *s  Gravenhage.  Voorts 
benoemde  Koning  Lodewyh  hem  tot  lid  van 
belangryke  commissiën  en  schonk  hem  de 
Orde  der  Unie.  Na  het  herstel  onzer  onaf  han- 
keiykheid  werd  hy  lid  en  kamerpresident  van 
het  hoog  gerechtshof,  ridder  der  Orde  van  den 
Nederlandschen  Leeuw  en  curator  der  Leidsche 
hoogeschool.  Ook  werd  hy  directeur  der  Hol- 
landsche  Maatschappy  van  Wetenschappen  te 
Haarlem  en  lid  der  Maatschappy  van  Neder- 
landsche letterkunde  te  Leiden  en  overleed 
den  26sten  April  1829. 

We98d  Scholteu,  een  Nederlandsch  godge- 
leerde, geboren  den  8Bten  Mei  1785.  Hy  stu- 
deerde en  promoveerde  te  Utrecht  in  de  god- 
geleerdheid, werd  achtervolgens  predikant  te 
Vleuten,  Harderwyk  en  Delft,  waar  hy  in 
1871  zyn  emeritaat  verkreeg,  en  vestigde  zich 
vervolgens  te  Leiden,  waar  hy  den  5den  De- 
cember 1856  overleed.  Hy  was  lid  van  het 
Provinciaal  Utrechtsch  Genootschap  en  van  de 
Maatschappy  van  Nederlandsche  letterkunde 
te  Leiden.  Hy  heeft  een  groot  aantal  leerrede- 
nen en  vlugschriften  in  het  licht  gegeven. 

Johannes  Henricut  Scholtemy  een  uitstekend 
Nederlandsch  godgeleerde  en  een  zoon  van 
den  voorgaande.  Hy  werd  geboren  te  Vleu- 
ten den  17den  Augustus  1811,  studeerde  te 
Utrecht  in  de  letteren  en  in  de  godge- 
leerdheid, promoveerde  aldaar  in  1836  met 
de  kap,  werd  in  1838  predikant  te  Meer- 
kerk, in  1840  hoogleeraar  te  Franeker,  in 
1843  buitengewoon  en  in  1845  gewoon  hoog- 
leeraar te  Leiden,  ontving  In  1881  een  eervol 
emeritaat  en  overleed  den  lOden  April  1885. 
Hy  schreef:  „De  leer  des  Vaders,  des  Zoons 
en  des  H.  Geestes.  Eene  bydrage  tot  de  ken- 


SCHOLTEN— SCHöMANN. 


875 


nis  van  bet  wezen  des  ChristendomB  (1856)**, 

—  ffOver  het  godsbegrip  van  Kranse  (1846)", 

—  „Mr.  G.  W.  Opzoomer  op  het  gebied  der 
godgeleerdheid  en  wijsbegeerte  beoordeeld 
(1846)",  —  „De  leer  der  Hervormde  Kerk  in 
hare  grondbeginselen  uit  de  bronnen  voorge- 
steld en  beoordeeld  (1848—1854,  2  dlnj  2de 
dmk,  1860)'\  —  „Antwoord  aan  mr.  ïb.  da 
Costa  (1852)^  —  „Historisch  kritische  inlei- 
ding tot  de  schriften  des  Nienwen  Testaments 
(1853—1856)*',  —  „Geschiedenis  der  godsdienst 
en  wOsbegeerte  (1854)",  —  „G^chiedenis  der 
christeiyke  godgeleerdheid  gedorende  het  t0d- 
perk  des  Nienwen  Testaments  (1856)",  —  „De 
vrge  wiL  Kritisch  onderzoek  (1859)",  —  „Het 
kritisch  standpunt  van  C.  W.  Opzoomer  (1860)", 

—  jyOver  de  oorzaken  van  het  hedendaagsehe 
materialisme  (1860)",  —  „De  oudste  getuigenis 
aangaande  de  schriften  des  N.  T.*s  (1860)", 

—  „Het  Evangelie  naar  Johannes.  Kritisch* 
historisch  onderzoek  (1864)",  —  „Snpranatn- 
ralisme  in  verband  met  den  Bybel,  Christen- 
dom en  Protestantisme.  Eene  vraag  des  tgds  be- 
antwoord (1867)",—  „De  doopsformule  (1869)", 

—  „Het  oudste  evangelie.  Kritisch  onderzoek 
naar  de  samenstelling,  de  onderlinge  verhou- 
ding, de  historische  waarde  en  den  oorsprong 
der  Evangeliën  naarMattheusenMarcus(1868)", 

—  „Het  Paulinische  Evangelie.  Kritisch  on* 
derzoek  van  het  Evangelie  naar  Lucas  (1870)", 

—  „De  apostel  Johannes  in  Klein- Azië.  Hlsto- 
risch-kritisch  onderzoek  (1871)",  —  „Is  de 
schrtfver  van  het  boek  der  Handelingen  de* 
zeifoe  als  die  van  het  derde  Evangelie  ?  (1878)", 

—  „Strausz  en  het  Christendom  (1873)",  — 
„Afiwheidsrede  bQ  het  neerleggen  van  het  hoog- 
leeraarsambt  (1881)",  —  een  bundel  leerredenen 
en  drie  Latgnsche  redevoeringen.  Daarenboven 
leverde  hg  bgdragen  in  verschillende  godge- 
leerde tgdschriflen. 

WUlem  Albert  SehcUen,  een  verdiensteigk 
Nederlandsch  industrieel.  Hg  werd  geboren 
te  Loenen  op  de  Yelnwe  (Gelderland)  den 
6den  October  1819  en  verloor  reeds  vroeg 
■gn  vader,  prediltant  aldaar.  Hg  ontving  zgne 
opleiding  te  Zutfen  en  onderscheidde  zich 
reeds  tSs  knaap  niet  slechts  door  leergierig- 
heid, maar  ook  door  ongemeene  volharding. 
Meer  geneigd  tot  de  studie  der  technische, 
dan  tot  die  der  klassieke  vakken,  zocht  en 
vond  hg  spoedig  plaatsing  in  eene  fobriek. 
Bas  echter  ontwaakte  bg  hem  de  lust  om 
als  reizend  gezel  naar  den  vreemde  te  trek- 
ken, ten  einde  aldaar  zgn  kennis  van  het 
ikbriekwezen  te  vermeerderen.  Nadat  hg  er 
met  opmerkzaamheid  had  rondgezien,  keerde 
hg  naar  het  Vaderland  terug  en  stichtte  eene 
▼erfMoffen-  en  aardappelmeeltebriek  te  Wams- 
veld  bg  Zutfen  (1888),  en  toen  deze  (1841) 
eene  prooi  der  vlammen  werd,  begaf  hg  zich 
naar  de  provincie  Groningen  en  deed  eene 
nieuwe  fltbriek  van  dezelfde  artikelen  verrg- 
aen  te  Foxhol  (gemeente  Hoogezand,  1841), 
waarna  hg,  een  paar  Jaar  later,  de  verf- 
flibriek  veranderde  in  eene  aardappelstroop- 
fftbriek.  Hier  had  hg  Jaren  lang  wegens  be- 
krompenheid van  geldmiddelen  met  groote 
moeieigkheden  te  worstelen,  maar  het  ver- 
trouwen op  de  deugdeigkheld  zgner  zaak 
verliet  hem  geen  oogenblik.  Terecht  kon  hg 
boven  deze  fobriek  dan  ook  het  woord  „Eure- 
ka" schrgven.  Door  zgne  onwrikbare  volhar- 


ding en  door  zgn  onvermoeiden  gver,  gepaard 
aan  een  genialen  blik  in  de  omstand^heden 
des  tgds,  kwam  hg  alle  bezwaren  te  boven, 
zoodat  hg  zgne  fobriek  uitbreidde  en  met 
nieuwe  ondernemingen  ging  vermeerderen. 
Zoo  werd  hg  in  1854  door  aankoop  eigenaar 
van  de  grootste  aardappelbranderg  in  ons 
Vaderland.  Vervolgens  werden  door  hem  op- 
gericht eene  aardappelmeel-,  stroop ,  sago-, 
deztrine-  en  beenzwartfabriek  te  Zuidbroek 
(1859),  de  suikerraffinaderg  „Selfhelp"  te 
Groningen  (1862),  eene  aardappelmeeUkbrie^ 
te  Veendam  (1866)  en  eene  te  Stadskanaal 
(1866).  Intusschen  was  de  blik  van  den  onder- 
nemenden  industrieel  ook  gevestigd  op  het 
buitenland.  Te  Brandenburg  aan  de  Havel  ver- 
rees in  1866  zgne  aardappelmeel-  en  stroop- 
flibriek  „Fozhol"  en  in  1869  eene  andere  te 
Neu-Buppin.  Een  Jaar  later  stichtte  SehoUe» 
de  flibriek  „Willem  ni"  te  Tamow  in  GaU- 
ci6  en  in  1872  eene  naar  zgn  oudsten  op- 
zichter genoemde  te  „Petrokow"  (Polen).  Eene 
flibriek,  in  1870  gesticht  te  Tangermunde  aan 
de  Elbe,  werd  in  1875  naar  Landsberg  aan  de 
Warthe  overgebracht,  evenals  die  van  Tamow 
naar  Olmtttz.  Bovendien  werd  door  hem  in 
1877  nog  eene  aardappelmeel-  en  strooptkbriek 
hier  te  lande  aangekocht  en  wel  te  Zuidwen- 
ding (gemeente.  Veendam),  alsmede  die,  ge- 
naamd „Hibemia"  te  Muutendam,  terwgi  hg 
in  1881  nog  eene  stichtte  te  Nowg-Dwor  bg 
Warschau,  zoodat  het  getal  zgner  fobrieken 
veertien  bedraagt,  welke  gedreven  worden 
door  34  stoomketels  met  42  stoommachines,  te 
zamen  van  meer  dan  1580  paardenknushtea. 

Li  deze  fobrieken  wordt  Jaarigks  voor  mil- 
lioenen  omgezet  en  zg  verschaffen  aan  hon- 
derden werk  en  brood.  Bovendien  ondw- 
steunde  SdkoUen  krachtig  de  Nederlandseh- 
Amerikaansehe  stoombootmtatschappg,  waar- 
van eene  boot  zgn  naam  draagt 

Deze  verdiensteigke  ngverheidsondememer 
is  ridder  van  de  Orde  van  den  Nederlandsehen 
Leeuw,  van  het  Legioen  van  Eer  en  van  de 
Stanislausorde  van  Busland,  en  bouwde  op  de 
Groote  Markt  te  Ghroningen  eene  prachtige 
woning,  die  tonnen  gouds  heeft  gekost  en  de 
stad  zgner  inwoning  tot  sieraad  verstrekt. 

Sohols  (Adolf  Heinrioh  Wilhelm  von), 
minister  van  Financiën  in  Pruisen  ongeboren 
te  Schweidnitz  den  Isten  November  1888, 
studeerde  te  Berign  in  de  rechten,  werd  aus- 
cultator  bg  de  arrondlssementsreehtbank  te 
Schweidnitz,  begaf  zich  een  Jaar  later  naar 
Berign  en  zag  zich  eerlang  geplaatst  bg  de 
administratie.  Als  zoodanig  woonde  hg  te 
Dantzig,  te  Oppel  en  te  Breslau  en  werd  in 
1864  ambtenaar  bg  het  departement  van 
Eoredienst,  vervolgens  regeeringsraad,  kwam 
in  1871  bg  de  afdeellng  Financiën  en  werd 
in  1872  geheim  financieraad  en  in  1875  geheim 
opperflnan<^eraad.  In  1879  werd  hg  onder- 
staatssecretaris bg  het  Bgksdepartement  van 
financiën,  daarna  gevolmachtigde  bg  den  Bonds- 
raad en  in  Juni  1880  staatsseeretaris  bg 
genoemd  Bgksdepartement  Na  het  aftreden 
van  Bieter  zag  hg  zich  den  288ten  Juni  1882 
belast  met  de  portefeuille  van  Financiën.  In 
1883  is  hg  in  den  adelstand  opgenomen  en  in 
1885  verleende  de  universiteit  te  Bonn  hem 
den  titel  van  doctor  in  de  rechten. 

Sohömann  (Ckorg  Friedrich),  een  ver- 


876 


SCflöMANN— SCHdN. 


dienstelUk  letter-  en  oadheidkaHdige,  geboren 
te  Stralsund  den  28sten  Juni  1793.  w^dde 
lieli  te  Greiféwald  en  te  Jena  aan  de  studie 
der  letteren,  werd  in  1818  conrector  te  Anklam, 
in  1814  leeraar  aan  het  gymnaBinm  te  Greifa- 
wald  en  in  1826  professor  in  de  onde  letteren 
en  welsprekendheid  aldaar.  Later  zag  hQ  er 
lich  benoemd  tot  bibliothecaris  en  in  1864  tot 
geheimraad.  Hy  heeft  lich  vooral  verdienste- 
Wk  gemaakt  jegens  de  Grieksche  letterkunde 
bepaaldeiyk  door  s|jne  geschriften :  „De  comitüs 
Atheniensiam  (1819)",  —  „Der  attische  Proceea 
(met  M.  S.  Mn&r^  1824)",  —  „Antiquitatesjuris 
pablici  Graecomm  (1888)",  —  en  „Griechische 
Alterthttmer  (1866—1859,  2  din;  8de  dmk, 
1871—1878)".  Daarenboven  leverde  h||:  eene 
oitgave  der  redevoeringen  van  Uamu  met  de 
vertaling  (1881),  —  van  „Agis  et  Cleómenes" 
van  FUdcBTchmtj  —  vertalingen  van  Grieksche 
en  Latynsche  geschriften,  —  „Die  Lehre  von 
den  Bedetheilen  (1862)",  —  „Die  Hesiodische 
Theogonie,  ansgelegt  und  benrtheilt  (1868)", 
—  en  „Hesiodi  qnae  fernntor  carminom  reliqoiae 
(1869)".  Eene  kenrlezing  niti|}ne  academische 
▼erhsAdelingen  is  opgenomen  in  itjne  „Opos- ' 
onla  academica  (1866—1871,  4dln)".  Hy  over- 
leed te  Greiféwald  den  266ten  Maart  1879. 

Sohomberg  (Friedrich  Hermann  von),  zie 
aékönbBrg. 

Sohomburgk  (Bobert  Hermann),  een  ver- 
diensteiyk  aivdryksknndige,  geboren  den  6den 
Joai  1804  te  Freibnrg  aan  de  Unstmt,  was 
aaovankeiyk  voor  den  handel  bestemd.  Hy 
ging  in  1829  naar  NoordAmerika  en  vanhier 
in  1880  naar  West-Indië,  waar  hy  zich,  in- 
londerheid  op  het  kleine  eiland  Anegada, 
toelegde  op  de  kennis  der  natunr.  De  uit- 
komsten van  zyn  onderzoek  verzamelde  hy 
in  een  geeehrift,  hetwelk  hy  inleverde  by  het 
Gteographiseh  Genootschap  te  Londen,  waarna 
dit  laatste  hem  de  middelen  bezorgde  voor 
eene  wetenschappeiyke  expeditie  in  firitsch 
Guyana.  Dientengevolge  schreef  hy:  „Dl- 
■eription  of  British  Guyana  geographical  and 
sUtistical  (1840)",  —  het  prachtwerk :  „Views 
in  the  interior  of  Guyana  (1840)"  en  mede- 
deelingen  in  de  werken  van  het  (Genootschap, 
dat  h^  de  groote  gouden  medaille  verleende, 
^ne  botanische  en  zoologische  verzamelingen 
zond  hy  aan  het  firitsch  Museum,  en  nadat 
hy  korten  tyd  zyn  vaderland  bezocht  had, 
plaatste  hy  zich  op  last  van  de  firitsche  Be- 
geering aan  het  hoofd  eener  commissie  ter  rege- 
ling der  grenzen  van  firitsch  Gnyapa.  De 
wetenschappeiyke  uitkomsten  dezer  expeditie 
werden  beechreven  door  zyn  broeder  Riohturd 
in  het  werk:  „Beisen  in  firitisch  Guyana 
1840—1844  (1847,  8  dln)".  Voorts  schreef 
Stkombwrgh:  „The  discovery  of  the  empire  of 
Guiana  by  sir  W.  Baleigh  (1848>".  fiy  zyn 
terugkeer  werd  hy  door  de  Koningin  tot  ridder 
geslagen  en  tot  firitsch  ambtenaar  benoemd. 
In  1848—1857  was  hy  firitsch  consul  en  ge- 
volmachtigde op  Haïti,  sloot  er  in  1860  een 
voor  Engeland  voordeelig  handelsverdrag  en 
bracht  den  vrede  met  Am^ok^m  tot  stand.  In 
1867  werd  hy  consul  van  Siam  te  fiangkok, 
doch  keerde  in  1864  in  ziekeiyken  toestand 
naar  Europa  terug  en  overleed  in  de  naby- 
heid  van  fieriyn  den  4den  Maart  1866.  Tot 
zyne  geschriften  behoort  ook  nog  de  „History 
of  fiarbadoes  (1847)".  —  Zyn  broeder  OHo^  I 


geboren  den  288ten  Augustus  1810  te  Voigt- 
st&dt  in  Thttringen,  studeerde  te  Halle  in  de 
natuurwetenschap,  redigeerde  in  1846 — 1849 
met  Froriep  het  tydschrift:  „Fortschritte  der 
G^eographie  und  Naturwissenschaft",  vertrok  in 
1849  naar  Australië,  vanwaar  hy  belangryke 
meteorologische  waarnemingen  overzond  aan 
het  Geographisch  Genootschap  te  Londen,  en 
overleed  te  fiuchafelde  in  Zuid-Australië  den 
16den  Augustus  1867. 

Sohön  (Heinrich  Theodor  von),  een  Prui- 
sisch staatsman,  geboren  den  20sten  Januari 
1778  te  Löbegallen  in  Pruisisch  Lithauen,  stiH 
deerde  in  de  rechten  en  in  de  wy&begeerte,  trad 
in  1798  als  referendaris  in  Pruisischen  staats- 
dienst en  vertrok,  nadat  hy  in  1796  te  fier- 
iyn het  vereischte  examen  had  afgelegd,  in 
1798  naar  Engeland,  om  zich  aldaar  met  de 
staatsinrichting  bekend  te  maken.  Daarop  werd 
hy  lid  van  de  militaire  commissie  en  van  den 
domeinraad  te  fiialystock  en  in  1802  geheim 
financieraad  te  fieriyn.  Na  den  rampspoedigen 
slag  hy  Jena  volgde  by  het  Koninkiyk  Hof 
naar  Königsberg,  waar  hy  tot  geheim  staats- 
raad en  tot  hoofd  eener  afdeeUng  van  alge- 
meen bestuur  benoemd  werd.  Het  denkbeeld 
der  wedergeboorte  van  den  Pruisischen  Staat 
is  van  hem  afkomstig,  en  ook  het  „Politi- 
sche  Testament''  van  SUi/n  werd  oorspronke- 
lyk  door  hem  ontworpen.  Na  het  aftreden 
van  8iem  werd  hy  lid  van  het  nieuwe  ministerie, 
maar  legde  weldra  de  portefeuille  neder,  om 
ais  regeeringspresident  te  Gumbinnen  werkr 
zaam  te  wezen.  Na  de  oproeping  desKonings 
van  8  Februari  1818  bevorderde  hy  met  y  ver 
de  krygstoemstingen  in  zyne  provincie.  Toen 
er  vervolgens  Bussische  troepen  binnenrukten 
en  zich  van  het  oosteiyk  gedeelte  des  landa 
meester  maakten,  kwam  hy  daartegen  met 
kracht  in  verzet  en  wist  de  terugroeping  te 
bewerken  van  generaal  FamluccL  Den  l^en 
Mei  1818  werd  hy  gouverneur-generaal  van 
het  land  tusschen  de  Weichsel  en  de  Bus- 
sische grenzen,  daarna  Ud  van  den  raad 
van  bestuur  in  de  door  de  fiondgenooten  be- 
zette Duitsche  gewesten,  maar  keerde  in  Mei 
tot  zyn  post  te  Gumbinnen  terug,  totdat  hg 
zich  in  1819  benoemd  zag  tot  opperpresident 
van  West-Pruisen.  Hier  legde  hy  eene  otge- 
meene  werkzaamheid  aan  den  dag  en  werd 
in  1824,  by  de  vereeniging  van  Oost-  en 
West-Pruisen,  aan  het  hoofd  geplaatst  van 
het  geheel,  fiy  de  troonverwisseling  van  1840 
zocht  hy  voor  Pruisen  meer  vryiinnige  in- 
stellingen te  verkrygen  en  leverde  o.  a.  by 
den  Koning  eene  memorie  in,  getiteld:  „Woher 
und  wohin?",  waarin  hy  aantoonde,  dat  de 
bureaucratie  onvereenigbaar  was  met  deeisohen 
des  tyds  en  met  de  bMchaving  van  het  Prui- 
sische volk.  Hoewel  de  Koning  weinig  gezind 
was,  aan  zyn  raad  g^oor  te  geven,  werd 
Soköny  zonder  evenwel  zyn  post  als  opper- 
president te  verliezen,  als  minister  naar  Ber^ 
lyn  ontboden.  Het  bleek  echter  eerlang,  dat 
het  stelsel  van  het  Hof  niet  in  overeenstem- 
ming was  met  zyne  overtuiging,  zoodat  hfl 
in  1842  zyn  ontslag  nam,  waarna  de  Koning 
hem  tot  burchtgraaf  van  llariënburg  benoemde. 
Na  dien  tyd  woonde  hy  op  zyn  buitenverbiyf 
Amau  by  Königsberg,  waar  hy  den  28sten 
Juli  1866  overleed.  Na  zyn  dood  verscheen 
het  boek:   „Aus  den  Papieren  des  Ministers 


SCHÖN-SCHONEN. 


877 


nnd  Barggrafen  von  Varienborg,  Theodorvon 
Sebön  (1876—1876,  4  dln)". 

Sohönbaoh  (Arnold),  een  gverig  beoefe- 
naar der  Germaanscbe  talen  en  geboren  den 
298ten  Mei  1848  te  Romborg  in  Bobemen, 
stadeerde  te  Weenen  en  te  BerlDn,  promoveerde 
in  1872,  veetigde  zieh  in  1872  als  docent  te 
Weenen  en  werd  in  1873  te  Graz  buitengewoon 
en  in  1876  gewoon  boogleeraar  in  de  Doitscbe 
taal  en  letterlmnde.  H0  schreef:  y^Ueber  die 
Karienklagen  (1874)",  —  „Ueber  die  homo- 
ristisohe  Prosa  des  19den  Jahrhonderts  (1875)*', 

—  „Ueber  die  Vorauer  Bruchsttlcke  des 
Wigalois  (1877)",  —  ^Ueber  Andreas  Knra- 
mann  (1878)",  —  „Altdentsche  Predigten 
(1879)",  —  ,.Bmchstttcke  des  Gedicbts  von 
der  Zerstömng  von  Accon  (1881)",  —  en  „Stei- 
riscbe  and  KHmtische  Taidinge  (met  Ferdi- 
mjmd  BiêiAoff,  1881)". 

Sohönb^oi  (Christian  Friedrich),  een  ver- 
diensteiyk  scheikandige,  geboren  den  18den 
October  1799  te  Metzingen,  stadeerde  te  Til- 
bingen  en  Erlangen  in  de  nataorkandige  we- 
tenschappen, bezocht  in  1826  Engeland  en 
Frankryk  en  zag  zich  in  1828  benoemd  tot 
hoogleeraar  te  Basel.  Hier  werd  htf  lid  van 
den  Giooten  Baad,  en  overleed  te  Baden- Baden 
den  29sten  Angnstas  1868.  Hy  verrQkte  de 
scheikandige  wetenschap  met  belangryke  ont- 
dekkingen. In   1839  leverde  h))   ozon  en  in 

1844  bracht  hg  aan  het  licht,  dat  phosphor 
het  vermogen  bezit,  de  daarmede  in  aanraking 
gebrachte  zaarstof  in  ozon  te  veranderen.  In 

1845  bereidde  h0  nitro8accharine,nitraam7lam 
en  schietkatoen  en  verkreeg  door  oplossing 
van  dit  laatste  in  aetheialkohol  het  coUodiam, 
hetwelk  op  zyne  aanbeveling  in  de  heelknnde 
gebezigd  werd.  Later  hield  hy  zich  vooi^l 
bezig  met  de  oxydatie  en  ontdekte  op  dat 
gebied  zooveel  nieuwe  feiten,  dat  de  denk- 
beelden omtrent  die  aangelegenheid  eene  merk- 
waardige wyziging  ondergingen.  Behalve  by- 
dragen  in  tydschriften  enz.  schreef  hy:  „Das 
Verhalten  des  Ei8enszamSaaerstoff(1837)", — 
„Beitr^e  zar  physikalischen  Chemie  (1844)", 

—  „Ueber  die  Erzeagung  des  Ozons  (1884)", 

—  en  „Ueber  die  langsame  and  rasche  Ver- 
brennang  der  Körper  in  athmosphUrischer 
Lnft  (1845)". 

Sohönberg  (Friedrich  Hermann  von)  of 
S^omberif,  een  vermaard  krygsbevelhebber, 
geboren  te  Heidelberg  in  1618,  diende  eerst 
in  Zweden  en  daarna  in  de  Nederlanden,  eerst 
onder  FrederÜB  Mendrik  en  vervolgens  onder 
WüUm  II  en  trad  in  1650  in  Franschen 
dienst.  Door  Lodewijle  XIV  in  1660  naar  Por- 
tugal gezonden,  noodzaakte  hy  door  zyne 
overwinningen  in  1668  Spanje  tot  het  erken- 
nen der  heerschappy  van  het  Hols  Braganza. 
Nadat  hy  in  1675  niet  minder  voorspoedig  in 
Catalonië  gestreden  had,  ontving  hy,  hoewel 
Protestant,  den  maarschalksstaf.  Gedurende 
den  veldtocht  in  de  Nederlanden  in  1676  ont- 
zette hy  Maastricht.  By  de  opheffing  van  het 
Edict  van  Nantes  (1685)  begaf  hy  zich  in 
Brandenburgschen  dienst,  werd  gouverneur  van 
Pruisen,  generalissimus  van  het  leger  en 
minister,  maar  schaarde  zich  weldra  onder  de 
vanen  van  Portugal,  waar  hy  tot  graaf  vam 
Meriola  en  tot  grande  benoemd  werd.  Einde- 
lyk  kwam  hy  weder  in  de  Nederlandsche  ge- 
lederen en  vergezelde    Wülem  III  op  zyne 


expeditie  naar  Engeland  en  in  1689  naar 
Ierland,  waar  Jakobut  //eene  landing  beproefde. 
Hy  sneuvelde  in  den  slag  aan  de  Boyne  den 
30sten  JuU  1690. 

Sohönbrunn,  een  keizeriyk  kasteel  in 
het  aartshertogdom  Oostenryk  unter  der  Enns. 
ten  zuidwesten  van  Weenen  en  met  deze  stad 
door  een  paardenspoor  verbonden,  was  reeds 
onder  Keizer  Mattkku  een  vorsteiykjachtslot, 
ontving  In  1744  van  Maria  Theretia  zyne 
tegenwoordige  gedaante  en  dient  steeds  ge- 
durende een  gedeelte  van  den  zomer  tot  ver- 
biyf  van  het  Hof.  De  voorgevel  heeft  eene 
breedte  van  156  Ned.  el  en  er  zyn  (die  der 
bygebonwen  er  onder  begrepen)  1441  ver- 
trekken. Bezienswaardig  zyn  er  de  slotlcapéL 
de  groote  zaal,  drie  landschapszalen,  de  zaal 
met  de  schilderstukken  van  Ramüton  en  de 
ceremoniënzaal.  Aan  de  zuidzyde  van  het 
kasteel  breidt  het  park  zich  uit,  hetwelk 
steeds  geopend  is  voor  het  publiek.  Aan  de 
tuinzyde  heeft  men  een  terras  met  eene  groote 
waterkom  en  32  marmeren  standbeelden. 
Voorts  vindt  men  er  een  botanischen  tuin 
met  warme  kassen,  en  op  eene  verhevenheid 
de  „Gloriëtte",  eene  zuilenhal  ter  lengte  van 
95  en  ter  breedte  van  19  Ned.  el.  Den26sten 
December  1805  werd  er  de  Vrede  van  Presz- 
burg  bekrachtigd  en  den  14den  October  1809 
de  Vrede  van  Weenen  gesloten. 

Sohöne.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Alfired  Kurt  ImmcmuH  Schüney  een  verdien- 
teiyk  letterkundige,  geboren  te  Dresden  den 
16den  October  1836.  Hy  studeerde  teLeipzig, 
werd  docent  aan  het  gymnasium  te  Dresden, 
vestigde  zich  in  1864  als  privaatdocent  te 
Leipzig,  werd  er  in  1867  buitengewoon  hoog- 
leeraar en  was  van  1869  tot  1874  gewoon 
hoogleeraar  te  Erlangen.  Later  woonde  byte 
Parys  en  zag  zich  in  1884  benoemd  tot  biblio- 
thecaris van  de  universiteitsboekery  te  GÖttin- 
gen.  Hy  leverde:  „Quaestionum  Hieronymia- 
narum  capitaselecta  (1864)".  —  .(Jntersuchun- 
gen  über  das  Leben  der  Sappho  (1867)",  — 
„Eusebii  chronicorum  libri  duo  (1866—1875, 
2  dln)",  —  „Briefwechsel  zwlschen  Lessing 
und  seine  Frau  (2de  druk,  1885)",  —  „Haupt- 
manns  Briefe  an  F.  Hauser  (1871,  2  dln)",— 
„Thucydidis  Ubri  I  et  n  (1874)",  —  «Ana- 
lecta  philologica  historica  (1870)",  —  en  „Der 
blaue  Schleier  (1880)". 

Biekard  SehOne^  een  Duitsch  archaeoloog, 
geboren  te  Dresden  den  5den  Februari  1840, 
Hy  studeerde  te  Leipzig,  bezocht  daarop  het 
atelier  van  FHednch  FrelUr  te  Weimar,  ver- 
toefde sedert  1864  in  Italië  en  gedurende  den 
winter  van  1867—1868  in  Griekenland,  ves- 
tigde zich  vervolgens  als  privaaatdocent  te 
Beriyn,  werd  in  1869  buitengewoon  hoogleeraar 
te  Halle,  zag  zich  in  1872  geplaatst  by  het  mi- 
nisterie van  Eeredienst  te  Beriyn  en  werd  er 
in  1873  voordragend  raad  en  in  1880  tevens 
directeurgeneraal  der  musea  in  Pruisen.  HQ 
Bchreef :  „Ueber  Platon's  Protagoras  (1868)",  — 
Ueber  Friedrich  Preller's  Odysseelandschaften 
(1863)",  —  „Beitrage  zur  Lebensgeschichte 
des  Malers  J.  A.  Carstens  (1867)",  —  „Die 
antiken  Bildwerke  des  lateranischen  Museums 
(met  Benndorfy  1867)",  —  en  „Griechische 
Beliefe  aus  athenischen  Sammlungen  (1872)". 

Schonen,  in  het  Zweedsch  Skdnê^  een 
Zweedsch   landschap,  omvat  het  zuideiyk  ge- 


878 


SCH0NEN-8CH00L. 


deelte  van  GothUnd  en  ia  verdeeld  In  de  2 
Iftn  Mdlmö  en  Ckrisiiansiad.  Het  geheele 
gewest  telt  op  roim  200  Q  geogr.  mQl  581 275 
inwonen  (1884).  Het  land  is  er  over  het  geheel 
yh&k,  maar  draagt  een  tweetal  van  het  oosten 
naar  het  westen  yoortschrgdende  landmggen, 
van  welke  de  znideiyke  in  den  Romeleklint 
zich  ter  hoogte  van  86  en  de  noordelijke  zich 
in  den  Kallen  ter  hoogte  van  175  Ned.  el 
verheft.  Tot  de  rivieren  behooren  er  in  het 
zniden  de  WestraWram  en  de  K&flingeAa, 
en  in  het  noorden  de  Bdnne-Aa  en  de  Helge- 
Aa.  Schonen  is  de  korenschnnr  van  Zweden. 
Z0ne  bewoners  onderscheiden  zich  door  een 
eigen  tongval  en  door  het  bewaren  hnnner 
onde  zeden.  De  voornaamste  bronnen  van  be- 
staan zQn  er  hoofdzakelijk  landbonw  en  vee- 
teelt. Het  ryk  der  delfbtoffen  levert  er  lood- 
erts,  marmer  en  aloin,  en  in  de  laatste  Jaren 
worden  er  ook  steenkolen  gedolven.  Schonen 
is  de  zetel  van  het  rykste  ^eelte  der  Zweed- 
Bche  aristocratie,  welke  hier  uitgestrekte  be- 
zittingen heeft.  De  aanzienlijkste  stad  is  er 
Halmd;  voorts  heeft  men  er  Christianstad, 
Land  en  Helslngborg.  Te  voren  behoorde 
Schonen  aan  Denemarken ;  het  werd  eerst  b0 
den  Vrede  van  Roeskilde  (1658)  voor  goed 
aan  Zweden  afgestaan.  Pogingen  van  I^ne- 
marken  —  de  laatste  in  1709  — ,  om  zich  weder 
van  dit  gewest  meester  te  maken,  bleven  zon- 
der gevolg. 

Sohöméld  (Edaard),  een  verdienstelijk 
sterrenkandige,  geboren  den  22sten  December 
1818  te  Hildbarghaasen,  was  eerst  assistent 
te  Bonn  en  werd  in  1875  benoemd  tot  directeur 
der  sterrenwacht  en  tot  hoogleeraar  in  de 
sterrenkunde  te  Bonn.  H|j  maakte  zich  vooral 
verdienstelijk  door  z{jne  onderzoekingen  om- 
trent de  veranderlijke  sterren,  alsm^e  door 
vele  opstellen  in  de  ,» Jahresberichten"  van  het 
Manheimer  Yerein  itlr  Naturknnde  en  in  de 
„Astronomische  Nachrichten".  Met  Winneéke 
redigeert  h|j  het  „VierteUahrsschrlft  des  Astro- 
nomischen  CJesellschaft''. 

Sohöning  (Kart  Wolfgang  von),  een  ver- 
dienstelijk schrijver  op  krUgskandig  gebieden 
geboren  in  1789  te  Morm  in  de  Nenmark,  trad 
in  1806  in  dienst  bjj  het  Pruisische  leger,  nam 
deel  aan  de  veldtochten  tot  in  1815,  verliet  in 
1827  als  luitenant-kolonel  den  actieven  dienst, 
werd  Hofmaarschalk  van  Prins  KarL  voorts 
historiograaf  van  het  leger  met  den  titel  van 
generaal-nu^oor  en  overleed  te  Potsdam  den 
Sden  April  1859.  Van  z|jne  geschriften  noemen 
w|j :  „Des  (Jeneralfeldmarschalls  Hans  Adam 
von  Schöning  Leben  und  Kriegsthaten  (1867)*', 
—  „Die  Generüle  der  Kurbrandenburgischen 
nnd  K9niglich  preuszischen  Armee  von  1640— 
1840  (1840)^  —  „GeschichtedesBlflcherschen 
Husarenregiments  (1848)**,  —  „Historisch  bio- 

Sraphische  Nachrichten  zur  Geschichte  der 
randenburgisch  preuszischen  Artillerie  (1844 
^1845,  3  dln)*\  —  „Der  SiebeiUHhrige  Krieg, 
Bich  der  Originalkorrespondenz  Friedrlchs  des 
Groszen  mit  dem  Prinsen  Heinrich  bearbeitet 
(1851— 1858)^  —  „Der  bayrische  Erbfolge- 
krieg  (1854)**,  —  en  .Die  fttnf  ersten  Jahre 
der  Begierung  Friedrlchs  des  Groszen  (1857)**. 
Sohönlein  (Johann  Lucas),  een  verdien- 
Bteigk  geneeskundige,  geboren  den  SOsten  No- 
vember 1783  te  Bamberg,  studeerde  te  Lands- 
hut, Wttrzburg,  Jena  en  Göttingen,  werd  in 


1819  privaatdocent  te*  Wttrzburg  en  zag  er 
zich  in  1820  benoemd  tot  buitengewoon  en  in 
1825  tot  gewoon  hoogleeraar  en  tot  directeur 
van  het  Juliushospitaal.  In  1833  vertrok  hy 
als  professor  naar  Zurich  en  in  1839  naar 
BerlQn,  waar  hy  voorts  geroepen  werd  tot  de 
betrekking  van  oppermedicinaalraad  en  referen- 
daris b||  het  ministerie  van  Onderwijs  en  tot 
die  van  lyfkrts  des  Konings.  In  1859  keerde 
htj  terug  naar  z|jne  geboorteplaats  Bamberg 
en  overleed  aldaar  den  23sten  Januari  1864. 
Htl  vestigde  te  Wttrzburg  de  natuur-genees- 
kundige school.  ZQne  voorlezingen  z|jn  in  het 
licht  verschenen  onder  de  titels:  „Allgemeine 
und  specielle  Pathologie  und  Therapie  (1832 
4  dln;  4de  druk,  1839)**,  —  „KrankheitsAuniUé 
der  Typhen  (1840)**,  —  en  „Klinische  Vortrilge 
in  dem  Charitékrankenhaus  zu  Berlin  (1842: 
3de  druk,    1843—1844)**. 

Sohönthan  (Franz  von),  een  tooneeldich- 
ter,  geboren  te  Weenen  in  1849  en  bestemd 
voor  de  militaire  loopbaan,  werd  op  17-Jarigen 
leeftyd  kadet  bQ  de  Ooetenryksche  marine, 
maar  verliet  na  verloop  van  4  jaren  den  dienst 
om  zich  aan  het  tooneel  te  w|jden.  Tevens 
leverde  h|j  feuilletons,  novellen  in  tQdschriften 
en  eindelijk  tooneelstukken.  Eerst  in  1879 
maakte  hy  opgang  met  het  biyspel:  „Das 
Mftdchen  aus  der  Fremde**  en  hy  verbond 
zich  daarop  als  tooneeldichter  aan  den  Wallner- 
schouwbnrg  te  Beriyn.  Daarop  schreef  hy: 
„Sodom  und  Gomorrha**,  —  voorts  met  JfoMT/ 
„Der  Zugvogel**  en  „Krieg  im  Frieden**.  Tot 
zyne  Jongste  stukken  behooren:  „AufTodund 
Leben**  en  „ünsre  Frauen  (1880)**,  —  „Krieg 
im  Frieden  (1881)**,  —  „Der  Schabenstreich 
(1882)*',  —  „Roderich  Heller  (1883)**,  -  „Der 
Baub  der  Sablnerinnen**,  — en  „Frau  Directer 
Striese  (1885,  de  laatste  twee  met  zyn  broeder 
PauCy\  In  1884  werd  hy  hoofdregisseur  in 
den  stadsschouwburg  te  Weenen  en  na  het 
verbranden  van  dezen  vestigde  hy  zich  te 
Beriyn. 

Sohoook  (ICartinus),  een  verdiensteiyk 
Nederlandsch  letterkundige,  geboren  te  Zalt- 
Bommel  den  Isten  April  1614,  studeerde  en 
promoveerde  te  Utrecht  en  werd  er  in  163^ 
hoogleeraar  in  de  oude  talen  en  In  de  wel- 
sprekendheid. Kort  daarna  aanvaardde  hy  een 
professoraat  te  Deventer,  doch  vertrok  eerlang 
naar  Beriyn,  waar  de  Keurvorst  van  Branden- 
burg hem  tot  zyn  historieschryver  benoemde. 
Hy  vestigde  zich  te  Frankfort  aan  de  Oder, 
droeg  den  Ütel  van  honorair  hoogleeraar  en 
overleed  aldaar  in  1669.  Hy  was  een  vrispel- 
turig  en  twistziek  geleerde,  die  eene  lange 
reeks  van  geschriften  over  velerlei  onderwer- 
pen heeft  nagelaten. 

Sohool  (Eene)  is  een  vertrek,  waar  leer- 
lingen zich  vereenigen,  om  onderwys  te  ont- 
vangen. Zulk  een  vertrek  moet  ruim  genoeg 
zyn  voor  het  aantal  daarin  aanwezige  personen; 
het  moet  eene  voldoende  hoeveelheid  lichten 
lucht  ontvangen,  droog  en  zindeiyk  wezen  en 
tevens  goed  verwarmd  en  geventileerd.  Het 
moet  voorzien  wezen  van  de  noodlge  leer- 
middelen en  van  goede  schoolbanken  en  in 
het  algemeen  voldoen  aan  de  eischen,  door 
de  hedendaagsche  gezondheidsleer  ten  behoeve 
der  schoolgaande  kinderen  gesteld.  —  Eene 
sohool  noemt  men  ook  wel  de  vereeniging  der 
leerlingen  van  denzelfden  beroemden  meester, 


SCeOOL-SCHOPENHAUER. 


879 


b0T.  op  bet  gebied  der  scbilderkunst  of  der 
wVsbegef  rte.  Zie  yoorts  onder  Onderw^. 

Sohooloraft  (Henry  Bowe),  een  Ameri- 
kaanscb  geleerde,  geboren  den  288ten  Haart 
1798  te  Watervliet  in  den  Staat  New  Tork, 
Ic^e  zich  vooral  toe  op  de  tcbei-  en  deUbtof- 
konde,  deed  verscbillende  wetenBchappeigke 
reisen,  werd  in  1820  benoemd  tot  lid  der 
eomnüflaie,  belast  met  het  ondenoek  der  ko* 
perlagen  bg  het  Bovenmeer,  hervatte  daarop 
iQne  wetenschappelijke  tochteni  trad  in  het 
howelük  met  de  kleindochter  van  een  voor- 
malig opperhoofd  der  Indianen  en  lag  zich 
▼öor  en  na  met  staatkondige  onderhandelingen 
belast.  Hg  overleed  te  Washington  den  lOden 
l>ecember  1864.  Van  zgne  geschriften  ver- 
melden w)|:  „Information  respecting  thehistory, 
condiüon  and  prospects  of  the  Indian  tribes 
Df  the  United  States  of  America  (1861—1855, 
5  dln)",  —  „Personal  memoirs  of  a  residence 
of  tbirty  years  with  the  Indian  tribes  (1858)'*, 
—  en  HNarrative  of  an  ezploratory  ezpeditioa 
tothe  sonrces  of  te  Mississippi  River  (1832)*\ 

SohoolBpaarbanken  werden  in  den 
jongsten  tgd  in  België,  Engeland  en  ons  Va- 
derland meer  en  meer  ingevoerd,  om  het  op- 
komend geslacht  aan  spaarzaamheid  te  ge- 
wennen. De  leerlingen  van  lagere  scholen 
worden  nameigk  in  de  gelegenheid  gesteld, 
sel&  de  kleinste  geldeigke  bUdragen  aan  hnn 
onderwgzer  ter  hand  te  stellen,  die  daarop 
de  geheele  som  winstgevend  belegt  en  aan 
elk  zQne  inbrengst,  vermeerdert  met  de  rente, 
later  kan  terugbetalen.  Het  denkbeeld  tot  de 
stichting  van  schoolspaarbanken  is  in  1866 
nitgegaan  van  den  Belgischen  staatsman  Lau- 
rmU.  Het  vond  grooten  byval,  en  verschillende 
regeeringen  ztjn  geneigd  die  stichting  met 
kracht  te  bevorderen.  Zg  zgn  echter  na  het 
openen  van  de  postspaarbanken  op  den  ach- 
tergrond geraakt. 

Sohoonheid,  zie  AesthetUk. 

SohoonflohrJIjven  (calligraphie)  is  de 
naam  van  eene  kunst,  welke  niet  alleen  dni- 
deigk  en  nauwkeurig,  maar  tevens  een  sier- 
igk  schrift  levert,  hetwelk  wegens  den  vorm 
der  letters  en  de  aangebrachte  ornamenten  uit 
een  aesthetisch  oogpunt  een  kunstwerk  Ican 
worden  genoemd.  Het  schoonschrgven  met 
letterversiering  werd  vooral  beoefend  voorde 
uitvinding  der  boekdrukkunst;  doch  ook  thans 
'DOg  heeft  men  in  verschillende  landen  ver- 
maarde calligraphen,  aan  wie  de  vervaardiging 
Tan  éen  of  ander  merkwaardig  document 
wordt  opgedragen.  Het  schoonschrgven,  in  den 
zin  van  goed  en  dnideigk  schrgven,  is  in  ons 
land  opgenomen  onder  de  leervakken  van  het 
middellNiar  onderwgs. 

Sohoorl'  (Jan  van)  of  oo»  86hord^  een  ver- 
diensteigk  Nederlandsch  schilder,  geboren  te 
Schoorl  bg  Alkmaar  den  Isten  Augustus  1495, 
vond  in  WüUm  Coméluz,  te  Haarlem  een  hard- 
vochtigen  meester,  maar  oefende  zich  met  gver, 
was  8  Jaar  bg  hem  werkzaam,  begaf  zich  toen 
naar  den  schilder  WiCUm  Comêlin,  te  Amster- 
dam, vervolgens  naar  Jam  van  Mabuse  te 
Utrecht,  bezocht  de  groote  meesters  te  Keu- 
len, Spiers  en  Straatsburg,  voorts  Aïbreeki 
Dürer  te  Nnmberg,  begaf  zich  naar  Venetië, 
■en  vandaar  met  eenige  bedevaartgangers  naar 
■Jerusalem,  keerde  te  Venetië  terug  en  reisde 
naar    Rome,    waar  hg  nog  vertoefde,  toen 


zgn  landgenoot  Adriaam  den  Pauseigken  Stoel 
beklom.  Deze  belastte  hem  met  de  uitvoering 
van  onderscheidene  werken  en  beloonde  hem 
vorsteigk.  Na  den  dood  des  Pausen  verliet  hg 
Italië  en  reisde  over  Frankrgk,  waar  schit- 
terende aanbiedingen  van  Fraiu  I  niet  in 
staat  waren  hem  te  doen  bigven,  want  zgn 
hart  dreef  hem  naar  de  dochter  van  zgn 
eersten  meester.  Toen  hg  te  Haarlem  aankwam, 
was  zg  gehuwd  met  een  goudsmid.  Diep  ge- 
schokt, bepaalde  hg  zich  bg  de  kunst.  S^l 
afwisseling  was  hg  te  Utrecht  en  te  Haarlem 
werkzaam  en  overleed  in  eerstgenoemde  stad 
den  6den  December  1562.  Kunstkenners  hou- 
den vele  aan  hem  toegeschreven  stukken 
voor  onecht.  Algemeen  worden  aan  hem  toe- 
gekend: een  portret,  in  het  BeWedére  te 
Weenen,  —  portretten  van  bedevaartgangers 
naar  het  Heilige  Land,  op  het  stadhuis  te 
Utrecht,  —  de  H.  Maagd  en  de  stichters  van 
het  Kruisgasthuis,  desgeigks  op  het  stadhuis 
te  Utrecht,  —  de  Kruisiging  van  Christus,  te 
Keulen,  —  een  minnend  paar,  op  Oorshams- 
house  in  Engeland,  —  Tobias,  door  een  Engel 
geleid,  op  het  stadhuis  te  Haarlem,  —  de 
afbeeldingen  van  ridders  van  St.  Jan,  op  het 
stadhuis  te  Haarlem,  —  de  doop  van  Christus 
in  de  Jordaan,  —  en  de  lofzang  van  David, 
beide  desgeigks  te  Haarlem. 

Schoorsteen  (Een)  is  een  kanaal  of  buis, 
welke  dient  tot  af?oer  van  verbrandingsprodnc- 
ten  en  tot  bevordering  van  de  luchttrekking. 
De  door  het  vuur  verwarmde  en  van  zuurstof 
beroofde  lucht  is  soorteigk  lichter  dan  de  omrin- 
gende lucht  en  stggt  derhalve  omhoog,  terwgi 
hare  plaats  door  versche  lucht  vervangen  wordt, 
welke  de  verbranding  onderhoudt.  Wordt  de 
verwarmde  lucht  in  een  schoorsteen  opgevan- 
gen, dan  koelt  zg  minder  snel  af,  dan  in  eene 
opene  ruimte  en  stggt  krachtiger  omhoog, 
zoodat  hierdoor  eene  gewenschte  luchttrek- 
king tot  stand  komt.  Men  bevordert  die  trek- 
king door  het  opstoken  van  het  vuur,  zoodat 
het  verschil  van  temperatuur  tusschen  de 
lucht  in  den  schoorsteen  en  de  buitenlucht 
toeneemt,  —  en  door  vermeerdering  der 
hoeveelheid  warme  lucht,  *t  geen  geschie- 
den kan  door  verlenging  van  den  schoorsteen. 
In  het  idgemeen  zgn  ronde  schoorsteenen 
doelmatiger  dan  kantige,  omdat  zg  geene 
hindernis  opleveren  voor  de  spiraalvormig  op- 
klimmende rookkolom;  ook  is  het  om  die 
reden  van  belang  den  binnenwand  van  den 
schoorsteen  glad  te  maken.  Uzeren  schoor- 
steenbuizen  zgn  wegens  een  sterken  aanslag, 
vaak  ook  wegens  de  vorming  van  zwavelzuur 
en  gzervitriool,  niet  aan  te  bevelen.  Het  best  zgn 
voorzeker  gemetselde  schoorsteenen,  die  van 
binnen  met  verglaasde  tegels  bekleed  zgn.  Om 
het  inregenen  of  het  invallen  van  den  wind  in 
den  schoorsteen  te  verhinderen,  werd  deze  tot 
op  den  jongsten  tgd  gewoonigk  met  eene  vaste 
of  draaibare  kap  bedekt,  terwgi  men  thana 
bg  nauwe  opening  van  den  schoorsteen  zel- 
ven  die  bedekking  veelal  onnoodig  acht.  Hooge 
schoorsteenen  vindt  men  vooral  bg  üabrieken. 

Sohopeohauer.  Onder  dezen  naam  ver- 
melden wg: 

Arihmr  Sehapenhamer  een  uitstekend  Duitsch 
wgsgeer.  getioren  te  Dantzig  den  228ten 
Februari  1788.  Hg  legde  zich  aanvankeigk  toe 
op  den  handel  en  deed  reizen  naar  Engeland 


SCHOPENHAÜEE— SCHOEN. 


en  Frankryk)  maar  koos  na  den  dood  zyns  ya- 
deneene  wetenschappeiyke  loopbaan,  stadeerde 
te  Göttingen,  BerlUn  en  Jena,  schreef  in  1819: 
„Die  Welt  als  Wille  und  Vorstellung",  vol- 
bracht eene  reis  naar  Italië,  yestigde  dch  als 
privaatdocent  te  Berijjn  en  vertrok  in  1881 
naar  Frankfort  aan  de  Hain,  waar  bQ  zich 
met  het  vervaardigen  van  wQsgeerige  opstellen 
bezig  hield,  en  werd  door  toedoen  van  Frauetê- 
êt&dt  vooral  in  zQne  laatste  leven^aren  in 
stJne  waarde  erkend.  Hy  overleed  den  21sten 
September  1860.  Behalve  reeds  genoemd  ge- 
schrift, waarvan  in  1873  eene  tweede  uitgave 
verscheen,  schreef  h||:  „Ueber  die  vierfache 
Wttrzel  des  Satses  vom  znreichenden  Grand 
(1813;  4de  druk,  1875)",  —  „Ueber  den  WUlen 
in  der  Natnr  (1836;  3de  druk,  1867)'\  — „Die 
beiden  Grandprobleme  der  Ethik  (1841 ;  2de 
druk,  1860)",  —  en  „Parerga  nnd  Paralipo- 
mena  (1851 ;  3de  drnk,  1874)".  Zgne  „Sümmt- 
liche  Werke"  zyn  na  zQn  dood  door  FroMen- 
iiSdt  in  6  deelen  in  het  licht  gegeven.  De 
wflsbegeerte  van  Schopenhauer  vindt  haren 
grond^ag  in  de  „Vemunftkritik"  van  Zami, 
en  wél,  evenals  die  van  Fichte^  in  het  ideale, 
en  niet,  gelfik  die  van  Serharty  in  het  realis- 
tische element  van  dien  wUsgeer.  Zy  noemt, 
evenals  Kant,  de  in  ruimte  en  tyd  voorhan- 
dene dingen  enkel  verschynselen,  —  ruimte 
en  tyd  vormen  van  het  denkvermogen,  maar 
verwerpt,  evenals  Fiehte  en  in  stryd  met  het 
gevoelen  van  Kant^  de  meening,  dat  men  van 
het  bestaan  der  verschynselen  besluiten  kan 
tot  het  bestaan  van  een  achter  die  diugen 
aanwezig  voorwerp  als  oorzaak  van  deze.  Hy 
is  de  vader  der  p^mistische  wereldbeschou- 
wing en  heeft  alle  krachten  ingespannen  om 
te  betoogen,  dat  alles  hier  op  aarde  op  eene 
ellendige  wyze  is  ingericht,  zoodat  *s  menschen 
leven  eigeniyk  geene  waarde  heeft.  Van  zUne 
voornaamste  aanhangers  en  volgelingen  noe- 
men wy :  S,  von  Martmanm ,  Bahtuem  en 
Ziêidner. 

Johcmna  Senrietie  Schopenhauer^  eene  Duitsche 
schryAter,  geboren  te  Dantzig  in  Juli  1770. 
zy  heette  van  haar  zelve  Trosina  en  trad  in 
het  huweiyk  met  den  bankier  Meinrich  Scho- 
penhauer. Sedert  1793  woonde  zy  met  haar 
echtgenoot  te  Hamburg  en  in  1803  ondernamen 
beiden  eene  groote  reis  door  Holland,  Frankryk, 
Engeland  en  Dnitschhind.  In  1806  werd  zy 
weduwe  en  vestigde  zich  te  Weimar,  woonde 
vervolgens  te  Weimar  (1832—1837),  daarna  te 
Bonn  en  overleed  te  Jena  den  18den  April 
1838.  zy  schreef  o.  a.:  „Reise  durch  England 
nnd  Schottland  (3de  druk,  1826)",  —  „Novellen, 
firemd  und  eigen  (1816)",  —  „Reise  durch  das 
sfldliche  Frankreich  bis  Chamouoy  (2de  druk, 
1824)",  —  „  Au&flucht  an  den  Bhein  nnd  dessen 
nftchste  Umgebnngen  (1818)",  —  den  roman : 
«Gabriele  (3de  druk,  1830)",  —  „Johann  von 
Evck  nnd  seinè  Nachfolger  (1822,  2  dln)",  — 
.Die  Tante  (1823,  2  dln)",  -  „SidonU  (1828 
8  dln)",  —  een  groot  aantal  novellen  en  ver- 
halen, —  en  „Aubflug  an  den  Niederrhein  und 
Belgien  (1831)".  Hare  gezameniyke  geschriften 
beslaan  24  en  haar  letterkundige  „Nachlasz" 
twee  deelen. 

Sohöpf  (Peter),  een  verdiensteiyk  beeld- 
houwer, geboren  te  München  in  1804,  genoot 
het  onderwys  aan  de  Académie  aldaar  en 
vervaardigde  op   zyn  208te  Jaar  reeds  kunst- 


gewrochten in  den  geest  der  Ouden,  welke 
hem  groeten  roem  bezorgden.  In  1832  ging 
hy  naar  Rome,  bezocht  er  het  atelier  van 
Thorwaldêen  en  schiep  er  een  „Musiceerenden 
herdersknaap",  —  „Oedipus  met  den  Sphinx", 

—  „Yenus  met  een  spiegel",  —  „Sappho",  enz. 
Ook  beitelde  hy  reliéfs  voor  het  Walhalla, 
onderscheidene  borstbeelden  voor  de  Ruhmea- 
halie  enz.  en  overleed  te  Rome  den  13den 
September  1875. 

Sohöpflin  (Johann  Daniël),  een  verdien- 
steiyk  geschied-  en  oudheidkundige,  geboren 
den  7den  September  1694  te  Salzburg  in  de 
Breisgau,  studeerde  te  Basel  en  te  Straats- 
burg, verkreeg  in  laatstgenoemde  stad  een 
leerstoel  in  de  geschiedenis  en  welq[»rekend« 
heid,  werd  in  1760  Fransch  historiograaf  en 
overleed  den  7den  Augustus  1771.  Hy  schreef 
o.a.:  „Alsatia  iUustrata  (1751-1771,  2  dln)", 

—  „Historia  ZaringaBadensis  (1763—1766,  7 
dln)",  —  en  „Alsatia  diplomatica  (1772 -1775, 
2  dln)".  zyne  belangrUke  boekery  en  zyne 
verzameling  van  oudheden  vermaakte  hy  aan 
de  stad  Straatsburg,  maar  zy  werden  den  248(en 
Augustus  1870  by  het  bombardement  door  de 
vlammen  verwoest. 

Sohoppe  (Amalia,  eigeniyk  Emma  Sophle), 
eene  verdiensteiyke  schry&ter,  geboren  den 
9den  October  1791  op  het  eiland  Femem  aan 
de  kust  van  Holsfein,  was  de  dochter  van 
den  geneesheer  JFeitey  ontving  eene  voortreffe- 
lyke  opvoeding,  stichtte  eene  kostschool  voor 
meir^es  en  trouwde  met  den  zdvoctad  Sohoppe 
te  Hamburg.  Voorts  maakte  zy  kennis  met 
Vamha^enf  Chamitto  en  Jmtimu  Ktrw&r  en 
leverde  gedichten  in  JaarboelO^  ^^z.  Ook 
leverde  zy:  „Gesammelte  Erz&hlungen  und 
Novellen  (1828-1836,  1  dln)",  —  „Erinne- 
ruDgen  aus  meinem  Leben  (1838,  2  dln)"  en 
vele  geschriften  voor  de  Jeugd.  In  1851  ver- 
trok zy  naar  Noord  Amerika  en  overleed  den 
25&ten  September  1858  te  Shenectady  in  den 
Staat  New  York. 

Sohorlemer-Alst  (Burghard,  vryheer 
von),  een  Duitsch  staatsman,  geboren  den  2l8ten 
October  1825  op  het  kasteel  Heringhausen  in 
Westfalen,  bezocht  de  militaire  school  te  Dres- 
den,  was  gedurende  12  jaar  officier  by  de 
ulanen  en  nam  daarop  zyn  ontslag  om  sich 
aan  het  beheer  van  zyn  landgoed  Alst  btf 
Burgsteinfnrt  te  wyden.  Hy  is  Pauseiyk  ka- 
merheer, sedert  1863  lid  van  het  landbouw- 
collegie,  directeur  van  onderscheidene  land- 
bouwvereenigingen  en  behoort  sedert  1870 
tot  het  Huis  van  Afgevaardigden  in  Pruisen 
en  tot  den  Duitschen  Ryksd]^.  Hy  is  er  éen 
van  de  welsprekendste  en  invloedrykste  leden 
van  het  centram.  Van  zyne  geschriften  noemen 
wy:  „Die  Lage  des  iftndllchen  Grundbeaitzea 
in  West&len  (1866)",  —  en  een  bundel  rede- 
voeringen (1880),  door  hem  als  volksverte- 
genwoordiger uitgesproken. 

Sohom.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

Johann  Karl  Ludwig  von  Sehom^  een  uit- 
stekend kunstkenner,  geboren  den  9den  Juni 
1793  te  Castell  in  Franken.  Hy  studeerde  te 
Erlangen^  werd  leeraar  te  Castell  envestiffde 
zich  in  1816  te  Mttnchen,  voorts  te  Dresden 
en  toen  te  Stuttgart,  waar  hy  zich  met  de 
redactie  van  het  „Kunstblatt"  belastte.  In 
1822  en  1823  volbracht  hy  eene  reis  naar  Italië 
en  Frankryk  en  in  1826  werd  hy  professor 


SCHORN-SCHORSENEEREN. 


881 


in  de  kanstgescbiedento  en  aesthetik  aan  de 
académie  en  aan  de  aniveraiteit  te  München. 
In  dat  Jaar  reisde  hU  naar  Engeland  en  de 
Nederlanden  en  in  1833  werd  liy  naar  Weimar 
geroepen,  waar  h0  werkzaam  was  aan  eene 
reorganisatie  der  school  voor  Schoone  Kun- 
sten en  aan  de  versieringen  van  het  kasteel. 
Ia  1889  werd  hQ  door  den  Groothertog  in  den 
adelstand  opgenomen  en  hy  overleed  den 
17den  Februari  1842.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  w0:  „Beschreibung  der  Mflnchener 
Olyptothek  (1830)*\  —  „Leben  der  ansge- 
zeichnesten  Maler,  Bildhauer  and  Baumeister 
(naar  Vasari,  1832—1837,  dl  1  en  2y\  —  en 
„Umrisz  einer  Theorie  der  bildenden  Kflnste 
(1836)". 

Karl  Sckom,  een  verdienstelijk  historie-  en 
genreschilder  en  een  neef  van  den  voorgaande. 
Hy  werd  geboren  te  Düsseldorf  in  1802,  be- 
zocht de  académie  aldaar,  voorts  van  1824  tot 
1827  te  Parlfs  de  ateliers  van  Oros  en  Ijiyrèf 
en  spoedde  zich  met  Comelius  naar  Mttnchen, 
waar  hy  zich  onder  de  leiding  van  Memrieh 
Ben  verder  ontwikkelde.  In  1832  vertrok 
hy  naar  Beriyn  en  werd  in  1847  professor 
aan  de  académie  te  Mttnchen.  Hy  overleed 
den  7den  October  1850.  In  zyne  genrestukken 
openbaart  zich  eene  anti-  R.  Katholieke  richting. 
Tydens  zyn  verbiyf  te  Mttnchen  leverde  hy 
twee  cartons  voor  vensters  van  den  Dom  te 
Regensburg,  en  te  Beriyn  schilderde  hy: 
„Pygmalion",  —  „Maria  Stuart  en  Riccio",  — 
„Karel  V  in  het  klooster  San  Yuste",  — 
„Paus  Paulus  III",  —  -Het  verhoor  der 
Wederdoopers  na  de  inneming  van  Mttnster", 
enz.  —  en  toen  hy  ten  derden  male  te  Mttn- 
chen zyn  verbiyf  hield,  ontstond  het  onvol- 
tooide, reusachtige  stuk:  „De  Zondvloed", 
thans  in  de  nieuwe  Pinacotheek. 

Schorpioen  (3corpio)  is  de  naam  van 
van  een  geslacht  en  eene  familie  uit  de  klasse 
•der  Spinaéhtige  dieren  (ArachnoYdea).  De  schor- 
^pioenen  hebben  een  lichaam,  dat  uit  een 
fcopborststuk  en  een  geleed  achteriyf  bestaat. 
Aan  het  eerste  zyn  8  pooten  bevestigd.  De 
4mderkaken  zyn  voorzien  van  schaarvormige 


De  schorpioea. 

tasters,  die  langer  zyn  dan  de  pooten.  Het 
achteriyf  is  verdeeld  in  ringen,  van  welke  de 
laatste  zee  de  gedaante  hebben  van  een  staart 
«n  waarvan  de  laatste,  dikkere  geleding  in- 
iwendig  eene  gif  klier  bevat  en  in  een  door- 


boorden gifstekel  eindigt.  Aan  weêrszyden 
van  het  lichaam  ziet  men  4  luchtgaten.  Zy 
hebben  5  tot  12  oogen.  Zy  loopen  snel  en 
krommen  den  staart  over  den  rug,  zoodat  de 
stekel  naar  voren  is  gericht.  De  steek  van 
den  Europeeschen  schorpioen  (Scorpio  Euro- 
paeus,  zie  bygaande  afbeelding)  kan  voor  den 
mensch  pyniyk  wezen,  zooals  die  van  eene 
wesp  of  van  een  horzel,  maar  is  niet  gevaariyk 
voor  het  leven,  —  *tgeen  men  van  densteek 
der  grootere  soorten  (byv.  8o,  Af  er  uitOost- 
Indië  en  Afrika)  in  de  keerkringslanden  niet 
verzekeren  kan.  Het  1)este  middel  tegen  den 
steek  van  schorpioenen  is  ammonia. 

Schors  (cortex)  is  de  naam  van  het 
buitenste  bekleedsel  van  boomstammen,  die 
de  opperhuid  verloren  hebben.  Het  bestaat 
uit  de  buitenste  schorslaag,  de  binnenste 
schorslaag  en  den  bast  De  opperhuid  is  by 
alle  Jonge  stammen  en  takken  het  buitenste 
omkleedsel,  van  spleetopenlngen  en  dikwyis 
ook  aan  de  oppervlakte  van  haren,  stekels  en 
andere  organen  voorzien.  Wordt  de  ph&nt  ouder, 
dan  scheurt  de  opperhuid,  om  eerlang  geheel  en 
al  te  verdwynen.  —  De  buitenste  schorslaag,  on- 
der de  opperhuid  gelegen,  bestaat  uit  een  plaat- 
of  dobbelsteenvormig  celweefsel,  maar  als  de 
opperhuid  verdwynt,  ontstaat  er  eene  vorming 
van  talryke  in  horizontale  ryen  met  elkander 
verbondene  cellen,  waardoor  zy  in  eene  kurk- 
laag  verandert.  Is  zy  als  samenhangend  geheel 
zeer  rekbaar,  dan  draagt  zy  den  naam  van 
periderma.  By  de  berken  bestaat  zy  uit 
een  groot  aantal  lagen,  welke  zoo  dun  zyn 
als  papier.  —  De  binnenste  schorslaag  bestaat 
uit  nagenoeg  ronde,  dikwyis  met  bladgroen 
gevulde  cellen.  —  Omtrent  den  hatt  raadplege 
men  het  artikel  van  dien  naam.  —  By  vele 
boomen,  vooral  in  een  ruw  klimaat,  wordt 
de  schors,  die  zich  niet  genoeg  met  den 
houtgroei  kan  uitzetten,  door  onregelmatige, 
netvormige  spleten  ingescheurd.  Daardoor 
ontstaat  de  ruwe  schors  by  pere-  en  eikeboomen, 
en  zelfti  het  firaaie  periderma  van  kersen-  en 
berkenboomen  spiyt  wel  van  éen.  Door  vele 
boomen,  byv.  door  den  plataan,  worden  de 
buitenste  schorslagen  als  schubben  afgeworpen, 
en  men  merkt  dit  verschynsel  vooral  ook  op 
by  den  wynstok.  De  schors  is  een  gewichtig 
deel  van  den  stam.  Wanneer  men  rondom 
dezen  een  kleinen  schorsring  wegsnydt,  moet 
de  boom  sterven.  Door  de  schors  toch  dalen 
de  sappen  naar  beneden,  die  in  het  Jooge 
hout  opklimmen.  Zy  is  dan  ook  de  verzamel- 
plaats van  vele  stoffen,  die  men  in  het  hout 
slechts  in  geringe  hoeveelheid  aantreft, 
zoodat  menige  soort  van  schors  van  belaag  is 
om  hare  geneeskrachtige  eigenschappen.  In 
krnidaohtige  stengels  vindt  men  soms  onder 
de  opperh«id  een  wit,  glinsterend  parenohym, 
dat  met  den  naam  van  coUmekjfm  bestempeld 
wordt.  By  de  grassen  en  oypergrassen  beeft 
men  bastvezels  onmiddeHyk  onder  de  opperhuid. 

Schorseneeren,  afkomstig  van  het  Itali- 
aansche  scorta  nera  (zwarte  schors),  zyn 
planten  uit  de  familie  der  SaémgeeièlMoe' 
m\gen.  (Compositae).  Zy  dragen  lanoetvormige, 
onder  aan  den  stengel  en  verder  naar  boven 
ongesteelde  bladeren  en  gele  bloemhoofcUoB, 
benevens  penvormige,  vleezige,  van  buiten 
zwarte  wortels,  die  een  keurigen  schotel  op- 
leveren. Wy  geven  in  a  eene  afbeelding  van 


382 


SCHORSENEEBEN— SCHOT. 


eene  in  het  wild  groeiende  en  in  h  die  van  het 
blad  eener  gekweekte  plant,  beide  op  Vade 
der  natnnrmke  grootte,  in  e  die  yan  een  ge- 
deelte van  den  bloembodem  op  4-voadige 
grootte,  in  d  die  van  eene  bloem  op  Va^o 
der  natnnrltjke  grootte,  in  e  die  van  twee 
tanden  yan  den  bloemkroonrand  op7-Toadige 

2 rootte,  en  in  f  die  v.in  eene  vracht  op  de 
nbbele  grootte. 
Sohortinghuis  (Willem),  in  de  eerste 
helft  der  voorgaande  eeuw  predikant  te  Weener 
(OosirFrieBland)  en  Uidwolde  (Groningen)^ 
gaf  in  1740  een  boek  in  het  licht,  getiteld: 
„Het  innig  Christendom,  tot  overtni^ng  van 
onbegenadigde,  bestnring  en  opwekking  van 
begenadigde,  in  deszelfb  allerinnigste  en  weien- 
igkste  deelen  gestalteltJk  en  bevindeigk  voor- 
gesteld*', dat  wegens  s^n  grof- mystieken  inbond 
groeten  bgval  vond  en  bg  herhaling  gedmkt 
werd.  Merkwaardig  zgn  daarin  „de  vflf  nieten*' 
waarin  volgens  den  schr||ver  het  weaen  van 


het  schot  komt  inzonderheid  de  kc^el- 
in  aanmerking.  Hieronder  verstaat  men 
in  de  artilleriewetenschap  de  baan,  die  door 
he^  swaartepant  van  een  weggeschoten  pro- 
jectiel wordt  doorloopen. 

Wanneer  men  aanneemt,  dat  de  lacht  geen 
invloed  aitoefent  op  de  beweging  van  het 
projectiel,  is  de  kogelbaan,  sooals  gemakke- 
igk  te  bewezen  valt,  eene  parabool.  In  wer- 
keigkheid  echter  wordt  de  beweging  van  het 
projectiel  door  den  weerstand  der  lacht  ver- 
traagd en  is  de  kogelbaan  eene  kromme  lyn 
van  dnbbele  kromming,  waarvan  de  vergelQ- 
king  slechts  bg  benadering  te  bepalen  is. 

Het  gedeelte  der  baan  van  af  de  monding 
tot  aan  het  hoogste  pont  of  het  eulminaHmni 
heet  dê  Himmmdey  het  andere  deel  dê  daUmdê 
tak  der  baan.  Door  dê  Mling  der  haan  in 
eenig  pnnt  verstaat  men  den  hoek,  dien  de 
raakltfn  in  dat  pnnt  maakt  met  het  horizon- 
tale vlak;  de  scherpe  hoek,  dien  de  raaklQn 


Scorzonera  hispanica. 


het  Christendom  gelegen  is,  nameigk:  De 
mensch  wil  niet,  kan  niet,  moet  niet,  heeft 
niet  en  dengt  niet." 

Schot  (Een)  is  de  ontbranding  van  een  vnnr- 
mond  of  van  een  draagbaar  vnarwapen.  Men 
onderscheidt  naar  de  richting  kerm-,  virMr-  en 
opgeUehoiem^  —  naar  de  hoeveelheid  baskroit 
schoten  met  volley  vermoakte  of  venterkte 
lading,  —  naar  het  projectiel  schoten  met 
kogdëy  karietee»,  gramaatkartetten  en  granaten^ 
terwgi  men  voorts  werpt  met  hommen,  grama- 
tenj  epiegeJ^amateny  steenen,  kogels^  Ueht-  en 
hramdkogeli^  —  naar  den  stand  van  de  as  der 
ziel  éleiaHetchoièiê,  korutmtaU  eekoiem,  pUmgee- 
rende  en  horende  schoten ,  —  naar  de  strekking 
van  het  doel  front-,  écharpeer-y  flank-^  enJUeer-y 
revere-f  rug-  en  hriooUokotenj  —  en  naar  de 
nitwerking  rol-  rioooket-,  demonteer-  en  hree- 
tehoten.  Zie  voorts  onder  Ghst^ut-  en  ffand- 


in  het  eindpunt  maakt  met  dit  vlak,  wordt 
invalikoek  genoemd.  De  eckooteverAeid  is  de 
horizontale  afetand  van  het  begin-  tot  het 
eindpnnt.  Het  gedeelte  der  baan,  waarin  het 
projectiel  zich  niet  hooger  bevindt  dan  het 
doel,  heet  hettrijkend,  de  horizontale  projec- 
tie van  het  bestrlfkend  gedeelte  wordt  hestre- 
ken  rwmie  genoemd.  Bg  het  vnren  met  spring- 
projectielen  noemt  men  het  pnnt,  waar  het 
projectiel  springt,  het  tprirngpunt,  den  afbtand 
van  den  vunnnond  tot  dat  pont  den  epring- 
afttand,  BQ  het  vnren  met  granaatkartetsen 
heet  de  horizontale  afstand  van  het  spring- 
pnnt  tot  het  doel  het  interval.  De  vlmekikoogte 
in  eenig  punt  der  baan  is  de  hoogte  van  dat 
pnnt  boven  het  horizontale  vlak.  dat  door 
het  midden  der  monding  gaat;  de  vlachthoogte 
in  het  culminatiepunt  wordt  etdminatiehoogte 
genoemd. 
De  terreinhoek  ten  opzichte  van  een  bepaald 


SCHOT-SCHOTLAND. 


383 


pont,  b.v.  het  mlkpont,  is  de  hoek,  dien  de 
ign,  die  dat  pont  met  de  monding  vereenigt, 
met  het  horizontale  vlak  maakt.  De  hoek  van 
de  zielas  met  dit  vlak  wordt  etewUiêkoeh  ge- 
noemd. Bg  het  afgaan  van  het  schot  neemt 
de  sielas  doorgaans  een  anderen  stand  aan; 
de  hoek,  dien  zQ  dan  met  het  horizontale  vlak 
maakt,  heet  tehooUhotik,  Het  verBchil  tosschen 
sehoots-  en  elevatiehoek  draagt  den  naam 
van  vêrhefflngthoek. 

De  ign,  die  over  de  beide  pnnten  loopt, 
waarover  men  richt,  staat  bekend  onder  den 
naam  van  ricMUini  de  hoek,  dien  deze  IQn 
met  de  zielas  maakt,  wordt  riekthoeJc  genoemd. 
De  richthoek  is  geigk  aan  het  verschil  of  de 
som  van  elevatiehoek  en  terreinhoek.  De  af- 
stand van  de  monding  tot  daar,  waar  de  richt- 
lt|n  voor  de  tweede  maal  de  kogelbaan  snQdt, 
heet  d«  draeki. 

Schotanus  è  Sterrenga  (Christiaan), 
een  verdiensteigk  Friesch  geschiedschrQver, 
geboren  te  Schiogen  den  lOden  September 
1608,  werd  eerst  predikant  in  zt)ne  geboorie- 
plaats  en  vervolgens  te  Con^nm,  voorts  in 
1644  profMsor  in  de  kerkeigke  geschiedenis 
aan  de  hoogeschool  te  Franeker,  waar  hg  den 
taden  November  1671  overleed.  Behalve  een 
aantal  Latgosche,  hoofdzakeigk  godgeleerde 
werken  schreef  hg:  „Beschryving  van  de 
Heerlykhejrd  van  Frieslandt  tnssehen  *t  Flie 
en  de  Lanwers,  met  nieuwe  caerten  van  *t 
Landschap,  alsmede  deOrieteniënendesteden 
(1664)",  —  ^Beschryvinge  en  Chronyk  van 
Frieslandt  tnssehen  't  Flie  en  de  Lanwers 
(1666)",  —  en  „Kerckelycke  en  wereldlycke 
geschiedenissen  van  Oos^  en  West-Frieslandt 
tot  den  Jare  1683  (1668)". 

Schotel.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg : 

Jokamnêi  ChrutuMom  Sdkotd,  een  uitstekend 
Nederlandsch  zeeschilder,  geboren  te  Dordrecht 
den  Uden  November  1787.  Schoon  bestemd 
om  op  het  gebied  der  fabrieksngverheid  werk- 
zaam te  wezen,  legde  hg  zich  met  gver  toe 
op  de  teeken-  en  schilderkunst,  oefende  zich 
onder  de  leiding  van  Meulemans  en  Sohouman 
en  oogstte  in  1818  op  de  tentooostelUng  te 
Amsterdam  met  twee  zeestnkken  groeten  roem. 
Nn  werd  hg  als  met  bestellingen  overladen, 
volbracht  gedurig  studiereizen  op  de  Zeeuwsche 
wateren  en  langs  de  Hollandsche  kust,  en 
werd  niet  alleen  benoemd  tot  ridder  van  den 
Nederlandschen  Leeuw,  maar  ook  tot  lid  van 
het  Koninkigk  Nederlandsch  Instituut  en  van 
onderscheidene  binnen-  en  bnitenlandsche  aca- 
demiën. In  1827  bezocht  hg  Pargs  en  later 
een  gedeelte  van  Duitschland,  alsmede  de 
kusten  van  Frankrgk  en  Engeland,  waar  hg 
tabrgke  schetsen  verzamelde,  die  na  zgnover- 
igden,  den  21sten  December  1888,  ten  getale 
van  omstreeks  400,  in  zgne  nalatenschap  wer- 
den gevonden.  Een  jaar  na  zgn  dood  werd 
een  gedenkteeken  te  zgner  eer  onthuld  In  de 
Groote  Kerk  te  Dordrecht.  Zgne  beste  stuk- 
ken zgn  opgenomen  in  verschillende  vorsteigke 
kunstverzamelingen  In  Nederland,  Pruisen, 
Busland  en  Frankrgk,  —  voorts  in  het 
Bgksmuseum  te  Amsterdam,  in  Teyler's 
museum  te  Haarlem  enz.  Hg  was  ongetwgfeld 
éen  der  grootste  zeeschilders  van  zgn  tgd; 
zgne  doeken  onderscheiden  zich  dooreene  ver- 
bazende natuurigkheid;  men  ziet  het  water 
golven  en  schuimen  en  de  wolken  drgven,en 


het  is  alsof  de  frissche  zeekoelte  ons  uit  zgn 
stuk  te  gemoet  waait  Zgne  opvatting  was 
breed,  maar  eenvoudig  en  zgn  koloriet  krach- 
tig. Li  het  algemeen  vindt  men  trouwens  in 
zgne  stukken  meer  werkeigkheid  dan  dichterig- 
ken  gloed. 

Oülm  D'um$niu  Jakdbuê  SehaUH,  den  oudsten 
zoon  van  den  voorgaande  en  een  verdien- 
steigk  oudheidkundige,  geboren  te  Dordrecht 
den  9den  April  1807.  Hg  studeerde  in  de 
theologie  en  werd  achtereenvolgens  predikant 
te  Lage  Zwaluwe,  Chaam,  Alfen  en  Baerle- 
Nassau  en  Tilburg,  verkreeg  een  eervol 
emeritaat  en  vestigde  zich  daarna  te  Leiden. 
Hg  heeft  eene  lange  reeks  van  geschriften 
in  het  licht  gegeven,  van  welke  wg  noemen: 
yCommentatio  de  meritis  B.  Huidecoperi  in 
linguam,  literasque  Belgicas,  anro  omata 
(1831—1834)",  —  „Leven,  gedrukte  werken 
en  handschriften  van  Comelto  van  Alkemade 
en  Pieter  van  der  Schelling  (1833)",  —  .Ker- 
keigk  Dordrecht  (1839—1846,  2  dln)^  - 
.G^eschied-  en  letterkundige  uitspanningen 
(1840)",  —  „Letter-  en  oudheidkundige  avond- 
stonden (1840)",  —  ,De  abtdfi  van  Ëgnsburg 
(1861)",  —  „Anna  Maria  Schurman  (1863)". 
—  „Oude  zeden  en  gebruiken  in  Nederland 
(1869)",  —  „Geschiedenis  der  redergken  in 
Nederland  (1861-1862;  2de  druk  1871)",  — 
„Geschiedenis  van  den  oorsprong,  de  invoe- 
ring en  de  lotgevallen  van  den  Heidelbergschen 
Catechismus  (1863)",  —  „Het  oud  Hollandsch 
hui^ezin  der  17de  eeuw  (1867)",  —  »po 
openbare  eeredienst  der  Nederlandsche  Her- 
vormde Kerk  In  de  zestiende,  zeventiende  en 
achttiende  eeuw  (1870-1871)",  —  „Vader- 
landsche  volksboe^es  en  volkssproolOes  van 
de  vroegste  tgden  tot  aan  het  einde  der  18do 
eeuw  (1872—1874,  2  dln)",  —  en  „De  aca- 
démie te  Leiden  in  de  16de,  17de  en  18de 
eeuw  (1876,  2  dln)".  Voorts  leverde  hg 
eene  vertaling  van  de  „Algemeene  geschiede- 
nis" van  Beeker  en  een  groot  aantal  bgdragen 
in  binnen-  en  bnitenlandsche  tgdschriften. 

Ptffmt  Johatme»  Sokotd,  een  broeder  van 
den  voorgaande  en,  evenals  zgn  vader,  een 
uitstekend  zeeschilder.  Hg  werd  geboren  te 
Dordrecht  den  17den  Augustus  1808,  ontving 
aldaar  eene  goede  opvoeding  en  legde  rich 
voorts  onder  de  leiding  van  Jiiartimut  Schors- 
moM  en  van  ^n  vader  met  gver  toe  op  do 
teeken-  en  schilderkunst.  In  1827  maakte  hg 
kennis  met  de  beroemdste  meesters  te  Pargs, 
werd  in  1830  leeraar  in  het  teekenen  aan  het 
marine-instituut  te  Medemblik,  leverde  op  on- 
derscheidene tentoonstellingen  prachtige  doe- 
ken, nam  deel  aan  een  kruistocht  naar  de 
Hiddellandsehe  Zee,  bepaalde  zich  na  de  op- 
heffing van  gemeld  instituut  bg  de  schilder- 
kunst, woonde  8  'jaren  te  Dusscldorf,  leverde 
uitstekende  platen  bg  „Heldendaden  der  Neder- 
landen ter  zee"  van  mr..  d^Jbn^tf,  bracht  zgne 
laatste  levensdagen  door  te  Dresden  en  over- 
leed aldaar  den  23sten  Juli  1866.  Zgne  ver- 
eerders plaatsten  een  gedenkteeken  op  zgn 
graf. 

Schotland,  het  noordeigk  gedeelte  van 
Groot  Britanje  (zie  nevensgaande  kaart  van 
Groot-Britanje  en  Ierland),  grenst  in  het  noor- 
den aan  den  Atlantischen  (kteaan,  in  het  oosten 
aan  de  Noordzee,  in  het  zuiden  aan  Engeland 
en  is  in  het  westen  door  een  kanaal  van  Ierland 


384 


SCHOTLAND. 


gescheiden.  Het  heeft  eene  knstlengte  van 
4072  Ned.  mOl  en  met  stjn  887  eilanden  (de  Ork- 
ney^B,  de  Shetland- eilanden  en  de  Hebriden) 
-eene  opperrlakte  van  1483  Q  geogr.  mQl.De 
■kusten  zUn  er  meerendeels  steil  en  sterk  in- 
^gefsneden,  zoodat  onderseheidene  zee-annen 
<firth8)  ver  in  het  land  doordringen.  Het 
noordeltjkste  punt  des  lands  is  Dnnnethead 
op  68^40' N.B.  en  8"^' W. L. van Greenwich, 
en  het  zuidelQkste  de  steile  Muil  of  Ghüloway 
op  54*'88'  N.B.  en  4^51'  WX.van  Greenwich. 
Men  heeft  er  eene  groote  afwisseling  van 
liooge  en  lage  landen,  en  het  noordelQk  ge- 
deelte, de  Hooglacden,  is  bergachtig.  Tot  de 
hoogste  toppen  behooren  er  de  Ben  Klibreck 
<964  Ned.  el  hoog),  —  de  Ben  More  Araynt 
(1000  Ned.  el  hoog),  —  de  Ben  Dearg  (1082 
Ned.  el  hoog),  —  de  Sleogach  (1220  Ned.  el 
boog),  —  de  Wyvis  (1044  Ned.  el  hoog),  — 
de  Scoor  na  Lapich  (1160  Ned.  el  hoog),  — 
de  Mansool  (1187  Ned.  el  hoog),  —  en  de 
Ben  Attow  (1 220  Ned.  el  hoog).  Het  zoideigk 
gedeelte  van  de  Hooglanden  Is  hoofdzakeigk 
door  het  Grampiangebergte  bedekt,  dat  zich 
in  den  Ben  Nevis  ter  hoogte  van  1842  Ned. 
ol  verheft.  Tossohen  het  Grampian-  en  het 
-Cheviotgebergte  strekken  de  Schotsche  Laag- 
landen (Lowlands)  zich  uit,  welke  zich  door  een 
vruchtbaren  bodem  ónderscheiden.  —  In  de 
Hooglanden  (Highlands)  vindt  menhoofdzakeigk 
Bilurisohe  gesteenten,  nameljfk  oonpronkelOken 
leisteen,  chlorietlei  en  grauwak,  met  glimmerlei, 
gneis,  kwanriet  en  kwartslei,  door  welke  zich 
graniet,  sjniet  en  porfier  een  weg  hebben  ge- 
baand. Ook  heeft  men  er  kalksteen  en  tns, 
4ilsmede  Devonischen  zandsteen.  In  het  midden 
des  lands  heeft  men  uitgestrekte  steenkolen- 
en  zandsteenbeddingen,  —  en  in  het  zuiden 
Silurischen  lei-,  zand-  en  kalksteen.  —  Deri- 
▼ieren  van  Schotland  ontspringen  bgna  alle 
in  het  gebergte,  maar  zgn  weinig  geschikt 
▼oor  de  scheepvaart;  men  heeft  er  de  Tweed, 
de  Forth,  de  Tay,  de  Dee,  de  Don,  de  Spey,  de 
Nessen  de  Shin,  welke  zich  in  de  Noordzee  uit- 
storten, —  en  de  aanzienl()kste  rivier  aan  de 
•westkust  is  de  Clyde.  Men  heeft  er  prachtige 
•meren  met  eene  gezamenigke  oppervlakte 
▼an  80  p  geogr.  mgi;  het  voornaamste  van 
deze  is  net  Loch  Lomond.  In  het  Glenmore- 
dal  is  eene  reelu  van  meren  door  het  C!ale- 
donisohe  Kanaal  verbonden.  Het  klimaat  on- 
dervindt er  den  invloed  van  den  (ïolfstroom 
en  van  de  gsgevaarten  der  NoordelQke  Poolzee. 
•In  het  vooijaar  waaien  er  koude  winden  uit 
het  noorden  en  oosten,  en  in  den  zomer 
zoele,  vochtige  winden  uit  het  zuiden  en 
westen.  In  de  Laaglanden  beweegt  zich  de 
thermometer  tnsschen  —  8  en  -f  24  O.  De 
^gemiddelde  warmte  is  te  Edinburgh  8,9^  C.  — 
De  bevolking  van  Schotland  bedroeg  in  1886 
büna  4  millioen  zielen.  Er  zQn  8  steden  met 
meer  dan  100000  inwoners,  nameljfkGlasgow, 
Edinburgh  en  Dundee,  en  7  met  meer  dan 
20000  inwoners.  De  bewoner  van  Schotland 
is  bezadigd,  stout  en  volhardend  en  vrooiyker 
van  aard  dan  die  van  Engeland;  hy  is  zeer 
aan  zQu  vaderland  gehecht  Er  bestaat  echter 
een  aanmerkel0k  verschil  tusschen  den  Hoog- 
lander en  den  Laaglander.  De  taal  van  den 
eerste  is  het  Ersisch,  een  tak  van  het  Gae- 
lisch  en  vermaagschapt  met  het  lersoh.  Het 
wSchotsch  der  Hooglanders  is  eene  af^onderlffke 


taal,  uit  het  Angelsaksisch  van  Noord-Ger- 
maansche  volkpUintingen  ontstaan.  Voorts 
hebben  de  Hooglanders  eene  eigenaardige 
kleeding  zonder  broeken,  doch  deze  is  in  de 
laatste  honderd  Jaar  meer  en  meer  verdwenen. 
—  In  het  zuiden  van  Schotland  l>evindt  zich 
de  landbouw  op  een  hoogen  trap  van  volkomen- 
heid. Men  verbouwt  er  vooral  havw  en  gerst, 
voorts  tarwe,  aardappelen  enz.  Ook  heeft  men 
er  uitgestrekte  boeschen.  De  veeteelt  is  er  van 
veel  belang;  in  1876  had  men  er  188000 
paarden,  7  millioen  schapen,  ruim  een  millioen 
runderen  enz.  Langs  de  kust  bloeit  de  vis- 
scherQ,  vooral  op  haring  en  kabe({auw,  ter- 
wgi  de  rivieren  en  meren  er  veel  zalm  op- 
leveren. Tot  de  delfttoifen  behooren  er  lood 
met  zilver,  aluin,  steenkolen,  marmer,  gra- 
niet en  turf.  De  middelen  van  vervoer  hebben 
er  in  de  Jongste  Jaren  eene  aanmerkeiyke  nït- 
breiding  ondergaan.  In  1884  bedroeg  de  lengte 
der  spoorwegen  er  4826  Ned.  m01;  daaraan 
was  ten  koste  gelegd  ruim  honderd  millioen 
pond  sterling  en  zQ  leverden  eene  netto-op- 
brengst van  8687000  pond  steriing.  Voorts 
is  de  Clyde  de  verzamelplaats  van  de  meeste 
koopvawdjischepen  en  Glasgow  de  voomaamite 
zetel  van  het  handelsverkeer. 

Na  het  verlies  der  staatkundige  zelfstandig- 
heid kon  zich  in  Schotland  geene  nationale 
letterkunde  ontwikkelen.  Aüa»  Bmmo^  eehter 
deed  in  het  begin  der  18de  eeuw  het  vader 
landsch  volkslied  weder  ontwaken  en  werd 
hierin  nagevolgd  door  Bóberi  Fêrguiom^  doch 
die  beiden  werden  overtroffen  door  Bcbeii  Bwms 
en  JUtm  Ommiiiffham,  Andere  Schotsche  dich- 
ters, zooals  Thomton,  Hwme^  Faloonêir^  BUuSc- 
lock  en  BeatUe^  veroverden  eene  plaats  op 
den  Engelschen  zangberg,  welke  later  roem- 
rt|k  ingenomen  werd  door  WdU^r  Secit^ 
Campbdl  en  Jokamua  BaiUiê.  Sedert  het  mid- 
den der  18de  eeuw  durfden  de  Schotten  op 
elk  gebied  van  wetenschap  den  wedstrQd 
wagen  met  de  Engelschen.  Zy  hadden  eene 
eig^e  wysgeerige  school,  van  welke  inzon- 
derheid DiMvid  ffume  de  vertegenwoordiger 
vras,  terwgi  vooral  Thomas  BM  zich  onder 
zffne  tegenstanders  onderscheidde.  Voor  de 
yolksontwikkeling  werd  in  Schotland  veel 
beter  gezorgd  dan  in  Engeland.  Beeds  in  1696 
was  elke  gemeente  verplicht,  eene  eigene 
school  op  te  richten.  Het  is  vraar,  dat  10  % 
van  de  mannen  en  19  %  van  de  vrouwen  niet 
kunnen  lezen  of  schreven,  maar  deze  onwe- 
tenden zt|n  bt)na  allen  afkomstig  uit  Ierland. 
De  4  hoogescholen  te  Edinburgh,  Glasgow, 
Aberdeen  en  St.  Andrews  tellen  te  namen  100 
hoogleeraren  en  worden  door  omstreeks  8000 
studenten  bezocht. 

De  staatsregeling  is  vooral  in  den  Jongsten 
tgd  in  Schotland  aanmerkeigk  verbeterd.  Het 
is  een  zeliMandig  KoninkrUk,  maar  sedert  16 
Maart  1707  met  Engeland  vereenigd  onder 
den  gezameniyken  naam  van  Groot-Britaide. 
Volgene  de  Beformbill  van  7  JuU  1882  bezit 
er  ieder  grondeigenaar,  wiens  goederen  Jaar- 
lyks  10  pond  sterling  opbrengen,  het  stemrecht. 
Schotland  vaardigt  16  pairs  af  naar  het  Hooger 
Huis  en  71  leden  naar  het  Lagerhuis.  Het 
heeft  zQue  eigene  rechtsbedeeling,  en  de  Staats- 
kerk is  er  de  Presbyteriaanscbe,  vraartoe  45% 
van  de  bevolking  behoort  Naast  dit  Kerkge- 
nootschap is  dat  der  Vrje  Schotsche  Kerk,  in 


SCHOTLAND. 


385 


1843  gesticht,  het  talrgkst  De  Protestantsch- 
Biflsehoppelflke  Kerk  heeft  rooral  onder  de 
hoogere  klMse  hare  aanhangers,  en  de  B. 
Katholieken  rormen  slechts  9%  der  berolking 
terwgi  het  getal  der  Independenten,  Baptisten 
•ens.  niet  groot  is.  Het  land  is  in  32  graaf- 
schappen of  in  8  districten  verdeeld. 

Een  gedeelte  van  het  eiland  Britannia,  ten 
noorden  der  Forth  en  der  Clyde,  was  bQ  den 
aanvang  onzer  Jaartelling  aan  de  Bomeinen 
!>ekend  onder  den  naam  van  Caledonië.  Daar- 
venhoven  had  het  den  alonden  Keltischen  naam 
van  Albn  of  Alban  (Albania).  Die  van  Scotia 
of  Schotland  werd  in  overonden  t0d  aan  Ier- 
land toegekend  en  eerst  van  de  10de  tQt  de 
12de  eeaw  van  een  gedeelte  van  Schotland 
gebezigd,  terwQl  deze  eerst  in  de  13de  eenw 
Se  ondere  benamingen  verdrong.  Op  de  oor- 
«pronkeiyke  bevolking  volgden  er  de  Kelten, 
bepsaldelQk  de  Pieten.  Hoewel  Jvlws  Caeior 
feeds  in  55  voor  Chr.  Britannië  bezocht  had, 
werd  het  eiland  eerst  eene  eeuw  daarna, 
•onder  Keizer  (^btk^ii»,  veroverd.  Het  znideltfke 
gedeelte  ontving  nn  den  naam  van  Britannia 
Somana,  en  het  noordeltjke  dien  van  Britan- 
nia Barbara  of  Caledonia.  Eerst  J^ricola,  sedert 
78  na  Chr.  stadhouder  in  Britannië,  strekte 
«gne  heerschappp  nit  over  het  noordeiyk 
^deeMe  en  bracht  den  Oaledoniers  in  86  in  het 
'Grampiangebergte  eene  nederlaag  toe.  Zjlne  ver  • 
^vering  ging  echter  verloren,  en  Keizer  Radria- 
4tus  deed  aan  de  noordeltjke  grenzen  van  Britan- 
nia Romana  een  wal  opwerpen  met  kasteelen  en 
wachttorens.  Eerst  in  180  trok  LoUUu  ürbieut 
verder  en  deed  een  tweeden  wal  verrtJxen 
tosschen  de  monden  van  de  Forth  en  de 
•Clyde,  die  in  208—211  door  Keizer  Severus 
versterkt  werd.  Toen  de  Romeinsche  legioenen 
iiet  eiland  verlieten,  was  men  in  het  zuiden 
«an  de  invallen  der  Pieten  ter  prooi,  wes- 
halve de  AngelsalEsen  te  hulp  werden  geroe- 
pen. Evenwel  vernemen  wy  eerst  in  de  7de 
eenw  éen  en  ander  nit  de  geschiedenis  van 
-Schotland.  Er  bestonden  toen  4  verschillende 
Bgken.  In  het  noordwesten  hadden  zich  de 
nit  Ierland  derwaarts  verhnisde  Scoten  van 
Di&lriada  gevestigd  onder  aanvoering  van 
¥€rgu8^  den  zoon  van  IBrcy  en  van  z0ne 
1»roeders  Ijoam  en  Angut.  Meer  oostwaarts 
had  men  het  Bt|k  der  Ploten,  en  in  het  zui- 
den dat  der  Briten  van  Alcljde  ten  westen 
en  het  Rtjk  der  Angeln  van  Bemicia  ten 
oosten.  Reeds  in  de  tweede  helft  der  6de 
•eenw  was  er  door  den  heiligen  (Mumbanw 
•het  Christendom  onder  de  Pieten  verkondigd; 
deze  behoorden  met  de  Scoten  tot  de  lersch- 
"Christeiyke  Kerk,  wier  opperhoofd  gezeteld 
was  op  het  eiland  Hy  of  Jona.  in  het  begin 
der  8ste  eenw  evenwel  mkte  Nectcmus^  koning 
der  Pieten,  zich  los  van  de  lersohe  Kerk  en 
onderwierp  zich  aan  den  Pans,  waarna  ht$  in 
717  de  volgelingen  van  Cclwmbanus  verdreef. 
In  844  maakte  Kmndh  Mae  Alpin,  koning 
der  Scoten,  zich  meester  van  het  gezag  over 
^e  Pieten,  en  het  vereenigd  gebied  ontving 
<in  de  10de  eenw  den  naam  van  het  koningr0k 
Albanië.  Het  was  reeds  in  de  9de  eenw  door 
«eeroovers  nit  Noorwegen  en  Denemarken 
geteisterd.  In  945  werd,  ten  gevolge  van  een 
•verbond  van  MaledUn  I  van  Albanië,  het  Rjfk 
van  Alclyde  in  het  voorgaande  opgenomen, 
^raama  MaUolm  leenman   der  Angelsaksen 

xm. 


werd,  en  het  vereenigd  gebied  ontving  in  den 
aanvang  der  11de  eenw  den  naam  van  Scotia 
(Schotland).  De  laatste  Koning  van  den  stam 
Kenneih  Mac  Alfw  was  McUoolm  IL  HQ 
werd  opgevolgd  door  den  zoon  zijner  dochter, 
door  Duncan^  die  in  1040  door  Mat^h,  den 
zoon  van  Fiklaeohf  werd  gedood.  Hoewel  deze 
in  1050  eene  bedevaart  naar  Rome  volbracht, 
om  vergiiVènis  te  erlangen,  werd  hQ  in  1057 
door  Mdlcolm  Illf  den  zoon  van  Dunean 
omgebracht.  BS  de  verovering  van  Engeland 
door  de  Noormannen  in  1066  koos  MdUoUn 
de  z^de  van  den  wettigen  Engelschen  Kroon- 
pretendent JSdgat  Aethdxng  en  bezorgde  eene 
wykplaats  aan  vele  voortvluchtige  Saksers. 
Hoewel  hQ  WUlem  de  Veroveraar  niet  ver- 
dry  ven  kon,  maakte  hy  tochby  vyfinvallenin 
het  noorden  van  Engeland  vele  gevangenen, 
die  het  land  bevolkten  en  de  beschaving  be- 
vorderden. Alleen  in  de  Hooglanden  bleef  de 
Keltische  oorspronkeiykheld  heerschen.  By 
den  dood  van  Maleolm  in  1093  bezat  Schot- 
land zyne  tegenwoordige  grenzen.  Yan  zyne 
zonen  is  de  jongste,  David  J,  de  merkwaar- 
digste (1124—1153).  Onder  zyn  beheer  werd 
in  Schotland  het  leenstelsel  ingevoerd.  Zyn 
kleinzoon  en  opvolger  Maleohn  IV  kon  zich 
niet  handhaven  in  het  gezag  van  zyn  groot- 
vader en  werd  in  1165  opgevolgd  door  zyn 
broeder  WÜUm  de  Leeuw,  Deze  deed  in  1173 
een  inval  in  Engeland,  maar  werd  in  1174 
by  Alnwick  gevangen  genomen.  Toen  hy  in 
1175  de  Kroon  herkreeg,  moest  hy  die  aan- 
vaarden als  een  Engelsch  leen.  In  1209  werd 
de  onafhankeiykheid  van  Schotland  op  nieuw 
erkend,  en  WUlem  overleed  in  1214.  Zyn 
opvolger  Alexander  II  mengde  zich  in  de 
burgeroorlogen  van  Engeland  en  deed  in  1216, 
verbonden  met  den  Kroonprins  van  Frankryk, 
zelf^  een  inval  in  het  zuiden  des  lands;  hy 
zag  zich  echter  genoodzaakt,  vrede  te  sluiten 
en  moest  den  leeneed  zweren  aan  HendM  IIL 
In  1221  trad  hy  in  het  huwèiyk  met  eene  zuster 
van  den  Koning  van  Engeland,  terwyi  twee  zus- 
ters van  Alexander  zich  in  den  echt  verbonden 
met  aanzieniyke  Engelschen.  Hy  werd  in  1259 
opgevolgd  door  zyn  zoon  Alexander  IIL  Deze 
behaalde  in  1263  de  overwinning  op  HaJco^ 
koning  van  Noorwegen,  in  den  slag  by  Largs 
en  verkreeg  later  van  diens  opvolger  Mtj^u» 
de  heerschappy  over  het  eiland  Kan  en  de 
Hebriden  tegen  eene  Jaariyksche  schatting 
van  100  mark  zilver.  Na  den  dood  van  ^2«paii- 
dêr  III  (1286)  en  na  dien  van  zyne  acht- 
jarige kleindochter,  Mafgaireiha  vam  Noorwe- 
gen^ traden  onderscheidene  Kroonpretendenten 
op,  en  onder  dezen  konden  de  nakomelingen 
der  dochters  van  den  Graaf  van  BwUingdon 
(een  broeder  van  Willem  de  Leeuw)  de  beste 
aanspraak  doen  gelden.  Zy  waren  John  Baliol 
en  Sohert  Bruoe,  De  Koning  van  Engeland 
Sduard  J,  aan  wien  de  beslissing  door  het 
Schotsche  Parlement  werd  opgedragen,  kende 
de  Kroon  toe  aan  BaUol,  en  deze  nam  haar 
in  1232  als  een  Engelsch  leen  in  bezit  Toen 
voorts  Baliol  zich  met  hulp  van  Frankryk 
onafhankeiyk  wilde  maken,  deed  Bduardeen 
inval  in  Schotland,  nam  hem  in  1296  bU 
Dunbar  gevangen,  ontzette  hem  van  zynie 
waardigheid  en  zond  hem  naar  de  gevangens 
te  Londen.  Inmiddels  werd  Schotland  door 
Engelsche    stadhouders    geregeerd.    In   1297 

25 


SCHOTLAND. 


plaatste  WUUam  WaOaeê  zich  aan  het  hoofd 
Tan  een  opstand,  legepraalde  bg  Stirlinsr 
maar  werd  in  1806  srevangen  genomen  enter 
dood  gebracht  Doch  in  1806  verjoeg  Boberi 
Bruee,  de  soon  van  den  reeds  genoemden 
pretendent,  ab  aanvoerder  van  den  Schot- 
schen  ad^  de  Engelschen  en  beklom  den  troon 
onder  den  naam  van  Boberi  I.  Wél  moest  hfi 
kort  daarna  voor  den  Graaf  mm  Pmihrokê 
bg  Methven  het  onderspit  delyen  en  lich 
eenigen  tUd  op  de  Hebriden  verschnilen,  maar 
reeds  in  1807  daalde  hg  met  eene  aansienigke 
^gsmacht  van  de  Hooglanden  af,  bracht  aan 
de  Engelschen  eene  aanmerkeigke  schade  toe 
en  behaalde  op  de  troepen  van  JBAua^d  II 
in  1816  bg  Bannockbnrn  eene  beslissende 
overwinning.  De  pogingen  van  den  Pans  tot 
herstel  des  yredes  bleven  vmchteloos.  In  1822 
deed  Bduard  weder  een  inval  in  Schotland, 
waarop  een  wapenstilstand  voor  18  Jaren  ge- 
sloten werd.  Bobert  echter  verbrak  dien  in 
1827,  na  den  dood  van  Bduard,  en  noodsaakte 
Jfor^uMT,  die  tgdens  de  minderjarigheid  van 
Bduard  III  het  gezag  in  handen  had,  bg  den 
Vrede  van  Newcastle.  afïBtand  te  doen  van 
alle  rechten  op  Schotland.  Boberi  verbeterde 
nn  het  binnenlandsch  bestnor  en  onderwierp 
de  opperhoofden  der  clans  zooveel  mogeigk 
aan  de  Kroon.  Voorts  riep  hg  naast  den  adel 
en  de  geesteigkhdd  een  16-tal  afgevaardigden 
van  de  groote  steden  des  lands  in  het  Parle- 
ment Hg  werd  in  1829  opgevolgd  door  sgn 
vierjarigen  zoon  David  II,  doch  onderschei- 
dene Bngelsche  baronnen  verlangden,  dat 
Bduard  Baliol,  een  zoon  van  den  vroegeren 
Koning  van  dien  naam.  den  troon  zon  be- 
klimmen. Deze  landde  in  1882  in  het  graaf- 
schap FifCi  bracht  den  rgksbestunrder,  Oraaf 
Domüd  vam  Mar^  bg  Dapplin  eene  nederlaag 
toe  en  werd  door  zgne  aanhangers  te  Scone 
gekroond.  Toen  hg  echter  Bduard  III  als 
zgn  leenheer  hnldlgde  en  zelA  het  kasteel 
en  de  stad  Berwick  aan  Engeland  afstond, 
plaatste  zich  Andreae  Mwrrayy  een  oom  van 
DaieU,  aan  het  hoofd  van  den  verontvraardig- 
den  adel,  en  er  ontstond  eene  nienwe  worste- 
ling met  Engeland.  Bduard  III  behaalde  de 
overwinning  bg  Halidonhill;  David  moest  nn 
de  wgk  nemen  naar  Frankrgk  en  na  zgn 
terugkeer  werd  hg  in  1346  nabg  Diirham  ge- 
slagen en  gevangen  genomen.  Toch  kon  BtUiol 
tegenover  den  vrgheidlievenden  adel  zgn  gezag 
niet  handhaven,  zoodat  hg  in  1866  de  ]B[roon 
nederlegde.  Toen  schonk  Bduard  aan  David  II 
tegen  een  hoog  losgeld  de  vrgheid  en  de 
Kroon,  onder  voorwaarde,  dat  hg  bg  kinder- 
loos overigden  door  een  telg  van  het  Engel- 
sche  KoningshniB  zon  worden  opgevolgd.  Bg 
het  sterven  van  David  evenwel  gevoelden  de 
Schotten  zich  niet  verplicht  tot  het  nakomen 
van  deze  bepaling  en  riepen  Boberi  II,  den 
zoon  eener  dochter  van  Boberi  Bruce  en  den 
eerste  der  Siuarie,  tot  den  troon. 

Aangespoord  door  de  Franschen,  voerde 
Boberi  II  (f  1899)  bgna  aanhoudend  oorlog  te- 
gen Engeland.  Zgn  zoon  en  opvolger  Boberi  III 
liet  de  zorg  voor  de  regeering  meerendeels 
over  aan  ^n  Jongeren  broeder,  later  Hertog 
van  AVbany,  en  onder  zgn  bestuur  hadden 
er  bloedige  twisten  plaats  tuaschen  de  hoofd- 
lieden  der  clans.  Daar  de  eerzuchtige  Aïbany 
den  Kroonprins,  den  Hertog  vam  BMtagf,  we- 


gens  zgn  berispeigken  levenswandel  in  do 

Kvangenis  geworpen  en  vermoedeigk  gedood 
d  (1402),  zond  de  Koning  zgn  Jongeren 
zoon  JotfoiiM  veiligheidshalve  naar  Frankrgk, 
doch  deze  viel  onderweegs  in  handen  der 
Engelschen.  Smart  over  het  verlies  zgner 
kinderen  deed  Boberi  III  in  1406  ten  gravo 
dalen.  Alhamu  belastte  zich  met  het  regent- 
sehi4>  ten  behoeve  van  Joco^im  J,'die  bg  voort- 
during gevangen  bleef,  maar  deed  niets  voor 
de  bevrgding  van  dezen.  Na  zgn  overigden 
in  1414  aanvaardde  zgn  zwakke  zoon  Murdac 
het  bewind;  deze  had  een  tegenzin  in  de 
heerschappg  en  zorgde,  dat  de  wettige  Koning 
in  1424  in  vrgheid  werd  gesteld.  Jaeobuê  I 
was'  een  ontwfi&keld  en  degeigk  vorst  die 
onder  de  woeste  Hooglanders  de  orde  herstelde, 
de  regeering  op  de  leest  der  Engelsohe  schoeide, 
voor  het  onderwgs  zorgde,  goede  wetten  uit- 
vaardigde en  de  ngverheid  bevorderde.  Niette- 
min werd  hg  in  1486  door  sa&mgezworenen 
uit  den  weg  geruimd.  Zyn  zoon  Jom^m// was 
pas  zes  Jaar  oud,  zoodat  Sir  Alewander  Li: 
vit^êiom  en  de  kanselier  WUUam  CrieJUo»  de 
teugels  van  het  bewind  in  handen  namen.  Z^ 
verwaarloosden  bg  ouderlingen  twist  de  be- 
langen des  lands.  Eerst  door  de  klimmende 
macht  van  het  Huis  Doughu  (zie  aldaar)  wer- 
den zg  tot  eendracht  gedwongen,  zoodat  ztf 
eindeigk  meester  werden  van  de  weerspannige 
vazaUen.  Jaoobm  II  kwam  in  1460  bg  de  be- 
legering van  het  kasteel  Boxbnrgh  om  het 
leven.  Daar  zgn  zoon  Jaeobu»  III  eerst  8  Jaar 
oud  was,  kon  de  overmoedige  adel  zich  weer 
vrg  bewegen,  en  ook  na  ^e  meerderjarig- 
heid duurden  deze  woelingen  voort,  zoodat 
hg  ia  1488  de  nederlaag  leed  en  op  de  vlucht 
vermoord  werd.  Zgn  zoon  en  opvolger  Jakobue 
IV  was  een  vriend  van  ridderigken  glansen 
verwierf  daardoor  de  gunst  van  den  adeL  In 
1496  opende  hg  een  oorlog  tegen  Engeland, 
waarbg  hg  den  pretendent  ^erkim  IFarbeck 
ondersteunde,  maar  sloot  in  1499  vrede  met 
Engeland  en  trad  in  1607  in  het  huweigk 
met  Margairelka,  eene  dochter  van  Hendrik  VIL 
Toen  echter  zgn  schoonbroeder  Meudrik  VIII 
den  Engelschen  troon  beklom,  verwgderde 
hg  zich  van  dezen,  verbond  zien  in  1618  met 
Frankrgk.  deed  een  inval  in  Northnmberland 
en  leed  in  laatstgenoemd  Jaar  de  nederlaag 
bg  den  berg  Fiodden,  waar  hg  met  de  bloem 
van  den  adel  sneuvelde.  Zgne  gemalin  belastte 
zich  nu  met  het  regentschap  ten  behoeve  van  zgn 
twe^arigen  zoon  Jaoobue  V,  Zg  bracht  den  vrede 
tot  stand  met  Engeland,  trad  in  1618  in  hei 
huweigk  met  Douglae,  graaf  vam  At^ut,  en 
droeg  aan  dezen  het  bestuur  op  des  Bgka. 
Dit  huweigk  veroorzaakte  een  opstand  van 
den  gverzuchtigen  adel,  zoodat  Hertog  Jokm 
vam  Albaojf,  een  neef  van  Jaeobuê  III,  uit 
Frankrgk  teruggeroepen  en  tot  regent  be- 
noemd werd,  terwgi  Mar^areika  de  vlucht 
moest  nemen  naar  Engeland.  Doch  ook  Albamf 
kon  het  gezag  niet  handhaven.  Er  ontstonden 
nieuwe  botsingen,  welke  eerst  een  einde  na- 
men, toen  Jaeobuê  V  zelf  aan  het  bewind 
kwam  en  den  oproerigen  adel  beteugelde.  Na 
den  dood  zgner  eerste  gemalin,  eene  dochter 
van  Frame  I  van  Frankrgk.  trad  hg  in  1687 
in  het  huweigk  met  Uarta  vam  Quiie  en 
wekte  daardoor  de  vgandige  gezindheid  vaa< 
Engeland.  Hg  zelf  waagde  een  inval  in  Enge^ 


SCHOTLAND. 


887 


land,  maar  zgn  leger  sloeg  bg  Solway  Mom 
lafhartig  op  de  vlucht,  waarna  hg  tot  zwaar- 
moedigheid yerriel  en  in  1542  Btierf. 

De  SchotBche  geeeteigkheid  was  van  oads 
nagenoeg  onafhandelSk  geweest  van  den 
Paoseigken  Stoel,  doordien  eene  Nationale 
Synode  er  de  kerkeiyke  aangelegenheden  be- 
staarde,  totdat  in  1468,  in  spgt  van  het  ver- 
zet des  volks,  de  stichting  van  het  aartsbis- 
dom St.  Andrews  van  wege  den  Heiligen 
Stoel  werd  doorgedreven.  Daar  de  Koningen 
de  Kerk  als  eene  bondgenoot  beschoawden 
tegen  den  invloedrijken  adel,  was  hare  macht 
verbazend  toegenomen,  zoodat  zQ  In  den  aan- 
vang der  16de  eeaw  de  helft  van  den  grond- 
eigendom bezat.  Dit  wekte  te  meer  den  wrevel 
van  den  adel  en  van  de  bargerj),  omdat  de  gee8^ 
telffkheid  zich  zoowel  door  heersohzacht  als 
door  onwetendheid  gehaat  maakte.  De  Her- 
vorming vond  dan  ook  in  Schotland  een  zeer 
vrachtbaren  bodem.  Zg  werd  er  sedert  1526 
verkondigd  door  PcUrik  BamtUouy  een  leer- 
ling van  Luiher,  en  maakte  er  spoedig  vor- 
deringen door  de  varige  prediking  van  Jokm 
Knox^  een  (fverig  aanhanger  van  CkHvijn.  De 
laatste  Koning  had  het  Bt)k  in  een  toestand 
van  groote  verwarring  achtergelaten  aan  z||ne 
pasgeborene  dochter  Maria  Stuart,  ten  wier 
behoeve,  op  grond  van  een  ondergeschoven 
testament,  de  cardinaal  David  BêoUm  tot  aan 
zgn  dood  in  1547  het  regentschap  waarnam. 
Daarop  werd  Jakób  Samütou,  graaf  oa»  Arram 
Byksbestaarder.  Deze  liet  zich  door  Seiêdrik 
VIII  overhalen  tot  het  plan,  de  Jeagdige 
Koningin  met  den  Prins  wm  WdUs  te  doen 
troawen,  doch  toen  Hendrik  begeerde,  dat 
Maria  Stuart  aan  hem  zon  worden  aitgele- 
verd,  zag  hg  van  dat  voornemen  af,  en  de 
Bgksbestaarder  nam  eene  vgandige  hoading 
aan  tegen  Engeland.  Dientengevolge  ontstond 
een  oorlog  te^n  Engeland,  waarin  de  Regent 
in  1544  bg  Ancram-Moor  de  overwinning  be- 
haalde. Na  den  dood  van  Seiêdrik  VIII  deed 
de  Engelsche  Bgksbestaarder  Somerset  moeite 
om  eea  haweigk  tot  stand  te  brengen  taa- 
schen  de  Koningin  van  Schotland  en  Eduard 
VL  Daar  zgne  onderhandelingen  niet  slaagden, 
verklaarde  hg  den  oorlog  en  versloeg  in  1547 
de  Schotten  bg  Pinkey.  Niettemin  wist  de 
Koningin-Moeder.  Maria  vam  Omise.  zgn  ont- 
werp te  vergdelen  door  hare  docnter  eerst 
in  vestingen  in  veiligheid  te  brengen  en  haar 
vervolgens  naar  Frankrgk  te  doen  vertrekken, 
waar  zg  verloofd  werd  met  den  oadsten  zoon 
van  Semdrik  11^  later  Koning  Frans  IL  Na- 
dat voorts  Arram  in  1554  het  regentschap 
had  nedergelegd,  trad  de  Koningin- Moeder  In 
zgne  plaats  op.  Deze  meende  sterk  genoeg 
te  wezen  om  het  gezag  der  R.  Katholieke 
Kerkleer  tegenover  dat  der  Protestantsche  te 
handhaven.  Sggestaan  door  Graaf  Arram  en 
door  den  aartsbisschop  van  St.  Andrews  gaf 
zg  op  nieuw  geldendheid  aan  de  oude  wet- 
ten tegen  de  ketters  en  stichtte  eene  gelooft- 
rechtbank,  om  afvallige  geesteigken  te  vonnis- 
sen. De  Protestantsche  adel.  door  die  ver- 
metelheid gekrenkt  en  door  de  veroordeeling 
van  een  godsdienstleeraar  te  Perth  nog  meer 
verbitterd,  greep  in  1559  naar  de  wapens, 
en  er  ontstond  eene  langdurige  worsteling 
tusschen  de  Lords,  die  de  Koningin  niet 
langer  als  regentes  erkenden  en  gesteund  wer- 
XIII. 


den  door  JElixaheih  van  Engeland,  aan  de 
éene  en  het  met  Fransche  hulptroepen  ver- 
sterkte leger  der  Regentes  aan  de  andere  zgde. 
Gedurende  dien  burgerkrgg  overleed  Maria 
van  Qftisêy  en  de  Koning  en  haar  gemaal 
zonden  afijevaardigden,  naar  Schotland  waarna 
in  1560  te  Edinburgh  de  vrede  tusschen  de 
twistende  partgen  gesloten  werd.  Frane  II 
en  Maria  Stuart  deden  aditand  van  den  in 
1551  aangenomen  Koningstitel,  de  Fransche 
hulptroepen  verlieten  het  grondgebied  van 
Schotland  en  aan  de  Standen  des  Rgka 
werd  het  recht  toegekend  om  over  de  vrede  te 
beslissen.  Tan  de  Kerkeigke  aangelegen- 
heden werd  in  het  verdrag  van  Edinburgh 
geen  gewag  gemaakt,  maar  het  Protestantis- 
mos  had  daardoor  eene  glansrgke  overwin- 
ning behaald;  alleen  de  bBWoners  der  Hoog- 
landen bleven  meerendeels  getrouw  aan  het 
oude  geloof.  Door  den  hervormer  Jokm  Kno» 
werd  na,  maar  het  voorbeeld  van  Genöve,  de 
Presbyteriale  kerkordening  ingevoerd,  wier 
republikeinsche  vormen  groeten  aanstoot  sa- 
ven aan  het  Fransche  Hof.  Een  groot  gedeelte 
der  Kerkeigke  goederen  kwam  in  het  bezit 
der  Protestanten.  Reeds  verbeidde  de  R.  Ka- 
tholieke partg  in  Schotland  weder  de  tusschen- 
komst  van  Frankrgk,  doch  de  dood  van 
Framt  II  (1559)  vergdelde  hare  verwachtingen 
en  deed  Maria  Stuart  in  1561  naar  Schot- 
land terugkeeren.  Aan  het  hoofd  der  zaken 
bevond  zich  haar  halfbroeder  Jaeobue.  dien  zg 
tot  graaf  Mwrrau  verhief.  Inmiddels  vol- 
hardde Maria  in  hare  aanspraak  op  den  troon 
van  Engeland  en  in  haren  gver  voor  den  R. 
Katholieken  godsdienst,  vooral  nadat  zg  in  1565 
met  JETtffMy,  lord  Damley^  van  moederszgde 
een  nakomeling  van  Hendrik  VII  van  Enge- 
land en  van  vaderzgde  tot  het  Huis  der 
Stuarte  behoorende,  in  het  huweigk  was  ge- 
treden. Weldra  waren  de  aanvoerden  der 
Protestantsche  partg  genoodzaakt,  naar  En- 
geland te  vluchten,  waar  zg  door  JSligaibetk 
gastvrg  werden  ontvangen.  Nu  kon  Maria  de 
vernieuwde  invoering  van  het  R.  Katholicis- 
mus  ongehinderd  doorzetten.  Velerlei  omstan- 
digheden echter,  zooals  de  moord,  door  haren 
gemaal  op  haar  gunsteling  Bicoio  gepleegd, 
hare  minnarg  met  Graaf  Jo^Ato^a,  het  ombren- 
gen van  Darnley  en  haar  huweigk  met  Bath- 
«oaU,  deden  haar  aanmerkeigk  dalen  in  de 
openbare  meening.  Reeds  wilde  BatkweU  zich 
meester  maken  van  den  Jeugdigen  erfgenaam 
van  den  troon,  den  zoon  van  Maria  en  Dam- 
leiff  toen  de  adel  een  leger  bgeenbracht,  dat 
in  Juni  1567  te  Carberry  de  troepen  der  Ko- 
ningin ontmoette.  Daar  deze  laatste  weinig 
strgdlnst  aan  den  dag  legden  en  BotkwtU  de 
wgk  nam,  moest  Maria  afetand  doen  van  den 
troon,  waarna  zg  op  het  kasteel  Lochleven 
werd  gevangen  gehouden.  De  mindeijarige 
Jaoohuë  VI  beklom  nu  den  troon,  terwgi  Graaf 
Murrajf  zich  met  het  regentschap  belastte.  Wèl 
gelukte  het  üforia,  uit  hare  gevangenis  te 
ontsnappen  en  een  aanzienigk  leger  bgeen  te 
brengen,  maar  dit  laatste  werd  den  ISden  Mei 
1568  bg  Langside  door  Murry  geslagen,  zoodat 
Maria  naar  Blixaheth  van  Engeland  vluchtte, 
die  haar  deed  gevangen  zetten.  De  moord,  in 
1570  door  zekeren  EamiUon  uit  partgwoede 
op  Murray  gepleegd,  dompelde  Schotland  in 
een  draaikolk  van  burgertwisten,  waarin  Bli- 

25* 


388 


SCHOTLAND. 


gabeik  sieh  Diet  weinig  mengde;  zy  eindigden 
in  1578  met  liet  aanvaarden  der  regeering  door 
den  twaalfjarigen  Koning,  wien  een  staats- 
raad yan  12  leden  werd  ter  2)|de  gesteld. 
Weldra  bleek  de  yoorbarigheid  yan  dien  stap, 
daar  Hofintrignes,  meestal  door  deEngelsche 
Koningin  op  liet  tonw  gezet,  en  het  beyoor- 
deelen  yan  gnnstelingen  gedurig  de  nut  des 
Ryks  yerstoorden.  Mizabeth,  door  de  B.  Ka- 
tholieke Mogendheden  bedreigd,  sloot  in  1586 
met  Jacobm  VI  een  yerbond  tot  bescherming 
yan  het  Protestantismns  en  wist  dezen  door 
een  Jaargeld  en  door  het  uitzicht  op  de  Engel- 
sche  Kroon  zoo  te  yerblinden,  dat  htf  zelfli 
omtrent  de  terechtstelling  zyner  moeder  (1587) 
het  stilzwtlgen  bewaarde.  Hoewel  ht)  zich  nu 
tegenover  z0ne  onderdanen  yerbonden  had, 
het  Protestantismns  in  bescherming  te  nemen, 
werden  toch  de  B.  Katholieken  heimeigk  be- 
gunstigd door  het  Hof,  dat  naar  den  wensch 
des  Konings  door  de  invoering  van  het  epis- 
copaat de  yrUheid  van  het  Presbyteriaansche 
kerkgenootschap  beperkte  en  velerlei  onlusten 
deed  ontstaan.  Daar  de  macht  van  den  hoogen 
adel  door  de  Hervorming  was  toegenomen, 
dreef  Jacobus  VI  door,  dat  ook  afgevaardigden 
van  den  lageren  adel  zitting  zouden  nemen 
in  het  Parlement  Dit  laatste  legde  de  vrU- 
held  der  Kerk  nog  meer  aan  banden  door 
de  benoeming  van  predikanten  in  de  steden 
aan  den  Koning  op  te  dragen  en  het  houden 
van  Kerkvergaderingen  zonder  verlof  des  Ko- 
nings te  verbieden.  Intusschen  werd  de  ker- 
keltfke  reactie  gestuit  door  het  overiyden  van 
JBUzabeik  (1608),  waarna  Jaoolms  de  Engelsche 
Kroon  met  die  van  Schotland  vereenigde.  Na- 
dat Schotland  geruimen  tyd  een  krachtigen 
tegenstand  had  geboden  aan  de  Engelsche 
wapens,  werd  het  onder  eervolle  voorwaarden 
by  Engeland  gevoegd.  Het  behield  daarby 
zyne  eUgene  grondwet  en  wetgeving;  zyne 
rechtbanken  en  zyn  Parlement  bleven  onaf  han- 
keiyk  van  Engeland  en  hetbleeftevensinhet 
bezit  van  een  nationaal  bestuur.  Het  was  echter 
meer  in  naam  dan  inderdaad  een  onaf  hankeiyk 
Koningryk  en  werd  langer  dan  eene  eeuw 
in  meer  dan  öen  opzicht  als  eene  onderworpene 
provincie  behandeld.  Een  voorstel  van  den 
Koning  (1604),  om  beide  Byken  tot  éen  geheel 
samen  te  smelten,  leed  schipbreuk  op  den 
onwil  van  het  Engelsche  Parlement.  Kard  J, 
de  zoon  en  opvolger  van  Jaeobus  (1625),  volgde 
de  staatkundige  richting  van  zyn  vader.  De 
openbare  godsdienstoefeningen  waren  tot  op 
dien  tyd  naar  den  wensch  des  volks  gehouden, 
maar  in  1635  namen  Karel  I  en  WUUam 
Laudf  aartsbisschop  van  Canterbury  (Kantel- 
berg), het  besluit,  de  Schotten  te  dwingen 
tot  het  aannemen  van  een  eeredienst,  welke 
naar  dien  der  B.  Katholieken  zweemde.  Dit 
deed  in  1637  te  Edinburgh  eene  volksbeweging 
ontstaan,  welke  eerlang  in  eene  omwenteling 
veranderde.  Te  midden  van  het  woelen  der 
hartstochten  werd  in  1638  het  bezweren  van 
<le  geloofsbeiydenis  van  1581  (het  Covenant) 
vernieuwd,  en  deze  verbreidde  zich  eerlang 
over  het  geheele  land,  terwyi  de  pogingen, 
om  haar  met  geweld  te  onderdrukken,  niet 
slaagden.  De  Schotten,  aangespoord  door  de 
leiders  der  oppositie  in  Engeland  en  onder- 
steund door  ÈichdieUf  trokken  den  206ten 
Augustus    onder    aanvoering    van  Letlie  en 


JioiUrou  over  de  grenzen,  zy  werden  door  het 
Parlement  met  open  armen  ontvangen,  zoodat 
zy  eerst  tegen  het  einde  van  1641  Engeland 
verlieten,  met  de  belofte  des  Konings,  dat  hy 
voortaan  om  de  drie  Jaar  het  Parlement  bQ- 
eenroepen  en  hieraan  een  belangryken  invloed 
op  het  Staatsbestuur  toekennen  zou.  Later 
hadden  de  Schotten  in  de  Engelsehe  Bevolntie 
eene  aanleiding  om  nog  verder  te  gaan.  Schot- 
sche  hulptroepen  streden  in  1644  byiüurston- 
Moor  en  droegen  by  tot  de  nederlaag  der 
Koninkiyke  troepen;  ook  werd  Momtrose,  die 
in  de  Hooglanden  de  zaak  des  Konings  zocht 
te  handhaven,  in  1645  by  Philiphaugh  door 
Lulie  geslagen.  Na  de  beslissende  zegepraal 
der  Parlementstroepen  by  Naseby  (16  Juni 
1645)  had  Kard  I  geene  andere  uitkomst, 
dan  zich  over  te  geven  aan  het  Schotsche 
leger,  dat  hem  voor  400000  pond  sterling 
uiüeverde  aan  zyne  Engelsche  onderdanen. 
Niet  lang  evenwel  duurde  de  eendracht  van 
de  Schotten  en  het  Engelsche  Parlement.  Li 
Schotland  nameiyk  wilde  men  hetKoninkiyk 
gezag  wel  beperken,  maar  geenszins  vernie- 
tigen, en  men  had  er  bovenal  een  afkeer  van 
de  leer  der  Independenten.  Het  Schotsche 
Parlement  knoopte  derhalve  onderhandelingen 
aan  met  den  Koning,  en  nadat  deze  de  be- 
krachtiging van  het  Covenant  beloofd  had, 
zond  het  den  Hertog  va»  MamÜtan  met  een 
leger  naar  Engeland;  het  werd  echter  in  1648 
door  Oromwül  in  drie  gevechten  verslagen, 
waarop  laatstgenoemde  in  Schotland  een  be- 
stuur instelde,  dat  vyandig  gezind  was  Jegens 
den  Koning.  Na  de  terechtstelling  van  Kard 
ontstond  er  op  nieuw  eene  botsüig  tuaacben 
de  Schotsche  Presbyterianen  en  de  Engelsche 
Independenten.  Evenals  in  het  B.  Katholieke 
Ierland,  werd  ook  in  het  Presbyteriaansche 
Schotland  Kard  II  als  koning  erkend  en  den 
Isten  Januari  1651  te  Scone  gekroond;  maar 
Oromwdl  versloeg  eerst  Leslie  den  3den  Sep- 
tember 1650  by  Dunbar  en  op  denzelfden 
datum  van  het  volgende  Jaar  den  Koning  zel- 
ven  te  Worcester,  waarna  Monk  geheel 
Schotland  tot  onderwerping  bracht  Na  den 
dood  van  den  Protector  (1658)  werd  de  her- 
stelling van  het  Koningschap  in  Schotland 
met  kracht  bevorderd  door  Monk.  Daarvoor 
echter  moest  Schotland  zwaar  boeten  door- 
dien de  Koning  de  noodlottige  poging  zyns 
vaders  tot  invoering  van  het  episcopaat  ver- 
nieuwde en  volvoerde,  daar  de  Schotten  door 
de  Engelsche  heerschappy  ontzenuwd  waron. 
MiddUlon  en  LauderdaU  waren  daarby  de 
voornaamste  werktuigen  van  Kard,  Vooral 
Lauderdale^  te  voren  een  aanhanger  van  het 
Covenant  beyverde  zich,  het  episcopaat  aan 
zyne  wederspannige  landgenooten  op  te  drin- 
gen, en  maakte  daartoe  een  gewetenloos  ge- 
bruik van  het  zwaard,  den  strop  en  de  p0n- 
bank.  In  1679  vermoordden  eenige  verbitterde 
Covenanters  den  primas,  aartsbisschop  Sharpy 
grepen  naar  de  wapens,  rukten  op  tegen  de 
troepen  des  Konings,  behaalden  eenige  voor- 
deden en  kwamen  eerst  tot  onderwerping, 
toen  de  Hertog  van  Monmouth  hun  by  de  Both- 
wellbrug  eene  nederlaag  had  toegebracht  In 
1679  werd  JacobuSf  hertog  van  Torky  naar 
Schotland  gezonden,  om  aldaar  te  regeeron  en 
maakte  er  zich  door  zyne  wreedheid  by  allen 
gehaat  Toen  hy  in  1685  den  troon  beklom, 


SCHOTLAND- SCeOTSCHE  KERK. 


389 


weigerde  hy  zelft  den  in  Schotland  gebroike- 
igken  eed  af  te  leggen,  als  in  strgd  met  z||n 
geweten,  —  werkte  in  het  openbaar  aan  de  ver- 
nietiging der  grondwet,  bracht  de  Jezuïeten 
in  Sdiotland  en  vaardigde  eene  acte  van  tole- 
rantie nit,  die  niets  anders  bedoelde  dan  de 
herstelling  van  het  B.  Katholicismns.  Eene 
Schotsehe  acte  van  saprematie  verleende  den 
Sovverein  het  gezag  over  de  Kerk,  waarmede 
zeLb  JELenêrik  VJII  zich  zon  hebben  verge- 
noegd. Onder  zulke  omstandigheden  werd  de 
omwenteling,  die  in  1688  WtUêm  III  vam 
Orwje  op  den  troon  bracht,  ook  in  Schotland 
met  vreugde  begroet,  hoewel  het  onttroonde 
Vorstenhuis  er  nog  tahtjke  aanhangers  be- 
hield. Hun  aanvoerder  was  Lord  Dundee,  die 
de  troepen  van  Willem  onder  Machay  byKil- 
likrankie  het  onderspit  deed  delven  (t689). 
Na  zt|n  dood  ging  die  party,  van  aanvoerder 
beroofd,  allengs  te  niet  en  alleen  in  deHoog- 
luiden  duurde  de  stryd  nog  voort,  —  ook 
nadat  de  slag  aan  de  Boyne  (1690)  J<ico^  ver- 
dreven had.  Eindeiyk  werden  de  woelingen 
der  chins  in  1692  met  geweld  beteugeld.  Na- 
dat WUUm,  voordat  volgens  zyn  wensch  Schot- 
land en  Engeland  tot  éen  geheel  vereenigd 
waren,  in  1702  door  den  dood  was  wegge- 
nüit,  werd  by  opgevolgd  door  zyn  schoon- 
zuster jinna.  Wél  nam  het  Eogekiche  Parle- 
ment het  besluit,  de  Engelsche  Kroon  op  te 
dragen  aan  Hannover,  maar  Schotland  wilde 
daartoe  geene  toestemming  geven,  zich  in 
1704  door  de  veiligheidswet  voorbehouden- 
de, na  het  afeterven  der  Koningin  zelf- 
stauid^  over  de  keus  van  een  koning  te 
beslissen.  Het  Engelsche  bestuur  wist  het  ech- 
ter door  omkoopery  zoover  te  brengen,  dat 
de  meerderheid  van  het  Parlement  zich  vóór 
eene  vereeniging  der  beide  Koningryken  ver- 
klaarde. In  1706  werd  eene  commissie  van 
32  leden  benoemd,  die  het  ontwerp  eener  acte 
van  vereeniging  in  gereedheid  bracht  Nadat 
deze  in  het  b^gin  van  1707  door  het  Schot- 
sehe en  later  door  het  Engelsche  Parle- 
ment goedgekeurd  was,  werden  de  beide  Ry- 
ken]  onder  den  naam  van  Qrooi-Britanje  (zie  al- 
daar) tot  éen  geheel  vereenigd.  Alle  ingezetenen 
van  dit  geheel  genieten  dezelfde  reehten, 
vooral  ook  met  betrekking  tot  den  handel  en 
de  inkomende  rechten.  Schotland  moest  tot  de 
staatsnitgaven  het  veertigste  deel  bydragen 
en  behield  zyne  rechtsbedeeling.  Li  het  alge- 
meene  Parlement  erlangden  16  Schotsehe  pairs 
zitting  in  het  Hoogerhuis  en  45  afgevaar- 
digden in  het  Lagerhuis.  Litusschen  zyn  tot 
in  het  midden  der  18de  eeuw  pogingen  aan- 
gewend om  de  Siuarti  te  herstellen  in  hunne 
voormalige  heerschappy,  doch  telkens  te  ver- 
geeft. 

Sohotsohe  Kerk  (De)  onderscheidt  zich 
van  de  Anglieaansche  door  eene  nauwgezette 
gehechtheid  aan  de  Galvinistisohe  leer.  door 
eenvoudigheid  van  eeredienst  en  vooral  door 
eene  vrye,  democratische  kerkregeling.  Zy 
heeft  haar  eigenaardig  voorkomen  vooral  te 
danken  aan  John  Kn<m,  Op  zyn  aandringen 
werd  door  het  Parlement  in  1660  de  „Schot- 
sehe Confessie'*  en  in  1661  de  „Kerkregeling 
(Book  of  discipline)**  aangenomen.  Men  heeft 
er  een  door  .de  gemeente  gekozen,  wyders 
zidi  zelf  aanvullenden,  uit  ouderlingen  en 
geesteiyken  samengestelden  „kerkeraad  (kirk- 


session)**.  Daarboven  bevindt  zich  het  „presby- 
terium (local  presbytery)**,  bestaande  uit  de 
ouderlingen  en  leeraren  van  eenige  naby  elk- 
ander gelegene  gemeenten ;  —  daarboven  heeft 
men  eenige  synoden,  —  en  het  hoogste  macht- 
hebbende  lichaam  in  de  Kerk  is  de  „Generale 
Synode  (Qeneral  assembly)*',  die  elk  Jaar  in  Mei 
gedurende  10  dagen  vergadert  en  buiten  dien 
tyd  vertegenwoordigd  wordt  door  eene  Synodale 
(kommissie.  Deze  theocratisch'  Hervormde  kerk- 
regeling en  vooral  de  verkiezing  der  leeraars 
door  de  gemeenten  was  steeds  een  twistappel 
tusschen  Kerk  en  Staat,  vooral  toen  men  zich 
verzetten  moest  tegen  de  aanmatiging  der  Angli- 
eaansche bisschoppen,  die  liefst  de  Schotsehe 
Kerk  in  een  wingewest  der  Anglieaansche 
wilden  veranderen.  Zoowel  onder  JooofticfJ als 
onder  Kaïrtl  II  bleven  de  Anglieaansche  bis- 
schoppen, bygestaan  door  den  Schotschen 
adel,  in  hunne  eischen  volharden.  Zy  konden 
echter  aan  deze  slechts  gevolg  geven  door 
hateiyke  maatregelen  van  geweld,  en  het 
Covenant  (Solemm  league  and  covenant),  in 
1688  als  een  verzet  tegen  de  Engelsche  litur- 
gie vastgesteld,  gaf  het  teeken  tot  het  uit- 
barsten der  Engelsche  revolutie.  Eindeiyk. 
gaf  de  wet  van  1690  weder  kracht  aan  de 
oude  bepalingen  van  1592,  waarby  het  recht 
der  Regeering  tot  het  benoemen  van  leeraren 
werd  opgeheven,  terwyi  het  recht  van  voor- 
dracht aan  de  grondbezitters,  mw  dat  van 
verkiezing  aan  de  geheele  gemeente  werd 
toegekend.  Doch  reeds  onder  Koningin  Aima 
zocht  de  Staatskerk  haar  gezag  te  hernemen, 
en  de  wet  van  1711  herstelde  het  patronaat. 
Onophoudeiyk  verhieven  zich  stemmen  tegen 
deze  beperking,  en  het  ontbrak  niet  aan 
ontevredenen,  die  in  gemeenten  van  Dissen- 
ters hunne  gevoelens  openbaarden.  In  1814 
maakte  men  echter  een  aanvang  met  het 
byeenbreogen  van  gelden,  om  het  patronaat 
zooveel  mogeiyk  af  te  koopen  en  het  recht 
van  verkiezing  aan  de  gemeenten  te  verze- 
keren. Een  beslissende  stap  werd  voorts  ge- 
daan in  1885,  toen  de  Algemeene  Synode  op 
den  28Bten  Mei  verklaarde,  dat  zy  het  als  een 
grondbeginsel  der  Kerk  beschouwde,  dat  geen 
geesteiyke  aan  eene  gemeente  kon  worden 
opgedrongen,  en  tevens  bepaalde,  dat  de  pres- 
byteriën  zouden  worden  aangewezen  en  dat 
men  by  eene  leeraarsvacature  het  gevoelen 
van  de  meerderheid  der  manneiyke  hoofden 
van  huisgezinnen  zou  inwinnen,  om  daarnaar 
candidaten  te  bevestigen  of  af  te  wyzen.  Dit 
besluit,  in  het  volgende  Jaar  onder  den  naam 
van  „veto-acte**  vernieuwd,  riep  by  de  oppo- 
sitie der  Engelsche  Regeenng  het  verzet  der 
Nonintrusionisten  (die  van  een  opdringen  — 
intrusion  —  van  geesteiyken  niets  wilden  hoe- 
ren), meestal  uit  de  Whigparty,  en  van  de 
gematigden  (Moderates),  meestal  uit  de  Tories, 
te  voorsehyn.  De  Non-intrusionisten,  by  ver- 
korting „Nous**  geheeten,  verklaarden  na 
hefUgen  stryd  in  1842  op  de  Synode  te  Edin- 
burgh,  dat  zy  de  Staatskerk  verlieten,  waarna 
zy  den  naam  voerden  van  leden  der  Vrye 
Schotsehe  Kerk  (Free  Presbyterian  Church) 
en  Ckalmen  tot  voorganger  kozen.  Men  be- 
sloot, dat  de  voordracht  van  een  leeraar  door 
den  Kerkeraad,  bygestaan  door  notabelen, 
doch  de  verkieaing  door  alle  mansledematen 
zon  geschieden  en  stichtte  eene  algemeene 


390 


SCHOTSCHE  KERK— SCHOUW. 


kaa,  waaruit  de  leeraars  ^ne  geigke  beiKol- 
digmg  zonden  oiitnuisren.  Beeds  na  weinige 
weken  waren  er  687  genootschappen  tot  on- 
dersteuning der  Kerk  ontstaan  en  tegen  het 
einde  des  Jaars  telde  dese  reeds  ongeveer  een 
millioen  leden.  ZelA  werden  er  pairs  en  par- 
lementsleden in  opgenomen,  looals  de  Hertog 
van  ArgyUy  de  Markies  BreadcdhoHey  Fox 
Mamlê,  Campbell  enz.  Ook  na  dien  tUd  bleef 
de  beUtngsteiling  in  de  YrOe  Schotsche  Kerk 
steeds  levendig.  Niettemin  volhardde  de  meer- 
derheid des  volks  in  het  lidmaatschap  der 
Staatskerk;  het  moest  wel  is  waar  de  nYeto- 
acte*'  laten  varen,  maar  verkreeg  toch  hoofd- 
zakeiyk  de  daarin  vervatte  rechten  in  de 
„Aberdeensbiir*. 

Sohotsohrift  of  libel  is  de  naam  van  een 
vlugschrift,  hetwelk  ten  doel  heeft,  een  per- 
soon of  eene  zaak  op  eene  scherpe  en  hate- 
lyke  wQs  aan  de  kaak  te  stellen.  Oewoonigk 
wordt  het  zonder  naam  of  onder  een  gefin- 
geerden  naam  in  het  licht  gezonden  en  zoo- 
danig opgesteld,  dat  schrijver  en  uitgever 
buiten  het  bereik  bleven  der  strafwet,  hoe- 
wel de  bedoeling  van  eerstgenoemde  den  aan- 
dachtigen  lezers  duideltfk  genoeg  blUkt.  In 
onzen  tyd  wordt  van  dat  onedel  wapen  minder 
gebruik  gemaakt  dan  vroeger. 

Sohott  (Wilhelm),  een  verdienstelflk  be- 
oefenaar der  Oostersche  letteren,  geboren  den 
dden  September  1806  te  Kainz,  studeerde  te 
Qieszen,  Halle  en  Beriyn,  legde  zich  vooral 
toe  op  het  Turksoh  en  Perzisch  en  werd  in 
1848  buitengewoon  hoogleeraar  in  laatstge- 
noemde stad  en  in  1841  lid  der  Académie. 
Aan  zOne  geschriften  vermelden  wjj :  „Yersuch 
ttber  die  tatarischen  Sprachen  (1826)'*,  —  „De 
lingua  Tschuwascharum  (1841)'*,  —  „Ueber 
den  tungusischen  Sehamanenkultus  am  Hofe 
der  Mandschukaiser(1842)**,— .Vocabularium 
sinicnm  (1844)**,  —  „ Aelteste  Nachrichten  von 
Mongolen  und  Tataren  (1846)**,  —  „Ueber 
den  Buddhismus  in  Hochasien  und  in  China 
(1846)*',  —  „Ueber  das  altaische  und  flnnisch- 
tatarische  Sprachengeschiecht  (1849)'*,  —  „Das 
Beich  Karachatai  oder  SiLiao  (1849)**,  — 
„Ueber  die  flnnische  Sage  von  Kullervo  (1852)**, 
—  „Entwurf  einer  Beschreibung  der  ohinesi- 
schen  Literatur  (1854)*',  —  „Ueber  die  soge- 
nannten  indochinesischen  Sprachen,  insonder- 
heit  die  siamesische  (1855)**,  —  „C/hinesische 
Sprachlehre  (1857)'*,  —  „Ueber  die  ohinesische 
Verskunst  (1857)",  —  „Ueber  die  Cassia- 
sprache  im  nordöstlichen  Indien  (1859)",  — 
„Ueber  die  esthnischen  Sagen  vom  Kalewi-Po6g 
(1868)'*,  —  „Ueber  die  echten  Kirgisen  (1865)", 
•—  „Ueber  die  flanische  und  esthnische  Hel- 
densagen (1866)",  —  „Znr  Literatur  des  ohi- 
nesischen  Buddhismus  (1874)**,  —  en  „Altai- 
sche Studiën  (1860—1872,  5  afleveringen)**. 

Schouder,  zie  BttaamU, 

Sohout-bij-naoht  is  de  laagste  rang 
der  vlagoffioieren ,  gelQkstaande  met  dien  van 
generaalmi^oor  by  de  landmacht.  Te  voren 
moest  de  schout-bg  nacht  gedurende  den  nacht 
het  toezicht  houden  op  de  vloot;  vandaar  de 
naam.  HQ  voert  zUne  vlag  aan  de  bezaans- 
steng  en  kommandeert  doorgaans  de  vóor- 
óf  achterhoede  eener  vloot  —  In  vroegeren 
tgd  werd  eene  vroedvrouw  ook  wel  met  den 
naam  van  schout-bg  nacht  bestempeld. 
Sohouten.  Onder  dezen  naam  vermelden  wg : 


WUUm  Comdit  Sek<mteH^  geboren  te  Hoorn 
en  kapitein  ter  zee  gedurende  eene  reis  rond- 
om de  wereld  onder  het  bevel  van  Jaeob  U 
Mcnte,  Voorts  nam  hg  deel  aan  eene  expeditie 
naar  Oost-Indie  in  1601—1608  en  overleed 
in  1625  in  de  Baai  van  Antongi.  Hg  schreef: 
„Journal  ofte  beschrgving  van  de  wond«rlieke 
'«yBe,  gedaen  door  Willem  Comelisz.  Schouten 
van  Hoorn,  in  de  Jaren  1615,  1616  en  1617. 
Hoe  hg  bezuyden  de  Strate  van  Ifag^lanes 
eene  nieuwe  passagie  tot  in  de  groote  Zujdzee 
ontdekt  en  voort  den  geheelen  Aerd  kloot  om- 
geseylt  heeft.  Wat  Eylanden,  vreemde  volcken 
en  wonderllcke  avonture  hem  ontmoet  dgn 
(1618,  en  later  bg  herhaUng)",  in  venchU- 
lende  talen  vertaald. 

Jan  Sekouiem,  een  verdlensteigk  Neder- 
landsch  dichter,  geboren  te  Dordrecht  den 
5den  Januari  1787.  Hg  ontving  eene  zorg- 
vuldige opvoeding,  werd  scheepsbouwmeester 
en  houthandelaar,  deed  onderscheidene  reizen 
in  het  buitenland,  bouwde  reeds  in  1826  eene 
stoomboot  en  werd  met  Q.  MamriU  en  J,  B, 
H  Hooft  opzichter  der  eerste  Oost-Indische 
reederg  te  Dordrecht.  Hg  was  een  voorbeeld 
van  weldadigheid,  een  gverig  voorstander  van 
de  Orde  der  YiiJmetselaren  en  als  zoodanig 
stichter  en  achtbare  meester  van  de  ,loge  „la 
Flamboyante**  te  Dordrecht  en  lid* van  het 
Oroot  Oosten  van  Nederland,  —  voorts  lid 
van  den  stedeigken  raad  en  van  de  Provin- 
ciale Staten  en  ridder  der  Orde  van  den  Neder- 
landschen  Leeuw.  Van  zgne  gedichten  ver- 
melden wg :  „De  Yrgmetselarg  in  drie  zangen 
(1817)'*,  —  „Oedi^ten  en  gezangen  (1819)*', 

—  „Dichtoifer  aan  Z.  M.  den  Koning  der  Ne- 
derlanden op  deszelft  vgftigsteveijaring(1822)**, 

—  „De  eer  der  Yrgmetselaren  gehandhaafd. 
Herzang  (1828)**,  —  „Dichthulde  aan  H.  M. 
de  Koningin  der  Nederlanden  op  derzelver 
vgftigsten  verjaardag  (1824)**,  —  „Lgkzang 
op  mgne  moeder  Maria  Schouten,  geboren 
Boet*',  —  en  „Bg  het  graf  van  J.  (;.  Schotel 
(1888)*'.  Hg  overleed  den  23sten  April  1852,  en 
zgne  kostbare  bibliotheek  werd  in  het  daarop 
volgende  Jaar  te  Amsterdam  onder  den  hamer 
gebracht 

Schouw  (Joachim  Frederik),  een  uitste- 
kend Deensch  kruidkundige,  geboren  te  Ko- 
penhagen den  7den  Februari  1789,  was  eerst 
werkzaam  op  het  kantoor  van  een  advocaat, 
studeerde  vervolgens  in  de  rechten  en  legde 
zich  tevens  toe  op  de  natuurkennis,  inzon- 
derheid op  de  botanie.  In  1818  volbracht  hg 
met  8mUh  eene  reis  naar  Noorwegen  en  ge- 
voelde zich  sedert  dien  tgd  vooral  aangetrok- 
ken door  de  plantengeographie.  In  1821  werd 
hg  hoogleeraar  te  Kopenhagen  en  gaf  een 
tgdsehrift  uit  ter  bevordering  van  al^meene 
kennis,  later  het  orgaan  der  liberale  partg. 
In  1841  belastte  hg  zich  met  het  bestuur  van 
den  botanischen  tuin  te  Kopenhagen  en  werd 
in  1886  lid  van  het  Parlement  In  laatstge- 
noemde betrekking  werkte  hg  niet  weinig 
mede  tot  ontwikkeling  van  het  politieke  leven. 
Toen  de  Begeering  hem  in  1842  niet  herkoos, 
hervatte  hg  de  uitgave  van  zgn  ^dschrift, 
welke  in  1886  was  gestaakt,  en  zette  ze  van 
1847—1852  voort  onder  een  anderen  titel.  Als 
voorzitter  van  het  Wetgevend  Ligohaam  van 
1848  tot  1849  maakte  hg  zich  weder  zéér 
verdiensteigk.  Eene  portefeuille  wees  hg  in 


SCHOUW— SCHBANK. 


891 


1848  wegens  Et|ne  wankelende  geiondheid 
vnn  de  hand  en  overleed  te  Kopenhagen  den 
28flten  April  1852.  Van  zt)ne  geschriften  noemen 
wt|:  „Beitriige  n  einer  allgemeinen  Klimato- 
logie  (1828)*',—  ,,Onindtriik  tU  en  alnündelig 
Plantegeographie  (1822)",  —  ,,Skildring  at 
Veirligets  Tilstand  i  Danmark  (1826)",  — 
„Europa  (1827)", -- „NatnrskUdringer  (1827)", 
eene  reeks  van  populaire  Toorleaingen,  —  en 
„Tablean  dn  climat  et  de  ia  végétation  de 
ntatie  (1889)".  Zyn  bronzen  standbeeld  werd 
in  1867  op  éen  der  pleinen  van  Kopenhagen 
onthuld. 

Schouwburg  is  de  naam  van  een  ge- 
bouw, waarin  tooneelyoorstellingen  worden 
gegeven.  ,Het  heeft  eene  voldoende  ruimte 
voor  de  vertooners  en  is  aldaar  voorzien  van 
de  noodige  machinerie  tot  het  aanbrengen  en 
veranderen  der  decoraties,  —  voorts  is  er 
plaats  voor  het  orkest,  —  en  het  overige, 
tevens  verreweg  het  grootste  gedeelte  is  inge- 
richt voor  de  toeschouwers.  Hier  vindt  men 
het  parterre,  het  amphitheater,  de  loges  en 
de  gaanderijen  als  evenzoovele  rangen,  waar 
het  pnbliek  zich  kan  nedwzetten.  Voorts  zQn 
aan  een  groeten  schouwburg  een  foyer,  eene 
restauratiezaal  enz.  verbonden.  Tot  de  meest 
beroemde  schouwburgen  behooren  La  Scala 
te  Milaan  en  het  groote  operagebouw  te  Parys. 

Sohonwen  (Het  Zeeuwsche  eiland)  grenst 
in  het  westen  en  noordwesten  aan  de  Noordzee, 
is  in  het  noorden  door  het  Brouwershavensche 
Oat  en  de  Grevelingen  van  Qoeree  en  Over- 
Flakkee,  in  het  zuidoosten  door  het  D||kwater 
en  de  haven  van  Zierikzee  van  Duiveland 
en  in  het  zuiden  door  de  OosterSohelde  en  den 
Roompot  van  Noord  Beveland  gescheiden.  Het 
is  omdijkt,  behalve  aan  de  zeezyde,  waar  het 
door  duinen  wordt  beveiligd.  Het  telt  op  160 
Q  Ned.  mgi  omstreeks  18000  inwoners  en 
heeft  Zierikzee  tot  hoofdplaats. 

Sobrader.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wQ: 

Hmmnek  Adolf  Sekrader,  een  verdiensteiyk 
kruidkundige,  geboren  te  Alfeld  by  Hildes- 
heim  den  Isten  Januari  1767.  Hy  studeerde 
in  de  geneeskunde  en  werd  in  1797  Yorst- 
btsschoppeiyk  medicinaalraad  te  Hildesheim, 
in  1802  hoogleeraar  aan  de  universiteit  te 
G^ttingen  en  overleed  aldaar  den  21sten  Oc- 
tober  1836.  Tot  zyne  belangrykste  geschriften 
behooren:  „Specilegium  florae  germanicae 
(1725)",  —  .Sertum  Hannoveranum  (1795— 
1798)",  •—  „Systematische  Sammlnng  krypto- 
gamischer  Glew&chse  (1796—1797)",  —  «Nova 
genera  plantarum  (1797)",  —  „Flora  germa- 
niea  (1806—1815,  2  dln)",  —  „Hortus  Gk>et- 
tingensis  (1809—1812, 2  dln)",  —  en  „Monogra- 
phia  generis  Yerbasci  (1813—1828,  5  dln)". 

JmIUu  Stkradêf^  een  verdiensteiyk  historie- 
schilde^  geboren  te  Beriyn  den  16den  Juni 
1815.  Èy  bezocht  de  schilderacademiën  te 
Beriyn  en  te  Dttseeldorf;  verwierf  groeten 
roem  door  zyn  stuk:  „Poging  tot  vergiftiging 
•p  Keizer  Frederik  II"  en  begaf  zich  ver- 
volgens naar  Italië.  Na  zyn  terugkeer  te  Ber- 
iyn leverde  hy  onderscheideae  voortreffeiyke 
doeken,  die  zich  vooral  onderscheiden  door 
een  heeriyk  koloriet,  zooals:  „De  overgave 
van  ()alais",  —  „Wallenstein  en  Seni",  — 
.De  dochter  van  Jephtha",  —  „De  dood  van 
Leonardo  da  Yind",  —  „Esther  voor  Ahasve- 


rus",  —  „De  slaapwandelende  Lady  liacbeth", 

—  „Het  aüBcheid  van  Oldenbarneveldt",  enz. 
Hy  is  professor  aan  de  schilderacadémle  te 
Beriyn  en  lid  van  die  te  Weenen. 

WUkdm  Sehrader^  een  verdiensteiyk  opvoed- 
kundige, geboren  den  5den  Augustus  1817  te 
Harbke  in  de  provincie  Saksen.  Hy  studeerde  te 
Beriyn  en  werd  er  in  1844  bulpleeraar  aan 
het  Joachimsthaler  gymnasium,  —  voorts  in 
1847  aan  het  stedeiyk  gymnasium  te  Bran- 
denburg. In  1848  en  1849  behoorde  hy  tot  de 
afgevaiurdigden  naar  het  Parlement  te  Frank- 
fort, werd  in  1853  directeur  van  het  gymna- 
sium te  Sorau  en  zag  zich  in  1856  benoemd 
tot  „Provincialsehubrath"  te  Königsberg.  Yoorts 
was  hy  in  verschillende  belangryke  commissiën 
werkzaam  en  werd  in  1875  geheim  regeerings- 
raad  en  in  1883  curator  van  de  universiteit 
te  Halle,  die  hem  reeds  in  1881  eershalvehet 
doctoraat  in  de  theologie  had  geschonken. 
Hy  schreef:  „De  artis  notione  apud  Aristote- 
lem  (1843)",  —  „De  voluntatis  doctrina  apud 
Aristotelem",  —  „Unsterblichkeitslehre  bei 
Aristoteles",  —  „Ueber  das  Privatstudhim", 

—  „Rede  über  die  ideale  Entwickelung  des 
deutschen  Yolksthnms  (1880)",  —  „Erziehungs- 
und  Unterrichtslehre  iür  Gynmasien  und 
Bealschulen  (4de  druk,  1881)",  —  en  „Yer- 
fossung  der  höhem  Schulen  (2de  druk.  1881)". 

JBberhard  Sdkrader,  een  verdiensteiyk  As- 
syrioloog  en  geboren  den  5den  Juni  1836  te 
Brunswyk.  Hy  studeerde  te  Oöttingen,  ver- 
trok in  1862  naar  ZOrich,  werd  er  in  1868 
gewoon  hoogleeraar  en  verhuisde  in  die  be- 
trekking in  1870  naar  Oieszen,  in  1873  naar 
Jena  en  in  1875  naar  Beriyn  waar  hy  zich 
tevens  benoemd  zag  tot  lid  der  Académie  van 
Wetenschappen.  Hy  schreef:  „De  linguae 
Aethiopicae  indole  (1860)",  —  „Studiën  zur 
Kritik  und  Erklftrung  der  biblischen  Urge- 
schichte  (1863)",  —  „Die  assyrischba^loni- 
schen  Keilinschriften  (1872)",  —  „Die  Keilin- 
schriften  und  das  Alte  Testament  (1878)",  — 
„Die  HöUenfahrt  der  Istar  (1874)",  —  en 
„Keilinschriften  und  aeschichtforsehung(1878)". 

Schrank  (Franz  von  Paula  von),  een 
verdiensteiyk  geleerde  en  yverig  beoefenaar 
der  natuuriyke  historie  en  der  landhuishoud- 
kunde,  geboren  te  Yambach  den  21sten  Augus- 
tus 1747,  ontving  zyne  opleiding  op  de  Je- 
ziiXetenschool  te  Passau,  waar  hy  in  de  Orde 
werd  opgenomen,  bezocht  het  collegie  te 
]^nau  en  vervolgens  de  hoogeschool  te 
weenen  en  legde  zich  met  yver  toe  op  de 
natuur-  en  sterrenkunde.  Aan  laatstgenoemde 
hoogeschool  promoveerde  hy  in  de  theologie, 
en  in  1776  gaf  hy:  „BeitrUge  zur  Naturge- 
schichte"  in  het  Ucht.  In  hetzelfde  Jaar  werd  hy 
behist  met  het  onderwys  in  de  wis-  en  natuur- 
kunde aan  het  lyceum  te  Amberg  in  Beleren, 
deed  verschillende  wetenschapp^ke  tochten 
door  dat  Byk,  werd  in  1784  hoogleeraar  in 
de  landhuishoudkunde  te  Ingolstad^  zag  zich 
in  1809  aan  het  hoofd  geplaatst  ^van  den 
nieuw  aangelegden  botanischen  tuin  en  over- 
leed aldaar  den  23sten  December  1835.  Hy 
was  ridder  van  meer  dan  óene  orde  en  lid 
van  de  Koninkiyke  Académie  van  Weten- 
schi4>pen  te  Mflnchen.  Hy  heeft  meer  dan 
40  groote  werken  en  meer  dan  200  ver- 
handelingen geschreven.  Daarvan  noemen 
wy :  „Poëtische  Yersuche  (1774)",  —  »Kura- 


392 


SCHRANK— SGHHEIfiER. 


gefaaste  GoBchiehte  der  voraehmstaii  sehöneo 
GeiBter  Griechenlands  and  BomB  (1781)*',  — 
„Allgemeine  Anleitang,  die  NatnrgeBchichte 
zu  stadiren  (1788)",  —  „Veneichiiisz  der  bift- 
her  hinlftnglich  bekannten  EiDgeweidewttrmer 
(1788)",  —  «Baleriflehe  Flora  (1789,  2  dln)", 

—  „(Jnmdriaz  der  allgemeinen  Natnrgeflchiehte 
und  Zoölogie  (1801)",  -  „Grondriss  eiser 
Natnrgeschichteder  Pflanaen  (1808)",  —  „Flora 
Monacensis  (1811—1818,  4  dln  met  platen)", 

—  „Plantae  rariores  horti  academici  Monacen- 
siB  (1812—1820,  2  dln)",  —  en  „Bede  ttber 
die  Urknnden  der  Vorwelt  (1827)". 

Sohrant.  Gnder  dezen  naam  vermelden  wQ : 

Jchcmnn  MaüAioi  Sokrantj  een  yerdienste- 
igk  letterkundige,  geboren  te  Amsterdam  den 
248ten  Maart  1783.  HO  stndeerde  aldaar  in  de 
letteren,  venrolgenB  aan  het  R.  Katholiek 
seminarinm  te  Warmond  in  de  theologie,  ont- 
ving in  1806  de  priesterwyding,  werd  pastoor 
te  Bovenkarspel  en  zag  zich  in  1818  benoemd 
tot  hoogleeraar  in  de  Nederlandsche  taal  en 
letterkunde  te  Gent.  Na  de  Belgische  omwen- 
teling werd  h|  overgeplaatst  naar  Leiden, 
bekleedde  er  in  1843—1844  het  rectoraat, 
werd  in  1853  emeritns  en  overleed  den  13den 
Maart  1866  op  z|jn  buUenverblOf  YreêwgkbO 
Leiden.  Van  zQne  talr0ke  geschriften  noemen 
wQ:  „Leven  van  Jezns,  een  geschenk  voor 
de  Jengd  (1808;  3de  dmk  1824)",  —  „(Gezond- 
hëidsleBsen  en  regelen  voor  den  kinderiflken 
le^d  (1816)",  met  goud  bekroond,  —  „Kort 
overzicht  van  de  Geschiedenis  der  Nederlanden 
(1823)",  —  „Beknopte  natnnr- en  staatkundige 
bescl^ving  der  Nederlanden  (1826)", — „Proe- 
ven van  Nederlandsche  dichtkunde  en  van 
Nederlandschen  prozastyi  (1827— 1829, 2  dln)", 
^  en  „De  Kimbren  en  hunne  lotgevallen 
(1«60)". 

Joannet  MaHias  Sokrant,  een  neef  van  den 
voorgaande  en  een  verdienstelijk  Neder- 
landseh  geneeskundige,  geboren  te  *sGrar 
venhage  den  13den  Januari  1828.  HQ  stn- 
deerde en  promoveerde  te  Leiden  in  de 
geneee-,  heel-  en  verlodcnnde,  werd  eerste 
aBSistent  in  het  Buiten- Gasthnis  te  Amsterdam, 
later  tweede  geneesheer  aldaar,  verzamelde 
er  een  ryken  schat  van  ervaring,  vestigde 
zich  in  1863  als  geneesheer  te  Leiden  en 
zag  er  zich  in  1862  tot  hoogleeraar  be- 
noemd, onderwees  er  de  pathologie,  kliniek, 
diagnostiek  enz.  en  overleed  aan  kwaadaar- 
dlgen  typhus  op  den  18den  Maart  1864.  Hy 
bewerkte  eene  in  1850  by  het  Legaat  van 
Monmikhoff  met  goud  bekroonde  verhandeling: 
„Over  goed-  en  kwaadaardige  gezwellen", 
voltooide  de  vertaling  van  het  „Handboek 
der  byzondere  ziektekundige  ontleedkunde" 
van  BoïfUaiukif  en  schreef  talryke  veriAnde- 
lingen  en  opstellen  in  verschillende  tydschrif- 
ten.  Hy  was  lid  van  het  G^ootschap  ter 
bevordering  der  genees-  en  heelkunde  te 
Amsterdam,  van  het  Provinciaal  Utrechtsch 
Genootschap  van  Kunsten  en  Wetenschappen, 
van  het  Zeeuwsch  Genootschap,  van  de  Hol- 
landBche  Maatschappy  van  Wetenschappen  en 
vao  de  Maatschappy  van  Nederlandsche  Let- 
terkunde te  Leiden. 

Sohrauf  (Albrecht),  een  verdiensteiyk  delf- 
stofknndige,  geboren  te  Weenen  den  14den 
December  1837,  studeerde  aldaar  in  de  natuur- 
lyke  historie,  werd  er  in  1861  geplaatst  by 


het  keineriyk  mineraliënkabiaet,  waa  er  vaa 
1868  tot  1874  eerste  cuBtos,  vestigde  er  zicb 
inmiddels  als  privaatdooent  aan  de  univenitdt 
en  werd  er  in  1874  hoogleeraar  in  de  mine- 
ndogie  en  directeur  van  het  mineraloglBoh 
museum.  Van  zyne  geschriften  vermelden  wy: 
„Lehrbuch  der  phyBikaliBchen  Mineralogie 
(1866—1868,  1  dln)",  --  „Atlas  der  KrysfeaU- 
formen  des  Minerahreichs  (1865—1877,  5  stok* 
ken)",  —  „Physikalisohe  Studiën  ttber  die 
Beziehungen  zwisohen  Materie  und  Licbt 
(1867)",  —  en  „Handbuoh  der  Rdelsteinkttide . 
(1869)". 

Sohreber.  Gnder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Joktmn  CkritHa»  Domei  vomSchrèbêrfeeaYeT" 
diensteiyk  beoefenaar  der  natnuriyke  hlBtorie, 
geboren  in  1739  te  WeisaenBee  in  Thtlringeii. 
Hy  studeerde  te  Halle  en  hoorde  vervolgens  de 
lessen  van  Lmnaetu  te  Upsala,  werd  in  1769 
hoogleeraar  te  Erlangen  en  overleed  den  lOden 
December  1810.  zyne  verzameling  van  ge- 
droogde pUnten,  12000  soorten  tellend,  is  voor 
de  Académie  van  Wetenschi^ipen  teMfbieheii 
aangekocht.  Hy  was  lid  van  een  vawtigtal 
geleerde  genootschappen  en  met  adeldom 
begiftigd.  Yan  ^ne  geschriften  noemen  wy: 
„loones  et  deseriptioiieB  plantamm  miaua 
cognitarum  (1766)",  —  „Besohrribong  der 
GrSser  nebst  ihren  Abbildungen  naeh  der  Natnr 
(1769—1810,  3  dln  met  gekleurde  ^aten)",— 
en  „Die  Sliugethiere  in  Abbildungen  nachder 
Natur  mit  Beschrelbnngen  (1775  enz.,  4  dln^ 
door  anderen  met  nog  3  dln  vermeerderd)". 

Danid  Oattluè  MarU*  Sekrèbmr,  een  ver- 
diensteiyk  geneeskundige,  geboren  te  Leipzig 
den  15den  Gctober  1808.  Hy  vestigde  ziehalB 
geneesheer  in  zyne  geboortestad  en  beetuurda 
van  1843  tot  1859  het  orthopaedisoh  institant, 
door  Carm  aldaar  gesticht.  Hy  overleed  den 
lOden  November  1861.  Van  zyne  gesckriften 
noemen  wy:  „Die  plaamSszige  Schi&rftuig  der 
Sinnesorgane  (1859)",  —  „Das  Buch  der  Ge- 
Bundheit  (16de  druk,  1879)",  —  „KaUipSdie  oder 
ErziehungzurSchönheit(1858)",—  „Anthropos, 
der  Wunderbau  des  menschlichen  GigaaisBos 
(1859)",  —  „Ueber  Volkserziehung  (1860)", — 
en  „Pangymnastikon  (1868;  2de  druk,  1875)". 

Sohreokhom  (De),  éen  van  de  hoogste 
toppen  van  het  Bemer  Oberland,  verheft  zich 
ten  zuidoosten  van  Grindelwald  en  ten  noorden 
van  den  Finsteraarhom  als  eene  steile,  indruk- 
wekkende rotspyramide  ter  hoogte  van  4080 
Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee.  Hy  ia 
voor  de  eerste  maal  beklommen  op  den  16den 
Augustus  1861. 

Schreiber.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Alo^  Wühdm  SokrMer,  een  Duitach  ge- 
schiedsehryver  en  dichter,  geboren  te  Kappel 
in  Baden  den  12den  Gctober  1768.  Hy  stu- 
deerde te  Freiburg,  werd  hoogleeraar  aan  het 
gymnasium  te  Baden  en  aanvaardde  vervol- 
gens de  betrekking  van  huisonderwyier  by 
den  Graaf  van  WettfaUm  te  Mainz.  In  1799 
keerde  hy  terug  tot  zyn  vroeger  profesBoraat 
en  werd  in  1805  hoogleeraar  in  de  aesttietlca 
te  Heidelberg.  Hier  leefde  hy  in  een  dt^Éter- 
lyken  kring,  gaf  er  zyne  „Gomoedia  divina" 
in  het  lieht,  schreef  er  eene  „Lebensbeschrei- 
bang  des  Grozherzogs  Karl  Friedrich  von 
Baden  (1811)"  en  werd  er  in  1812  historio- 


SCHREIBEB-SCHBIJFKUNST. 


39$ 


maf.  Na  leverde  hO  «ene  „Oeechiehte  des 
OroMhertogthnms  Baden  für  Sehnlen  (1815)**, 
Meld  Toorleifaigen  te  Karlsrahe,  keerde  met 
pMBioen  naar  Baden  temg.en  overleed  den 
21iten  Oetober  1841.  Voorts  vermelden  wQ 
nog  van  hem:  ,,Ges6hichte  and  Besehreibang 
Heldelbergs  and  seiner  Ungebongen  (1811)", 
—  „Der  Bhein,  ein  Handbach  für  Beisende 
(1812;  5de  drnk,  1841)**,  —  „Poetisohe  Werke 
(1817—1818)**,  8  dln)**,  —  „Sagen  aas  den 
Qegenden  des  Bheins  and  desSohwarawaldes 
(1889)**,  —  en  „Enfthlangen  and  Novellen 
(1888,  2  dln)**. 

Jok&m  Memrieh  Sekrébet^  een  verdienste- 
IQk  geaehiedschryver,  geboren  te  Freibarg 
in  de  Breisgan  den  14den  JnU  1798.  Hg  sta- 
deerde aldaar  in  de  theologie  en  in  de  let* 
tecen,  ontving  in  1815  de  priesterwyding  en 
werd  in  1822  directear  van  het  gymnasiam 
te  Freibarg  en  in  1826  professor  in  de  aede- 
koade  aan  de  nniversiteit  dier  stad.  Zgne  be- 
strOding  van  het  ooelibaat  in  a^n  „Lehrbnoh 
der  Moraltheologie  (1881—1834,  2  din)**  en 
iQne  weigerteg,  sich  voortaan  van  alle  aan- 
^41en  op  de  instellingen  der  Kerk  te  ontbon- 
den, waren  oorsaak,  dat  de  Begeering  hem 
alt  de  theologisch  Cacalteit  verwVderde  en 
met  het  onderwas  in  de  hnlpmiddelen  der  ge- 
schiedenis belastte.  In  1845  ging  hg  over  tot 
het  Doitsch-Katholieismas,  weshalve  hg  door 
de  B.  Katholieke  Kerk  in  den  ban  gedaan 
werd.  In  1846  ontving  hg  pensioen  en  over- 
leed den  298ten  November  1872.  Van  agne 
geschriften  noemen  wg*.  „(ïeschiohte  and  Be- 
schrelbong  des  Mflnsters  m  Freibarg  (1820; 
2de  drnk,  1825)**,  —  „Der  Bandschoh  aa  Le- 
hen  lm  Breisgaa  and  der  arme  Konrad  aa 
Bllhl,  awei  Vorboten  des  dentschen  Baoem- 
kriegs  (1825)**,  — „TaschenbnchfttrQeschichte 
and  Alterthnm  in  Süddentsohland  (1889— 
1846 ,  5  Jaargangen)** ,  —  „(ïeschiohte  der 
Stadt  and  Universltat  Freibarg  (1857-1860, 
7  dln)**,  —  en  „Der  deatsche  Baaemkrieg 
(1868—1866,  3  dis)**. 

Sohrenok  (Karl  Ignaz  Ferdinaad  Aloys 
vrgheer  von),  een  Beiersoh  staatsman,  gebo- 
ren te  Wetterfeld  den  17den  Angostos  1806, 
Btodeerde  in  de  rechten,  bekleedde  aanvanke- 
igk  eene  rechterigke  betrekking  en  werd  in 
1888  regeeringsraad  bg  het  ministerie  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken.  In  1845  werd  hg  regee- 
ringsprestdent  in  de  Pftüa  en  in  1846  minister 
van  Jnstltie  en  van  Eeredienst.  Daar  hg  ech- 
ter in  1847  sich  aansloot  aan  het  ministerie, 
dat  een  memorandnm  tegen  Lola  Momtm  in- 
leverde, werd  hg  weder  tot  regeeringspresident 
in  de  Opper-P(kla  beaoemd,  maar  kort  daarna 
ontslagen.  Hg  nam  aittinff  in  de  Nationale 
Vergadering  van  1848,  en  Soning  JlfaanMtfMMfi 
verhief  hem  tot  regeeringspresident  in  Neder- 
Beleren.  In  1850  vertrok  hg  ais  gesant  naar 
den  Bondsdag  te  Frankfort  en  bleef  er  tot- 
dat de  Koning  hem  in  1859  met  de  vorming 
van  een  nienw  Kabinet  belastte,  waarin  hg 
als  minister  van  Baitenlandsche  Zaken  en  van 
Handel  optrad.  In  1864  echter  legde  hg  de 
portefeoille  neder  en  keerde  naar  Frankfort 
terag,  vergeselde  den  Bondsdag  naar  Angsborg 
en  nam,  na  het  vertrek  van  den  Oostenrgk- 
schen  geaaat,  het  vooraitterscbap  waar.  Se- 
dert 1866  is  hg  staatsraad  en  Ud  van  den 
Bgksraad  voor  levenslang,  terwgi  hg  in  1868 


ook  afgevaardigd  werd  naar  het  Tolparlementr 
Qednrende  den  Doitsch-Franschen  Oorlog  van 
1870  en  1871  was  hg  gesant  te  Weenen,  werd 
in  1872  vooraitter  van  den  Bgksraad  en  over- 
leed te  Wetterfeld  den  lOden  September  1884. 

Sohrevelius  (Comelins),  eigenigk  OoméUt 
Sckrevdf  een  Nederlandsch  geleerde,  geboren 
te  Leiden  den  25sten  Maart  1608,  stndeerde 
aldaar  en  in  Fraakrgk  in  de  letteren  en  in 
de  geneesknnde  en  vestigde  aich  als  arts  te 
*sGravenhage,  doch  werd  weldra  rector  der 
Latgnsche  school  te  Leiden,  waar  hg  meer- 
malen een  professoraat  in  de  medicgnen  vair 
de  hand  wees  en  den  5den  November  1M9 
overleed.  Niet  slechts  heeft  hg  eene  lange 
reeks  van  klassieke  Latgnsche  en  Grieksche 
geschriften  in  het  licht  gegeven,  alsmede 
de  „CoUoqnia**  van  JSroêmut  en  eene  Latgn- 
sche vertaling  van  de  „Uias**  en  „Odyssee** 
geleverd,  maar  aich  insonderheid  verdienste- 
^|k  gemaakt  als  lexicograafdoorKgn„Lexlooa 
mannale  Qraeco-Latinam  et  Latlno-Graecmn 
(1654)**,  dat  in  verschillende  landen  eene  reeks 
van  aitgaven  heeft  beleefd.  —  Zgn  vader, 
Thêodormê  StA^mMiu^  in  1572  te  Haarlem 
geboren,  desgeigks  een  geleerd  man  en  eerst 
rector  te  Haarlem,  daarna  te  Leiden,  waar 
hg  in  1649  stierf,  was  een  goed  Latgnsch 
dichter  en  schreef  o.  a.:  „Harlemnm,  sive 
nrbis  Harlemensis  incnnabnla  (1647)**. 

Schrift,  aie  LêttênékHfi, 

Sohriftgéleerdeii  (Sopherim)  waren  bg 
de  Israëlieten  na  de  Babylonische  balllng- 
Bchap  mannen,  die  aich  toegelegd  hadden  op 
de  kennis  der  gewgde  schriften,  vooral  der 
boeken  van  ifocM,  aoodat  sg  nitqtraak  konden 
doen  in  godsdienstige  en  bnrgerigke  geschillen. 
Vedal  verdiepten  sg  zich  in  haarklovergen 
en  waren  wegens  verschil  van  aitlegging  ge- 
stadlfl  met  elkander  in  twist 

Ckmrjjfkramp  (cheirospasmns)  is  eene 
krampachtige  aandoening  in  de  spieren  der 
hand,  welke  aich  bg  het  schrgven  moeten 
bewegen.  Zg  komt  aoowel  bg  kinderen  voor 
als  bg  volwassenen,  —  bepMldeigk  bg  hen, 
die  veel  sdirgven,  en  is  veelal  geseteld  inde 
bnigspieren  van  den  doim,  maar  ook  wel 
eens  in  de  strekspieren  der  vingers,  doch 
slechts  aelden  In  de  spieren  van  den  onder- 
arm. Somtgds  ontstaat  ag,  vooral  bg  b€i)aarde 
lieden,  door  het  trillen  van  den  onderarm, 
een  begin  van  verlamming  der  aldaar  geplaat- 
ste spieren.  Schrgfkramp  is  eene  lastige  en 
ook  wel  eens  eene  zeer  pgnigke  kwaal.  Hare 
oorsaak  kan  zeer  verschillend  zgn,  maar  Is 
dikwgis  te  zoeken  in  eene  verkeerde  schrgf- 
methode.  Deze  moet  alsdan  door  eene  betere 
worden  vervangen.  Bg  hardnekkige  gevallen 
neemt  men  agne  toevlncht  tot  eene  electrisehe 
behandellnff. 

Schrijfkanst  (De),  dienende  om  door 
bepaalde  teekens  aan  de  denkbeelden  eene 
doarzame  gedaante  te  geven,  is  sedert  de  16de 
eenw  in  beschaafde  landen  zoo  algemeen  ge- 
worden, dat  men  haar  niet  langer  eene  kniut, 
maar  veeleer  eene  vaardigheid  mag  noemen, 
althans  wanneer  men  het  Mckoomckrijvm  (zie 
aldaar)  wil  nitaonderen.  De  nitvindlng  der 
schrgf  konst  ligt  evenzeer  in  het  doister  als 
het  ontstaan  der  taaL  Aanvankeigk  schreef 
men  op  steen,  bont  en  leder,  daarna  op  pa- 
pyrus, toen  op  met  was  bedekte  planl^. 


394 


SCHRI  )FKUN8T— SCHB5DER. 


wervolgenn  op  pergament  en  eindeltk  op  pa- 
pier. Men  beiigde  daarbg  griffels,  rietjes, 
▼ogelschachten  enz.,  en  thans  it|n  stalen  pen- 
pen  algemeen  in  getvmik.  Men  solir||ft  eene 
staande  of  eene  toepende  liand,  Toorts  sohryft 
men  met  Terkorte  teekens  (stenograpliie)  en 
ook  wei  met  gelieime  teekens  (cyfersclirift), 
dooh  gewoonlQk  berigt  men  de  letters  van 
het  alphabet.  Dese  hebben  in  het  Hebreenwsch, 
Grieksch,  Dnitsch,  Nederlandsoh  ens.  eigen- 
aardige Tormen,  alsmede  by  onderscheidene 
Asiatische  volken.  In  de  meeste  landen  schryft 
men  van  de  linker  naar  de  reohter  hand,  in 
sommige  omgekeerd,  in  eenige  van  boven  naar 
beneden,  en  er  z||n  ook  voorbeelden  van  heen- 
en  weer  loopende  regels  (zoogenaamd  ploeg- 
sobrift).  BQ  de  meeste  menschen  heeft  het 
handschrift  een  eigenaardigen  vorm,  en  door 
sommigen  wordt  die  vorm  in  een  bepaald 
verband  gebracht  met  het  karakter  van  den 
sohryver. 

Sohrijfinaohine  (De)  of  iypmuckfijver  is 
een  knn^  ingerichte  toestel,  waarmede  men 
door  middel  van  dmkletters,  die  op  een  voorby- 
geschoven  papier  gedmkt  worden,  een  schrUt 
kan  voortbrengen.  De  eerste  s(»ir||ftnaehine 
werd  uitgedacht  door  FouottuU^  en  na  dien 
t)|d  heeft  vooral  de  schryfkogel  van  MMimg 
Mameiu  veel  opgang  gemaakt.  Voorts  heeft 
men  de  verbeterde  schryftaiachine  van  SMegj 
met  welke  men  op  deselfde  wQze  werkt  als 
met  een  klavier.  Men  drukt  op  de  toetsen, 
welke  de  letters  in  beweging  brengen,  terwQl 
de  schikking  der  regels  door  een  pedaal  ge- 
schiedt. Deze  toestel  levert  meer  dan  70 
woorden  in  eene  mlnnnt  Andere  machines 
van  dien  aard  zt|n  die  van  JSmni^^^  die  van 
€hM  en  SMeék  te  Hambnrg  en  die  van 
Braokdtberg  te  Hagen. 

Sohrik  is  eene  onaangename  gewaarwor- 
ding, die  men  vooral  ondervindt  door  de  plot- 
selQke  waarneming  van  gevaarlQke  omstan- 
digheden. Zgne  werking  kan  verlammend  en 
krampwekkend  wezen  en  ook  aansporen  om 
l^et  dreigend  gevaar  te  ontvluchten.  Door  sohrik 
veroorzaakte  krampen  (vallende  ziekte,  St 
Vitusdans,  asthma  enz.)  komen  dikwtjls  regel- 
matig terug  en  z^n  dan  ongeneeslt|k.  Het 
schrikken  der  kinderen  gedurende  den  slaap 
behoort  niettotdeonrustlmrendeverscl4|nselen 
en  ook  bQ  volwassen  personen  komt  het  voor 
na  inspanning,  na  het  overladen  van  de  maag 
en  na  het  roeken  van  zware  sigaren. 

Schrikkeljaar  (Het)  is  een  dag  langer 
dan  een  gewoon  Jaar,  welke  dag  aan  de  maand 
Februari  wordt  toegevoegd.  Alle  Jaren,  wier 
Jaartal  door  4  deelbaar  is,  zyn  sehrikkeUaren. 
Hiervan  echter  zt|n  uitgezonderd  die  eeuwjaren, 
wier  eeuwctffèr  niet  door  4  deelbaar  is,  zoodat 
van  elk  4-tal  eeuwjaren  slechts  éen  een  schrik- 
keUaar  is. 

Sohröckh  (Johann  Matthias),  een  ver- 
dienstelUk  beoefenaar  der  kerkgeschiedenis, 
geboren  den  26sten  Juli  1788  te  Weenen, 
studeerde  te  Qöttingen  in  de  theologie,  werd 
in  1764  docent,  in  1762  buitengewoon  hoog- 
leeraar te  Leipzig,  aanvaardde  is  1767  het 
hoogleeraarsambt  in  de  poêzy,  in  1775  in  de 
geschiedenis  te  Wittenberg  en  overleed  den 
2den  Augustus  1808.  Z0n  hoofdwerk  is:  «Cbrist- 
Uche  Kirohengeschichte  (1768—1803,  d6dln)*\ 
met  het  vervolg:  „Kirchengeschlchte  seit  der 


Beformation  (1804—1812,  10  dln)**.  Voorts 
schreef  hQ:  „Allgemeine  Biographie  (1767— 
1791 ,  8  dln)*\  —  „Weltgeschichte  fQr  Kinder 
(1779—1784,  6  dln  met  100  pUten)*',—  ,Hls- 
toria  religionis  et  ecclesiae  christianae  (7de 
druk,  1829)",  —  en  „Lebensbeschreibnngen 
berühmter  Mftnner  (1789—1791,  2  dln)*\ 
Sdhröder.  Onder  dezen  naam  vermelden  wt|: 
Friedrkik  Ludmg  SeJkröder,  een  uitstekend 
tooneelspeler  en  dramaturg,  geboren  te  Schwe- 
rin  den  Sden  November  1744.  HS  trok  met 
ztjne  moeder,  ten  tweeden  male  gehuwd  met 
den  tooneelspeler  AcJcemumn^  door  onderschei- 
dene landen  van  Europa,  bezocht  daarop  eene 
school  te  Königsberg,  werd  er  door  z0ne 
ouders  verlaten  en  voegde  zich  in  1766  bV 
een  troep  koorddansers.  In  1769  kwam  hQ  op 
een  koopmanskantoor  te  Lübeck,  maar  om- 
dat hg  weinig  lust  betoonde  in  den  handel, 
zond  men  hem  naar  zyne  ouders  in  Zwitser- 
land terug,  waar  hy  voor  het  tooneel  werd 
opgeleid.  Nadat  hg  in  Zwitserland  en  in  de 
Bgnstreek  rondgezworven  had,  kwam  hg  met 
het  tooneelgezelschap  van  Aeiktrmtmm  in  1764 
weder  te  dunburg,  schitterde  er  aanvanketgk  . 
als  balletmeester  en  in  het  bigspel  en  bepaalde 
zich  daarna  met  uitstekend  gevolg  bg  het 
trenrspeL  Na  den  dood  van  Aekermamm  nam 
hg  met  zgne  moeder  het  bestuur  op  zich  van 
het  Hamburger  tooneel  en  schreef  het  bigspd: 
„Der  Arglistige'*,  waarop  eerlang  andere  dra- 
matische stoJcken  volgden,  terwgi  hg  z|n 
invloed  bezigde  tot  verbetering  van  het  Dnit- 
sche  tooneel,  inzonderheid  door  op  samen- 
werking van  alle  deelen  tot  vorming  van  een 
goed  geheel  en  tevens  op  zedeigkheid  en  orde 
onder  de  tooneelisten  aan  te  dringen.  Hg  be- 
weriLte  onderscheidene  drama's  van  Skaktpêre 
en  heeft  tot  waardeering  van  dien  dichter  in 
Duitschland  niet  weinig  bggedragen.  In  1780 
gaf  hg  gehoor  aan  een  beroep  naar  den  Hof- 
schouwburg  te  Weenen,  doch  keerde  eerlang 
naar  Hamburg  terug,  waar  hg  de  besturing 
van  het  tooneel  weder  voortzette  tot  in  1796. 
In  dat  Jaar  vestigde  hg  zich  op  een  buiten- 
veriMgf  en  wgdde  zich  onverdeeld  aan  drama- 
tischen  arbeid.  Niettemin  belastte  hg  zich  in 
1811  op  nieuw  met  de  dlreetie  van  het  tooneel 
te  Hamburg,  en  hg  overleed  den  Sden  September 
1816.  Hg  schitterde  vooral  in  de  rol  van  JLaor 
in  het  treurspel  van  dien  naam,  —  in  die  vaa 
PhUipput  in  «Don  Carlos"  enz.  Zgne  «Dra- 
matische Werke"  zgn  in  1884  in  4  deelen  in 
het  licht  versohenen. 

Amiometiê  8aphi$  Sohröder^  eene  beroemde 
tooneelkunstenares,  geboren  den  24sten  Fe- 
bruari 1781  te  Paderbom.  Zg  was  de  dochter 
van  den  tooneelspeler  GattflrUd  Bür§êr^  trad 
reeds  in  1798  te  Petersburg  op  in  de  opera: 
„Bood  Kapje"  en  verbond  zich  in  1796  In 
het  huweigk  met  SioUmen  (eigenigk  amêU), 
directeur  van  het  Duitsch  tooneel  te  Beval. 
Op  aanbeveling  van  Kottèlme  zag  zg  zioli 
geplaatst  aan  den  HolÉchouwburg  te  Weenen, 
maar  begaf  zich  weldra  naar  Breslan  om  er 
zich  aan  de  opera  te  wgden.  Nadat  zg  van 
StoUmen  gescheiden  was,  vertnric  zg  in  1804 
naar  Hamburg,  waar  zg  eerlang  schitterde  in 
tragische  rollen.  In  1808  trouwde  zg  er  met 
den  tenorsanger  Friedrieh  aekrödêr  en  bleef 
te  Hamburg  tot  1818.  In  dat  Jaar  nam  zg  de 
wgk,    omdat    de   maarschalk  Davomi  haar 


SCHRtfDER-SCHRöDTER. 


395 


weg6DB  hare  Taderlandlievende  geyoelens 
daar  Frankrtik  wilde  doen- brengen.  Nadat  sQ 
eene  roemrtlke  knnstreis  had  Tolbracht  toefde 
2g  anderhalf  Jaar  te  Praag  en  erlangde  toen 
een  engagement  aan  den  Hoftchonwbnrg  te 
Weenen.  Na  het  OTorigden  Tan  haren  tweeden 
echtgenoot  hnwde  st|  in  1825  met  den  too- 
neeliqpeler  Zwut,  scheidde  echter  weldra,  vol- 
braeht  weder  kanstreiaen,  yerbond  zich  in  1831 
aan  den  Hofechonwbnrg  te  Mttnchen,  maar 
keerde  in  1836  naar  dien  te  Weenen  terng. 
In  1840  ontving  zg  pensioen,  woonde  geroi- 
men  tQd  te  München,  daarna  te  Angsborg,  en 
overleed  te  München  den  258ten  Febroari 
1868.  Zy  schitterde  vooral  in  de  vooratelling 
tan  den  hartstocht  in  de  rollen  van  Phaedra^ 
MêdéOf  Lady  Maebeth,  Mtrope^  Sappho^  Isa- 
leUa  in  ^Die  Brant  von  Messina",  enz. 

WUidmine  Sékrödêr-Devrienif  eene  beroemde 
dramatisohe  zangeres  en  de  dochter  der  voor- 
gaande. Zg  werd  geboren  te  Hambnrg  den  6den 
October  1805,  betrad  reeds  op  haar  vtjfde  jaar 
het  tooneel  en  schitterde  op  haar  vgfüende  in 
de  rol  van  Aricia  in  de  „Phèdre**  van  Saeine, 
De  bgval,  dien  zg  als  JPamüta  in  ,,De  toover- 
fluit"  inoogstte,  deed  haar  de  opera  kiezen. 
Motaiii  te  Weenen  en  Jfiekseh  te  Dresden 
waren  hare  leermeesters  in  den  zang,  en 
vooral  ontwikkelde  zQ  haar  talent  in  de  rol 
van  Leonore  in  „Fidelio".  In  1823  trad  zy  te 
Berign  in  het  hnwelQk  met  Karl  Devrieni  en 
verbond  zich,  tegeigk  met  dezen,  aan  het 
tooneel  te  Dresden.  Na  de  ontbinding  van 
haar  hnweigk  in  1828  deed  zQ  weder  knnst- 
reizen,  verwierf  te  Berign  in  de  „Enryanthe" 
van  Wèber  groeten  roem  en  werd  ook  te 
ParQs  in  1830  met  geestdrift  toeg^nicht.  In 
het  volgende  jaar  vond  zt|  in  de  Italiaan- 
sche  opera  niet  den  gehoopten  bQval,  maar 
des  te  meer  te  Londen,  en  in  1835  volbracht 
zy  een  tocht  naar  Bnsland.  Den  meesten  roem 
behaalde  zy  in  de  rollen  van  Donna  Annaf 
Peêdemoma,  Bomso,  Nortna  en  Valentine.  Zy 
beschikte  over  eene  welluidende,  krachtige  en 
omyangryke  stem  en  wist  daaraan  eene  on- 
gemeene  uitdrukking  te  geven,  terwyi  een 
volmaakt  gebarenspel  hare  natunriyke  schoon- 
heid verhoogde.  Nadat  zy  in  1849  Dresden 
verlaten  had,  huwde  zy  in  1852  te  Gotha  met 
den  Lyflandschen  grondeigenaar  vtm  Boek  en 
vergezelde  dezen  naar  z^  vaderland.  Beedi 
in  1855  echter  keerde  zy  naar  Duitschland 
terog,  .woonde  by  afwisseling  te  Beriyn  en 
tn  Dresden  en  overleed  te  Coburg  den  26eten 
Janoari  1860. 

.  Ch&rkmrd  Sdtföder^  een  verdiensteiyk  Neder- 
landsoh  rechtsgeleerde,  geboren  te  Leiden  den 
SOsten  Mei  1708.  Hy  studeerde  aldaar  in  de 
letteren  en  in  de  rechten,  werd  eerst  praeoep* 
tor,  daarna  conrector  te  Delft,  en  zag  zich 
ia  1744  benoemd  tot  hoogleeraar  in  de  rechten 
te  Harderwyk.  Hy  bekleedde  er  meer  dan 
eenmaal  de  betrekking  van  rector  magnificus 
en  overieed  den  16den  December  1762.  Hy 
schreef  onderscheidene  geestige  vertoogen  en 
diehtstnkken  in  „De  Hollandsche  Spectator", 
en  deed.  behalve  eenige  „orationes",  een  aantal 
Latynscne  gedichten  in  het  lieht  verschynen. 

Joham  Frederik  Lodewijk  Sokröder,  een  uit- 
stekend geleerde,  geboren  den  3l8ten  Octol>er 
1774  te  Dornberg  in  West&len.  Op  ISJarigen 
leeftyd  begaf  hy  zich  naar  zyn  broeder,  heel- 


meester te  Amsterdam,  om  voor  den  handel  te 
worden  opgeleid;  doch  de  student  Feenitraj 
later  leeraar  der  Doopsgezinden  te  Sneek,  by 
dien  broeder  gehuisvert,  haalde  dezen  over, 
den  begaafden  knaap  op  te  leiden  tot  predilcant 
en  'gaf  dezen  onderwys  in  de  Latynsche  taal. 
Sekrödêr  studeerde  voorts  aan  het  athenaeum 
te  Amsterdam  en  aan  de  hoogeschool  te  Halle 
en  werd  in  1798  proponent  by  het  Luthersche 
Kerkgenootschap.  Hy  zag  zyn  antwoord  op  de 
prysvraag  der  Hollandsche  Maatschappy  van 
Wetenschappen:  „Wat  mag  men  van  de  uit- 
gestrektheid der  wereld  en  de  orde,  in  welke 
de  hemellichamen,  ook  met  opzicht  tot  ons 
wereldstelsel  geplaatst  zyn,  sedert  de  waar- 
nemingen der  latere  sterrenkundigen,  byzonder 
die  van  Herschel  en  Schrtf ter,  als  welbewezene 
of  hoogstwaarschyniyke  waarheden  vaststel- 
len?" met  goud  bekroond,  legde  zich  met 
yver  toe  op  de  wis-  en  natuurkunde  en 
werd  in  1808  geplaatst  aan  het  hoofd  van 
*s  lands  zeevaartkundige  schooL  In  die  betrek- 
king was  hy  belast  met  het  wis-  en  natuur- 
kundig onderwys  van  60  kadets  aan  boord 
van  het  firegat  „Eurydice'*.  Na  negen  Jaren 
dienst  werd  die  inrichting  opgeheven  en  Sckrö- 
der  op  wachtgeld  geplaatot,  waarna  hy  zich  te 
Amsterdam  vestigde,  onder  het  beoefenen  van 
verschillende  wetenschappen  den  omgang  ge- 
noot der  nitstekendste  mannen  en  by  verschil- 
lende gelegenheden  als  spreker  optrad.  In  1815 
opende  hy  als  voorzitter  van  de  Hollandsche 
liaatschappy  van  Wetenschappen  hare  verga- 
dering met  eene  voorlezing:  „Over  de  zede- 
kund^  voorschriften  van  Cicero,  getoetst  aan 
die  der  zedewet  en  byzonderiyk  aan  het  gebod 
der  waarheidsliefde".  In  het  volgende  Jaar 
werd  hy  benoemd  tot  hoogleeraar  in  de  wis- 
en  natuurkunde  te  Utrecht  en  aanvaardde  dat 
ambt  met  eene  oratie:  „De  nu^oribus  corpo- 
rum  coelestium  permutationibus,  quatenus  ex 
iis  progressum  naturae  in  his  corporibus  for- 
mandis  suspicari  licet".  Behalve  de  wiskunde 
onderwees  hy  er  logica,  metaphjrsica  en  an- 
thropologie.  Verbazend  groot  was  de  omvang 
zyner  kennnis,  vooral  ook  op  het  gebied  der 
wysbegeerte  en  der  oude  en  nieuwe  talen.  Hy 
was  ridder  der  Orde  van  den  Nederland- 
schen  Leeuw,  secretaris  van  het  Provinciaal 
Utrechtsch  Genootschap,  lid  van  de  Iste  en 
3de  klasse  van  het  Koninkiyk  Nederlaadsch 
Instituut  en  van  de  Ifaatschappy  van  Neder- 
landsche  Letterkunde  te  Leiden  en  overleed 
als  rustend  hoogleeraar  te  Utrecht  den  20sten 
Ifaart  1845.  Behalve  onderscheidene  opstellen 
in  tydschriften  schreef  hy  o.  a.:  „Over  den 
aard  der  zielkunde  en  de  werking  der  terug- 
roepende verbeeldingskracht  (1828)",  —  „By- 
dragen  tot  de  beschouwingen  van  de  waarheid 
der  menscheiyke  kennis  (1832-1835)",  ^ 
„Elementa  matheseos  pnrae  (1831—1834,  2 
dln)",  —  en  „Verhandeling  over  de  meetkun- 
dige bepaUngen  (1835;  2de  druk,  1840)". 

Sobrödter  (Adolf),  een  verdiensteiyk 
schilder,  geboren  den  288ten  Juli  1805  te 
Sohwedt,  ging  in  1820  te  Beriyn  in  de  leer 
by  een  kopergraveur,  doch  wydde  zich  sedert 
1826  aan  de  schilderkunst  en  begaf  zich  in 
1829  naar  von  Sokadow  te  Dfisseldorf,  waar 
hy  tot  1848  bleef.  Daarna  vertoefde  hyeenigen 
tyd  te  Frankfort  aan  de  liain,  doch  keerde 
in  1854  naar  Dttsseldorf  terug.  In  1859  ver- 


8»6 


SCHRöDTËB-SCHBOËF. 


trok  hy  als  profeMor  naar  de  polytechDisdie 
BChool  te  Karlsmhe  en  overleed  aldaar  den 
9den  December  1875.  H0  was  lid  der  Académie 
te  BerlQn  en  onderscheidde  sich  door  groote 
gavra,  uykbaar  in  zgne  voortbrengselen  als 
schilder,  illustrator  van  hnmori^ische  schetsen, 
koper-  en  hontgravenr  en  lithograaf,  —  voorts 
als  schrtlver,  kruidkundige,  bloemist  en  ont- 
werper van  de  kenrigste  sieraden  en  arabes- 
ken. Van  aUne  schilderstokken  vermelden  wy : 
„D6  stervende  abt",  —  „De  wönproef",  — 
„De  treorende  leerlooiers'',  —  en  „De  her- 
berg aan  de  Ryn".  Voorts  illostreerde  h0: 
„Don  Qnyote",  —  „Mttnchhansen*',  —  „Tfll 
Uilenspiegel",  —  „Peter  Schlemihl",  —  de 
„Yolksmttrchen"  van  Mutamuy  —  „Leben 
nnd  Thaten  des  Abgeordneten  Piepmeier"  van 
IhtmM  enz.,  en  van  aJIne  geschriften  noe- 
men wy:  „Das  Zeichnen  als  aesthetisches Bil- 
dnngsmittel,  vorsogsweise  für  das  weibliche 
Qeschlecht  (1853)".  —  Zyne  echtgenoot  Ah 
wme^  geboren  Sêutêr^  heeft  als  smaakvolle 
bloemenschilderes  desgeiyks  een  eervoUen 
naam  verworven. 

Scbroeder.  Onder  desen  naamvermeiden 
wy: 

yiooUuu  IFU20m  iS!c&ro«2«r,eenverdiensteiyk 
beoefsnaar  der  Oostersche  talen,  geboren  te 
Marbnrg  den  29sten  Angnstns  1729.  Hy  stu- 
deerde in  syne  geboorteplaats,  beaocht  eenige 
buüenlandsche  hoogeecholen,  aag  lioh  bevor- 
derd tot  meester  in  de  vrye  kuiuten  en  in  de 
wysbegeerte  en  werd  kort  daarna  benoemd  tot 
buitengewoon  hoogleeraar  te  Marburg.  De 
Landgraaf  van  Hessen  stelde  hem  in  de  ge- 
legenheid wetenschappeiyke  reisen  te  doen, 
en  hy  beaocht  daarop  ook  Leiden,  om  er  den 
ryken  schat  van  Oostersche  handschriften  te 
doorsoeken.  Na  ayn  terugkeer  te  Marburg 
werd  hy  er  gewoon  hoogleeraar  in  de  Ooster- 
sche letterkunde  en  in  het  Grieksch,  doch 
reeds  in  1747  aanvaardde  hy  eene  dergeiyke 
betrekking  te  Qroningen.  Hier  schreef  hy  zyne 
„Institutiones  ad  fundamenta  linguae  Hebraeae 
(1766  en  later)",  bekleedde  er  tot  driemaal 
toe  het  rectoraat,  werd  er  in  1782  secretaris 
der  hoogesehool  en  droeg  den  eemaam  van 
„De  Arabier".  Hy  overleed  aldaar  denSOsten 
Mei  1798.  Van  zyne  geschriften  noemen  wy 
nog:  „Quatuor  prima  capita  Geueseos,  Tur- 
olce  et  Latino  etc.  (1739)",  —  „Commentarius 
de  vestitu  mulierum  Hebraeorum  (1746)",  — 
en  „Observationes  de  origine  quarundam  He- 
braearum  vocum  (1765  en  laler)". 

Lodêw^k  Ooettraad  Sehroeder^  een  verdien- 
steiyk  rechtsgeleerde  en  een  broeder  vanden 
voorgaande.  Hy  werd  geboren  te  Marburg 
den  8sten  October  1724,  bezocht  de  hooge- 
sehool aldaar,  voorts  de  hoogescholen  te 
Jena,  Leipzig,  Halle  en  Göttingen,  promo- 
veerde in  de  rechten,  was  eerst  privaatdocent, 
werd  in  1753  hoogleeraar  te  Herborn,  in 
1768  te  Groningen,  schreef  erzyne„Ëlementa 
juris  naturalis,  socialis  et  gentium  (1775)", 
bekleedde  by  herhaling  het  rectoraat  en 
overleed  den  25sten  October  1801.  Van  zyne 
overige  geschriften  vermelden  wy  nog:  „Spe- 
cimen Juris  germanici  de  actionibus  persona- 
libus  (1748)",  —  en  „De  stipulationibus  qui- 
busdam,  emtioni  et  venditioni  apud  Romanos 
a4)ici  soUtis  (1775)". 

Schroeder  van  der  Kolk  (Jacob  Lode- 


wyk  Koearaad),  een  zeer  verdiensteiyk  Neder- 
landaeh  geneeskundige,  geboren  te  Leeuwarden 
den  14den  Maart  1797,  studeerde  te  Groningen, 
zag  tot  tweemaal  toe  zyn  antwoord  op  eene 
academische  prysvraag  met  goud  bekroond, 
was  na  zyne  promotie  korten  tyd  geneesheer 
te  Hoorn  en  werd  eerlang  benoemd  tot 
intern  in  het  buitengasthuis  te  Amsterdam. 
In  1826  verschenen  zyne:  „Observatioiies 
anatomico  patkologici  et  practici  argumenti", 
en  hy  legde  zich  met  zoo  groeten  yver  toe 
op  de  studie  der  krankzinnigheid,  dat  hy 
na  het  overiyden  van  Blmüamd  in  diens  plaats 
tot  hoogleeraar  te  Utrecht  benoemd  werd. 
Weldra  was  hy  mederegent  van  het  krank- 
zinnigengesticht, hetwelk  zich  in  een  zeer 
verwaarloosden  toestand  bevond,  en  toen  hy 
tot  hoogleeraar  te  Amsterdam  benoemd  werd, 
stelde  hy  tot  voorwaarde  van  zyn  bedanken 
de  verbetering  van  dat  gesticht,  zoodat  de 
gemeenteraad  van  Utrecht  daarvoor  eene  som 
van  10000  gulden  aanwees.  Een  wetsontw^p 
over  de  zorg  voor  krankzinnigen,  door  hem 
en  C.  «T.  Fiith  opgemaakt,  werd  in  1841 
door  de  Tweede  Kamer  met  enkele  wyzigin- 
gen  aangenomen.  Zyne  brochure :  „Over  doode 
natuurkrachtep,  levenskrachten  en  ziel  (1885)" 
maakte  veel  opgang.  In  de  laatste  20  Jaren 
van  zyn  leven  was  hy  inspecteur  der  krank- 
zinnigengestichten in  Nederland,  en  hy  overleed 
te  Utrecht  den  Isten  Mei  1862.  Van  sVne 
overige  geschriften  vermelden  wy  nog :  „Voor- 
lenngen  over  het  verband  en  de  werking 
tusschen  lichaams-  en  zielskracht  (1848)". 

Schroef  (De)  kan  beschouwd  worden  als 
een  hellend  vlak,  om  een  cjlinder  gewonden. 
Dit  biykt,  wanneer  men  de  windingen  voor- 
stelt als  afgewenden,  zooals  in  flg.  1  is  af- 
gebeeld. Hier  komen  de  punten  a  h  e  d  e  f 
overeen  met  de  punten  a'  b'  e'  d'  e'  f,enwy 
zien,  dat  door  eerstgemelde  met  de  tussehen- 
liggende  punten  het  hellend  vlak  af  gevormd 
wordt.  De  wetten  van  het  hellend  vlak  zyn 
dus  van  toepasting  op  de  schroef.  Daaruit 
volgt  dus,  dat  in  den  evenwichtstoestand  de 
kracht,  die  aan  den  omtrek  van  de  schroef 
werkt,  zich  verhoudt  tot  den  last,  die  langs 
de  windingen  der  schroef  bewogen  moet 
worden,  als  de  hoogte  van  den  schroefisang 
tot  den  omtrek  van  de  schroef.  De  schroef- 
draad kan  driehoekig  of  vierkant  zyn,  dns  tékêrp 
of  plat  (flg.  2  en  8),  en  by  elke  schroef  be- 
hoort eene  «cMr,  wier  schroefdraden  met  die 
der  schroef  overeenkomen,  maar  in  zoodanige 
orde,  dat  de  verhevenheid  aan  de  schroef 
by  de  moer  holten  zyn,  en  omgekeerd  (flg. 4). 
De  schroef  kan  dienen  om  zware  lasten  op  te 
heffen  of  voort  te  stuwen,  maar  vooral  om 
eene  aanzieniyke  persing  voort  te  brengen, 
voorts  om  zeer  kleine  bewegingen  te  veroor- 
zaken (micrometerschroeO*  Immers  waar  een 
geheele  schroefgang  een  voorwerp  byv.  éen 
Ned.  streep  opheft,  diar  bedraagt  die  opheffing 
voor  i/iode  van  den  schroefgang  ook  slechts 
\/]ode  van  eene  Ned.  streep.  Merkwaardig  is 
de  ickroef  tem  ArdUmedesy  eene  schroefvonnige 
buis,  door  wier  omwenteling  men  water  kan 
oppompen,  alsmede  de  sehroef  zonder  eind, 
welke  door  ingryping  in  een  tandrad  dit  laat- 
ste doet  omdraaien,  terwyi  wy  eindeiyk  de 
schroef  vermelden ,  onder  den  achtersteven  van 
stoombooten  aangebracht  Deze,  uit  een  paar 


SCHROEF— SCHRÖTTER. 


897 


flchroef  bladen  bestaande,  wordt  door  atoom  in 
eene  draaiende  beweging  gebracht  en  door 
den  tegenstand  Tan  het  water  yerkr^gt  het 
schip  daarbg  eene  Tooniitgaande  beweging. 


Weenen  en  is  sedert  1877  professor  in  de 
Dnitsche  letterkande  aan  de  technische  hooge- 
school  te  Weenen.  Van  zQne  werl^en  noemen 
wt|:    „Wörterbnch  der  dentschen  Mnndarten 


Sohröer  (Karl  Jnlias),  een  Daitsch  taal 
kenner,  geboren  te  Prezbarg  den  Uden  Januari 


Fig.  2. 

1826,  beiocht  het  Protestantdch  Ijoeom  aldaar, 
atadeerde  te  Leipzig,  Halle  en  Berign,  was  van 


Fig.  3. 

1846— 1849  ihulpleeraar  van  z0n  vader  aan 
gemeld  ^oeom,  daarna  buitengewoon  hoog- 


Fig.  4. 

leeraar  in  de  letteren  aan  de  nniversiteit  te 
Pest,  van  1852  tot  1861  hoogleeraar  aan  de 
hoogere  reaalschool  te  Preszborg,  van  1861 
tot  1867  directenr  der  evangelische  scholen  te 


des  nngarischen  Berglandes  (18&8)'',  —  „Deut- 
sche Weinachtsspiele  in  Ungam  (1858)**,  — 
„Die  Dichtangen  Heinrich*s  von  Mogelin  (1867)", 

—  „Die    dentsche  Bechtschreibnng   (1870)", 

—  „Die  Dentschen  in  OesterreichUngarn 
(1879)",  —  „Die  Dentsche  Dichtnng  des  19 
Jahrh.  in  ihren  bedeotendem  Erscheianngen 
(1876)",  —  en  commentaren  op  den  „Faost" 
(1881;  2de  druk,  1886)  en  op  de  trearspelen 
van  Qöihê  (1888). 

Schroot  noemt  men  kleine  stukken  Saer, 
spQkers  enz.,  dienende  tot  lading  van  geschut. 
In  1452  werd  reeds  vóór  Oudenaarde  tot  het 
laden  van  een  vuurmond,  „Dolle  Qriet"  ge- 
naamd, gebruik  gemaakt  van  schroot. 

Sohröter  (Johann  Hieronymns),  een  uit- 
stekend sterrenkundige,  geboren  teErftirtden 
SOsten  Augustus  1746,  studeerde  te  (Rottingen 
in  de  rechten ,  maar  legde  zich  tevens  toe  op 
de  wis-  en  sterrenkunde,  ontving  in  1778  een 
ambt  in  Hannover  en  werd  vervolgens  „Jus- 
tizrath"  en  „Oberambtmann"  te  Lilienthal  in 
het  hertogdom  Bremen,  waar  hQ  eene  sterren- 
wacht deed  verrOzen  en  merkwaardige  waar- 
nemingen verrichtte  over  de  natuurkundige 
gesteldheid  der  planeten  en  der  Maan.  Hy 
overleed  den  208ten  Augustus  1816.  YanzOne 
geschriften  vermelden  wtf:  „Beitri&ge  zu  den 
neuesten  astronomischen  Entdeckungen  (1788)", 

—  „Selenotopographische  Fragmente  (1791— 
1802,  2  din)",  —  „Aphroditographische  Frag- 
mente (17%)",  —  „Neuere  Beitrilge  zur  Er- 
weiterung  der  Stemkunst  (1800)",  —  „Krono- 
graphlsche  Fragmente  (1808)",  —  en  „Hermo- 
graphische  Fragmente  (1816)". 

SchrOtter,  ridder  wm  Krittdli  (Anton), 
een  verdienstel0k  scheikundige,  geboren  te 
Olmtttz  den  26sten  November  1802,  studeerde 
te  Weenen  in  de  genees-  en  scheikunde  en 
werd  in  1880  plaatsvervangend  leeraar  en  in 
1834  hoogleeraar  in  de  schei-  en  natuurkunde 
aan  het  Johanneum  te  Qraz.  In  1848  werd  hy 
professor  aan  de  polytechnische  school  te  Wee- 
nen en  zag  zich  met  den  titel  van  Kristelli  in 
1868  in  den  ridderstand  opgenomen  en  in  dat- 
zelfde jaar  tot  directeur  der  munt  benoemd. 
Tot  zUne  ontdekkingen  behoort  dievanamor- 
phen  phosphorus  (1847).  Van  ztjne  geschriften 
vermelden  wQ:  „Die  Chemie  nach  ihrem  ge- 
genwftrtigen  Zustande  (1847—1849,  2  dln)". 


398 


SCBUBAEBT--SCHUBBEN. 


Sèhubaert  (Toen  Diesbergen),  een  ver- 
dienilelQk  Nederlandich  ontleedkandige,  ge- 
boren te  Harderwgk  den  18den  Febmnri  1806, 
betoonde  reeds  Troeg  eene  ongemeene  ge- 
echiktheid  tot  het  TerTaardigen  van  anato- 
miaohe  praeparaten,  zoodat  de  hoogleeraar 
lAdi  dé  Jmidê  hem  gelegenheid  gaf  om  in 
zyn  kabinet  werkzaam  te  wezen.  Voorts  werd 
1^  in  1822  prosector  aan  'sRgks  Yeeartseny- 
Bchool  en  in  1842  aan  de  académie  te  Utrecht 
Voor  de  ontleedknndige  verzamelingen  aan  die 
inrichtingen  bracht  hy  talrgke  praeparaten  in 
gereedheid.  In  .syne  yrlje  nren  hield  h0  zich 
▼oorts  bezig  met  zt|ne  Ueyelingastadie,  de  ont- 
leedkunde der  ongewervelde  dieren,  en  hg 
heeft  yan  deze  eene  menigte  keurige  afbeel- 
dingen nagelaten.  Ook  leverde  hQ  fraaie  wae- 
boetaeersete,  b0v.  van  de  hersenen.  Hy  schreef : 
„Tafel  van  den  ouderdom  des  paards  volgens 
de  ontwikkeling,  den  voortgroei  en  de  afslQ- 
ting  der  tanden  (1841)"  en  „Atlas,  bevattende 
de  anatomie  des  paards  (1848,  met  34  platen)". 
Deze  geleerde,  die  aan  zyne  degeiyke  kennis 
eene  ongemeene  bescheidenheid  psiarde,  over- 
leed den  4den  October  1853. 

Sohubart.  Onder  dezen  naam  vermelden 
w»: 

Jokann  CkriêüoM  Sekmbarij  edler  Tb»  KUe- 
fM,  een  uitstekend  landhuishoudknndige,  ge^ 
boren  den  24sten  Februari  1734  te  Zeist.  HQ 
was  eerst  linnenwever,  daarna  secretaris  van 
generaal  Wemer  in  den  Zevenjarigen  Oorlog 
en  reisde  sedert  1762  in  dienst  der  VrSmetse- 
lary  in  onderscheidde  landen  van  Europa.  In 
1769  en  later  kocht  hg  aanzienigke  goederen 
en  paste  er  een  nieuw  stelsel  van  landbouw 
toe,  terwgi  hg  tevens  gverde  voor  de  ailwhaf- 
flng  van  dienstbaarheden,  die  de  ontwikkeling 
van  den  landbouw  belemmerden.  Een  land- 
bouwkundig geeehriit,  door  hem  ingezonden, 
werd  door  de  Académie  van  Wetenschappen 
te  Berign  bekroond  en  de  Keizer  van  Rusland 
schonk  hem  brieven  van  adeldom.  Niettemin 
had  hg  van  de  voorstanders  van  den  ouden 
sleur  veel  te  verduren,  en  hg  overleed  den 
23sten  April  1787.  Zgne  „Oekonomisch  kame- 
ralistische  Schrinen"  zgn  in  1783-1784  in  6 
deelen,  en  zgn  „Oekonomische  Briefwechsel" 
is  in  1786  in  4  stukken  in  het  licht  verschenen. 

Ckrittiam  Friêdriek  Dtmitl  SokubtÊtt,  een 
Duitsch  dichter,  geboren  den  13den April  1789 
te  Sontheim  in  Schwaben.  Hg  bezocht  de  scho« 
len  te  N6rdlingen  en  te  Kümberg  en  werd 
student  te  Erlangen,  maar  moest  in  1700 
wegens  zgne  woeste  levenswgze  ziek  en  met 
schulden  overladen  naar  de  ouderigke  woning 
terugkeeren.  Nu  werd  hg  huisonderwgzer  te 
K6nigsbronn  en  in  1763  praeceptor  en  orga- 
nist te  Oeiszlingen.  Hier  trad  hg  in  het  huweigk, 
maar  keerde  eerlang  tot  den  weg  der  losban^- 
heid  terug,  terwgi  hg  zich  tevens  bodg  hield 
met  poëzg,  muziek  en  het  schrgven  van  arti- 
kels in  dagbladen.  Wegens  eene  Ode  op  den 
dood  van  Keizer  Framg  I  ontving  hg  het  di- 
ploma van  Keizerigk  dichter.  Nu  dichtte  hg 
de  „Todteegeeftnge  (1767)"  en  de  „Zaubereien 
(1766)"  en  werd  in  1769  organist  en  muziek- 
directeur te  Ludwigsburg.  Zgne  geestigheid  en 
zgne  dichterigke  gaven  verschaften  hem  er 
toegang  tot  de  aanzienigkste  kringen,  maar 
zgne  idtspattingen  verstoorden  den  vrede  in 
zgn  huis  en  deden  hem  dalen  in  de  achting 


vaa  zgne  vrienden.  Eene  ongeoorloofde  betrek- 
king met  eene  landgenoot  uit  Aaien  deed  ^ne 
vrouw  de  echteigke  woning  ruimen  en  bracht 
hem  zelf  voor  korten  tgd  in  de  gevangenis» 
en  toen  hg  zgn  ergerigken  wandel  niet  wilde 
verbeteren,  ontving  hg  zgn  ontslag  en  werd 
uit  het  land  verbannen.  Nadat  hg  eenigen  tgd 
in  Zuid-Duitschland  omgezworven  en  te  Mui- 
heim  de  pas  verkregen  gunst  van  den  Keur- 
vorst van  de  Pfi&lz  door  eene  onvoorzichtige 
uitlating  over  de  académie  aldaar  verloren 
had,  b^af  hg  zich  naar  München,  waar  hg 
goede  zaken  poogde  te  doen  door  over  te  gaan 
tot  de  B.  Katholieke  Kerk.  Zgne  hoop  was 
gdel  en  hg  was  van  plan  heil  te  zoeken  te 
Stokholm,  maar  kwam  niet  verder  dan  tot 
Augsburg.  Hier  redigeerde  hg  op  eene  verdien- 
steUlke  wgze  de  „Deutsche  Chronik",  en  toen 
de  uitgave  daarvan  door  het  stedeigk  bestuur 
verboden  werd,  zette  hg  ze  voort  te  Ulm» 
waar  hg  zich  in  1776  vestigde,  nadat  hg  uit 
Augsburg  verbannen  was.  Nu  verkeerde  hg 
in  zeer  gunstige  omstandigheden,  totdat  Her- 
tog Kard  van  WürUmbmrsf  hem  naarBlaubeu- 
ren  lokte  en  daarna  op  den  Hohenasperg  in 
den  kerker  wierp,  om,  zooals  gezegd  werd, 
een  einde  te  maken  aan  de  onbeschaamdheid, 
waarmede  hg  alle  gekroonde  hoofden  der 
aarde  beogende.  Hier  heeft  hg  10  Jaar  van 
zgn  leven  doorgebracht,  het  eerste  in  strenge 
hechtenis,  de  volgende  4  onder  het  gezag  van 
den  pietistischen  despoot,  generaal  JSu»^,  van 
vrouw  en  kind  gescheiden,  van  alle  boeken 
en  schrgfgereedschap  verstoken,  terwgi  hg 
daarna  op  eene  onwaardige  wgze  door  dien 
kommandant  der  vesting  gedwongen  werd, 
als  diens  secretaris  en'  gelegenheidsdichter 
werkzaam  te  wezen.  Eerst  in  Mei  1787  werd 
de  naar  het  lichaam  uitgeputte  man,  door  tus- 
schenkomst  van  Pruisen,  in  vrgheid  gesteld 
en,  om  de  maat  der  dwinglandg  vol  te  meten, 
tot  Hofdichter  en  tooneeldirecteur  teStnttgart 
benoemd,  waar  hg  zich  weder  met  de  uit^ve 
van  de  „Chronik"  belastte  en  in  verbeterde 
geldeigke  en  huiseigke  omstandigheden  een 
rustig  leven  leidde,  hoewel  hg  den  voormali- 
gen  smul-  en  zwelglust  nog  niet  overwonnen 
had.  Hg  overleed  aldaar  den  lOden  October 
1791.  De  gedichten  en  proza  opstellen  van 
Sekmbart  zgn  een  getrouw  spiegelbeeld  van 
den  dichter  en  schrgver.  Men  vindt  daarin  de 
ongeetadigheid  en  vluchtigheid,  het  gemis  van 
zedeigken  ernst,  welke  grondtrekken  waren 
van  zgn  karaliter.  Zgne  lotgevallen  heeft  hg. 
beschreven  in :  „Schabart's  Leben  und  Oe- 
sinnungen  (1701—1793,  2  dln)".  Zgne  „S&mmt- 
Uche  Oedichte"  zgn  in  1785— 1789  in  2  deelen 
en  ook  nog  in  1842,  —  en  zgne  „Sftmmtliche 
Schriften"  in  1839—1840  in  het  licht  versche- 
nen, zgne  echtgenoot,  die  hem  28  Jaren  over- 
leefde, is  te  Stuttgart  in  een  armenhuis  ge- 
storven. 

Sohubben  zgn  bekleedselen  van  het  li- 
chaam van  verschillende  dieren,  nameigk 
van  vele  visschen,  kruipende  dieren,  zoog- 
dieren, van  de  pooten  van  vogels,  vsn 
de  vleugeis  van  vlinders  en  van  de  harde 
huid  van  sommige  kevers.  Bg  de  visschen  be- 
staan zg  uit  eene  vezelachtige,  uit  bindweef- 
sel  gevormde  laag  pigmentcellen  en  daarna 
uit  een  plaveivormige  opperhuid;  zg  bestaan 
hoofdzakeigk   uit  phosphorzuur  calcium.  De 


SCHUBBEN— SCHUBERT. 


399 


BGhnbben  der  kruipende  dieren,  der  sehab- 
dieren  en  der  Togelpooten  solignen  van  hoorn- 
aehti^^  aard  te  wezen  en  komen  doB  overeen 
met  het  haar  der  zoogdieren,  't  geen  door  een 
microBcopisch  onderzoek  beveetigd  wordt  De 
Bchnbben  der  vlinders  daarentegen  zt|n  op 
geheel  andere  wt|ze  gevormd.  Het  stofgond 
der  vlindervleugels  of  de  schnbbetjes  of  het 
z.g.  vlengelstof  zUn  geklenrde  plaaQes,  door 
middel  van  steel^es  in  openingen  van  het 
vlengelvlies  bevestigd  en  dakpansgewtfs  op 
elkaar  geplaatst  Volgens  de  mededeelingen 
van  Bemard  Desehamps  in  z^ne:  „Becherohes 
mioroeoopiqnes  snr  Torganisation  des  alles  des 
Lépidoptères  (1886)"  bestaat  elke  sohnb  nit  2 
of  3  plaa^es.  Op  het  bovenste  ligt  het  pigment 
(de  kleurstof),  en  de  langwerpige  strepen  der 
vleugels  worden  gevormd  door  de  plooien  der 
tweede  laag  van  plaatjes.  De  steeltjes  zOn 
bevestigd  in  buiiOes,  welke  somtyds  eene  firaaie 
gedaante  hebben.  De  schubben  zelve  z||n  zeer 
versehillend  van  vorm.  De  schubben  op  som- 
mige kevers,  b0v.  op  meikevers,  boktorren 
en  snnittorren,  zQn  vermoedelUk  aan  den  top 
verbreede  en  plat  geworden  haren  en  alzoo 
hoomachtig  van  aard.  By  de  diamantsnuittor 
(van  het  gesUcht  Entimus)  schitteren  zQ  als 
Juweelen. 

Sohubdler  (Manis)  is  de  naam  van  een 


Hohenstein  in  het  land  van  Sohönburg  den 
26sten  April  1780.  HQ  studeerde  eerst  te 
Leipzig  in  de  theologie,  daarna  te  Jena  in 
de  geneeskunde  en  hield  als  practisch  arts  te 
Dresden  voorlezingen,  verzameld  onder  den 
titel :  „Ansichten  von  der  Nachtseite  der  Na- 
turwissenschaften  (1808;  4de  druk,18i0)".  In 
1819  werd  hy  professor  te  Erlangen,  in  1827 
te  München,  voorts  geheimraad  en  lid  der 
Académie  van  Wetenschappen,  en  h0  overleed 
den  Isten  Juli  1860.  Van  zyne  geschriften 
noemen  wy  voorts:  „Ahnungen  einer  allge- 
meinen  Ckischichte  des  Lebens  (1806—1821, 
2  dln)",  —  „Die  Urwelt  und  die  Fixsteme 
(1822;  2de  druk,  1830)'\  —  „Das  Weltgeb&ude, 
die  Erde  und  die  Zeiten  des  Menschen  auf 
der  Erde  (1852)",  —  „Lehrbuch  der  Natur- 
geschichte  (21ste  druk,  1871)",  —  „Symbolik 
des  Traums  (1814;  4de  druk,  1862)",  —  „Ge- 
schichte der  Seele  (1830,  5  dln;  4de  druk, 
(1860)",  —  „Die  Krankheiten  und  Sttfrungen 
der  menschlichen  Seele  (1846)",  —  „  Altes  und 
nenes  aus  dem  Qebiete  der  innern  Seelenknnde 
(1824—1844,  6  dln,  en  later)",  —  „Biographien 
und  Erzfthlungen  (1847— 1848, 8  dln)",  —  „Er- 
zfthlungen  (1840—1844,  3  dln)",  —  „Erzfth- 
lungen  fttr  die  Jugend  (1862,  2  dln;  2de 
druk,  1872)",  —  „Der  Erwerb  aus  einem  ver- 
gangenen  und  die  Erwartungen  von  einem 


Het  schubdier. 


zoogdierengeslacht  uit  de  fiunilie  der  Wormion' 
Sfigm  (Yermilinguia)  en  uit  de  orde  der  Tamd»- 
looKe»  (Edentata).  Het  onderscheidt  zich  door 
het  ontbreken  der  sleutelbeenderen  en  vooral 
door  de  vrg  groote,  harde,  hoomachtige,  dak- 
pansgewtls  gerangschikte  schubben,  waarmede 
het  lichaam  dezer  dieren  bekleed  is,  en 
zQ  komen  overeen  met  de  Amerikaansche 
miereneters,  welke  zQ  in  de  warme  gewes- 
ten van  AM  en  Aflrika  vervangen.  Dreigt  er 
gevaar,  dan  kunnen  zy  zich  oprollen,  evenals 
onze  egels.  Tot  de  soorten  van  dit  geslacht  be- 
hooren:  het  Um^ëiaartige  êókmbditr  (M.  ma- 
cronra)  met  een  staart,  die  de  dubbele  lengte 
heeft  van  het  lichaam,  en  met  11  ryen  zwarte, 
geel  gezoomde  schubben;  —  het  korUtawrüge 
sokubdier  (M.  braehjoura.  zie  bygaande  afbeel- 
ding), op  Oeylon,  Sumatra  en  in  Bengalen 
voorkomende;  —  het  Javaamtehe  êckkbdier  (ilL. 
javanica),  op  Java,  Sumatra  en  Boméo  levende. 
Dit  schubdier  bewoont  bergachtige,  bosch- 
ryke  streken,  klimt  in  de  boomen,  maar 
leeft  doorgaans  tusschen  de  wortels,  graaft 
gaten  in  den  grond  en  zoekt  voedsel  in  mie- 
ren- en  termietennesten.  De  inboorlingen  eten 
zQn  vleeech  en  vervaardigen  amuletten  van 
z0ne  schubben. 
Sohubert.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
QüitkUf  Smmriok  von  Sehfvb&rt^  een  verdien- 
steiyk    Duitsch    natuurkundige,    geboren    te 


zukünftigen  Leben  (1863—1866,  8  dln)",  — 
en  „Erinnerungen  aus  dem  Leben  der  Heraogin 
Helene  Luise  von  Orleans  (1869;  8ste  druk, 
1878)'\ 

Fra/M  Sekmberiy  éen  van  Duitschlands  voor- 
treffemkste  componisten.  Hg  werd  geboren  te 
Weenen  den  31sten  Januari  1797  en  wegens 
zyne  fraaie  stem  in  de  Keuwriyke  muziekschool 
opgenomen,  waar  hy  zich  oefende  in  het  be- 
spelen van  verschillende  instrumenten.  Toen 
zyne  stem  in  de  Jongeling^aren  veranderde, 
keerde  hy  in  1813  terug  in  de  oud^riyke 
woning.  Hier  wydde  hy  zich  aan  vankeiyk  on- 
verdeeld aaa  de  toonkunst,  maar  werd  in 
1814,  om  zich  aan  den  krygsdienst  te  onttrek- 
ken, hulponderwyaer  by  zyn  vader.  Drie  jaar 
bleef  hy  deze  betrekking  waarnemen  en  wekte 
tevens  door  zyne  compositiën  de  aandacht  van 
onderscheidene  muziekliefhebbers  te  Weenen, 
zoodat  hy  in  1818  muziekmeester  werd  by 
Graaf  JEbterhdnt  en  dezen  volgde  naar  zyn 
buitenverbiyf  Zelécz  in  Hongarye.  In  den 
herfst  van  dat  Jaar  keerde  hy  naar  Weenen 
terug,  waar  hy,  met  uitzondering  van  eenige 
uitstapjes,  by  voortduring  vertoefde  en  den 
18den  November  1828  overleed.  In  1868  ver- 
rees aldaar  een  gedenkteeken  te  zyner  eer. 
Hy  bekleedde  geenerlei  vaste  betrekking;  die 
van  Hoforganist  wees  hy  van  de  hand,  en 
die  van  vice-kapélmeester  der  Keizeriyke  Hof- 


400 


8CHÜBBRT— SOHttCKING. 


luipéL  waaniaar  h0  dong,  werd  aan  Wégl 
to^fecend.  loodat  hS  stecfds  in  bekrompene 
«mstandiglkeden  Terkeerde.  Men  heeft  yan  hem : 
4  Toltoeide  en  5  onroltooide  operare.  6  ope- 
cetten,  8  yaaderilles,  1  melodrama,  9  onrer- 
toieB  (waaronder  die  yan  |,FierabraB*\  ,,Bo- 
«amonde**  en ,, Alfonao  nnd  Eetrella'*),  Ö  missen, 
-een  groot  nHaUeliiJa",  omstreeks  600  Hederen, 
Tan  welke  de  yenamelingen :  „Die  schone 
MOllerin**,  —  „Winterreise*\  —  „Sehwanen- 
gesang**,  —  en  „AasgewfthUe  Lieder"  de 
meest  bekende  ^Qn,  9  sjrmphonieën,  18  strQk- 
kwartetten,  het  yermaarde  „Forellen-klayier- 
qnintet*'  ens.  In  al  die  stokken  ontwaart  men 
eene  schitterende  yerbeelding,  eene  ongemeene 
ftisohheid  yan  nitdmkking  en  een  onnitpntte- 
IQken  rtjkdom  yan  oorspronkel^ke  melodieën 
en  harmonieën.  HQ  is  bQ  uitnemendheid  lier- 
«dichter  op  het  gebied  der  tonen. 

Fr%9d/rkik  Wükdm  Sokmbêri,  een  yerdien- 
•stelQk  Dnitsch  geschiedkundige  en  statistieos. 
&i  werd  geboren  te  Kënigsberg  den  SOsten 
Mei  1799,  aanyaardde  er  in  1828  een  profee- 
-seraat  en  oyerleed  den  21sten  Jnli  1868.  Van 
«Hne  geschriften  yermelden  wQ :  „Handbnch  der 
allgemeinen  fitaatskande  yon  Énropa  (1886 — 
•1848,  2  dln)",  —  en  „Bie  VerfiUMnogsorknnden 
nnd  Gmndgesetie  der  Staaten  Eoropa's  nnd 
der  nordamerikanischen  Freistaaten  (1840— 
'1858,  2  dln)".  Ook  becorgde  hy  met  Boten- 
'kram  eene  nienwe  nitgaye  der  Werken  yan 

Friednoh  Karl  /S^Mar^  een  Dnitsch  tooneel- 
^schryyer,  geboren  te  München  den  6den  No- 
•yember  1882.  HQ  diende  20  jaar  bQ  de  artil- 
lerie, nam  als  kapitein  zt|n  ontslag  en  wQdde 
lich  aan  de  beoefening  der  fraaie  letteren. 
Van  aOne  tooneelstnkhen  noemen  wy :  „Moritz 
•van  Sachsen  (1864)",  — „Der  dentscheBanem- 
krieg  (1888)",  —  „Napoleon  I,  dramatisehes 
'CharakterbUd  (1882)",  -  „Drei  Kttsse  (1880)", 
—  „Vom  Regen  in  die  Tranfe  (1878)",  —  en 
«yan  a|fne  romans:  ,;Und  sie  bewegt  sich 
4ooh  (1870)",  —  „Die.  Jagd  nach  den  Glttcke 
AXS^Sy\  —  en.„Wlasta  (1875)".  Ook  schreef 
tby  yele  noyellen  en  leyerde  een  bnndel :  „(Ge- 
dichte (1866)". 

Söhubiger  (Anselm),  een  yerdiensteiyk 
sduryyer  oyer  de  geschiedenis  der  mniiek  in 
de  middeneenwen  en  geboren  den  5den  Maart 
1815  te  Uinach  in  het  Zwitsersch  canton  St. 
Oallen,  erlangde  ayne  opleiding  in  het  Bene- 
•diotyner  klooster  te  Einsiedeln,  waar  hy  in 
1885  de  priesterwyding  ontying  en  nog  altyd 
syn  yerbiyf  houdt.  Hy  schreef:  „Die  Silnger- 
echule  8t.  GMlens  (1858)**,  —  „DiePflegedes 
Kirchengesangs  und  der  Kirchenmusik  in  der 
deatsohen  KathoUken  Sohweii  (1878)**,  —  en 
,^Misiikalische  l^^iecilegien  (1876)",  waarin  hy 
„Das  liturgische  Drama  des  Mittelalters**,  — 
„Orgelbau  und  Orgelspiel  im  Mittelalter**,  — 
„Die  ausMrlitnrgischen  Lieder**,  en  „Die 
mitt^lterUche  Instrumentalmusik**  behandelt. 
Ook  is  hy  een  yyerig  medewerker  aan  de: 
„Monatsbefte  fOr  Musikgesehichte**. 

Sohubin  (Ossip  of  Joeeph)  is  de  pseudo- 
nl^n  der  Duitsche  schryfrter  Lmge  (senaamd 
InUa)  Kirteimm'.  Zy  werd  geboren  te  »Praag 
den  17den  Juni  1854,  was  yeel  op  reis  en 
bracht  den  winter  en  de  lente  yeelal  door  te 
iBrussel,  te  Parys  ofte  Bome.Tan  hare  romans 
«noemen  wy :  „£hre  (1888  en  later)**,  — ^Brayo 


rechts  (1885)**,  —  „Gloria  yictis !  (1885, 8  dln)** 
—  en  „Unter  mns  (1885)*'.  Van  hare  noyellen 
yermelden  wy:  „Mal*  oechio  und  andere  Ko- 
yellen  (1884)",  —  „Die  (Seschichte  eines  Ge-, 
nies.  Die  Galbrini  (1884)**,  —  en  „fiin  Früh- 
lingstraum  (1884)**. 

Sohnbvleugeligen,    (Lepidoptera),    zie 
rUnden. 

Sohüoking  (Christoph  Bemhard  Leyin), 
een  Dnitsch  romanschryyer,  geboren  den  7den 
September  1814  te  Clemenswerth  in  het  land 
yan  Mflnster.  beaocht  de  gymnasia  te  Mttnster 
en  Osnabrftck,  studeerde  te  Mttnchen,  Heidel- 
berg  en  Gdttingen  in  de  rechten,  maar  bepaalde 
aich  in  1887  by  letterkundigen  arbeid  enyes- 
tigde  sich  te  Mttnster.  In  1842  belastte  hy 
zich  met  de  opyoeding  der  beide  zonen  yan 
Vorst  Wredêf  trad  het  yolgende  jaar  in  het 
huweiyk,  werd  in  1848  lid  der  redactie  yan 
de  „Allgemeine  Zeitung"  te  Augsburg,  bleef 
er  iVs  Jaar  en  yertrok  naar  Keulen,  waarhy 
tot  1852  het  feuilleton  der  „Kdlnische  Zei- 
tung** redigeerde.  Na  dien  tyd  woonde  hy  by 
afwisseling  op  zyn  buitenyerbiyf  Saseenberg 
by  Warendorf  en  te  Mttnster  en  deed  r^zen 
naar  Engeland  en  Italië.  Hy  oyerleed  tePyr- 
mont  den  80sten  Augustus.  Yan  zyne  weiken 
noemen  wy :  „Das  malerische  und  romantische 
WestfUen  (met  Freili^atly  1889;  2de  dnik, 
1871)**,  —  „Ein  Sohlosz  am  Meer  (1848,  2 
dln)'*,  —  „Die  Eltterbtirtigen  (1845,  8  dln)**, 

—  „Eine  dunkle  That  (1846)**,  ^  „Noy^en 
(1846,  2  dln)**,  —  „(SJedichte  (1846)**,  —  ,^e 
Bömerfiethrt  (1848;  2de  druk,  1860)**,  —  „Hein- 
rich  yon  Gagem,  ein  Lichtbild  (1849)**, — 
„Ein  Sohn  des  Volks  (1849,  2  dln)**,  —  „Der 
Bauemfttrst  (1851,  2  dln)",  —  „Die  Kdnigin 
der  Nacht  (1852)",  —  „Ein  Staatsgeheimnis 
(1854,  8  dln)",  —  „EinBedekampfzuFlorens 
(1854)**,  —  „Die  Sphinx  (1856)**,  —  „Der 
Held  der  Zukunft  (2de  druk,  1859)**,  —  „Der 
Sohn  eines  berflhmten  Mannes  (1857)**,  •— 
„Gttnther  yon  Sehwarzburg  (1857)**,  —  „Aus 
den  Tagen  der  grossen  Kaiserin  (1868,  2 
dln:  2de  druk,  1861)*',  —  „Paul  Bronckhorat 
(1859,  8  dln)**,  —  „BUder  aus  Westfslen 
(1860)**,  ^  „Die  Bheider  Burg  (1869,  2  dln)**, 

—  „Die  Marketend^n  yon  K51n  (1861,  8 
dln)**,  —  „Die  C^eschwomen  und  ihr  Richter 
(1861,  8  dln)**,  —  „Historische  NoyeUsn 
(1862)**,  —  „Annette  yon  Droste,  ein  Lebeas- 
bUd  (1861;  2de  druk,  1871)",  —  „Eine  Aktien- 
gesellschaft  (1868,  8  dln)**,  —  „Frauen  und 
Rftthsel  (1865,  2  dhi)**,  —  „Aus  alter  und 
neuer  Zeit  (1864)**,  —  „Verschlnngene  Wege 
(1867,  8  dln)**  —  „Eine  Kttnstierieidensehaft 
(1867)*',  ^  „Die  Malerin  aus  dem  Lonyie 
(1869,  4  dln)",  —  „Luther  in  Rom  (1810,  8 
dln;  2de  druk,  1878)**,  —  „Deutsche  KiUnpfe 
(1871,  2  dln)**,  —  „Herm  Didiers  Landhans 
(1872,  8  dln)**,  ^  „Die  HeUigen  und  die 
Ritimr  (1878,  4  dln)",  —  „Aus  helszen  Tï^en 
(1874)*',  —  „Fener  und  Flamme  (1874, 
8  dln)'\  —  „Noyellenbuch  (1876,  2  dln)**.  — 
„Die  Herbeiige  der  Gerechtigkeit  (1878,  2 
dln)**,  ^  en  Lebenserinnerungen  (1^36, 2  dis)**. 
Ook  zyn  uttgelezene  yerzam^ingen  yaa 
zyne  romans  en  noyellen  in  het  licht  yer- 
schenen,  zyne  yerhalen  hebben  doorgaans 
een  geeehiedkundigen  achtergrond  en  onder- 
scheiden zich  door  eene  gelukkige  eoneeptie, 
•eene  boeiende  ontwikkeling  en  eene  juiste 


SCHüCKINO-SCHüLENBUKG. 


401 


kankterteekeDing.  —  ZQne  echtgenoot  Lmu 
geboren  wm  €hiU,  overleden  den  16den  Blaart 
1866,  Bchreef:  „Franennoyellen  (1846, 2  dln)", 
—  „Franenleben  (1866;  2  dln)**,  —  „(Segen 
den  'Strom  (1861,  8  dln)",  —  „Der  nene 
Kreoaritter  (1868)",  —  en  bet  biyepel :  „Ehi 
achleehtes  (Jewisaen  (1842)".  Het  haren  man 
leverde  ag:  „FamUienbUder  (1864,  2dln)",— 
en  „Familiengeschichten  (1864,  2  din)". 

Sohuderoff  (GI«org  Jonathan)  een  Prote- 
stantieh  godgeleerde,  geboren  te  Gotha  den 
248ten  0<^ber  1766,  studeerde  te  Jena,  was  op 
▼erBchillende  plaatsen  werksaam  als  pre^kant, 
werd  in  1886  emeritus  en  overleed  den  Sisten 
October  1843.  HQ  behoorde  tot  de  rertegen- 
woordigers  van  het  rationalismns  en  redigeerde 
van  1802  tot  1882  het :  „Jonmal  sar  Vered- 
Inng  des  Prediger-  nnd  Sohollehrerstandes, 
des  Öffentlichen  Beligionsknltns  nnd  des  Schnl- 
weaens".  Met  Bökr  en  SehUiêrmacher  gaf  hy 
een:  „Nenes  Magazin  vonFeet-,  Gtolegenheits- 
nnd  andere  Predigten  (1823  enz)".  Voorts 
schreef  hQ :  „Ueber  Kirohenzneht,  mit  beson- 
derer  Hinsieht  anf  die  protestantische  Kirohe 
(1809)",  —  „Briefe  ttber  die  protestantische 
Kirohe  (1809)",  —  „Briefe  über  das  protestan- 
tische Kirchenwesen  (1816)",  —  „Gmndzflge 
inreTangeUsch-christlichen  KirchenTerftissnng 
nnd  sein  OTangelichen  Kirchenreeht  (1817)", 
Ueber  de  Eonsistorialverliusnng  (1831)",  — 
„Die  Ifftrtyrer  der  Liebe  (1806)",  —  en  „Bi- 
chard  nnd  Angnste,  ein  Roman  in  Briefen 
(1806)". 

Sehuimbeestjes  aQn  insecten,  welke 
onder  de  orde  der  Bemiptera  (Halfvlengeligen) 
tot  de  femilie  der  Oioadida  behooren.  Zy  ont- 
leenen  hun  naam  aan  het  schuim,  dat  door 
de  larven  wordt  afgescheiden  en  waarmede 
lich  deae  bedekken.  Beeds  lang  had  men  in 
Mei  en  Juni  hoopjes  schuim  op  de  twtlgen, 
stengels  en  bladeren  van  yele  planten  waarge- 
nomen sonder  daarvan  den  oorsprong  te  kennen, 
totdat  men  daarin  gele,  groene  of  witte  larven 
vond  met  zwarte  oogen  en  lange  pooten.  Is 
^t  dier^e  verveld,  dan  scheidt  het  geen  schuim 
meer  af.  Het  heeft  alsdan  een  driehoekigen 
kop,  zuigende  monddeelen,  een  blaasvormig 
of  rimpelig  aangezicht,  2  zeer  U^ne  sprieten, 
^  lederaehtige  vóór-  en  2  vliezige  achtervieu- 
gels,  aohterschenen  met  2  groote  dorens  in 
èet  midden  en  een  krans  van  kleine  dorens 
aan  het  einde,  en  tarsen  met  3-  leden.  Zy 
hebben  de  grootte  eener  vlieg  en  kunnen  ver 
springen.  £0  vormen  het  ge^UiCht  Aphrophora. 
In  ons  Vaderland  heeft  men  A,  tpumariaf 
grQs  met  witte  banden  op  de  vleugels  en 
niteluitend  ep  wilgen  voorkomende,  en  ^.  6i- 
fasoiata,  kleiner  dan  -de  voorgaande  soort  en 
op  allerlei  planten  te  vinden. 

SoUmja,  eene  arrondissementshoofdstad  in 
hetEuropeesoh-Suflsisch  gouvernement  Wladi- 
mir,  ligt  aan  de  Tesa  en  aan  den  spoorweg  naar 
Eine^jma,  telt  bgna  14000  inwoners  en  vormt 
met  haar  arrondissement  het  middenpunt  der 
katoenny  verheid  in  Busland.  De  hier  vervaar- 
digde fltoifen  zyn  zeer  goedkoop,  vooral  be- 
stemd voor  de  behoeftige  vollcsklasse  en  in- 
zonderheid in  Azi6  zeer  getroldcen. 

Sobtüd  (debitum)  is  *t  geen  iemand  op 

grond  van  het  recht  gehouden  is  voor  een 

ander  te  doen  of  aan  hem  te  geven  —  vooral 

in  geld  of  geldswaarde  —4n  overeenstemming 

XIH. 


met  de  vordering  van  den  schuldeischer.  lu 
het  koopmansboek  draagt  schuld  den  naam 
van  debet  en  schuldvord^ng  dien  van  oredit. 
De  vergeiyking  van  die  beide  levert  de 
hdUnu.  Men  spreekt  van  hypothecaire  schuld^ 
wisselsehuid,  boekschuld  enz.  —  Voorts  is 
schuld  (culpa)  het  verband  tusschen  *smen- 
Bchen  handeling  en  eene  krenking  van  recht 
en  wet  —  Op  zedeiyk  gebied  noemt  men 
dengene  schuldig,  die  de  zedewet  schendt. 
Schuld  wordt  ook  in  het  algemeen,  maar  in 
ongunstige  beteekenis  voor  oorzaak  gebezigd. 

Schxüdbriöf  (Een)  of  schtddbekeniemis  is  een 
schrifteiyk  bewys  van  aangegane  schuld,  door 
den  schuldenaar  aan  den  schuldeischer  ter  hand 
gesteld.  Hy  wordt  gewooniyk  afgegeven  by 
het  sluiten  eener  leening  en  vermeldt  dan  het 
bedrag  van  deze  en  van  de  rente,  alsmede 
den  ^d  en  de  wyze  van  teruggave  van  het 
geleende.  De  schuldbekentenis  is  een  belang- 
ryk  bewysmiddel  voor  het  bestaan  eener  schuld. 
Zie  voorts  onder  Siaaittékuldên. 

Sohulenburg  (Johan  Matthias  von  der) 
Byksgraaf  en  veldmaarschalk  in  dienst  der 
Venetiaansche  Bepubliek,  geboren  te  Emden 
by  Magdebnrg  den  Ssten  Augustus  1661,  nam 
by  de  troepen  van  den  Hertog  va»  JBruntwijk» 
Wolfenbüttd  deel  aan  zeven  veldtochten  tegen 
de  Turken,  werd  in  1698  generaal-mi^oor  en 
chef  van  een  Dnitsch  regiment  onder  Vietor 
Amadêus,  hertog  van  Savoye,  werkte  het  vol- 
gende jaar  mede  tot  het  dempen  van  een  op- 
stand der  Waldenzen  en  streed  in  1701  aan 
het  hoofd  eener  brigade  by  het  leger  van  den 
maarschalk  Catinat.  In  1702  werd  hy  luitenant- 
generaal  in  dienst  van  Auffustut  J/ van  Polen 
en  voerde  bevel  in  den  voor  de  Saksen  nood- 
lottigen  slag  by  Klissow  (19  JuU  1702)  over 
de  Saksische  infanterie  van  het  centrum.  In 
den  winter  van  1704  erlangde  hy  in  Polen 
het  opperbevel  over  de  geheele  armee  en 
volbracht  een  meesteriyken  terugtocht  naar  Si- 
lezi6.  Aan  het  hoofd  van  een  korps,  uit 
Saksen  en  Bussen  bestaande,  deed  hy  in  1706 
nogmaals  een  inval  in  Polen,  maar  werd  door 
den  Zweedschen  veldmaarschalk  SemekUd  by 
Fraustadt  geslagen.  In  1708  trok  hy  met  Sak- 
sische hulptroepen  van  de  armee  van  Marl- 
horough  in  Vlaanderen,  was  tegenwoordig  by 
den  slag  van  Ondenaarde  en  by  de  belegering 
van  Byssel  en  Doornik,  voerde  by  Malplaquet 
het  bevel  over  40  bataljons,  nam  deel  aan  de 
belegering  van  Bergen  en  Douai  en  noodzaakte 
Béthune  zich  over  te  geven.  In  1711  verwhh 
selde  hy  den  Saksischen  dienst  met  den  Veneti- 
aanschen  en  werd  tevens  door  den  Keizer  in 
den  gravenstand  opgenomen.  De  door  hem 
bestuurde  verdediging  van  Oorfü  met  geringe 
strydkrachten  is  Sbïï  der  meestberoemde  feiten 
uit  de  nieuwere  krygsgeschiedenis.  Daarop 
volgden  de  verovering  van  de  vesting  Butrinto 
en  het  bezetten  van  Santa  Maura.  In  1718 
ondernam  fkhuLenburg  een  inval  in  Albani6, 
maar  moest  wegens  den  Vrede  van  Passaro- 
witz  terugtrekken.  In  de  volgende  29  Jaar 
spande  hy  zyne  krachten  in  om  hét  oorlog- 
voerend vermogen  van  Veneti6  te  versterken 
en  overleed  den  14den  Maart  1747.  De  Bepu- 
bliek deed  te  zyner  eer  te  Corfta  een  gedenk- 
teeken  verrysen.  —  2Syn  nazaat  Friedrich 
Albrechi  wm  der  SehuUnbmrgy  geboren  te  Dres- 
4en  den  18den  Juni  1772,  studeerde  te  Leipzlg 

26 


402 


SCHULEKBUBO-SCHULTES. 


en  te  Wittenberg,  bei»aalde  liob  bQ  de  diplo- 
matie en  waa  van  1794  tot  1797  werluaam 
bQ  de  geiantacliappen  te  Weenen  en  Regens- 
burg en  bQ  het  yredefloongrös  te  Baatadt  HS 
waa  er  1799  gexant  aan  het  Deensehe,  in  1801 
aan  het  Boaaische  en  in  1810  aan  hetOosten- 
rykflohe  Hof.  B0  het  Congres  te  Weenen  was 
h0  Tertegenwoordiger  van  den  Koning  van 
Saksen.  Later  werd  h0  in  Saksen  geheimraad 
in  werkeiyken  dienst,  toen  weder  gesant  te 
Weenen.  nam  in  1830  zt|n  ontslag  en  over- 
leed te  klosterrodaden  12den  September  1858. 
HU  schreef:  .Leben  and  Denkwürdigheiten 
des  Johiftnn  Matthias  von  der  Schnlenbnrg 
(1884,  2  dln)'\ 

Sohüler  (GottUeb  Christian),  een  Doitsch 
rechtsgeleerde  en  staatsman,  geboren  den 
27sten  Maart  1798  te  Salznngen,  besooht  de 
hoogescholen  te  Jena  en  te  Heidelberg  en 
vestigde  zich  in  1820  als  advocaat  in  at|ne 
geboorteplaats.  In  1827  trad  hfl  in  staatsdienst, 
bekleedde  verschillende  rechterlüke  betrekkin- 
gen hl  het  hertogdom  Meiningen,  was  van 
1884  tot  1837  Ud  van  de  Vergadering  der 
Standen  en  werd  in  1868  Oberappellations- 
gerichtsrath  te  Jena.  Aldaar  zag  hy  zich  in 
1841  eershalve  tot  doctor  in  de  rechten  be- 
vorderd en  hield  er  als  honorair  professor 
voorlezingen  over  straf^recht  en  stnf^rocös. 
In  democratischen  geest  nam  hQ  deel  aan  de 
staatkundige  bew^ing  van  1848,  schreef: 
i^Flttchtige  Gedanken  eines  Dentschen  über 
eine  Centralbehörde  fttr  Deatschland  (1848)**, 
nam  deel  aan  het  Vöor-Parlement  de  Frankfort 
aan  de  Hain,  werd  lid  van  de  Nationale 
Yergadering  en  vertrok  met  het  Bomp- 
Parlement  naar  Stnttgart  Daarna  werd  hQ 
vioe-president  van  den  Landdag  te  Weimar, 
in  1868  voorzitter  van  het  „Gesammt-Ober- 
appellationsgericht"  en  overleed  te  Jena  den 
Isten  Joni  1874.  Van  zt|ne  geschriften  ver- 
melden wV  nog:  „Beitrftge  znr  Beortheilong 
des  Kriminalsg^tzbachs  für  das  K6nigsreich 
Sachsen  (1839)**,  —  „Kritische  Bemerknngen 
an  den  Éntwnrf  des  Strafgeeetzbachs  für  die 
Prensaischen  Staaten  (1844)**,  —  en  „Jnristi- 
Bche  Abhandlongen  and  BechtsflUle  (met 
OrUoff  enz.,  1847—1857,  2  dln)**. 

Sohulte  (Johann  Friedrich,  ridder  von), 
een  uitstekend  beoefenaar  van  het  KerkelQk 
recht  en  vertegenwoordiger  der  Oud-Katholieke 
beweging,  werd  geboren  te  Winterberg  in 
West&len  den  23Bten  April  1827,  studeerde  en 
promoveerde  te  BerlQn  in  derechten,aanvaardde 
eerst  eene  betrekking  b0  de  rechtl>ank  en  ves- 
tigde zich  vervolgens  als  privaatdooent  te 
Bonn.  Sedert  1869  is  hy  opgenomen  in  den 
Duitschen  ridderstand  en  van  1874  tot  1879  was 
hu  lid  van  den  Duitschen  BQksdag.  Hy  was  voor- 
zitter van  de  congressen  der  OudKatholieken  te 
München  (1871),  Keulen  (1871),  Constanz 
(1878),  Freiburg  (1874)  en  BresUu  (1876),  als- 
mede van  de  Commisdie,  te  Keulen  benoemd 
tot  het  kiezen  van  een  Oud-KathoUeken  bis- 
schop. In  1872  werd  hy  lid  van  de  Académie 
van  Wetenschappen  te  Weenen.  Hy  schreef: 
«Handbuch  des  Katholische  Eherechts  (1855)**, 
—  „Das  Katholische  Kirchenrecht  (1856—1860, 
2  dln)**,  —  .Lehrbuch  des  Katholischen  Kir- 
chenrechts  (1863;  4de  druk,  1886)**,  —  „Die 
Geschichte  der  Quellen  und  Literatur  des  ka- 
nonisohen    Bechts  (1875—1877,  2  dln)**,   — 


„DarsteUong  der  Procesaes  von  den  Katholi- 
schen geisttichen  Ehegerichten  Gesterreloha 
(1858)**,  —  „Lehrbnch  der  dentschen  Beichs- 
und  Bechtsgeschiohte  (1861;  5de  druk,  1881)**, 

—  „Die  Macht  der  römischen  Pftbste  (1ste  en 
2de  druk,  1871)*\  —  „Denkschrift  über  daa 
Verh&ltnls  des  Staats  su  den  Sfttzen  der 
pftbstlichen  Konstitntion  von  18  Juli  1870 
(1871)'*,  —  „Die  SteUung  der  Koncilien, 
Pftbste  und  Bischöfe  (1870)**,  —  „Die  nenem 
Katholischen  Orden  und  Kongregationen 
(1872)**,  —  „Der  CöUbatsswang  (1876)**. 

Sohmtena.  Onder  dien  naam  vermelden 
wy  drie  hocH|leeraren,  welke  zich  door  beoe- 
fening der  Oostersche  letteren  verdiensteiyk 
hebben  gemaakt,  nameiyk: 

AtbeH  SohuUêMif  geboren  te  Groningen  den 
23sten  Augustus  1686.  Hy  legde  zich  met 
groeten  yver  toe  op  het  Hebreeuwsch  en 
Arabisch,  was  eerst  predikant  te  Wassenaar 
en  werd  vervolgens  hoogleeraar  te  Franeker 
(1713)  en  toen  te  Leiden  (1732),  waar  hy  den 
20sten  Januari  1750  overleed.  Hy  heeft  eene 
lange  reeks  van  geschriften  nagelaten,  van 
welke  wy  noemen:  „Institutiones  ad  ftmda- 
menta  linguae  Hebraeae  (1737  en  later  by 
herhaling)**,  —  eene  herziene  oitgave  der 
„Grammatica  Arabica  (1748)**  van  00»  Sn, 

—  „Proverbia  Salomonis  (1748)**,  —  en  „On- 
gines  Hebraeae  (1724—1738,  2  dln;  2de druk, 
1761)**. 

JohoMMêt  Jaoobui  Soh^ilUiUy  een  zoon  van 
den  voorgaande,  geboren  te  Franeker  in  1716. 
Beeds  op  Jeogdigen  leeftyd  was  hy  hoogleeraar 
te  Herbom  en  zag  zich  in  1749  benoemd  tot 
professor  te  Leiden,  waar  hy  den  17den  No- 
vember 1778  overleed.  Hy  was  een  man  van 
nitgebreide  kennis,  die  met  menig  geschrift 
deelgenomen  heeft  aan  de  godsdiensttwisten 
van  zUn  tyd. 

Sèndrik  Alb$rt  Sehwliênê,  een  zoon  van  den 
voorgaande,  geboren  te  Herbom  den  15den 
Februari  1749.  Nadat  hy  reeds  in  1772  eene 
„Anthologia  sententiarum  Arabicarum**  had 
uitgegeven,  vertrok  hy  naar  Engeland,  om 
te  Oxford  de. studie  der  Ooeteisohe  talen  voort 
te  zetten.  Ook  werd  hy  aldaar  tot  magister 
benoemd.  Na  ayn  terugkeer  koesterde  baron 
BmUinek,  curator  der  Leidsche  Académie,  het 
plan,  hem  in  de  gelegenheid  te  stellen,  op 
*sByiLS  kosten  eene  wetenschappeiyke  reia 
naar  Frankryk,  SpaiOe  en  Italië  te  doen, 
maar  dat  plan  werd  verydeld  door  de  benoe- 
ming van  SokuUmi  tot  hoogleeraar  ia  de 
Oostersche  letterkunde  te  Amsterdam  (1773). 
Zes  Jaar  later  aanvaardde  hy  een  dergeiyk 
professoraat  te  Leiden  en  was  er  met  roem 
werkzaam,  totdat  de  dood  hem  reeds  den 
12den  Augustus  1793  ten  grave  sleepte.  Be- 
halve academische  oratiCn  leverde  hy  eenige 
opstellen  ia  de  „Bibliotheca  critica**  van  Wjfi- 
tenhaok,  eene  uitgave  der  Arabische  fiibelen 
van  Bidnai  en  eene  vertaling  van  het  boek 
Job. 

SohnlteB  (Joseph  August),  een  verdienste- 
lyk  kruidkundige,  geboren  te  Weenen  den 
13den  April  1773,  studeerde  aldaar  en  bracht 
het  door  zyne  kruidkundige  nasporingen  zoo- 
ver, dat  hy  reeds  in  1794:  „Oestreichs  Flora. 
BIn  Handbuch  auf  botanischen  Ëxcursionen 
(2  dln;  in  1800  en  1814  herdrukt)**  in  het 
licht  kon  zenden.  Daarna  begaf  hy  zich  naar 


SCHULTES-SCHULTZE. 


403 


Zwitserland,  besocht  eenige  Daftsehe  hooge- 
seholen,  Testigde  zich  als  geneesheer  te  Wee- 
nen  en  werd  in  1797  hoogleeraar  in  de 
natanrigke  historie.  Later  was  hfl  als  zoodanig 
werkzaam  te  Krakaa,  Innsbrack,  Landshut 
en  München.  Hü  verzamelde  eene  groote 
menigte  plantensoorten,  maar  had  met  vele 
moeiigkheden  en  rampen  te  worstelen,  zoodat 
hg  eindeigk  tot  zwaarmoedigheid  yerriel  en 
den  21sten  April  1881  overleed.  HU  schreef 
o.  a.:  „Ueber  Betoen  im  Vaterlande  znr  Anf- 
nahme  der  vaterlündischen  Natnrgeschichte 
(1799)**,  ~  „Versnch  eines  Handbnches  der 
Natnrgeschichte  des  Menschen,  nebst  einer 
AUgemeinen  Einleitnng  in  die  Natnrgeschichte 
des  Thierreiches  (1799)**,  —  „Ansflüge  nach 
dem  Schneeberge  in  Unteröstreich,  mit  beige- 
fOgter  Fauna  nnd  Flora  der  südwestlichen 
(legend  nm  Wien  (1802)'*,  —  „Kdse  anf  den 
Glockner  (1804,  4  dln)**,  —  „Bajems  Flora 
(1811)**,  —  „Gmndrisz  einer  (ïeschichte  nnd 
Literatnr  der  Botanik  (1817)*', -- en  „Systèkna 
▼egetabUinm  (1817—1880,  7  dln,  onvoltooid)**. 

—  Ook  zt)n  zoon  Jtdius  Mênuum^  geboren  te 
Weenen  den  4den  Jannari  1805,  was  een  ver- 
diensteiyk  kmidknndige,  die  op  den  Isten 
September  1840  in  den  bloei  des  levens  over- 
leed. 

Sohults  (AdolOy  een  Dnitsch  dichter,  ge- 
boren te  Elberfeld  den  Oden  Jnni  1820,  wifdde 
zich  aan  den  koophandel,  was  op  verschillende 
kantoren  werkzaam  en  overleed  den  2den 
April  1868.  H0  leverde:  „GMichte  (1848; 
4de  dmk,  1868)**,  —  „Hans  nnd  Welt  (1861)*', 

—  «HSrzgefllingen  (1848)**,  —  „Der  Harftier 
am  Herd  (1868)*',  —  „Zn  Hanse  (1861)*',  — 
„Lieder  aas  Wtoconsin  (1848)'*,  —  „Martin 
Lnther  (1888);*.  —  en  „Lndwig  Capet*' 

Sohultz  (£rnBt  Andreas  Heinrich  Her- 
mann),  een  Protestantsch  godgeleerde,  geboren 
den  80sten  December  1886  te  Lttchow  in 
LOnebnrg,  studeerde  te  Oöttingen  en  te  Erlan- 
gen, werd  leeraar  en  repetitor,  voorts  in  1861 
privaatdocent  te  Basel,  in  1864  hoogleeraar  in 
de  theologie  te  Basel,  in  1872  te  Straatsburg, 
in  1874  te  Heidelberg  en  in  1876  te  G6ttingen. 
Hg  schreef:  „Yoranssetzungen  der  christlichen 
Lehre  von  der  Unsterblichkeit  (1861)**,  — 
„Alttestamentliche  Theologie.  Die  Offenba- 
rungsreligion  anf  ihrer  vorchristUche  Entwioke- 
lungBBtufë  (1869;  2de  druk,  1878)**,  —  „Die 
Stellung  des  christlichen  Glaubens  zur  Heiligen 
Schrift  (1872;  2de  druk,  1877)**,  —  „Die  Lehre 
von  der  Gottheit  Christi,  Communicatio  idioma- 
tum  (1881)**,  ~  „Predigten(1882)**,  — en„Zur 
Lehre  vom  Heiligen  Abendmahl  (1886)**. 

Sohiütse.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wfl: 

Jfofv  JoAcMM  Siffumund  SekuUtêj  een  uit- 
stekend ontleedkundige,  geboren  te  Freiburg 
in  deBreisgau  den  26Bten  Maart  1826.  Hg  stu- 
deerde te  Greifliwald  en  te  Berign  in  de  ge- 
neeskunde en  vestigde  zich  in  1860  ato  pri- 
vaardocent  te  Grei&wald.  Sedert  1848  hield 
hg  zich  bezig  met  het  onderzoek  der  Turbel- 
lari6n,  ontdekte  daarin  chlorophyl,  schreef 
daarover  eene  verhandeling  (1861)  en  begaf 
zich  in  1868  naar  Italië,  om  er  zich  aan  de 
kust  der  Adriatische  Zee  aan  dierkundige 
nasporingen  te  wgden.  Daarop  verscheen  zgn 
voortrefTeigk  werk:  „Ueber  den  Organismus 
der  Polythalamiën  (1864)**.  In  1864  ging  hg 

xin. 


als  buitengewoon  hoogleeraar  naar  Halle  en 
bestudeerde  er  de  ontwikkelingsgeschledento 
van  Petromyzon  Planeri,  de  pseudo-electrische 
organen  van  de  roggen  en  de  electrische 
organen  der  visschen,  alsmede  de  wQze,  waar- 
op de  uiteinden  der  zenuwen  met  de  zintui- 
gen in  verband  staan.  In  1869  vertrok  hg  als 
hoogleeraar  naar  Bonn,  waar  onder  zgne 
leiding  een  nieuw  gebouw  voor  de  ontleed- 
kunde verrees.  Voorts  bespiedde  hg  den  l>onw 
van  het  netvlies  en  van  het  sigmvlies  van 
den  neus,  deed  op  een  uitstap  naar  Pargs  en 
Nederland  onderzoek  naar  den  aard  der  Hj- 
alonemen,  ontdekte  in  1864  eifrenaardige  soor- 
ten van  cellen  (Stachel-  und  BüfiBellen),  ver- 
béterde  de  leer  der  cellen  en  verkondigde  in 
zgn  boek:  „Ueber  Muskelk6rperchen  und  das, 
was  man  eine  Zelle  zu  nennen  habe  (1861)*', 
dat  men  het  vlies  (membranum)  niet  tot  de 
celweeftoto  moet  rekenen.  Tevens  ontwikkelde 
hg  nieuwe  denkbeelden  over  de  intercellulaire 
zelfttandigheid,  welke  naar  zgne  meening  uit 
het  protoplasma  der  oorspronkeigk  elkander 
aanrakende,  embryonale  cellen  ontstaat.  Hg 
leverde  ook  belangrgke  geschriften  over  de 
bewegingen  van  het  protoplasma  en  der  klenr- 
looze  bloedlichaampjes  en  vervaardigde  een 
vernuftig  uitgedachten  toestel  om  laatstgenoem- 
den gade  te  slaan.  Met  de  beschrgving  daarvan 
opende  hg  in  1866  het  door  hem  gestichte  „Ar- 
chiv  fhr  microscopische  Anatomie*'.  Groot  zgn 
de  verdiensten  van  «SdkiZ^M  tevens  met  betrek- 
king tot  de  mlcroscopie,  welke  hg  met  tal- 
rgke  hulpmiddelen  verrgkte.  Hg  overleed  te 
Bonn  den  16den  Januari  1874.  Van  zgne 
overige  geschriften  vermelden  wg:  „Beitrüge 
znr  Eenntnto  der  Landplanarien  (1867)",  — 
„Zur  Kenntnto  der  elektrischen  Organe  der 
Ftoche  (1868)*',  —  „Die  Hjalonemen  (1860)'*, 
—  „Das  Protoplasma  der  Bizopoden  nnd  der 
Fflanzenzellen  (1868)",  —„De  ovorum  ranarum 
segmentatione  (1868)",  —  „Znr  anatomie  und 
Physiologie  der  Retina  (1867)",  —  „Ueber 
die  znsammengesetzten  Angen  der  Kreose  und 
Insekten  (1868)",  —  en  „Obeervationes  de 
structura  cellulerum  flbrarumque  nervearum 
(1868). 

Bernkard  SokvUïê^  een  verdiensteigk  genees- 
kundige en  een  broeder  van  den  voorgaande. 
Hg  werd  geboren  den  29sten  December  1827 
te  Freiburg  in  de  Breisgau,  studeerde  te 
Greifliwald  en  te  Berign,  vestigde  dch  te 
Greifiiwald  als  privaatdocent,  werd  in  1864 
assistent  in  de  verloskunde  te  Berign  en  zag 
zich  in  1868  l>enoemd  tot  hoogleeraar  in  de 
verloskunde  en  in  de  kennto  der  vrouwenziek- 
ten te  Jena.  Behalve  vele  belangrgke  opstellen 
in  tgdschriften  schreef  hg:  ,^ehrbnch  der 
Hebammenkunst  (1860;  7de  dmk,  1884)",  — 
„Wandtafeln  der  Schwangerschafts-  und  Ge- 
bnrtskunde  (1866)**,  —  „Ueber  den  Scheintod 
der  Nengeborenen  (1871)**,  — „Pathologie  und 
Hierapie  der  Lagever&nderungen  der  Geb^r- 
mutter  (1881)",  —  en  „Unser  Hebanmienwesen 
und  das  Kindbettfleber  (1884)**. 

AvffUii  atffmund  SokmUzej  een  broeder  der 
beide  voorgaanden  en  geboren  te  Gfreifieiwald 
den  28sten  April  1888.  Hg  werd  hoogieeraar 
in  de  rechten  te  Straatsburg  en  schreef:  „Die 
Yerleitung  zum  fiOschen  Eide  (1870)*',  ^  J>ie 
Nebenintervention  im  Civilprozesz  (1884)'*.  — 
„Das  deutsche  Konkursrecht  in  seinen  junsti- 

26» 


40i 


SCHULTZE— SCHULZ. 


•cben  GmndUgeQ  (1880)*\  —  en  ,,Pri?atreeht 
and  Prozeaz  in  ihrer  Weohselbeiiehang  (1888)**. 
Karl  Amgmêt  JuUmt  Fritz  SekmUxê^  een  y  verig 
beoefenaar  der  wtjabegeerte,  geboren  den  7den 
Mei  1846  te  Celle  in  Haonover.  HU  beiocbt  in 
1866  de  universiteit  te  Jena,  studeerde  er  eerst  in 
de  recbten^  daarna  in  de  wOsbegeerte  en  lette 
deie  stadie  Toort  te  Gdttingen  en  te  Mflncben. 
Inmiddels  scbreef  bl):  J)ie  Tbierseele  (1868)** 
en  ,,Der  Feticbismus  (1871)**,  vestigde  zicb  in 
bet  lUitMt  van  1871  alsprivaatdocentte  Jena, 
werd  er  in  1875  buitengewoon  boogleeraar 
en  sag  lieb  in  1876  benoemd  tot  gewoon 
boogleeraar  aan  de  polyteobniscbe  sebool  te 
Dresden.  Hy  scbreef  voorts:  „G^rgios  Qe- 
mistos  Pietbon  (1871)**,  ^  «Der  Beligions- 
nnterricbt  in  Deutseblands  Scbulen  und  seine 
Verbesserung  (1862)**,  —  „Du  solist  niobt  falseb 
Zeugnis  reden  wider  deinen  Niicbsten  (1878)**,— 
„Oescbicbte  der  Pbilosopbie  der  Renaissance 
(dl  1,  1874)**,  —  „Kant  und  Darwin  (1870)**, 

—  „Ueber  Bedeutung  und  Aufj^abe  einer 
Pbilosopbie  der  Naturwissenscbaa  (1877— 
1878)**.  —  „Die  Spracbe  des  Kindes  (1880)**, 

—  „Die  Grundgedanken  des  Materialismus  und 
die  Kritik  derseiben  (1881)**,  —  „Pbilosopbie 
der  Naturwissenscbaffc  (1881—1882,  2  din)**, 

—  en  „Die  Grundgedanken  des  Spiritlsmus  und 
die  Kritik  derseiben  (1888)**.  Daaruit  biykt, 
dat  by  de  nieuw-Kantiaansche  ricbtiog  volgt. 

SehultB  Jaoobi  (Jobannes  Cbristoflèl), 
een  verdlensteiyk  Nederlandscb  dicbter  en 
prosascbryver,  geboren  te  Amsterdam  den 
4den  October  1806,  was  acbtervolgens  predi- 
kant by  de  Evangelisch-Lutberscbe  gemeenten 
te  Culemborg,  Zutfen  en  Botterdam  en  over- 
leed in  laats^^oemde  stad!  op  den  18den  Sep- 
tember 1866.  Hy  scbreef:  „Gedicbten;  bloemen 
uit  Salomo*s  gaard  (1843)**,  —  „De  Neder- 
landscbe  doodendans  (1848)**,  —  „Gescbiedenis 
van  bet  godsdienstig  gesang  by  de  Lutbersoben 
in  de  Nederlanden**,  —  „(ïescbiedenis  der 
Xvangeliscb-Lutberscbe  gemeente  te  Botter- 
dam  (1852-1854)**,  —  „Tafereelen  uit  de 
Bybelscbe  gesebiedenis  (1860)**,  —  „Oud  en 
nieuw  uit  de  gescbiedenis  der  Nederlandscbe 
Lutberscbe  Kerk  (1862)**,  —  onderscbeidene 
bydragen  in  tydscbriften  en  jaarboeKJes. 

Sohults-SohnltseiiBtein  (Karl  Hein- 
ricb),  een  verdiensteiyk  plantenpbjrsioloog, 
geboren  den  8sten  Juli  1798,  studeerde  te 
Beriyn  in  de  geneeskunde,  vestigde  er  sicb 
als  privaatdocent  en  werd  er  in  1825  buiten- 
gewoon en  in  1868  gewoon  boogleeraar.  Hy 
deed  nasporingen  omtrent  den  omloop  der 
sappen  in  de  planten,  alsmede  omtrent  de 
voeding  en  de  adembaling  der  gewassen.  Hy 
kwam  daardoor  tot  een  zonderling  stelsel 
aangaande  bet  dieriyk  leven  en  bey verde  zicb, 
dat  stelsel  toe  te  passen  op  de  ziekteleer, 
zielkunde  en  zedeleer.  Als  voorzitter  van  bet 
Genootscbap  van  Tuinbouw  beeft  by  veel  ge- 
daan tot  bevordering  van  bet  aankweeken  van 
planten.  Hy  overleed  te  Beriyn  den  22sten 
Maart  1871.  Van  zyne  talryko  gescbriften 
vermelden  wy :  „Ueber  den  Kreislauf  des  Saltes 
in  den  Pflanzen  (1824)**,  —  „Die  Natur  der 
lebendjgen  Pflanzen  (1828—1828,  9  dln)**,  — 
„NatUrlicbes  System  des  Pflanzenreichs  naob 
seiner  innem  Organisation  (1832)**,  —  „Das 
System  der  Cirkulation  in  seiner  Entwicke- 
lung  durcb  die  Tbierreibe  und  im  Menseben 


(1886)**,  —  „Ueber  die  Yeijüngung  des  meoKb- 
licben  Lebens  und  die  Mittel  und  Wege  m  ihrer 
Kultur  (1842;  2de  druk,  1850)**,  —  „Sur  la 
eircnlatlon  et  sur  les  vaisseaux  lactieifèrei  dans 
les  plantes  (1849)**,  —  „Die  Eatdeokuag  der 
wakren  Pflaniennihmng  (1844)**,  —  „Neoes 
Sjstem  der  Morpbolog&e  der  Pflanaen  (1847)**, 

—  „Die  Verjttngung  Tm  Pflaazenreieb  (1851)**, 

—  „Die  Yerjungung  im  Tbierdcb  (1854)**,— 
„AUgemeine  Kiankbeitslebre  (1844-1845,  2 
dln)**,  —  „Die  Heilwirknngen  der  Arzneien 
(1846)**  —  „Neues  System  der  Psycbologie 
(1855)**,  —  „Lebea,  (Jesundbeit,  Krankbeit,Hei- 
lung  (1868;  2de  druk,  1873)**,  —  „NalurstMUnm 
und  Kultur  oder  Wabrbeit  und  Freibeitin  ihrem 
natttrlicben  Zusammenbaog  (1866)**,—  „Moral 
als  Heilwissenscbaft  und  KuUnrwissenscbaft 
(1869)**  —  en  „Die  Pbysiologie  der  Yeijünguig 
des  Lebens  im  Unterscbeid  von  den  dynami- 
scben  und  materialistiscben  Stoffwecbseltbeo- 
rien  (1867)*'. 

SohalB.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 
Damd  SckuUj  een  Protestantscb  godgeleerde, 
geboren  den  298ten  November  1779  te  Pttr- 
berg  by  Freistadt  in  Nede^Sileale.  Hy  studeerde 
te  Halle,  vestigde  zicb  in  1806  aldaar  als  do- 
cent, werd  in  1809  professor  te  Frankfort 
aan  de  Oder  en  begaf  dcb  in  die  betrekking 
in  1811  naar  Breslau,  waar  by  in  1819  ook 
tot  lid  werd  benoemd  van  bet  Koninkiyk 
consistorie  voor  Silezie,  welke  betrekking  by 
ecbter  verloor  wegens  zyne  ratioaaliBtisohe  licli- 
ting.  Hy  overleed  te  Breslau  den  17dea  Fe- 
bruari 1854.  Van  zyne  gescbriften  vermelden 
wy :  „Der  Brief  an  die  Hebrfier,  EInliltang, 
Uebenwtsung  und  Anmerkungen  (1818)**,  — 
„Die  cbristlicbe  Lebre  vom  beiligen  Abend- 
mabl  nacb  den  Grundtext  des  aenen  Teata- 
ments  (1824;  2de  druk,  1881)**,— „Die ehrist- 
liobe  Lebre  vom  Glauben  (1884)**,  —en „Das 
Weten  und  Treiben  der  Evangelisoben  Kir- 
obenzeitnng  (1889—1840,  2  dln)**. 

Alb&rt  SchuU^  onder  den  pseudoniem  8a» 
Mmrtê  een  yverig  beoefenaar 'der  midden- 
eenwscbe  letterkunde.  Hy  werd  geboren  te 
Scbwedt  den  8sten  Mei  1802  en  is  sedert  1848 
werkzaam  als  regeeringsraadtai  bet  provinciaal 
coUegie  van  onderwys  te  Magdeburg.  Hy 
beeft  zicb  vooral  verdiensteiyk  gemaakt  door 
zyne  nasporingen  omtrent  denSagenkriagvan 
Arthwr  en  de  Tafelronde,  alsmede  op  bet  ge- 
bied der  CJeltisobe,  Oud-  Fransje  enMIdden- 
Hoogduitsche  litteratuur.  Van  zyne  gescbriften 
noemen  wy  :  „Leben  und  Dicbtungen  Wolfraas 
van  Escbenbaeb  (1886— 1841,  2  dln ;  2de  dnk, 
1858)**,  —  „Die  Arthnrsage  und  die  Mftroben 
des    Botben    Bucbes    von    Hergest  (1842)**, 

—  „Nennius  und  Gildas  (1844)**,  —  „Beitrige 
zur  bretoniscben  und  keltiscb-germankehen 
Heldensage  (1847)**,  —  „Die  Sagen  von  MerUn 
(1852)**,  —  „Waltber  von  Aqnitaolen  (1858)**, 

—  „Gottfrieds  von  Monmoutb  Historia  regum 
Britanniae  (1854)**,  —  „Paroivalstudien  (1860— 
1862;  3  stukken)**,  —  „Beimregister  zn  den 
Werken  Wolfirams  von  Escbenbaeb  (1867)**, 

—  „Zur  Waffenkunde  des  Sltem  deutschen 
Mittelalters  (1867)**,  —  „Ueber  Wolfinuns 
von  Escbenbaeb  Bittergedicbt  Wllbelm  von 
Orange  (1871)**,  —  „Bttckblicke  auf  Dicbtun- 
gen und  Sagen  des  dentseben  Mittelalters 
(1872)**,  —  „Wilbelm  von  Orange.  Heldenge- 
dicbt  von  Wolfirams  von  Escbenbaeb  (1878)**, 


SCHULZ-SCHÜLZB-DELITZSCH. 


405 


—  i,Die  pölniMhe  Köiüfwage  (1848)*',  — 
yyPolens  Yorseit  in  Dichtang  lud  Wahrfaeit 
(1869)**,  —  en  eene  bewerking  der  „Geschichte 
der  welaohen  Litentar  (1864)**  Ynn  ^SiepJkeiu, 

Schnlse.  Onder  deien  naam  Yermelden  wO : 

CMtlob  Srmi  SekmUe^  een  Daitsch  w|8- 
geer,  geboren  den  23sten  Angastns  1761  te 
Heidmngen  in  Thttringen.  Hy  studeerde  te 
Wittenberg,  werd  er  pri^aatdocent  en  lag 
zioh  in  1788  benoemd  tot  hoogleeraar  te 
Hdmdgtlldt  en  in  1810  te  Q6ttlngen,  waar  hg 
den  18den  Jannari  1888  overleed.  Van  zgne 
geeehriften  noemen  wQ:  „Aenesidemns.  oder 
über  die  Fondamente  der  Ton  Beinhoid  ge- 
lieferten  Elementarphiloflophie,  nebst  einer 
Vertheldignng  des  Skeptioismns  gegen  die 
Anmasxnngen  der  Yemonltkritik  (1728)**,  — 
-„Eneylüop&die  der  philosophischen  Wissen- 
schaften (1814;  8de  dmk,  1824)**,—  „Payohisehe 
Anthropologie  (1816;  3de  dmk,  1826)",—  en 
„üeber  die  menscbliche  Erkenntnis  (1832)**. 

Friedfi^  Amguti  Séhulsê^  een  Daitseh  ro- 
manschrtlTer,  bekend  onder  den  naam  van 
Ffiêdfith  LoMm,  H0  werd  geboren  te  Dresden 
den  Isten  Jnni  1770,  studeerde  te  Leipaig, 
werd  in  1807  secretaris  der  commissie  van 
landhnishondkonde ,  verkreeg  in  1820  den 
titel  Tan  Koninkigk  ,,KommiB8ionsrath**  en 
oyerleed  den  4den  September  1849.  Hg  lererde 
talrOke  bgdragen  in  tgdschriften  en  Jaarboekjes 
en  gaf  een  „Gl^spensterbnch  (met  Apd^  1810 — 
1817,  6  dln)**,  —  „Lnstqtiele  (1807)**,  —  en 
,,Gedichte**  in  het  licht  Zffne  „Gesammelte 
Schriften**  Terschenen  in  1843  in  6  deelen. 

^Etnti  Kamrad  ISriedrieh  Sohulxe,  een  yer- 
diensteigk  Daitseh  dichter,  geboren  den  22sten 
Haart  1789  te  Geile.  Hy  stodeerde  te  Göttin- 
gen,  schreef  in  dien  tgdsgn gedicht:  „Psyche 
(1819)*',  Testigde  er  sich  als  privaatdocent  en 
hield  Yoorlesingen  over  onde  talen  en  fraaie 
letteren.  Nadat  hy  in  1814  aan  den  yeldtocht 
tegen  Frankryk  had  deelgenomen,  keerde  hy 
naar  G6ttingen  temg  en  oyerleed  te  Geile 
den  29sten  Jnni  1817.  In  syn  romantisch  epos : 
„Gfteilia  (1818;  8de  druk,  1819)**yerheeriykte 
hy  de  gedachtenis  eener  oyerledene  geliefde. 
Gedurende  lyne  laatste  ziekte  schreef  hy  het 
fraaie  gecUcht:  „Die  beaauberte  Rosé  (1818; 
12de  dr^  1870)**,  waarvoor  hem  de  in  „Urania** 
uitgeloofde  prys  werd  toegekend.  Gok  in  lyne 
„Vermischte  Gedichte  (1820;  8de  druk,  1852)" 
yindt  men  menig  uitstekend  leerdicht.  Eene 
uitgave  ayner  gezameniyke  dichteriyke  werken 
is  besorgd  door  Bauterweek  (1818—1820,  4 
dln;  8de  druk,  1865,  5  dln). 

Friedrieh  GoHlob  SehmlUf  een  uitstekend 
landbouwkundige,  geboren  te  Gbergüvemlta 
by  Meiaaen  den  28sten  Januari  1795.  Hy  stu- 
deerde te  Jena  en  te  Leipsig  in  de  staats- 
wetenschappen en  legde  zich  vervolgens  toe 
op  den  practischen  landbouw.  In  1817  werd 
hy  bestuurder  der  domeinen  in  Gpper-Weimar, 
vestigde  zich  in  1819  als  privaatdocent  te 
Jena  en  zag  zich  in  1821  aldaar  tot  hoog- 
leeraar benoemd.  Hy  deed  er  een  instituut 
verryzen  tot  opleiding  van  landbouwers,  ver- 
trok in  1832  naar  Greifswald,  stichtte  in 
1834  ie  Eldena  een  dergeiyk  instituut,  keerde 
in  1839  als  lioogleeraar  in  de  staathuishoud- 
kunde naar  Jena  terug  en  overleed  aldaar 
den  3den  Juli  1860.  Hy  schreef  o.a.:  „Ueber 
Wesen  mid  Studtai  der  WirtsehsftiwtaMii- 


sohaften  (1826)**,  —  „Deutsche  BlSlter  fttr 
Landwirfschaft  und  Nationalökonomie  (1843— 
1859,  2  dln)**,  —  en  „Lebrbuch  der  Natinalö- 
konomie  iür  Land-,  Forst-  und  Slaatswlrte 
(1856)*'. 

Semumn  Johatm  Friedrioh  SohmUe,  een  ver- 
diensteiyk  beoefenaar  van  het  staatsrecht  en 
een  zoon  van  den  voorgaande.  Hy  werd 
geboren  den  239ten  September  1824  te  Jena, 
studeerde  aldaar  en  te  Leipzig  in  de  rechten, 
vestigde  zich  in  1848  als  privaatdocent  te 
Jena,  werd  er  in  1850  buitengewoon  hoog- 
leeraar in  de  rechten  en  zag  zich  in  1857 
te  Breshiu  en  in  1878  te  Heidelberg  tot 
gewoon  hoogleeraar  benoemd.  Tot  zyne  merk- 
waardigste geschriften  behooren:  „Svstemdes 
deutschen  Staatsrechts  (1865)**,  —  „Einleitung 
in  das  deutsche  Staatsrecht  (1857)**,  —  „Die 
Krisis  des  deutschen  Staatsrechts  lm  Jahr 
1866  (1867)**,  —  ,.Das  preuszische  Staatsrecht 
auf  Grundlage  des  deutschen  Staatsrechts 
dargestellt  (1870—1877,  2  dln)**,  —  „Das  Erb- 
und  Familienrecht  der  deutschen  Dynastien 
des  Mittelalters  (18n)**,  —  „Aus  der  Praxis  des 
deutschen  Staats-  und  Privatrechts  (1876)**, 
—  en  „Lehrbuch  des  deutschen  Staatsrechts 
(1886)**.  Gok  schreef  hy  nog:  „Natinalökonomi- 
sche  Bilder  aus  Englands  Voiksleben  (1853)**. 

Sohtilze-Delitzsoh  (Hermaan),  de  yve- 
rige  stichter  der  voorschotbanken  en  geboren 
te  Delitzsch  den  298ten  Augustus  1808,  stu- 
deerde in  de  rechten  en  erlangde  eene  rechter- 
lyke  betrekking  in  zyne  geboorteplaats.  In 
1848  zag  hy  zich  afgevaardigd  naar  de  Prul- 
sisehe  Nationale  Vergadering,  voegde  zich  by 
het  linker  centrum  en  bekleedde  het  voorzit- 
terschap der  commissie  van  onderzoek  naar 
den  achteriyken  toestand  der  arbeiders  en 
handwerkslieden.  Ook  behoorde  hy  tot  de 
leden  der  ontbondene  Tweede  Kamer  van 
1849.  Hy  was  éen  der  afgevaardigden,  die 
beschuldigd  werden  van  weigering  der  belas- 
tingl>etaling,  doch  hy  verdedigde  zich  op  eene 
schitterende  wyze.  By  eene  hervorming  der 
rechteriyke  macht  werd  hy  naar  de  rechtbank 
te  Wreschen  verplaatst,  doch  daar  men 
hem  een  verlof  weigerde,  dat  hy  voor  zyne 
wankelende  gezondheid  noodig  had ,  nam  hy 
zyn  ontslag  en  begafzich  naar  Delitzsch,  waar 
hy  de  eerste  voorschotvereeniging  stichtte. 
Hy  bleef  voorts  de  leider  dezer  door  hem 
gewekte  beweging,  welke  eerlang  eene 
aanmerkeiyke  uitgebreidheid  verkreeg.  In 
1861  werd  hy  weder  gekozen  tot  lid  van  het 
Parlement,  waar  hy  zich  by  de  party  van  den 
vooruitgang  voegde.  Hy  stemde  dan  ook  tegen 
de  grondwet  van  den  Noord-Dultschen  Bond. 
Later  heeft  hy  den  zetel  in  het  Parlement 
laten  varen,  maar  hy  behoorde  van  het  begin 
af  tot  de  leden  van  den  Ryksdag.  Tegen 
LaualU  en  zyne  aanhangers  schreef  hy:  „Ka- 
pitel  zu  einem  deutschen  Arbeiterkatechismus 
(1863)**  en  „Die  AbschafTung  des  geschftft- 
lichen  Risiko*s  durch  Herm  Lassalle  (1866)**. 
Hy  nam  deel  aan  het  congres  van  Duitsche 
staathuishoudkundigen,  werd  lid  van  het  ge- 
nootschap tot  bevordering  van  volksontwik- 
keling en  begunstigde  de  stichting  van  werk- 
liedenvereenigingen.  Hy  zag  zyne  pogingen 
met  uitstekend  gevolg  bekroond,  doch  bleef 
daarby  den  weg  der  omzichtigheid  bewan- 
delen.   Onvermoeid    was    hy    werkzaam  in 


406 


SOHULZE-DELTTZSCH— SCHURÉ. 


geheel  Daitschland  en  Terwierf  b0  de 
▼rttxiDiiigeii  eene  ongemeene  populariteit, 
waartoe  zgae  keniachtige  welsprekendheid  niet 
weinig  bQdroeg.  Sedert  eene  reeks  van  Jaren 
woonde  hfi  te  Potsdam.  Zyne  rrienden  en  aan- 
hangen hebben  eene  som  van  150000  mark 
▼oor  hem  byeengebracht,  maar  hO  wees  die 
aan  voor  eene  stichting,  waaroit  personen 
ondersteund  zallen  worden,  die  zich  door 
hunne  openbare  werkzaamheid  YerdienstelQk 
hebben  gemaakt  Jegens  het  vaderland.  H0 
overleed  te  Potsdam  den  29sten  April  1883.  Van 
syne  geschriften  vermelden  wQ:  „Associations- 
buch  tot  Deutsche  Handwerker  nnd  Arbeiter 
(1853)'',  —  „Die  arbeitenden  Klassen  and  das 
AssociationBwesen  in  Deutschland  (2de  druk, 
1863)**,  —  „Yorschusz-und  Kreditvereine  als 
Volksbanken  (4de  druk,  1874)",  —  „Wander- 
buch  (2de  druk,  1859)'*,  —  „Anweisung  Hir 
Vorschusi-  und  Kreditvereine  (1870)",  — 
„Die  Entwickelung  des  Genossenschaftswesens 
(1870)",  —  en  „Die  Qenossenschallen  in  eln- 
zelnen  Gtowerbuweigen  (1878)". 

Bèhumaoher  (Heinrich  Christian),  een 
verdiensteiyk  sterrenkundige,  geboren  den  6den 
September  1780  te  Bramstedt  in  Holstein, 
studeerde  in  de  rechten  te  Kiel,  daarna  in  de 
wis-  en  sterrenkunde  te  Kopenhagen,  werd 
in  1813  directeur  van  de  sterrenwacht  te 
Manheim,  in  1815  gewoon  hoogleeraar  in  de 
sterrenkunde  te  Kopenhagen,  maar  vertoefde 
doorgaans  op  de  sterrenwacht  te  Altona,  waar 
hg  den  28Bten  December  1850  overleed.  Hg 
werd  in  1817  belast  met  de  graadmeting  in 
Denemarken,  welke  in  Hanaover  door  Gauts 
is  voortgezet.  Voorts  werd  hem  in  1820  door 
het  Oenootschap  van  Wetenschappen  te  Ko- 
penhagen de  taak  toevertrouwd,  Holstein  op 
te  meten  en  in  kaart  te  brengen.  In  1824 
bepaalde  hg,  in  verband  met  het  Engelsche 
Board  of  longitude,  het  lengteverschil  tusschen 
Altona  en  Qreenwich  en  in  1830  deed  hg  op 
het  kasteel  Gyldensteen  op  Funen  waarne- 
mingen omtrent  de  slingerbeweging,  om  een 
grondslag  te  verkrggen  voor  de  Deensche 
lengtemaat  Hg  schreef^  „Astronomische  Nach- 
richten  (1822—1850,  na  zgn  dood  voortgezet)", 
^  „Astronomische  Jahrbücher  (1836—1844)", 
—  en  Astronomische  HülfiBtafeln  (1820—1829, 
10  dln)". 

Schumann  (Robert),  éen  der  nitstekendste 
Duitsche  componisten  onzer  eeuw,  geboren 
den  Ssten  Juli  1810  te  Zwickau,  ondervond  in 
1819  op  een  concert  van  MosdeUg  te  Karls- 
bad  een  diepen  indruk  van  de  muziek  en 
legde  zich  daarna  met  zoo  groeten  gver  toe 
op  de  toonkunst,  dat  hg  reeds  op  elfjarigen 
leeftgd  stukken  componeerde  voor  koor  en 
orkest.  Hg  was  van  plan,  zich  geheel  aan  de 
muziek  te  wgden,  doch  zag,  volgens  den 
wensch  zgner  moeder,  daarvan  af,  toen  in 
1826  zgn  vader  overleed.  Hg  bezocht  eerst 
het  gymnasium  en  daarna  de  hoogescholen 
te  Leipzig  en  te  Heidelberg,  maar  hield  zich 
uitsluitend  bezig  met  muziek,  zoodat  hg  on- 
der goedkeuring  zgner  moeder  het  vroegere 
voornemen  weder  opvatte.  In  1830  begaf  hg 
zich  naar  Leipzig,  om  onder  de  leiding  van 
F.  Wieeh  zich  in  het  pianospel  te  oefenen. 
Door  overgrooten  gver  bezorgde  hg  zich  eene 
verlamming  van  éen  zgner  vingers,  zoodat  hg 
zich  bg  de  compositie  moest  bepalen.  Van 


JT.  Dom  ontving  hg  onderwgs  in  de  theorie, 
en  weldra  verschenen  er  compositiën  van  zgne 
hand.  In  1834  stichtte  hg  het  „Nene  Zeit- 
schrift  für  Musik",  dat  hg  tot  1844  rodigeerde. 
Daarin  zocht  hg  de  vertegenwoordigers  der 
muziek  van  een  beteren  geest  te  door- 
dringen. In  het  begin  van  1839  vertrok  hg 
naar  Weenen,  maar  keerde  na  weinige 
weken  naar  Leipzig  terug  en  trad  in  18^ 
in  het  hnweigk  met  de  dochter  van  zgn 
leermeester  Wiee^.  Bg  de  stichting  van  het 
conservatorium  te  Leipzig  in  1843  belastte  hg 
er  zich  met  het  onderwgs  in  de  de  oompoiitie. 
In  dat  Jaar  werd  zgn  stuk:  „Paradies  nnd 
Peri"  opgevoerd  en  in  het  volgende  volbracht 
hg  met  zgne  vrouw  eene  knnstreis  naar 
Busland.  Na  zgn  terugkeer  begaf  hg  zich  met 
haar  naar  Dresden,  waar  hg  in  1847  de  di- . 
rectie  van  de  liedertafel  en  in  1848  die  van 
het  zangkoor  op  zich  nam.  Ook  werd  in  laatst- 
genoemd Jaar  zgne  opera:  „Genoveva"  te 
Leipzig  ten  tooneele  gebracht  zonder  echter 
groeten  bgval  te  vinden.  In  het  ni^aar  van 
1850  ging  hg  met  zgn  gezin  naar  Dfisseldorf, 
waar  hg  de  betrekking  van  maziekdirecteor 
aanvaardde,  doch  ongesteldheid  noodzaakte 
hem  die  in  het  ni^aar  van  1853  neder  te  leg- 
gen. £^ne  schitterende  knnstreis  met  zgne 
echtgenoot  door  Nederland  was  zgn  laatste 
levensgenot.  Zgne  ongesteldheid  nam  toe,  en 
den  7den  Februari  1854  wierp  hg  zich  in  de 
Bgn.  Men  bracht  hem  levend  op  het  laad, 
doch  alle  helderheid  des  geestes  was  verdwe- 
nen, zoodat  hg  nog  2  Jaar  in  een  gesticht 
bg  Bonn  vertoefde  en  aldaar  den  298tea  Juli 
1856  overleed.  Hg  was  een  gevoelvol  compo- 
nist, die  zich  naar  het  voorbeeld  der  grootste 
meesters  had  gevormd.  Zgne  stukken  zgn  als 
het  ware  het  afsohgnsel  van  zgn  eigen  ge- 
moedsleven en  bezitten  een  aantrekkeigk  waas 
van  dichterigke  verhevenheid.  Het  aantal  door 
hem  vervaardigde  stulLken  wordt  geeehat  op 
148;  van  deze  vermelden  wg,  behalve  reeds 
genoemde :  „Der  Bose  Pilgerfahrt",  —  „Sceaen 
aus  Goethe^s  Faust",  —  en  „Hanflpod",  — 
voorts  van  zgne  liederen:  „Fraoenliebe  nnd 
Leben"  en  „Dichterliebe".  Zgne  „G(esammelte 
Schriften  über  Musik  und  Musiker"  zgn  in  1854 
in  4  deelen  en  in  1875  in  2  deelen  in  bet 
licht  verschenen. 

SohmnlAj  sio  Sjoemïa. 

Sohüppel  (Oskar),  een  verdiensteigk  ge- 
neeskundige, geboren  den  lOden  Augnstas 
1837  te  Dresden,  studeerde  te  Leipzig  in  de 
geneeskunde  en  legde  zich  met  gver  toe  op 
de  mioroscopie.  Hg  werd  er  assistent  aan  het 
pathologisch  instituut  en  was  in  1867  hoog- 
leeraar in  de  pathologische  anatomie  en  alge- 
meene  pathologie  te  Tübingen.  Onder  zgne 
leiding  werd  daarvoor  een  gebouw  gesticht  Van 
zgne  geschriften  vermelden  wg:  „Untersn- 
chungen  fiber  Lymphdrttsentuberlraloee  (1871)". 
Ook  was  hg  medewerker  aan  het  „Handbucb 
der  Pathologie"  van  Ziemsêm  en  leverde  een 
groot  aantal  artikelen  in  den  derden  dmk 
van  het  „Konversationslezikon"  van  J6y«r. 

Sohuré  (Eduard),  een  Fransoh  letterkun- 
dige, geboren  in  1843  te  Straatsbnrg,  studeerde 
aldaar  in  de  rechtsgeleerdheid  en  gevoelde 
tevens  groote  sympathie  voor  de  studie  delr 
Germaansche  talen.  Dien  ten  gevolge  begaf 
hg  zich  naar  Duitschiand,  vertoefde  te  Bonn, 


SCHUBÉ— SCHURZ. 


407 


Berltin  en  Mflnchen  en  knoopte  betrekkingen 
aan  met  D.  Fr.  Siramst,  Ad.  Stairy  JVi»«y 
LewtUd,  Siekard  Wagwor  en  anderen.  Sedert 
1867  woont  hQ  te  Parus  en  loekt  er  steeds 
de  kennis  der  Dnitsehe  letterkunde  te  Ter- 
spreiden.  Hg  schreef:  „Histoire  dn  Lied  (1868)**, 
waarin  lieh  Tertalingen  bevinden  van  gedichten 
Tan  €HHkey  Seme  en  Uhland^  —  ett  „Le 
drame  mnsical  (1875,  2  dln)**. 

Schurft  (scabies)  is  eigeniyk  geene  nit- 
slagsiekte,  maar  eene  door  overdnging  Tan 
bet  dier  of  Tan  Bfne  eieren  Tcroomakte 
parasietenkwaal,  waarbt)  lich  in  de  hnid 
een  dier^e  (Sarooptes  soabiei),  behoorende 
tot  de  orde  der  mVten  (Acarina),  nit  de  klasse 
der  Spimuen  (Arachnoidea)  onder  de  type 
der  €Medê  Dierêm  (Arthropodia),  nestelt  en 
Toortplant  ZQ  doet  eene  ondrageigke  Jenkte 
ontstaan,  Toorts  pnisQes,  die  later  Tocht 
bevatten,  en  Tcnrolgens  korsQes,  wier  kwaad- 
aardigheid door  er  aan  te  krabben  wordt 
Terhoogd.  Om  den  sohnrftlVder  spoedig  en 
radicaal  te  genesen,  stelt  men  in  een  oTcn 
s0ne  kleederen  bloot  aan  eene  temperatonr 
Tan  120^  C,  terwQl  h0  gebracht  wordt  in  een 
kalibad,  waar  men  i||ne  hnid  borstelt  met 
swaTcl,  groene  zeep  en  sand.  Dese  knor  wordt 
2  nor  later  herhaald  en  dan  Is  de  schurft 
gedood. 

Sohurftlcraid,  zie  SoaMosa. 

Sohnrman  (Anna  Maria  Tan),  Toorseker 
de  geleerdste  Nederlandsche  Tronw,  die  ooit 
geleefd  heeft,  was  de  dochter  Tan  een  Ant- 
werpenaar, die  om  het  geloof  de  wQk  nam 
naar  Keulen,  waar  iQ  den  6den  NoTember 
1607  geboren  werd.  Toen  de  Hervormden  ook 
déar  niet  langer  Tcllig  waren,  begaf  sQ  lioh 
met  hare  ouders  eerst  naar  het  laad  Tan  Oullk 
en  Terrolgens  nakr  Utrecht  Op  geTorderden 
leeftyd  Tcrtrok  zy  naar  Amsterdam  en  werd 
eene  Tolgeling  Tan  Jea»  dê  Lahadiê'^  doch 
toen  de  Amsterdamsche  regeering  de  gemeente, 
der  Labadisten  buiten  de  stad  Terbande,  be- 
gaf a|f  zich  naar  Herford  in  Munsterland, 
waar  de  PfiüzgniTin  Muabeih  uit  toegenegen- 
heid Toor  Anna  Maria  eene  w0kpUuits  Ter- 
schafte  aan  de  TcrTolgden.  Yandatr  ging  zQ 
met  hare  geestverwanten  naar  Altona,  maar 
by  het  uitbarsten  Tan  den  oorlog  tusschen 
Denemarken  en  Zweden  naar  Wieuwert  in 
Friesland,  waar  zy  den  iden  Mei  1678  OTcr- 
leed.  Oroot  was  inzonderheid  hare  taalkennis; 
met  gemakkeiykheid  schreef  en  sprak  zy 
Fraasch,  Engelsch,  Italiaansch,  Latyn, 
Orieksch  en  Hebreeuwsch,  en  zy  was  TOorts 
bekend  met  het  Ohaldeeuwsch,  Syrisch,  Ara- 
bisch en  Ethiopisch.  Wyders  was  zy  ervaren 
in  de  geschiedenis,  wysbegeerte,  whh,  natuur-, 
sterren-,  ontleed- ra  geneeskunde  en  onderhield 
brief^Tisseling  met  de  beroemdste  geleerden 
Tan  haren  tyd.  Zy  TcrTaardlgde  ge^hten  ia 
Tcrschillende  talen  en  beoefende  met  uitste- 
kend geTolg  Tersohillende  beeldende  kunsten. 
Haar  schrift  was  keurig,  haar  beeldhouw-  en 
boetseerwerk  desgeiyks.  Ook  sneed  zy  op 
1^  borduurde,  schilderde,  toekende,  maakte 
muziek  en  TcrTaardlgde  fraaie  knipsels  met 
de  schaar.  In  de  godgeleerdheid  was  zy  zoo 
diep  doorgedrongen,  dal  zy  naar  het  geroelen 
harior  tydgenooten  een  professoraat  had 
kunnen  bekleeden;  doch  dit  bcTeiligde  haar 
niet  tegen  het  mjstleismus,  zooals  biykt  uit 


haar  geschrift:  „ltl/xxiip{a  sive  melioris  par- 
tis  electio  (1673  en  1686,  2  stukken)".  Voorts 
schreef  zy  een  tractaat  over  de  voorbeschik- 
king, getiteld:  „Paelsteen  van  den  tyd  onzes 
levens  (1689)",  —  alsmede:  „Opnscula  (1660 
en  later)",  terwyi  ook  hare  briefwisseling  met 


Bivet: 


capacitate  ingenii  muliebris  ad 


scientias"  in  het  licht  is  gegeven. 

Sohurs  (Karl),  een  Amerikaansch  staats- 
man, geboren  den  2den  Maart  1829  te  Llblar 
by  Keulen,  bezocht  het  gymnasium  aldatr  en 
studeerde  verTOlgens  te  Bonn  in  de  letteren 
en  geschiedenis.  Hier  knoopte  hy  betrekkin- 
gen aan  met  Kinkd^  nam  in  1849  deel  aan 
de  bestorming  Tan  het  tnighnis  te  Slegburg 
en  trad  In  Baden  in  de  gelederen  der 
opstandelingen.  In  Bastadt  werd  hy  gevangen 
genomen,  maar  het  gelukte  hem  naar  Zwit- 
serland te  ontsnappen.  Hy  vernam  er  de  ge- 
vangenzetting van  Kinkel  te  Spandau  en  begaf 
zich  in  1860  onder  een  valschen  naam  als 
student  in  de  geneeskunde  naar  Beriyn,  om 
met  eenige  geestverwanten  Kimkêl  uit  den 
kerker  te  bevryden.  De  onderneming  werd 
met  zooveel  kracht  en  vermetelheid  en  tevens 
met  zooveel  beleid  volbracht,  dat  Kinkd  in 
November  van  dat  jaar  uit  de  gevangenis  ont- 
kwam. Sckmn  begaf  zich  nu  over  Parys  naar 
Londen  en  in  1862  naar  Amerika.  Hier  ves- 
tigde hy  zich  aanvankeiyk  te  Philadelphia, 
maar  in  1856  te  Watertown  in  Wisconsin.  Ook 
daar  bewoog  hy  zich  met  geestdrift  op  staat- 
kundig gebied  en  was  er  weldra  een  invloedryk 
aanvoerder  der  republikeinsche  party.  In  1864 
droeg  hy  niet  weinig  by  tot  de  overwinning  van 
deze,  zoodat  IAme<im  hem  tot  ambassadeur  in 
Spanje  benoemd.  Hy  keerde  echter  in  het 
begin  Tan  1862  naar  Amerika  terug,  om  zich 
te  scharen  onder  de  Tanen  der  Unie.  Onder 
het  opperbcTcl  Tan  8igd  diende  hy  als  genertal 
en  onderscheidde  zich  door  dapperheid  en 
beradenheid  in  den  tweeden  slag  by  Biül- 
Bun,  by  ChancellorTille,  by  Gtottysbnrg  enby 
verschifiende  andere  gelegenheden.  Later  be- 
vond hy  zich  onder  het  opperbev^  van  .BooAatr 
in  Tennessee  en  stond  tot  aan  het  einde  van  den 
oorlog  aan  het  hoofd  eener  divisie.  Na  het 
sluiten  van  dra  vrede  reiMe  hy  op  last  van 
den  presidrat  JohMon  door  de  Zuideiyke 
Statra  en  beschreef  met  ongemeene  duideiyk- 
heid  den  maatschappeiyken  ra  staatknndigra 
toestand  der  inwoners  aldatr.  YerTolgens  ging 
hy  naar  Detroit  in  Michigan  en  stichtte  er  een 
nieuw  republikeinsch  dagblad:  dra  „Ddtroit 
Post**,  ra  in  het  Tooijaar  Tan  1867  vestigde  hy 
zich  te  8t.  Louis  ra  werd  er  mede-eigenaar  en 
redacteur  vaa  dra  ,i Western  Post**.  Ook  door 
zyne  bekwaamheid  alsredraaarinvergaderln- 
gra  erlangde  hy  grooten^invloed.  In  het  ni^aar 
van  1867  bezocht  hy  Duitschland  en  werd 
overal  met  onderscheiding  bcjegrad  ra  zelCi 
by  wm  Bitmarek  toegelatra.  In  1868  nam  htf 
voor  Missouri  zitting  in  dra  Senaat,  behoorde 
er  met  Summer  tot  de  onafhankeiyke  ledra 
der  republikeinsche  party  en  kwam  moedig 
in  verzet  tegen  de  toenemende  misbruiken  en 
zwendelaryen  onder  het  bestuur  van  Ortmi. 
In  1875  werd  hy  niet  herkozen,  waarop  hy 
erae  nirawe  party,  de  Hervormingsparty,  tot 
stand  zocht  te  brragra,  maar  nog  voor  de 
presidratsverkiezfaig  van  1876  liet  hy  dat 
plan  varra.  De  nirawe  presidrat  Bojtm  be- 


408 


SCHUBZ— SCHttTZ. 


noemde  bem  in  Maart  1877  tot  miniiter  vaa 
Biuienlandache  Zaken.  Een  doztin  staatkun- 
dige redevoeringen  heeft  h0  nitgc^ven  onder 
den   titel:   «Speeches  of  Carl  Schon  (1865)". 

Sohusoha,  lie  Sjomja. 

Sohuflohter,  lie  Sjoe^Ut, 

SohuBélka  (Frans),  een  Oostenrykach 
publicist,  geboren  den  16den  Aagostns  1812 
te  Bndweis  in  Bohemen,  stadeerde  te  Weenen 
in  de  rechten,  was  vervolgens  als  pleitbeiorger 
werlcsaam,  doch  liet  eerlang  deie  betrekking 
▼aren,  om  rechtsgeleerde  verhandelingen  te 
schryven  voor  het  „Oesterreiohische  jnristi- 
sche  Zeitschrift".  Hg  kwam  echter  in  botsing 
met  de  censuor  en  vertrok  eerst  naar  Weimar 
en  toen  naar  Jena,  waar  hy  de  brochures: 
„Ist  Oesterreioh  deutsch?  (184S)**  en  „Oester- 
reich  und  Ungam  (1843)"  in  het  licht  gaf. 
In  November  1845  ging  hy  over  tot  de 
Duitaeh-Katholieke  gemeente,  wier  belangen 
hy  in  het  geschrift:  „Die  neue  Kirche  und  die 
alte  Politik  (2de  druk,  1846)"  verdedigde. 
Wegene  syn  boek :  „Der  Jeeuitenkrieg  gegen 
Oesterreich  und  Deutschland  (1845)"  zag  hy  lich 
van  Oostenryksohe  syde  op  nieuw  met  vervol- 
gingen bedreigd,  zoodat  hy  zich  in  Februari 
1846  naar  Hamburg  begaf,  waar  hy  o.  a. : 
„Oesterreichische  Yor  und  Rttckschritte(1847)" 
ter  perse  legde.  De  volksbeweging  van 
Haart  1848  deed  hem  naar  Weenen  terngkee- 
ren.  Hy  werd  voorts  tot  lid  van  het  Ydor- 
Pariement,  van  de  Commissie  van  Vyftig  en 
van  het  Duitsehe  Parlement  gekozen,  waar 
hy  zich  by  de  linker  zyde  voegde,  maar  hy 
nam  er  den  17den  Augustus  zyn  ontslag  om 
lid  te  kunnen  worden  van  den  OestenrUkschen 
RyiEsdag  te  Kremsier.  Na  het  ontbinden  dw 
Vergadering  keerde  hy  naar  Weenen  terug 
en  wydde  er  zich  aan  letterkundigen  arbeid. 
Nadat  de  Bussen  in  Hongarye  waren  binnen- 
getrokken, schreef  hy  de  brochure:  „Deutsch 
oder  Bussisch  (2de  druk,  1849)".  In  1850  werd 
hy  uit  Weenen  verbannen  en  naar  zyn  buiten- 
verbiyf  te  Oain&rm  verwezen,  waar  hy  twee 
Jaar  in  afzondering  doorbracht  Daarna  begaf 
hy  zich  naar  Dresden,  en  van  1861  tot  1865 
was  hy  lid  van  den  Oostenryiuohen  Byksdag; 
ook  heeft  hy  in  1862  het  vryzinnig  staatkun- 
dig tydschrift:  „Die  Beform"  gesticht  Van 
zyne  vroegere  geschriften  vermelden  wy  nog: 
„Briefe  Joseph*s  des  Zweiten  (dde  druk,  1846)", 
—  en  „Gtoechiehtsbilder  aus  Sohleswig-Hol- 
steln  (1847)". 

S(^ütt  iB  de  naam  van  twee  eilanden,  in 
de  Donau  tusschen  Preezburg  en  Komom 
door  aanspoeling  van  vruchtbaar  slib  ontstaan. 
De  Qrow  SeMit  (in  het  Hongaarsch  Osallo 
K5z  of  de  Bedri^iyke),  door  de  Ghroote 
Donau  (Oereg  Dnna)  omarmd,  is  12  geogr. 
myi  lang  en  2—4  geogr.  myi  breed  en  bestaat 
uit  voortreiTeiyke  teelaarde,  weshalve  dit  eilaad 
ook  ie  Gk>uden  Tuin  (Arany  Kerd)  van  Hon- 
garye wordt  genoemd.  Men  vindt  er  veel  graan, 
ooft  en  tuinvruchten,  voorts  water-  en  zang- 
vogels,  terwyi  de  bewoners  er  zich  tevens 
bezig  houden  met  veeteelt  en  visschery.  Het 
eilaad  behoort  voor  het  grootste  gedeelte  tot 
het  oomitaat  Preszburg  en  voor  't  overige 
tot  de  coBütaten  Komom,  Baab  en  Wiesel- 
burg  en  bezit  200  dorpen,  vlekken  en 
gehuchten  met  eene  Magyaarsche  bevolking, 
terwyi  aan  het  zuidoosteiyk  uiteinde  Komom 


zich  verheft  —  De  jn«MM  iSbM^  (iziget  Kdz), 
tusschen  de  Groote  en  Kleine  Donau  (KI» 
Dnna)  gelegen,  is  half  zoo  lang  en  breed  al» 
het  voorgaande  eiland  en  behoort  tot  de 
comitaten  Wieselbirg  en  Baab.  Hen  heeft 
hier  het  vlek  Hédervar  met  1000  inwonen; 
er  verheft  ^h  een  grafeiyk  slot  met  een» 
merkwaardige  boekery,  eene  ryke  verzameling' 
van  wapens,  een  botanischen  tuin  enz. 

Sohütt  (Otto)  een  reiziger  door  de  bin- 
nenlanden van  Afrika  en  geboron  te  Hnsnm 
den  5den  Januari  1848,  bezocht  de  polytech- 
nische school  te  Beriyui  was  vervolgen» 
wericzaam  by  den  aanleg  van  spoorwegen  in 
Syrië  en  in  Hesopotani6  en  vertrok  in  1877 
naar  Angola  in  Neder-Guinea,  waar  hy  eene 
nauwkevffige  kaart  ontwierp  van  den  bmden- 
loop  der  Quaaza.  Later  drong  hy  door  ia  het 
Airikaansche  binnenlaad,  keerde  in  1879  aaar 
Dnitschlaad  terug  en  zag  zich  in  1880  geplaatst 
aan  het  hoofd  eener  topografische  coounlssie 
in  Japan.  De  „Beisen  im  südweetliehen  Beoken 
des  Congo  von  Gtto  Sohütt  (1881)"  lyninhet 
licht  gegeven  door  lAmdmAêrs. 

Schutter  (De),  een  sterrenbeeld  van  den 
Dierenriem,  grenst  in  het  noorden  aan  Anti- 
nous en  het  Schild  van  Sobiöaky,  in  het 
oosten  aan  den  Slangendrager  en  den  Schor- 
pioen, in  het  zuiden  aan  eenige  voor  on» 
onzichtbare  sterrenbedden  (den  Indiaan  en  de 
Pauw)  en  in  het  westen  aan  dea  Steenbok. 
Het  wordt  afgebeeld  in  de  gedaante  van  een 
centaur,  een  pyi.  afschietend,  en  is  merk- 
waardig door  eene  viervoudige  ster  en  door 
5  nevelvlekken,  van  welke  slMhts  éene  Acht- 
baar is  voor  het  ongewapend  oog. 

Schutterij  (De)  bestaat  in  Nederland,  b|^ 
het  langdurig  uitzien  naar  éene  reorgaaiaati» 
in  verband  met  die  van  onze  g^e^  wapen- 
maeht,  uit  alle  maaneiyke  ingezetenen  vaa 
25  tot  85  Jaren,  welke  niet  door  de  wet  zyn 
vrygestold.  Zy  wordt  verdeeld  in  dienstdoende 
en  rustende.  De  eerste  vindt  men  in  gemeenten, 
wier  kom  meer  dan  2500  zielen  telt  De 
schutters  gaan  na  5-Jarigen  dienst  over  tot  de 
reserveschuttery.  Bovendien  is  de  schuttery 
verdeeld  in  8  hans.  Tot  dea  eersten  behoorea 
de  oagehuwden  en  de  gehuwden  zonder  kin- 
deren, en  tot  de  beide  overigen,  de  reeorve 
vormend,  dé  gehuwden  ea  weduwnaars  met 
kinderen.  Het  is  algemeen  erkend,  dat  de 
schutterywet  in  Nederland  groote  behoefte 
heeft  aan  eene  doortastende  verbetering, 

Schutteragilden  (De)  ontstonden  ia  ona 
Vaderland,  toen  de  boog  als  ooriogswapen 
werd  gebruikt  Toen  vereenigdea  zich  de 
aanzieniyksten,  om  zich  in  het  schieten  te 
oefenen,  en  die  vereenigingen  droegen  dea 
naam  van  gilden.  Het  oudste  aohuttersgild, 
waarvan  wy  vermelding  vinden,  is  dat  van 
Leiden  in  het  Jaar  1286.  Ieder  achntteiagild 
had  zyn  doêUny  waar  het  zich  oefende,  en 
stond  onder  het  bevel  van  Jtojp wawt ^die weder 
onderworpen  waren  aan  den  Msm.  Het  zorgde 
voor  de  veiligheid  der  stad,  trok  ter  heervaart 
en  diende  tot  eerewaeht  141  den  intocht  vaa 
vorsteiyke  persoaea.  By  de  iavoering  der  vuur- 
wapenen gingen  de  sehuttersgUden  laagmuner- 
hand  te  niet,  doch  werden  in  onae  ^eaw. 
eeaigermate  vervangen  door  de  scherpsohat- 
tery. 

Schüts.  Onder  dezen  naam  vermeden  wy 


SCHttTZ-SCHUVEB. 


409- 


Smmriek  Sókêi^t  gemee&teipL  SaffUtmHuige' 
heeten,  een  oitstokend  eomponist  der  17de 
eeawi  geboren  te  Köitrits  den  6den  Oetober 
1685.  Ab  Id-Jarige  knaap  werd  hy  w^ena 
stina  fraaie  stem  opgenomen  in  de  lutpól  van 
Jltfértif,  landgraaf  yan  HeflBenCaiael,  en  nadat 
hg  lioh  in  1607  te  Marborg  als  stodent  inide 
reehten  had  doen  inschrti?en,  liaalde  gemelde 
Landgraaf  hem  over,  lich  met  een  Jaargeld 
naar  Venetië  te  begeven,  waar  htf  yan  1609 
tot  161S  mnsiekonderwtis  genoot  van  Qabriélk 
Na  sSn  temgkeer  te  Cassel  werd  hQ  er  wél 
by  de  kapel  geplaatst,  dooh  hervatte  eerlang 
i0ne  rechtsgeleerde  scndiSn,  totdat  de  Keur- 
vorst van  Saksen  hem  in'  1615  tot  directeur 
xyner  kapel  te  Dresden  benoemde.  Hy  bracht 
er  het  moiiekkorps  tot  eene  hooge  trap  van 
volkomenheid,  en  toen  de  Dertigjarige  Oorlog 
hem  in  iQne  werksaamheden  belemmerde, 
deed  hy  reisen  naar  Italié,  Denemarken  eni., 
maar  overleed  te  Dresden  den  6den  November 
1672.  Zyne  i,Symphoniae  Saccae**  en  het  ora- 
torinm :  „Die  Anferstehnng  des  Herm**  syn 
door  den  dmk  algemeen  bekend  geworden, 
maar  vele  andere  compositiën  van  deaen  groo- 
ten  toondichter  bleven  ongedrukt 

OkriiHaam  ChHfHed  ScküiM,  een  verdienste- 
lyk  schryver,  geboren  den  19den  Mei  1747  te 
Duderstadt  Hy  beoocht  de  Latynsohe  school 
en  de  universiteit  te  Halle,  werd  in  1768  leer- 
aar in  de  wiskunde  aan  de  ridderaeadémie 
te  Brandenburg,  een  Jaar  later  inspecteur 
van  het  theologisch  seminarium  en  in  1779 
professor  te  Halle  en  in  1779  te  Jena,  waar 
hy  met  Widmmd  en  BerUteJk  in  1785  de  „AU- 
gemeine  Literatnrzeitung''  stichtte.  In  1804 
ging  hy  weder  naar  Halle  en  belastte  eriich 
in  1807  met  de  directie  van  het  philologisch 
seminarium,  redigeerde  met  JlSrvüA  de  y»Hal- 
le*sehe  Literatuneitnng**  en  overleed  den  7den 
Mei  1882.  Van  lyne  geschriften  vermelden  wy 
xyne  voortreffeiyke  voorlesiDgen:  „UeberLes- 
stogs  Genie  und  S^riften  (1788)",  —  onder- 
sch^dene  uitgaven  van  oude  schry vers,  —  een 
uittreksel  uit  Moegevtm'g:  „Doctrina  particula- 
rum  Graecamm  (1782;  2de  druk,  1806)'*,  — 
„Doctrina  partioularum  Latinae  linguae(1784)'\ 
—  en  „Opusoula  philologiea  et  philoeophioa 
(1830)^  — Gok  zyn  zoon  FriedrÜh  KarUulmi, 
geboren  te  Halle  den  disten  Mei  1779  en 
overleden  te  L^psig  den  4den  September 
1844,  verwierf  een  professoraat  te  Halle  en 
schreef  o.  a.:  „GeschichtederBepublikFraak- 
reieh  (1802;  2de  druk,  1808)",  —  „Handbuch 
der  Geschichte  Napoleons  I  (1810)",  —  „Goe- 
the's  Philosophie  (1825—1827,  7din)",— „Die 
Stimme  Friedrichs  des  Grossen,  Zusammen- 
stellung  seiner  Ideen  über  Politik,  Religiën, 
Moral  u.  s.  w.  (1828,  5  dln)",  —  „Ëpigram- 
matische  Anthologie  (1806—1807,  8  dln)",  — 
en  „Zaoharias  Wemers  ^ographie  und  Ch»- 
rakteristik  (1841,  2  dln)". 

Solitltse.  Onder  deien  naam  vermelden 
wy: 

Jokam  SUpkam  Sckütte^  een  Duitsch  schry- 
ver, geboren  den  Isten  November  1771  te 
Oldenstadt  by  Magdeburg.  Hy  etudeerde  te 
Erlangen  en  Halle  en  schreef  een :  „Versoeh 
der  theorie  des  Beims  (1802)".  Nadat  hyeeni- 
gen  tyd  als  huisonderwyser  was  weriuaam 
gewoMt,  vertrok  hy  in  1804  naar  Dresden  en 
vervolgens  naar  Weimar,  w^ar  hy  aich  tot 


Hoiïraad  aag  benoemd  en  den  19den  Maart 
1889  overleed.  Hy  schreef:  „Der  echter  und 
sein  Yaterland  (biyspel,  1807)",  —  Novelisfi 
in  het  „Taschenbuch  der  Liebe  md  Freoad- 
schaft",  dat  hy  van  1814  tot  1841  redigeerde, 

—  „Abentenerliche  Wandemni^  von  Weimar 
nach  Karlsbad  (1810;  2de  druk,  1825)",  — 
„Der  unsichtbare  Prins  (1812—1818,  3  dln)",. 

—  „Das  Land  der  Wunder  (1812)",  -^  „Hu- 
moristische Beise  dureh  Mecklenburg,  Holstein,. 
Dftnemark.  u.  s.  w.  (1812)",  —  „Gedanken 
und  EinAUen  über  Leben  und  Kunst  (1810)", 

—  „Muntere  Unterhattungen  (1829)",  —  „Ge- 
dichte (1810)",  —  „Yersuch  einer  Theorie  de» 
Komischen  (1808;  2de  druk,  1817)",  —  en 
„Lebensgeschichte  (1884,  2  dln)". 

opvoedkundige,  geboren  den  19den  April  1807 
te  DttokUtz  by  Querfort  Hy  beaocht  het  semina- 
rium te  Weissenfels,  werd  er  in  1827  hnlp- 
leeraar,  studeerde  vervolgens  te  Leipaig  en 
^ras  daarop  leetaar  aan  het  seminarium  te 
Dresden  en  aag  aich  in  1844  benoemd  tot 
directeur  van  het  seminarium  te  Walden- 
burg in  Saksen.  Hy  sehreef  o.  a.:  ,^t- 
wttrfe  und  Katechesen  ittr  Luthers  kleinen 
Katechismus  (8de  druk,  1878-1881,  3  dln)", 
-^  „Praktische  Katechetik  (1879)",  —  en 
„Evangelische  Schulknnde  (1870;  5de  dmk^ 
1880)".  Een  uittreksel  uit  laatstgeno^nd  werk 
is  in  het  licht  verschenen  onder  dem  titel: 
JLeit&den  der  Eraiehungs-  und  Unterriohta- 
lehre  (2de  druk,  1881)". 

T%0odar  MeMM  8okêUe^  een  Dnitaeh  rechts- 
geleerde, geboren  den  12den  Januari  1827  te 
Uetersen  in  Holste.  Hy  studeerde  te  Kiel  en 
te  MttDchen,  diende  van  1848  tot  1851  in  het 
Sleeswyk-Holsteinsche  leger  en  aette  van  1851 
tot  1853  zyne  studiën  voort  te  KieL  Na  ayne 
promotie  vestigde  hy  aich  aldaar  als  privaat- 
docent,  werd  in  1855  hoogleeraar  te  Kopen- 
hagen, maar  kwam  in  1860  op  wachtgeld, 
vertrok  weder  als  privaatdooent  naar  Kiel  en 
werd  in  1876  gewoon  hoogleeraar  te  Graa. 
Behalve  vele  bydragen  in  tydschriften  leverde 
hy:  „Samling  af  de  den  Slesvigske  Straiferet 
vedrorende  Love  og  Forordninger  (Vermmeling 
van  wetten  en  verordeningen  betreffende  het 
Sleeswyksche  straflrecht,  1856)",  —„Die nsth-. 
wendige  Theilnahme  am  Yerbrechen  (18^)", 

—  „Lehrbuch  des  deutschen  Strafrechte  auf 
Gmnd  des  BechtsstnUisesetabochs  (1871;  2de 
druk,  1874)",  —  „Laien  in  den  Stra^erkhte 
(1873)",  —  en  „Das  Staatsbttrgerliche  Ankto- 
gerecht  im  Strsfsaehen  (1876)". 

SolititBeiiberger  (Paul),  een  verdienste- 
lyk  scheikundige,  geboren  in  1827  te  Straats- 
burg, studeerde  aldaar  in  de  geneeskunde, 
promoveerde  in  1851,  werd  assistent  «aan  het 
scheikundig  laboratorium  van  hel  conservatoire 
dea  arts  et  métiers,  professor  aan  de  hoogeadbool 
te  Mttlhausen,  onderdirecteur  van  het  labora- 
torium van  de  fiuiulteit  der  wetenschappen  te 
Parys,  chef  der  scheikundige  werksaaaüieden 
aan  het  eoUége  de  Franco  en  hoogleeraar  in 
de  scheikunde  aan  deae  inrichting.  Ëy  schreef : 
„Chimie  appliquée  4  la  physiologie  animale  et 
au  diagaostic  médical  (1864)",  —  „Desauuiè- 
res  cdorantes  (1866,  2  dln)",  —  „Desfermen- 
tatkms  (1875)",  —  «i  „Traite  de  chimie  géné- 
rale (1879-1880,  2  dhi)". 

SdliUTer  (Juan  Maria),  een  ontdekkings- 


410 


SCHÜTEB— 8CHWANTHALER. 


refadger,  geboren  te  Amiterdain  den  Msten 
Februari  1852,  reisde  met  iQn  vader  in  alle 
laadea  van  Europa,  voorts  in  Palaestinai  Ifa- 
rocco,  Turktle,  ArabiS  en  Peni6  en  nam  daarop 
het  besluit,  om  ontdélskingen  te  doen  in  AfirUta. 
Na  lich  in  Engeland  op  die  onderneming  te 
hebben  voorbereid,  begaf  h0  lich  naar  Egypte, 
voer  van  CaXro  de  Nyi  op,  trolc  door  de  Nu- 
bische  woestQn  en  begaf  licb  over  Berber, 
Kliartoem,  Famaka,  Dar  Bertat  en  Beni  Schan- 
gol  naar  FadasL  De  verder  zuidwaarts  gele- 
gene  gewesten  zQn  door  bem  het  eerst  beschre- 
ven en  in  haart  gebracht.  Nadat  hg  in  1882 
oit  Famaka  het  006tel)}ke  grensgebied  van 
Abessinië  beaocht  had  en  door  onbekende 
streken  was  getrokken,  keerde  h|t  naar  Khar- 
toem terug,  vanwaar  hy  zich  In  1888  naarde 
Bahr  el  Ghasal  (Qazellenrivier)  begaf.  Diar 
werd  hy  den  28sten  Augustus  1883  door  de 
Dinka  vermoord.  Hy  schreef:  „Beisen  im  obem 
NUgebiet,  Erlebnisse  und  Beobachtungen  auf 
der  Wasserscheide  Zwischen  den  Blanen  und 
Weisaen  Nil  und  in  den  ftgyptisoh-abessini- 
sohen  Grenslanden  1881—1882'*. 

Sohwab  (Gustav),  een  verdlensteiyk 
Duitsch  dichter,  geboren  te  Stuttgart  den 
19den  Juni  1792,  studeerde  te  Tibingen  in 
de  wysbegeerte  en  godgeleerdheid  en  leverde 
weldni  proeven  van  zyn  dichttalent  Vooral 
ondervond  hy  den  Invloed  van  VUamd^  met 
wlen  hy  ook  later  door  de  banden  der  vriend- 
schap verbonden  bleef.  Voorts  knoopte  hybe- 
trekklngen  aan  met  Vctrnhagtn  en  Ktmer  en 
gaf  met  hen  In  1818  het  „Dentsche  Dlchter- 
wald"  In  het  Ucht  In  1815  reisde  hy  naar 
Beriyn  en  kwam  er  in  aanraking  met  Fo^tgni, 
Frmt  iTom,  Ckamiêio  enz.  Na  ijn  terugkeer 
werd  hy  eerst  repetltor  aan  het  theologisch 
seminarium  te  Tablagen  en  In  1817  professor 
aan  het  gymnasium  te  Stuttgart  Langer  dan 
20  Jaar  bekleedde  hy  deze  betrekking,  maar 
betrok  in  het  ni^aar  van  1887  eene  landeiyke 
pastorie  te  Gomartngen,  volbracht  vervolgens 
eene  reis  naar  Zweden  en  Denemarken  en 
werd  daarna  eerste  predikant  aan  de  St.  Leon- 
hardskerk  te  Stuttgart  en  In  1845  JOberstu- 
dienrath"  en  „Oberkonsistorialrath".  uy  over- 
leed den  4den  November  1850.  Biet  VkUmd 
en  KêmêT  is  hy  de  voornaamste  vertegenwoor- 
diger der  Schwablsohe  dichtschool.  Als  redac- 
teur van  het  „Morgenblatt  (1827—1887)"  en 
van  den  „Deutschen  Museniüimanach**  heeft 
hy  menigen  jongen  dichter  by  het  publiek 
ingeleid.  Zyne  verstrooide  gedichten  werden 
in  1828—1829  In  2  deelen  tot  een  bundel  ver- 
zameld, die  later  onder  den  titel  van  „Neue 
Answahr*  by  herhaling  verscheen.  Van  zyne 
overige  geschriften  vermelden  wy :  „Die  Schwtt- 
bische  Alp  (1828)'*,  —  „Der  Bodensee,  eln 
Handbnch  fOrBelsendeundFreundederNatur, 
Geachichte  nnd  Poesle (1827: 2de druk,  1889)*', 
—  „Wanderungen  durch  Sohwaben  (18S7— 
1888;  8de  druk,  1851)**,  —  „Die  Schwelz  In 
ihren  Bitterburgen  und-Bergschlössem  (1889, 
met  Jib^^M*)**,  —  „Schuiers  Leben  (1840; 
2de  druk,  1859)*',  -^  „Der  Kultus  des  Genlus 
(1840)",  —  voorts:  „Deutsche  Volksbflcher 
(7de  druk,  1872)**,  —  „Fttnf  Bflcher  deutscher 
Lieder  und  GMlchte  von  Haller  bis  auf  die 
neneste  Zelt  (5de  druk,  1871)**,  —  Die  deut- 
sche  Proza  von  H osheim  bis  auf  unsere  Tage 
(2de  druk,  1860,  8  dln)**,  —  „Der  Wegwelser 


durch  die  Llteratur  der  Dentschen  (2de  druk, 
1870)**,  '—  „Die  sehönsten  Sagen  des  klassl- 
schen  Allherthums  (1888—1840,  2  dln;  4de 
druk,  1858)**,  —  en  een  aantal  vertalingen  lüt 
de  werken  van  biütenlandsche  dichters. 

Sohwaben  en  Sohwabenspiegèl,  zie 
2iwahm  en  ZvxAmufiegd, 

Sohwann  (Tbeodor),  een  beroemd  natnnr- 
onderzo^er  en  de  grondlegger  der  cellen- 
theorie,  werd  geboren  te  Neusz  den  7den 
December  1810,  studeerde  te  Bonn,  Wftrzburg 
en  Beriyn,  promoveerde  in  laatstgenoemde  stad 
in  1884,  werd  hulppraeparator  by  het  anato- 
misch museum,  In  1889  professor  In  de  ont- 
leedkunde te  Leuven  en  vertrok  In  1848  In 
die  betrokking  naar  Luik.  Hy  schreef:  „De 
necesdtatl  aërls  atmosphaericl  ad  evolutionen 
pulU  In  ovo  inoubito  (1884)**,  —  „Microscopi- 
sche Untersuchnngen  Ober  die'  Ueberoinstlm- 
mung  in  der  Strnktnr  und  dem  Wachsthum 
der  Thiero  und  Pflanzen  (1889)**,  —  „Anato- 
mie du  corps  humaln  (1855,  2  dln)**,  —  en 
„Description  de  deux  apparolls  permettant  de 
vlvro  dans  un  milieu  irrespirable,  exposés  i 
Paris  en  1878  (1878)**.  Hy  overleed  te  Keulen 
den  Uden  Januari  1882. 

Sohwanthaler  (Ludwig  von),  een  beroemd 
beeldhouwer,  geboron  te  Ifünchen  den  26sten 
Augustus  180^  bezocht  er  eerst  het  gymnadum 
en  daarna  de  académie  van  Schoone  Kunsten, 
genoot  vervolgens  het  onderwys  van  den  schil- 
der Albnèkt  Adam,  Jswam  in  1821  aan  het 
hoofd  der  beeldhouwerswerkplaats  van  zyn 
vader  en  leverde  In  1824  op  last  van  Koning 
JÜaanmUUum  het  model  van  een  zilveren  tafel- 
sleraad  met  tafereelen  uit  den  mythus  van 
Frometheut.  Nadat  hy  een  Jaar  In  ItaU6  had 
vertoefd,  keerde  hy  In  1827  terug  en  volto<^de 
In  de  Glyptotheek  te  Mttnchen  het  relief  boven 
den  Ingang,  de  zolderfiguron  In  deAeglneten- 
zaal,  de  zolderingverslerselslndeNiobidenzaal 
en  de  rolléfiB  In  de  Bomelnsche  en  Trojaansehe 
zalen.  Tot  dat  tydperk  behooron  voorts  het 
standbeeld  van  Skaktperê  In  de  vestibule  van 
den  Konlnkiyken  schouwburg  en  deBaechns- 
fries  In  de  eetzaal  van  Hertog  Maa;  te  Mün- 
chen.  Van  1882  tot  1884  vertoefde  hy  weder 
te  Rome.  Hy  modelleerde  er  eenlge  groepen 
voor  den  zuideiyken  gevel  van  het  Walhalla  en 
vervaardigde  onderscheidene  teekenlngen  voor 
beeldhouwwerk  en  encaustisch  schilderwerk 
voor  het  palels  te  Müachen  en  modellen  voor 
standbeelden  van  schilders  In  de  Pinaeotheek. 
In  1885  werd  hy  professor  aan  de  Acadóaale 
van  schoone  kunsten  te  Mfinchen  en  was 'er 
weldra  door  een  aanzieniyken  stoet  van  leer- 
lingen omgeven.  In  de  eerste  plaats  werd  een 
aanvang  gemaakt  met  de  werkzaamheden  voor 
het  konlnkiyk  paleis,  bepaaldeiyk  voor  de 
kamer  des  Konlngs  met  de  fries,  tafereelen  uit 
den  Argonantentocht  voorstellende,  voerts  uit 
de  gedichten  van  Metioimt  en  anderon,  voor 
de  tweede  gezelschapszaal  met  voorstellingen 
uit  den  mythus  van  Aphródiie  (Venus)  enz. 
enz.  Wyders  vermelden  wy  voor  andero zalen: 
de  allegorische  voorstellingen  der  acht  dis- 
tricten van  Beieron,  de  vooitroffeiyke  glpefrles 
met  tafereelen  uit  het  leven  van  Keizer  IV»- 
dmk  Sariaroua,  de  tafereelen  uit  de  „Odys- 
see** en  de  twsSalf  rousachtlge  standbeelden 
van  Vorsten  uit  het  Huis  WUtdOadk.  Van 
zyne  monumentale  kunstgewroehten  In  mar- 


SCHWANTHALER-SCHWABTZ, 


411 


mer  en  brons  noemen  wtf:  de  beide  g^erel- 
groepen  Tin  het  WaUuüla,  —  de  16  stand- 
bedden  nit  den  y^Hennanasehlacht'*  in  het 
noordelilke  gevelgeld  van  dat  gebouw,  in  1842 
naar  eigene  ontwerpen  door  hem  voltooid,  — 
eene*  geyelgroep  voor  het  tentoonstdlingsge- 
bouw  te  Mttnchen,  —  en  gevelgroepen  toot 
de  PropyleeSn.  Zyn  grootste  kunstwerk  echter 
is  bet  bronzen  beeld  der  „Bavaria",  19  Ned. 
el  hoog  en  yóor  de  BohmeehaUe  geplaatst 
Voorts  leverde  hy  een  groot  aantal  standbeel- 
den, Booals:  het  marmeren  standbeeld  van 
Keiier  Bedolf  wm  Habtbmrg  in  den  Dom  te 
Splers  (1848),  —  het  gedenkteeken  van  den  dich- 
ter FrameuM  in  den  kruisgang  van  den  Dom 
te  Mainx  (1842),  —  het  standbeeld  van  Moxart 
te  Salzburg.  —  het  monument  van  Hertog 
KaH  Friednch  wm  Baden  te  Karlsruhe  (1840), 
—  dat  yan  Groothertog  Ludwiff  von  Messemtb 
Darmstadt,  —  het  standbeeld  Tan  Götke  te 
Frankfort  (1843),  •—  dat  yan  Jeam  Faid  te 
Baireuth  (1841),  —  dat  van  Markgraaf  Frie- 
drich  Alexandêr  von  Brtmdmibwrg  (1848),  — dat 
yan  Tiü^  en  Wrede  in  de  Veldheerenhal  te 
München  (1843),  —  dat  yan  JTrw^/wu^  aldaar 
(1845),  —  dat  yan  Koning  Karél  Johan  XIV 
yan  Zweden  te  Norrköping,  —  eene  fontein 
te  Weenen,  —  en  het  gedenkteeken  yan  het 
Donau-lfaln  kanaal  b|t  Erlangen.  Terwtfl  hf 
yoor  deie  grootere  kunstwerken  meestal  slechts 
modellen,  schetsen  en  teekeningen  yeryaar- 
digde,  heeft  men  onderscheidene  kleinere 
knnstgewrochten  yan  xQne  dgene  hand,  boo- 
als:  yier  reliéft  in  gips  met  half-leyensgroote 
figuren,  8i.  G^wrge  met  den  draak,  de  heilige 
Dorotkêo,  8L  ApoUinariê  en  den  heiligen  Aê- 
gidmt  yoorstellende,  —  yoorts:  „Philootetes 
op  Lemnos"  in  Carrarisch  marmer,  —  een 
^^Ceres  en  Prosérpina",  —  in  het  slot  te 
wiesbaden  levensgroote  standbeelden  yan 
F«MM,  Dianoy  Vetta  en  Ceret^  ApMOf  Amor, 
Baecknê  en  Fan,  allen  in  1840  door  hem  yan 
landsteen  gebeiteld,  alsmede  aldaar  twee  leyens- 
groote,  wit  marmeren  standbeelden  yan  danse- 
ressen. Te  München  is  in  het  bezit  yan  Graaf 
Areo  het  beyallig  beeld  yan  eene  Nymf  in 
carrarisch  marmer,  deflgel||ks  leyensgroot. 
KUntê  te  München  heeft  yan  hem  twee  reliéfii 
in  Carrarisch  marmer,  antieke  mitergeyechten 
yoorsteUend.  Voorts  noemen  wQ  yan  zQue 
yoortreiFeiyke  yoortbrengselen  het  schild  yan 
Méreuiêi  met  mythologische  tafereelen.  Gok 
yeryaardigde  hy  borstbeelden  yan  marmer  en 
gips,  zooals:  yan  SU^ning  Lodewijh  en  Koningin 
Cfarolime,  —  in  het  WalhaUa  die  yan  Moxart 
en  WaUiêr  wm  FletUnb&rg  en  in  de  Buhmes- 
halle  die  yan  von  Sekenk  en  yan  WUMm 
Kamlback.  Naar  sUne  modellen  werden  wyders 
onderscheidene  standbeelden  yoltooid,  zooals: 
het  reusachtige  standbeeld  yan  den  schilder 
op  de  attiek  yan  de  Pinacotheek  te  München 
en  de  4  zittende  beelden  by  de  trap  yan  de 
bibliotheek  aldaar.  In  het  behooriyk  waarne- 
men yan  zyn  hoogleeraarsambt  werd  hy  niet 
weinig  yerhinderd  door  de  Jicht,  die  hem 
maanden  lang  aan  het  bed  en  gedurende  zyne 
laatste  Jaren  aan  den  rolstoel  kluisterde,  zoo- 
dat hy  slechts  zelden  op  zyn  door  hem  zelyen 
gebouwd  kasteel  Sohwaneck  kon  yertoeyen. 
y  oyerleed  den  28sten  Noyenber  1848. 2^ne 
ryke  yerzameling  yan  modellen  had  hy  yer- 
maakt  aan  zyn  yaderland.    Tot  zyne  beste 


leerlingen  behooren  o.  a.:^ft^^0r,  Widmmami 
en  XoMoto. 

Sohwarts.  Gnder  dezen  naam  yermelden 
wy: 

Marie  Sophie  Sohwariz,  eene  Zweedsche 
romancière,  geboren  den  4den  Juli  1819  te 
Borfts.  Zy  heette  yan  haar  zelve  ^ira^A  en  trad 
in  1840  in  het  hnweiyk  met  Jf.  O.  Sohwartgj 
opperdirecteur  yan  het  polytechnisch  instituut 
te  Stokholm,  die  haar  in  1868  door  den  dood 
ontyiel.  Eerst  in  1856  leyerde  zy  de  noyelle 
„Ftfrtalet  (de  yoorrede)**  en  daarop  yolgden 
(in  het  Zweedsch):  .De  man  yan  geboorte  en 
de  yrouw  uit  het  yolk  (1858)*',  —  „Arbeid 
adelt  (1869)'',  —  „De  dochter  yan  den  edelman 
(1860)*',  -*  „Is  des  mans  karakter  zyn  lot? 
(1861)",  —  „Afkomst  en  besehaying  (1861)", 

—  „De  zoon  yan  den  orgeldraaier  (1863)", — 
„Goud  in  naam  (1868)",—  „De  rechte  (1864)", 

—  „Herinneringen  uit  de  Jeugd  (1866)",  — 
„Myn  levensloop  (1866)",  —  „David  Waldner 
(1866)",  —  „Lotswisselingen  (1871)",  —  „De 
kleinzoon  (1871)",  —  en  „Een  kind  van  zyn 
tyd  (1873)".  Daarenboven  plaatste  zy  een 
groot  aantal  novellen  in  tydschriften  en  leverde 
zy  eene  reeks  van  levensbeschryvingen.  Hare 
voornaamste  romans  zyn  in  het  Duitsoh  in 
1869—1872  in  69  deelen  en  in  1866  enz.  in 
44  deelen  in  het  licht  verschenen. 

Wükelm  Sekwartx,  een  Duitseh  schryver, 
geboren  te  Beriyn  den  4den  September  1821. 
Hy  studeerde  aldaar  en  te  Leipzig  in  de  let- 
teren, zag  zich  geplaatst  aan  een  gymnadum 
te  Beriyn  en  werd  achtervolgens  directeur  van 
het  gymnasium  te  Neuruppin,  te  Posen  en  te 
Moabit  by  Beriyn.  Hy  schreef  o.  a.:  „Mftrk^he 
Sagen  (1843)",  --  „Norddeutsche  Sagen  (1849)", 
-—  „Der  houtige  Vulksglaube  und  das  alte 
Heidenthnm  (2de  druk,  1862)",— „Der  Ursprung 
der  Mythologie,  dargelegt  an  griechischer  und 
deutscher  Sage  (1860)",  —  „Die  poetischen 
Naturanschauungen  der  Griechen,  Bomer  und 
Dentschen  in  iluet  Bezlehung  zur  Mythologie 
(1864—1867,  2  dln)",  —  „Der  Ursprung  der 
Stammsagen  Boms  unter  dem  Beflex  indoger- 
manischen  Mythen  (1878)",  —  „Der  Grguiis- 
mus  der  (ïymnasien  in  seiner  praktlschen 
Gestaltung  (1876)",  —  „Leitftiden  fttr  den 
dentschen  Unterricht  (14de  druk,  1886)",  — 
,Sagen  und  alte  Geschichten  der  Mark  Bran- 


denburg (1871)", 


.Bilder  aus  der  branden- 


burgischpreuszischen  Geechichte  (1876)",  —  en 
„Materialien  zur  prfthistorischen  Kartographie 
der  Provinz  Posen  (1876,  met  vervolgen  in 
1879  tot  1882)". 

Marie  Btpfranee  von  8tAwartZj  eene  Duitsche 
BChry  firter,  bekend  onder  den  naam  BM»  Mdena, 
24  werd  als  de  dochter  van  den  Hamburgsdien 
bankier  Brandt^  geboren  te  Sonthgate  in  Hert- 
fortshire,  ontving  hare  opleiding  te  Frankfort 
aan  de  Main,  Genöve  en  Bome  en  trad  voor 
de  tweede  maal  in  het  huweiyk  met  den  ban- 
kier Sekwartsj  met  wien  zy  eene  reis  naar 
Afrika  volbracht.  Nadat  zy  van  hem  geschei- 
den was,  vestigde  zy  zich  te  Bome  en  voegde 
zich  by  0aribdldi,  dien  zy  bystond  ten  tyde 
zyner  gevangenschap.  In  September  1866  koos 
zy  het  dorp  Khalepa  op  Candia  tot  woonplaats. 
Van  hare  geechriften  noemen  wy:  „Bl&tter 
aas  dem  afrikanischen  Beisetagebuohe  einer 
Dame  (1849,  2  dln)",  —  „Memoiren  eines 
q^isohen  Piasters  (1867,  2  dln)",  —  „Hun- 


412 


SCHWAETZ-SCHWAEZBüBa. 


deft  and  ein  Tag  aof  meinein  Pferde  imd  èia 
AnsAng  nach  der  Insel  Ifaddalena  (1860)**, — 
,,Garribaldi8  Denkwttrdigkeiten  (1861,  2  dln)*\ 
—  ,,61ick  anf  Calabrien  and  die  Lipariachen 
Inaeln  (1861)",  —  „(Garibaldi  in  Varignano 
and  anf  Oaprera  (1864)",  —  „Der  Jonge  8tel- 
xentilnier  (1865)",  —  „Die  Insel  KreU  onter 
der  ottomannischen  Verwaltnng  (1867)*',  — 
;Von  Bom  nach  Kreta  (1870)",  —  n^^ota- 
Biene  oder  kretische  Yoikalieder,  Sagen,  Liebea-, 
Denk-  and  Sittenaprüche  (1874)**,  —  „Gtomma 
(1877)**,  —  en  „Ghtfibiadi.  Mittbeilangen  ana 
Beinem  Leben  (1884,  2  dln)**. 

Sohwartze.  Onder  dezen  naam  yermel- 
den  wtf: 

John  Ghwrge  SchwarUe^  een  verdienstelllk 
Nederlaadach  portretaekilder,  geboren  te  Am- 
sterdam den  20Bten  Oetober  1814.  HQ  vertrok 
met  iQne  oaden  naar  Philadelphia,  keerde  in 
1838  naar  Europa  terag,  genoot  tot  1844  te 
Dttneldorf  het  onderwQs  yan  Sekadow,  Sohn 
en  Letêinff,  bleef  eohter  een  bewonderaar  yan 
BêmbraméU  en  vestigde  aich  in  1846  te  Am- 
sterdam. Hier  schilderde  hg  een  groot  aantal 
portietten.  Zyn  beate  schilderstok:  „The  pil- 
grim  fitthers,  holding  their  first  meeting  for 
poblic  worship  in  North  America  sanday  Ja- 
noary  21,  1621**.  op  de  Tentoonstelling  te 
Parys  bewonderd  en  voor  1 000  galden  ver- 
kocht, verdween  bQ  het  vervoeren  naar  de 
Nieawe  Wereld  in  de  golven.  Zgn  koloriet 
wordt  ongemeen  geroemd  en  tot  sUne  meest- 
beroemde  portretten  behooren  die  van  mr. 
J.  'M»  Lemnep  en  van  den  hoogleeiaar  Of 
go0Mer.  In  1860  werd  hem  te  Amsterdam  de 
goadjpn  medaille  toegekend  en  hQ  overleed 
aldaar  den  27sten  Angostns  1874. 
« TherUê  Sehwortg^  eene  dochter  van  den 
vï>orgaande  en  eene  verdiensteiyke  schilderes. 
Zy  werd  geboren  te  Amsterdam  den  208ten 
December  1852,  genoot  het  onderricht  van 
haren  vader,  van  Gabrid  Max  en  van  Zfs&odl, 
mttkte  vooral  eene  Overige  stadie  van  het 
mensohenbeeld  en  zocht  den  mensch  in  zlfn 
gemoedsleven  te  schilderen.  Zy  stadeerde 
voorts  te  Müachen,  bezocht  by  herhaling  Pa- 
rys en  weet  aan  hare  portretten  en  stndiSn 
eene  groote  artistieke  waarde  te  geven,  zoodat 
zy  tot  sieraad  verstrekken  van  menige  ten- 
toonstelling. 

SohwarB.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Bêrtiold  SehwmtMj  een  Franciscaner  monnik 
ait  Freiborg,  die  eigeaiyk  AnUÜKem  heet^ 
maar  by  zyn  kloosternaam  BerihM  dien  van 
Sokwarz  droeg,  omdat  hy  zich  steeds  met 
solieikandige  proeven  bezig  hield.  Naar  men 
meldt,  ontdekte  hy  in  1259  (volgens  anderen 
in  1820  of  in  1354)  het  ontploffend  vermogen 
van  een  mengsel  van  salpeter,  zwavel  en 
kwik  of  van  salpeter,  zwavel,  lood  en  olie, 
zoodat  hy  daardoor  geleid  werd  tot  de  nit- 
vinding  van  het  boskrait.  Daaromtrent  is 
evenwel  niets  BMt  zekerheid  bekend,  behalve 
dat  men  in  Dnitschland  van  oads  algemeen 
gerooft,  dat  in  den  aanvang  der  14de  eenw 
het  baskrait  door  een  Franciscaner  monnik 
is  uitgevonden.  Volgens  sommigen  was  hy 
afkomstig  alt  Mainz,  volgens  anderen  ait 
Kömberg;  eenigen  meenen,  dat  de  aitvinding 
gedaan  werd  te  Realen,  anderen  dat  zy  te 
Gkxdar  iflaats  had.  In  1853  heeft  men  te  Frei- 


borg een  gedenkteeken  opgericht  te  zynereere, 
waarby  men  onwülekenrig  vraagt,  of  niet 
vedmeer  hy  zoodanig  gedenkteeken  verdienen 
non,  die  h^  menachenmoordend  gebroik  van 
het  boskrait  deed  ophooden. 

Friêdrièk  MÊhtiek  Okritüam  8ekwm%^'wik 
verdiensteiyk  godgeleerde  en  opvoedkondige, 
geboren  te  Gieszen  den  SOsten  Mei  1766.  1^1 
was  eerst  predikant  op  een  paar  dorpen,  be- 
stoorde  er  tevens  een  opvoedingsgesticht,  wwd 
in  1804  hoogleeraar  te  Heldelb^  en  overieed 
aldaar  den  3den  April  1837.  Van  zyne  geechrif- 
ten  noemen  wy :  „Die  Ërzi^ongsMre  (1804— 
1813,  5  dln;  2de  drok,  1829-1830,  3  dfai)**, 
—  „Grondrisz  einer  Theorie  der  Hüdchener- 
ziehong  (1792;  2de  drok,  1836)**,  —  „Lehr- 
boch  der  P&dagogik  and  Didaktik  (1805;  2de 
omgewerkte  drok  1846)**,  —  „Die  Scholen 
(1832)**,  —  „Darstellangen  aas  dem  GMiete 
der  Padagogik  (1833—1834,  2  dln)**,  —  en 
„Das  Leben  in  seiner  Blfite  (1837)**. 

Earl  Smmrich  Wühdm  Sohwart,  een  vry- 
zinnig  Protestantsch  godgeleerde,  geboren  te 
Wieek  op  Rügen  den  19den  November  1812. 
Hy  was  gernimen  tyd  privaatdooent  te  Halle, 
behoorde  tot  de  medewerken  ia  de  „Halle- 
sche  Jahrbücher**,  zag  zioh  in  1848  benoemd 
tot  afgevaardigde  naar  de  Nationale  Vergade- 
ring, werd  in  1849  baitengewoon  hoogleeraar 
te  Halle,  voorts  in  1856  als  opperoonsirtoriaal- 
raad  en  Hof)[>rediker  te  Gkrtha  beroepen,  in 
1858  tot  opperhoQiyrediker  en  in  1876  tot 
saperintendent- generaal  bevorderd.  Hy  over- 
leed te  Gotha  den  25sten  Bfaart  1885.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy.-  „Lessing  ala 
Theolog  (1854)**,—  ,,Zar  Geschk^tederneoesteB 
Theologie  (1866;  4de  drak,  1869)**,  —  en 
„Predigten  aas  der  Gegeowart  (8  bandeis, 
1859-1883)**. 

JSioeramcê  v<m  SokwatSy  zie  Sehwartt, 

Sehwarza  (De),  eene  rivier  In  het  vor- 
stendom Schwarzborg  Rodoistadt,  ontspringt 
in  het  Thttringerwood,  niet  ver  van  de  gren- 
zen van  Heiningen,  in  het  noorden  van  Stein- 
heide,  spoedt  zich  voort  In  eene  noordooate- 
lyke  richting,  heeft  een  sterk  verval  van  water^ 
bevat  kosteiyke  forellen,  benevens  eeniggood- 
zand,  en  valt  na  een  loop  van  45  Ned.  myi 
by  het  dorp  Sehwarza,  tosBchen  Saalfeld  en 
Rodoistadt,  in  de  Saaie.  Het  Schwarzadal  be- 
hoort tot  de  bevalilgste  dalen  van  het  Thtt- 
ringerwood, en  óen  der  fraaiste  plei^ea  is  er 
de  Trippstein  by  Schwarzborg. 

Sohwariburg  is  de  naam  van  twee  Doit- 
sche  vorstendommen,  nameiyk  Schwarzborg- 
Rodoistadt  en  Schwarzborg-Sondershaosen, 
wier  gebied  oit  twee  afzonderiyke  doelen  be- 
staat, van  welke  het  éene  (de  Oberfaerrschaft) 
omgeven  is  door  Prolsen,  Saksen-Weimar, 
Saksen  Gotha,  Saksen  Meiningen  en  Reosz, 
en  het  andere  (de  Unterherrschaft)  door  d» 
Pruisische  provincie  Saksen.  Het  vorstendom 
Sokwainbwrg  BudoUtadi  ligt  tosschen  50^'  en 
5l*>26**  N.  B.  en  10**37'  11*48'  O.  L.  van 
Greenwich  en  heeft  eene  oppervküite  van 
mim  17  O  Roogr.  myi,  van  welke  roim 
13  Vs^o  tot  de  Oberherrschaft  en  roim  3V8detot  de 
Unterhonrschaft  behooren.  Van  de  ingezetenen, 
ten  getale  van  80  296  (1880),  wonen  byna  78*/t% 
in  de  Oberherrschaft  en  roim  21^1%  In  de  Un- 
terherrschaft, en  nagenoeg  allen  —  er  zyn 
slechts  398  R.  Katholieken  en  45  Israëlieten  — 


SCHWABZBURG. 


413 


belttden  de  Evangelische  leer.  —  Het  vontea- 
dom  Sehwanhtrg^Sfmiêrthmutn  ligt  tiUBcheii 
60'*81'  en  61*^6'  N.Br.,  enl0*»80'enll°8' OX. 
▼an    Greenwioh  en   heeft  eene  oppenrUtkte 


de  bevolking,  71107  xlelen  tellende  (1880), 
bewoont  roim  53Vt  %  het  eerstgenoemde  en 
büna  46Vs  %  het  laatstgenoemde  deeL  Ook 
hier  t^u  slechts  412  R.  Katholieken  en  212 
Israëlieten,  terwjjl  byna  alle  overigen  tot  het 
Evangelische  Kerkgenootschap  behooren.  Geen 
van  deae  vorstendommen  vormt  een  afgerond 
en  gesloten  geheel. 

In  SchwarzbnrgRodolstadt  omvat  de  Ober- 
herrschait  het  voornaamste  gedeelte,  omringd 
door  Saksen-Weimar ,  Saksen-Heiningen , 
Schwanbnrg  Sondershansen  en  Saksen-Gotha, 
—  voorts  het  hiervan  door  het  gebied  van 
IBaksen-Meiningen  gescheiden  en  daarenboven 
aan  Pruisen  en  Rensz  grensende  ambt  Len- 
tenberg  en  vier  kleine  gedeelten,  terwyi  de 
Unterherrschaft  nit  een  grootste  gedeelte  tos- 
schen  Pruisen,  Schwarsburg-Sondershausen 
en  Saksen-Weimar  en  twee  kleinere  gedeelten 
bestaat.  Sch warsburg- Sondershausen  besit  in 
de  Oberherrschaft  de  beide  districten  Arnstadt 
en  Gehren,  door  Saksen-Weimar,  Saksen-Gotha 
en  SchwarzburgRudolstadt  van  elkander  ge- 
scheiden, en  drie  kleinere  stukken,  terwgi  voor 
*t  overige  Saksen-Heiningen  en  Pruisen  er  de 
grenzen  vormen.  De  Unterherrschaft  daaren- 
tegen vormt  een  samenhangend  geheel,  door 
Schwarzbuig-Kudolstadt,  Pruisen  en  Saksen- 
Gotha  omgeven,  met  de  distrieten  Sonders- 
hausen en  Ebeleben.  De  Oberherrsohaft,  tot 
het  Thttringerwoud  en  het  daaraan  grenzende 
heuvelland  behoorend,  heeft  een  bei^achtigen, 
«teenachtigen  bodem,  terwfll  de  Unterherr^ 
flchaft,  desgelijks  tot  de  heuvelstreek  van 
Thiiringen  behoorend,  een  golvend  onvrucht- 
baar landschap  vormt.  De  hoogste  punten 
«yn  er:  in  het  Thttringerwald  de  Farmden- 
kopf  (844  Ned.  el  hoog)  en  de  Behberg  (441 
Ked.  el  hoog)  en  in  de  heuvelstreek  de  Singer- 
•berg  (674  Ned.  el  hoog)  en  de  Beinsberg 
<566  Xed.  el  hoog),  —  voorts  in  de  Unter- 
'herrschaft:  de  Possen  (461  Ned.  el  hoog)  en 
•de  KyffhUuser  (471  Ned.  el  hoog).  Hen  heeft 
in  de  Oberherrschaft  vele  rivieren  en  beken, 
cooals:  de  Saaie  met  de  Loquits,  de  Schwarsa, 
de  Schwalbach  en  Wttstebach,  de  Ilm,  de 
Wipfra  en  de  Gera,  de  Helbe  en  de  Wipper. 
Ook  sOn  er  onderscheidene  minerale  bronnen. 
Het  klimaat  is  er  guur  in  de  hoogere  gedeel- 
ten, maar  in  de  lagere  veel  zachter.  Hen 
heeft  in  Schwarzburg-Rudolstadt  8  steden, 
•die  te  samen  ruim  28000  inwoners  tellen,  en 
*ln  SchwarzburgSondershausen  9  met  ruim 
27600  inwoners. 

Hen  vindt  in  Schwarzburg-Rudolstadt  de 
volgende  verdeeling  van  den  bodem:  48% 
bouwland  en  tuingrond,  10%  weide  en  hooi- 
land  en  48%  bosch,  en  in  Schwarzburg-Son- 
dershausen  deze:  66%  bouwland  en  tuingrond, 
7%  weide-  en  hooiland  en  80%  bosoh.  6e- 
langrfik  is  er  —  vooral  van  Staatswege  — 
de  boschcultuur  in  het  Thfiringerwoud,  waar 
men  grootendeels  naaldhout  aantreft.  De  hoe- 
veelheid wild  is  er  in  de  laatste  Jaren  aan- 
jnerkeiyk  verminderd,  doch  men  heeft  er  veel 


gevogelte.  Hen  verbouwt  er  tarwe,  rogge, 
gerst,  haver,  peulvruchten,  aardappelen,  vlas 
enz. ;  ook  vindt  men  er  veel  groenten  en  ooft, 
en  boschbessen  vormen  er  een  belangr(|k 
handelsartikel.  In  1878  had  men  in  Schwarz- 
burg-Rudolstadt 26000  paarden,21  000  runderen, 
62000  schapen,  16600  zwtfnen  en  18400  bt)en- 
korven,  —  en  in  Schwarzburg-Sondershausen : 
8700  paarden,  20000  runderen,  82000  scha- 
pra,  18000  zwOnen,  11000  geiten  en  bVna 
8000  t>genkorven.  De  bodem  levert  er  Vzer, 
bruinkolen,  gips,  zwaarspaat,  leisteen  en 
marmer;  ook  heeft  men  er  zoutgroeven.  Hen 
vindt  in  Schwarzburg-Rudolstadt:  o.  a.  16 
porseleinfisbrieken,  orgelmakerOen,  laken&brie- 
ken,  laken-,  katoen-  en  linnenweverijen,  48 
looierijen,  22  brouwerijen  enz.  Tot  deuitvoer- 
artikelen  der  beide  vorstendommen  behooren: 
timmer-  en  brandhout,  leisteen,  hout,  porse- 
lein, glas,  verfirtoffen,  loodwit,  IJzer,  garen, 
geweven  stoffen,  leder,  wol,  slachtvee  en  graan. 
De  verschillende  gewesten  zQu  er  van  spoorwe- 
gen doorsneden.  Voor  het  onderwas  wordt 
goed  gezorgd:  men  heeft  er  8  gymnasia,  2 
reaalscholen ,  8  onderwijzerskweekscholen, 
eene  hoogere  burgerschool  voor  meisjes,  on- 
derscheidene scholen  van  voortgezet  onderwys 
en  268  volksscholen.  Te  Rudolstadt  heeft 
men  eene  vorstelijke  bibliotheek,  een  kabinet 
voor  natuurlijke  historie  en  eene  verzameling 
van  schilderijen;  ook  te  Sondershausen  bestaan 
verzamelingen  van  schilderOen.  kunstgewroeh- 
ten  en  voorwerpen  uit  de  natuur.     ^ 

Beide  vorstendommen  hebben  eene  consti- 
tutioneel-monarchale staatsregeling;  dié  van 
SchwarzburgRudolstadt  berust  op  de  grond- 
wet van  21  Haart  1864,  en  die  van  Sehwara- 
bnrg-Sondershausen  op  die  van  8  Juli  1867. 
In  het  eerste  regeert  sedert  1869  Vorst  Otorg 
(geboren  28  November  1888),  en  in  het 
laatste  sedert  1886  Vorst  Karl  Günthêr  (ge- 
boren 7  Augustus  1880).  De  regeering  is 
erfelijk  in  de  manneiyke  ItJn  en  gaat  na  het 
uitsterven  van  deze  op  de  vrouwelijke  liJn 
over.  De  ingezetenen  der  beide  vorstendom- 
men zün  gelQk  voor  de  wet  en  genieten  gei^ke 
burgeriyke  en  staatkundige  rechten,  terwijl  de 
Israëlieten  aan  eenige  beperkende  bepaltogen 
onderworpen  z^n.  Met  betrekking  tot  de  wet- 
gevende macht  en  het  opleggen  van  belastin- 
gen ztJn  de  Vorsten  gebonden  aan  de  mede- 
werking van  den  Landdag.  Deze  bestaat  in 
Schwarzburg-Rudolstadt  uit  16  afgevaardigden, 
namelijk  8  uit  de  aanzienlijke  grondbezitters, 
6  uit  steden  met  meer  dan  2000  inwoners, 
en-  8  uit  kleinere  steden  en  de  landelijke  be- 
volking. In  Schwarzburg-Sondershausen  bestiat 
de  Landdag  uit  6  door  den  Vorst  benoemde 
leden,  6  afgevaardigden  uit  de  hoogst  aan- 
geslagenen  in  de  belasting  en  6  rechtstreeks 
gekozene  leden.  De  Landdag  komt  in  eeist- 
genoemd  Vorstendom  telkens  na  8  Jaar  en 
in  het  laatstgemelde  in  het  2de  en  4d6 
jaar  van  elk  financieel  tijdperk  b|Jeen.  HQ 
heeft  de  gewone  bevoegdheden,  kiest  een 
voorzitter  uit  zün  midden  en  wordt  gedurende 
den  tyd,  waarin  h|J  niet  vergaderd  is,  door 
eene  commissie  vertegenwoordigd.  In  elk  der 
beide  Vorstendommen  heeft  men  een  ministerie. 
De  hoogste  rechtsinstantie  is  het  Hooge  Hof 
van  Appèl  te  Jena,  en  de  tweede  het  Hof 
van  Appèl  te  Eisenacb,  —  voorts  heeft  men  er 


AU 


SCHWARZBURa-SCHWARZE. 


arrondiawmentoreohtbankeii,  kantongerechten 
en  rechtbanken  van  gexworenen.  De  staats- 
inkomsten  en  lütgaven  sQn  in  Schwarabarg  Ba- 
dolstadt  Yoor  de  Jaren  1882—1884  geraamd 
op  bQna  2  miUioen  mark,  terwgi  de  staatsschnld 
er  rnim  iVs  miliioen  mark  bedraagt,  —  en 
in  Sohwarzbnrg  Sondershaosen  Toor  de  jaren 
1884—1887  op  ongeveer  2^4  miliioen  mark, 
terwQl  er  op  1  Januari  1884  eene  staatasehnld 
bestond  van  mim  4  miliioen  mark.  De  troepen 
der  beide  Torstendommen  behooren  tot  twee 
Thüringsche  infinterieregimenten. 

De  stamvader  van  het  geslacht  der  Orayen 
von  SchwarxbuTff  was  de  Thüringsche  Qraaf 
Oikêikêr^  die  door  Bonifaeim  tot  het  Christen- 
dom werd  bekeerd.  De  l>eide  hoofdltfnen 
Sokwarxiwr^'AmitaéU  (later  Samderêhausem)  en 
S<Awartburff'BudoUiadi  ontstonden  in  1584. 
De  stichter  was  Jokawm  Günther,  die  in  168« 
vier  minde^arige  kinderen  achterliet,  welke  de 
▼aderlOke  goederen  onderling  verdeelden.  AUeen 
de  Jongste  dier  broeders,  Amio»  Qüntkêr  vom 
S(mdêr$haiu€m,  had  nakomelingen,  soodat  onder 
desen  die  landen  weder  vereenigd  werden.  De 
beide  ionen  van  laatstgenoemde  waren  CArw- 
tum  Wiikdm  en  Anion  QütUker  II,  die  in 
164M>  de  lynen  8<mder$hauien  en  Armtadt 
stichtten  en  in  1597  in  den  R0ksvorstenstand 
werden  opgenomen.  In  1718  'ontstond  een 
familieverdrag,  die  eene  verdeeling  der  lan- 
den verbood,  en  toen  Anton  Oüm^er  II  v<m 
Anuiadt  in  1716  kinderloos  overleed,  viel 
zgn  geb^  ten  deel  aan  Wühdm  wm  Scmderê- 
hmuêü^  Boodat  dexe  hoofdiyn  na  dien  tyd 
den  tiaam  droeg  van  Sokwarxbwrff'8<mdêr§kamen, 
In  1764  kwam  er  Oünikêr  Friêdrieh  KM 
aan  het  bewind,  die  tot  den  RQnbond  toe- 
trad, de  sonvereiniteit  erlangde,  Eün  land 
in  den  Dnitschen  Bond  deed  opnemen  en 
in  1885  opgevolgd  werd  door  zOn  evenioo 
genoemden  soon.  Deze  gaf  in  1841  aan 
het  land  eene  grondwet  en  voerde  onder- 
scheidene hervormingen  in.  Niettemin  ont- 
stonden in  1848  ook  d&ar  volksbewegingen, 
soodat  het  gebied  door  Saksische  en  Pmi- 
sische  troepen  werd  beaet.  Eene  nienwe 
grondwet  van  12  December  1849  hief  de 
doodstraf,  de  fldeicommissen ,  het  leenrecht 
ens.  op  en  schonk  of  beloofde  vr0heid  van 
drukpers,  van  petitie,  van  vereeniging,  het 
contnseign,  rechtstreeksche  verkiezingen  enz. 
De  rechtsbedeeling  werd  aanmerkeitJk  verbe- 
terd, doch  later  werden  door  den  invloed 
der  reactie  de  doodstraf  en  de  eed  weder 
ingevoerd  en  de  Evangelisch-Luthersche  Kerk 
tot  staatskerk  verheven.  In  1866  koos  Sohwar»- 
bw:g-8onder$kamtem  de  zt)de  van  Pruisen  en 
sedert  1871  behoort  het  tot  het  Duitsche  R||k. 

Den  17den  Juli  1883  deed  de  Regeerende 
Vorst  afetand  van  het  gezag  ten  voordeele 
van  ztin  zoon.  Prins  Karl  GüiUkery  geboren 
den  7den  Augustus  1830  en  gehuwd  (12  Juni 
1869)  met  Marie  Gatparine  Amdie  Carolimê 
Okariotte  MUaheth  Loui$e,heTtogiikv(mSaktêH. 
Door  de  wet  van  14  Juni  1881  werden  er  de 
geldzaken  van  het  Vorstenhuis  geregeld,  de 
Jaariyksche  inkomsten  uit  de  domeinen  opeen 
half  miliioen  mark  vastgesteld  en  eene  „Karl 
Gttnther-stichüng"  in  ^t  leven  geroep^i  te 
behoeve  van  de  hoogescholen  te  Sondershansen 
en  Arnstadt,  van  het  lager  onderwQs  en  van 
kerkelQke  aangelegenheden.  Voor  de  achter- 


biyvende  betrekkipgen  der  ambtenaren  werd 
er  wVders  gezorgd  door  de  wet  van  3  Juni 
1883.  Ook  door  andere  wetten  en  maatregelen 
werd  er  in  den  laatsten  tyd  de  algemeene 
welvaart  bevorderd. 

De  hoofdign  SchwartbwrgBudoUiadi  werd 
gesticht  door  AMtou  Al^rioki  L  Alleen  de 
tweede  zQner  vier  zonen  had  nakomelingen. 
In  1723  kwam  er  Ludwi^  Friedri^  aan  het 
bewind,  die  in  1807  overleed.  Oedurende  de 
minderjarigheid  van  den  Erf^irins  voerde  diens 
moeder  KaroUme  Xouwe,  geboren  prinses  van 
MBêgêm-Somburs,  het  bewind  tot  in  184S. 
Haar  zoon  Fri$driek  Qünikêr  verleende  het 
land  in  1816  eene  grondwet  Ook  daar  bl^ 
ven  in  1848  de  woelingen  niet  uit,  maar  zQ 
werden  door  de  soldaten  en  de  burgerweer 
beteugeld.  Vryzinnige  bepalingen,  in  dat  jaar 
door  den  Landdag  vastgesteld,  werden  door 
de  nieuwe  grondwet  van  1854  vernietigd,  en 
de  daarop  byeengeroepen  Landdag  volgde  des- 
geiyks  eene  reactionaire  richting,  zoodat  de 
doodstraf  enz.  weder  werd  ingevoerd.  In  1864 
vierde  men  er  met  opgewektheid  het  50-Jarig 
regeeringsfeest  van  den  Vorst,  die  zich  in 
1866  aan  de  zQde  van  Pruisen  schaarde  en 
in  1867  overleed.  HQ  werd  opgevolgd  door 
zQu  broeder  AJbert  en  deze  in  1869  door  z0n 
zoon  Chor^g.  Schoon  aanvankelijk  de  overeen- 
stemming tusschen  Regeeripg  en  vertegenwoor- 
diging veel  te  wenschen  overliet,  neigde  eerst- 
genoemde vervolgens  tot  toegevendiMdid,  zoo- 
dat in  1870  eene  vrOzinnige  kieswet  werd  inge- 
voerd. Ook  Sd^wardwff'Eudolttait  behoort 
sedert  1871  tot  het  Duitsche  RQk. 

Sohwarae  (Frledrich  Oskar  von),eenver- 
dienstelgk  Duitsch  rechtsgeleerde  en  volks- 
vertegenwoordiger, werd  geboren  den  30sten 
September  1816  te  Lobau  in  Saksen,  sta- 
deerde te  Leipzig  en  werd  te  Dresden  ge- 
plaatst bil  de  magistratuur.  AUengs  klom 
htf  daarin  op  tot  hooge  waardigheden,  nam 
Qverig  deel  aan  het  ontwerpen  van  wetten 
en  werd  in  1875  door  den  Keizer  van  Oosten- 
rQk  in  den  adelstand  verheven.  HQ  is  éen 
der  stichters  van  den  Dnitschen  Juristendag 
en  was  van  1867  tot  1884  lid  van  denRifks- 
dag.  Ook  behoorde  hQ  sedert  1854  tot  den 
Landdag  in  Saksen.  Tot  1856  redigeerde  h)} 
de:  „Jahrbttcher  fhr  sSchsiches  Strafrecht**, — 
daarna  de:  ,,Allgemeine  Gterichtsseitung  fUr 
das  Königreich  Sachsen*'  en  de  „Qertehts- 
saal*'.  Voorts  schreef  hQ :  „Untersuchung  prak- 
tisch wichtiger  ICaterien  (1841;  2de  druk, 
1844)",  — -  „Kommentar  zurStraf^rozeszordnung 
fflr  das  Königreich  Sachaen  (1854,  2dln)'*,— 
,,Grund8fttze  des  süchsischen  Stnfktrozessreeht» 
(1856)",  —  „Die  Lehre  von  den  sogenannten 
fortgesetzten  Verbrechen  (1857)**,  —  „Die 
zweite  Instanz  in  mttndliohen  StrafveriSshren 
(1862)**,  —  „Das  Verbrechen  des  ansgezeich- 
neten  Diebstahls  (1860)**,  — •  „Das  deutsche 
Schwurgerecht  und  dessen  Reform  (1866)**,— 
„Bemerkungen  zur  Lehre  von  der  Veijfthrnng 
im  Strafrecht  (1867)**,  —  „Kommentar  zur 
Strafgesetzbuch  fur  das  deutsche  Reich(1871; 
5de  druk,  1884)**,  —  „Kommentar  zur  Straf- 
prozessordnung  fur  das  Deutsche  Reich  (1874)**, 
—  en  „ZumJReichspreszgesetz  (2de  druk,  1885)**. 
Eene  keelziekte  noodzaakte  hem,  zUn  ambt 
in  1885  neder  leggen.  Hg  werd  toen  bevorderd 
tot  geheimraad  in  werkeljjken  dienst  en  over- 


SCHWABZE-SCHWABZENBERG. 


416 


leed  te  Dresden  den  17den  Janiiari  1886. 

Sohwarsenberg  is  de  num  yaa  een 
ond  Frankisch  geslacht,  dat  ooispronkelttk 
den  naam  yan  Snmknm  droeg  en  in  1429 
in  den  stand  der  Byksvryheeren  werd  opge- 
nomen. Het  is  sedert  1802  verdeeld  in  2  ma- 
joraten. De  vertegenwoordiger  van  het  eerste 
is  Jokam  Addf  von  Sehwanmbm^  geboren 
den  22Bten  Mei  1799,  —  en  yan  het  tweede 
Éarl  wn  Sekwoftenber^y  geboren  den  6den 
Jnli  1824.  Het  yorstendom  Schwarzenberg 
beslaat  het  dertigste  gedeelte  yan  Bohemen, 
en  daartoe  behooren  nog  bezittingen  in  Beie- 
ren, Neder-OostenrQk,  Salsbnrg  en  Stiermar- 
ken met  eene  gezamenlOke  lütgestrektheid 
yan  204388  Ned.  bunder.  Het  land  in  Bohe- 
men,  20  domeinen  omyattend,  heeft  eene  op- 
penrlakte  van  978  223  Ned,  bnnder.  Het  be- 
stnnr,  de  nyverheid,  het  onderwQs  ens.  be- 
yinden  er  zich  op  de  hoogte  yan  den  tyd.  — 
Van  de  leden  yan  het  geflacht  SckwoMMber^ 
noemen  wtf: 

Johanm,  yrtfheer  su  Sckwarzenbérif,  een  oeer 
yerUcht  man,  geboren  den  26sten  December 
1463,  HO  woonde  de  veldtochten  bU  yan  Maxi- 
wtüiaam  I  en  was  in  1601  hofhieester  yan  den 
Bisschop  yan  Bamberg.  Hfl  is  de  ontwerper 
yan  de  „Bamberger  Ha^sgerichtsordnnng'*  yan 
1607  en  yan  de  beginselen  der  „Carolina**.  Hy 
bevorderde  de  stadie  der  onde  talen,  was  een 
voorstander  der  Hervorming  en  overleed  te 
Nfimberg  den  21sten  Oetober  1628. 

Adawty  graaf  von  SokwHtnenherg^  geboren  in 
1684.  Nadat  hQ  in  het  Keizerigk  leger  gediend 
had,  werd  hQ  raad  by  den  laatsten  Hertog 
vom  QnUkCUefy  trad  in  1610  in  dienst  van 
den  Stadhouder  van  Cleef,  Markgraaf  JBnut 
vam  BranduUmrgy  en  werd  door  den  Kenrvorst 
Johanm  Sigiimund  tot  geheimen  raad  benoemd 
en  in  1619  naar  Brandenborg  geroepen,  waar 
hy  lo'o  groeten  invloed  had  op  Kenrvorst 
Qeorg  WUMmy  dat  deze  in  den  Dertigjarigen 
Oorlog  zich  niet  aan  de  zyde  schaarde  der 
Unie,  maar  meestal  onzydig  bleef,  waardoor 
de  belangen  der  Mark  grooteiyiu  werden  be- 
nadeeld. Immers  doordien  Brandenborg  zich 
aansloot  aan  den  Vrede  van  Praag,  werd  het 
land  geheel  en  al  verwoest  Aan  iSSBA«oaffafii«f^ 
wordt  dan  ook  door  velen  te  laste  gelegd, 
dat  hy  in  het  belang  van  Oostenryk  en  van 
het  B.  Katholicismos  niet  weinig  heeft  byge- 
dragen  tot  verzwakking  van  Brandenborg, — 
ja,  sommigen  verzelieren,  dat  hy  zelf  naar 
de  keorvorsteiyke  waardigheid  streefde  en 
een  aanslag  waagde  op  het  leven  van  den 
Keorprins  Ftiêdinek  WUhdm^  doch  Oomar 
heeft  hem  in  zUne  „Beitr^en  (1828)",  oit 
officieele  bronnen  gepot,  geheel  en  al  vryge- 
pleit  Sekwarxenberff  werd  door  Oeorg  WilMm 
met  eerebewyzen  overladen,  tot  aanvoerder  der 
Orde  van  de  Johannieter  ridders  der  balie 
Brandenborg  en  Sonnenborg  en  in  1634  tot 
stadhooder  van  de  Mark  benoemd.  Ook  na  het 
overiyden  van  den  Kenrvorst  werd  hy  in  zUne 
waardigheid  bevestigd  en  overleed  den  14den 
Mei  1641. 

Karl  JPhUippf  vorst  von  SekwartenUrg,  her- 
tog vom  Kmmamy  een  Oostenrykseh  veldmaar- 
schalii.  Hy  werd  geboren  te  Weenen  den  16den 
April  1771,  trad  in  1788  als  loitenant  in  dienst 
by  het  Oostenryksche  leger,  onderscheidde 
zich  in  1789  in  den  oorlog  tc^^en  de  Torken, 


nam  in  1792  aki  nu^oor  deel  aan  den  slag  by 
Jemappes,  kommaodeerde  in  1793  als  loite- 
nant-kolonel  een  gedeelte  der  voorhoede  en 
droeg  in  1794  niet  weinig  by  tot  de  overwin- 
ning by  ChftteaoCambresla.  Gedorende  den 
veldtocht  van  1796  diende  hy  in  het  leger  van 
generaal  Wwrmêtr^  was  in  1697  aanwezig  by 
de  gevechten  by  Wflrzborg  en  Limburg,  werd 
generaal-mi^oor,  volgde  Aartshertog  Kaïrd  naar 
Italië  en  trok  vervolgens  weder  naardeByn. 
In  1799  was  hy  aanvoerder  van  het  oentroa 
der  voorhoede,  eerst  aan  de  Ryn,  daarna  in 
Zwitserland  en  streed  by  Heidelberg  dapper 
tegen  Nêff,  In  Uatstgenoemd  jaar  voerde  hy 
als  loitenant'veldmaarschalk  bevel  by  Hohen- 
linden  en  dekte  daarop  den  aftocht  achter  de 
Enn^.  Gedorende  den  vrede  werd  hy  met  on- 
derscheidene zendingen  belast  en  in  Maart 
1806  tot  vice  president  van  den  Hof  krygsraad 
benoemd.  By  het  oitbarsten  van  dennieowen 
oorlog  tegen  Frankryk  wist  hy  by  (Jlm  zkh 
met  het  grootste  gedeelte  der  kavallerie  door 
den  vyand  heen  te  slaan.  In  1808  ging  hy  als 
gezant  naar  Petersburg,  maar  verscheen  in 
1809  twee  dagen  vóór  den  slag  by  Wagram 
in  het  Oostenryksche  leger,  nam  het  bevel  op 
zich  over  een  gedeelte  der  ruitery  en  kom- 
mandeerde  by  den  terugtocht  de  achterhoede. 
Als  generaal  der  kavallerie  en  gezant  te  Pary» 
bestuurde  hy  de  onderhandelinffen  over  het 
huweiyk  van  JSapóUtm  I  metdelartshertogin 
Maria  Lomxa^  waarby  hy  te  Parys  een  gtooft 
feest  aanrichtte,  dat  met  een  noodlottigen  brand 
eindigde,  en  verwierf  het  vertrouwen  van  den 
Keizer.  Door  tusschenkomst  van  dezen  ver- 
kreeg hy  in  den  Bussisohen  veldtocht  het  opper- 
bevel over  de  Oostenryksche  hulptroepen, 
trok  in  Juli  1812  over  de  Boeg  en  ber^te 
weldra  Pinsk.  Nadat  hy  tevens  het  opperbevel 
verkregen  had  over  het  Saksische  armeekorps^ 
behaalde  hy  eenige  voordeelen  op  den  Bussi- 
schen  generaal  Tormauow^  doch  moest  yo<Nr 
de  overmacht  de  wyk  nemen  naar  het  groot- 
hertogdom Warschau.  Van  dien  tyd  af  bleef 
hy  volgens  geheime  bevelen  werkeloos.  Zyn 
korps  toefde  by  Poeltoesk,  maar  een  door  hem 
gesloten  wapenstilstand  verz^erde  aan  d» 
Fransehen  den  vryen  aftocht  Op  voordracht 
van  Napoléon  werd  hy  tot  veldmaarschalk 
benoemd,  ging  in  April  1813  weder  naar  Pa- 
rys en  deed  vruchtelooze  pogingen,  om  tossehen 
Bosland  en  Frankryk  den  vrede  tot  stand  te 
brengen.  Daarna  werd  hy  bevelhebber  van 
het  observatieleger  in  Bohemen  en  na  Oos- 
tenryks  oorlogsverklaring  aan  NapóUom  over 
alle  troepen  der  Verbondene  Mogendheden. 
Zyne  positie  naast  de  drie  monarchen  by  de 
strydige  gevoelens  van  MttUniók  en  Keizer 
AUxaader  was  zeer  moeieiyk  en  belemmerend 
voor  zyne  oorlogsoperatiSn.  By  Dresden  en 
Leipzig  gaf  hy  geene  biyken  van  grooteveld- 
heerstalenten  en  hy  ondersteunde  vooral  b(^ 
het  vervolgen  der  Franschen  en  den  intocht 
in  Frankryk  in  1814  de  sluwe  politiek  van 
MêtUrmehy  die  NofoUom  wilde  verschoonen. 
Eerst  na  den  slag  by  Arcis  sur  Anbe  besloot 
hy,  naar  Parys  op  te  rukken  en  zich  van 
deze  stad  meester  te  maken.  Door  de  Ver- 
bondene Mogendheden  met  ridderorden  versierd 
en  door  Keizer  Frans  met  de  heeriykheid 
Blumenthal  begiftigd,  keerde  hy  van  het 
oorlogstooneel  terug,  om  aan  de  beraadalagin» 


416 


SCHWASZENBEBO-SCHWABZWALD. 


^n  der  nüDisten  deel  te  nemea  en  de  Oos- 
tenrOksohe  krygsmaeht  op  beteren  Yoet  te 
itMrei^fen.  Na  den  terog keer  tui  N0p<iU(m  nit 
Elte  eriangde  h0  het  opperberel  oyer  het  leger 
der  Verbondene  Mogendheden  aan  de  Boren- 
TVn,  ontfrierp  met  Blüeker  en  WMmgiim  het 
operatieplan,  dooh  verBcheen  te  laat  op  het 
slagveld  om  aan  de  overwinning  deel  te  nemen. 
By  'Stn  terugkeer  te  Weenen  werd  htf  tot 
Toorsitter  van  den  HofkrOgnraad  benoemd  en 
met  onderscheidene  goederen  begiftigd.  Sedert 
1817  was  hg  aan  de  rechter  zlfde  yerlamd,  en  h0 
OTerleed  te  Leipiig  den  15den  Ocberber  1820. 
In  1848  Torrees  bU  Lelpiig  een  gedenkteeken 
te  sHner  eer,  en  in  1867  werd  te  Weenen 
«t|n  miterstandbeeld  (van  HShnel)  onthuld.  — 
"Éitk  soon  JfifieiirUh  Karly  veldwachtmeester- 
generaal  in  Oostenryksehen  dienst,  geboren 
den  SOsten  September  1800  en  overleden  den 
^en  Haart  1870,  heeft  de  gedenkschrUtm 
▼an  lUn  vader  in  het  licht  gegeven  onder  den 
titel:  „Ans  dem  Wanderbuch eines verabeohie- 
deten  Landsknechts  (1846—1848,  5  dln)'\ 

Fdix  Imdwig  Johamn  Friedrieh,  vorst  vom 
43€hma/runb§rg^  een  Ooetenrgksch  staatsman, 
geboren  den  2den  October  1800.  HQ  trad  in  1818 
als  kadet  in  dienst  bO  een  OostenrQksch  ku- 
rasslerregiment,  klom  op  tot  den  rang  van 
ritmeetter,  maar  vertrok  in  1824  als  gezant- 
Bchapeattaché  naar  Petersburg.  In  1826  ging 
hO  als  gesant  naar  Londen  en  na  eene  gerucht- 
makende geschiedenis,  waarin  Lady  JBÜtnbo- 
tongh  betrokken  was,  met  baron  Hfmmanm  naar 
Braslltö.  Na  iQn  terugkeer  was  hQ  bQ  ver- 
Bchillende  ambasstdes  werkzaam,  nameiyk: 
te  ParOa  en  te  Berlfn,  in  1888  te  Tnr0n  en 
in  Panna,  en  in  1846  te  Napels,  waar  hQ 
iiet  bolwerk  was  van  het  strengste  absolutismiiB. 
De  omwenteling  ontrukte  hem  aan  i|Ki  los- 
bandig leven.  Toen  bQ  een  oproer  te  Napels 
de  eer  van  s|fn  hdtel  geschonden  werd,  nam 
fag  iQn  ontslag  en  aanvaardde  daarop  als 
generaal^mitfoor  het  opperbevel  over  eenebri- 
Mde  onder  Ifugmt  in  opperltalie,  streed  bQ 
Onrtatone  en  Goito  en  werd  bevorderd  tot 
luitenant-veldmaarschalk.  Na  het  dempen  van 
den  October-opstand  te  Weenen  werd  hg  den 
228ten  November  1848  aan  het  hoofd  van  het 
ministerie  geplaatst.  Zgn  ideaal  was  een  ml- 
litair-absolutiBtische,  onverdeelde  Ooslenrgk- 
sche  Staat  Door  een  verbond  met  Rusland 
vernietigde  hg  den  opstand  in  Hongarge  en 
deed  de  Pruisische  eenheidspolitiek  schip- 
breuk igden.  Hg  verbond  voorts  de  Duitsche 
Ifiddenstaten  op  het  nauwst  met  Oostenrgk, 
hentelde  den  Bondsraad  en  socht  Pruisen 
Booveel  mogeigk  te  vernederen.  Hg  overleed 
den  6den  April  1862. 

Friêdneh  Jóhmm  Joiêpk  Cölutiit,  vorst  wn 
Béhmmn^niergy  geboren  den  6den  April  1809. 
Hg  omhelsde  den  geesteigken  stand,  werd  ca- 
nonlcus  te  Salaburg,  in  1885  vorstbisschop 
aldaar,  in  1842  cardinaalpriester  en  in  1849 
vorsttiisBchop  van  Praag,  lid  van  het  Huis 
der  Heeren  en  leider  der  clericaal-fèudale 
partg  in  Bohemen. 

Tot  het  Huis  Schwartenherg  behoort  ver- 
moedeigk  het  Friesche  geslacht  ^At(Hif^2«i&0r^ 
0%  Hoienlcmêberg.  Het  vestigde  aich  in  ons 
Vaderiand  in  den  aanvang  der  17de  eeuw,  en 
ondencheidene  leden  daarvan  zgn  in  de  be- 
trekking   van   grietman  werkzaam  geweest. 


AfiEonderigk  vermelden  wg  den  geleerden 
&êorg  Fnêerik^  baron  ihoê  Sekw&rttmberg  m 
Sokêullaniberg  f  op  de  state  ter  Home  te 
Beetgum  gevestigd.  Hg  was  curator  van  de 
hoogeschool  te  Franeker,  maakte  zich  ver- 
diensteigk  door  de  uitgave  van  het  iJ'rleaelie 
Oharterboek*'  en  oveneed  te  *8  Oravenhage 
den  6den  Augustus  1788. 

Sohwarawttld  (Het),  een  gebergte  in  het 
suiden  van  Duitschland,  loopt  als  een  hooge 
wal  langs  de  Boven-Rgn  en  strekt  van  SSo- 
Ungen  aan  de  Bgn  tot  aan  Durlach  zieh  uit 
in  eene  noord-noordwesteigké  richting  over 
eene  lengte  van  168  Ned.  mgi.  Het  heeft  sgne 
aanzienigkste  breedte  en  hoc^  in  het  zuiden, 
waar  hetmetzgnheuvelaehtigen  Jnrazoomvan 
Müllheim  aan  de  Rgn  tot  aan  deWutaehiieh 
uitbreidt  over  eene  breedte  van  60  Ned.  mgi, 
terwgi  het  in  het  noorden  tusschen  Durlach 
en  Pfotzheim  eene  breedte  heeft  van  slechts 
80  Ned.  mgi  en  door  het  dal  der  Kreichgan 
van  het  Odenwald  is  gescheiden.  Zgn  straMe 
wand  is  westwaarts  naar  het  Bgndal  gekeerd 
en  hier  is  ook  de  voet  van  het  gebeorgte  het 
laagst  gelegen,  daar  het  Bgndal  van  Dnrlach 
tot  Basel  eene  rgiing  heeft  van  117totdeehts 
245  Ned.  el.  In  het  zuiden  daaU  deie  vaUd 
van  den  mond  der  Aar  tot  Basel  van  815  tot 
245  Ned.  el.  Aan  de  oostzgde  daarentegen  is 
de  helling  zoo  flauw,  dat  men  alleen  aan  de 
vermeerderde  boschgronden  bemeikt,  dat  men 
het  Schwarzwald  bereikt.  Aldaar  ligt  yUMagen 
430  Ned.  el  hooger  dan  het  aan  den  weste- 
igken  voet  gelegene  Freiburg,  en  Domstetten 
489  Ned.  el  hooger  dan  OfTenborg.  De  gedaante 
der  bergen  is  in  het  algemeen  in  het  Schwarz- 
wald eentonig;  men  vindt  er  veelal  afgeronde 
koepehi  en  tafelvormige,  door  diepe  dalen 
gescheidene  bergen  en  bergkammen,  die  echter 
geene  doorloopende  bergketens  vormen.  Hen 
heeft  er  vele  bronnen  en  beken,  die  zich  zuid- 
en westwaarts  naar  het  Bgndal  spoeden  en 
aan  de  noordoosteigke  helling  naar  de  Neckar. 
Intusschen  behoort  ook  een  klein  gedeelte, 
dezer  helling  tot  het  stroomgebied  van  de 
Donan.  Naar  de  Neckar  vloeit  de  Enz  met 
de  Nagold,  en  rechtstreeks  naar  de  Bgn 
snellen  ten  zuiden  de  Wutach,  de  Alb,  de 
Wehra  en  de  Wlese,  en  ten  westen  de  Kan- 
der,  de  Neumagen,  de  Elz  met  de  Dreisam, 
de  Kinzig,  de  Benen,  de  Acher,  deSandbach, 
de  Oos,  de  Murg  en  de  Alb.  De  belangrgkste 
van  deze  rivieren  is  de  Kinzig,  die  aan  de 
oosteigke  helling  ontspringt,  dwars  door  het 
geheele  gebergte  dringt  en  bg  Kehl  zich  uit- 
stort in  de  Rgn.  Door  natuurschoon,  door 
afwisseling  van  bevallige  en  schilderachtige 
landschappen  onderscheiden  zich  vooral  de 
dalen  van  de  Hurg  en  van  de  Gutach,  de 
Hdllenpasz  in  het  Freiburger  dal,  het  Munster- 
dal en  de  dalen  van  de  Wiese,  Wehra  en 
Alb.  Vhn  de  watervallen  zgn  die  van  den 
Fallbach  bg  Triberg,  waar  het  water  langs, 
7  terrassen  170  Ned.  el  naar  beneden  stort, 
en  die  van  den  Lierbach  bg  de  bouwvallen 
van  het  klooster  Allerheiligen  de  firaalBte  van 
het  Duitsche  Middengebergte.  Door  het  dwais- 
dal  der  Kinzig  wordt  het  Schwarzwald  in 
eene  grootere  zuideigke  en  eene  kleinere  noor- 
deigke  helft  gescheiden  (Obere  en  Untere 
Schwarzwald).  Het  centrale  berggevaarte  vmi 
het  Schwarzwald  is  de  Feldberg  ten  oosten 


SCHWABZWALD^SCHWEICHEL. 


417 


w%n  Frelbarg  (1494  Ned.  el  hoog).  Vandaar 
atrekken  sich  bergruggen  in  alle  richtingen  nit 
Tot  de  hoogste  koepels  in  het  midwesten 
liehooren  de  Belohen  (1415  Ned.  el  hoog), 
de  Kohlgarten  (1179  Ned.  el  hoog)  en  de 
boschrffke  BUnen  (1167  Ned.  el  hoog).  In  het 
aaiden  yerheffen  aieh  de  Heraogshom  (1841 
Ned.  el  hoog),  de  Blösiling  (1254  Ned.  el 
hoog)  ena.,  en  in  het  oosten  en  noorden  de 
Erzkasten  (1 286  Ned.  el  hoog)  en  de  Kandel 
(1248  Ned.  el  hoog).  Niet  aoo  hoog  is  het 
Untere  Schwarzwald,  waar  de  gemiddelde 
hoogte  slechts  600  Ned.  el  bedraagt  De  ber- 
gen aSn  hier  meer  tafelvormig.  Het  yoomaamste 
gCTaarte  is  hier  de  Homisgrinde  (1 116  Ned.  el 
hoog),  de  Kniebispas  (978  Ned.  el  hoog),  de 
Badener  Höhe  (980  Ned.  el  hoog),  de  Hohen 
Staofen  (672  Ned.  el  hoog)  en  de  Hochkorf 
(1041  Ned.  el  hoog).  Eigenaardig  zQd  er  de 
kleine  bergmeren  en  venen,  zooals  de  Feder- 
see,  de  Schlnchsee,  de  Titisee,  de  Biommelsee 
en  de  Wildsee.  Biet  nitaondering  van  de  hoogste 
koepeltoppen  atin  de  bergen  in  het  Schwarz- 
wald dicht  begroeid  met  naaldhont.  Aan  de 
donkere  kleur  van  dit  geboomte  ontleende  het 
Schwarzwald  aUn  naam,  terwDl  het  by  de 
Bomeinen  dien  van  Silva  Ifarciana  (Marko- 
mannenwond)  droeg.  Er  zijn  eenige  merk- 
waardige bergpassen,  en  door  dit  gebergte  loopt 
de  in  1878  voltooide  Schwarzwaldspoorweg,  die 
hO  Oflénbnrg  ([aan  de  Itfn  Blanheim-Basel)  een 
aanvang  neemt,  in  het  Kinzigdal  tot  aan  Hansach 
en  in  het  Gntachdal  tot  aan  Triberg  opklimt 
en  vervolgens  langs  de  Brigach  naarDonane- 
aehingen  afdaalt;  deze  schilderachtig  voortkron- 
kelende  spoorweg  loopt  door  88  tunnels. 

De  voornaamste  gesteenten  van  het  Schwarz- 
wald zyn  graniet,  gneis  en  bonte  zandsteen; 
voorts  heeft  men  hier  en  daar  leisteen,  steen- 
kolen en  roodliggend,  benevens  nitbarstings- 
gesteenten.  Het  gneis  vormt  er  de  kern  en  is 
het  meest  verbreid,  en  daaromheen  vindt  men 
een  gordel  van  graniet  Ook  heeft  men  er 
porfier  en  Qsererts,  alsmede  eene  menigte 
minenUe  bronnen.  Van  deze  worden  die  van 
Baden-Baden,  Huberbad,  Badenweiler,  Siio- 
kingen,  Wildbad  ena.  druk  bezocht  Het  kli- 
maat is  er  in  de  hoogst  gelegene  streken  guur. . 
Diar  voert  de  winter  nog  heerschappü ,  wan- 
neer aan  den  voet  van  het  gebergte  lüles  reeds 
gro^  en  bloeit  Hier  komt  de  druif  tot  rypheid, 
—  hier  oogst  men,  behalve  het  gewone  ooft, 
amandelen,  waUioten,  echte  kastai^es  enz., 
terwtl  de  hooger  gelegene  akkers  slechts 
zomerkoren,  aardappden  en  vlas  levereir.  De 
uitgestrekte  weiden  a||n  er  in  een  goeden 
staat  en  bevorderen  er  eene  aanzienlQke  vee- 
fokkerQ.  Tot  400  Ned.  el  boven  de  oppervlakte 
der  zee  vindt  men  er  wgngaarden,  tot  800 
Ned.  el  beukeboomen  en  4|ne  dennen,  en 
daarboven  tot  1820  Ned.  el  grove  dennen. 
De  bewoners  van  het  gebergte,  dat  «met  het 
eostelQk  gedeelte  tot  Wttrtemberg  en  voor  't 
overige  tot  Baden  behoort,  zün  in  het  zuiden 
van  Alemannischen,  in  het  oosten  vanSchwa- 
hisch^  en  in  het  noorden  van  Frankischen 
oorsprong.  De  gemeenten  bestaan  er  in  het 
westen  en  zuiden  uit  verstrooide  boerderijen, 
en  deee  nyn  in  het  zuiden  eenigermate  in  Zwit- 
sersehen  bouwtrant  opgetrokken.  De  belang- 
rVkste  bronnen  van  bestaan  zün  er  hontcultuur 
en  houthandeL  Zware  stammen  worden  er  langs 

xin. 


houtwegen  naar  de  beken  en  langs  deze  naar 
de  Byn  gevoerd.  Ook  heeft  men  er  onder- 
scheidene zaagmolens.  In  sommige  gedeelten 
van  het  gebergte  vervaardigt  men  keurig 
houtsngwerk ,  stroohoeden  en  de  bekende 
Schwarzwalder  uurwerken.  Van  alle  Icantea 
kan  men  langs  qK>orwegen  tot  ftet  gebergte 
naderen,  en  het  wordt  in  den  zomer  door  vele 
reizigers  bezocht 

Sohwarzwald-Kreits  is  de  naam  van 
een  district  in  het  koningrOk  Würtemberg; 
het  omvat  het  westeiyk,  bergachtig  gedeelte  des 
lands,  grenst  in  het  noorden  aan  Baden  en  aan 
de  Neclcarkreits,  in  het  oosten  aan  de  Donau- 
kreits  en  HohenzoUem  en  in  het  zuidoosten,  zui- 
den en  westen  aan  Baden,  en  telt  op  89,69  Q 
geogr.  mOl  ruim  475000  inwoners  (1885), 
onder  welken  zich  nagenoeg  120000  R.  Katho- 
lieken en  1505  Israëlieten  bevinden.  Het  land 
is  wegens  het  Schwarzwald  en  den  Alp  berg- 
achtig, wordt  door  de  Donau,  de  Necluur,  <to 
Enz,  de  Nagol4  enz.  besproeid  en  heeft  eenige 
vruchtbare  dalen,  maar  behoort  voor  *t  overige 
tot  de  meest  woeste  gedeelten  van  Midden- 
Europa.  De  voornaamste  voortbrengselen  iQn 
er  hout,  groenten,  ooft,  vlas,  Qzer,  turf  en 
marmer.  De  hoofdstad  is  Reutlingen. 

Sohwedt,  eene  stad,  in  het  Pruisische 
district  Potsdam  en  op  den  linker  oever  van 
de  Oder  aan  den  spoorweg  naar  Angermttnde 
gelegen,  is  de  zetel  van  eene  rechtbank,  heeft 
verschillende  maatschappyen,  een  merkwaardig 
koninkiyk  kasteel  met  een  Engelschen  tuin, 
drie  Protestantsche  kerken  en  eene  B.  Katho- 
lieke kerk,  eene  synagoge  en  een  gymnasium 
en  telt  9744  inwoners  (1885).  De  inwoners 
houden  zich  vooral  bezig  met  tabaksoultnur, 
handel,  scheepvaart  en  visschery.  De  stad  is 
door  stoombootiynen  verbonden  met  Breslau, 
Frankfort  aan  de  Oder  en  Stettin.  Ten  noord- 
westen van  de  stad  vindt  men  het  buitenver- 
biyf  lionplaisir. 

Sohwegler  (Albert),  een  verdiensteiyk 
godgeleerde  en  wysgeer,  geboren  den  lOden 
Februari  1819  te  Biichelbach  in  Wttrtemberg, 
studeerde  te  Tübinsren  en  kwam  door  zyn 
geschrift  over  het  Montanismus  en  door  onder- 
scheidene verhandelingen  in  de  „Theologische 
Jahrbücher"  van  Zeiler  in  botsing  met  de 
kerkeiyke  overheid  in  Wttrtemberg,  zoodat 
hy  de  godgeleerde  loopbaan  verliet  Hy  stichtte 
in  1848  de  „Jahrbttcher  der  Gegenwart",  die 
tot  in  het  midden  van  1848  in  het  licht  ver- 
schenen, en  vestigde  zich  in  eerstgenoemd 
Jaar  als  privaatdocent  in  de  wysbegeerte  en 
oude  letteren  te  Tttbingen,  waar  hi[  in  1848 
tot  buitengewoon  hoogleeraar  wenQ^enoemd 
en  den  5den  Januari  1875  overleedTvan syne 
geschriften  vermelden  wy:  „Das  nachaposto- 
lische  Zeitalter  (1846,  2  dln)",—  „Geschichte 
der  Philosophie  im  Umrisz  (1848;  9de  druk, 
1876)",  —  „Rdmlsche  Geschicbte  (1858— 1858, 
8  dln;  2de  druk,  1867—1870,  voortgezet  door 
OUu(m^  1878—1876,  dl  4  en  5)",  —  en  „(}e- 
schichte  der  griechischen  Philosophie  (1859; 
2de  druk,  1870)". 

Sohweiohel  (G^rg  Julius  Bobert),  een 
Dnitsch  romanschryver,  geboren  den  12den 
JnU  1821  te  Königsben?,  studeerde  aldaar  in 
de  rechten,  nam  in  1848  deel  aan  de  volks- 
beweging en  moest  als  mederedacteur  van  de: 
„Dorfszeitnng  in  Preuszen"  zyn  vaderland  ver- 

27 


418 


SCHWEICHEL— SCHWEiaHHUSEB. 


laten,  waarna  hQ  te  Lansanne  tot  leeraar  werd 
benoemd.  Na  iQn  temgkeer  in  Doitschland 
woonde  I4I  te  BerlQn,  te  Hannover  en  te 
Leipiig  en  sedert  1869  is  hV  redacteur  der 
«Deotsche  Roman  Zeitnng'*  te  BerlQn.  Hg 
schreef:  „Iil  Gebirg  and  Thai  (1864)",  —  « Jms 
and  GenfenSe  (1866)",— ,,Im  Hoohland  (1868)", 
—  yAos  den  Alpen  (1870,  8  dln;  2de  drak, 
1872)",  ^  ,Der  Axtschwinger  (1868 ;  8de  drok, 
1880)",  ~  „Der  BUdschnitaer  von  Aehensee 
(1878,  8  dln:adedrak,  1876)",  — „Die  Falkner 
▼on  St  Vigtl  (1881,  8  dln)",  —  „Italienische 
BUtter  (1876 ,  2de  drok,  1880)",  —  en  „Camilla 
(1886)". 

Sohweiokhardt  (Katharina  Wilhelmina), 
lie  Büderd^k. 

Sohweidnits,  te  Toren  een  selfttandig 
▼orstendom  in  NederSileaië  met  omstreeks 
226000  inwoners  op  44  Q  geogr.  m01,  omvat 
thans  de  Proisische  districten  Schweidnits, 
Beichenbach,  Striegaa,  Waldenborg,  Bolken- 
hain  en  Landeshot  Het  werd  in  1728  door 
BUho  I  gesticht,  doch  Terriel  in  1741  aan 
Praisen.  —  De  evensoo  genoemde  stad,  yooial 
bekend  door  het  beleg  van  1762,  te  voren 
de  hoofdstad  van  het  yorstendom,  thans  van 
een  district,  ligt  aan  de  Weistrits  in  een 
▼rachtbaar  dal  tosschen  het  Zobten-  en  Eolen- 
gebergte,  247  Ned.  el  boven  de  oppenrküite 
der  aee  en  aan  den  spoorweg  van  Liegnits 
naar  Eamena.  Men  heeft  er  4  kerken,  een 
ood  raadhois  met  een  Termaarden  kelder, 
een  archief,  een  schouwbnrg,  een  gymnasiom, 
onderscheidene  andere  scholen,  eengamisoen, 
en  bitna  24000  inwoners  (1886).  Men  vindt  er 
voorts  machinen-  en  naaldenfitbrieken,  menbel- 
makeryen,pottebakkeryen,orgel£abrieken  ens., 
en  vooral  het  bier  van  Bchweidnitz  heeft  eene 
groote  vermaardheid.  Deae  stad  is  tevens  de 
graanmarkt  der  omliggende,  volkryke  oorden. 
De  voormalige  vestingwerken  sUn  er  in  1864 
gesloopt  en  in  een  firaai  park  herscliapen. 

Sohweigaard  (Anton  Martin),  een  Noor- 
weegsch  rechtsgeleerde  en  staathoishondkan- 
dige,  geboren  den  Uden  April  1808  te  KragerO, 
stadeerde  te  Christiania,  reisde  in  Zweden, 
Dnitschland,  Zwitserland,  Frankryk  en  Dene- 
marken en  werd  in  1886  hoogleeraar  in  de 
rechten  te  Christiania  en  in  1840  tevens  in  de 
staatswetenschappen  en  statistiek.  Hg  was 
sedert  1841  lid  van  den  Storthing,  verwierf  er 
de  achting  van  alle  parttfen  en  overleed  te 
C^hristiania  den  2den  Febrnari  1870.  Van  sQne 
geschriften  noemen  wQ:  „Den  nordske  proces 
(1846—1849,  2  dln)",  —  „Kommentar  snm 
Kriminalgeseti  (1844,  2  dln)",  —  „Statistik 
von  Norwegen(1840)",— en  „Dasnorwegische 
Handelsrecht  (1846)".  Te  Christiania  verrees 
in  1888  een  gedenkteeken  te  agner  eer. 

Sohweiger-Lerohenlbld  (Amand  von), 
een  verdiensteigk  reisiger  en  aardrgksknndige, 
geboren  den  17den  Mei  1846  te  Weenen,  be- 
zocht de  militaire  académie  te  Wiener-Neastadt, 
trad  in  1866  als  officier  in  dienst,  nam  in  1866 
deel  aan  den  veldtocht  in  Opper-Italie,  maar 
nam  reeds  in  1871  sgn  ontslag;  om  ontdek- 
kingsreiaen  te  ondernemen  in  Enropeesch  en 
Aiiatisch  Torkge.  Hg  schreef:  „Unter  den 
Halbmond  (1876)",— „Bosnien  (1878 ;  2de  drak, 
1879)",  —  „Annenien  (1871)",  —  „Zwischen 
Pontas  and  Adria  (1879)"  —  „SeraU  and  Hohe 
Pforte  (1879)",  —  „Das  Fraaenleben  derErde 


(1881)",  —  „Der  Oriënt  (1882)",  — „Qriechen- 
land  in  Wort  and  BUd  (1882)**,—  „Die  Adria 
(1888)",  —  „Abbaaia,  IdyUe  von  der  Adria 
(1888)",  —  „Der  eiseme  Jahrhnndert  (1884)", 

—  „Von  Ocean  sa  Dcean  (1886)",  —  „lm 
Kreislaaf  der  Zeit  (1886)*'  —  „Afrika  (1886)", 

—  „Aas  ansem  Sommeritnschen  (1886)".  —  en 
„Zwischen  Donan  and  Kankasos  (1886)  • 

Sohweigger.  Onder  deaen  naam  vermel- 
den wg: 

Jokam    Salomo    Okritiopk  Sckwmgget^  een 
verdiensteigk  natoorkandige.  Hg  werd  geboren 
te  Erlangen  den  8sten  April  1779,  stadeerde 
aldaar,  vestigde  er  aich  in  1800  als  privaat- 
docent,  en  werd  in  1808  profenor  in  de  wis- 
en  nataorkande  aan  het  gjmnadnm  te  Baireoth 
en  in  1811  aan  de  polytechnische  sohool  te 
Nflmberg.  In  1817  werd  hg  hoogleeraar  in 
de    natanr-  en  seheikande  te  Erlangen,  in 
1821  te  Halle,  en  overleed  aldaar  den  Oden 
September  1857.  Zgn  ondenoek  strekte  aich 
alt  tot  de  electriciteit  en  het  galvanlamas,  en 
nadat  hg  reeds  in  1808  een  electromeler  ver- 
vaardigd had,  bedacht  hg  vervolgens  den  naar 
hem  genoemden  magnetisohen  mnltlpUoator.  In 
1815  belastte  hg  aich  met  de  redaeiie  van  het 
„Jonmal    für  Chemie  and  Physik*',    Voorts 
schreef  hg:    „Einleitnng    in  die  Mythologie 
anf  dem  Standpnnkte  der  Natorwisseaschaft 
(1886)",    —     „Ueber    natnrwisseaschaftUche 
Mysteriën  in  ihren  VerhUtnla  sar  Literator 
des  Altherthams  (1848)",  —  „Ueber  das  Elek- 
tron der  Alten  (1847)",  —  en  „Ueber  die 
stöchiometrisehe  Beihen  (1858)". 

Zarl  JSruêt  Tksodor  Sdkwm^sf^^  een  litstekead 
oogheelknndige  en  een  soon  van  den  voor- 
gaande. Hg  werd  geboren  te  Halle  den  29Bten 
October  1880,  stadeerde  te  Erlangen  en  te  Halle 
in  de  geneesknnde,  werd  er  assistent  aan  de 
geneeskundige  kliniek,  vestigde  er  sich  alt 
privaatdocent ,  hield  sich  voorts  besig  met 
microscopische  anatomie  en  vertrok  vervolgen» 
naar  Berign,  om  er  sich  onder  AlkroM  wm 
QrdfB  aan  de  oogheelknnde  te  wgden.  Hg 
bleef  er  tot  1865,  volbracht  eene  reis  naar 
New  Tork,  sag  sich  in  1868  benoemd  tot 
hoogleeraar  te  Göttingen  en  is  sedert  1871 
als  opvolger  van  vom  Ordft^  professor  en  di- 
rectear  van  de  inrichting  voor  oogigders  i» 
Berign.  Hg  schreef  o.  a.:  „Vorlesangen  ttber 
den  Gebranch  des  Aagenspiegehi  (1864)",  — 
„Handbnch  der  specieUen  Aagenheilknnde  (4de 
dmk,  1880)",  —  ^hproben  (1876,  met  48 
platen)",  —  en  „Klinische  Untersochnngen 
über  das  Schielen  (1881)". 

SohweighAuaer  (Johannes),  een  verdien- 
steigk  beoefenaar  der  onde  tal^  geboren  te 
Straatsbarg  den  26sten  Jnoi  1742,  legde  aich 
te  Pargs  toe  op  het  Hebreeawsch  en  Arabisch 
en  werd  in  1778  hoogleeraar  in  sgne  ge- 
boorteplaats. Oednrende  de  Bevolntie  in  den 
kerker  geworpen,  sag  hg  sich  later  weder 
geplaatst  aan  de  école  centrale  te  Straatsbarg 
en  benoemd  tot  lid  van  de  Académie  dealn- 
scriptions.  In  1824  legde  hg  het  hoogleeraars- 
ambt  neder  en  overleed  den  19den  Jaanari 
1880.  Hg  leverde  voortreffeigke  aitgaven  der 
werken  van  Appkmu  (1785,  6  dln)",  —  Po- 
l^Hut  (1789—1795,  9  din),  —  en  «iwc»  (1809, 
2  dln),  —  alsmede  een  „Lexicon  Herodotenm 
(1824,  2  dln)".  —  Ook  sgn  soon  «Tmni  €hoff^oy 
SekweiffkaMêer^  die  hem  in  1824  als  hoogleeraar 


SCHWEIGHaUSER— SCHWENCK. 


419 


opyolgde,  heeft  sich  als  Bchrftyer  bekend  ge- 
maakt en  overleed  den  14den  Maart  1844.  Van 
lUne  geflchriften  yermelden  wtf :  ,,AntiqaitéB  de 
r Alaace  (met  ChMr^,  182d)*\ — ^lan  topogra- 
phSqoe  dn  mnr  païen  (1825)'\  —  „Yaes  pitto- 
reeqnes  de  la  Gathédrale  (1827)*\  —  en 
„Enomération  det  monnments  lee  plns  rémar- 
qnablet  dn  département  dn  Bas-Rhin  (1842)**, 
Sohweixiftirt,  eene  stad  in  het  Bdersehe 
district  Unteirftranken,  ligt  aan  de  Hain  en  aan  de 
spoorwegen  van  Bamberg  naar  Wttnbnrg,  van 
Sehweinftirt  naar  Heinongen  en  Tan  Schwein- 
fort  naar  Gïemttnden.  Z)|  is  de  letel  van  eenige 
rechtbanken  en  teltmim  12  600 inwoners (1886). 
Op  het  mime  marktplein  yerheft  er  zich  het 
merkwaardig  stadhuis  met  eene  yerzameling 
yan  ondheden  en  met  eene  bibliotheek.  Ook 
z||n  er  eenige  firaaie  kerken,  en  twee  bmggen 
z0n  er  over  de  Main  gelegd.  Behalve  het 
gymnasinm  z0n  er  onderscheidene  andere  scho- 
len en  de  nVverheid  heeft  er  eene  aaamerke- 
lyke  iüU>reiding  verkregen.  Er  is  eene  water- 
leiding en  in  haar  omtrek  tiert  de  wijnstok. 
Ook  worden  er  aeer  dmkke  veemarkten  ge- 
bonden. 

Sohweinfürth  ((ïeorg  Angnst),  een  ver- 
dienstelük  natnnronderaoeker  en  reiziger,  ge- 
boren te  Riga  den  298ten  December  1886,  sta- 
deerde te  Heidelberg,  Mflnchen  en  BerlOn  en 
reisde  in  Oostenrgk,  Ènsland  en  op  het  eiland 
Sardinië.  Van  1864  tot  1866  onderzocht  hg 
de  flora  op  het  stroomgebied  van  de  NQl  en 
begaf  zich  in  1868  wederom  derwaarts.  In  het 
volgende  jaar  sloot  hQ  zich  aan  b|{  eene 
ex^ditie  naar  de  Gazellenrlvier,  reisde  door 
de  landen  der  Dinka,  DJoer  en  Bongo  en 
ondernam  een  tocht  door  het  mild  besproeide 
gewest  tnsschen  de  DJoer  endeBahrelOebeL 
In  Jannari  1870  bezocht  hy  het  gebied  der 
Niam-Niam,  voorts  dat  der  Monboettoe  en 
ontdekte  hier  de  breede  OeëUarivier,  die  hQ  als 
den  bovenloop  van  de  ^ari  beschouwde,  ter- 
wVl  anderen  meenen  dat  zU  met  de  Oongoln 
verband  staat  HQ  verloor  zUn  dagboek  en 
zQne  verzamelingen  door  de  vlammen  en  kwam 
in  Joli  1871  te  Khartoem.  In  JnU  1872  be- 
rdkte  hQ  Berli)n  en  schreef  er :  „lm  Herzen 
von  Afrika  (1874,  2  dln ;  2de  druk,  1878)", 
een  boek,  dat  in  zeven  talen  is  overgezet.  In 
1878  en  1874  volbracht  hQ  kmidkondige  na- 
sporingen  in  de  groote  Onae  der  Libysche 
WoestUn  en  in  1874—1876  begaf  hg  zich  op 
oitnoodiging  van  den  Khedive  naar  (}aXro,  waar 
hg  een  geographisch  genootschap  stichtte  en 
zich  voor  goed  vestigde.  Van  1876—1886  deed 
hg  twaalf  tochten  door  onbekende  gewesten 
tnaschen  de  Ngi  en  de  Boode  Zee  en  verza- 
melde er  een  groot  aantal  gesteenten  voor  het 
Koninkigk  Mnsenm  te  Berlfn.  Bg  het  bombar- 
dement van  AlexandriS  in  1882  was  hg  bgna 
het  slachtoflTw  der  volkswoede  geworden.  Van 
zgne  geschriften  vermelden  wgnog:  „Plantae 
qnaedam  nilotieae  (1862)",  —  .Beitrttge  znr 
Flora  Aethiopiens  (1876)",  —  „KeUqniae  Kot- 
schyanae  (1868)",  —  en  „Artes  Africanae 
(1876)". 

Sohweitser  (Jean  Baptista  von),  een 
staatkundig  en  dramatisch  dichter,  geboren 
den  12den  JnU  1888  te  Frankfort  aan  de 
Main,  beaocht  het  door  de  Jezuïeten  bestuurde 
lyceum  te  Aschaffenburg,  later  het  gymnadum 
aldaar,  studeerde  vervolgens  te  Berign  en  te 
XUL 


Heidelberg  in  de  rechten  en  vestigde  zich  als 
advocaat  in  zgne  geboortestad.  Meer  dan  met 
zgne  betrekking  hield  hg  zich  echter  bezig 
met  de  staatkunde  en  de  fraaie  letteren.  Niet 
laag  na  1860  betoonde  hg  zgne  belangstelling 
in  de  sociaaldemocratische  bewe^ng,  werd 
in  1864  na  den  dood  van  LaualU  {Resident 
van  de  algemeene  Duitsehe  werkliedenveree- 
niging  en  belastte  zich  met  de  redactie  van 
den  „Socialdemocrat",  zoodat  hg  gedurig  in 
onaangename  aanraking  kwam  met  de  FmU 
sische  Regeering.  In  1867  werd  hg  afgevaardigd 
naar  den  Noord*  Duitschen  Rgksdag;  toen  hg 
echter  in  1871  bg  het  verkiezen  van  leden 
van  den  Duitschen  Rgksdag  de  nederlaag  leed, 
legde  hg  het  voorzitterschap  neder,  om  zich 
onverdeeld  aan  de  beoefening  der  fraaie  letter-- 
kunde  te  wgden,  maar  overleed  reeds  den 
28sten  Juli  1876.  Hg  schreef  een  aantal  too* 
neelspelen,  van  welke  onderscheidene  met 
bgval  werden  ontvangen.  Wg  vermelden :  „Al- 
cibiades  oder  Bilder  aus  Hellas  (1858)",  — 
„Friedrich  Bvbarossa  (1868)",  —  „Canossa 
(1871)",  —  „Die  Darwinianer  (1876)",  — „Die 
drei  Staatsverbrecher  (1876)",  —  en  „Epide- 
misch (1876)".  Daarenboven  leverde  hg :  „Ln- 
cinde  oder  Eapital  und  Arbeit,  socialpolitisches 
Zeitgemftlde  (1864,  8  dln)". 

Sohweizer.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg: 

Alexamder  SohweUer,  een  Protestantsch  god- 
geleerde, geboren  te  Murten  den  14den  Maart 
1808.  Hg  studeerde  te  Zttrich  en  behoort  tot 
de  volgelingen  van  éeUeiermaeherj  en  van  zgne 
geschriften  noemen  wg:  „Die  Glaubenslehre 
der  reformfrten  Eirche  (1844—1847,  2  dln)", 

—  „Homiletik  der  evangelisch-protestantischen 
Eirche  (1848)",  —  „Die  protestantische  cen- 
traldogmen  innerhalb  der  Reformirten  Eirche 
(1864—1866,  2  dln)",  —  „Die  christUche  Glau- 
benslehre (1868-1872, 2  dln ;  2de  druk,  1877)", 

—  „Pastoraltheorie  (1876)",  —  „Nach  rechts 
und  links;  Besprechungen  tiber  Zeichen  der 
Zeit  (1876)'',  —  „Die  Zukunft  der  Religiën 
(1878)",  —  en  „Zwinglis  Bedeutung  neben 
Luther  (1884)". 

Katpar  Chüfnêd  Imdufiff  Sekwekeff  een  ver- 
diensteigk  sterrenkundige,  geboren  den  lOden 
Februari  1816  te  Wgia  in  het  canton  Zürich« 
Hg  studeerde  in  1839  te  EOnigsberg  onder  Bet- 
td^  was  van  1841—1842  geplaatst  aan  de 
sterrenwacht  te  Pulkowa,  belastte  zich  daarop 
te  Moskou  met  het  beheer  eener  wetenschap- 
peigke  Inrichting  en  werd  er  in  1847  directeur 
der  sterrenwacht.  Hg  overleed  den  6den  Juli 
1878.  Van  zgne  geschriften  noemen  wg :  ,,Un- 
tersuchungen  über  die  in  der  Nfthe  van  Mos- 
kan  stattandende  LokaUttractton  (1868)",  — 
en  „Ueber  das  Stemschwanken  (1868)".  Ook 
schreef  hg  verhandelingen  over  de  zonnevlek- 
ken en  zonnetkkkels  en  ontdekte  een  viertal 
kometen. 

Sohwenok  (Eonrad),  een  verdiensteigk 
letterkundige,  geboren  te  Lich  in  1798,  bezocht 
de  universiteit  te  Gieszen,  werd  leeraar  te 
Utrecht  en  te  Bonn,  in  1826  professor  aan  het 
gymnadnm  te  Frankfort  aan  de  Main  en 
overleed  aldaar  den  14den  Februari  1864.  Hg 
schreef  een  groot  aantal  bgdragen  in  tgdschrif- 
ten,  leverde  als  verUlingen :  „Odyssee  (1822)", 

—  „Homerische  Hymnen  (met  FoUmtimt^  1814)", 

—  „Hymnen  des  Eallimaehos  (1821)",  —  en 

27^ 


420 


SCHWENCK-6CHWERIN. 


„CataU  (1826)*\  —  entchreef:  „Etymoloffiich- 
mythoiogiflche  AndeotaogeD  (183d)'\  —  «Mytbo- 
logische  Skluen  (1836)'\  —  „Mythologie  der 
MiaÜsohen  Völker,  der  Aegypter,  Oriechen, 
Bömar,  Germanen  nnd  Slawen  (2de  druk, 
1866,  7  dln)*\  —  „Sinnbilder  der  Alten  V5i- 
ker  (1851)"|  —  „Etymologischea  Wörterbuoh 
dee  Lnteiniflchen  (1827)*\—  „Beitrlige  mr  Wort- 
«órBchong  dee  Lateihschen  (1833—1835, 2  dln)'*, 
—  en  „Wörterbnoh  der  dentechen  Sprache  in 
Besiehong  aof  Abstammuog  (1843 ;  4de  druk, 
1856)*\  Ook  verschenen  Tan  hem  uitgaven 
der  ,yEameniden  (1821)",  ~  der  „Zeven  tegen 
Theben**,— ender„Choëphoren*'van  AesokylMS, 

Sohwenmger  (Ernst),  een  vermaard  ge- 
neeskundige, geboren  den  15den  Juni  1860 
;te  Freistadt  in  de  Boven  Pfals,  studeerde  te 
liünchen,  werd  er  assistent  van  va»  Bukl  en 
tevens  privaatdocent,  beliandelde  eerst  Oraaf 
Wükdm  9<m  Bitmarck  en  daarna  den  Byks- 
kanselier  met  uitstekend  gevolg  en  aag  aich 
in  1884  benoemd  tot  hoogleeraar  te  Beriyn. 
Z0ne  „(Jesammelte  Arbeiten"  a||n  in  het  licht 
verschenen. 

Sohwenkfeld  (Kaspar  von),  de  stichter 
eener  Protestantsche  secte  en  geboren  in  1493 
te  Ossig  by  Liegnits,  was  de  telg  van  een 
adeliyk  geslacht,  studeerde  o.  a.  te  Keulen, 
verkeerde  als  jonker  aan  verschillende  Hoven, 
werd  raadsheer  by  den  Hertog  wm  LieffmUx^ 
doch  helde  sedert  een  beioek  te  Wittenberg  in 
1522,  waar  hy  met  KarUtadt  in  aanraking 
kwaód,  niet  weinig  over  tot  het  Protestantis- 
mus  en  bevorderde  de  v^breiding  daarvan  in 
LiegnitB.  Weldra  echter  was  hy  het  met  LtOkêr 
oneens  over  de  leer  der  rechtvaardigmaking, 
sprak  op  dweepsieken  trant  van  de  „geeste- 
lyke  bevinding'*  van  Gods  genade,  werd  des- 
wege in  1528  uit  ayn  vaderland  verbannen 
en  xwierf  onder  stryd  en  ellende  rond  in 
Schwaben  en  aan  de  Byn,  totdat  hy  den  lOden 
December  1661  in  Würtemberg  overleed.  Zyne 
gevoelens  heeft  hy  openbaar  gemaakt  in  syn 
„Bekandtniss  und  Beohenschaft  von  den  Haupt- 
paukten  des  ohristlichen  Glaubens  (1567)**. 
Eerst  na  syn  dood  vormden  zyne  aanliangers, 
Sokmkfddiamm  genaamd,  in  Sileaië  a£M>n- 
deriykQ  gemeenten,  welke  aich  onderscheidden 
door  eene  gestrenge  kerkeiyke  tucht  Zy  wer- 
den door  de  Jezuïeten  vervolgd  en  vertrokken 
naar  Maryland  en  Philadelplda,  waar  sy  thans 
nog  bestaan  en  wegens  werkzaamheid,  matig- 
heid en  rechtvaardigheid  eene  hooge  achting 
genieten. 

Sohwerd  (Friedrich  Magnus),  oen  Duitsch 
natuur-  en  sterrenkundige,  geboren  te  Ost- 
haveo  by  Worms  den  8sten  Maart  1792,  was 
sedert  1814  leeraar  aan  het  gymnasium  te 
£^ers  en  van  1818  tot  aan  zyn  dood  op  den 
22sten  April  1871  hoogleeraar  in  de  wiskunde 
aan  het  lyceum  aldaar.  Hy  schreef:  „Die  kleine 
Speierer  Basis,  oder  BeweiB,  das  man  mit 
geringen  Aufwand  an  Zeit,  Mtthe  und  Kostim 
durch  eine  kleine,  genau  gemessene  Linie  die 
Grundlage  einer  grossen  TrianguUtion  bestim- 
men  kan  (1822)*\  —  „  ^tronomische  Beobach- 
tungen  aut  der  Stemwarte  zu  Speler  (1829— 
1830,  2  dln)",  —en  „Die Beugungserscheinun- 
gen  auf  den  Fundamentalgesetsen  der  Undn- 
lationstheorie  analytisch  entwiokelt  (1835)*\ 
Voorts  leverde  hy  onderscheidene  bydragen  in  de 
AstronomiBohe  Nachrichten**  en  vervaardigde 


een  kunstig  uitgedachten  sterrenphotometar. 

Sohweriiu  een  tot  het  groothertogdom 
Meckienburg-Schwerin  behooread  voritendoai, 
was  te  voren  een  bisdom,  in  1167  door  Sm- 
drik  de  Leeuw  gesticht,  doch  het  werd  in 
1648  met  eene  oppervlakte  van  18,6  Q  geogr. 
m^l  geseculariseerd  en  aan  het  Huis  Meeklea- 
burg  toegewezen.  —  Sokwerim  is  tevens  de 
naam  der  hoofdstad  van  bovengemeld  groot- 
hertogdom, zy  ligt  in  het  district  Meeklenbvg, 
dat  by  eene  uitgebreidheid  van  132  Q  geogr. 
myi  de  grootere  westeiyke  helft  des  laada 
omvat,  in  een  prachtig  oord,  aan  de  west- 
zyde  van  het  Meer  van  Schwerin,  tusschen 
eenigc  kleine  meren  en  aan  den  spoorweg 
van  Hagenow  naar  Bostock.  Zy  bestaat  uil  de 
Oude  en  Nieuwe  Stad,  de  Paulsstad  en  de 
Voorstad;  er  zyn  6  pleinen,  fraaie  straten 
en  vele  aanpieniyke  gebouwen,  waartoe  In  de 
eerste  plaats  het  groot  hertogeiyk  kasteel  be- 
hoort (zie  bygaande  afbeelding).  Wy  den  heeft 
men  er  4  kerken,  eene  synagoge,  eenige  pa- 
leizen, eene  stoetery,  een  schouwburg,  een 
museum  enz.  Deze  stad  is  sedert  1847  de 
residentie  van  den  Groot-Hertog,  de  aetel 
van  het  ministerie,  van  eenige  rechtbanken 
enz.,  en  er  zyn  onderscheidene  inrichtingea 
van  onderwys.  Met  het  garnizoen  telt  men  er 
ruim  32000  zielen  (1885). 

Sohwenn,  óen  der  oudste  geslachten  van 
Pommeren,  is  in  onderscheidene  lynen  ver- 
deeld, welke  thans  nog  bloeien.  Tot  dat  ge- 
slacht behoorden: 

Oito  vam  Schwerin^  geboren  in  Pommeren 
den  8sten  Maart  1616.  In  1638  trad  hy  ais 
kamerheer  in  dienst  van  den  Keurvofst  Oeory 
Wükdm  von  Brandenhufg  en  werd  in  1646  tot 
geheimraad  bevorderd.  Toen  de  Groote  Kenr- 
vorst  FHedriek  Wükdm  in  1646  in  het  hu- 
weiyk  trad  met  Prinses  Lomee  SemruUe  vm 
Orat^éy  zag  Sdmenn  zich  benoemd  tot  haar 
opperhofmeester  en  later  tot  opvoeder  van  hare 
kiflderen  KoH  Smü^  Friedridk  en  Imd¥f^. 
Tevens  was  hy  voor  het  Kenrvorsteiyk  echt- 
paar een  invloedryk  raadsman.  In  1648  werd 
hy  in  den  Byksvryheerenstand  opgenomen,  in 
1654  tot  erfkamerheer  van  Bfandenbug 
verheven  en  in  1651  tot  eerste  minister  en 
voorzitter  van  den  geheimen  raad  benoemd  en 
met  vele  goederen  begiftigd.  Hy  overleed  den 
14den  November  1679. 

Kmrt  Ckriêiopk^  graaf  fKW  Sckwerimf  een 
Pruisisch  generaal-veldmaarschalk.  Hy  werd 
geboren  den  26sten  October  1684  op  Wuseken 
in  Zweedsch  Pommeren,  bezocht  de  univer- 
siteiten te  Leiden,  Greifiiwald  en  Bostock, 
trad  in  1700  als  vaandrig  in  dienst  der  Gene- 
rale Staten  en  in  1706  als  kolonel  in  dienst 
van  den  Hertog  «o»  MccJdeubmrif'Sokwerimj  op 
wiens  last  hy  van  1711  tot  1712  een  geheel 
jaar  by  Katrd  XII  te  Bender  vertoefde.  Toen 
Vóor-Pommeren,  waar  zich  zyne  goederen 
bevonden,  in  het  bezit  kwam  van  Pruisen, 
trad  hy  in  1720  in  dienst  van  Koning  Friedriek 
Wükdm  L  Deze  belastte  hem  met  onderschei- 
dene zendingen,  schonk  hem  in  1722  te 
Frankfort  aan  de  Oder  een  regiment  eo  be- 
noemde hem  in  1730  tot  gouverneur  der  vesting 
Peiz  en  in  1734  tot  luitenant  generaal.  Daar 
hy  in  groote  mate  de  gunst  genoot  van  den 
Koning,  vergeelde  hy  dezen  op  verschillende 
reizen.  Fredenk  II  nam  hem  op  in  den  gra- 


SCHWERIN. 


421 


▼enstand  en  yerleende  hem  den  titel  van 
S^enal-yeldmaanchalk.  IngewQd  in  's  Ko- 
nings  yeroveringsplannen,  erlangde  hjj  het 
berel  OTer  de  troepen,  die  by  den  inval  in 
SileaiS  bO  Krossen  waren  bQeengetrokken, 
veroverde  Liegnitz,  Janer  en  Schweidnitz  en 
trok  den  Sden  Januari  1741  met  Frederik  II 
binnen  Breslan.  Vandaar  mkte  hQ  voorwaarts 
naar  Opper-SileziS,  maakte  den  12den  Jannari 
zieh  meester  van  het  kasteel  Ottmacban,  over- 
schreed den  loden  de Neisae  en  veroverde  den 
Jablunkapas.    BQ    MoUwitz  belastte  hQ  zich 


deed  hg  in  Angnstns  1744  een  gedeelte  van 
het  Pruisische  leger  nit  Bilezië  naarBohemen 
trekken  en  vereenigde  zich  in  den  aanvang 
van  September  bQ  Praag  met  den  Koning. 
Op  den  lOden  September  werden  de  loopgra- 
ven vóór  Praag  geopend,  op  den  Uden  ver- 
overde Sehwmrin  den  Ziskaberg,  die  de  stad 
domineerde,  en  deze  gaf  den  16den  zich  over. 
Toen  Frederik  II  zich  in  den  winter  genood- 
zaakt zag,  naar  Silezië  temg  te  trekken, 
droeg  Sehwerim  niet  weinig  by  tot  het  ordeiyk 
volvoeren  van  den  temgtocht  en  begaf  zich 


s 
I 

I 


met  het  opperbevel  en  besliste  de  overwin- 
ning en  tevens  het  lot  van  Silezië.  Hoewel 
gewond,  vervolgde  hy  den  vyand,  vermees- 
terde  Brieg  en  noodzaakte  Breslau,  den  Ko- 
ning van  Pmisen  te  huldigen,  waarop  deze 
hem  tot  gouverneur  der  vestingen  Brieg  en 
Neiaie  benoemde.  In  het  midden  van  Decem- 
.ber  mkte  hy  voorwaarts  naar  Moravië  en 
deed  er  zyne  troepen  de  winterkwartieren 
betrekken,  doch  begaf  zelf  zich  ter  herstelling 
zyner  gezondheid  naar  Aken.  By  het  uitbar- 
sten   van  den  Tweeden  Siiezischen  Oorlog 


vervolgens  naar  zyne  goederen  in  Achter- 
Pommeren.  By  het  ontbranden  van  den  Zeven- 
jarigen Oorlog  werd  hy  belast  met  het  opper- 
bevel over  het  3de  Pruisische  armeekorps, 
waarmede  by  na  den  slag  by  Lobositz  in 
Bohemen  viel  en  de  vereeniging  van  JPiccolo' 
mini  en  Broume  verhinderde.  Hy  opende  den 
veldtocht  van  1757  wederom  met  een  inval  in 
Bohemen,  waar  hy  de  Oostenrykers  aan  het 
wyken  bracht,  zoodat  hy  zich  by  Praag  met 
den  Koning  kon  vereenigen.  Toen  in  den  slag 
by  Praag  (6  Mei)  de  infanterie  van  den  linker 


422 


SCHWEEIN— SCHWIND. 


▼leogdi  ¥<Kff  het  kartetBvaar  der  Oosteniilken 
begon  te  deinzen,  greep  Sokumim  een  vaandel 
▼an  lUn  regiment,  om  dit  weder  tegen  den 
▼gand  te  doen  oprokken,  doch  sonk  na  wei- 
nige sohreden  ter  aarde,  doorökartetsaohoten 
doodeigk  getroffen.  Een  firaai  gedenkteeken 
wtfst  de  plaats  aan,  waar  hQ  gesnenveld  is, 
terwVl  Fredêrik  II  te  BerlQn  een  standbeeld 
te  lUner  eer  deed  T6rr0sen. 

JtfojMmttoo»,  graaf  oo»  St^MMnm-Futxar^  een 
Pmisisch  staatsman,  geboren  den  dOsten  De- 
cember 1804  te  Boldekow  b0  Anklam.  HQ 
studeerde  te  Heidelberg  en  te  Beriyn  in  de 
rechten,  trad  in  1834  in  het  huweiyk  met 
MüdtgtirA^  eene  dochter  Tan  Sehliiermaeher^  en 
bepaalde  aich  bQ  het  beheer  der  yaderlQke 
goederen.  In  1888  werd  hU  benoemd  tot  land- 
raad,  in  1840  tot  lid  yan  den  Proyincialen 
Landdag  en  in  1842  tot  directeor  eener  cre- 
dietvereeniging.  Wegens  sOne  gverige  be- 
moeiingen ten  behoeve  der  Gostaaf-Adolf-ver- 
eeniging  benoemde  de  Koning  hem  tot  lid  der 
synode  en  hH  bestreed  aldaar  met  Auêrswald 
de  verregaande  orthodoxie.  Op  den  Yereenig- 
den  Landdag  was  hQ  afgevaardigde  der  rid- 
derschap en  vestigde  zjine  aandacht  vooral  op 
eene  verbetering  der  grondwet,  belastte  zich 
na  de  gebeurtenissen  van  Maart  1848  in  het 
ministerie  Campiautêu  met  de  portefeuille  van 
Ëeredienst,  maar  nam  na  weinige  maanden 
2t)n  ontslag.  Nu  werd  hQ  afgevaardigd  naar 
het  Daitsohe  Parlement  en  wilde  er  deByks- 
grondwet  tot  stand  gebracht  zien  door  de 
samen  werking  der  verschillende  landen,  zoo- 
dat  im  zyn  mandaat  nederlegde,  toen  het 
Parlement  haar  naar  eigen  goedvinden  wilde 
vaststellen.  Na  dien  tQd  was  hQ  steeds  lid 
van  het  Huis  van  Alii^vaardigden  in  Pruisen 
en  meer  dan  eenmaal  president  der  vergade- 
ring. In  Juli  1859  werd  htj  minister  van  Bin- 
nenlandsche  Zaken,  onderscheidde  zich  door 
vrijzinnigheid  en  zachtmoedigheid,  nam  in 
1862  zUn  ontslag  en  werd  kort  daarna  weder 
gekozen  tot  lid  van  het  Huis  van  Afgevaar- 
digden, waar  hg  als  hoofdleider  der  Liberalen 
krachtig  in  Terzet  kwam  tegen  von  Bitmarok. 
In  1866  voegde  hg  zich  bg  de  Nationaal- 
liberalen, werd  lid  van  den  Noord- Duitschen 
en  Duitschen  Rüksdag,  alsmede  van  den  ste- 
deigken  raad  van  Berign  en  overleed  den 
dden  Mei  1872. 

AUxcmdrine  Fraiuitca,  gravin  «SdUotfrt»,  eene 
Duitsche  dichteres,  geboren  den  288ten  No-^ 
vember  1818  te  Tilsit  Zg  ontving  hare  eerste 
opleiding  in  den  hoogst  beschaafden  kring  der 
ouderigke  woning,  waarna  hare  vorming  te 
Dantzig  en  Königsberg  door  ontwikkelde  leer- 
meesters werd  voltooid.  Zg  schreef:  nAlphabet 
des  Lebens  (4de  druk,  1870)'',  —  „Der  Stun- 
den  Gottesgruaz  (1869)^',  —  „Dein  Sinai  (1868)", 
—  „Des  Geistes  Pilgerfahrt  (1874)'\  —  „Qe- 
achtet  und  geschiet  (1865,  2  dln)'',  --  en 
„Woher  und  wohin  (1870,  2  dln)'\  Zg  over- 
leed te  Königsberg  in  October  1888. 

Sohwetsohke  (Karl  Gnstav),  een  verdien- 
steigk  schrgver,  geboren  te  HaTle  den  5den  April 
1804,  studeerde  aldaar  en  te  Heidelberg  in  de 
letteren,  werd  wegens  deelneming  aan  studen- 
tenvereenigingen  (Burschenschaften)  te  Halle 
gerelegeerd,  doch  in  1825  geplaatst  in  den 
boekhandel  van  zgn  vader  en  belastte  zich 
in  1828  met  de  redactie  van  den  „Halle'schen 


Kurier*'.  Na  het  Jaar  1840  bemoeide  hg  ilch 
gvorig  met  de  belangen  van  het  Protestantis- 
mus,  werd  medestichter  der  vrge  gemeenten, 
Toorts  lid  Tan  het  Yóor-Parlement  te  Frank- 
fort en  daarna  Tan  den  Rgkadag,  waar  hg 
tot  de  Gasino- en  Keizerigke  partg  behoorde  en 
OTcrleed  te  Halle  den  4den  Gctober  1881.  Te 
Frankfort  Terschenen  zgne  „NoTze  epistolae  ob- 
scurorum  Tirorum  (nieuwe  druk,  1874)''  en 
later  zgne  „NoTae  epistolae  claromm  Tirorum 
(1855)"  ter  bestrgding  Tan  de  Pruisische 
reactie.  Van  zgne  OTerige  geschriften  Termel- 
den  wg :  „Bismarckias  (1867;  6de  druk,  1870)", 

—  „Varzinias  (1869;  8de  druk,  1870)",  — 
„Zeitgediohte  (1878)",  —  „Yorakademische 
Bttchdrflokergeschichte  der  Stadt  HaUe  (1840)", 

—  „Codex  nundinarius  Germaniae  literatae 
bisecularis  (1850  en  1877)",  —  „Palftographische 
Nachwels  der  Unechtheit  der  sogen.  K51ner 
Freimaurerkunde  tou  1585  (1848)",  —  „Zur 
Qeschichte  des  „Gaudeamus  igitur  (1877)", — 
en  „Neue  ausgew&hlte  Schriften  (1878)". 

Sohwioker  (Johann  Heinrich),  een  Dnitsch- 
Hongaarsch  geschiedschrgTor ,  geboren  den 
28sten  April  1889  te  Neu  Beschenowa  in  het 
comitaat  Temes,  was  leeraar  aan  Terschillende 
scholen  en  werd  in  1871  hoogleeraar  aan  het 
gymnasium  te  Pest  en  in  1878  aan  de  poly- 
technische school  aldaar.  Hg  schreef:  (Qe- 
schichte des  Temeser  Banats  (1861,  2de  druk, 
1871)",  —  „Die  letzten  Regirungq}ahre  der 
KaiseriD-Königin  Maria  Theresia  (1871—1872, 
2  dln)",  —  „Die  Kathollken  Autonomie  in 
Ungam  (1870)",  —  „Statistik  des  Köning- 
reichs  Ungam  (1877)",  •—  „Die  ungarische 
Gymnasien:  Geschichte,  System,  Statlstik 
(1881)",  —  „Die  Deutschen  in  Ungam  und 
Siebenbürgen  (1881)",  ->  „PoUtische  Gte- 
schiohte  der  Serben  in  Ungam  (1880)",  — 
„Die  Zigeuner  in  Ungam  und  Siebenbflrgen 
(1882)",  —  „(Geschichte  der  öesterreichischen 
Militürgrenze  (1888)"  —  en  „Ungarische 
Hochlandbilder  (1884)". 

Sohwind  (Moritz  tou),  een  uitstekend 
historieschilder  en  teekenaar,  geboren  te 
Weenen  den  21sten  Januari  1804,  ontTing 
eene  goede  opToeding  en  oefende  zich  Ter- 
Tolgeos  in  de  kunst  onder  de  leiding  Tan 
Ludwiff  Soknorr,  bezocht  daarna  de  Académie, 
zette  zgne  studiën  te  Mflnohen  Toort  in  het 
atelier  van  Comelius  en  behoorde  tot  de  kun- 
stenaars, die  de  nieuwe  gebouwen  van  Koning 
Lodeurijk  met  muurschilderingen  versierden. 
In  de  boekerg  der  Koningin  penseelde  hg 
tafereelen  uit  de  gedichten  van  Heek  en  ont- 
wierp voorstellingen  uit  de  geschiedenis  van 
Karel  de  Chroote  in  de  Karlszaal  van  den 
burcht  Hohenschwangau.  In  1882  begaf  hg 
zich  naar  Rome  en  na  zgn  terugkeer  schil- 
derde hg  Toor  de  zaal  Tan  Bmdolf  ooa  Slaibê' 
hurg  in  den  „Königsbau"  eene  groote  (Hes. 
In  1888  voltooide  hg  zgoe  groote  muurschil- 
deringen in  het  kasteel  Bödigsdorf  bg  Leip- 
zig.  Ook  voor  Karlsrahe,  Frankfort  aan  de 
Main  enz.  leverde  hg  prachtige  stukken.  In 
1847  werd  hg  benoemd  tot  professor  aan  de 
Académie  te  Munchen  en  schilderde  o.  a. 
bg  de  herstelling  van  den  Wartburg  merk- 
waardige tooneelen  uit  het  leven  van  de  Hei  ^ 
lige  Muabeih  en  uit  de  geschiedenis  der 
Landgraven  van  Thflringen.  Voorts  vervaar- 
digde   hg    fraaie    cartons  voor  beschilderde 


SCnWIND— SCIAJOLA. 


423 


ramen  in  kerken  te  Glaagow  en  te  Londen, 
alsmede  eene  reeks  van  sieriyke  aquarellen 
en  overleed  te  Mttnohen  den  daten  Februari 
1871. 

Sdhwyz,  éen  der  8  Zwitsersche  „Urkan- 
tons"  en  der  4  .Waldstütte",  grenst  in  het  oosten 
aan  Glanus,  in  het  zniden  aan  Uri  en  (door 
het  YierwaldstJEtter  Meer)  aan  Unterwalden, 
in  het  westen  aan  Lttiern  en  Zog  en  in  het  noor- 
den aan  Zürich  en  St  Gallen,  en  heeft  eene 
nitgebreidheid  Tan  WU  O  geogr.  mt)L  Het 
strekt  lich  nit  over  de  Yöor-Alpen  en  be- 
hoort gedeelteiyk  tot  het  stroomgebied  der 
Rensz,  gedeelteigk  tot  dat  der  Limmat  De 
beide  deelen  —  Inner-  en  AmtzerSchufyt  — 
xijn  gescheiden  door  de  Schwyzer  Alpen,  van 
welke  wti  vermelden:  den  Wilden  Wiggis 
(2284  Ned.  el  hoog),  den  Dmsberg  (2  281  Ned. 
el  hoog),  de  beide  Mythen  (1908  en  1816 
ïfed.  el  hoog),  den  Boszberg  (1  582  Ned.  el 
hoog)  enz.  Het  centram  van  InnerSchwjrz 
is  het  Dal  van  Schwyz,  van  het  Yierwald- 
st&tter  Meer  door  den  Bigi  en  van  het  Schü- 
chendal  door  de  Slinzigketen  (met  den  Wind- 
geile,  2  759  Ked.  el  hoog)  gescheiden.  In 
AoBzer-SchwjTz  Jieeft  men  het  van  de  Aa  door- 
stroomde Wfiggidal  en  het  dal  der  SihL  De  beide 
deelen  van  Schwyz  zQn  verbonden  door  den 
Sattelbergpas  (900  Ned.  el  hoog),  door  den 
Haken,  een  voetpad  ter  hoogte  van  1893 
Ned.  el  en  door  de  Pragel,  een  voetpad  ter 
hoogte  van  1543  Ned.  el.  Het  klimaat  der 
hoogere  bergstreek  verschilt  er  aanmerkeigk 
van  dat  der  dalen.  De  veeteelt  is  erderyk^ 
bron  van  bestaan.  Voorts  heeft  men  in  Ein- 
siedeln  eene  stoetery  en  slechts  hier  en  daar 
eenigen  land-  en  wfinbouw,  doch  veel  ooft, 
terwyi  er  tevens  hout  wordt  uitgevoerd.  De 
bodem  levert  er  wVders  verschillende  soorten 
van  marmer,  siypsteenen,  kalk,  gips,  leem  en 
turf.  In  sommige  plaatsen  vindt  men  er  bloei- 
ende katoenspinneryen  en  katoenweveryen. 
Daar  de  Bigi  met  zyne  kunstige  spoorwegen 
en  prachtige  hotels  op  het  grondgebied  van 
Schwyz  gelegen  is,  brengen  touristen  er  vele 
voordeden  aan  de  bewoners,  en  de  bede- 
vaartgangers naar  Einsiedehi  desgeiyks.  De 
bevolking ,  ten  bedrage  van  iets  meer  diui  51 000 
zielen  (1880),  is  van  Alemannischen  oorsprong 
en  onderscheidt  zich  door  vaderlandsliefde  en 
vrQheidszin.  De  inwoners  beiyden  er  biJna 
allen  den  B.  Katholieken  godsdienst  en  behoo- 
ren  tot  het  bisdom  Chur.  Behalve  het  ver- 
maarde Benedictijner  klooster  Einsiedeln  heeft 
men  er  twee  Capuc0ner-  en  4  nonnenkloosters. 
Het  onderwSs  wordt  er  langzamerhand  ver- 
beterd, maar  laat  nog  veel  te  wenschen  over. 
De  thans  in  Schwyz  geldende  grondwet  is 
er  den  Uden  Juli  1876  door  het  volk  aan- 
genomen. Zy  onderwerpt  alle  wetten  en  ver- 
dragen, alle  uitgaven  in  eens  van  meer  dan 
100  000  fhmcB  en  aUe  JaarlQksche  uitgaven 
van  meer  dan  20000  fhincs  aan  de  goedken- 
ring  van  het  volk.  Tweeduizend  stemgerech- 
tigden kunnen  het  initiatief  tot  het  voordra- 
gen van  wetten  nemen,  en  vierduizend  de 
wetgevende  en  de  uitvoerende  macht  ontbin- 

en.   De  eerste  berust  by  een  cantonnalen 
raad,  voor  den  tyd  van  4  jaar  door  het  volk 

fekozen;  voor   ieder  600-tal  inwoners  wordt 
en  lid  derwaarts  afgevaardigd.  De  tweede 
is  in  handen  van  een  door  den  cantonnalen 


raad  benoemden  regeeringsraad,  welke  uit  7 
leden  bestaat  onder  het  voorzitterschap  van 
den  landamman.  Het  hoogste  rechteriyke  li- 
chaam is  er  het  desgeiyks  door  den  canton- 
nalen raad  voor  den  4|d  van  6  Jaar  benoemde 
oantongerecht,  dat  9  leden  telt  In  1876 
waren  de  inkomsten  van  het  canton  ndm 
406  000,  de  uitgaven  byna  432000  francs,  ter- 
wyi  de  openbare  schuld  er  eene  som  beliep 
van  ruim  IV^de  millioen  flrancs.  —  De  hoofd- 
plaats van  het  canton,  desgeiyks  Schwyz 
geheeten,  ligt,  als  uitgespreid  op  groene 
Alpenweiden,  in  een  bekooriyk  dal  en  telt 
ruim  6000  inwoners.  —  De  ingezetenen  van 
dit  canton  begaven  zich  in  de  9de  eeuw  vry- 
willig  onder  de  bescherming  van  den  Keizer  van 
Duitschland  en  in  1110  wegens  binnenland- 
sche  verdeeldheid  onder  die  van  den  Graaf 
wjm  Lenxbwrg.  Toen  zy  kort  daarna  (1114)  in 
botsing  k?ramen  met  den  abt  van  Einsie- 
deln wegens  het  bezit  van  weilanden,  maak- 
ten zy  zich  los  van  den  Keizer  en  van  het 
Byk  en  werden  deswege  in  den  Byksban  en 
door  den  bisschop  te  Constanz  in  den  Kerke- 
lyken  ban  gedaan.  Keizer  BMdolf  van  ffabi- 
hwrg  herstelde  hen  in  1251  in  hunne  rechten. 
Nadat  het  reeds  in  1292  tegen  AUtêohi  leen 
verbond  gesloten  had  met  üri  en  Unterwal- 
den,  vereenigde  het  zich  na  den  slag  van 
Morgarten  (1315)  met  genoemde  cantons  tot 
een  eedgenootschap.  Het  geheele  land  ont- 
ving naar  dit  canton  den  naam  van  Schw^ 
(Zwitserland).  De  Schwy^ers  namen  daai^ 
roemryk  deel  aan  den  inry  heidsoorlog.  —  Bg 
de  veranderde  indeeling  van  Zwitserland  in 
1798  werd  Schwyz  met  Uri,  Unterwalden 
en  Zng  tot  het  nieuwe  canton  WaldsüLtte 
samengesmolten,  terwyi  zyne  oude  wetten  wer- 
den opgeheven,  maar  herkreeg  in  1814  zyne 
onafhankeiykheid.  Sch?ryz  behoorde  steeds 
tot  de  Ultramontaansche  cantons  en  was  een 
yverig  lid  van  den  Sonderbund.  Na  de  ver- 
nieti^ng  van  dit  laatste  werd  ook  in  Schwyz 
de  grondwet  gewyzigd,  maar  het  biyft  by 
voortduring  in  verzet  tegen  de  meer  vryzin- 
nige  staatkunde  der  Protestantsche  cantons. 

Soiaooa,  eene  districtshoofdstad  in  de  Ita- 
liaansche  provincie  Girgenti  (Sicilië),  op  eene 
steile  rots  aan  de  zuidkust  gelegen,  is  de 
zetel  van  een  onderprefect,  van  eene  rechtbank, 
van  een  gymnasium,  van  eene  technische 
school  enz.,  en  telt  ruim  22  000  inwoners  (1881). 
Men  vindt  er  onderscheidene  middeneeuwsche 
gebouwen,  groote  korenmagazynen,  eene  ha- 
ven met  een  molo,  eene  vermaarde  pottebak- 
kery,  eene  zoutziedery,  veel  handel  met  graan, 
oiyvenolie,  an^ovis  en  sardynen  en  eenige 
zWavelgroeven.  In  1875  verschenen  in  de 
haven  576  schepen.  Ten  oosten  van  de  stad, 
aan  den  voet  van  den  Monte  Calogero  liggen 
de  warme  bronnen  van  Sciacca. 

Soiajola  (Antonio),  een  Italiaansoh  volks- 
huishoudknndige,  geboren  te  Procida  in  1816. 
studeerde  in  de  rechten  en  schreef:  „Principi 
dell'  economia  sociale  esposti  in  ordine  ideo- 
logico  (1843 ;  3de  druk.  1849)'*,  aUmede :  „Tratto 
elementare  dl  economia  sociale  (1848)'*.  In  1848 
werd  hy  hoogleeraar  te  Turyn  en  kort  daar- 
na afgevaard^de  naar  het  Parlement  Wegens 
de  reactie  van  1849  moest  hy  zich  later  met 
eene  betrekking  by  de  belastingen  vergenoegen, 
maar  werd  in  1860  secretaris-generaal  by  het 


iU 


SCIAJOLA— 8CIPI0. 


miniaterie  van  Financien,  daarna  Beoretaris 
▼an  de  rekenkamer,  toen  senator  en  in  1866 
tot  1867  minister  van  Financien.  Van  1872 
tot  1874  was  hO  belast  met  de  portefeuille 
▼an  Openbaar  Onderwys  en  in  1875  vertrok 
h0  naar  Egypte,  om  aldaar  bt)  de  regeling 
der  financiën  beholpzaam  te  wezen.  H^)  over- 
leed te  Procida  den  14den  October  1877. 

SoÜla  L.  iflf  de  naam  van  een  plantenge- 
slacht nit  de  familie  der  Asphodelêm,  Het 
omvat  bolgewassen  met  een  naakten  stengel, 
een  enkelvoudigen  bloemtros  en  eene  vliezige 
of  papierachtige,  openspringende  doosvmoht. 
8,  matitima  L.  of  ürffinêa  ScUla  (zee-^nin)  heeft 
een  eivormigen,  vaak  zeer  groeten  bol  met 
droge,  brninroode  buitenste  en  sl0mig-vleezige, 
kleurlooze  of  brninroode  binnenste  schubben, 
lange,  lancetvormige  bladeren,  een  bloemsten- 
gel,  dUe  eene  hoogte  kan  bereiken  van  IV4  Ked. 
el  en  een  rijken  tros  van  witte,  stervormige 
bloemen  draagt;  zy  groeit  aan  de  kusten  der 
Middellandsche  Zee  en  ook  in  FrankrQk 
aan  die  van  den  Atlantischen  Oceaan  tot  in 
Bretagne  en  Normandië.  De  middenste  schubben 
der  bollen  worden  voor  geneeskundig  gebruik 
op  Malta,  in  Calabrië  en  Spai^e  verzameld. 
De  bol  bevat  22%  suiker,  veel  gom,  siym, 
een  alkaloïde  (scillitine)  en  scherpe  kristallen 
van  zuringzuur  calcium,  welke  Jeuking  en  een 
brandend  gevoel  op  de  huid  veroorzaken. 
Dit  gewas  behoort  tot  de  oudste  genees- 
krachtige planten  en  werd  onder  den  naam 
van  „Oog  van  Typhon'*  reeds  door  de  Egyp- 
tische priesters  aangewend.  In  Frankryk  ge- 
bruikt men  het  om  muizen  en  ratten  te  ver- 
geven. Het  werkt  piBdrQvend,  braking-  en 
stoelgangwekkend  en  is  in  groote  giften  zeer 
gevaariyk. — Eene  andere  soort,  jS^.  amoena  L^ 
met  opstaande,  lynvormige  bladeren,  een 
kantigen  bloemstengel  en  hemelsblauwe  bloo- 
men groeit  desgeiyks  in  het  zuiden  van 
Europa. 

SoUly-eilanden  (De)  of  de  8orlwg$  is 
de  naam  van  eene  Britsche  eilandengroep  in 
den  Atlantischen  Oceaan  40  Ned.  myi  ten 
west-zuidwesten  van  Kaap  Landsend,  het 
zuid-westeiyk  uiteinde  van  het  graafsoliap 
Comwall,  waartoe  deze  groep  behoort.  Zy 
bestaat  uit  140  eilanden  en  tallooze  klippen, 
met  eene  gezameniyke  oppervlakte  van  1424 
Ned.  bunder.  De  eilanden  zyn  rotsachtig,  maar 
grootendeels  met  heide,  mos  en  zeewier  be- 
dekt, waaruit  iodium  gewonnen  wordt.  Men 
heeft  er  geen  boomen,  maar  een  overvloed 
van  gevogelte  en  van  konynen.  Het  klimaat 
is  er  zacht  en  gezond,  doch  er  woeden  vaak 
geweldige  stormen.  Slechts  5  van  deze  eilan- 
den zyn  bewoond,  nameiyk  St.  Mary  met 
1  386,  —  Trescoe  met  265,  —  St.  Martin  en 
St.  Agnee  met  179,  —  en  Bryher  met  104  in- 
woners. Op  het  eerstgenoemde  verheft  zich 
de    hoofdplaats    Huchtown. 

Soio  of  Skio^  zie  CMos. 

Soipio  is  de  naam  van  eene  patricische 
Komeinsche  familie,  van  een  tak  van  het  ge- 
slacht Comelimê.  Van  de  leden  dier  fomiUe 
vermelden  wy:  FMiiu  Corntituê  iSctpio,  die 
in  de  Jaren  895  en  394  vóór  Chr.  de  betrek- 
king van  tribunus  militaris  bekleedde,  — 
ImcUu  Comdimê  Soipio^  consul  in  850  vóór 
Chr.,  —  Lueimê  Comeliui  Scipio  Ba/rhahu, 
consul   in  290  vóór   Chr.,  van  welke  beide 


laatsten  in  den  Jongsten  tyd  grafischriften  zyn 
ontdekt,  —  voorts  de  zonen  van  laatstge- 
melde,  PMmê  en  Omamê  /SSpipio,  in  218 
aangewezen  om  in  Spanje  tegen  Sanmbal  oor- 
log te  voeren.  PMim^  in  dat  Jaar  consul , 
verliet  Massilia,  toen  hy  hoorde,  dat  JSTawni- 
lal  opmkte  om  over  de  Alpen  te  trekken, 
spoedde  zich  naar  Italië,  maar  leed  aan  de 
Ticinus  de  nederlaag;  hy  werd  hierby  ge- 
wond, zoodat  hy  niet  tegenwoordig  kon  we- 
zen by  den  dag  aan  de  Trebia.  De  beide 
broeders  voerden  daarop  gezameniyk  oorlog 
in  Spaiije  en  behaalden  onderscheidene  over- 
winningen op  de  Oarthagers,  maar  werden 
in  212 ,  toen  zy  op  verschillende  ponten  den 
stryd  wilden  voortzetten,  beiden  geslagen, 
waarby  zy  den  heldendood  stierven.  De  zoon 
van  den  consul,  PMmt  Comdimê  Seipiü 
Af^riccmui  (miOor),  onderscheidde  zich  reeds 
als  17-jarig  Jongeling  aan  de  Ticinns  door 
zyne  dapperheid;  hier  toch  redde  hy  zyn 
vader  het  leven  en  bewees  voorts  in  en  na 
den  slag  by  Cannae  zyn  moed  en  vaderlands- 
liefde op  eene  schitterende  wyze.  Zoowel 
daardoor  als  door  zyn  aangenaam  voorkomen 
verwierf  hy  in  zoo  hooge  mate  de  gunst  des 
volks,  dat  hy  reeds  in  218  totaedilisbenoemd 
en  na  het  sneuvelen  van  zyn  vader  en  oom 
met  het  voeren  van  den  oorlog  in  Spai^e 
belast  werd.  Hy  veroverde  er  in  210  Nienw- 
Carthago  (Cartagena),  versloeg  in  209  byBae- 
cula  Scudmbal  BareaSf  dien  hy  evenwel  niet 
beletten  kon,  met  een  leger  naar  Italië  te 
trekken,  verstrooide  in  208  onderscheidene 
Carthaagsche  benden,  bracht  in  207  aanJioi- 
dÊTubal,  den  zoon  van  Qiiffo,  in  een  tweeden 
slag  by  Baecula  de  nederlaag  toe  en  voltooide 
in  206  door  de  inneming  van  onderscheidene 
steden  de  onderwerping  van  Sparje,  dat  nu  in 
een  Romeinsch  wingewest  herschapen  werd. 
Na  zyn  terugkeer  uit  Spanje  werd  hy  in  205  tot 
consul  benoemd,  erlangde  het  beheer  van  Si- 
cilië en  ontving  de  hem  betwiste  bevoegdheid, 
om  naar  Afrika  over  te  steken.  Hy  landde  dan 
ook  in  204  in  de  nabyheid  van  Utica,  bracht 
in  208  aan  de  Carthagers  en  hun  bondgenoot 
Sypkax,  koning  van  Numidië,  eene  beslissende 
nederlaag  toe,  vernietigde  nog  andere  vyande- 
lyke  legers  en  versloeg  in  202  Saamibal  bU 
2iama,  zoodat  de  Carthagers  genoodzaakt 
waren,  den  vrede  te  sluiten.  Hy  vierde  daarop 
een  schitterenden  triomf  en  ontving  den  eer- 
naam van  AfrieoMiUy  welke  naar  £U>meinsohe 
gewoonte  op  zyne  nakomelingen  overging. 
In  199  werd  hy  censor,  in  194  ten  tweeden 
male  consul  en  nam  in  190  als  legatns  van 
zyn  broeder  Lweitu  met  yver  deel  aan  den 
oorlog  tegen  AniioehmB^  koning  van  Sjnrië.  In 
187  werd  hy  door  zyne  benyders  aangeklaagd 
van  verduistering  van  oorlogsbuit,  maar  schoon 
zyne  onschuld  bleek,  onttrok  hy  zich  aan  het 
openbaar  leven  en  begaf  zich  naar  Litemum, 
waar  hy  in  183  overleed.  Zyne  kinderen 
waren:  PMvm,  de  pleegvader  van  Afrieanu» 
Ifinor,  en  CorueUoy  de  edele  moeder  der 
0raeektu$e».  Zyn  broeder  JWtii«  ComdtMê 
Se^  was  in  198  praetor,  in  190  consnl  en 
verkreeg  als  zoodanig  het  opperbevel  in  den 
sbryd  tegen  AntMkmê,  hetwelk  hem  echter 
niet  werd  toevertrouwd  voordat  zyn  broeder 
FuUiui  aanbood,  hem  als  legatns  te  verge- 
zellen. Na  de  voorspoedige  voleindiging  van 


SCIPIO-^OPAS. 


426 


deien  oorlog  vierde  hfl  een  triomf,  ontring 
den  eemsam  yan  Aêiaüetu  of  Asia/fmêSj  doch 
werd  Uier,  evenals  sSn  broeder,  van  ver- 
doistering  van  gelden  beschnldigd  en  tot  eene 
sware  boete  veroordeeld.  ~  Pfi6jtii«  Comdimt 
Seipio  Afriömmê  Mmofj  een  zoon  van  Lucimê 
Aêmüiui  FomUu  en  om  die  reden  ook  Amm- 
Ua»u$  geheeten,  tevens  aangenomen  loonvan 
^/HodMMff  Major^  werd  geboren  in  185,  ver- 
wierf reeds  vroeg  door  dappere  daden  een 
roemrSken  naam  en  werd  bereids  in  147  tot 
eonsol  gekoaen,  om  den  strQd  tegen  Carthago 
tot  een  goed  einde  te  brengen.  HQ  beant- 
woordde volkomen  aan  het  in  hem  gestelde 
vertrouwen  doordien  htl  Carthago  in  146  ver- 
overde. Daarop  bekleedde  ht|  in  142  de  be- 
trekking van  censor  en  werd  in  148  ten  tweede 
male  tot  oonsnl  benoemd  en  met  het  opper- 
bevel in  den  oorlog  tegen  de  Nnmant^nen 
belast  HU  maakte  in  188  doh  meester  van 
Nnmantia  en  ontving  den  eemaam  Numaniir 
nus.  Gedurende  zi)ne  afvreiigheid  was  Tiberiu$ 
QtaccJ^  als  het  slachtoffer  zSner  vrijzinnige 
wetten  omgekomen,  en  Seiipio  verklaarde  in  12S 
bQ  zQn  temgkeer  openigk,  dat  men  dien  man 
met  recht  had  gedood.  Ook  wist  h0  in  129 
te  bewerken,  dat  door  een  Senaatsbesluit  de 
besUssiDg  over  de  akkerverdeeling  aan  de 
door  Qracekmt  ingestelde  Trinmviri  ontnomen 
en  aan  de  Consuls  opgedragen  werd,  en  was 
voornemens  verdere  maatregelen  aan  de  volks- 
vergadering voor  te  stellen  tot  handhaving 
der  orde,  toen  hH  in  den  ochtend  vóór  die 
vergadering  levenloos  op  z||ne  legerstede  werd 
gevonden.  —  £en  andere  tak  dezer  fïEUDilie, 
afkomstig  van  den  in  212  in  Spaivje  gesneu- 
velden veldheer  Onaeus  Soipio,  onderscheidde 
zich  door  den  bQnaam  van  Natioa,  Daartoe 
behoorden  de  volgenden,  die  allen  den  naam 
van  FMUu  Comdimê  Seipio  Ncuiea  (met  den 
neus)  droegen:  de  zoon  van  Om«m«,  consul 
in  198,  door  de  uitspraak  der  goden  de  beste 
man  van  Rome,  —  zyn  zoon  met  den  by- 
naam  Coroulum^  consul  in  162  en  155  en  uit- 
blinkende door  welsprekendheid  en  rechtsken- 
nis,  -  de  zoon  van  den  voorgaande  en  a&ramo 
bggenaamd,  consul  in  186  en  later  aanleiding 
gevende  tot  het  vermoorden  van  Tiberimê 
Qraeekuêf  •—  en  de  achterkleinzoon  van  den 
voorgaande,  ook  QitmiMS  CaecUiuê  MêteUiu 
/SInpio  geheeten,  consul  met  Fompéfui  en 
schoonvader  van  dezen ;  hH  bracht  zich  in  46, 
na  het  noodlottig  einde  van  den  burgeroor- 
log, door  zelftnoord  om  het  leven. 

Soitainineën  is  de  naam  van  eene  plan- 
tenflunüie,  welke  tot  de  groote  afdeeling  der 
Eénzaadlobbigen  behoort  Men  kent  daarvan 
omstreeks  450  soorten,  die  grootendeels  tusschen 
de  keerkringen  groeien.  Het  zQn  kruiden,  die 
gedeeltelijk  eene  aanmerkel0ke  hoogte  berei- 
ken en  zich  op  eenrohrondenofknolvormigen 
wortelstok  verheiBèn.  De  groote,  onverdeelde, 
breede  bladeren  hebben  scheeden,  die  den 
stengel  meestal  geheel  omgeven.  De  bloemen 
zQu  tweeslachtig  en  onregelmatig.  ZK  bestaan 
uit  een  bloemdek,  dat  bloemkroonachtig  ge- 
kleurd is  en  uit  drie  buitenste  en  drie  bin- 
nenste bladen  is  samengesteld.  WUders  ^n 
by  vele  soorten  de  meeldraden  tot  bloem- 
kroonbladen  vervormd.  Oewoonlük  vindt  men 
er  slechts  éen  meeldraad.  Het  onderstandig 
vruchtbeginsel  is  driehokkig  en   draagt  een 


onverdeelden  stQl.  De  vrucht  is  doorgaans 
driehokkig  en  van  een  vlee^igen  wand  voor- 
zien. Tot  deze  fiunilie  behooren  onderscheidene 
ntlverheids-,  artsentj-  en  specerOgewassen,  zoo- 
als  de  gember,  de  curcuma,  de  banaan  enz. 
De  fiunilie  der  8citamine6n  wordt  verdeeld 
in  drie  onderfiuniUen,  die  der  Mtuaoeim  met 
de  geslachten  Musa  en  Strelitzia,  —  die  der 
Zim^ibêraeeëm  met  de  geslachten  Zingiber  en 
Curcuma,  —  en  die  der  Camuaeeë»  met  hel 
geslacht  Maranta. 

Solater  (Philip  Lutley),  een  Engelsch  dier- 
kundige, geboren  in  1829,  studeerde  te  Oxford 
in  de  rechten,  was  sedert  1855  werkzaam  aan 
Lincolns  Inn,  werd  in  1859  secretaris  van  de 
Zoological  Society  te  Londen  en  bepaalde  zich 
meer  en  meer  by  de  beoefening  der  natunr- 
lyke  historie,  inzonderheid  bH  die  der  ornitho- 
logie. Behalve  onderscheidene  verhandelingen 
in  tgdschriften  schreef  htf:  ,yCatalogue  of  Ame- 
rican birds  (1862)",  —  en  ,yZoological  sketches 
(1861—1862,  2  dln)".  Ook  redigeerde  hg  de 
eerste  serie  van  n^^^B'N  s^lsmede  de  „Natural 
History  Review". 

Solopis  de  Salerano  (Federico  graaOf 
een  Italiaansch  rechtsgeleerde  en  geschiedschró- 
ver,  geboren  te  TurQn  in  1798,  zag  na  het 
voleindigen  ztjner  studiën  zich  geplaatst  bS  het 
ministerie  van  Binnenlandsche  Zi^en.  Wegens 
zQne  wetenschappeltlke  werken  erlangde  hQ 
eerlang  zitting  in  de  Académie  van  Weten- 
schappen te  TurUn.Zyne  voornaamste  geschrif- 
ten ^n :  „Storia  deir  antica  legislazione  in 
Piemonte  (1888)"  en  ,yStoria  della  legislazione 
italiana  (1840—1857,  8  dln;  2de  druk,  1863)". 
HQ  werd  lid  van  het  Hooggerechtshof,  in  1847 
president  der  commissie  voor  de  censuur,  als- 
mede van  de  commissie  tot  het  ontwerpen 
eener  wet  op  de  drukpers,  en  belastte  zich  in 
1848  met  de  portefeuille  van  Justitie  in  het 
ministerie  Balho,  Ook  als  staatsman  betoonde 
hg  de  kalmte  en  bezadigdheid,  waardoor  zOne 
geschriften  zich  onderscheiden.  Na  de  albe- 
ding  van  genoemd  ministerie  bleef  hi)  eerst 
als  afgevaudigde  naar  het  Parlement,  toen 
als  senator  werkzaam,  werd  in  1860  minister 
van  Staat  en  voerde  van  1861  tot  1864  den 
preeidialen  hamer.  In  1869  werd  hQ  lid  van 
het  Fransche  Instituut,  in  1871  was  hg  ver- 
tegenwoordiger van  Italië  in  het  scheidsge- 
recht  over  de  Alabamakweetie  en  overleed 
den  8sten  Maart  1878.  Van  zgne  overige  ge- 
schriften vermelden  wg  nog:  „Le  relazioni  po- 
litiche  tra  la  dinastia  di  Savoia  ed  il  govemo 
briUnnico  dal  1240  al  1815  (1858)",  —  en 
„SnU"  autorita  giudiziaria  (1842)". 

Sooloi>6ndntiin  Sw.  is  de  naam  vaneen 
plantengwlacht  uit  de  klasse  der  Varênê 
(Filices).  Het  onderscheidt  zich  door  twee 
aan  twee  geplaatste  ignvormige  vruchthoopjes, 
bg  afwisseling  op  de  voorste  en  achterste 
gafléltakken  der  zgnerven  geplaatst  en  aldaar 
twee  aan  twee  samenvloeiend,  terwgi  beider 
dekvliezen  aan  de  bgbehoorende  adertaKJes 
gehecht  en  met  de  openingen  naar  elkander 
gekeerd  zgn.  In  ons  vaderland  groeit  8.  vmlgarê 
met  lancetvormig,  aan  den  voet  hartvormig 
loof.  Hen  vindt  deze  plant  op  beschaduwde  en 
steenachtige  plaatsen,  op  vochtige  muren  enz. 

Soolopendrom,  zie  Dmmm^mm^. 

Soopas,  een  beroemd  Orieksch  beeldhou- 
wer, geboren  te  Paros  omstreeks  het  Jaar  400 


426 


SCOPAS-SOOTT. 


Tóor  Chr.  atond  met  Prawüdsê  in  de  Jaren 
390  tot  860  voor  Chr.  «an  het  hoofd  eener 
school,  die  in  hare  kanstgewrochten  inion- 
derheid  het  bevallige  en  liefeigke  huldigde. 
Hü  ontleende  xyne  onderwerpen  bÜTOorkeor 
aan  de  mythen  van  DtosynM  (Baochns)  en 
ApJkróditê  (Yenns).  Eent  trad  hij  op  als  her- 
iteller  van  den  in  894  door  de  vlammen  ver- 
nielden tempel  van  Athene  Alea  te  Tegea,  en 
vertrok  in  877  naar  Athene,  waar  de  ApoOo 
Palaiimms  en  de  „raiende  Bacchante'*  tot  sQne 
vermaardste  voortbrengselen  behoorden.  Z0ne 
verdere  lotgevallen  zQn  onbekend.  Behalve 
andere  groepen  ia  waarscbQniyk  de  bekende 
groep  van  Nióbê  van  tQne  hand.  Ook  de  Ve- 
nus  van  Milo  (Melos)  ia  voigena  het  gevoelen 
van  knnatenaara  afkomstig  ait  zyne  school.  Ein- 
delQk  weet  men,  dat  ht)  onderscheidene  andere 
standbeelden  van  Vemu  vervaardigd  heeft 

Soopoli  (Johann  Anton),  een  verdienste- 
lyk  natnnrkenner,  geboren  in  1728  teFleims- 
thal  in  Tyrol,  stadeerde  te  Innsbruok  in  de 
geneeskonde,  was  voorts  in  syne  geboorte- 
stad, te  Trente  en  te  Venetië  als  arts  werk- 
laam,  hield  sich  tevens  bezig  met  de  kruid- 
kunde,  bezocht  de  hoogeschool  te  Weenen, 
vestigde  zich  te  Idria  en  werd  in  1766  hoog- 
leeraar in  de  mineralogie  te  Weenen  en  in 
1776  in  de  chemie  en  botanie  te  Pavia.  Hfi 
stichtte  er  een  scheikundig  laboratorium,  be- 
vorderde den  SSanleg  van  een  botanischen  tuin 
en  overleed  den  8den  Mei  1788.  HQ  schreef 
o.  a.:  „Flora  eamiolica  (1760;  2de  druk,  1772, 
2  dln)'*,  —  „Anni  historico-naturaluss  (1869— 
1762,  6  dlnV*,  —  „Dissertationes  ad  scien- 
tiam  naturalem  peitinentes  (1772)",  —  „In- 
troductio  ad  historiam  naturalem  (1777)'\  — 
„Fundamenta  botanica  praelectionibus  publicis 
accommodata  (1788)'*,  —  „Üeliciae  Florae  et 
Faunae  Insubrioae  (1786—1788,  8  dln)**,  — 
„Institutiones  chemicae,  enz.  HQ  was  lid  van 
onderscheidene  geleerde  genootschappen. 

Sooresby  (William),  een  uitstekend  En- 
gelsch  zeeman,  geboren  den  5den  Ootober  1789 
te  Cropton  in  het  graaftchap  York,  vooreerst 
aan  boord  van  een  walvischvaarder,  waarop 
zOn  vader  kommandeur  was.  Terwt)l  h0  des 
zomers  de  gevaren  van  den  noordpooltocht 
verduurde,  oefende  hQ  zich  des  winters  aan 
de  universiteit  te  Glasgow.  Weldra  werd  hy 
opvolger  van  zyn  vader,  drong  noordwaarts 
door  tot  80^80'  N.  B.  en  legde  de  uitkomsten 
eener  17-Jarige  ondenrindkig  neder  in  zyn 
geschrift:  „Account  of  the  arctic  regions  (1820 
2  dln)".  In  1822  bezocht  hy  de  oostkust  van 
Groenland  en  bracht  deze  in  kaart,  waarna 
hy  mededeelingen  deed  omtrent  dien  tocht  in 
zyn:  „Journal  of  a  voyage  to  the  northem 
whalesflahery  (1828)".  Hy  bestreed  daarin  het 
gevoelen,  dat  er  eene  steeds  opene  poolzee 
zou  bestaan.  Ook  deed  hy  belangryke  waar- 
nemingen omtrent  de  electriciteit  der  lucht 
op  hooge  breedten.  Plotseiyk  liet  hy  zyn  be- 
dryf  varen,  om  zich  met  y ver  toe  te  leggen 
op  de  theologie;  hy  studeerde  te  Cambridge 
en  werd  kapelaan  voor  zeelieden  in  dienst  der 
Engelsche  Kerk.  Niettemin  bleefhy  nog  steeds 
aan  de  zeevaart  eene  ongemeene  belangstel- 
ling wyden,  vestigde  zyne  aandacht  op  de 
magnetische  verscfiynselen,  voorts  op  den  in- 
vloed van  het  yzer  op  de  magneetnaald,  deed 
op  gevorderden  leeftyd  nog  eene  reis  naar  Aus- 


tralië en  overleed  den  21sten  Hei  1857. 
Soorzonera  X.,  zie  Sckonêneerm. 
Soott.  Onder  deien  naam  vermelden  wy : 
8ir  WaÜ9t  Scott^  een  uitstekend  Schotsch 
dichter  en  allervoortreffeiykst,  vooral  historiseh 
romaoschryver,  geboren  te  Edinburgh  den 
15den  Augustus  1771.  Wegens  zyn  zwak  ge- 
stel sleet  hy  de  dagen  ^ner  Jeugd  by  ^n 
grootvader  op  SandyKnowe  by  Kelso.  De 
„Eeliques  of  ancient  EngUsh  poetry"  van 
Fêfciff  waarmede  hy  op  18-Jarigen  leeftyd  ken- 
nis maakte,  hadden  grooten  invloed  op  de 
ontwikkeling  van  zyn  dichttalent.  Te  Edin- 
burgh oefende  hy  zich  voorts  op  gebrekkige 
wyse  in  het  Duitsch,  Fransch  en  Itallaansch 
en  gaf  op  de  school  en  aan  de  universiteit  in 
het  algemeen  nog  weinig  biyken  van  buitenge- 
wone gaven.  In  1792  werd  hy  advocaat  en  was 
als  pleitbezorger  werkzaam  by  de  rechtbanken 
van  Schotland.  Zyne  eerste  letterkundige  voort- 
brengselen waren  vertalingen  uit  het  Duitsch, 
namdyk  van  de  „Lenore*'  van  Burger,  van 
den  „Wilder  Jftger'*  van  denzelfden,  van 
„Gdtz  von  Berlichingen**  en  van  „Erlkönig*" 
van  aöthe.  Nadat  hy  in  1797  in  hethuweiyk 
was  getreden  met  miss  Carpemier^  vestigde 
hy  zich  te  Lasswade  en  werd  in  1799  sherif 
van  Selkirkshire.  In  dien  tyd  leverde  hy: 
„Minstrelsy  of  the  scottish  border  (1801.  3 
dln)'\  eene  verzameling  van  Schotsche  volks- 
balladen, voorzien  van  geleerde  en  smaak- 
volle ophelderingen.  NadiU  hy  den  oud-Engel- 
schen  roman  „Tristram  (1804)**  met  belang- 
ryke noten,  benevens  het  gedicht:  „The  lay 
of  the  last  minstrer*  in  het  licht  gezonden 
had,  werd  hy  in  1806  secretaris  by  ae  recht- 
bank te  Edinburgh,  eene  betrekking,  die  hem 
veel  vryen  tyd  vergunde.  Als  vrucht  van  de- 
zen verscheen  het  dichteriyk  verhaal:  „Mar- 
mion,  a  tale  of  Floddenfield  (1808)**,  —  eene 
uitgave  der  staatkundige  geschriften  van 
Sadlefj  — eene  van  de  werken  van  Swiftf  — 
'  en  onderscheidene  gedichten,  van  welke  in- 
{  zonderheid:  „The  lady  of  the  lake  (1810)** 
*  wegens  de  prachtig  geschilderde  natuurtafe- 
reelen  uit  het  Schotsche  Hoogland  vermelding 
verdient.  Het  landschap  van  Loch  Katrine 
werd  dientengevolge  door  tal  van  reizigers  be- 
zocht Grooter  roem  verwierf  hy  nog  door  zyne 
historische  romans.  Hy  opende  de  reeks  van 
deze  met  „Waverley  (1814)**,  het  tydperk  van 
den  Pretendent  in  1745  behandelend,  waarop 
hy  zich  in  de  daarop  volgende  romans  „Anthor 
of  Waverley**  noemde.  Weldra  verschenen: 
„Gny  Mannering  (1855)**,  —  „The  antiqoary 
(1816)**,  —  de  vier  reeksen  van:  „Tales  of 
my  landlord  (1816—1838,  met  de  fraaie 
romans:  „The  hearth  of  Midlothian**,  „The  bride 
ofLammermoor**enz.)**,  — voorts  o.  a.:„I van- 
hoe (1830)*',  —  „Kenilworth  (1821)**,— „The 
fortunes  of  Nigel  (1822)**,  —  „Quentin  Dur- 
ward  (1813)**,  —  en  „Woodstock  (1826)*\  die 
alle  een  ongekenden  by  val  vonden.  In  „I  van- 
hoe** behandelde  hy  den  terugkeer  van  JBidkw^ 
Leeuwekhart  uit  het  Heilige  Land  en  leverde 
stoute  schilderingen  van  de  Angelsaksen  en 
van  de  schitterende  Normandische  ridders.  In 
„Kenilworth**  aanschouwt  men  eene  uitge- 
werkte voorstelling  van  het  Hof  en  de  levens- 
wys  van  Koningin  JSlkabetk,  „Nigel**  verplaatst 
ons  in  den  tyd  van  Jaoobu$  I  en  „Woodstock** 
in   dien  van  den  burgeroorlog  ten  tyde  der 


8C0TT-SC0TUS  ERIQENA. 


487 


B^iibUek,  terwgi  „Qaentin  Darward''  einde- 
mk  ona  getuige  maakt  van  den  stryd  van 
Koning  Lodewjh  XI  tegen  Korél  de  SUmiê  van 
Boorgondid.  De  romans  van  Sooit  onderschei' 
den  aich  door  eene  treffende  karakterschilde- 
ring  en  door  eene  kenrige  beschrüving  van 
talrfike  lii8tori8<^e  bQionderheden.  Zffne  figu- 
ren attn  nit  het  le?en  gegrepen  en  bewegen 
aich  ongedwongen  in  hnn  t||d  en  in  htinne 
omstandigheden.  HQ  bljjft  Toorts  op  het  ge- 
bied der  historie  en  hnlt  dese  in  eendichter- 
lyk  gewaad,  sonder  sich  te  veel  door  staat- 
kunde]^ gevoelens  te  laten  leiden,  al  bleef  hQ 
steeds  aan  de  SiuarU  gehecht.  De  breedvoe- 
righeid, waarmede  htf  ^ne  romans  doorgaans 
opiette,  vond  intnsschen  by  het  gros  der  lezers 
nog  al  afkeurinff.  Na  1820  schreef  hy  ook  voor 
het  tooneel,  doch  aonder  op  dat  gebate  sla- 
gen. Hoogst  verdiensteiyk  daarentegen  sO»  de 
biographische  en  letterkundige  inleidingen, 
die  hy  schreef  voor  eene  uitgave  van  oud- 
Engelsche  romans  (1825,  3  dln).  In  1820  was 
hy  tot  baronet  benoemd,  en  zyne  geldeiyke 
omstandigheden  waren  door  den  verbalenden 
aftrek  lyner  romans  Aanmerkeiyk  verbeterd. 
Beeds  in  1811  had  hy  voor  het  honorarium, 
dat  xyne  gedichten  hadden  opgeleverd,  aan 
den  oever  van  de  Tweed  een  landgoed  (een 
voormalig  klooster)  aangekocht  en  onder  den 
naam  van  Abbotsford  in  een  bekooriyk  bui- 
tenverbiyf  in  middeneeuwschen  bouwtrant 
herschapen.  D&ar  trof  hem  in  1826  een  zware 
slag  door  het  bankroet  van  het  bankiershuls 
Coiitahle  en  van  syn  uitgever  Saüamtjfne. 
Hoewel  Sooü  volgens  de  Engelsche  wet  niet 
gegyzeld  kon  worden,  bleef  hy  aansprakeiyk 
voor  een  schuldenlast  van  120000  pond  ster- 
ling, en  hy  verzocht  van  de  crediteuren  alleen 
tyd,  om  door  letterkundigen  arbeid  aan  zyne 
verplichting  te  voldoen.  De  tyd  werd  hem 
vergund,  en  de  beroemde  schry  ver  hield  woord, 
maar  heeft  zich  ook  letteriyk  doodgewerkt. 
Tevens  is  het  zeer  natuuriyk,  dat  men  in  de 
daarop  door  hem  geleverde  geschriften  geens- 
zins die  keurigheid  en  oorspronkeiykheid  aan- 
treft, waardoor  zich  de  vroegere  onderschei- 
den. Zyn  „Life  of  Napoleon  Buonaparte  (1827, 
7  dln)'*  is  daarenboven  niet  vry  te  pleiten  van 
partydigheid.  Ook  de  romans  ,yCa8tle  Dange- 
rous''  en  ,y(yOunt  Robert  of  Paris**  waren  van  ge- 
ringer gehalte  dan  de  voorgaande.  Zyne  laatste 
geschriften  waren:  „Tales  of  a  grandfitther 
<1828-1880)'*,  —  .History  of  ScotUnd  (1830, 
2  dln)**,  —  en  ,yLetter8  on  demonology**.  In 
den  winter  van  1830  werd  hy  aangetast  door 
eene  beroerte,  zoodat  hy  zich  tot  herstel 
zyner  gezondheid  naar  ItaliS  begaf.  Hy  over- 
leed echter  niet  lang  na  zyn  terugkeer  op 
Abbotsford  den  2l8ten  September  1832.  Te 
Edinburgh  verrees  een  prachtig  gedenkteeken 
te  zyner  eer.  Zyne  werken,  ook  voor  de 
ethische  en  aeethetische  ontwikkeling  van 
onze  en  van  latere  dagen  zeer  op  prys  te 
«telien,  werden  by  herhaUng  uitgegeven  en  in 
schier  alle  Enropeesche  talen  vertaald. 

WUfldd  8eoU^  een  Noord-Amerikaansch 
generaal,  geboren  den  13den  Juni  1768  in 
Yirginia.  Hy  studeerde  eerst  in  de  rechten, 
trad  in  1808  in  militairen  dienst  en  zag  zich 
in  1812,  by  het  uitbarsten  van  den  oorlog 
tegen  Engeland,  als  kolonel  naar  de  grenzen 
van  Canada  gezonden,  doch  werd  in  den  slag 


by  Qoeenstown  gevangen  genomen.  Nadat  hy 
eenige  maanden  later  uitgewisseld  was,  ver- 
overde hy  in  1813  het  fort  Qeorge,  werd  tot 
brigade-generaal  bevorderd»  sloeg  in  Juni 
1814  den  Britschen  generaal B'iM by  Chippewa 
en  onderscheidde  zich  in  den  slag  aan  de 
Niagara,  waar  hy  zwaar  gewond  werd.  Tot 
herstel  zyner  gezondheid  begaf  hy  zich  naar 
Parys,  waar  hy  de  Fransche  legerorganisatie 
bestudeerde,  en  hield  na  zyn  terugkeer  voor- 
lezingen over  de  krygswetenschap.  In  1832 
onderwierp  hy  Black  Mawk.  een  stamhoofd 
der  Indianen,  in  1836  de  Seminolen  en  in 
1838  de  Griek.  In  1841  erlangde  hy  de  be- 
trekking van  opperbevelhebber  van  het  leger 
der  Unie  en  hield  zyn  hoofdkwartier  te  New 
Tork.  Als  een  yverig  Whig  nam  hy  tevens 
deel  in  de  staatkundig  aangelegenheden.  In 
den  oorlog  tegen  Mexico  werd  hemhetopper- 
kommando  toevertrouwd,  en  in  Maart  1847 
veroverde  hy  Veracruz  na  eene  korte  belege- 
ring, bracht  in  April  generaal ^a»to  Anmahli 
Cerro  Qordo  eene  nederlaag  toe,  voorts  in 
Augustus  by  Contreras  en  Churubusco,  maakte 
in  September  zich  stormenderhand  meester 
van  Mexico  en  onderteekende  den  2den  Fe- 
bruari 1848  den  Vrede  van  Guadaloi4>e-Hi- 
dalgo,  waardoor  een  gebied  van  30000  Q  geogr. 
myi  aan  de  Vereenigde  Staten  wera  toege- 
voegd. Te  vergeefs  echter  dong  hy  in  1848 
en  1852  naar  de  waardigheid  van  Pre^dent. 
By  den  aanvang  van  den  Noord-Amerikaan- 
schen  burgeroorlog  nam  hy  wegens  gevorder- 
den leeftyd  in  1861  zyn  ontuag  en  begaf 
zich  naar  Europa.  Daar  Engeland  echter  met 
oorlog  dreigde,  keerde  hy  spoedig  naar  zyn 
vaderland  terug  en  overleed  te  Westpoint  den 
298ten  Mei  1866.  Hy  heeft  onderscheidene 
krygskundige  werken  in  het  licht  gegeven, 
alsmede:  „Memoirs  (1863,  2  dln)**. 

George  G'Ubert  Soott,  een  beroemd  Engelsch 
architect,  geboren  in  1811  te  Qawcot  by 
Buckingham.  Nadat  hy  door  het  monument 
der  Martelaren  te  Oxford  in  1842  een  goeden 
naam  verworven  had,  deed  hy  onderscheidene 
kerken  in  spitsboogstyi  veriysen  en  leverde 
plannen  voor  de  NicolaTkerk  (1846)  en  het 
nieuwe  raadhuis  (1855)  te  Hamburg,  alsmede 
voor  het  nationaal  gedenkteeken  ter  eere  van 
Prins  Alberi  en  voor  het  hospitaal  te  Leeds. 
Daarenboven,  heeft  hy  onderscheidene  antieke 
kerken  op  eene  geniale  wyze  gerestaureerd. 
Sddert  1859  is  hy  belast  met  het  opzicht  over 
de  Westminsterabdy  en  hy  heeft  ook  door  zyne 
geschriften  de  belangstelling  in  den  spitsboog- 
styi  opgemeen  bevorderd.  Sedert  1869  is  hy 
lid  van  de  Académie  te  Weenen. 

Sootus  Erigena  (Johannes),  öen  van  de 
geleerdste  mannen  der  9de  eeuw  en  geboren 
omstreeks  het  Jaar  833  te  Ergene  in  het 
graafBchap  Hereford,  verzamelde  door  reizen 
in  het  Oosten  een  groeten  rykdom  van  we- 
tenschap en  onderwees,  op  uitnoodiging  van 
Kard  de  Kale,  godgeleerdheid  en  wysbegeerte 
aan  de  hoogeschool  te  Parys.  Wegens  zyne 
vryzinnige  verklaring  van  de  leerstellingen 
der  B.  Katholieke  Kerk  werd  hy  door  ortho- 
doxe yveraars  vervolgd,  moest  Frankryk  ver- 
laten en  werd  door  Alflred  de  QrocU  in  877 
naar  Oxford  geroepen,  waar  hy  eerlang  groe- 
ten invloed  verkreeg.  Daar  hy  echter  ook 
hier  niet  veilig  was  voor  den  haat   zyner 


428 


SCOTUS  ERIGENA-SCRIPTORES  HISTOBUE  AUGUSTAE. 


Tganden,  betrok  bg  een  klooster  te  Halmea- 
bnry,  waar  bQ  onderwtB  gaf  in  de  wOsbe- 
geerte  en  —  naar  bet  verbaal  Inidt  — in  880 
door  BQne  leerlingen  met  pennemessen  werd 
Termoord.  HQ  bezat  eene  grondige  kennis  van 
de  Griekscbe  taal,  Koodat  bff  de  zoogenoemde 
geacbriften  van  Diomfsiut  Areopagüa  in  bet 
La^n  overbracbt  en  er  Torvolgens  eene  verta- 
ling bijvoegde  van  de  Griekscbe  scboliën  van 
Maapimiu  op  de  werken  van  Chregoriui  Neui- 
anzenu».  ZQn  gescbrift:  „De  divlsione  natnrae 
(bet  laatst  uitgegeven  in  1888)"  bevat  een 
wysgeerig  stelsel,  en  in  sSne  verbandeling: 
„De  divina  praedestinatione"  wederlegt  by  de 
leer  van  An^^utiinus.  Z|)n  boofddenkbeeld  was, 
dat  men  de  ware  wysbegeerte  en  den  waren 
godsdienst  als  geiyk  en  gelijkvormig  moest 
besebon  wen.  —  Zie  voorts  over  Dumê  Seotus 
onder  dien  naam. 

Soranton,  eene  aanzienlQke  stad  in  den 
Noord-Amerikaanscben  Staat  PennsylvaniS, 
ligt  aan  de  Snsqnebanna  te  midden  van  een 
uitgestrekt  steenkolenbekken.  £r  zijn  24  ker- 
ken, 4  scbolen  van  booger  onderwijs  en  45000 
inwoners  (1880).  Men  beeft  er  groote  ||zersmelte- 
rijen  en  een  levendigen  bandel  in  steenkolen. 

Soribe  (Angnstin  Engène),  een  zeer  vmcbt- 
baar  tooneeldicbter,  geboren  te  Parijs  den 
24sten  December  1791,  studeerde  aanvankelijk 
in  de  reebten,  maar  w|jdde  zicb  weldra  on- 
verdeeld aan  de  dramatiscbe  dicbtknnst  Zyn 
eerste  stuk:  „Le  dervis  (1811)'\  vervaardigd 
met  G.  IMaéóufnêy  viel  niet  in  den  smaak 
en  een  aantal  andere  stukken,  vooral  vaude- 
villes, ondervond  in  de  daarop  volgende  4 
Jaren  betaelfde  lot;  maar  Seribe  liet  zicb 
geenszins  ontmoedigen,  zoodat  eindeiyk  in 
1816  ztjn  stuk:  „Une  nuit  de  la  garde  natio- 
nale" met  bet  gewenscbte  gevolg  werd  opge- 
voerd. Na  dien  t|jd  bebield  by  de  gunst  van 
bet  publiek  en  tot  aan  1830  vierde  by  eene 
reeks  van  triomfen.  Scbier  elke  maand  leverde 
by  iets  nieuws,  en  de  scbouwbnrgen  des 
Yaudevilles,  des  Variétés,  du  Gymnase  en 
later  bet  Tbè&tre  Francais  waren  naifwe- 
lyks  in  staat  alles  op  te  voeren,  wat  zy  van 
bem  en  zyne  medewerkers  ontvingen.  In  die 
dagen  scbreef  by:  „Flore  etZèpbyr'\  —  „Le 
nouveau  Pourceaugnac",  —  „he  solliciteur*', 
—  „La  féte  dn  mari"  enz.  In  1821  sloot  de 
eigenaar  van  bet  nieuwe  TbéHtre  du  gymnase 
met  bem  eene  overeenkomst  tot  bet  leveren 
van  nieuwe  stukken,  en  er  werden  aldaar 
tot  1830  niet  minder  dan  150  van  Seribe  op- 
gevoerd. Zulk  eene  ongemeene  vrucbtbaarbeid 
laat  zicb  alleen  verklaren  door  bet  feit,  dat 
Seribe  eene  Atbriek  voor  tooneelstukken 
sticbtte,  waarby  by  bet  beginsel  van  verdeeUng 
van  den  arbeid  in  toepassing  bracbt.  De  éen 
leverde  bet  boofddenkbÏBeld,  de  tweede  maakte 
de  scbets,  de  derde  bewerkte  de  samenspra- 
ken, de  vierde  voegde  er  dicbtstu^jes  tus- 
scben,  de  vyfde  verzon  aardigbeden  en  woord- 
spelingen enz.  zyne  voornaamste  medewer- 
kers waren:  G,  Delivrigne.,  MiletmUey  DHjn», 
Bratier^  Vamer,  Carmouehe^  Baya/rd^  Xatier^ 
Lifffouvéj  Saintine^  Dumanoir^  Mauony  Le- 
«ouM,  Vanderbwrehy  Beffer  en  Denerffer.  In- 
tusscben  zyn  de  stukken,  door  Soribe  alleen 
vervaardigd,  verreweg  de  beste,  zooals:  „Le 
verre  d*eau",  —  „La  camaraderie  ou  la  courtè  . 
écbelle",    —   „Geneviève",  —  „Le  mariage  ' 


d^argent",  —  „Une  cbatne**,  —  „Bertraad  et 
Baton,  OU  Tart  de  conspirer",  —  «Une 
faute*',  —  „La  baine  d'une  femme",  —  „La 
grand*  mère"  enz.  HQ  is  de  eerste,  die  de 
sentimenteele  comedie  beeft  ingevoerd;  tot  dit 
genre  bebooren:  „Le  mariage  dMneUnation"  — 
„Mlcbel  et  Cbristine",  —  „Valérie",—  „LTié- 
ritière'*,  —  „Simple  bistoire",  enz.  Hy  wist 
eebter  ook  aan  de  staatkunde  zyne  muze 
dienstbaar  te  maken.  Toen  by  de  opgewon- 
denbeid  der  Juli  omwenteling  de  Paryaenaars 
de  vaudeville  te  flauw  vonden,  verving  by 
baar  door  de  satyrieke,  het  veld  der  politie 
betredende  comédie.  Daartoe  l>eliooren  be- 
balve  eenige,  die  wy  reeds  genoemd  bebbens 
„Adrienne  Lecouvreur",  —  „Les  eontes  de  la 
reine  de  Navarre",  —  „Bataille  des  dames" 
•—  „Mon  étoile",  —  „Feu  Lionel",  —  en 
„Les  doigts  de  fée".  Hoewel  by  sedert  18S0 
boofdzakeiyk  aan  bet  Tbéfttre  Fran^  ver- 
bonden was,  keerde  by  van  tyd  tot  tydtemg 
tot  de  vaudeville  en  leverde  in  dit  genre  o  Ji.: 
„La  lol  salique",  —  „Mattre  Jean,  ou  la 
oomédie  k  la  cour",  -r  „L'amitié",  —  „Les 
fliles  du  docteur",  —  „Hélofte  et  Abailard" 
enz.  De  meeste  stukken  van  Seribe  zyn  ia 
de  meest  bescbaafde  talen  ^overgebracht;  bun 
aantal,  operateksten  enz.  medegerekend,  be- 
droeg tegen  bet  einde  van  1859  ndm  300. 
Van  de  operateksten  noemen  wy  die  van 
„La  dame  blancbe",  —  „La  mnette  de  Portie! , 
—  „tn,  Dlavolo",  —  „Robert  le  Diable",  — 
„Les  Hugenots"  —  Le  domino  noir",  — 
„Le  Prophete",  —  „Lee  diamantB  de  la  con- 
ronne"  en  omstreeks  50  andere.  Hy  wist 
zicb  door  een  boeienden  en  welluidenden 
versbouw  naar  al  de  grillen  van  den  compo- 
nist te  voegen.  Ook  schreef  by  romans  en 
novellen,  zooals:  „Maurice",  —  „PiquiUo 
Alliaga",  —  „Jeune  Allemagne  ou  les  yeux 
de  ma  tante  (1857,  2dln)",  —en  „Ponadellaa 
OU  bistoriettes  en  action  (1833)".  Hy  verzamelde 
een  aanzieniyk  vermogen,  werd  lid  der  Aca- 
démie ,  en  overleed  den  20Bten  Februari  1861. 
Men  moge  zeggen,  dat  by  zicb  meer  onder- 
scheidt door  vaardigheid  dan  door  oonpron- 
keiykbeid,  meer  door  eifectberekening  dan 
door  diepte  van  gevoel,  toch  is  het  waar, 
dat  de  gebeele  Europeesche  tooneel  wereld  nog 
altoos  teert  van  den  door  bem  geleverden 
schat.  Eene  uitgave  van  zyne  „Genvres  com- 
plétes  (60  dln)"  verscheen  sedert  1876. 

Soriptores  historiae  Augustae  is  de 
naam,  dien  men  geeft  aan  zes  Bomeinsche 
geschiedschry vers ,  die  ten  tyde  van  DiocleHamiM 
en  Ckmetantijn  de  Qrooie  levensgeschiedenissen 
hebben  opgesteld  van  Bomeinsche  Keizers 
van  Sadrianuë  tot  Cbnw,  met  uitzondering 
van  yerva  en  Drajamu,  De  namen  dier  ge- 
schiedschry vers  zyn:  Adime  SparHoÊnu^  Vnir 
catims  Gaüicamut,  TYebelHms  PoUto,  FUmue 
VopiieuSf  Aeliut  Lampridiiu  en  Julme  OapU<h 
tolimu.  Deze  verzameling,  vermoedeiyk  te  Con- 
stantinopel  byeengebracht,  maar  niet  volledig 
bewaard  gebleven ,  is  eene  zeer  onregelmatige 
compilatie  uit  oudere  en  nieuwere  bronnen, 
vloeit  over  van  onnauwkeurigheden  en  vleie- 
ryen, maar  is  toch  voor  de  geschiedenis  van 
dien  tyd  niet  van  belang  ontbloot.  Goede  uit- 
gaven daarvan  zyn  geleverd  door  Jordam  en 
Byssenkmrdt  (1864,  2  dln)  en  door  Peter 
(1865,  2  dln). 


SCBIVEBIUS'-SCROFULOSIS. 


429 


SoriTeriUB  (Petras)  of  Sckrijver,  een  Ter- 
diensteiyk  Nederlandach  gescbiedkandige,  ge- 
boren te  Haarlem  den  12den  Januari  1576, 
ontving  te  Amsterdam  eene  zorgvuldige  op- 
voeding, stadeerde  te  Leiden  in  de  rechten, 
maar  legde  sich  vooral  toe  op  de  talen  en  de 
dlchtkonat  Vervolgens  vestigde  hy  aicb  in 
laatstgenoemde  stad  en  wees  alle  ambten  en 
bedieningen  van  de  band.  Ht)  onderbield  betrek- 
kingen met  de  beroemdste  geleerden  van  ^n 
tyd,  werd  in  1650  blind, waarna  hy  Jooóhim 
Ondaem  in  dienst  nam  als  voorleier  en  sobry  ver, 
woonde  gedurende  %ine  laatste  levensjaren  te 
Oadewater  en  overleed  aldaar  den  80sten 
April  1660.  Hg  beeft  onderscheidene  Lat0n- 
sche  en  Nederlandsche  werken  in  het  licht 
gegeven  en  uitgaven  bezorgd  van  geschriften 
van  anderen.  WQ  vermelden:  „G.  Benedetti 
poémata  posthnma  (1601)'*,  —  „Oud  Batavië, 
nu  genaamd  Holland,  hoe  in  wat  manie- 
ren en  van  wien  Holland,  Seeland  en  Vries- 
land eerst  is  bewoond  geweest  (1607)'*,  — 
„Flavii  Vegetii  Benati  (^omitis  alioramqne 
veterum  de  re  militari  libri  (1607)**,  —  „J. 
Douzae  PoSmata  plerumque  selecta  (1609)**, 

—  «Batavia  illustrata,  in  qua  de  Batavoram 
insula,  Hollandia,  Zelandia,Frisia  etc.  (1609)**, 

—  „Beschrgving  van  OudBataviën  met  de 
antiquiteiten  van  dien  mitsgaders  de  afkomst 
der  Graven  van  Holland,  Zeeland  en  Vries- 
land (1612  en  later)**,  —  ,J.  J.  Scaligeri 
poëmata  (1615)**,  —  „Dan.  Hensii  Nederduyt- 
sehe  poëmata  (1616  en  later)**,  ~  „CoUecta- 
iiea  veterum  tragicoram  (1620)**,  —  „Jani  se- 
cundi opera  (1619)**,  —  „Lauerkrans  voor 
Laurens  Koster**,  —  „Saturnalia  sive  de  usu 
«t  abuBU  tabaci  (1628,  ook  in  het  Neder- 
landsch)**,  ->   „Amores  Dom.  Baudii  (1638)**, 

—  „Principes  et  comités  HoUandiae,  Ze- 
landiae  et  Frisiae  ab  anno  Christi  863  etc 
<1650)*',  —  „BeschrUving  van  Haarlem  (1647)**, 
~  „Gedichten  (1738)**,  na  sQn  dood  venar 
meld,  —  en  „Het  oude  Gondtsche  Kronyks- 
ken  ens.  (1663)*'. 

Sorope  (George  Poulett),  een  Engelsch 
geoloog  9  geboren  in  1797,  reisde  in  1816  — 
1820  in  Napels,  Sicilië  en  de  Liparische 
Eilanden,  —  voorts  in  de  vulkanische  gewes- 
ten van  Doitscbland,  was  een  felle  teg^utan- 
der  van  het  vulkanismus  van  9on  Buóh  en 
overleed  den  18den  Januari  1876  bg  Cobham 
in  het  graa£Mhap  Surrey.  Hg  schreef:  „Con- 
fiiderations  in  vulcanoes  (1825;  2de  druk, 
1862)**,  —  „Geology  and  extinct  vulcanoes  of 
'Central  France  (1827;  2de  druks  1858),  — 
«n  „Memoir  on  the  mode  of  production  of 
▼olcanic  cones  and  craters  (1859)*** 

Sorophtilarineën  is  de  naam  van  eene 
iweesaadlobbige  plantenfamilie.  Zg  omvat 
meerendeels  kruiden  of  half  heesters  met  een 
ironden  of  vierkanten  stengel ,  afwisselende, 
tegenovergestelde  of  kransgewgs  geplaatste, 
enkelvoudige,  gave  of  vindeelige,  gestoelde 
of  zittende  bladeren  zonder  steunbladen  en 
met  volkomene,  meestal  onregelmatige  bloemen, 
die  okselstandig  of  tot  trossen  vereenigd  sgn. 
De  kelk  is  overbigvend  en  bestaat  uit  4  of  5 
vrge  of  eenigszins  saimgegroeide  bladeren.  De 
éenbladige  bloemkroon  is  op  den  bloembodem 
ingeplant,  zelden  geheel  regelmatig,  klok-  of 
radvormig,  tweelippig,  met  eene  rechte  of 
vverlengde    buis.    De   bovenlip  is  2-  en  de 


onderlip  8-lobbig.  De  meeldraden  staan  in  de 
bloemkroonbuis  en  zgn  meestal  tweemaohtig, 
daar  de  5de  meeldraad  geen  helmknop  draagt, 
en  men  vindt  ook  wel  2  meeldraden  van 
geigke  lengte.  De  helmdraden  zgn  draadvor- 
mig,  de  helmknoppen  2-hokkig,  met overlaugs 
openspringende  helmhoKles.  Het  bovenstan- 
dige,  uit  twee  vruchten  gevormde  vruchtbe- 
ginsel is  2hokkig  en  meerzadig. De  eindstan- 
oige,  enkelvoudige  stgi  heeft  een  enkelvoudi- 
gen  of  2-lobbigen  stempel.  De  2-hokkige, 
meestal  veelzadige  doosvracht  springt  gewoon- 
igk  met  kleppen  of  met  een  deksel  open;  zel- 
den is  de  vracht  besachtig.  De  zaden  bezitten 
een  vleezig  of  kraakbeenig  kiemwit  en  eene 
rechte  of  gekromde  kiem  met  korte,  stompe 
zaadlobben.  Men  kent  meer  dan  1 300  soorten 
in  ongeveer  150  geslachten,  die  over  den 
geheelen  aardbodem  verspreid  zgn,  vooral 
over  de  warme  gewesten  van  het  noordeigk 
halfrond.  Zg  bevatten  bittere,  samentrekkende 
en  scherpe  bestanddeelen ,  sigm,  hars  en 
aethérische  olie  en  hebben  zeer  verschillende 
eigenschappen ,  zoodat  onderscheidene  er  van 
tot  de  geneeskrachtige  kraiden  en  sommige  tot 
de  gifjplanten  behooren.  Ook  telt  deze  &milie 
fraaie  sierplanten.  Zg  omvat  als  cfnderfami- 
liën:  de  SHMaMtkaeeSn^  de  AiUirrhimeën  en 
de  VerbatceSm, 

Sorofülosis  of  kliernêkU  is  eene  onge- 
steldheid, waarbg  zwelling  der  klieren  tot  de 
kenmerkende  verschgnselen  behoort,  veelal 
vergezeld  van  storing  in  de  voeding  der  huid, 
van  de  sigmvliezen ,  van  de  beenderen  en  ge- 
wrichten en  van  de  zintuigen.  Iemand,  die 
hiertoe  aanleg  heeft,  noemt  men  ieropkmUus 
(klierachtig).  Te  voren  was  men  van  meening, 
dat  de  scrophulosis  voortkwam  uit  eene  ge- 
brekkige bloedmenging  en  alzoo  uit  eene  af- 
scheiding van  scrophuleuse  zelfstandlgheden 
in  het  weefsel.  Thans  echter  is  men  er  van 
overtuigd,  dat  de  ziekten  van  de  klieren  en 
van  de  overige  genoemde  organen  ontstaan 
door  eene  vermeerderde  celienvorming.  Ont- 
wikkelt zich  deze  zonder  bekende  oorzaak 
en  staat  zg  met  chronische  ontstekingen  en 
opzetting  der  klieren  in  verband,  dan  geeft 
men  aan  zulk  eene  ongesteldheid  den  naam 
van  klierziehte.  Deze  kan  erfeigk  en  ook 
zelfstandig  ontstaan  zgn.  Erfeigke  scrophulo- 
sis vindt  men  bg  kinderen  van  klierachtige, 
teringachtige  en  syphilitische  ouders.  Ook 
kinderen  van  ouders,  die  tevens  bloedverwan- 
ten zgn ,  igden  dikwt|li  aan  klierziekte.  Niet- 
temin treft  men  ook  wel  klierziekte  aan  bg 
kinderen  van  gezonde  ouders.  Zg  ontwikkelt 
zich  dan  gewoonigk  in  de  eerste  leven^aren 
bg  eene  ondoelmatige  voeding  en  eene  al  te 
kunstmatige  opleiding,  vooral  bg  gemis  van 
beweging  en  van  vrge  lucht  Zulke  kinderen 
onderscheiden  zich  door  een  scrophuleus  voor- 
komen, vooral  door  bloedarmoede  en  eene 
gebrekkige  stofwisseling.  Men  onderschddt: 
liMê  klimrnektê,  zich  openbarende  in  eene 
Ajne,  gladde ,  witte  doorscbgnende  huid ,  rozen- 
roode  gelaatskleur,  gewoonigk  blonde  haren, 
blauwe,  groote  oogen,  gezwollen  randen, 
der  oogleden,  eenigszins  dikke  bovenlip  en 
hals,  dikwgis  puistachtigen  uitslag,  lichte 
koortsaanvallen  en  onvolkomene  ontwikkeling 
der  beenderen,  —  en  ontwikkelde  kUenUkte 
met  opzwelling  der  watervaatklieren  aan  den 


480 


8CR0FÜL0SIS-SCYTHEN. 


halB,  in  den  nek,  in  de  liezen,  onder  de 
okBelB,  aan  de  bonten  enz.  Die  gezwellen 
zVn  aanTankeiyk  week  en  worden  later  al- 
lengs harder,  soms  sponBachtig.  Het  ontste- 
kingstydperk  gaat  over  in  ettering  en  de  py- 
nen  nemen  toe,  totdat  de  etter  zich  ontlast, 
hetgeen  veelal  vergezeld  gaat  van  sloipkoort- 
sen.  Ook  inwendig  kunnen  znlke  klieropzwel- 
lingen  voorkomen,  vooral  in  het  darmscheil, 
in  de  maag,  in  het  net,  in  de  alvleeschkUer, 
in  de  nieren,  in  de  longen  enz. TalrOk  en  las- 
tig zffn  voorts  denaziekten  der  klierknobbels. 
De  genezing  gaat  gewooniyk  zeer  langzaam; 
men  dient  zich  daarby  hoofdzakeiyk  te  bepa- 
len tot  de  herstelling  ddr  natunrl|)ke  wer- 
king van  het  waterraatstelsel ,  —  tot  wegne- 
ming van  het  plaatseiyk  kliergezwel,  —  en 
tot  versterking  van  het  herstellingsvermo- 
gen. Wie  aan  klierziekte  lydt,  onderwerpe 
dch  in  de  eerste  plaats  aan  een  doelmatig 
dieet;  htl  gebmike  vooral  dieriyk  voedsel  en 
bewege  zich  zooveel  mogeiyk  in  de  firische 
Incht.  By  lichte  klierziekte  wordt  levertraan 
aangeprezen,  doch  men  zorge,  dat  daardoor 
de  spysvertering  niet  belemmerd  worde.  Ook 
zonte  baden  hebben  veelal  eene  gnnstige  wer- 
king, terwyi  voorts  iodinm-  en  kwikpraepa- 
raten  tot  de  antiscrophnlense  middelen  be- 
hooren. 

Soadéry  (Madeleine  de),  eene  Fransche 
romanschryikter,  geboren  den  16den  Juni  1607 
te  Le  Havre,  schreef  opgeschroefde,  roman- 
tisch-historische  romans,  die  gemimen  tyd  in 
den  smaak  vielen  van  het  lezend  publiek. 
Vele  daarvan  zyn  niet  onbelangryk  voor  de 
geschiedenis  van  dien  tyd,  daar  zy  de  met 
Qrieksche  en  Romeinsche  namen  versierde 
portretten  bevatten  van  merkwaardige  perso- 
nen uit  die  dagen.  Zy  overleed  te  Parys  den 
2den  Juni  1701.  Hare  beste  romans  zyn: 
„Ibrahim  (1641 ,  4  dln)",  —  „Artamène  on  le 
grand  Gyrus  (1649—1658,  10  dln)",  —  en 
„Clélie  (1656,  10  dln;  2de  druk  1781)",  ~~ 
voorts:  „Almihide  (1660,  8  dln)",  —  „Les 
femmes  illustres  (1665)",  —  en  „Mathilde 
d'Aguilar  (1669)". 

I^mdo  (Paul),  een  uitstekend  criticus  op 
muzikaal  gebied  en  geboren  te  Yenetid  den 
6den  Juni  1806,  oefende  zich  in  de  muziek 
en  bepaalde  zich  vervolgens  by  letterkundi- 
gen arbeid.  Hy  overleed  te  Blois  den  14den 
October  1864.  Van  zyne  geschriften  vermel- 
den wy:  „(Mtique  et  littérature  musicale 
(1852  en  1859)",  —  „L*art  ancien  et  Tart  mo- 
derne (1854)",  —  „Lechevalier8artin(1857)", 
—  en  „L'année  musicale  (1852— 1861 , 8  dln)". 

Soutariy  zie  Skoeeari, 

Soylla  is  in  de  Qrieksche  mythologie  de 
verpersooniyking  van  een  gevaariyken  draai- 
kolk in  zee.  Volgens  BomSrtu  was  zy  een 
verschrikkeiyk  wangedrocht ,  eene  dochter  van 
OraiaU  met  een  schelle,  blaifende  stem,  12 
voorpooten  en  6  lange  halzen,  ieder  met  een 
afidchteiyk  hoofd  met  8  ryen  scherpe  tanden, 
zy  hield  haar  verbiyf  aan  het  woeste  zee- 
slrand,  tegenover  de  vreeseiyke  CSIoryftiw, 
in  een  donker  hol,  waar  ^  op  buit  loerde. 
Toen  Odjfueus  (Ulysses)  er  voorbyzeilde ,  ver- 
slond zy  een  zestal  van  diens  medgezellen. 
Moménu  geeft  geene  nadere  inlichtingen  om- 
trent de  plaats  van  die  beide  draaikolken, 
en  eerst  later  stelde  men  vast,  dat  men  ze 


zoeken  moest  in  de  straat  tnsschen  Sicllifi  en 
het  vasteland  van  Italië,  hoewel  de  gevaren 
er  voor  den  tegenwoordigen  zeeman  niet  bui- 
tengewoon groot  zyn. 

t^yrufly  éen  van  den  noordeiykstedlanden 
van  de  groep  der  Sporaden,  ligt  in  het  oosten 
van  Euboea  en  wordt  in  de  mythen  van 
Aehülês  en  Tkêtêu*  vermeld.  Het  heeft  eene 
evenzoo  genoemde  stad  en  werd  in  de  dagen 
der  Oudheid  beschouwd  als  steenachtig  en 
onvruchtbaar;  men  vond  er  echter  eene  flraaie, 
bonte  marmersoort  en  een  vermaard  ras  van 
geiten.  Oorspronkeiyk  was  het  doorPdasgers 
en  GariSrs,  later  door  roofkuchtige  Dolopers 
bewoond,  maar  in  469  vóór  Chr.  werd  het 
veroverd  door  de  Atheners  onder  CSmoh.  Thans 
behoort  het  tot  den  nomos  Euboea  en  telt  in 
gemelde  stad,  op  de  oostkust  gelegen,  ruim 
9000  inwoners  (1879). 

Scythen  is  de  naam  van  een  volk  der 
Oudheid,'  waarmede  de  Grieken  de  stammen 
aanduidden,  in  het  noorden  van  de  Paropa- 
misus,  den  Caucasus  en  de  Zwarte  Zee  ge- 
vestigd, nameiyk  de  Massageten,  Saken, Sar- 
maten en  Scoloten.  Deze  laatsten,  door  Me- 
ródoiuê  de  echte  Sc3rthen  genaamd,  woonden 
aan  de  kust  van  de  Maeotis  en  van  de  Pon- 
tus,  van  de  Tanals  (Don)  af  tot  aandelstrus 
(Donau)  en  dan  20  dagreizen  (100  geogr.  myi) 
landwaarts.  Hun  gebi^,  waaruit  Sj  de  Cim- 
meriërs  verdrongen  hadden,  werd  beqproeid 
door  eenige  groote  rivlereh,  door  de  Borys- 
thenes  (Dnjepr),  de  Hypanis  (Boeg)  en  H» 
Tyras  (Dnjestr),  die  er  door  eenvornlge,  van 
boomgroei  verstokene  steppen  kronk^den.  De 
inwoners  bepaalden  er  zich  dan  ook  by  de  vee- 
teelt en  leidden  een  zwervend  leven.  Hunne 
met  ossen  beepannene  en  met  vilten  kieedea 
gedekte  wagens  dienden  hun  tot  verbiyf,  en 
de  mannen  zaten  meestal  te  paard.  Zy  waren 
eerdeeld  in  een  aantal  stammen,  aan  wier 
hoofd  zich  stamvorsten  bevonden ,  terwyi  uit 
éen  stam,  in  het  landschap  Gterrhos  aan  de 
Borysthenes  zyn  verbiyf  houdende,  een  Ko- 
ning gekozen  werd.  Hunne  meestgellefde  be- 
zigheid was  de  oorlog;  zy  streden  als  boog- 
schutters te  paard.  Zy  huldigden  een  (}od  des 
hemels  (Papaeus),  het  haardvuur  en  den  Oor- 
logsgod met  bloedige  offeranden,  ook  van  men- 
schen,  maar  hadden  geene  beelden  of  altaren, 
zy  waren  dapper,  welwillend,  onbezorgd  en 
gezellig,  maar  tevens  geneigd  tot  onmatig- 
heid en  woest  zingenot;  hunne  onzindeiyk- 
heid  was  verregaande.  De  Scoloten  en  Sar- 
maten behoorden  tot  den  stam  der  Ariërs.  Het 
de  Orieken,  die  op  hunne  kusten  talrVke 
volkplantingen  aanlegden,  onderhielden  zy 
een  vriendschappeiyk  verkeer,  en  zy  betoonden 
zich  niet  onverschillig  voor  Qrieksche  zeden 
en  beschaving.  Omstreeks  680  vóór  Chr.  deden 
de  Sarmaten  en  Scythen  een  inval  in  HediS 
en  drongen  door  op  het  gebied  van  de  TIgris 
en  de  Eufraat,  alsmede  in  Syrië  tot  in  Egypte. 
Nadat  zy  de  macht  van  het  Assyrisohe  Éyk 
vernietigd  hadden,  werden  zy  na  verloop  van 
omstreeks  10  Jaar  door  C^aaarêg  weder  uit 
Azië  verdreven.  Om  hem  voor  dezen  inval  in 
Hedië  te  straffen,  trok  de  Perzisehe  Koning 
Darims  I  in  518  vóór  Chr.  met  700000  man 
over  de  Thracisohe  Bosporus  naar  Europa  en 
rukte  door  Thracië  heen  in  het  land  der  Scy- 
then. Deze  vermeden  den  slag  en  trokken 


SCYTHEN-SEBA8TIAN. 


481 


terug,  waarna  de  Perzen  de  Tanaïs  orer- 
sehiedeD,  maar  weldra,  door  ymchtelooze 
▼errolgingen  afgemat,  met  groot  yerlies  naar 
de  Istms  en  veryolgena  oyer  ThracIS  naar 
Azi6  terugkeerden.  Na  dien  tgd  bleef  de  ge- 
schiedenis eenwen  lang  het  stilzwtlgen  bewa- 
ren omtrent  de  Scythen.  Eerst  Koning  Jfi/^kri- 
daUs  de  GrooU  Toerde  weder  oorlog  tegen 
hen,  nadat  de  dynasten  der  Qrieksche  steden 
aan  de  Pontus,  wrerelig  over  de  moeieiyk- 
heden,  woUlo  sQ  van  de  naburige  Scythen 
ondervonden,  hnnne  steden  overgeleverd  had- 
den aan  genoemden  Koning  van  Pontns,  waarop 
deae  de  Scythen  van  het  Taorisehe  Schier- 
eiland veijoeg.  Weldra  werden  de  Romeinen 
door  het  onderwerpen  van  MUkr(daieg  en  door 
het  aanknoopen  van  handelsbetrekkingen  met 
de  bewoners  van  de  oevers  der  Maeotis  en 
Pontns  nauwkeurig  met  Scythia  bekend; 
doch  de  naam  der  Scythen  maakte  plaats 
voor  dien  van  Sarmaten,  van  wie  eerstge- 
noemden  afhankeiyk  waren  geworden.  De 
naam  Scythia  werd  voorts  toegekend  aan  Azia- 
tische gewesten.  Deze,  door  J?ioUmaêu$  be- 
schreven, omvatten  het  land  tusschen  Azia- 
tisch Sarmatië  in  het  westen,  een  onbekend 
land  in  het  noorden,  Serica  in  het  oosten  en 
Indie  in  het  zuiden;  ^  werden  in  2  hoofd- 
gedeelten gesplitst,  nameigk  Scythia  aan  dexê 
en  aan  ^mdsoke  zQde  van  den  Imaus.  Tot  de 
rivieren  behoorden  er:  de  Paropamisus,  de 
Rhympns  (thans  Gasoeri),  de  Daix  (thans 
Jaïk),  de  Oxus  en  de  Jaxartes. 

Sealsfleld  (Charles),  eigenlQk  KarlAnton 
Potttl^  een  verdiensteiyk  schril  ver,  geboren 
den  3den  Maart  1798  te  Doppitz  bQ  Znaim  in 
Horavie.  werd  lid  van  de  Orde  der  Kruishee- 
ren  te  Praag,  ontvluchtte  in  1826  naarNoord- 
Amerika,  waar  hQ  den  naam  van  SeaUflêld 
aannam,  onderscheidene  dagbladen  redigeerde 
en  eenaanzienlOk  vermogen  verwierf,— woonde 
daarna  bQ  afwisseling  in  Zwitserland  en 
Xoord- Amerika  en  overleed  den  26Bten  Mei 
1864  <^  zffn  buiten verbiyf:  „Unter  den  Tan- 
nen"  te  Solothuin.  Eerst  in  zi|n  testament 
ontsluierde  hg  het  geheim  zQner  afkomst 
Van  zQne  geschriften  vermelden  wy:  «Trans- 
atlantische  Beiseskizzen  (1834,  2  dln)*',  — 
„Sturm-,  Land-  und  SeebUder  (18d8)*\  — 
„Ki^tltenbnch  oder  nationale  Charakteristiken 
(1841,  2  dln)*",  —  ,,Der  Legitime  und  der 
Bepublikaner  (1888,  8  dln)",  —  „Der  Virey 
und  die  Aristokraten  (1834,  2  dln)",  — 
„Deutsch-amerikanische  Wahlverwantschaften 
(1889-1840,  6  dln)",  —  „Sudeo  und  Norden 
(1842—1848,  3  dln)",  —  en  uit  zgne  nala- 
tensdiap  verscheen  nog :  „Grabesschuld  (1873)". 
Van  zgne  „Gesammelten  Werke'*  is  in  1846— 
1846  eene  derde  uitgave  in  16  deelen  ter  perse 
gelegd.  Hg  wordt  beschouwd  als  de  schepper 
van  eene  nieuwe  opvatting  van  den  histori- 
schen  roman.  Zgne  helden  zgn  geene  afzon- 
derigke  personen ,  maar  geheele  volken ,  di^ 
in  hun  openbaar  en  huiseigk  leveu,  in  hunne 
stoifeigke,  staatkundige  en  godsdienstige  ge- 
steldheid ten  tooneele  worden  gebracht  In  dit 
opzicht  is  „Virey"  een  meesterstuk.  Voorts  on- 
derscheiden zich  zgne  romans  door  eene  uit- 
muntende karakterteekening,  een  geratrgken 
dialoog  en  schilderachtige  tafereelen,  hoewel 
de  stgi  niet  geheel  is  vrg  te  pleiten  van  ge- 
zwollenheid. 


S^balduB  (St),  de  beschermheilige  van 
Nümberg,  studeerde  volgens  de  sage  tePargs 
en  trad  in  het  huweigk  met  eene  dochter  van 
Koning  J>agobert  III,  doch  nam  reeds  den 
daarop  volgenden  dag  afscheid  van  zgne  echt- 
genoot, trok  ter  bedevaart  naar  Rome  en 
vestigde  zich  weldra  als  kluizenaar  in  een 
woud  bg  Nttmberg.  Zgn  stoifeigk  overschot 
werd  in  laatstgenoemde  stad  in  de  Petms- 
kapél  bggezet  Die  kapel  is  later  in  de  groote 
Sebalduskerk  hérschapen,  welke  vervolgens 
met  een  prachtig  praalgraf  van  dien  Heilige 
werd  versierd.  Hg  werd  in  1426  heiUg  ver- 
klaard ,  en  zgn  gedenkdag  valt  op  den  19den 
Augustus. 

Sebastiaan.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wg: 

De  Seiliffê  SeboiHaan,  versierd  met  den 
eerenaam  van  „Verdediger  des  gelooft".  Hg 
werd  geboren  te  Narbonne  in  Oallië  en  diende 
onder  DiocUtümm  als  hoofdman  der  praeto- 
rianen.  Daar  hg  als  Christen  weigerde,  zgn 
geloof  af  te  zweren,  werd  hg  prgs  gegeven 
aan  de  willekeur  van  Mauritaansche  boog- 
schutters, die  hem  met  pgien  doorboorden. 
Niettemin  herstelde  hg  door  de  zorgvuldige 
verpleging  eener  gelooftgenoot,  Irme  ge- 
naamd. Den  20sten  Januari  288  echter  werd 
hg  dood  gegeeseld  en  zgn  igk  in  een  vuil- 
nisbak geworpen,  maar  door  zekere  Lueima 
aan  de  voeten  der  apostelen  Ftinu  tn  Famhu 
begraven.  Hg  is  de  beschermheilige  der  schut- 
tersvereenigingen,  en  zgn  gedenkdag  valt  op 
den  20sten  Januiuri. 

Dom  Sebastiaan^  koning  van  Portugal.  HQ 
werd  geboren  in  1664  en  was  de  zoon  van  den 
infiint  Joüo  en  van  Jokamna,  eene  dochter 
van  Rard  F.  In  1667,  na  den  dood  van  zgn 
grootvader  Joao  III,  kwam  hg  aan  het  be- 
wind onder  voogdgschap  van  zgn  oom,  den 
cardinaal  Meudrii.  Hg  was  een  godsdienstige 
dweeper,  die  de  Kruistochten  wilde  vernieuwen 
en  A/Hka  en  Indid  veroveren.  Beeds  in  1674 
ondernam  hg  met  900  Portugeeaen  eene  expe- 
ditie naar  Tanger  tegen  de  Moorenen  mengde 
zich  in  1678  in  den  oorlog  van  &l|erif  MmUi 
MoUhA  tegen  diens  neef  MuUi  Mêhemed, 
waarbg  hg  de  zgde  koos  van  laatstgenoemde. 
Hg  landde  voorspoedig  bg  Alzira  en  tastte 
den  4den  Augustus  den  Qiexif  aan  bg  Kassr 
el  Kabir,  doch  het  Portugeesche  leger  werd 
bgna  geheel  vernietigd  en  hg  zelf  verdween 
in  het  slaggewoel,  zoodat  zelft  zgn  igk  niet 
is  teruggevonden.  Toen  daarna  Fhüipt  Uden 
troon  van  Portugal  beklommen  had,  trad  er 
meer  dan  öen  Ftemdo-SehatHaem  op.  De  merk- 
waardigste van  deze  is  de  vierde ,  die  in  1698 
zich  te  Venetië  voor  den  gesneuvelden  Koning 
uitgaf,  aan  Spai^e  uitgeleverd  werd  en  in  de 
gevangenis  van  San  Lucar  in  1600  werd  ter 
dood  gebracht 

Sebastian  (Augustus  Amoldus),  een  ver- 
diensteigk  Nederhindsch  geneeskundige,  ge- 
boren te  Leiden  den  80sten  December  1806, 
studeerde  te  Heidelberg,  waar  zgn  vader  in- 
middels tot  hoogleeraar  was  benoemd,  er- 
langde er  in  het  hospitaal  een  groeten  rgkdom 
van  ervaring  en  verwierf  er  den  doctoralen 
graad  op  eene  dissertatie:  „De  hydrope  ve- 
sicae  felleae".  Weldra  werd  hg  lector  in  de 
anatomie  en  physiologie  aan  de  militaire  ge- 
neeskundige school  te  Utrecht  schreef  onder- 


482 


SEBASTUN— SEBA8TÓP0L. 


■obaidene  wetenschappeiyke  opstellen  en  aan- 
yaardde  den  5den  April  1882  een  boogleenuv»- 
ambt  te  Groningen  met  eene  „Oratio  de 
Batayomm  secnlo  decimo  eeptimo  de  anatome 
meritiB  atqne  InTentts  in  ea  praestantiasimia**. 
H0  gaf  er  onderwflf  in  de  obimrgie,  phjTBio- 
logie,  pathologie,  anatomie  enx. ,  bield  meer 
dan  émie  reotorale  oratie  en  scbreef  voorta 
nog:  yyElementa  pbysiologiae  specialis corporis 
hnmani  (1888)",  —  „Grondbeginaelen  der  bg- 
■ondere  natnorknnde  van  den  mensch  (1889)'\ 
—  „Pbysiologia  generalis  (1889)",  —  en  „Orer 
de  overeenkomst  en  het  yersohil  tnssoben  de 
Jicht  en  de  serophnlosis,  vooral  met  betrek* 
king  tot  de  longtering  (1888)".  Hy  was  bg 
«yne  leerlingen  algemeen  geacht  en  bemind, 
«n  wegens  sjtfne  groote  geleerdheid  werd  hem 
«oowel  te  Amsterdam  als  te  Leiden  het  hoog- 
leeraarsambt  aangeboden.  HQ  verkoos  echter 
te  Groningen  te  biyven,  maar  toen  eene  over- 
Buinige  Begeering  z0ne  aanvrage  om  een  as- 
sistent, dien  hy  wegens  syne  swakke  ge- 
londheid  volstrekt  noodig  had,  van  de  hand 
wees,  nam  hy  in  1849  lyn  ontslag  en  vestigde 
sich  als  practiaeerend  geneesheer  te  Amster- 
dam. Hier  weigerde  hy  op  syne  benrt  het 
lidmaatschap  te  aanvaarden  van  de  Konink- 
lyke  Académie  van  Wetenschappen  en  over- 
leed den  8Bten  April  1861. 

Sebastiani  (Horace  Fran^is  de  laPorta, 
^raaOy  maarschalk  van  Frankryk,  geboren 
den  lOden  November  1772  te  Porta  by  Bastia 
op  Corsica,  trad  in  1792  in  dienst  by  de 
Fransche  armee  en  werd  in  1796  kapitein  en 
in  1799  kolonel.  Nadat  hy  aan  NapoUon  by 
den  staatsstreek  van  den  18den  Bmmaire  ala 
bevelhebber  der  dragonders  belangryke  dien- 
sten beweien  had,  woonde  hy  in  1800  den 
slag  van  Marengo  by,  vertrok  na  den  Vrede 
van  Amiens  als  geiant  van  Napoleon  naar 
O>n8tantinopel,  Egypte,  Syrië  en  de  Ionische 
Eilanden  en  voegde  sich  in  1808  als  brigade- 
generaal  weder  by  het  leger.  By  Ansterlitx 
werd  hy  swaar  gewond,  doch  daarna  tot 
•divisie-generaal  bevorderd  en  in  Hei  1806  als 
gesant  naar  Constantinopel  gesonden,  waar 
Ey  Selim  III  tot  eene  oorlogsverklaring  aan 
Bnsland  wist  te  bewegen.  In  1807^1811  was 
by  in  Spanje,  in  1812  by  de  voorhoede  van 
het  groote  leger;  voorts  nam  hy  deel  aan 'den 
slag  aan  de  lfosko?ra  en  trok  met  de  eerste 
Fransche  troepen  binnen  Moskon.  In  1818 
werd  hy  by  Leipxig  gewond  en  baande  sich  by 
Banan  met  syne  divisie  een  doortocht  door 
de  vyandeiyke  gelederen,  waarop  hy  aan  het 
hoofd  van  het  5de  armeekorps  den  linker  oever 
van  de  Byn  dekte.  Hy  moest  echter  in  1814 
naar  Champagne  temgtrekken,  maar  onder- 
scheidde sich  aan  het  hoofd  van  de  kavallerie 
der  garde  by  Bheims  en  Arcis-snr- Anbe.  Na  den 
sfMand  van  Napoleon  onderwierp  hy  sich  aan 
4e  JBomrhone,  maar  verkreeg  geene  nienwe 
t>enoeming,  doch  gedurende  de  Honderd  Da- 
ir^  werd  hy  afgevaardigd  naar  de  Kamer. 
Met  LafatjfetU  en  andere  leden  van  dit  lichaam 
begaf  hy  sich  na  den  slag  van  Water- 
loo  naar  het  leger  der  Bondgenooten,  om 
den  vrede  tot  stand  te  brengen,  doch  daar 
syne  pogingen  mislukten,  scheepte  hy  sich 
in  naar  Engeland.  In  1816  keerde  hy  naar 
Frankryk  terug  en  werd  op  half-tractement 
^gesteld.  Ook  nu  werd  hy  gekozen  tot  lid  der 


Kamer,  waar  hy  sich  by  de  liberale  oppo- 
sitie voegde.  Na  de  Jnli-omwenteling  van 
1880  werd  hy  eerst  minister  van  ^larine  en 
kort  daarop  van  Bnitenlandsche  Zaken.  Den 
Isten  April  1884  trad  hy  af,  werd  gesant 
te  Napels  en  vervolgras  te  Londen,  en 
in  1840  hier  opgevolgd  door  <M«a^.  Daarna 
sag  hy  sich  tot  maarschalk  bevorderd,  be- 
moeide zich  alleen  met  de  handelingen  der 
Kamer  en  overleed  den  21sten  Juli  1851. 
zyne  dochter  werd  door  haren  echtgenoot, 
den  Hertog  ie  JPraeUmj  vermoord. 

Sebastópol  of  Sewoitópd^  eene  oorlogs- 
haven  in  het  Russische  gonvemement  Taorifi, 
ligt  aan  den  suidweeteiyken  uithoek  van  de 
Krim.  De  plaats,  waar  dese  stad  sich  thans 
verheft,  was  in  de  dagen  der  Oudheid  door 
Grieken  bewoond,  die  er  de  kolonie  Cher- 
sonesus  deden  verryaen.  Later  behoorde  sy 
tot  het  Byk  van  de  Bosporus  en  Pontus  en 
kwam  vervolgens  onder  de  heerschappy  der 
Bomeinen.  Beeds  vroeg  werd  er  uit  Bysantium 
het  Christendom  gepredikt,  en  als  koopstad 
was  sy  aan  de  Bussen  onder  den  naam 
van  KorsoeiU  bekend.  De  heerschappy  der 
Mongolen  vernietigde  alle  gemeenschap  van 
Bnsland  met  de  Grieksche  steden  op  den 
noordeiyken  oever  van  de  Pontus,  soodat  dese 
allengs  begonnen  te  kwynen.  Toen  het  Khanaat 
van  de  Krim  in  1788  aan  Bnsland  verviel, 
werd  door  Fotetnkm  de  oorlogshaven  Sebas- 
tópol  gesticht  en  dese  vervolgens  onder 
Keizer  Ntcolaat  aanmerkeiyk  vMTuimd  tea 
behoeve  der  Zwarte  Zeevloot  De  stad  ver- 
keerde in  een  bloeienden  toestand  by  den 
aanvang  van  den  Krimoorlog,  waarin  i^  van 
5  October  1854  af  door  de  vereenigde  troepen 
van  Frankryk,  Engeland,  Turkyé  en  Sar- 
dinië te  land  en  te  water  werd  ingesloten  en 
gebombardeerd.  De  verwonderiyk  sterke  ves- 
Üngwerken  verhieven  sich  hoofdsakeiyk  aan 
de  syde  der  see,  want  met  de  versterking 
naar  de  landsyde  was  by  het  begin  van  den 
stryd  nauweiyks  een  aanvang  gemaakt.  De 
toegang  tot  de  reede  werd  aan  de  snidsyde 
verdedigd  door  het  Quarantaine-  en  het 
Alexandersfort,  aan  de  noordsyde  door  het 
fort  Constantyn,  —  de  toegang  tot  de  snideiyke 
baai  door  de  forten  Nikolaas  en  Paul,  en 
tegenover  dese  waren  aan  de  noordsyde  2 
batteryen  opgeworpen.  In  het  geheel  werd  de 
haven  bestreken  door  700  stukken  geschut  van 
het  swaarste  kaliber.  De  foHen  waren  van 
kalksteen  gebouwd,  2  of  8  verdiepingen  hoog 
en  van  kaaematten  voorsien.  De  verdedigings- 
linie aan  de  landsyde  bestond  by  de  konut 
der  vyandeiyke  troepen  uit  een  vrystaaaden, 
gecreneleerden  muur,  hier  en  daar  door 
defensieve  kasemes  versterkt  Behalve  enkele 
andere  versterkingen  was  er  alleen  de  Malakof- 
toren  geheel  voltooid.  Aan  de  noordsyde  verhief 
sich,  1 200  schreden  van  den  oever,  het  Noor- 
derfort, en  ten  westen  daarvan  de  Wolochow- 
toren.  Alle  andere  werken  werden  meestal 
onder  het  vuur  van  den  vyand  onder  de  lei- 
ding van  deo  uitstekenden  generaal  TódUbm 
aangelegd.  Door  bestorming  van  het  Komilew- 
bastion  op  den  8sten  September  1855  viel 
Sebastöpel  na  eene  belegering  van  11  maan- 
den in  de  handen  der  Verbondene  Mogend- 
heden. Byna  de  geheele  stad  was  in  een  puin- 
hoop herschapen  en  de  nog  ongerept  geblevene 


SEBA8TÓP0L— 8ECKEND0BPF. 


42)8 


forten  en  dokken  aan  de  saidztlde  yan  de 
reede  werden  door  de  TeroreraarB  rerwoest. 
Na  den  Viede  Tan  Par08  werd  de  stad  al- 
lengs berbOQwd,  maar  ^  klom  niet  weder 
tot  hare  voormalige  welvaart  Thans  (1878) 
telt  men  er  omstreeks  IS  000  inwoners,  meestal 
militairen,  doch  nadat  sQ  door  een  spoorweg 
met  het  binnenland  verbonden  werd,  begint 
de  handel  er  aich  krachtig  te  ontwikkelen. 
De  stad  is  door  hare  baaien  in  8  doelen 
gesplitst,  en  bQ  ligt  op  eene  helling  aan  eene 
der  sehoonste  reeden,  die  ergens  te  vinden 
i^n.  Btl  den  aanvang  der  belegering  hebben 
de  Bnasen  er  6  linieschepen  in  den  toegang 
tot  de  haven  laten  zinken,  en  dese  sQn  tot 
on  toe  nóg  niet  boven  water  gebracht.  In  1874 
verschenen  in  de  haven  van  Sebastópol  808 
leeschepen  en  82  knstvaarders,  terwt)l  812 
leeschepen  en  67  knstvaarders  er  nitseilden. 

Sebenioo,  de  hoofdstad  van  een  district 
in  Dalmatiö,  ligt  aan  de  Kerka  en  is  door 
het  kanaal  Bant*  Antonio  met  de  Adriatische 
lee  en  door  een  spoorweg  met  SpahUo  ver- 
bonden. Zy  verh^  sieh  amphitheatersgewOs 
aan  de  helling  van  eene  rots  en  Is  de  letel  van 
een  bisschop,  van  een  gymnasium  eas.  Hen 
heeft  er  eene  fraaie  hoofdkerlc,  4  kloosters, 
een  nienwen  schouwburg  en  ruim  16  000  lielen. 
In  hare  haven  verschenen  in  1876  meer  dan 
900  schepen. 

Seoans,  lie  Bomometriê, 

Seeohi  (Angelo),  een  uitstekend  Italiaansch 
sterrenkundige,  geboren  den  38sten  Juli  1818 
te  Beggio,  trad  in  de  Orde  der  JesuYeten, 
ontving  ztfne  wetenschappelQke  opleiding  aan 
het  Coll^o  Iliirico-Lanretano  bü  Loreto  en 
aan  het  Georgetown-CoUege  te  Washington 
in  de  Yereenigde  Staten  van  Noord-Amerlka, 
werd  vervolgcóis  aan  dit  laatste  professor  in 
de  wis-  en  sterrenkunde,  daarna  ia  de  natuur- 
kunde aan  het  Collegio  Romano  te  Bome  en 
in  1848  directeur  der  aldaar  door  hem  zelven 
gestichte  sterrenwacht,  welke  hH  tot  éene  der 
voortreifemkste  van  Europa  verhief.  In  1870 
en  1872  was  hg  van  wege  den  Pans  Hd  der 
internationale  commissie  voor  maten  en 
gewichten.  De  talr||ke  geschriften  van  decen 
geleerde  hebben  voond  betrekking  op  de 
topographie  en  de  physische  eigenschappen 
van  de  verschillende  hemellichamen,  toegelicht 
door  spectroscopische  ondenoeldngen.  H0 
schreef  o.  a.:  „Besearehes  on  electrical  rheo- 
metrj  (1862)",  •—  „Qnadro  fisico  dei  sistema 
solarê  seconde  Ie  pin  recentl  osservatione 
(1869)**,  —  „Le  soleil  (2de  druk.  1876)**,  — 
9L*unit&  delle  fbne  flsiche  (2de  druk,  1874)**,  — 
en  „Le  stelle,  saggi  di  astronomia  siderale 
(1877)**.  m  overleed  den  6den  Februari  1878. 

Seohellen  (De)  of  SeyekeUm  vormen  eene 
aan  Engeland  toebehoorende  groep  van  hooge, 
rotsachtige,  steil  uit  de  wateren  oprüsende 
eilanden  in  den  Indisehen  Oceaan  tusseheo 
Sf'SS'  en  6*86'  Z.  B.  en  62°  en  44*»  O.  L.  van 
Qreeawich  en  omstreeks  1000  aeemSlen  ten 
oosten  van  Zansibar,  met  eene  oppervlakte 
van  b|hm  6  Q  geogr.  mffl,  bevolkt  met  ruim 
11000  inwoners.  Het  grootste  eiland  is  Mahé 
met  de  hoofd-  en  havenstad  Port  Victèria,  het 
tweede  in  grootte  PraaUn,  en  behalve  deie 
beide  ilfn  alleen  La  Digne  en  Denis  bewoond. 
De  SedieOen  vormen  het  hoogste  gedeelte 
eener  onderzeesche  bergketen,  welke  overlangs 
XnL 


door  Madflgascar  loopt.  ZQ  bestaat  er  hoofdaa- 
k^tfk  uit  graniet  De  hellingen  en  dalen  s|fu 
er  met  vruchtbare  aarde  bedekt,  doch  het 
strand  is  er  door  koraalriffen  omgordeld.  Het 
klimaat  is  er  aangenaam  en  gematigd,  en 
het  voornaamste  voortbrengsel  is  er  de 
kokosnoot,  terwül  er  te  voren  ook  suikerriet 
werd  verbouwd.  Tabalc,  koflSe,  rtfst,  maïs, 
bataten  en  maniok  worden  er  enkel  geteeld 
voor  inlandsch  verbruik.  Ook  heeft  men  er  de 
areea-  en  sagopalm,  de  cacao  en  de  vanille. 
De  luitoenheester  groeit  er  in  het  wild  en 
aan  timmerhout  is  geen  gebrek.  De  bevallige 
bosol^es  bestaan  er  uit  casuarinen,  tamarinden, 
oratie-  en  kaneelboomen,  bamboes  ens. 
Alleen  op  Praslin  en  op  het  daarby  gelegene 
eiland  Curiense  groeit  de  Maledivische  kokos- 
noot (Lodoicea  Sechellarum),  eene  reusachtige 
dubbelnoot,  welke  op  de  Malediven  en  aan  de 
kust  van  Malabar  kwam  aandry  ven  en  eeuwen 
lang  als  een  seegewas  werd  aangemerkt, 
totdal  men  in  1789  den  boom  ontdekte. 
Inheemsche  zoogdieren  loekt  men  er  te 
vergeeft  en  er  i0n  siechis  weinig  huiscUeren; 
aeiib  de  vogels  worden  er  door  weinige 
geslachten  vertegenwoordigd.  Daarentegoi 
heeft  men  er  veel  schildpadden,  en  onder  dese 
de  reuaenschildpad  en  de  zwarte  schildpad. 
Toorts  heeft  men  er  eene  soort  van  krokodillen, 
alsmede  hagedissen  en  op  het  land  levendesprin- 
gende  visschen.»De  bevolking  bestaat  uit  En- 
gelsche  ambtenaren,  zorgelooie,  luie  Fransche 
creolen,  Indische  koeli*B  en  vrtfe  Negers;  dese 
laatsten  sOn  er  het  talr0kst  vertegenwoordigd. 
Daar  de  handel  er  weinig  beteekent,  kost  dese 
kolonie  aan  Engeland  Jaariyks  omstreeks  6  000 
pond  sterling.  De  hoofdplaats,  tevens  de  zetel 
van  den  gouverneur,  is  Port  Victoria  op  Mahé 
met  eene  Protestantsche  en  eene  Fransche 
B.  Katholieke  kerk  en  eene  regelmatige  stoom- 
bootverbinding met  Mauritius  en  Aden.  — 
De  Sechellen  waren  reeds  in  den  aanvang 
der  16de  eeuw  aan  de  Portugeezen  belLend  en 
ontleenden  hun  naam  in  de  voorgaande  eeuw 
aan  Moramdo  dê  SêjfékdUê^  een  uitstekend 
officier  der  Fransche  Oost-Indische  vloot.  Zy 
werden  het  eerst  opgenomen  in  1748  op  last 
van  Maiké^  stadhouder  van  Ile  de  France.  In 
1708  ontstond  er  de  eerste  volkplanting,  Mahé, 
doch  thans  Port  Victoria  genaamd.  In  1814 
werden  deze  eilanden  door  Fraakryk  aan 
Engeland,  hetwelk  ze  reeds  in  1794  in  bezit 
genomen  had,  afigestaan,  en  in  1884  werd  er 
de  slavemy  opgeheven,  waarna  de  plantaa^ie* 
bouw  sterk  achteruitging. 

Seokendorff  is  de  naam  vaa  een  adeliyk 
geslacht,  hoofdzakeltfk  in  Franken  en  Saksen 
gevestigd.  Als  stamvader  wordt  LuéMg  vom 
Stekendorff  vermeld,  die  in  het  midden  der 
18de  eeuw  leefde.  Thans  bloeien  nog  3  hoofd- 
lynen  van  dit  geslacht  Van  de  leden  noemen 
wy: 

VtU  Ludwiff  vou  SêokmutarfTy  een  beroemd 
stalman  en  geleerde,  geboren  den  20sten 
December  1626  te  Heraogenaurach  in  Opper- 
Franken.  Hy  studeerde  te  Straatsburg  en  trad 
als  custos  der  bibliotheek  in  dienst  by  JBnut 
de  Vrome.  In  1661  werd  hy  Hof-  en  Jnstitieraad, 
waarna  hy  als  gezant  werkzaam  was,  in  1666 
geheim  Hof-  en  kamerraad,  in  1667  tevens 
Hofrechter  te  Jena  en  in  1663  geheimraad  in 
werkeiyken  dienst  en  kanselier.  In  1666  werd 


484 


SECKENDORFF. 


Vi  hfj  Hertog  Mariit  wm  ikiektem  ZtiU  wederom 
geketnifud,  kanielier  en  preddent  Tan  het 
oonsiftorie,  waarna  Kennront  Jokatm  Qmtf^  II 
hem  in  1669  de  waardigheid  Terleende  Tan 
keoTTorsteiyk  Saksiioh  geheimraad.  In  1681 
legde  hf)  sgne  betrekking  neder  en  betrok  s||n 
riddergoed  Henaelwiti  nit  het  land  Tan  Alten- 
burg, waar  hg  een  kasteel  bonwde  en  lieh 
met  de  betrekking  Tan  opperbelastingt-  en 
landschapedirectenr  Tan  het  Tontendom  Alten- 
borg  belastte.  KenrTorstJ^rwtirJJliJ  benoemde 
hem  tot  kanselier  Tan  de  aniTorsiteit  te  Halle. 
HQ  OTorleed  den  18den  December  1692.  Van 
sQne  geschriften  noemen  wff:  i^Der  Deutsche 
Fürstenstaat  (1666  en  later)",  —  «Compendinm 
historiae  eocleeiasticae  (1660—1664)**,  --»Der 
Christenstaat  (1686)**,  —  „Jos  pubUcnm  Bo- 
manomm  (1686)**,  —  en  Tooral  „Commentarins 
historicos  et  apologeticns  de  Lotheranismo 
(1698,  8  dln)**. 

Friêdrieh  Bèimrich,  ryksgraaf  «o»  Seekmdarff, 
Keiierlük  Teldmaarschalk  en  staatsman,  ge- 
boren den  6den  Jnli  1678  te  Königsberg  in 
Franken.  HQ  studeerde  te  Jena,  Leipiig  en 
Leiden  in  de  rechten,  trad  ia  1698  als  ttO- 
will^er  in  EngelsehMederlandschen  en  later 
in  Keiieriyken  krQgsdienst  en  streed  onder 
Prins  JBn^miui  tegen  de  Turken.  In  den 
Spaansohen  Successie  oorlog  was  hg  aanToer- 
der  Tan  het  regiment-Ansbaoh  en  ToroTcrde 
in  den  slag  bg  H6chstftdt  aan  het  hoofd  sgner 
dragonders  16  Taandels.  Daarop  werd  hg  tot 
kolonel  boTorderd,  streed  bg  Ramllliee  en 
Oudenaarde  en  nam  deel  aan  de  belegering 
Tan  Bgssel.  Venrolgens  trad  hg  als  generaal- 
mi^oor  in  dienst  Tan  An^pmtui  JZ,  koning  Tan 
Polen,  en  Toerde  berel  OTcr  de  Sak^he 
hulptroepen  in  Vlaanderen.  Als  Poolsch  geiant 
te  *s  OraTonhage  woonde  hfi  in  1718  de  onder- 
handelingen bg  Tan  den  Vrede  Tan  Utrecht, 
droeg  als  beTelhebber  Tan  genoemde  troepen 
in  1716  niet  weinig  bg  tot  de  TeroTering  Tan 
Stralsund  en  zag  sich  in  1717  benoemd  tot 
Keiierigk  luitenant-Tcldmaarschalk-generaaL 
Onder  het  opperbcTel  Tan  Stigfemmê  stond 
hg  bg  Belgrado  aan  het  hoofd  Tan  twee 
regimenten  Tan  Ansbach,  streed  in  1718  in 
Sicilië  Toorspoedig  tegen  de  Spanjaarden 
en  noodsaakte  hen  in  1720  tot  een  Terdrag, 
taigeTolge  hetwelk  ag  het  eiland  moesten 
Terlaten.  In  1719  werd  hg  Rgksgraaf  en  in 
1721  Teldtuigmeesler.  In  1726  Tcrtrok  hg  als 
Keiierigk  gesant  naar  het  HofteBerign,  waar 
hg  de  gunst  Torwierf  Tan  JHêdridk  WUkelm  I 
en  Tan  deie  op  eene  behendige  wgze  gebruik 
maakte.  Hg  Iwacht  er  de  TerloTing  tot  stand 
Tan  den  Kroonprins  JFWedridk  met  Prinses  2^U- 
tabeth  Okritümê  vam  Brfmiwéfh^JTólfMbüttd  en 
sorgde,  dat  door  onderscheidene  Duitsche 
HoTcn,  alsmede  door  Denemarken  en  de  Ne- 
derlanden, de  Pragmatieke  Sanctie  werd  er- 
kend. Door  eene  bgeenkomst  Tan  de  monar- 
chen der  beide  landen  te  Kladrup  in  Bohemen 
wist  hg  te  bewerken,  dat  Pruisen  bg  den 
aauTang  Tan  den  Poolschen  Successie-oorlog 
10000  man  hulptroepen  loTcrde.  DaarenboTen 
haalde  hg  Beieren,  de  Pftüs  en  Keulen  otot 
tot  het  Benden  Tan  hulptroepen,  loodat  rich 
in  1784  een  Rgksleger  aan  de  Bgn  Toreenigde. 
Als  Bgksgeneraal  der  kaTallerie  trok  hg  met 
80000  man  OTcr  den  Hundsrück  en  bracht 
den  20Bten  October  1786  den  Franschen  eene 


nederlaag  toe  bg  Klansen.  In  den  nieuwen 
oorlog  tegen  de  Turken  werd  hem,  op  aan- 
bOTeUng  Tan  den  sterTonden  Jk^nmu ,  na 
sgne  benoeming  tot  Oostenrgksoh  Teldmaar- 
schalk, het  opperbcTel  OTer  het  leger  bg 
Belgrado  tocTertrouwd.  Hier  streed  hg  eerst 
Toofspoedig,  maar  moest  weldra  achter  de 
SaTO  terugtrekken,  weshalTe  hg  op  ^^^^rhitirtng 
sgner  Tgaaden  aangeklaagd  en  in  de  Testing 
Gras  gOTaogen  gehouden  werd.  Maria  Tke- 
rmia  echter  stelde  hem  op  Trge  Toeten.  Daarop 
trad  hg  in  Beierschen  dienst,  werd  opperbe- 
Tcl  hebber  Tan  het  Belersche  leger,  ontsette 
Httnchen  en  wierp  in  1744  de  Oostenrgkers 
terug  naar  Bohemen,  waarna  hg  het  kom- 
mando  nederlegde.  Na  den  dood  Tan  Kard  VII 
werkte  hg  mede  tot  het  sluiten  Tanden  Vrede 
te  FUssen  (22  April  1746).  Nu  werd  hg  door 
Keiier  FraoM  in  al  sgne  ambten  en  bedie- 
ningen boTestigd  en  betrok  sgn  landgoed 
Heuselwits  bg  Altenburg,  totdat  hg  aldaar 
in  December  1768  op  bCTel  Tan  Friedridk 
II,  onder  Toorwendsel,  dat  hg  eene  Toor  Prui- 
sen nadeelige  briefwisseling  onderhouden  had, 
in  hechtenis  genomen  en  een  half  Jaar  te 
Magdeburg  gOTangen  gehouden  werd.  Hg  OTer- 
leed  op  boTengenoemd  landgoed  den  28sten 
NoTcmber  1768. 

OkriÊÜtm  Adolf,  Trgheer  wm  Seokmtdorff, 
een  Duitsch  dichter,  geboren  te  Heuselwits 
den  4den  October  1767.  Hg  behoorde  Tan 
1786  tot  1796  tot  de  legermacht  Tan  Meoklen- 
burg  en  Keur-Saksen,  begaf  sich  TcrTolgeos 
naar  sgn  riddergoed  Zingst  aan  de  Unstrut 
en  wgdde  er  sich  aan  de  beoefening  der 
letteren.  Hg  schreef  o.  a.  „Forstrikgen  (1799 — 
1804,  10  dln)**,  —  „Briefe  an  einen  Prinsen 
Ton  seinem  Begleiter  auf  Beisen  (1806)**,  — 
„GMichte  (1808)**.  —  „Dramatische  Arbeiten 
(1822-1824,  8  dln)**,  —  en  „Almanaoh  dra- 
matischer Spiele  (1826)**,  terwgi  sgne  „Sftmt- 
liche  Schriften**  in  1816—1828  in  7  deelen 
sgn  nitgegCTen.  In  1828  begaf  hg  sich  naar 
Straatsburg  en  Tanhier  naar  Lusem,  waar 
hg  den  29sten  Augustus  1888  OTerleed. 

Leo,  Trgheer  wm  Seekmdorffieea  Duitsch 
dichter,  geboren  in  1778  te  wohnftarth  btf 
Hsssfürt.  Hg  studeerde  te  Jena  in  de  lettwea 
en  legde  zich  toTons  toe  op  de  dichtkunst, 
werd  in  1798  regeeringsassesBor  te  Weimar, 
waar  hg  sgne  dichterigke  gaTon  door  den  om- 
gang met  Qöike,  SokUlet  en  7Fm2<mkI  ontwik- 
kelde, en  Tcrtrok  in  1802  als  regeeringsraad 
naar  Stuttgart,  doch  werd  hier,  als  beschul- 
digd Tan  miOesteitsschennis,  in  een  proces 
gewikkeld  en  als  staatsgOTangene  eerst  naar 
het  kasteel  Solitude  en  Tcrrolgens  op  den 
Hohenasperg  gebracht.  In  1806  werd  hg  in 
Trgheid  gedbeld  en  ging  naar  Weenen,  alwaar  . 
hg  in)  1808  met  J.  L.  8toU  een  aauTang 
maakte  met  de  uitgaTc  Tan  het  tgdsohrift: 
„Prometheus**.  Bg  het  uitbarsten  Tan  den 
oorlog  Tan  1809  trad  hg  als  kapitein  in  dienst 
bg  de  Weener  landweer,  trok  te  Telde  en 
kwam  op  den  6den  Hei  1809  op  eene  treurige 
wgie  om  het  loTcn  door  hetTerbrandeneener 
schuur,  waarin  hg  swaar  gewond  was  neder- 
gelegd.  Hg  lOTerde:  „Blttten  griechischer  Dich- 
ter (1800)**,  —  „Nei^ahrstaschenbnch  Ton 
Weimar  Ittr  1801**,  —  „Taschenbuch  ittr  Wei- 
mar  auf  das  Jabr  1806**,  —  en  „Husenalma- 
nach  (1806  en  1807)**. 


SECKENDOBFF— SÉDAINE. 


435 


Anta»  Outtafy  yrObeer  wm  Seeimêdorff^  be- 
kend onder  den  naam  van  JPairik  JPeaU.  HQ 
werd  geboren  te  Menselwits  den  20gton  No- 
Tember  1776,  stadeerde  te  Lelpiig,  Freiberg 
en  Wittenberg  en  reisde  in  1796—1798  in  de 
Yereenigde  Staten.  Daarna  bekleedde  hQaan- 
sienigke  betrekkingen  in  Kenr- Saksen,  maar 
legde  ie  neder  in  1808,  waarna  hy  onder 
boTengemelden  pseudoniem  op  versehillende 
plaatsen  aesthetische  voorlezingen  hield,  vooral 
tot  opbeuring  van  de  Dnitsche  tooneelknnst 
In  1812  vestigde  hfl  sich  als  privaatdocent  te 
Oöttingen,  werd  in  1814  hoogleeraar  aan  het 
Garolinnm  te  BrnnswOk,  vertrok  in  1821  weder 
naar  Amerika  en  overleed  in  Alezandria  in 
den  Staat  Lonisiana.  Hg  schreef  o.  a.:  „Scenen 
des  höchsten  Schmerzes  (1801)",  —  de  treur- 
spelen: „Otto  UI  (1806)'*  en  .Orsina  (1814)'*, 

—  een  vervolg  op  „Emilia  Galotti**  van  Lm- 
simff,  —  „Die  Gmndform  der  Toga  (181 2)'\ — 
„Kritik  der  Kunst  (1812)**,  —  „Aphorismen 
(1812)**,  —  „Beitr&ge  znr  PhUosophie  des 
Hersens  (1814)**,  —  „Vorlesungen  fiber  die 
bUdende  Kunst  (1814)**,  —  „Adelheid  von 
Bergau,  eine  Romanze  (1816)**,  —  „Vorlesun- 
gen  fiber  Deklamation  and  Mimik  (1816,  2 
dln)**,  —  „Orundzfige  der  philosophisehen* 
PoUtik  (1817)**,  —  en  „Gedichte  (1820)**. 

Jlfred^  vrQbeer  wm  Saókmtdorff^  geboren  te 
MeuEÜBlwitz  den  14den  September  1796  en 
aldaar  overleden  den  28sten  Maart  1876.  HQ 
heeft  onder  den  pseudoniem  JJpm  novellen, 
gedichten,  tooneelcritiek  en  reisbesohrgvingen 
geleverd. 

Seoliisie  (Acte  van)  noemt  men  de  over- 
eenkomst met  Engeland,  in  de  vergadering 
der  Staten  van  Holland  den  4den  Mei  1664 
aangenomen,  waarbg  genoemde  Staten  ver- 
klaarden (onder  protest  van  de  steden  Haar- 
lem, Leiden,  Alkmaar,  Enkhuizen  en  Edam), 
dat  zO  noch  den  Prins  vam  Oramj9,  noch 
iemand  van  zQne  nakomelingen  ooit  zouden 
benoemen  tot  stadhouder  of  admiraal  hunner 
provincie,  noch  tot  kapitein-generaal  der  Unie. 
Deze  overeenkomst  werd  op  verlangen  van 
OromwéU  onder  geheimhouding  vastgesteld* 
De  Protector  nam  er  genoegen  in,  dat  die 
zaak  in  het  eigenlQke  vredestractaat  onbe- 
sproken bleef,  üidien  slechts  eene  afzonder- 
lyke  acte  van  uitsluiting  werd  opgemaakt. 
Holland  ging  hiertoe  over,  en  deze  maatregel, 
door  de  overige  gewesten  afgekeurd,  werd 
door  de  Witt  op  eene  meesterigke  wQze  ver- 
dedigd. De  acte  bleef  bestaan  tot  aan  den 
29sten  September  1660,  maar  werd  toen,  na 
de  troonbeklimming  van  Eard  IIj  door  Hol- 
land ingetrokken. 

Seoond  ( Albérie) .  een  verdiensteigk  Fransch 
dichter,  geboren  den  17den  Juni  1817  te 
Angouléme,  werd  secretarisgeneraal  in  het 
departement  Charente  en  onderprefect  te  Cas- 
tellane  in  het  departement  Beneden-Alpen 
en  in  1860  commissaris  van  den  Odéon- 
schouwburg  te  Pargs.  Hy  leverde  een  aantal 
geestig  geschreven  romans  en  drama's.  Van 
eerstgenoemde  vermelden  wü :  „Lettres  cochin- 
chinoises  sur  les  hommes  et  leschoses  du  Jour 
(1841)**,  —  .Mémoires  d*ttn  poisson  rouge 
(1842)**,  —  „Les  petits  mystères  de  Topéra 
(1844)**,  —  „Contes  sans  prötention  (1867)**, 

—  „BOfiöres  d*un  priz  de  Rome  (1868)**,  — 
„La  semaine  des  quatre  Jendi8(1872)**,—  „La 

xin. 


vicomtesse  Allee  (1878)**,  „Les  demoiselles 
du  Boncay  (1874)**,  —  en  „Le  roman  de  deux 
bourgeois  (1879)*',  —  en  tot  sgne  tooneelwer- 
ken  behooren:  „Ün  dragon  de  vertn**,  —  „Le 
droit  d*ainesse**,  —  „Englisch  spoken'*,  •— 
„La  comédie  &  Femey*'.  ~  „Un  balser 
anonyme  (1868)**,  —  „La  fontaine  de  Bemy 
(1869)",  —  en  „Un  mattre  en  service  (1872)**. 
Voorts  was  hg  mederedacteur  van  verschil- 
lende tgdschriften  en  redigeert  den  „Entr-aMe". 

Sect  is  de  naam  van  wgn  van  ingedroogde 
druiven.  Men  laat  deze  na  het  rgp  worden 
zoolang  hangen,  totdat  haar  watergehalte  tot 
de  helft  verminderd  is,  om  ze  daarna  onder 
de  pers  te  brengen.  Tot  de  alzoo  verkregene 
wgnen  behooren  Xeres-,  Peralta-  en  Malaga- 
wgn  en  Kanariesect  zg  onderscheiden  zich 
door  een  aanzienigk  suiker-  en  alkoholgehatte. 

Seote  (Eene),  afdeeling  of  partg,  noemde 
men  te  voren  de  éene  of  andere  wgsgeerige 
school,  doch  thans  bezigt  men  dat  woord  ge- 
woonigk  van  eene  godsdienstige  partg.  die 
zich  wegens  verschil  van  gevoelens  afticiietdt 
van  de  heerschende  Kerk. 

Sectie  of  Ijfkopmii^y  zie  onder  L^k. 

Seotor  of  cMuUêeior^  zie  onder  (MhéU 

Seoularisatie  is  eene  handeling,  waar- 
door eene  kerkeigke  bezitting  in  eene  wereld- 
igke  veranderd  wordt  Zg  heeft  vooral  plaats 
gehsA  in  den  tgd  der  Hervorming,  toen  uit- 
gestrekte kloostergoederen  door  verschillende 
Staten  werden  benaderd. 

Seoundogenituur  is  de  naam  van  eene 
vooraf  bepaalde  schadeloosstelling  voor  Jon- 
gere zonen  van  een  adeligken  stanii  wanneer 
de  eerstgeborene  in  het  bezit  bigft  van  het 
geheel  der  voorvaderigke  goederen,  en  men 
geeft  dien  ook  wel  aan  een  vorstendom,  dat 
steeds  aan  de  Jongere  prinsen  van  een  vor- 
Bteigk  stamhuis  wordt  toegekend.  Zoo  was 
bgv.  Toscane  tot  1869  een  secundogenitnur 
van  het  Huis  SaMmrgLotha/rktam^ 

SeoanduB  (Janus),  eigenigk  Johamêê 
Nieolaij  een  uitstekend  Latgnsch  dichter,  ge- 
boren te  'sGravenhage  den  14den  November 
1611,  studeerde  aldaar  en  te  Mechelen  en 
legde  zich  tevens  onder  de  leiding  van  Joktm 
vm  Sokoorl  op  de  schilderkunst  toe.  Hfi  oefende 
zich  verder  te  Bourges,  trok  naar  ItaliS  en 
SpaiOe,  nam  deel  aan  een  oorlog  in  Afrika 
en  werd  secretaris  van  Cfeor^Hu  mm  Ij^mimdf 
bisschop  van  Utrecht  Reeds  was  hg  geroe- 
pen, eene  dergeigke  betrekking  te  aanvaar- 
den bg  Keizer  Kctrd  F,  toen  hg  den  24Blen, 
September  1686  te  Doornik  overleed.  Van 
zgne  Latgnsche  gedichten  hebben  vooral  de 
„Basia  (Ku^es)*'  hem  groeten  roem  beaorgd, 
en  zgne  „Opera  omnia"  werden  in  1821  tn  2 
deelen  door  JP.  Bottcha  in  het  licht  gegeven. 

Sédaine  (Michel  Jean),  een  verdiensteigk 
Fransch  bigq>el-  en  opmdichter,  geboren 
te  Pargs  den  4den  Juli  1719,  leerde  eerst  het 
metselaarsbedrg/;  doeh  verwierf  door  eenlge 
dichterigke  proeven  de  gunst  van  L&oomUj 
die  hem  in  1762  de  middelen  bezorgde,  om 
zich  onverdeeld  aan  letterkundigen  arbeid  te 
wgden.  Het  eerste  stuk,  dat  hg  voor  het  toe- 
neel  leverde,  was:  „Le  diable  &  quatre  (1766)**, 
met  muziek  van  PUUéUiTy  —  en  groeten  bgval 
vond  vooral  zgne  oomische  opera:  „Bose  et 
Colas  (1764)*'.  Gok  andere,  zooals:  „Aline, 
reine  de  Gtolconde",  —  „Amphytrion",—  „Le 

28* 


436 


SÉDAINE— SEDAN. 


■Agniflque**,  —  „AooaaBin  et  Nicolette",  — 
ifBicliard  Coear  de  Lion'*,  —  en  „QuiUBome 
Teil",  itlB  hier  en  daar  op  het  repertoire  ge- 
bleven. Van  tyne  blQipelen  vermelden  i^: 
JLe  pfailosophe  aaas  ie  savoir  (1766)'\  —  en 
„La  gageore  imprévne".  Van  ^ne  gedichten 
mag  voorts  het  leerdicht:  ^^Le  vandevUle 
<l'i56)**  niet  vergeten  worden.  In  1768  werd 
hut  ^^  d^  Académie  en  overleed  den  17dea 
Mei  1797.  Z0ne  „Oenvrea  dramatiques''  zgn 
in  1760  en  1776  in  4  deelen  in  het  licht  ver- 
schenen. 

Sedan,  eene  arrondissementthoofdstad  in 
bet  Fransche  departement  Ardennet,  aan  de 
Maas  en  aan  den  spoorweg  van  Molières  naar 
Thionville  gelegen,  was  te  voren  eene  belang- 
rfike  grensvesting  naar  de  ztfde  van  België 
en  Dnitsehland  en  beiit  eenige  rechtbanicen, 
een  college,  eene  ambaohtaechool,  2  biblio- 
thelLcn,  éene  Hervormde  en  onderscheidene  B. 
Katiiolieke  kerken,  eene  synagoge,  een  hecht 
kasteel,  waar  in  1611  Turemtê  geboren  werd, 
een  bnrgerlUk  en  militair  siekenhnis  en  om- 
streeks 20000  inwoners  (1890).  Lakenweverfi 
is  er  eene  belangrOke  bron  van  bestaan; 
voorts  heeft  men  er  steenkolen-  en  t)aerm||nen, 
onderscheidene  fabrieken  en  een  levendigen 
handel,  vooral  in  wol.  In  1876  is  haar  naam 
op  de  10st  der  vestingen  doorgehaald  en  met 
de  slooping  der  versterkingen  een  aaAvang 
gemaakt  Merkwaardig  is  voorts  deie  stad 
wegens  den  naar  haar  genoemden  veldshig, 
waaromtrent  wü  het  volgende  mededeelen: 

Nadat  door  voorspoedige  aanvallen  der  Duit- 
sehecs  in  het  tisiêu  van  1870,  vooral  door 
den  shig  by  Beanmont,  de  Fransehe  armee 
onder  Mae  JfoAo»  genoodaaakt  wastewflken 
naar  den  rechter  oever  van  de  Maas,  werd  den 
Isten  September  door  het  groote  Dnitsehe  hoofd- 
kwartier het  bevel  gegeven  om,  ter  verliin- 
dering  van  een  teragtrekken  der  Franschen 
naar  Méaiöres,  de  derde  armee  voomit  te 
schuiven,  den  weg  naar  Méaiöres  te  besetten 
en  reeds  by  het  aanbreken  van  den  dag  in 
eem  ontwikkeld  flront  aich  tot  den  aanval  ge- 
reed te  honden,  terwül  tevens  de  Maasarmee 
van  de  oostsQde  tot  den  aanval  loa  overgaan, 
den  terugtocht  der  Franschen  naar  het  westen 
beletten  en  door  eene  omsingeling  ten  noor- 
den het  oversohryden  der  Belgische  grenzen 
verhinderen.  Oedeelteiyk  reeds  des  nachts, 
gedeelteiyk  in  den  vroegen  morgen  kwamen 
alaoo  de  volgende  Dnitsehe  legerafdeelingen 
in  beweging:  uit  het  oosten  en  anidoosten  de 
garde,  het  12de  en  het  Iste  Beiersche  korps,  — 
oit  het  zuiden  het  2de  Beiersche  korps,  — 
en  by  den  weg  naar  Mésières  het  5de  en  11de 
korps,  terwyi  het  4de  korps,  de  Würtem- 
bergers  en  eene  talryke  ruitery  in  reserve 
bleven.  Het  Fransehe  leger  verwachtte  den 
aanval  der  Dnitschers  in  den  driehoek  rondom 
Sedan,  tussehen  de  Maas,  de  Givonne  en  de 
Floing;  de  plaatseiyke  omstandigheden  waren 
er  gunstig  voor  eene  hardnekkii^  verdediging, 
en  zy  maakten  front  naar  8  zyden;  het  7de 
korps  naar  het  noorden,  het  1ste  naar  het 
oosten  aan  de  Givonne,  en  het  12de  naar  het 
zuiden  by  Bazeilles,  terwyi  het  5de  in  het 
noordoosten  in  reserve  bleef.  Daar  J£00  Ifdbii 
den  aftocht  naar  het  oosten,  naar  Carignan, 
alsmede  die  naar  MÓzières  nog  open  waande, 
had  hy  geene  bevelen  gegeven  voor  een  veld- 


slag; veeleer  wenschte  hy  aan  lyne  troepen 
eenige  rust  te  vergunnen. 

In  den  vroegen  morgen  van  den  Isten  Sep- 
tesrtwr  dekte  een  dikke  nevel  de  heuvels  en 
dalen   langs  de  Blaas,  zoodat  het  onmogeiyk 
was,  verwy derde  voorwerpen  waar  te  nemen. 
Eerst  laat  in  den  morgen  verdween  die  sluier; 
de  hoogten  werden  zichtbaar,  en  op  den  mid- 
dag was  de  hemel  helder.  De  slag  was  in- 
middels begonnen  door  de  Beierschen,  die 
des  ochtends  te  5  uur  over  eene  spoorwegbrug 
en  een  ponton  over  de  Maas  trokken  en  Ba- 
zeilles aantastten.  Deze  aanzieniyke,  uit  stee- 
nen  hulnen  bestaande  plaats  was  bezet  door 
12000  man  marine-infiuiterie  onder  Marti» 
dm  PaUürêSj  die  zich  in  het  noordeiyk  ge- 
deelte van  het  dorp  op  eene  krachtige  verde- 
diging had  voorbereid.  De  voorhoede  van  het 
1ste  Beiersche  korps  onder  generaal-miOoof 
DUÜ  begon  des  ochtends  te  4'/3  nnr  tegen 
Bazeilles  op  te  rukken,  gevolgd  door  de  Iste 
en  daarna  door  de  2de  divisie,  zoodat  allengs 
het  geheele  korps  aldaar  deelnam  aan  den 
stryd.  De  artillerie  had  op  de  heuvelreeks  ten 
noordoosten  van  Bazeilles  eene  positie  inge- 
nomen en  onderhield  een  levendig  vuur.  Des 
ochtends  te  5  uur  was  de  Kroonprins  van  Sak- 
sen met  het  12de  korps  by  La  Moncelle  en 
Daigny  handgemeen  geworden  met  het  Iste 
Fransehe  korps  en  had  zich  tevens  in  verband 
gesteld  met  de  Beierschen  by  Bazeilles.  Hier 
werd  Mae  MaMom  te  6  uur  door  een  granaat- 
splinter gewond.  Hy  verliet  het  slagveld,  en 
Dnorotj  die  te  6  uur  het  opperbevel  overnam, 
gaf  aanstonds  bevel  tot  den  terugtocht  naar 
Méziöres.  Om  dien  te  bevorderen,  zoudra  de 
divisiSn  LaereteUe  een  kraohtigen  aanval  doen 
op  La  Moncelle  en  Vassoigne  by  Bazeilles. 
Hoewel  inmiddels  generaal  Wimpffem  wegens 
andenneteit  zich  met  het  opperbevel  belastte 
en  de  Franschen  den  terugtocht  deed  aanne- 
men, had  laatstgenoemde  aanval  toch  plaats, 
maar  zonder  gewenscht  gevolg.  Door  nieuwe 
troepen  versterkt,  hielden  de  Saksers  en  Bei- 
erschen zich  staande  te  La  Moncelle,  ver- 
overden voorts  de  westeiyke  heuvelreeks  en 
overmeesterden  na  eene  bloedige  worsteling 
van  7  uur  ook  geheel  Bazeilles,  terwyi  de 
rechter  vleugel  der  Saksers  Daigny  innamen 
de  Franschen  naar  den  westeiyken  oever  der 
Givonne  deed  wyken.  Thans  besloot  de  Kroon- 
prins van  Saksen,  daar  hy  het  oogmerk  der 
Franschen  om  naar  Mézières  terug  te  trekken 
doorzag  en  gevaar  vreesde  voor  het  8de  armee- 
korps,  Bazeilles  en  La  Moncelle  te  laten  be- 
waken door  de  Beierschen  en  zelf  met  het 
12de  armeekorps  en  de  garcfe  noordwaarts  te 
trekken,  het  bosch  van  Garenne  te  beaetten 
en  het  8de  armeekorps  te  hulp  te  snellen. 
De  garde  had  tot  aan  den  middag,  na  een 
hevig  artilleriegevecht,  het  bovengedeelte  van 
het  dal  der  Givonne  veroverd  en  aan  de  Fran- 
schen naar  de  oostzyde  den  pas  afjsesaeden. 
De  beweging,  door  den  Kroonprins  voorge- 
schreven, kon  derhalve  een  aanvang  nemen. 
Intusschen  was  ook  in  het  zuidwesten  en 
westen  de  stryd  begonnen.  Terwyi  het  2de 
Beiersche  korps  gedeelteiyk  langs  den  rechter 
oever  van  de  Mus  voortschreed,  om  het  Iste 
by  Bazeilles  te  ondersteunen,  gedeeltelijk  de 
sterke    stelling    tussehen    Frénois  enwade- 
lincourt  bezette,  om  aldaar  een  ontkomen  uit 


SEDAN. 


4S7 


Bédaa  te  beletten,  ontyiagen  het  4de  en  6de 
korpe  berel,  by  Doncbéry  over  de  Maas  Ie 
trekken  en  met  een  wflden  boog  naar  StMengea 
en  Fleignenz  op  te  mkken.  Daar  dch  op 
den  weg  naar  Hézières  geene  Ttfanden  be- 
vonden en  deien  alzoo  geen  plan  hadden  lich 
een  nltweg  te  banen  naar  het  weeten,  was 
het  van  belang,  hen  ook  nlt  het  westen  met 
spoed  aan  te  tasten  en  eene  vereeniging  met 
de  Maasarmee  ten  noorden  van  Sedan  tot  stand 
.  te  brengen.  De  tocht  der  belde  korpsen  werd 
door  het  nanwe  terrein  eenli^ains  vertraagd, 
Ja,  door  het  ineenachniven  der  troepen  wer- 
den sommige  afdeelingen  van  het  11de  korps 
nrra  lang  opgehouden.  St  Henges  werd  door 
de  voorhoede  van  laatstgenoemd  korps  sonder 
veel  moeite  Ingenomen  en  ook  Floing  onder 
het  vnnr  der  artillerie  gedeelteiyk  veroverd 
en  behonden.  Een  aanval  der  Franscl^e  mi- 
terQ  onder  generaal  GalUfet  op  het  878te 
regiment  werd  afgeslagen,  en  dit  laatste  be- 
sette  nn  de  hoogten  tassehen  Fleignenz  en 
Illy  tot  aan  de  Givonne.  Veertien  battergen 
van  het  11de,  10de  en  5de  korps  vormden 
op  den  middag  ten  noorden  van  de  Fransohen 
eene  ontaettende  vnoriyn  van  Floing  af  tot 
aan  het  Ardennenwond,  terwyi  op  de  hoogten 
aan  de  ovenyde  der  Givonne  de  garde-artillerie 
haar  gesebnt  liet  spelen;  dit  kraisvnnr  was 
gericht  op  de  positifin  der  Fraoschen  op  de 
hoogvlakte  van  lUy  en  op  het  bosch  van 
Garenne.  De  Franschen  waagden  nu  een  aan- 
val  op  Floing,  en  hier  ontstond  een  vreeee- 
lyke  stryd,  waarby  de  kommandant  van  bet 
11de  korps,  generaal  oofi  GWiiIor//', sneuvelde; 
hy  eindigde  echter  met  het  verdryven  der 
Franschen  nit  Floing.  Dese  kwamen  daar- 
enboven in  verwarring  doordien  generaal 
Wmpfftm  aan  het  7de  korps  een  gedeelte  van 
het  Iste  tot  bystand  lond,  maar  tevene,  om  het 
naar  Fond  de  Givonne  ternggeworpene  korps 
te  onderstennen,  de  divisie  Dumont  van  het 
6de  korps  nit  het  noorden  ontbood,  terwyi 
toaschen  de  elkander  kruisende  troepen  tal 
van  granaten  werden  geworpen,  soodat  onder 
scheidene  bataUons  in  volslagen  wanorde  vei- 
ligheid Bochten  in  het  bosch  van  Garenne. 
Om  2  unr  verleen  de  Franschen  ook  den 
Calvaire  d'Illy,  waar  een  groot  aantal  gevan- 
gen werd  genomen,  en  nadat  een  stoute  aan- 
val der  Fraasche  kavallerledivisie  MargwrUe 
was  aft^eslagen,  werd  door  de  228te  en  10de 
divisie  storm  geloopen  naar  de  hoogte  van 
Floing  en  CazaL  De  Fransohe  opperbevelheb- 
ber Wimpffmi  was  thans  overtuigd,  dat  hy  sich 
in  syne  positie  rondom  Sedan  niet  kon  hand- 
haven, loodat  hy  het  besluit  nam,  door  de  gele- 
deren der,  soo  hy  waande,  uitgepotte  Beierschen 
by  Baaeilles  en  la  H onoelle  met  alle  beschik- 
bare troepen  van  het  1ste,  6de  en  12de  korps 
een  weg  te  banen  naar  Carignali.  Hy  bracht 
evenwel  slechts  een  gedeelte  van  die  troepen 
byeen,  daar  het  12de  en  1ste  korps  reeds  ge- 
d^^ltdyk  naar  de  vesting  waren  teruggekeerd. 
Niettemin  rukte  Wimpffem  te  8  ure  met  de 
voorhoede  voorwaarts,  ontrukte  aan  de  Beier- 
schen Balan,  maar  werd  door  het  vernietigend 
vuur  der  Duitsche  artillerie  tot  den  terugtocht 
genoodiaakt  Ook  andere  wanhopige  pogin- 
gen der  Franschen,  om  door  de  Doitschers 
heen  te  breken,  werden  verydeld.  Het  bosch 
van  Garenne  was  inmiddels  beset,  en  overal 


waren  de  Franschen  omsingeld  en  in  de  ves- 
ting of  onder  hare  wallen  teruggedrongen.  De 
Duitsche  troepen  begonnen  tot  deie  te  nade- 
ren, en  om  'vier  unr  gaf  Koning  Wilhelm,  die 
gedurende  den  slag  op  eene  hoogte  ten  zui- 
den van  Frónois  de  bewegingen  had  gade 
geslagen,  bevel  tot  een  algemeen  beschieten 
van  Sedan,  om  de  onvermydeiyke  capitulatie 
te  bespoedigen.  De  granaten  deden  er  reeds 
op  verschillende  plaatsen  brand  ontstaan. 
Toen  kwam  de  tyding,  dat  de  Franschen 
het  vuren  staakten  en  op  2  poorten  de  witte 
vlag  vertoonden.  Op  last  des  Konings  hield 
het  beschieten  aanstonds  op  en  de  luitenant- 
kolonel  Brcmtart  van  den  generalen  staf  ver- 
trok als  parlementair  met  den  eisch,  de  ves- 
ting Sedan  en  het  leger  over  te  geven.  Hy 
werd  tot  xyne  verbaidng  vóór  den  Keiaer 
gebracht,  wiens  aanwesigheid  te  Sedan  onbe- 
kend was  in  het  Duitsche  leger.  Met  betrek- 
king tot  de  capitulatie  werd  Brmumrt  naar 
generaal  wm  Wmipfftim  verwezen.  Intussehen 
schreef  de  Keizer  tevens  een  brief  aan  den 
Koning,  waarin  hy  zich  krygsgevangen  ver- 
klaarde, en  zyn  a^Jndant  BtXUe  bracht  dien 
des  avonds  te  7  uur  in  het  hoofdkwartier.  De 
Koning  noodigde  in  zyn  antwoord  J^oftAMm 
uit  een  officier  te  machtigea,  om  over  de 
capitulatie  te  onderhandelen,  terwyi  hy  van 
zyn  kant  daartoe  wm  MoUke  benoemde,  en 
gaf  bevel  aan  het  leger,  zich  van  eiken  aan- 
val te  onthouden,  maar  tevens  ^ke  pogfaig 
tot  ontsnappen  te  verhinderen.  Daartoe  moes- 
ten zy  dien  nacht  in  de  nabyheid  der  ver- 
overde strtlingen  bivakkeeren.  Daarop  begaf 
hy  zich  onder  het  gelubel  der  troepen  naar 
zyn  naobtkwartier  te  Vendresse.  De  generaals 
von  MóltJcê  en  vom  Wimpffm  kwamen  nog  in 
den  avond  van  dien  slag  te  Doncbéry  byeen, 
doch  konden  het  niet  eens  worden,  daar  de 
Fransche  generaal  zich  niet  wilde  onderwer- 
pen aan  de  gestelde  voorwaarden,  nameiyk 
neerleggen  der  wapens  en  krygsgevangensohap 
van  het  geheele  leger.  Hy  keerde  des  naohti 
te  1  uur  naar  Sedan  terug  en  riep  er  een 
krygsraad  byeen  van  divisie-generaals  en  korps- 
kommandanten.  Daarin  stemden  80  van  de8t 
tegen  het  hervatten  van  den  stryd.  Niettemin 
weigerde  wm  Wimpffm  de  onderhandelfaigen 
over  de  capitulatie  weder  aan  te  knoopen,en 
in  zyne  plaats  verscheen  in  den  morgen  van 
den  2den  September  Keizer  NapoUom  zelf  en 
ontmoette  «o»  Bitmarck  op  halfweg  tusschen 
Sedan  en  Doncbéry.  Die  beiden  hadden  in 
een  hui^e  aan  den  straatweg  eene  langdurige 
byeenkomst,  waarby  de  Keiaer  op  de  vraag, 
of  hy  genegen  was  over  den  vrede  te  onder- 
handelen, den  kanselier  verwees  naar  de  Re- 
geering te  Parys.  Toen  vam  BinMrek  daarop 
vom  MóUkê  ontbood,  om  met  den  Keiier  over 
de  capitulatie  te  spreken,  begeerde  deze,  dat 
het  Fransche  leger  zou  worden  overgebracht 
naar  Belgisch  grondgebied.  Vom  MoUlcê  wilde 
hierin  niet  treden  en  begaf  zich  naar  den  Koning 
te  Vendresse,  om  met  dezen  te  raadplegen.  Daar 
Inmiddels  de  door  de  Dnitsehers  gestelde 
termyn,  voor  onderhandeling  bestemd,  te  9 
uur  verstreken  was,  werd  aan  vom  Wimpffem 
bericht,  dat  de  Duitsche  artillerie  haar  vuur 
hervatten  zou,  byaldien  de  capitulatie  te  10 
ure  niet  gesloten  was.  Er  kon  geene  sprake 
meer  zyn  van  dralen;  de  voorwaarden,  door 


488 


SÉDAN-^SE£Bi.CH. 


«M  MoUhe  geiMdf  werden  ungenomen,  en 
de  oapitolAtie  werd  te  11  uur  op  het  kaïteel 
BelleTue  bQ  Frénoia  onderteekend.  Het  ge- 
beele  Franecbe  leger  werd  krUgagenuigeii 
verklaard,  met  nitionderiiig  van  officieren, 
die  op  kon  woord  van  eer  wilden  beloyen, 
dat  eO  gedurende  dien  oorlog  niet  weder 
tegen  Doitachland  de  wi^[)ens  londen  voeren. 
Daarenboven  moest  de  geheele  legervoorraad, 
wapens,  geaokot,  adelaiurs,  vaandels,  paarden, 
krQgskas  ens.,  alsmede  de  vesting  Sedan 
aanstonds  overgegeven  worden.  Eerst  na  de 
onderteekening  deser  capitolatie  had  op  ket 
kasteel  Bellevue  de  btleenkomst  der  beide 
Monarcken  plaats,  die  slechts  een  kwartier 
nnrs  duurde.  Daarop  begaf  slch  de  gevangen 
Keiaer  onder  geleide  van  een  Pruisisch  eskorte 
owet  België  naar  Wilhelmshöhe  btf  Cassel,  de 
voor  hem  bestemde  verblSftilaats.  Aanstonds 
werd  met  de  uitvoering  der  bedongene  voor- 
waarden een  begin  gemaakt  Het  Franscke 
leger,  sedert  2  dagen  van  levensmiddelen  ver- 
stoken en  in  en  om  Sedan  opeengedrongen, 
bevond  sich  in  een  hoogst  ellendigen  toestand. 
Van  de  180000  soldaten,  met  welke  Mao  Maktm 
den  tocht  naar  het  noorden  had  aanvaard,  was 
slechts  een  klein  gedeelte  (8000)  over  de  Bel- 
gische grenaen  ontsnapt  en  aldaar  ontwapend; 
8000  waren  gesneuveld,  14000  gewond  en 
21 000  gevangen  genomen.  Door  de  capitulatie 
kwamen  89  generaals,  280  staf-officieren, 
26000  onder-officieren  en  83000  maninkrOgs- 
gevangenschap.  Tot  den  buit  behoorden  419 
stukken  veldgeschut  en  mitrailleuses  en  U9 
stukken  vestlnggeschut  De  Dnitschers  had- 
den aan  dooden  190  officieren  en  1882  man, 
en  aan  gewonden  282  officieren  en  6  627  man. 

Sedgwiok.  Onder  deien  naam  vermel- 
de w||: 

Adam  Sêdffwickj  een  Engelsch  geoloog, 
geboren  in  1786  te  Dent  in  Yorkshire.  HQ 
studeerde  in  de  theologie  te  Cambridge,  ontving 
in  1818  de  priesterwOding  en  werd  in  1884 
kanunnik  aan  de  hoofdkerk  te  Norwich,  waarna 
hg  den  278ten  Januari  1872  te  Cambridge 
overleed.  Sedert  1818  was  bQ  professor  in  de 
geologie  aan  de  universiteit  te  Cambridge  en 
ign  werk:  „Bemarks  on  the  stractureofiarge 
mineral  masses  and  especially  on  the  chemical 
changes  produced  in  the  aggregation  of  stra- 
tified  rocks  dnnng  different  periods  afterthehr 
disposition  (1886)"  is  met  grooteh  btf  val  ont?an- 
gen.  Voorts  schreef  btf:  „Discourse  on  the 
studies  of  the  university  of  Cambridge  (1860 
en  later)*\ 

Oathenna  Maria  Sedgwiok,  eene  Amerikaan- 
sohe  Bchrtf  feter,  geboren  in  1789  te  Stockbridge 
in  Hassaehusetts.  Ztf  schreef,  onderscheidene 
novellen  en  verhalen,  o.  a.:  ^A  New  England 
tale  (1822;  2de  druk,  1862)",  —  „Eedwood 
(1824)",  zich  door  eene  keurige  karaktertee- 
kening  onderscheidend,  —  „Hope  Leslie  (1827, 
2  dln)",  een  tafereel  uit  de  geschiedenis  der 
eerste  landverhuiaers  in  Miusachusetts ,  — 
„Clarenoe  (1880)",  —  „Le  Bossu  (1882)",  — 
„The  Linwoods  (1886)",  —  en  „Married  or 
nngle  (1867)".  Ook  leverde  ztf  werkjes  voor 
de  Jeugd  en  reisbesehrtfvingen,  —  dese  laat- 
ste ten  gevolge  van  hare  tochten  door  Enge- 
land, Duitschland  en  Italië.  Ztf  gaf  steeds  aan 
hare  verhalen  eene  Christeltfk-godsdienstige 
strekking.    Vooral    „Means  and  ends",  een 


handboek  voor  het  vrouweltf k  geslacfat,  wordt 
in  Amerika  teer  op  prtfs  gMteld.  Ztf  overleed 
den  Sisten  Juli  1867. 

Sédillot  (Louis  Amólie),  een  tfverig  be- 
oefenaar der  Oostersche  letteren  en  geboren 
den  28sten  Juni  1808  te  Partfs,  studeerde  al- 
daar en  werd  professor  in  de  geschiedenis  aan 
de  colleges  Henri  IV  en  St  Louis,  was  tevens 
ak  pleitbeaorger  werksaam  en  lag  aich  in  1882 
benoemd  tot  secretaris  aan  het  college  de 
Franco  en  geplaatst  aan  de  school  voor  levende 
Oostersche  talen,  welke  betrekkingen  htf  ge- 
durende dertig  Jaren  bekleedde,  ^i  overlMd 
in  1876.  Van  stfne  geschriften  noemen  wtf: 
„Lettres  sur  qu^ques  points  de  Tastronomie 
oriëntale  (1884  en  1869)*',  —  „Manuel  de 
chronologie  universelle  (1886;  6de  druk,  1866)", 

—  „Recherches  nouvelles  pour  servir  k  lliistoire 
des  sciences  mathématiques  chea  les  Orientaux 
(1887)",  —  „Mómoire  sur  un  sceau  du  sultan 
ShahBokh,  fils  de  Tamerlan  (1840)",  —  „Mó- 
moire  sur  les  systèmes  géographiques  des  GttecB 
et  des  Arabes  (1842)",  —  „Matdriaux  pour 
servir  k  Thistoire  comparée  des  sciences  ma- 
thématiques chez  les  Grecs  et  chez  les  Orientaux 
(1846—1860,  2  dln)",  —  en  „Histoire  des 
Arabes  (1864;  2de  druk,  1877)". 

Sediment  noemt  men  in  de  aardkunde 
eene  beiinking  uit  het  water;  een  groot 
gedeelte  der  aardkorst  bestaat  uit  lagen,  welke 
sich  uit  water  hebben  afgescheiden  en  daar- 
om met  den  naam  van  têdimmtairê  (beson- 
kene)  loffm  bestempeld  worden.  In  de  genees- 
en  scheikunde  geeft  men  den  naam  van 
sediment  aan  het  besinksel,  hetwelk  sich  uit 
eene  troebele,  stilstaande  vloeistof  op  den 
bodem  afiMheidt  en  door  deoanteeren  of  af- 
gieten  van  de  bovenstaande  vloeistof  afge- 
scheiden kan  worden. 

Sediun  L.  is  de  naam  van  een  planten- 
geslacht uit  de  familie  der  OrattulacêëM.  Het 
omvat  kruiden  en  halfheesters,  die  in  Europa 
en  Asië  groeien,  met  vleezig-sappige,  over- 
bltfvende  bladeren,  tot  btf  schermen  vereenigde 
bloemen,  -elk  bestaande  uit  een  vtffdeeUgen 
kelk,  6  bloembladen,  10  meeldraden  en  5 
stampers,  die  later  veelzadige  doosvruchten 
vormen.  Van  de  soorten  noemen  wtf:  8,  aore 
L,  (scherpe  huislook  of  muurpeper)  met  een 
van  onder  kruipenden  stengel,  eironde  blade- 
ren en  gele  bloemen,  —  8.  aUmm  L,  (wit 
huislook)  met  witte  bloemen,  —  8,  refUram  L, 
(omgebogen  huislook)  met  goudgele  bloemen, 

—  en  5.  Tdephium  X.  (knoUig  huislook)  met 
paarse  bloemen,  welke  alle  ook  in  ons  Vader- 
land inheemsch  itfn.  De  wortels  en  bladeren, 
welke  te  voren  tot  de  geneeskrachtige  mid- 
delen gerekend  werden,  worden  ook  nu  nog 
ak  huismiddelen  aangewend,  terwtfl  sommige 
soorten  als  sierplanten  worden  aangekweekt 

Seebaoh.  Onder  desen  naam  vermelden  wtf: 
Marie  8eebaeh,  eene  verdiensteltfke  too- 
neelkunstenares,  geboren  te  Biga  den  24sten 
Februari  1887.  Ztf  betrad  reeds  als  kind  het 
tooneel,  bezocht  het  conservatorium  te  Keu- 
len, om  sich  tot  operasangeres  te  vormen, 
bepaalde  sich  vervolgens  btf  het  tooneelspei 
en  was  aanvankeltfk  werksaam  als  soubrette 
in  de  schouwburgen  te  Lübeck,  Dantsig  en 
Cassel,  totdat  het  verlangen  naar  gewichtiger 
rollen  btf  haar  ontwaakte.  Toen  stf  te  Hamburg 
voor  de  tweede  maal  de  rol  van  „Oretchen"  ver- 


S££BACH-S££MANN. 


439 


Tiüd  lisd,  werd  10  er  aan  don  ThaliMehoawburg 
geplaatst,  en  toen  iQ  ▼oorts  te  Weenen  en  te 
Üfttnohen  was  opgetreden,  had  zfi  haren  roem 
als  treuq^konatenares  gereatiird.  Zg  Terbond 
«ieh  dan  ook  eerlang  aan  het  Borgtheater  te 
Weenen  en  yond  b0  het  geven  van  gastrollen 
den  grootaten  bO?aL  Te  Hannover,  waar  iQ 
later  g^laatst  werd,  trad  i0  in  1859  in  het 
hnweltfk  met  den  sanger  Nimmam»  en  yolgde 
deaen,  na  de  gebenrtenIflBen  van  186^  naar 
Beriyn.  Kort  daarop  soheidde  iQ  van  hem, 
Tormlde  op  nienw  gastrollen  te  Petenbnrg,  in 
Nederland  en  in  1871  in  Amerika,  en  vestje 
aieh  na  haar  temgkeer  te  Dresden.  Hare 
Toomaamste  rollen  waren:  „Gretehen**, „Klftr- 
<shen*'  en  „Ophelia''. 

KM  wm  Smèoök^  een  Doitsch  geoloog,  ge- 
boren te  Weimar  den  ISden  Angostos  1889. 
Hg  stadeerde  te  Breslaa,  G9ttingen  en  Berign, 
reisde  in  1861  in  Bosland,  in  1862  in  Enge- 
land, in  1864  en  1866  in  Midden-Amerika  en 
in  1866  op  Santorin  en  is  sedert  1868  professor 
te  06ttingen.  Van  sOne  geschriften  vermelden 
wS,  behalve  de  populaire  stokken:  „Volkan 
von  Santorin'*,  —  „Wellen  des  Meers*',  —  „Gen- 
tralamerika  ond  der  interoceanische  Kanal", 
de  werken:  „Konchyiienftiona  der  weimari- 
schen  Trias  (1862)",  —  „Der  hannOveriache 
Jara  (1864)",  —  „Typische  Yerschiedenhdten 
im  Ban  der  Yolkane  ond  flber  dessen  Ursaohe 
(1866)**,  —  „Ueber  den  Volkaa  von  Santorin 
(1867)*',  —  „DasmitteldeotseheErdbebenvom 
6  Mars  1872  (1878)",  —  en  „Beise  in  dentral- 
amerika.  BeitrSge  sor  (Geologie  von  dentral- 
amerika". 

Seeberg,  een  heovel  nabQ  Ootha,  is  ver- 
maard wegens  de  sterrenwacht,  aldaar  in  1789— 
1791  door  Hertog  JBrmt  von  Sakêm^Ootka  ge- 
sticht Deae  is  echter  na  het  verrQien  van 
een  nieow  observatoHom  in  de  stad  lelve  in 
1859  in  verval  geraakt,  maar  behoodt  den 
roem,  dien  iQ  verkregen  heeft  door  de  oit- 
stekende  sterrenkondigen ,  looals  Zaok^  wm 
Limémmm,  IfUfolai,  Siuèe  en  Manêgm,  die  er 
sOn  werkttam  geweest 

Seeburg  (Frans  von),  eigenigk  JVaM 
Saneer,  een  gevierd  Doitsch  novellist,  geboren 
te  Nymphenborg  den  15den  Janoari  1886, 
stodeerde  te  Freiborg,  Metten  en  Mflnchen  in 
de  philosophie,  vervolgens  in  de  rechten  en 
in  de  theologie,  ontving  de  priesterwOding  en 
werd  „Hoehstiftsvikar"  te  Mttnohen.  HQ  schreef 
o.a.:  „Cyklame.  Eine  ErsShlong  aos  aller  Zeit 
(1875)",  —  „Marienkind  (8de  drok,  1880)",-* 
«Doreh  Nacht  som  Licht  (1875)''  —  „Die 
Hezenrichter  von  Wttnborg",  —  „DleNachti- 
gall,  Dorfgeschichte  aos  dem  bayrischen  Hoeh- 
land  (1877)",  —  en  „Die  Fogger  ond  ihre  Zeit, 
ein  BUdercjklos  (1879)". 

Seeland,  in  het  Deensch  J^aüamd,  het 
grootste  en  merkwaardigste  der  Deensche 
eilanden,  is  omringd  door  het  Kattegat,  de 
Oeresond,  de  Oostaee  en  de  Oreote  Belt  Door 
de  Isefjord,  die  tot  op  60  Ned.  mQl  in  het 
laad  doordringt  en  sich  in  2  armen  verdeelt, 
van  welke  de  westelVke  dien  naam  behoodt 
terwgi  de  oosteigke  dien  van  BoeskUdeiJord 
draagt,  worden  8  schiereilanden  gevormd, 
Homsherred,  Odsherred  en  SJUlands  Odde. 
Ten  loiden  is  Seeland  door  de  Ulvsond  en 
de  Vordingborgbaai  van  de  eilanden  MQen  en 
Falster  gescheiden.  Ten  noordwesten,  bg  de 


Chroote  Belt,  vindt  men  tosschen  de  schier- 
eilanden AsBis  en  Beftnfts  de  Kallondborg- 
Qord,  en  tosschen  Beftn&s  en  Odsherred  de 
groote  Seieröbaai.  De  lengte  van  het  eiland 
bedraagt  180  en  itfne  grootste  breedte  104 
Ned.  mQL  ZQne  oppervUikte  is  met  die  van 
de  nabügelegene  eilanden  Amager,  Seierö, 
Nezel5,  BoorsG,  Sprogö,  Aggersö,  Om5,  Mas- 
nedö,  Tar6  en  Lang5  roim  127  Q  geogr.  n4|l, 
en  het  aantal  inwoners  btfna  722000,  van 
welke  bfna  285000  in  de  hoofdstad  Kopen- 
hagen gevestigd  itfn.  De  bodem  van  Seeland 
ia  in  het  algemeen  laag,  golvend  en  byna 
overal  vrochtbaar,  en  men  heeft  er  prachtige 
beokenwooden.  In  het  loidoosteiyk  gedeelte 
van  het  eiland  verheffen  sich  eenige  heovel- 
toppen  ter  hoogte  van  117,  125  en  177  Ned. 
el,  en  wat  zaidel||ker  vindt  men  eenige  kalk- 
gesteenten.  Vanhier  strekt  lioh  oostwaarts  een 
vrochtbaar  landschin»  oit,  hetwelk  aan  aee  in 
een  krgtberg,  den  Stevnsklint  (40  Ned.  el  hoog), 
^digt  Ten  noorden  van  dit  laatste  heeft  men 
wederom  eene  groote  vrochtbare  vlakte.  Het 
noordoostelQk  schiereiland  echter  is  heovel- 
achtig  en  met  ftraaie  wonden  en  schilderach- 
tige meren  versierd.  Dok  hier  sOn  heovelster 
hoogte  van  70  en  80  Ned.  el  met  prachtige 
vergesichten.  Verder  loidwaarts  heeft  men 
heoveltoppen  ter  hoogte  van  110  tot  180  Ned. 
el,  en  ook  in  de  omstreken  van  Sorö  heeft 
men  aanaienlQke  heovels.  Tot  de  rivieren  van 
Seeland  behooren  de  Sons-Aa  en  de  Aamose- 
Aa.  Voorts  itfn  er  8  kanalen:  het  Esromka- 
naal,  van  het  Esrommeer  naar  het  Kattegat, 
b||na  9  Ned.m01  lang,  —  het  Dannesldoldsche 
kanaal,  22  Ned  mQl  lang,  —  en  het  Frede- 
riksvftrkskanaaL  Men  verboa  wt  er  veel  graan, 
vooral  gerst  en  rogge.  In  weerwil  van  de 
oitgestrekte  wooden  bestaat  er  behoefte  aan 
brandhoot,  waarin  echter  voorsien  wordt  door 
eene  groote  hoeveelheid  torf.  Drie  spoorwegen 
doorkroisen  het  eiland:  éen  van  Kopenhagen 
over  Boeskilde  en  Sorö  naar  KorsGr  aan  de 
Groote  Belt,  —  éen  van  Slopenhagen  naar 
Elseneor,  —  en  éen  van  Boeskilde  over  ^öge 
naar  Vordingborg.  Seeland  en  de  nabQgelegene 
eilanden  lUn  oit  een  administratief  oogpont 
verdeeld  in  de  hoofdstad  Kopenhagen  en  5 
ambten.  Het  bisdom  Seeland,  het  voornaamste 
van  Denemarken,  omvat  al  die  eilanden  met 
oitaondering  van  SamsO,  alsmede  Bomholm, 
de  Faröer  en  de  Groenlandsche  Koloniën. 

Seeley  (John  Eobert),  een  Engelsch  schry- 
ver,  geboren  omstreeks  het  Jaar  1884  te  Lon- 
den, ontving  sQne  opleiding  aldaar,  stodeerde 
te  Cambridge,  werd  er  leeraar  aan  de  hooge- 
school  en  aag  sich  in  1868  benoemd  tot  pro- 
fessor in  de  Lattfasche  letteren  te  Londen. 
Sedert  1869  is  h0  hoogleeraar  in  de  nieowe 
geschiedenis  te  Ciambri^.  HQ  schreef:  „Ecce 
homo,  a  sorvey  of  the  lUè  and  work  of  Jesos 
Christ  (1865;  11de  drok,  1878)**,  -  „Classical 
stodies  (1864)*',  —  „Lectores  and  ^says  (1870)**, 
— •  en  „Life  and  Umes  of  Stein  (1879,  8dln)**. 
Dok  bezorgde  hg  in  1871  eene  oitgave  van 
Lkfiuê. 

Seemann  (Berthold),  een  verdienstelük 
reiaiger  en  natoorondenoeker,  geboren  te  Han- 
nover  den  288ten  Febroari  1825,  beaocht  het 
iyoeom  aldaar,  legde  sich  vooral  toe  op  de 
kroidkonde  en  aag  sich  door  de  Britsche  ad- 
miraliteit als  natoorkondige  geplaatst  bQ  de 


440 


SEEMANN-  SEOHEBS. 


expeditie  op  den  „Henld",  soodftt  hy  ysa 
1847  tot  1851  Weet-Indi«  beMcht,  de  Uad- 
engrte  tao  Psaana,  de  Andei  Tan  Pern  en 
E^ador,  het  westen  van  Mexieo,  de  Noorde- 
lyke  IJBiee,  de  Sandwicheilanden,  het  Kaap- 
land  ens.,  en  aich  op  laet  der  Begeering  in 
1880  naar  de  Yiti-  of  Fidqfi-eilanden,  voorts 
▼an  1864  tot  1866  naar  Veneinéla  en  Cen- 
traal-Amerika  begaf.  H0  overleed  te  Nicaragua 
den  lOden  October  1871.  Hy  schreef:  „Narra- 
tlTe  of  the  voyage  of  H.  M.  8.  Herald  (1868, 
2  dln)'\  —  „Flora  of  Esqntmanxland  (1862)", 

—  „Viti  (1862)",  —  „Flora  Vitlensis  (1862)", 
— -  „Dottings  of  the  loadside  (1868)",  —  „Po- 
pnlar  hist^ny  of  the  palms  (1855;  2de  druk, 
1868)",  —  „Jonmal  of  british  and  foreign 
botanj  (1864—1871,  8  dln)",  —  en  „Hannö- 
▼erisohe  Bitten  nnd  Gtobrftnche  in  ibren  Be- 
siehnngen  sar  PflUnienwelt  (1862)". 

Ségalas  (AnaTs),  geboren  Mémaird,  eene 
Fransche  dichteres,  aanschouwde  het  lérens- 
licht  te  ParOs  in  1819  en  lererde  de  dicht- 
bundels: „Les  Algériennes  (1881)",  —  „Les 
oiseauz  de  passage  (8de  druk,  1857)".  —  „Poé- 
sies  (1844)",  —  „Enfiftntines  poésies  i  maÜUe 
(7de  druk,  1864)",  —  „La  femme  (2de  druk, 
1848)",  —  en  „Nos  bons  Parisiens  (1865)". 
Voorts  schreef  cQ  de  romans:  „Les  mystöree 
de  la  maison  (1865)",  —  en  „Les  magioiennes 
d*aa|]onrd'hui  (1869)",  —  alsmede  de  bundels 
novellen:  „La  semaine  de  la  Marquise  1(865)", 

—  en  „La  vie  de  feu  (1875)",  —  en  eindeiyk 
de  tooneelwerken :  ,)La  loge  de  Topéra  (1847)", 

—  „Les  absente  ont  raison  (1852)",  —  en  „Le 
tremblenr  (1849)".  Ook  heeffc  sg  fraaie  feuU- 
letons  geleverd  in  de  bladen:  „Oorsaire",  „Di- 
manche",  „Petit  Journal",  „lllustrateur  des 
Dames"  ens. 

Segesser  (Philipp  Anton  von),  een  Zwlt- 
sersch  staatsman  en  geschiedschrijver,  geboren 
te  Luaem  den  5den  April  1817,  studeerde  te 
Heidelberg,  Bonn,  BerlQn  en  Mttnchen  en  werd 
in  1848  secretaris  van  den  Begeeringsraad,  is 
sedert  1848  steeds  lid  van  den  Nationalen 
Baad,  sedert  1858  van  den  Grooten  Baad  van 
Luzem  en  van  1868 — 1867,  voorts  sedert  1871 
lid  en  meermalen  president  van  den  Begee- 
ringsraad. Hy  schreef:  „BeitrftgezurGeschichte 
des  innem  Krieges  in  der  Schweixe  (1847)", 
^  „Bechtsgeschichte  der  Stadt  und  Bepublik 
Lusem  (1858—1860,  4  dln)",  -  „Neun  Jahre 
im  Grossen  Bathe  des  Kantons  Luiem  1858 
—1860  (1861)",  —  „Stndien  und  Gtossen  sur 
Tagesgeschichte  1859—1876  (1877)",  —  „Mo- 
nographien,  Bezensionen,  Nekroioge  1847 — 
1877  (1879)",  —  „Beden  und  staatsrechtlichen 
Abhandlnngen  1848— 1878(1879)",  — en  „Lud- 
wig  P/Vffer  und  setne  Zeit  (1880—1881, 2  dln)". 

Segéflta  of  ügutoj  in  de  dagen  der  Oud- 
heid eene  stad  op  het  eiland  Sicilië,  ten  suiden 
van  Drepanum  en  volgens  de  sage  door  vluch- 
tende Trojanen  gesticht,  moest  als  eene  niet- 
Grieksche  plaats  by  voortduring  stryd  voeren 
tegen  de  Grieksche  koloniën  van  het  eiland, 
vooral  tegen  Selinus.  zy  socht  hulp  by  de 
Carthagers,  die  van  dese  gelegenheid  gebruik 
maakten,  om  de  stad  in  becit  te  nemen.  De 
Carthagers  werden  door  J^dihodeM  veijaagd, 
doch  na  de  willekeurige  heerschappy  van 
des^  ontving  Segesta  weldra  weder  eene 
Carthaagsche  besettlng.  Gedurende  den  Eer- 
sten Punischen  Oorlog  werd  dese  door  de 


inwoners  van  Segesta  omgebraeht  en  de  stad 
overgegeven  aan  de  Bomeinen,  die  haar  vrg 
verklaarden  en  met  laaderyen  begiftigdea. 
Nu  bereyite  de  stad  door  hare  haven  eene  aan- 
merkeiyke  trap  van  welvaart  Ia  hare  nab||- 
heid  bevonden  sich  voorts  warme  minerale 
bronnen.  De  overb^ftelen  van  Segesta  vindt 
men  thans  ten  noorden  van  Oalatefimi,  en  wól 
het  sedert  1822  opgedolven  theater  op  eene 
hooge,  vooruitspringende  rots,  met  20  ryea 
zitplaatsen,  —  een  prachtlgen  Dorischen  tem- 
pel, van  welken  de  beide  gevels  en  al  de  suilea, 
86  in  getal,  bewaard  syngiébleven,  en  gedeelten 
van  woonhuisen,  sommige  met  mosaXekvlooen. 
Sogeates,  een  vorst  der  Oherasken  en 
een  vyand  van  Armimus,  die  hem  syne  doch- 
ter TMundda  ontvoerd  had,  waarschuwde  ia 
het  Jaar  9  vóór  Chr.  Vanu  voor  den  slag  in 
het  Teutobnrger  Woud  te  vergeefe  tpgen  het 
dreigend  gevaar;  hy  werd  vervolgens  ia  sya 
burcht  door  Amnnim$  belegerd,  maar  door 
O^mumiüHi  ontzet,  die  hem  eene  woenplaals 
in  de  provincie  G^ia  aanwees.  By  dese  ge- 
legenheid kwam  ook  7%utmdda^  de  gemalin 
van  Armimuu,  in  de  macht  van  GfefMataM, 
die  haar  by  syn  triomf  naar  Bome  bracht 

Seghers.  Onder  desen  naam  vermelden 
wy  een  drietal  Nederlandsohe  knnstenaan, 
te  weten: 

Jkmiël  8eg\êr$^  een  uitstekend  bloemenschil- 
der,  geboren  te  Antwerpen  den  5den  Deeem- 
ber  1590  en  een  leerling  van  J.  Brti^héL 
Beeds  vroeg  trad  hy  in  de  Orde  der  Jesnretea 
en  schilderde  by  voorkeur  legenden  van  Hei- 
ligen, die  hy  met  fraaie  bloemkransen  omgaf. 
Wél  bestudeerde  hy  te  Bome  de  weiken  der 
groote  meesters,  maar  keerde  weldra  tot  syne 
bloemen  terug.  Hy  bracht  dese  zoo  ssoaakvol 
en  ftisoh  op  syne  paneelen,  dat  Vorsten  en 
aansleniyken  se  duur  betaalden.  De  Prins  en 
Prinses  wm  Ormi^e  schonken  hem  voor  2  ge- 
schilderde vasen  met  bloemen  een  goaden 
palet,  een  geëmailleerden  rosenkrans  en  een 
gouden  crudfiz  ter  swaarte  van  een  pond 
(5  Ned.  ons).  Te  Antwerpen  bevindt  zich  eene 
„Ifaria  met  het  Kind"  van  üii&eM,  omgeven 
van  een  door  Seghen  geschilderden  bloem- 
krans. Dergeiyke  stukken  heeft  men  in  het 
Byksmuseum  te  Amsterdam,  in  het  museum 
te  *s  Gravenhage,  te  Weenen  en  dders.  Sêghên 
overleed  den  2den  November  1661. 

&erard  Segh&rê^  een  historieschilder  en  een 
broeder  van  bovengenoemde.  Hy  werd  gebo- 
ren te  Antwerpen  in  1589,  schilderde  aan- 
vankeiyk  landschappen,  reisde  naar  Italië  en 
bestudeerde  er  de  werken  van  MomfrM  en 
CkgoU.  Vandaar  begaf  hy  sich  naar  Spai^e 
en  kwam  er  in  dienst  van  het  Hot  Na  syn 
terugkeer  schilderde  hy  in  den  donkeren, 
krachtigen  trant  van  CtennN^^,  doch  trachtte 
desen  met  het  schitterend  koloriet  der  school 
van  Bubemi  te  vereenigen.  In  het  musenm  te 
Antwerpen  heeft  men  van  hem:  „De  verlo- 
ving der  H.  Maagd".  —  „De  H.  Maagd  met 
bet  Kind  en  St  Ciatharina",  —  „De  verruk- 
king der  H.  Theresia",  —  „St  Stuiislans, 
in  de  Orde  der  JesuTeten  opgenomen",  ens., 
—  in  de  St  Jaoobskerk  aldaar:  „St.  Yves" 
en  „St.  Oarlo  Borromeo",  —  in  de  Lieve- 
vrouwekerk  te  Brugge:  „De  aanbidding  der 
Drie  Koningen",  —  in  de  St.  Bavokerk  te 
Gtont :  „De  marteldood  van  St.  Livinius".  Voorts 


SEGHBBS-SÉQUB. 


441 


vindt  men  stokken  vnn  z||ne  band  in  het 
Belvedère  te  Weenen,  in  het  mnaeum  te  Ber- 
IQn,  in  het  Lonvie  te  Paitja,  ens.  fiy  overleed 
te  Antwerpen  in  1651. 

MMtvAu  Segkem^  een  uitstekend  kunstenaar 
nit  den  bloeitUd  der  Hollandsche  school.  H|) 
componeerde  voortreifelüke  landschappen,  maar 
vond  geen  groeten  byval  b0  i0ne  tOdgenoo- 
ten.  Niettemin  heeft  BembramU  me  met  gver 
en  met  vrucht  bestudeerd.  Deze  Sêgkerê  ver- 
loor het  leven  ten  gevolge  van  een  val  in 
dronkenscliap.  Men  meent,  dat  nog  15  prenten 
van  hem  bestaan. 

Segment  (Een)  is  in  de  meetkunde  een 
gedeelte  van  éisne  der  a0den  eener  figuur,  afge- 
sneden door  eene  l||n  of  door  een  vlak,  dat  aan 
lekere  voorwaarden  voldoet  Een  éwlcdt^immU 
is  het  gedeelte,  dat  van  een  cirkel  afigesneden 
wordt  door  eeue  koorde,  —  en  een  Icilwfrmig 
êtgmmtïk^  gedeelte  van  een  bol,  hetwelk  daai^ 
van  wordt  afgesneden  door  een  plat  vlak. 

Segneri  (Paolo),  een  Italiaansch  kansel- 
redenaar en  ascetisch  schr||ver.  geboren  in 
1624  te  Nettuno  in  de  Bomeinsche  Campagna, 
ontving  iQne  opvoeding  van  de  Jezuïeten, 
werd  in  1687  lid  hunner  Orde,  reisde  sedert 
1665  als  volksprediker  door  de  steden  van 
Italië,  werd  in  1692  prediker  aan  het  Yaticaan, 
daarna  PanselSk  theoloog  en  overleed  te  Bome 
den  9den  December  1694.  Van  zQne  geschrif- 
ten vermelden  wQ:  „Qnaresimale  (1679, 8  dln, 
en  later)",  —  „Prediche  dette  nel  Palasio 
iMmtolico  (1694)",-'„Panegirici  sacri(1684)^ 
—  „Il  CrisUano  istruito  (8  dln)",  —  „La 
manna  deir  anima  (1682,  18  dln)",  —  „U 
parroco  istruito  (1692)",  —  «L'incredulo  senza 
scusa  (1690)",  —  en  „Esposizione  del  miserere 
(1692)".  Zgne  gesameniyke  werken  zOn  meer- 
malen uitgegeven,  het  laatst  te  Milaan  (1887 
—1888)  in  4  deel^. 

Segorbe,  weleer  Stgobriga^  eene  stad 
(cludad)  en  districtshoofdplaats  in  de  Spaan- 
sche  provincie  Castillon  de  la  Plana,  is  door 
oude  muren  omringd  en  ligt  tusschen  twee 
kasteelen  op  een  alleenstaanden  heuvel  aan 
de  rivier  Palancia.  Sedert  den  tydderGothen 
is  zQ  de  zetel  van  een  bisschop  en  telt  ruim 
8000  inwoners.  (1877).  ZQ  is  éene  der  mei^- 
waardigste  plaatsen  van  het  Koningrük  Yalen- 
cia  en  de  hoofdplaats  van  het  dal  der  Palancia, 
dat  in  58  dorpen  en  gehuchten  meer  dan 
50000  inwoners  heeft. 

Segoyla,  eene  provincie  in  het  Spaansche 
koningrilk  Ond-CSastUië,  grenst  in  het  noor- 
den aan  de  provinciën  Yalladolid  en  Burgos, 
in  het  noordoosten  aan  Soria,  in  het  zuidoos- 
ten en  zuiden  aan  Guadahoara,  Madrid  en 
Toledo  en  in  het  westen  aan  Aviia  en  Yal- 
ladolid, en  telt  op  127,6  Q  geogr.  m||l  ruim 
150000  inwoners  (1877).  Het  land  is  in  het 
zuiden  en  zuidoosten  wegens  de  Sierra  de 
Guadarrama  bergachtig,  maar  voor  't  overige 
meestal  vlak  of  heuvelachtig.  Het  wordt  be- 
sproeid door  de  Duéro,  TiOo,  Xarama,  Piron, 
Eresma  enz.,  heeft  een  vruchtbaren,  maar 
slecht  bebouwden  bodem  en  levert  graan, 
peulvruchten,  oliezaad,  ooft,  w||n,  vlas,  hen* 
nep  ens.  De  voornaamste  bron  van  bestaan 
is  er  de  landbouw  met  de  veeteelt,  —  vooral 
is  er  eene  belangrgke  schi^enfokkerti.  Handel 
en  n0verheid  stfn  er  van  weinig  gewicht  De 
wegen  a|jn  er  zeer  goed,  en  het  noorden  van 


dit  gewest  ia  in  aanraking  met  den  spoorweg 
van  Madrid  naar  Avila.  —  De  evenzoo  ge- 
noemde hoofdiiad  ligt  schilderachtig  op  eene 
rots  op  den  linker  oever  van  de  Eresma;  i^ 
is  de  zetel  van  een. bisschop  en  door  muren 
omringd.  Yoorts  beeft  men  er  eene  prachtige 
hoofdkerk  in  spitsboogstQl,  met  8  beuken  en 
een  toren  ter  hoogte  van  100  Ned.  el,  — een 
sterk  kasteel  op  eene  over  de  rivier  hangende 
rots,  thans  eene  artillerieschool,  —  24  kerken, 
vele  kloosters,  een  seminarium,  ondersch^dene 
instellingen  van  weldadighdd,  fabrieken  enz. 
en  ruim  11 000  inwoners.  Men  heeft  er  eene 
beroemde,  door  Keizer  TYaJauui  aangelegde 
waterleiding  van  159  dubbele  bogen;  sy  is 
1 407  Ned.  el  lang,  in  het  midden  65  Ned.  el 
hoog  en  uit  granietblokken  gebouwd. 

Sl^ovia  is  ook  de  naam  van  een  d^tarte- 
ment  in  de  Midden  Amerikaansche  Bepubliek 
Nicaragua.  Men  vindt  er  een  groeten  r0kdom 
van  edele  metalen,  alsmede  voortreffeiyke 
weiden  en  bosschen  met  fraaie  houtsoorten. 
In  de  dalen  vindt  men  er  plantaa^Jes  van 
bananen,  suikerriet  en  kofiie.  Het  klimaat  is 
er  gezond  en  de  inwoners,  ten  getale  van 
omstreeks  40000,  zün  byna  allen  van  Indiaan- 
schen  oorsprong.  De  hoofdstad  is  Ocotal  (Nueva 
Segovia)  aan  den  bovenloop  van  de  Goco.  In 
hare  nabQheid  zQu  goud-  en  zilvermtjnen  ont- 
gonnen. 

Segu  of  Stffo  is  de  naam  van  een  Neger- 
staat  op  de  beide  oevers  van  den  bovenloop 
der  Niger  (aldaar  D^oliba  geheeten)  in  het 
westelQk  gedeelte  van  den  Soedan  en  wordt 
bewoond  door  de  Heidensche,  kryguuohtige 
Bambara.  De  Fransche  kapitein  OcUlwUheett 
in  Maart  1881  te  Nango  met  uiA«MM2o«,  koning 
van  Segu,  een  verdrag  gesloten,  waardoor  de 
Franseben  uitsluitend  het  recht  verkregen, 
om  zich  aldaar  te  vestigen  en  kantoren  te 
stichten.  Daarvoor  verleent  Frankrgk  aan 
Ahmadoê  een  Jaargeld  van  25000  fhincs. 

Ségur  is  de  naam  van  een  adellük  geslacht 
in  Frankr^k;  het  behoorde  tot  de  Protestan- 
ten en  had  in  de  Beligie -oorlogen  veel  te 
lyden.  Yan  de  leden  van  dit  geslacht  vermel- 
den wfj: 

^kiUppe  Memri^  markies  de  Sigmt  Ponehat, 
geboren  den  208ten  Januari  1724.  In  de  oor- 
logen van  Lodêmijk  XV  werd  hg  bevorderd 
tot  generaal,  verkreeg  vervolgens  het  opper- 
bevel over  een  armeekorps  in  Franche  Comté 
en  zag  zich  in  1780  onder  LodmoJih  XVI 
benoemd  tot  minister  van  Oorlog.  In  die  be- 
trekking organiseerde  hy  de  lichte  artillerie 
en  den  generalen  staf.  Nadat  hO  in  1788  tot 
maarschalk  was  benoemd,  legde  h0  in  1787 
de  portefeuille  neder  en  overleed  den  8sten 
October  1801. 

Ltm»  JPküippey  graaf  de  Sêgfnr  d'JguêUêaUy 
een  zoon  van  den  voorgaande  en  geboren  te 
Partfs  den  lOden  December  1758.  H0  nam  als 
kolonel  deel  aan  den  Amerikaanschen  vrQ- 
heidsoorlog  en  vertrok  in  1788  als  gezant 
naar  Petersburg.  Bü  den  aanvang  der  Bevo- 
lutie  keerde  hf  naar  FrankrQk  terug,  werd 
lid  der  Nationale  Yergadering  en  maréchal 
de  camp  en  begaf  zich  in  1792  als  Fransoh 
gevolmachtigde  naar  het  Pruisische  Hof.  Na 
de  terechtstelling  des  Konings  nam  hO  ztfn  ont- 
slag uit  den  staatsdienst  en  toefde  gedurende 
het  Schrikbewind  in  a£Mndering  te  Chfttenay 


44S 


SÉaUB— SEIGNEUR. 


bg  Soeaux.  Als  Tniohtan  vsn  lUn  ledigen  tQd 
▼enoheneo:  ^Théttre  de  rbermitftge  (1798, 
^  dln)*",  —  en  „T»bleM  historiqoeetpolitfqne 
de  rEorope  de  1786—1796,  contenant  Tbis- 
toire  de  Fiédério-Gnillaame  n  (1810,  8  dln; 
5de  dnik,  1888)".  Ten  tQde  van  betGonsnlaat 
was  bQ  lid  van  bet  Wetgrerend  Licbaam, 
daarna  van  den  Staatsraad  en  sedert  1808 
Tan  bet  Institant  Napoleon  benoemde  bem 
later  tot  graaf  en  ceremoniemeester  en  in  1818 
tot  senator.  Lodêwijh  XVIII  begiftigde  bem 
bg  de  eerste  Bestanratie  met  de  waardigbeid 
Yan  pair,  doob  daar  de  Ségwt  gedorende  de 
Honderd  Dagen  de  sQclo  ▼&&  NajKiêon  koos, 
berfcreeg  bg  den  pairszetel  eerst  in  1818.  HQ 
overleed  den  27sten  Angnstns  1880.  Eene  keur- 
leiing  nit  ztfne  gescbriften  versobeen  onder 
den  naam  van:  „Oeuvres"  in  1884  tot  1880 
in  88  deelen.  BelangrUk  Et|n  ook  sUne  „Mé- 
moires, souvenirs  et  aaecdotes  (1886—1826, 
3  dln;  2de  dmk,  1859)'\ 

Jotpk  AUxandre^  gnMi  dé  Sêgwr^  een  broe- 
der van  den  voorgaande  en  geboren  te  ParOs 
in  1756.  In  1788  werd  bQ  maröcbal  de  camp 
en  sncbtte  gedurende  de  Bevolntie  gemimen 
tgd  in  den  kerker.  HQ  overleed  te  Bagnères 
den  87sten  Jali  1805.  HU  gaf  ondersobeidene 
blflspelen  in  bet  licbt,  alsmede:  „Gorrespon- 
dance  seoröte  de  Ninon  de  TEnolos  (1790)**, 
—  „La  femme  Jalonse  (1791)",  —  en  „Les 
femmes,  lenr  condition  et  lenr  inflaence  dans 
rordre  social  (1808,  8  dln:  8de  drok,  1885, 
8  dln)",  —  benevens  „Geovres  diverses  (1813)**. 

Paul  Phmppe,  graaf  dê  SSgmr^  een  zoon 
van  Gtraaf  Lome  Phil^ppê  (zie  boven).  HQ  werd 
geboren  den  4den  November  1780,  trad  in 
1796  als  gewoon  bnzaar  in  dienst,  nam  deel 
aan  den  veldtocbt  van  Morecm  in  Beieren  en 
aan  dien  van  Macdonald  in  Granwbander- 
land,  zag  zicb  in  1802  btf  den  generalen  staf 
geplaatst,  knoopte  in  1805  onderbandelingen 
aan  met  Maok  omtrent  de  overgave  van  Ulm 
geraakte  in  den  Poolscben  veldtocbt  kr^gsge- 
vangen  bV  de  Russen,  werd  door  den  vrede 
van  Tilsit  op  vr||e  voeten  gesteld  en  verwierf 
in  Spatie  bg  de  bestorming  der  boogten  van 
SomosslSrra  den  ranff  van  kolonel.  Nadat  btj 
de  catastrobe  van  1818  als  brigade-generaal 
in  bet  gevolg  van  Napoleon  bad  bQgewoond, 
organiseerde  bg  in  bet  oegln  van  den  veldtocbt 
van  1814  bet  5de  regiment  der  gardes  d*bon- 
neur  en  ontving  na  den  val  van  NapóUonxli 
de  banden  van  Lodewifk  XVIII  het  opper- 
bevel over  de  kavallerie,  uit  de  overbigfiwlen 
der  oude  garde  gevormd.  Daar  bg  gedurende 
de  Honderd  Dagen  zicb  op  bevel  van  Napo* 
leon  belast  bad  met  de  betrekking  van  cbef 
van  den  generalen  staf  bg  bet  leger,  bestemd 
tot  dekking  van  de  Rgn,  keerde  bg  na  de 
Tweede  Restauratie  tot  bet  ambteloos  leven 
terug  en  sobreef  zgne:  „Histoire  de  Napoleon 
et  de  la  grande  armee  pendant  1818  (1^84, 
8  dln;  16de  druk,  1858)**.  In  1830  werd  bg 
lid  der  Académie.  Na  de  Jnli-omwentellng 
kwam  bg  weder  in  werkeigken  dienst,  werd 
in  1881  tot  luitenant-generaal  en  tot  pair  be- 
noemd en  overleed  den  85sten  Februari  1873. 
Gok  leverde  bg  eene  „Histoire  de  Russie  et 
de  Pierre  Ie  grand  (1889,  8  dln)*',  —  en  eene 
„Histoire  de  Gbarles  VIII  (1835,  3  dln;  8de 
druk,  1848)**,  grootendeeis  ontleend  aan  de 
letterkundige    nalatensobap  van   zgn  vader. 


Van  bem  versebeen  nog  na  zgn  dood:  „His- 
toire et  mémoires,  periode  de  1789  k  1848 
(1878,  8  dln)**. 

Segura  (De),  in  de  dagen  deroudbeld  Tader 
en  door  de  Mooren  Nair  el  Ahiad  gebeeten, 
is  eene  rivier  in  bet  znidoosteigk  gedeelte  van 
Spanje.  Zg  ontspringt  met  baar  noordeigken 
tak  aan  de  oosteigke  belling  van  den  Sierra 
de  Segura  en  met  baar  zuideigken  tak  aan  de 
noordeigke  bellbig  van  den  boscbrgken  Siörra 
Seca.  zg  vereenif^n  zicb  bg  La  Ghraya  in  de 
provincie  Albacete.  Daarna  stroomt  de  Segura 
door  de  beidevelden  der  Despoblados  deMur- 
cia  in  eene  oosteigke  ricbfing,  ontvangt  acb- 
tervolgens  de  Mundo,  de  Garavaca  en  de  Quipar, 
baant  zicb  een  weg  door  bet  gebergte,  kron- 
kelt in  zuidoosteigke  ricbting  door  een  volk- 
rgk  en  vrucbtbaar  dal,  wendt  zicb  bg  Alcan- 
tflirilla  weder  naar  bet  oosten,  komt  in  de 
welige  Huerta  de  Murcia,  neemt  de  Sangonera 
op,  bereikt  boven  Gribuela  de  provincie  Ali- 
cante  en  stort  na  een  loop  van  340  Ned.  mgi 
beneden  Guardamar  zicb  uit  in  deMiddel- 
landscbe  Zee.  Alleen  baar  mond  Is  voor  zee- 
scbepen  bevaarbaar.  Haar  stroomgebied  beeft 
eene  oppervlakte  van  bgna  300  Ogeogr.mgi 
en  bare  oevers  zgn  meermalen  door  over- 
stroomingen geteisterd. 

Seidl  (Jobann  Gabriei),  een  Gostenrgksoh 
dicbter,  geboren  te  Weenen  den  21sten  Juni 
1804,  werd  in  1829  professor  aan  bet  gymna- 
sium te  Gilli,  in  1840  custos  van  bet  kabinet 
van  munten  en  oudbeden  te  Weenen,  in  1856 
directeur  der  Keiaerigke  scbatkamer  en  in 
1867  regeeringsraad.  In  1871  ontving  bg  pen- 
sioen en  overleed  te  Weenen  den  18den  JuU 
1875.  Sedert  1847  was  bg  lid  der  Aeadémie 
van  Wetenscbappen  te  Weenen.  Hg  scbreef: 
„Dicbtungen  (1886—1829,  3  dln;  8de  druk 
1836)**,  —  „Lieder  der  Nacht  (8de  dmk  1851)*', 
— „Flinserln,5strelcbariscbi  G*setzln.  G*sang*ln 
und  G*scbicbt*ln  (1828—1837,  4  stukken)**,— 
„Bifolien  (1836;  5de  druk,  1855)**,  —  „Lieder- 
tafel  (1840)**,  —  „(ïedicbte  in  niederdsterrei- 
cbiscber  Mnndart  (1844)**,  —  en  „Natur  und 
Herz  (1853;  3de  druk,  1859)**.  AU  verbaier 
leverde  bg:  „Erzfthlungen  (1888;  3  dln)**,  — 
„(Jeorginen  (1836)**,  —  „NoveUetten  (1838)**, 
—  „Episoden  aus  den  Roman  des  Lebens 
(1839)*',  —  „Wandemngen  durcb  Tlrol  und 
Steiermark  (1840)**,  —  „Laub  und  Nadeln 
(1842,  2  dln;  2de  druk  1871)**,  —  en  „Pen- 
tameron  (1843)**.  Zgne  „Qesammelten  Scbrif- 
ten**  zgn  in  1876  in  6  deelen  in  bet  licbt 
verscbenen. 

Seigneur,  afkomstig  van  bet  Latgnscbe 
«miMf  (de  oudere),  noemde  men  in  Frankrgk 
den  zoodanige,  die  een  leen  van  de  Kroon 
met  alle  daaraan  verbondene  reobten  over  per- 
sonen en  eigendommen  bezat.  Zulk  eene  beer- 
igkbeid  beette  men  eene  weignmriB^  en  het 
geheel  der  vermelde  rechten  eeignemriage^  ter- 
wgi  men  den  seigneur  ook  met  den  naam  van 
fueHcier  bestempelde,  omdat  hg  de  booge  en 
lage  rechtsmacht  uitoefende.  Sedert  de  ophef- 
fing van  bet  leenrecht  evenwel  (3  Augustus 
1789)  heeft  dit  alles  opgehouden  te  bestaan, 
zoodat  het  woord  seigneur  een  bloote  titel 
ia  van  souvereine  vorsten,  prinsen,  bisschop- 
pen enz.  Gok  geeft  men  gewoonigk  aan  den- 
gene, die  op  groeten  voet  leeft,  den  naam 
van  fffomd  êei^nenr.  In  Franschen  kwkstgi  is 


SEIGNEUB-SEINE. 


448 


U  SeiffMêmr  het  Opperwesen  en  Fotre  Sei^mur 

Beine  (De),  bU  de  Ouden  Sejtiaiia  gebee- 
ten  en  éene  der  5  boofdrtrieren  van  FnmkrOk, 
ontipringt  ter  boogte  van  471  Ked.  el  boven 
de  oppervlakte  der  see  in  bet  departement 
Cdte  d*Or  op  bet  Platean  van  Langres  aan 
den  voet  van  den  Mont  Taaeelot  bt)  Oban- 
«eanx,  stroomt  in  eene  noord westeltPie  riebting 
door  de  departementen  Cdte  d'Or,  Aabe, 
6efaM-et-Mame,  Seine-et-Oiae,  Seine,  Enre  en 
Seine-Inferieore,  beeft  een  sterk  gekronkelden 
loop  ter  lengte  van  770  Ned.  mgi  en  stort 
tosBoben  Havre  en  Honfleur  met  een  mond 
ter  breedte  van  .10  Ned.  mtfl  sicb  nit  in  bet 
Kanaal.  De  rivier  wordt  bQ  Marcilly  (mond 
van  de  Aabe)  bevaarbaar,  is  van  Bonen  af  toe- 
gankelQk  voor  seesebepen  en  wordt  door 
stoombooten  drok  bevaren.  Haar  stroomgebied, 
binnen  de  grenien  van  FrankrQk  gelegen  en 
sicb  uitstrekkend  over  eene  oppervlakte  van 
1800  Q  geogr.  mQl,  omvat  Champagne, 
Isle  de  France,  Brie,  Beauce  en  de  vrnobt- 
bare  dreven  van  Normandië  en  heeft  Parys 
tot  middenpnnt.  Dat  stroomgebied  ,  is  door 
slechts  weinige  bergen  omgeven  en  vaak  loopt 
de  watersebeiding  langs  U^pe  heuvels.  Behalve 
Parys  vindt  men  aan  de  Seine  de  volgende 
beUngrOke  plaatsen:  Oh&tillon,  Bar,  Troyes, 
Nogent,  Montereaa,  Melun,  Corbeil,  Choisj, 
6èvres,  StCloud,  Sfc.  Dmiis,  Argenteuil,  St 
Oernuün,  Poissy,  Mantes,  Vernon,  Les  An- 
delys,  Elboeui;  Bonen,  Barfleur,  Honfleur  en 
Lie  Havre.  Hare  aaniieniykste  lyrivierenzyn: 
de  Oore,  Anbe,  Téres,  Mame,  Olse,  Epte 
en  Andelle  op  den  rechter,  en  de  Tonne(met 
de  Serain  en  Arman^on),  Loing,  Essonne, 
Eure  en  Eille  op  den  linker  oever.  Zy  is  door 
'een  uitmuntend  stelsel  van  kanalen  in  verbin- 
ding gebracht  met  de  Somme,  de  Schelde,  de 
Bfaas,  de  Bfln,  de  Bhdne,  de  Sa6ne  en  de 
Loire  en  vormt  alaoo  in  Frankryk  de  belang- 
rykste  rivier  voor  het  binnenlandsch  verkeer, 
daar  ly  niet  alleen  de  hoofdstad  in  gemeen- 
-schap  brengt  met  het  Kanaal,  maar  ook  door 
kanalisatie  met  den  Atlantischen  Oceaan,  de 
Noordaee  en  de  Middellandscbe  Zee.  Niet 
minder  dan  vier  departementen  lUn  naar  de 
43eine  genoemd,  te  weten: 

Het  departement  8^ne,  een  gedeelte  van 
het  voormalig  landschap  Isle  de  France  en 
t>msloten  door  het  departement  Seine-etOise. 
fiet  is  het  kleinste  departement  van  Frank- 
ryk en  beslaat  slechts  8,64  n  geogr.  myi; 
doch  het  is  tevens  wegens  het  aldaar  gele- 
gene Parys  het  volkrykste.  In  1872  telde  het 
ruim  2200000  en  in  1881  byna  2800000  sie- 
len.  Het  land  is  er  meestal  vlak;  tot  de 
hoogten  behooren  er  slechts  op  den  reohter 
oever  der  Seine:  Montmartre  en  BntteChau- 
mont,  en  op  den  linker  oever:  de  Mont  Ya- 
lérien  en  Bicêtre.  Tot  de  rivieren  behooren 
«r,  behalve  de  Seine,  die  de  Mame  opneemt, 
de  Bièvre  en  de  Crould.  De  grond  is  er  licht 
en  dor,  maar  wordt  door  noeste  viyt  seer 
vraebtbaar  gemaakt  Van  de  oppervUkte  lyn 
ruim  29000  Ned.  bunder  bouwland,  1600 
weiland,  byna  2800  wyngaarden,  1800  bosob 
en  3600  ooftgaarden  en  moestuinen.  De  voor- 
naamste voortbrengselen  ayn  er  tarwe,  haver, 
aardappelen,  penlvmohten,  wyn,  ooft,  slacht- 
vee,   melk     en     boter,    maar    ly    zyn    op 


verre  na  niet  voldoende  voor  de  behoefte  der 
groote  bevolking.  Voorts  heeft  men  ersteen- 
gipsgroeven,  ahraiede  minerale  bronnen.  Van 
groot  belang  is  er  de  nyverheid,  vooral  te 
Parys  (lie  aldaar).  Hier  heeft  men  volgens 
het  laatste  verslag  van  de  Kamer  van  Koop- 
handel 101171  nyverheidsondememingen  met 
byna  417000  werklieden,  die  eene  waarde 
scheppen  van  8869  millioen  francs.  Toch  zyn 
er  slechts  7  600  nyverheidsondememingen  met 
meer  dan  10  werklieden.  Het  departement  is 
voorts  van  spoorwegen  doorsneden,  in  8  ar- 
rondissementen verdeeld  en  heeft  Parys  tot 
hoofdstad. 

Het  departement  Semêet-Mame^  gevormd 
uit  gedeelten  van  Isle  de  France,  Champagne, 
Brie  en  Ofttinais.  Het  grenst  in  het  noorden 
aan  de  departementen  Oise  en  Alsne,  in  het 
oosten  aan  Mame  en  Aube,  in  het  zuiden  aan 
Tonne  en  Loiret  en  in  het  westen  aanSeine- 
et-Oise,  en  telt  op  104,18  Q  geogr.  myi  byna 
849000  inwoners  (1881).  Het  land  isvry  vlak, 
slechts  hier  en  daar  eenigssins  heuvelachtig, 
heeft  een  vrachtbaren  bodem,  wordt  uitmun- 
tend bebouwd  en  ontvangt  zyne  besproeiing 
van  de  Seine  (met  de  Tonne,  Loing  en  Téres) 
en  van  de  Marne  (met  de  ()arcq  en  Morin). 
Het  klimaat  is  er  aangenaam  en  gesond.Men 
vindt  er  byna  400000  Ned.  bunder  bouwland, 
88  000  wdland,  1 900  wyngaarden,  8  000  bosch 
(daaronder  het  groote  bosch  van  Fontaine- 
bleau)  en  6600  ooftgaarden  en  moesgronden. 
Tot  de  voortbrengselen  behooren  er  tarwe, 
haver,  rogge,  gerst,  aardappelen,  suikerwor- 
telen,  vlas,  hennep,  wyn,  ooft,  bout,  slachtvee, 
enz.  Ook  ayn  er  groeven  van  molensteenen, 
alsmede  minerale  bronnen.  De  nyverheid  houdt 
er  zich  bezig  met  de  vervaardig^  van  pa- 
pier, beetwortelsniker,  porselein,  aardewerk, 
glas,  chocolade,  leder,  handschoenen,  kaarsen 
enz.  Ook  zyn  er  bierbrouweryen  en  brande- 
wynstokeryen,  en  de  handel  in  genoemde  pro- 
ducten is  zeer  levendig,  inzonderheid  in  kaas, 
daar  de  fromage  de  Brie  eene  groote  ver- 
maardheid bezit  Het  departement  wordt  door- 
sneden van  4  spoorwegen,  die  alle  van  Parys 
komen  en  onderscheidene  vertakkingen  heb- 
ben. Tot  de  kanalen  behooren  er  het  Loing- 
Onrcq-kanaal.  Het  onderwys  wordt  er  gege- 
ven in  3  gemeenteiyke  colleges,  13  scholen 
van  middelbaar  en  800  van  lager  onderwys. 
Het  departement  is  verdeeld  in  6  arrondisse- 
menten en  heeft  Melun  tot  hoofdstad. 

Het  departement  Seine etOite^  desgeiyks 
gevormd  van  een  gedeelte  van  Isle  de  France. 
Het  is  omgeven  door  de  departementen  Oise, 
Selne-et-Marne,  Loiret,  Eure-etl^oir  en  Eure, 
omsluit  bet  departement  Seine  en  telt  op 
107,77  n  g^gf'  myi  byna  678  000  inwoners 
(1881).  Het  land  Is  er  meestal  vlak,  heeft 
er  weinig  heuvelketens,  een  vrachtbaren, 
uitmuntend  bewerkten  bodem  en  wordt  door 
de  Seine,  Oise,  M«rae,  Essonne  en  vele  an- 
dere kleine  rivieren  besproeid.  Het  klimaat  is 
et  zacht  en  gezond  en  men  vindt  er  mine- 
rale bronnen  te  Enghien,  St.Oermain  en  Ab- 
beconrt.  Voorts  beeft  men  er  byna86700Ned. 
bunder  bouwland,  20000  weOand,  17  000  wyn- 
gaarden, 77000  bosch  en  8 000  ooftgaarden  en 
moesgronden.  Tot  de  voortbrengselen  behoo- 
ren er  tarwe,  haver,  rogge,  gerst,  aardappe- 
leof,  groenten,  suikerwortelen,  vlas,  wyn,  ooft  en 


SBINE-8EJA.NU8. 


hout  en  vee.  Ook  de  l>||eDteelt  en  de  TlsscherQ 
stfn  er  van  veel  beUng.  De  üftbrieknliverheid 
bepaalt  er  s]ch  vooral  tot  de  yerTaardiging 
▼aa  papier,  beetwortelsniker,  wollen,  katoe- 
nen en  linnen  stoifen,  gseren  Toorwerpen, 
machines,  lampen,  Blaghoe^jee,  kaarten, glas 
ens.,  en  een  levendige  handel  is  daarvan  het 
gevolg.  Onderscheidene  spoorwegen,  van  ParQs 
uitgaande,  doorkruisen  dit  departement.  Men 
heeft  er  een  lyceum,  2  gemeenteltfke  colleges, 
3:^  scholen  van  middelbaar  en  1 081  van  lager 
onderwUs.  Het  is  verdeeld  in  6  arrondissemen- 
ten en  heeft  Versailles  tot  hoofdstad. 

Het  departement  Seinelnfkiewrê^  gevormd 
nit  Haate  Normandie  en  een  gedeelte  van 
Eonmois.  Het  is  omgeven  door  de  departe- 
menten Somme,  Oise  en  Eore  en  door  het 
Kanaal,  en  telt  op  109,67  Q  geogr.  mtfl  btjna 
814000  lielen  (1881).  Langs  de  kost  heeft 
men  krytrotsen  van  aanmerkelj)ke  hoogte, 
doch  er  itJn  behalve  den  mond  der  Seine 
geene  baaien  en  behalve  Kaap  Hève  geene 
voorgebergten.  Het  land  bestaat  uit  vruchtbare 
dalen  en  boschryke  heuvels  en  behoort  tot 
de  rtfkste,  best  bebouwde  en  dichtst  bevolkte 
van  FrankrUk.  De  voornaamste  rivier  is  er  de 
Seine,  die  door  het  zuidwesteigk  gedeelte  van 
het  departement  kronkelt  en  er  eenige  kleine 
rivieren  opneemt;  voorts  heeft  men  er  nog 
eenige  kw^vieren,  zooals  de  Bresle,  Argues, 
Saane  en  Durdent  Het  klimaat  Is  er  leer 
▼eranderltjk.  Men  vindt  er  ongeveer  878  000 
Ked.  bunder  bouwland,  4200  hooiland,  70000 
bosch  en  15000  weiland.  Tot  de  voortbreng- 
selen behooren  er  vooral  tarwe,  haver,  rogge, 
gerit,  aardappelen,  groenten,  peulvruchten, 
suikerwortelen,  vlas,  koolsaad,  hop,  ooft  en 
veel  vee.  Van  de  minerale  bronnen  worden 
die  van  Forges  les  £aux  het  drukst  bezocht 
Evenals  landbouw  en  veeteelt,  bevindt  er 
aich  ook  de  nüverheid  op  eene  hooge  trap 
van  ontwikkeling;  men  heeft  er  inionderheid 
katoenspinnerij  en  wevery,  wolspinnert),  la- 
kenweverQ,  vlasspinnerQ  en  linnenweverU, 
vervaardiging  van  tulle,  bloemen,  leerdoek, 
enz.  Daarenboven  verwerkt  men  er  tfser,  ko- 
per en  lood,  vervaardigt  men  er  blik,  ma- 
chines, metalen  voorwerpen,  glas,  leep,  pa- 
pier, brandewijn,  beetwortelsuiker,  chocolade, 
zakuurwerken,  voorwerpen  van  ivoor  enz. 
Van  belang  is  er  ook  de  visscherQ  en  bovenal 
de  handel.  Behalve  de  haven  van  Le  Havre, 
na  die  van  Marseille  de  belangrijkste  van 
Frankrijk,  heeft  dit  departement  10  haven- 
plaatsen,  waaronder  die  van  Bonen,  Eu,  Tré- 
port,  Dieppe  en  Barfleur,  en  het  ontbreekt 
er  niet  aan  spoorwegen.  Tot  de  inrichtingen 
van  onderwijs  behooren  er  2  lycea,  2  ge- 
meentelijke colleges,  20  scholen  van  middel- 
baar onderwijs  en  1 834  lagere  scholen.  Het  bevat 
6  arrondissementen,  en  de  hoofdstad  is  Bouen. 

Seinen  of  si^ndte»  s|jn  teekens,  waardoor 
men  het  éen  of  ander  kenbaar  maakt.  By  de 
voorposten  van  een  leger  heeft  men  een  $em 
en  eoiUrasemf  dienende  om  den  vriend  van 
den  vijand  te  onderscheiden.  Men  plaatst  des 
nachts  door  middel  van  lantarens  seinen  op 
schepen,  ten  einde  het  aanzeilen  te  verhoe- 
den, en  op  zee  wisselen  de  schepen,  die  el- 
kander op  een  afttand  voorbij  zeilen,  vragen 
en  aatwoorden  door  middel  van  sda vlaggen. 
De  Nederlandsche  zeemacht  heeft  een  dagsein* 


boek  met  10  vlaggen,  10  wimpels  en  8  lier- 
halingswimpels,  terw||l  de  koopvaardSsoh^^ea 
veelal  gebruik  maken  van  de  seinen  van  Mar- 
rifot.  Sedert  1866  eehter  heeft  men  meer  en 
meer  het  seinstelsel  van  Seffold-CkautMmpg 
aangenomen.  Dit  is  in  Frankrijk  b|j  de  nsa- 
rine  en  de  koopvaardtf  in  gebruik  en  omder- 
scheidt  zich  door  groote  eenvoudigheid,  hoe- 
wel het  seinboek  meer  dan  19  000  woerdea 
en  volsinnen  bevat  in  de  meestbekende  talea. 
Ook  z|jn  daarin  nacht-,  mist-,  getQ-  en  nood- 
seinen  opgenomen. 

Seiamit-Doda  (Frederico),  een  Italiaaaseh 
staatsman,  geboren  te  Ragusa  in  Dalmatië  In 
1826,  studeerde  te  Padua  in  de  rechten  en 
bevond  zich  tegen  het  einde  van  1847  onder 
de  studenten,  die  wegens  staatkundige  woe- 
lingen in  hechtenis  werden  genoiaen.  B| 
streed  in  1848  btj  Treviso  en  Vicenza  en  be- 
hoorde na  den  val  van  Venetië  ( Augustua  1849) 
tot  het  veertigtal,  dat  van  de  amnestie  van 
den  Keizer  van  Oostenrijk  was  uitgesloten.  HO 
bevaf  zich  naar  Turijn  en  schreef  er:  „Bo- 
manzi  deiresilio*'  en  „Volontari  italiani'',  Ur- 
w|jl  h|}  medewerker  was  aan  verschillende 
tydschiften.  In  1867  werd  h|j  algemeen  ver- 
tegenwoordiger van  de  verzekeringmaatschap- 
PU  te  Triest  en  in  1866  zag  hg  ztoh  gekoaea 
tot  lid  van  het  Parlement  in  Italië.  Voorts 
werd  h|j  in  1876  secretaris-generaal  van  het 
departement  van  Financiën  en  den  19den  De- 
cember 1878  minister  van  Financiën  in  het 
Kabinet  Oetiroliy  doch  in  het  laatst  van  dat  jaar 
trad  h|j  af  met  het  geheele  minisisrie. 

Seiamometer     of    aardbemagmeiêrj    zie 
Aturdbeniag, 

Seïstan  of  Sed^estan,  eene  Per^sehe  pro- 
vincie in  het  zuidwesten  van  Aij^hanistan, 
teU  op  3  828  p  geogr.  m|jl  nauweliks  60  000 
inwoners  en  is  grootendeels  eene  steppe.  Al- 
leen langs  de  rivieren  vindt  men  bewoonbare 
oorden.  Z0  wordt  door  de  Hilmend  besproeid 
en  door  Beloed^en  (nakomelingen  der  oude 
Perzen)  bewoond.  Dit  land  is  de  wieg  der 
Iraniërs;  het  heeft  nog  vele  gedenkteekens 
uit  de  dagen  der  Oudheid,  terwijl  het  geene 
herstelling  vond  van  de  verwoestingen,  waa^ 
doOT  het  in  de  16de  eeuw  door  TameriaM  ge- 
teisterd werd.  In  1862  onderwierp  het  sksh 
aan  Perzië,  en  in  1870—1872  bepaalde  eene 
Engelsche  commissie  de  grenzen  van  dit  ge- 
west naar  de  z|jde  van  Afghanistan  en  Be- 
loedsjistan. 

Seijanus  (Lucius  Aelius),  de  machtige  gan- 
steling  van  den  Bomeinschen  Keizer  Tihmtf 
had,  als  bevelhebber  der  Praetoriaaasche  ben- 
den, zoowel  op  deze  als  op  het  vertrouwen 
des  Keizers  steunende,  eenigen  t|jd  het  oppe^ 
gezag  in  Bome.  Om  voor  zich  een  weg  te  ba- 
nen naar  den  troon,  deed  h|t  in  23  na  Chr. 
DrunUf  den  zoon  des  Keizers,  door  diens  van 
hem  verleide  gemalin  Livia  door  vergif  om- 
brengen en  ruimde  voorts  Agripfma^  de  ge- 
malin van  Chrwkanieutj  benevens  de  zonen  van 
dezen,  JHero  en  Drimtf,  uit  den  weg.  Om  ztja 
invloeid  op  den  Keizer  te  vermeerderen,  haalde 
h|j  dezen  in  26  over,  zich  naar  het  eiland  C2a- 
prea  te  begeven.  Intusschen  erlangde  de  Keizer 
bericht  van  eene  door  S^am»  opgerokkende 
samenzwering,  zoodat  h|j  dezen  met  31  leden 
van  z|jn  geslacht  en  een  groot  aantal  aadere 
medeplichtigen  deed  ter  dood  brengen. 


SëJOUR-SëLENE. 


445 


S^onr  (Victor),  een  Franschtooneelachrtt- 
Ter,  geboren  te  Par|j8  in  1816,  leverde  aan^* 
yankelQk  eenige  gedichten,  maar  bepaalde 
aieh  vervolgens  by  het  drama  en  overleed 
den  20sten  September  1874.  Van  de  door  hem 
g^everde  stnkken  noemen  wQ:  ,,La  chute 
de  Séjan  (1849)*'  —  ,,Biehard  III  (1852)**, 
—  „L*argent  dn  diable  (1854)**,  —  „Les  noces 
vénitiennes  (1855)**,  —  „Les  flls  de  la  nnit 
(1857)**,  —  „André  Oérard  (1857)*',  —  „Les 
grands  vassauz  (1859)*',  —  „Les  mystóres  dn 
Temple  (1861)*',  —  „Les  flb  de  Charles  Qnint 
(1864)*',  —  en  „La  Madame  des  roses  (1868)'*. 

SelaJSixiëen  is  de  naam  van  eene  twee- 
saadlobbige  plantenfamiUe.  Zg  omvat  kleine 
heesters  en  eenige  kmiden  met  afwisselende, 
enkelvondige,  gave  of  getande,  zittende  of  ge- 
Bteelde  bladeren  en  volkomene,  onregelmatige 
bloemen,  die  meestal  eindstandige  aren  vormen. 
De  overblQvende,  scheede-ofbnisvormigekelk 
is  éenbladig,  3-  tot  5-tandig  of  deellg,  zelden 
tweebladig.  De  bloemkroon  is  op  den  bloem- 
bodem ingeplant,  éenbladig,  met  eene  gave 
of  overlangs  gespletene  buis  en  een  4-  tot  5- 
lobbigen,  1-  of  2  lippigen  zoom.  In  de  bnis 
der  bloemkroon  bevinden  zich  4  tweemachtige 
of  2  meeldraden  met  draadvormige  helm^tMien 
en  éenhokkige,  overlangs  openspringende  helm- 
knoppen. Het  bovenstandig,  2-hokkig  vmcht- 
beginsel  heeft  in  ieder  hol^e  een  enkelen,  han- 
genden,  anatropen  zaadknop,  en  de  eindstan- 
dige ,  ongedeelde  sttjl  draagt  een  ongedeelden 
stempel.  De  vracht  bestaat  nit  2  éenzadige,  bQ 
volkomene  rQpheid  zich  van  elka&r  scheidende 
dopvmehten.  Het  zaad  heeft  in  de  as  van  het 
vleezig  kiemwit  eene  rechte  kiem  met  een 
naar  boven  gekeerd  worteltje.  Deze  familie 
groeit  nitslnitend  aan  de  Kaap  de  GN>ede  Hoop 
en  telt  ongeveer  40  soorten  van  welriekende, 
firaai-bloeiende  gewassen. 

Selaglnella  Spring,  is  de  naam  van  een 
bedekt  bloeiend  plantengeslacht  uit  de  klasse 
der  Z$fcopodiaetëny  met  2  soorten  van  sporen, 
die  in  macro-  en  microsporangiën  besloten  en 
vrg  geplaatst  zQn  in  de  oksels  der  bladeren. 
De  eigenlQke  Selaginelle^n  hebben  een  rolron- 
den,  draadvormigen,  gaffélvormig  vertakten, 
Uggenden  stengel,  bedekt  met  kleine,  schnb- 
vormige,  enkelvoudige  bbia<Ues.  De  bladeren, 
die  in  hunne  oksels  sporan^ën  dragen,  zyn 
meestal  tot  eindstandige  aren  vereen  igd.  Van 
dit  geslacht,  dat  in  meer  dan  200  soorten  over 
de  geheele  aarde  is  verspreid,  vindt  men  2 
soorten  in  Midden-Eurot»a,  maar  vele  in  Znid- 
Europa,  Amerika  enz.  Men  kweekt  ze  in  de 
warme  kas,  waar  lU  tot  bekleeding  van  rots- 
blokken enz.  dienen.  Doordien  de  vertakkin- 
gen van  den  stengel  alle  in  éen  vlak  gelegen 
zQn,  herinnert  de  plant  in  voorkomen  aan 
de  Levermoisen  (Hepaticeën). 

Selam,  een  Arabisch  woord,  in  alle  Isla- 
mietische  talen  opgenomen,  beteekent  den 
goddeigken  vrede.  Selam  tileik  of  „vrede  zQu** 
is  de  gewone  groet  der  Mohammedanen,  die 
beantwoord  wordt  met  Aleik  et  Selam  of  „over 
u  zy  vrede".  Dok  geeft  men  te  Constantinopel 
den  naam  van  Selam  aan  eene  toegezondene 
bloem  of  vmcht,  welke  eene  sjmbolische  be- 
teekenis  heeft. 

Selbome  (Sir  Boundell  Palmer,  lord), 
een  Britsch  staatsman,  geboren  den  278ten 
November  1812,  studeerde  te  Dzford,  werd 


in  1837  barrister  en  nam  in  1847  zitting  in 
het  Parlement.  Hier  voegde  hQ  zich  bQ  de 
Whigs  en  onderscheidde  zich  bQ  de  behande- 
ling van  technisch  Juridische  vraagstukken. 
In  1861  was  htf  onder  JPalmerttan  sollicitor- 
general,  in  1863—1866  attomey-general,  maar 
trad  af  met  het  Whigministerie.  In  1868 
wees  hO  de  hem  door  CHadeione  aangebodene 
betrekking  van  lord- kanselier  af,  omdat  hQ 
afkeerig  was  vim  diens  lersche  politiek,  doch 
in  1871  vertegenwoordigde  hQ  de  Britsche 
Begeering  by  het  scheidsgerecht  te  Genève.  Na- 
dat de  lersche  Kerkhervorming  was  aange- 
nomen, aanvaardde  hy  in  1872  het  ambt  van 
lord-kanselier,  werd  lid  van  het  Hoogerhnis, 
maar  keerde  in  1874  met  Oladêtone  tot  het 
ambteloos  leven  terug. 

Seld^joeken  zyn  de  leden  van  een  uit 
Boekharye  afkomstigen  Turkschen  stam,  door 
Sfddfoekj  den  zoon  van  Jalcak  omstreeks  het 
Jaar  1000  verzameld  en  tot  den  Islam  ge- 
bracht. Séldfjoeh  overleed  in  1030;  zyn  zoon 
Afëlan  en  zyne  kleinzonen  Dfjaghir-hejf  en 
Toffhril  %  vernietigden  het  Ryk  der  Ghasna- 
widen  en  veroverden  Toeran  en  Iran.  TogkrU- 
hetf  werd  in  1060  te  hulp  geroepen  door 
Khalif  Alkaïm  en  na  het  verdry  ven  van  dezen 
tot  Emir  al  Omra  en  Koning  van  het  westen 
en  oosten  verheven.  Hy  vestigde  zyne  resi- 
dentie te  Ispahan  en  overleed  in  1063.  Hy 
werd  opgevolgd  door  zyn  neef  Alp  AnUm 
(1063-1072),  die  Syrië  en  Klein- Azië  over- 
weldigde, en  deze  door  zyn  zoon  MèUkfjaeh 
(1072-1092),  die  zich  verdiensteiyk  maakte 
door  bevordering  der  wetenschap,  de  eenheid 
van  het  ryk  der  Seldqjoeken  bevestigde  en 
als  groot  sultan  heerschappy  voerde  van  de 
Aegeesche  Zee  tot  aan  de  Indus  en  van  de 
Perzische  Golf  tot  aan  de  Jaxartes.  Na  zyn 
dood  werd  het  Byk  geteisterd  door  bloedige 
oorlogen  tuBschen  zyne  broeders  en  zyne  zo- 
nen en  in  een  aantal  kleine  Staten  verdeeld, 
die  elkander  belaagden  en  verzwakten,  totdat 
^  ten  laatste  eene  prooi  werden  van  den 
sterkere.  De  nakomelingen  van  Mdikfjaek 
hielden  zich  staande  in  het  sultanaat  over  de 
oosteiyke  provinciën,  over  het  hoogland  van 
Iran;  de  laatste,  Tcghrütjachy  bezweek  in 
1194  voor  het  zwaard  der  Chorawesmiërs. 
Jongere  lynen  van  het  Huis  'of  afvallige  emirs 
stichtten  heersehappyen  in  Syrië,  Mesopoto- 
mië  en  Klein-Azië,  byv.  het  Seld^oekenryk 
van  Iconium  in  KlelnAzië,  in  1078  door  300- 
leimem.  den  zoon  van  Koeioelmiij  gegrond- 
vest, dat  van  Antiochlë,  Damascus  en  Aleppo 
in  Syrië,  van  Edessa  en  Moesoel  in  Mesopo- 
tamië  enz.,  welke  gedeelteiyk  in  de  12de 
eeuw  door  Salad^  gedeelteiyk  in  de  13de 
door  de  Osmaansohe  Turken  werden  vernietigd. 

Selene,  by  de  Bomeinen,  Luna,  de  Bfaan- 
godin,  was  eene  dochter  van  Hyperum  en 
Theia^  eene  zuster  van  Sdiot  (de  Zon)  en 
van  Eo${é»  Dageraad)  en  werd  later  vereen- 
zelvigd met  Ariemiê  (Diana)  en  Pertéphom 
(Prosérpina).  Zy  schonk  aan  Ündymum  58 
dochters  en  aan  Zene  (Jüpiter)  Pamdia  en 
Reree  (de  Dauw).  Men  stelde  haar  voor  op 
een  wagen,  met  2  witte  paarden  of  koeien 
bespannen.  Te  Bome  had  Lwm  een  aloud 
heiligdom  op  den  Aventynschen  Berg,  en  zy 
was,  evenals  Sol^  eene  beschermende  godheid 
van  den  circus.  Men  stelde  haar  voor  met  een 


446 


SELENE^SELEUCUS. 


onudoierd  aehterhoofd,  eene  halve  maan  bo- 
ven het  voorhooM  en  een  ftikkel  in  de  hand. 
—  Aan  gewaande  bewonen  der  Maan  heeft 
men  wel  eens  den  naam  van  telMM^M  gegeven. 

Selenium  (Se)  U  een  enkelvonSg  li- 
chaam, dat  veel  overeenkomst  heeft  met  iwa- 
vel  en  tellariom.  Het  is  seer  verspreid,  maar 
in  de  natanr  overal  slechts  in  leer  geringe 
hoeveelheden  voorhanden.  Men  vindt  het 
vooral  bil  de  zwavel  der  Ldparische  Eilanden 
en  verbonden  met  lood,  koper,  kwik  en  zil- 
ver in  den  Han,  in  Noorwegen  en  in  Mexico. 
In  leer .  geringe  hoeveelheid  vindt  men  het 
ook  in  zvravel-  en  koperkies,  in  linkblende 
enx.  BQ  het  verwerken  van  kies  tot  swavel- 
zanr  troedt  het  in  aanmerkeiyke  hoeveelheid 
op  in  looden  kamers.  Uit  eene  konde  op- 
lossing van  selenigsonr  wordt  door  middel 
van  zwaveiigiaor  rood,  amorph  selenium  neer- 
geslagen, hetwelk  in  zwavelkoolstof  oplost 
en  hieruit  verkregen  wordt  in  den  vorm 
van  donkerroode  kristallen.  Dit  selenium  heeft 
een  soortelijk  gewicht  van  4,6  en  wordt  b0 
verwarming  langzamerhand  week.  Wordt  het 
gesmolten,  snel  tot  210^  C.  afgekoeld  en  op 
deze  temperatunr  gehouden,  dan  stijgt  z|jne  tem- 
peratuur plotseiyk  tot  217^0.,  waarna  het  se- 
lenium verandert  in  eene  grofkorrelig- kristal- 
Ifjne,  loodgrijze  massa  met  een  soortelQk  ge- 
wicht als  boven.  Dit  metallisch  selenium  is 
onoplosbaar  in  zwavelkoolstof,  smelt  btj  217®  C. 
en  wordt  bfj  snelle  afkoeling  weder  amorph. 
Selenium  kookt  bfj  omstreeks  700^  C.  en  is 
sublimeerbaar.  Het  geleidt  als  metallisch  sele- 
nium de  electriciteit  Zijn  atoomgewicht  is  79. 
In  de  lucht  verwarmd,  verbrandt  het  onder 
verspreiding  van  een  reuk,  welke  herinnert 
aan  dien  van  rottende  rammenas  tot  selenig- 
zuuranhjdride  (seleniumdiozyde  SeOa),  dat  in 
kleurlooze  naalden  kristalliseert  De  oplossing 
daarvan  in  water  bevat  het  eigenlek  selenig- 
zuur  (H^SeOs),  hetwelk  desgelijks  kristalU- 
seert,  door  zwaveligzuur  ontleed  wordt  en  2 
reeksen  van  zouten  vormt.  B|j  aanwerig- 
heid  van  water  verandert  chloor  het  selenium 
of  het  selenigzuur  in  seleniumzuur  (HjSeOa).  Dit 
vormt  eene  kleurlooze  vloeistof  met  een  soor- 
telijk gewicht  van  2,627,  lost  goud  en  koper 
op  onder  vorming  van  selenigzuuranhjdride,  — 
Qzerzink  enz.  onder  ontwikkeling  van  water- 
stof. Het  wordt  niet  door  zwaveligzuur  ontleed, 
maar  geeft  met  zoutzuur  selenigzuur  en  chloor; 
ztjne  zouten  herinneren  aan  de  zwavelzure 
zouten.  Met  waterstof  vormt  selenium  het 
sterk  vergiftig  seleniumwaterstofl^as  (HaSe), 
dat  naar  zwavelwaterstof  riekt,  maar  sterk 
op  de  ademhalingsorganen  werkt  Het  sele- 
nium werd  in  1817  door  BerteUus  ontdekt 

Selenka  (Emil),  een  verdiensteigk  dier- 
kundige, geboren  te  Brunswijk  den  27sten 
Februari  1842,  studeerde  te  Qdttingen  in  de 
natuurigke  historie  en  zag  zich  in  September 
1868  benoemd  tot  gewoon  hoogleeraar  in  de 
zoölogie  en  vergelijkende  anatomie  te  Leiden. 
In  April  1874  vertrok  h|j  in  die  betrekking 
naar  Erlangen.  H|j  heeft  belangrijke  geschrif- 
ten geleverd,  vooral  óver  de  ontwikkdingsge- 
schiedenis  der  stekelhuidigen  en  der  gewer^ 
velde  dieren. 

Seleuoia  (Seleukeia)  is  de  naam  van  on- 
derscheidene, meestal  door  Sehucuê  I  in  Azië 
gestichte  steden.  Daarvan  vermelden  w|j :  iSit-  I 


2mei0  im  Sabglomë^  eene  Grieksche  kolonie  op 
den  rechter  oever  van  de  Tigris  en  aan  h^ 
'scheepvaartkanaal    Narsares,    dat    zich   uit- 
strekte naar  de  Eufraat.  Het  verhief  zieh  ten 
noordoosten  van  Babyion  en  was  hoofdzak<>- 
Itjk  uit  de  bouwvallen  van  deze  stad  opge- 
trokken. Door  hare  gunstige  ligging  werd  s|| 
de  stapelplaats  van  den  Ooetersohen  handel, 
totdat  de  oorlogen  tusschen  de  Parthers  ea  de 
Bomeinen  hare  welvaart  vernietigden.  Trtffa^ 
mu  (116  na  Chr.)  nam  haar  in  beiit,  en  toen 
er  een  opstand  uitbarstte,  gaf  hu  haar  prtje 
aan  de  vlammen.  Later  (165)  werd  z|j  door 
Avidimê  Oatiimi  geheel  en  al  verwoest   Zff 
telde  toen  nog  V«  millioen  inwoners.  Met  de 
stad  Ktesiphon,  op  den  anderen  oever  van 
de  Tigris  gelegen,  droeg  zfj  bg  de  Syriêra 
den  naam  van  Madaïn,  en  hare  pulnhoopen 
dienden  in  de  9de  eeuw  den  Abassiden  tot 
stichting  vsn  Babyion.  —  In  de  tweede  plaat» 
noemen  wij :  Selmteia  FUria,  eene  stad  aan 
de  kust  van  Syri6,  ten  noorden  van  den  mond 
der  Orontes,  met  eene  goede,  versterkte  ha- 
ven. Z|j  was  de  stapelplaats  van  Antiochié 
en  van  groot  belang  in  de  oorlogen  tusschen 
de  SeUëeidm  en  de  FióUmamusêm.  Ook  thans 
nog  getuigen  aanzienlijke  lK>uwvallen  van  de 
voormalige  grootheid  dezer  stad.  Merkwaardifr 
is  ook  de  in  den  Piériaberg  uitgehouwene 
necropolis  (doodenstad)  met  vele  catacomben 
en  grafkamers.  —  Een  derde  SSsJtiwia  lag  in  (?i- 
liciö  aan  de  Kalycadnus;  ztj  werd  wegens 
een  tempel  met  een  orakel  van  ApoOo  druk 
bezocht 

Seleuous  is  de  naam  vaneenige  koningen 
van  Syrië,  wier  geslacht  den  naam  van  dat 
der  SeUuMem  draagt  Hun  stamvader,  SeUth 
eus  I  Nieaior,  een  zoon  van  Antioeèmê  en  ge- 
boren in  866  vóór  Chr.,  nam  als  aanvoerder 
van  een  phalanz  deel  aan  den  veroveringstocht 
van  AlesDtmdêr  de  GrooU  en  verkreeg  na  diens 
dood  in  321  de  landvoogd!)  Babylonié  en 
daarenboven  van  Ant(g<M(M  in  817  die  van 
Susiana.  Laatstgenoemde  riep  hem  wegens  zljn 
bestuur  ter  verantwoording,  maar  Sdtmmu 
vluchtte  naar  Egypte,  waar  hfj  in  316  een 
verbond  der  oveiige  Diadochen,  inzonderhdd 
van  Cauandêr  en  Lytimachm^  tegen  AmHuo" 
nu9  tot  stand  bracht  Si^Mteuê  herkreeg  echter 
zlJne  landvoogdlj,  veroverde  geheel  Iran,  drong 
in  IndiS  door  tot  aan  de  Ghmges  en  aanvaardde 
in  306  den  titel  van  koning.  Doordien  hu  op 
eene  beslissende  wtjze  deel  nam  aan  den  slag 
bg  Ipsus  (301),  verkreeg  h|j  Syrië,  Armenië, 
Mesopotamië,  een  gedeelte  van  Cappadoelë 
en  CHlicië.  Ook  streed  hfj  voorspoedig  tegen 
Demetriut  PdUóroetn  en  Ljfnnuuknu  en  ht 
overwon  laatstgenoemde  in  281  in  de  vlakte 
van  Koros  in  Phrygië  aan  de  Hellespont, 
waarna  zQne  heerschappij  zich  uitstrekte  over 
het  geheele  Aziatische  gebied  van  AUxander 
de  Oroote.  Hg  werd  echter  reeds  in  280.  toen 
hg  gereed  was,  naar  Macedonië  te  trekken, 
door  éen  zgner  hovelingen,  JPtoUmaeue  Ke- 
rammos,  vermoord.  Hg  had  den  ouderdom  van 
78  Jaren  bereikt  Hg  was  heerschzuchtig,  ge- 
igk  alle  veldheeren  van  AUxander  de  éhroaU^ 
maar  bezat  tevens  de  deugden  van  een  goed 
regent;  onderscheidene  steden  werden  door 
hem  gesticht,  van  welke  9  den  naam  dragen 
van  Seleucia,  16  die  van  Antiochlë  (naar  i^jn 
vader)  en  5  dien   van  Laodicéa  (naar  zgne 


SECEUCU8-SELL. 


447 


moeder),  bevorderde  kmitten  en  weteD«eliM>- 

Sen  en  sond  o.  a.  de  door  Xemeê  nit  Grie- 
enUnd  geroofde  kunstschatten  derwaarts 
temg.  ZQne  nakomelingen,  de  Selmtmdêmy 
Toerden  heerschappü  in  SyriS  tot  aan  den 
ondergang  van  dit  Ryk.  De  yoomaamsten  van 
hen  waren:  AnUoekm  I  Soier  (280—268), 
AmiioiAmg  III  de  GtooU  (224—187)  en  Am^ 
Hookmg  ir  Bpipkanêê  (176—168).  Behalve 
deien  regeerden  nog  6  Koningen  nit  het  ge- 
slacht der  Sêlêueidê;  Sedert  het  midden  der 
2de  eenw  vdor  Chr.  neigde  hun  BQk  ten  on- 
dergang en  in  64  werd  bet  door  Ptmpfjn» 
in  een  Bomeinsch  wingewest  herschapen. 

Selim  is  de  naam  van  eenige  Tnrkscbe  Sul- 
tans. Wg  vermelden : 

StlUm  J,  geboren  in  1467.  HQ  stiet  den 
26sten  April  1612,  geholpen  door  de  Janitsa- 
ren,  itjn  blaarden  vader  Bajuid  II,  die  kort 
daurna  door  vergif  omkwam,  van  den  troon, 
mimde  daarop  nog  5  neven  en  2  broedersnit 
den  weg  en  regeerde  met  groote  energie.  HQ 
tuchtigde,  in  1514  den  8l|ach  van  Persië,  ver- 
overde Koerdistan,  in  1516  Syri^  in  1517 
Eflypte,  waar  hu  de  macht  der  Mameloeken 
vernietigde,  en  onderwierp  Mekka  aan  het  ge- 
zag der  Porte.  In  die  landen  bracht  hy  doel- 
matige hervormingen  tot  stand,  riep  eene  Os- 
maansehe  vloot  te  voorschgn  en  beteugelde 
met  krachtige  hand  den  overmoed  der  Janit- 
saren.  HQ  stond  op  het  punt  om  met  een 
leger  naar  Perzië  te  trekken,  toen  hQ  den 
228ten  September  1520  op  eene  reis  van  Con- 
stantinopel  naar  Adrianopel  overleed.  HQ  was 
een  vriend  van  dichters  en  geleerden  en  werd 
opgevolgd  door  iQn  lOon  SMmam  IL 

SêUm  II,  een  kleinzoon  van  den  voorgaande 
en  een  zoon  van  Soliman  IL  HQ  werd  gebo- 
ren in  1524.  kwam  na  den  dood  zQns  vaders 
(1566)  aan  het  bewind  en  was  de  eerste  Sul- 
tan, die  zich  tot  de  weelderige  vermaken  van 
den  harem  bepaalde  en  het  opperbevel  over 
het  leger  alsmede  het  beheer  des  RQks  over-' 
liet  aan  den  Groot  Vizier.  Onder  zQne  regee- 
ring werd  in  1571  het  eiland  Cyprus  en  in 
1578  Tunis  door  de  Turken  veroverd.  HQ 
overleed  den  12den  December  1574  en  werd 
opgevolgd  door  zQn  zoon  Moêrad. 

8dm  IIIj  een  zoon  van  Mo$$iapha  III  en 
geboren  den  248ten  December  1761.  HQ  wQdde 
zich  in  zQne  Jeugd  met  Qver  aan  de  beoefe- 
ning der  wetenschap  en  wilde  eene  grondige 
hervorming  tot  stand  brengen  in  het  Osmaan- 
Bche  BQk.  Toen  hQ  echter  den  7den  April 
1789  zQn  broeder  Abdod  Samid  op  den  troon 
verving,  namen  onderhandelingen  met  het 
buitenfiuid  en  oproerige  bewegingen  in  het 
binnenland  al  zQn  tQd  in  beslag.  In  1792  zag 
hQ  zich  genoodzaakt,  met  Rusland  den  na- 
deeligen  Vrede  van  Jassy  te  sluiten,  en  door 
den  inval  van  Bonaparte  in  Egypte  (1798) 
werd  hQ  in  een  oorlog  tegen  FrankrQk  gewik- 
keld. Eerst  nadat  in  1802  de  vrede  met  dat 
BQk  was  tot  stand  gekomen,  kon  hQ  denken 
aan  de  verwezenIQking  ^ner  hervormings- 
plannen. HQ  bracht  het  leger  op  Europeeschen 
voet,  maar  veroorzaakte  zoowel  daardoor  als 
door  andere  maatregelen  groote  ontevreden- 
heid, inzonderheid  bQ  de  Janitsaren,  die  in 
Hei  1807  ten  getale  van  15000  doordrongen 
in  de  voorstad  Pera  en  ook  de  inwoners 
der  hoofdstad  oproerig  maakten.  Vruchteloos 


poogde  ddim  door  toegevendheid  de  opgewon* 
dene  gemoederen  tot  bedaren  te  brengen;  hQ 
werd  afgezet,  en  den  Sisten  Mei  beklom  zQn 
neef  Moertapka  IV^  de  zoon  van  AltdoA  Mth 
mid,  den  troon.  Sdim  werd  in  eene  kiosk 
van  het  Serail  gevangen  gehouden  en  den 
28sten  Juli  1808  vermoord,  toen  zQn  aanhan- 
ger Moeiiapka  Bairaktar  te  Constantinopel 
verscheen,  om  hem  weder  op  den  troon  te 
plaatsen.  Intusschen  werd  Mo$$tapka  van  den 
troon  verwQderd  en  door  zQn  broeder  JfoA- 
moed  II  vervangen. 

SelinuB  of  Sdimmi,  in  de  dagen  der  Oud- 
heid eene  stad  op  het  eiland  Sicilië,  was  door 
Doriërs  uit  Megara  omstreeks  het  Jaar  626 
aan  de  rivier  Selinns  gesticht,  bereikte  wel- 
dra eene  hooge  trap  van  bloei,  maar  werd  in 
409  voor  Chr.  door  de  Carthagers  veroverd 
en  grootondeels  verwoest,  doch  ook  in  dat- 
zelfde Jaar  weder  opgebouwd.  ZQ  werd  echter 
in  249  door  de  Carthagers  geheel  en  al  ver- 
nield, waarna  de  overbQ|vende  inwonersnaar 
Lilybaeum  werden  verplaatst.  Men  vindt  over- 
blQftelen  der  stad  bQ  Gastelvetrano;  zQ  b^ 
staan  hoofdsakelQk  uit  6  groote  Dorische  tem- 
pels, die  bQna  geheel  en  al  in  puin  liggen , 
maar  niettemin  tot  de  merkwaardigste  ge- 
denkteekenen  der  Oudheid  behooren. 

SéUdrk  of  adkirkekkêf  een  graafschi^  in 
het  zuidoosten  van  Schotland,  tusschen  de 
graaftchappen  Edinburgh,  Bozburg,  Dumfries 
en  Peebles,  heeft  eene  oppervlakte  van  ruim 
12  D  geogr.  mQl  met  iets  meer  dan  14000 
inwoners.  Het  is  door  de  Pentland  HiUs,  eene 
vertakking  van  het  Cheviotgebergte,  berg- 
achtig en  rQk  aan  schilderachtige  natnurtafe- 
reelen:  de  hoogste  toppen  zQn  er:  de  Dunrig 
(741  Ned.  el  hoog),  de  Ettrick  Pen  (670  Ned. 
el  hoog)  en  de  Windlesstraw  (658  Ned.  el 
hoog).  De  voornaamste  rivier  is  er  de  Tweed, 
die  de  Ettrick  en  de  Tarrow  opneemt.  Het 
klimaat  is  er  guur  en  de  grond  niet  leer 
vruchtbaar.  Te  voren  was  nagenoeg  het  ge- 
heele  graaltehap  met  bosch  bedekt  en  diende 
tot  Jachtveld  voor  de  Koningen  van  Schotland. 
Met  het  bosch  Is  ook  het  vrild  verdwenen, 
en  men  ziet  er  nu  veel  vee  in  de  uitgestrekte 
weiden.  De  schapen  van  het  Selkirk-  en 
Cheviotras  zQn  vermaard  wegens  hunne  iQne, 
lange  wol,  en  deze  vormt  er  met  de  dieren  zel- 
ven  het  voornaamste  uitvoerartike].  De  land- 
bouw bepaalt  er  zich  grootendeels  tot  haver 
en  aardappelen,  en  de  tebrieksnQverheid  is  e^ 
van  weinig  belang.  De  hoofdplaats  van  het 
graaüBchap  draagt  ook  den  naam  van  Selkirk: 
zQ  ligt  aan  de  Ettrick  en  heeft  een  fraai 
stadhuis,  eene  wolspinnerQ  enz.  en  ongeveer 
5000  inwoners. 

Bell  (Karl),  een  verdienstelQk  rechtsgeleerde, 
geboren  den  20Bten  Juli  1810  te  Darmstadt, 
studeerde  te  Gieszen  en  Heidelberg,  vestigde 
zich  op  zQne  verhandeling:  „De  eondiotioni- 
bus  quaesitiones  duae**  ab  privaatdocent  te 
Gieszen,  werd  er  in  1884  buitongewoon  hoog- 
leeraar, schreef:  ,)Die  Becuperatio  der  Bdmer 
(1887)"  en  vertrok  in  1840  ak  hoogleeraar 
naar  de  universiteit  te  Bonn,  waar  hQ  met 
zQn  broeder  WUkdm  in  1841—1844  de  „Jahr- 
bttcher  ffir  historische  und  dogmatische  Bear- 
beitung  des  rëmischen  Beehts"  redigeerde. 
Voorts  schreef  hQ :  „Quellenkunde  des  rëmi- 
schen  Bechts  (1846)",  —  «Bëmische  Lehreder 


446 


g£LL-SElf£LE. 


dingllelieii  Bechte  (2de  druk,  1858r, — 
^Onudriai  der  Institationen  des  rOmitehen 
BechtB  (4de  drak,  1871)**,  —  ^yYorlesangen 
fiber  die  Initttationeii  des  rdmiachen  Rechts 
(1871)**,  —  „me  Actio  de  mpitiis  sareiendis 
der  XU  Tafelo  vnd  ihre  Anfhebims  darcb  die 
Lex  aqulUa  (1877)**  —  en  „Onindrisi  der 
römischen  BechtigeBehichte  (4de  dmlc,  1879)**. 
HO  overleed  den  SSsten  Juli  1879. 

Sélla  (Qointino),  een  Italiaanscb  steat»- 
Bum,  geboren  in  1880  te  Biélla,  studeerde  in 
de  werktnigknnde,  werd  reeds  vroeg  9fg^ 
vaardigd  naar  het  Parlement  en  voegde  aich 
bg  de  partlt  van  Cavowr.  Beeds  in  1862  in 
het  ministerie  BafoÊgi  was  hg  minister  van 
Financien,  eerst  van  8  Ifaart  tot  8  September, 
vervolgens  van  18  September  1864  tot  31 
December  1866  onder  Lamarmora.  HQ  voerde 
de  belasting  in  op  het  vermogen  en  op  het 
gemaal,  doch  laatstgenoemde  veroorsaakte  hem 
veel  verdriet.  In  December  1869  belastte  hg 
sich  in  het  ministerie  LoMia  nogmaals  met 
de  porteféoille  van  Financiën  en  begverde 
lieh  met  goed  gevolg,  het  te  kort  uit  de 
Btaatiinishoading  te  verwgderen.  Ook  bg  an- 
dere gelegenheden  toonde  hg  zich  een  degeigk 
en  begaafd  staatsman.  De  verwerping  van 
eenige  belastingwetten  door  de  Kamer  was 
oomak,  dat  l^l  in  Jnli  1878  met  het  ge- 
heele  ministerie  cgn  ontslag  nam,  waarna  hg 
Bich  aan  het  hoofd  der  oppositie  plaatste. 
Sedert  1876  hield  hg  lich  gverig  bezig  met 
de  reconstructie  der  liberale  partg  en  onder- 
scheidde zich  door  een  gematigd,  maar  degeigk 
verzet  tegen  de  ministeriën  der  linker  zgde, 
DepreHi  en  Qwroli,  Tot  1880  stond  hg  aan 
het  hoofd  der  behoudende  partg.  Hg  overleed 
tn  igne  geboorteplaats  den  14den  Ifaart  1884, 
en  de  Kamer  van  Afgevaardigden  nam  het 
beslnit,  dat  vóór  het  gebonw  van  het  depar- 
tement van  Financiën  een  gedenkteeken  te 
igner  eer  loo  worden  geplaaist. 

BeUény  (Joseph),  een  beroemd  landschap- 
Bchilder,  geboren  in  1824  te  Mödling  bg 
Weenen,  stadeerde  aan  de  Académie  van 
Schoone  Koasten  aldaar  en  begaf  zich  ver- 
volgens met  :Bndêr  naar  Tyrol,  Lombardge 
en  Venetië.  Later  bezocht  hg  als  pensionaris 
der  Académie  ook  Bome,  Napels  en  Sicilië, 
volbracht  daarop  met  de  „Novara**  eene  reis 
rondom  de  wereld  en  toekende  de  talrgke 
lllnstratiën,  die  vervolgens  door  hem  op  steen 
gebracht  en  bg  de  beschrgving  van  dezen  tocht 
gevoegd  werden.  Daarna  vergezelde  hg  Aarts- 
hertog MaxMUaam^  later  keizer  van  Mexico, 
op  igne  reizen  in  het  noorden  van  Afrika, 
naar  de  Kaap-  Yerdisohe  en  (kanarische  Ei- 
landen en  naar  Brazilië.  Vervolgens  vestigde  hg 
sich  te  Weenen  en  overleed  den  228ten  Mei 
1876  in  een  krankzinnigengesticht  Zgne 
stokken,  meerendeels  aan  zgne  reizen  ont- 
leend, onderscheiden  zich  door  een  voortref- 
feigk  koloriet  Niet  alleen  vele  prgzen  van 
A<»idémiën,  maar  ook  de  groote  Keizersprgs 
werden  hem  toegewezen. 

SèUerij,  zie  Jmimm, 

Selters  of  MsdendUrê,  een  dorp  in  het 
Pmisische  regeeringsdistrict  Wiesbaden,  ligt 
in  een  dal  aan  de  Emsbach,  telt  omstreeks 
1 600  inwoners  en  is  merkwaardig  wegens  de 
bronnen,  die  er  het  bekende  SeUernoater  le- 
veren.   Dit    kenkenzootbevattend,   alkalisch 


water  bezit  eene  groote  hoeveelheid  vig  kool- 
znar,  heeft  een  aangenamen,  flanw  zore* 
smaak  en  wordt  inwendig  gebmikt  bg  chro- 
nischen  eatharr  van  de  luchtwegen,  vaa  de 
maag  en  het  darmkanaal,  van  de  galblaaa 
enz.  Borstigders  drinken  het  vermengd  met 
warme  melk.  Ook  is  het  met  wga  en  suiker 
een  veririsschende  drank.  Jaarigks  worden  4 
millioen  kruiken  selterswater  verzonden.  Deae 
bron  is  in  de  eerste  helft  der  16de  eeuw  ont- 
dekt, gedurende  den  Dertigjarigen  Oorlog 
onder  puin  bedolven  en  eerst  veel  later  terug- 
gevonden. In  het  naburige  dorp  Oberseltera 
heeft  men  eene  dergeigke  bron  opgespoonL 

Selvatioo  (Pietro,  markies),  een  vereen- 
steigk  Italiaansch  schrgver,  geboren  den 
278ten  April  1808  te  Padua,  werd  opgeleid 
tot  schilder  en  architect,  volbracht  daarop  rei- 
zen in  Italië  en  in  het  buitenland  en  wgdde 
zich  daarna  aan  letterkundigen  arbeid.  Vaa 
zgne  geschriften  noemen  wg*.  „La  OappdUna 
degli  Scrovegni  in  Padova  ed  i  freedii  dl 
Giotto  in  essa  contenuti  (1886)**,  —  J^edu- 
cazione  del  pitttore  storico  odiemo  italiaao 
(1872)**,  —  en  het  firaai  géïUustreerde  hand- 
boek: „L*architettura  e  la  seoltura  InVenesia 
(1847).**  In  1860  werd  hg  directeur  der  Aca- 
démie van  Schoone  Kunsten  té  Venetië,  waar 
hg  ook  aesthetlek  en  kunstgeschiedenis  onder- 
wees. Hier  leverde  hg  zgne  „Storia  estetleo- 
critica  delle  arti  del  disegno  (1862—1866,  2 
dln)**.  Nadat  hg  in  1868  zgne  betrekking  te 
Venetië  nedergelegd  had  en  naar  Padoa  was 
teruggekeerd,  schreef  hg  nog:  „Scritte  d'Me 
(1869)**,  —  „Arte  ed  artisti  (1868)**,  —  eene 
reeks  van  kunstenaarsnovellen  onder  den  tHek 
„L*arte  nella  vita  degli  artisti  (1869)**,— „Le 
arti  del  disegno  in  Italia  (1874)*'  —  „Ouido 
dl  Venezia*',  —  en  „Guido  dl  Padova**. 

8^n,  volgens  de  Mozaïsche  overievering 
de  oudste  zoon  van  Nbaek^  ontving  wegens 
zgn  kinderigken  eerbied  den  zegen  zpus 
vaders  en  werd  zelf  de  stamvader  der  volke- 
ren van  zuidwesteigk  Azië,  die  naar  hem  met 
den  naam  van  Semiêim  worden  bestempeld. 

S^maphoor  (teekendrager)  is  de  naam  vaa 
een  in  Frankrgk  op  hooggelegene  plaatsen 
aan  de  kust  sedert  1862  opgerichten  optischen 
telegraaf,  dienende  om  de  komst  en  de  betre- 
gingen  van  uit  volle  zee  derwaarts  steveAende 
schepen  aan  te  kondigen  en  aan  de  geng^ 
voerders  dier  schepen  berichten  te  doen  toeko- 
men. De  semaphoren  zgn  sedert  1864  voor  den 
pnblieken  dienst  opengesteld  en  met  de  tele- 
graafdraden verbonden.  Dergeigke  atations 
vindt  men  na  dien  tgd  voorts  in  Engeland, 
Noord-Amerika,  Denemarken,  Zweden  en 
Noorwegen,  Italië,  Oostenrgk,  Spanje  en  Por- 
tugal, en  sedert  1878  desgeigks  in  Duitsoh- 
land,  terwgi  zg  ook  in  Nederland  niet  geheel 
ontbreken.  Zg  dienen  tevens  tot  meteorologische 
stations  en  geven  waarschuwende  signalen  bg 
de  nadering  van  storm. 

SemeoarpuB,  zie  JMaöordium. 

Sémele,  in  de  Grieksche  mythologie  eene 
dochter  van  Cadmm  en  van  Sarmomia  te 
Theben,  was  de  beminde  van  ZêUt  (Jüpiter). 
Uit  gverzucht  haalde  Mmra  (Jnno)  in  de  ge- 
daante der  voedster  BtroS  de  onergdenkende 
SSmdê  over,  Zew  te  vragen,  dat  hg  tot  haar 
zou  komen  in  dezelfde  gedaante,  waarin  hg 
steeds  aan  Sera  verscheen.  Znct,  die  haar 


SEBfELE-SEBfIPELAQIANISMUS. 


449 


plechtig  de  Tervnlling  van  haar  yenoek  had 
toegezegd,  vertoonde  zich  daarop  omstawd 
door  bUksem  en  donder,  zoodat  Sémels  ver- 
nietigd werd.  Stervend  bracht  zQ  een  kind  van 
6  maanden,  Diomttu  (Bacchos),  ter  wereld, 
dat  Zeut  aanstonds  in  zQne  heup  verborg, 
om  het  tot  voldoenden  wasdom  te  brengen. 
Door  baren  zoon  werd  zQ  later  alt  de  On- 
derwereld onder  den  naam  van  T%^one  naar 
den  Olympus  verplaatst 

Semendria,  eene  arrondissementshoofd- 
stad  in  het  vorstendom  Servië,  ligt  aan  de 
Donan,  44  Ned.  myi  ten  zniden  van  Belgrado 
en  is  door  wgngaarden  omgeven.  Te  voren 
was  zQ  de  residentie  der  Vorsten  van  Servië; 
zQ  heeft  eene  vesting,  2  kerken,  een  aanzien- 
lijken handel  en  mim  5000  inwoners.  De  ves- 
ting werd  in  1717  door  JBhiffenUu  veroverd, 
doStk  viel  weder  in  handen  der  Turken  en 
bleef  tot  1867  door  dezen  bezet. 

Semenow  (Peter),  een  Bassisch  geograaf 
en  reiziger,  die  vooral  in  het  binnenland  van 
Azië  ontdekkingstochten  volbracht,  reisde  in 
1856—1857  op  het  gebied  van  het  Balkan- 
meer,  op  dat  van  de  Isslkoel,  Alataoeenden 
Thian^an.  Om  laatstgenoemd  gebergte  te 
onderzoeken,  vertrok  hy  van  de  hoogvlakte 
van  Santa^,  ten  oosten  van  de  Isslkoel,  als 
eerste  Europeaan  die  dit  gewest  bezocht, 
naar  het  dal  van  de  Naryn  en  naar  den  boven- 
loop van  de  Sir  Darja.  Zyne  reisverslagen 
verschenen  in  het  Bassisch  en  gedeelteiyk  ook 
in  DaitBche  tydschrlften.  Hy  vertaalde  voorts 
de  „Erdkande  von  Asien"  van  Bitter  in  het 
Bassisch  en  maakte  In  1862  een  aanvang  met 
de  uitgave  van  een  groot  „Geographisch 
woordenboek**  van  Bosland.  Hy  is  directeur 
van  het  statistiek  bureau  en  vicepresident 
van  het  Aardrykskundig  Genootschap  te 
Petersburg. 

Semiën,  Seme»  of  Samen  y  een  landschap 
in  Abessiniëy  tot  het  Byk  Amhara  behoorend, 
grenst  in  het  oosten  en  noorden  aan  de  Takazzié, 
de  hoofdrivier  des  lands,  en  bevat  het  hoogste 
gedeelte  van  Abessinië  of  OostAfrikaansch 
Zwitserland.  Het  bestaat  alt  woeste  gebergten 
van  vulkanischen  oorsprong,  doch  aan  gemelde 
rivier  uit  lei-  en  zandsteen.  De  hoogste  top- 
pen, van  welke  de  Bas  Da^ah  eene  hoogte 
bereikt  van  4620  Ned.  el,  verheffen  zich  ver 
boven  de  sneeuwgrens.  De  hoogste  woon- 
plaats van  het  schraal  bevolkte  land  isBaroa 
(3555  Ned.  el  boog).  Er  wordt  echter  nog 
gerst  verbouwd  ter  hoogte  van  4061  Ned.  eL 
Vele  reizigers  gewagen  van  de  grootsche  na- 
tuurtooneelen  van  dit  landschap. 

Seminarium,  zoen-  of  ktoeeJuckool,  is  in 
onzen  tyd  de  voorbereidende  school  voor  onder- 
wyzers  en  geesteiyken.  Beeds  in  de  dagen 
der  Oudheid  was  dat  woord  in  zwang  en  in 
de  middeneeuwen  werd  het  gebezigd  van  de 
kloosterscholen.  In  Duitschland  heeft  men 
nog  altyd  seminaria  voor  onderwyzers,  welke 
in  ons  Vaderland  den  naam  van  kweekscho- 
len dragen.  De  Nederlandsche  seminaria  die- 
nen tot  opleiding  van  godsdienstleeraars,  welke 
niet  bestemd  ^n  voor  de  Hervormde  Kerk; 
men  vindt  by  ons  seminaria  van  het  Luther- 
sohe,  Bemonstrantsche,  Doopsgezinde,  B.  Ka- 
tholieke en  Israëlietische  kerkgenootschap. 

Seminolen  (Wegloopers)  is  de  naam  van 
•een  Noord-Amerikaanschen  stam  der  Indianen, 

xin. 


welke  tot  de  Grieks  behooren.  Hy  was  oor- 
spronkeiyk  gevestigd  in  Georgia,  vertrok  in 
1750  gedeelteiyk  naar  Florida  en  bood  er, 
door  moerassen  gedekt  en  onder  4800  zielen 
1 600  weerbare  mannen  tellend,  gedurende  10 
Jaar  een  hardnekkigen  tegenstand  aan  het 
Noord-Amerikaansche  leger.  Nadat  de  Semi- 
nolen eindeiyk  voor  de  overmacht  bezweken 
waren,  werden  zy  grootendeels  overgebraoht 
naar  het  territorium  Indiana,  waar  zy  ten 
getale  van  2488  aan  vertakkingen  der  Cana- 
dian  Biver  hun  verbiyf  opsloegen.  Eenige 
honderden  zyn  in  Florida  achtergebleven  en 
leiden  er  een  zwervend  leven. 

Semiotiek  (De),  semeUOiek  o(  de  Iser  dm- 
teehens  verklaart  de  verschynselen  van  het 
menscheiyk  lichaam.  Elk  verschynsel  is  een 
teeken,  eene  aanwyzlng,  wanneer  men  let  op 
zyne  oorzaken.  Naar  gelang  de  versehynselen 
betrekking  hebben  op  den  gezonden  of  den 
zieken  toestand,  spreekt  men  van  eene  pAy- 
tiolqffisehe  en  patholoffieehe  eemióiiei.  De  tee- 
kens  hebben  een  anamnestische,  diagnoeti- 
sehe  of  prognosiische  waarde,  naar  gelang 
de  toestanden  en  vormen,  waarop  zy  betrek- 
king hebben,  reeds  voorby  zyn,  nog  voort- 
besüuin  of  tot  de  toekomst  behooren.  Het 
middel,  waardoor  men  tot  die  teekens  komt, 
is  een  nauwkeurig  onderzoek  door  middel 
van  auscultatie  en  percussie,  palpatie,  explo- 
ratie, aanwending  van  oor-,  oog-,  mond-, 
keel-,  anaal-  en  ^tiglnaalspiegels,  alsmede  van 
het  microscopisch  en  chemisch  onderzoek 
der  secreta  en  excreta. 

Semipalatinsk  of  Ssemipalatinêk  is  de 
naam  van  een  district  en  van  eene  stad  ia 
WeetSlberië.  Het  district  (8700  Q  ireogr. 
myi  groot,  van  welke  7830  bewoond  zyn) 
telt  ongeveer  605000  zielen  (1888),  strekt  zich 
uit  tusscben  de  Irty^  en  de  Isslkoel  (51—40° 
N.B.)  en  behoort  tot  de  warmste  gewesten 
van  Bttssisch-Azië.  (ïedeelteiyk  vindt  men  er 
steppen,  door  Kirgisen  bewoond,  gedeelteiyk 
eene  heuvel-  en  bergstreek,  gevormd  door  uit- 
loopers  van  den  AltaY  en  van  den  Moeetagh, 
en  de  grond  Is  er  ongemeen  geschikt  voer 
de  veeteelt.  Het  zuideiyk  gedeelte,  het  „Land 
der  Zeven  Stroomen**,  is  bebooriyk  besproeid* 
Van  de  rivieren  is  de  Ui  de  grootste  en  de 
gewichtigste,  dewyi  haar  dal  den  handelsweg 
vormt  van  Dsongarye  in  China  naar  Koeldsja. 
—  De  ttad  Semipalatinsk,  aan  de  Irtyq)  ge- 
legen en  door  veótingwerken  omgeven,  telt 
18000  inwoners  (1881)  en  is  eene  stapelplaats 
voor  het  handelsverkeer  in  Gentraal-Azië. 
Beeds  in  1754  hadden  de  Bussen  er  een 
tolkantoor.  Sedert  1855  worden  er  Jaariyks 
2  markten  gehouden,  en  men  heeft  vandaar 
wegen  naar  Tsjoegoetqjak,  Koel^Ja  en  Kaï^g^r, 
en  Khokand.  Men  haalt  vandaar  rood  leder, 
katoenen  en  wollen  stoiVen,  fluweel,  broeaat, 
uurwerken,  spiegels,  yzeren  voorwerpen,  ko- 
peren platen  en  zwynen,  —  en  men  brengt 
er  vilt,  schapenvellen,  slachtvee,  lyden  kaf- 
tans, tapyten,  ooft,  thee,  porselein,  baren 
zilver,  pelswerk  enz. 

Senüpelagianismus  noemt  men  de  ge- 
voelens van  eenige  kerkleeraars  in  het  zuiden 
van  Frankryk  {Ocueiamu.  Fanttue^  Vmeem- 
tUu,  0eiÊnadiui  enz.),  die  sedert  425  den 
middenweg  zochten  te  bewandelen  tnnchen 
Atiffuitimu    en    Pdoffimty  doordien  zU  naast 

29 


460 


SEMIP£LAGUNISMUS-SEHM£RING. 


de  godddl0ke  genade  ook  den  TrQen  wil  waak 
den  menflch  erkenden.  Hun  steliel  is  op  de 
synoden  te  Arelate  goedgekeord  en  Tormt 
nog  altUd  den  grondslag  van  de  leer  der 
B.  Katliolieke  Kerk.  Zie  voorts  onder  P«Z^^ 


Semiramii,  volgens  de  sage  eene  koningin 
▼an  AsBjrië  en  eene  dochter  van  Deroeto,  eene 
Asssrrisohe  Qodin,  werd  te  vondeling  gelegd, 
door  den   herder  JSIimmas  gevonden  en  opge- 
voed en  trad  volgens  het  b^cht  van  OUnoi 
in  het  haweljik  met   Ojmm,  stadhouder  van 
Syriè  en  na  den  zelfmoord  van  dezen  met 
Koning    ^«nt,  wiens  bewondering  z|t  had 
opgewekt  door  deel  te  nemen  aan  den  oorlog 
tegen   Oxyarteg  van  Baotra  en  door  het  be- 
klimmen van  den  moor  dezer  stad.  Zg  schonk 
hem    Nin^oi    en    belastte  zich  na  den  dood 
van  Nimui  met  de  regeering,  stichtte  Babyion, 
waar  de  hangende  tninen  hare  gedachtenis 
bewaarden,  deed  bergen  doorboren  omwegen 
aan    te  leggen  en  gaf  last,  dat  in  de  vlakte 
rotsen  en  bergen  werden  opgericht  ZQ  kan- 
kerde naar  zingenot,  doch  liet  allen,  die  hare 
begeerte  bevredigden,  om  het  leven  brengen. 
Voorts  ondernam  z0,  volgens  de  sage.  veld- 
tochten naar  Perzi^  Bgypte,  Libye,  Aethio- 
pië  en  zeUlB  met  3  millioen  voetvolk,  Vs  inü- 
lioen  mlters  en  100000  strüdwagens  naar  Indië, 
maar  werd  door  Koning  Stabróbatet  geslagen, 
waarna  zQ  met  slechts  een  derde  gedeelte  van 
haar  leger  terugkeerde.  Daar  Ni»^as  haar  naar 
het  leven  stond,  verdween  zQ  in  de  gedaante 
van  eene  duif  of  doodde  zich  zelve  na  een  be- 
wind van  42  Jaren  en  werd  na  dien  tHd  als  eene 
godheid    gehuldigd.  Zoo  werd  lU  de  godin 
van  den  oorlog  en  van  de  minnarQ,  welke 
by  de  Assyriërs  Itiar  en  bg   de  Kanallnie- 
ten  Dereeto  heette,  terw^l  de  duif  aan  haar 
gew0d  was. 

Semiretfisjinsk  of  Ssêmir^Ufimgi ,  het 
„Land  der  Zeven  Stroomen",  is  een  land- 
schap in  BnssiBch  Toerkistan,  tussohen  het 
meer  Balkai^  ten  noorden  en  het  Thian^an- 
gebergte  ten  zuiden.  Het  is  in  het  noordeigk 
gedeelte  eene  steppe  met  de  meren  Balkaij, 
Sasik  en  Alakoel,  in  het  zuiden  een  hoog- 
gebergte met  het  meer  Issikoel,  en  telt  op 
ruim  7000  D  geogr.  mgi  648000  inwoners, 
van  welken  slechts  80000  vaste  woonplaatsen 
hebben,  terwgi  de  overigen  tot  de  nomaden 
behooren.  Het  klimaat  is  er  in  de  steppen  droog 
en  begunstigt  aan  den  voet  der  borgen  den 
landbouw  en  op  de  bergen  den  boschgroei. 
De  rgkdom  der  bevolking  bestaat  hoofdzake- 
IQk  in  vee,  welks  hoeveelheid  onder  het 
Bussisch  bestuur  aanmerkelijk  is  toegenomen. 
Het  is  verdeeld  in  4  districten  en  heeft  Wer- 
n^i  met  17644  inwoners  tot  hoofdstad. 

Semitisohe  talen  is  de  gebruikeiyke 
naam  eener  groep  van  vermaagschapte  talen, 
die  in  Yóor-Azië  en  Noord-Afrika  worden 
gebezigd,  zonder  dat  de  volken,  hg  welke 
ia  in  gebruik  zQn,  nauwkeurig  samenvallen 
met  de  stammen,  die,  volgens  den  Bgbei, 
van  Sem  afkomstig  zifn.  Men  splitst  die  talen 
in  8  afdeelingen,  nameigk  de  Arameesche,  de 
Kana&oitische  en  de  Arabische.  De  eerste  af- 
deeling  omvat  de  taal  der  oude  Assyriërs, 
welke  eerst  in  den  jongsten  tgd  door  ontcQfe- 
ring  van  het  wig-of  keilschrlft  bekend  is  gewox^ 
den,  —  voorts  het  Ghaldeeuwsch,  waarvan 


men  kleine  gedeelten  in  den  BQbel,  in  den 
Targoem  en  in  den  Talmud  aantreft,  —  het 
Mandaeisch,    waarschQnlQk  in  den  aanvan^r 
der  middeneeuwen  ontstaan,  —  en  eindeigk  het 
Syrisch  (met  een  afMuderigk  alphabet), thans 
tot  de  doode  talen  behoorend.   Tot  de  Ka- 
nalluitische   afdeeling  rekent  men:  het  He- 
breeuwsch,  dat  reeds   in  de  6de  eeuw  voor 
Chr.  als  levende  taal  begon  te  verdwQnenen 
door  het  Nieuw-Hebreeuw&ch  vervangen  werd, 
en  het  Phoenicisch,  benevens  het  Punisch  of 
de  taal  van  Carthago.  De  Arabische  afdee- 
ling wordt  gevormd  door  het  Brabisch  met 
zline  talryke  tongvallen,  hetHimJaritischofde 
taal  van  oude  opschriften,  in  den  Jongsten 
tQd  in  het  zuiden  van  Arabië  ontdekt,  het 
Ekhili,  dat  aldaar  gesproken  wordt,  en  het 
Aethiopisch,    te    voren  in  het  noorden  van 
Afrika  en  langs  de  kust  der  Boode  Zee  in 
gebruik.  Dit  laatste  is  vermaagschapt  met  de 
thans  in  Abessinië  gebruikeltjke  8  talen,  het 
Amharisch,  het  Tigre  en  het  HararL  De  Se- 
mitische talen  hebben  een  groot  aantal  gelgke 
wortels  en  taalkundige  vormen  en    daaren- 
boven gezameniyk  de  eigenschap,  dat  elke 
wortel    uit    8    medeklinkers  bestaat,  welke 
steeds  onveranderd  bleven,  terwgi  de  daar- 
tnsschen  geplaatste  klinkers  veranderen  naar 
gelang  van  de  verschillende  taalkundige  vor- 
men. Dit  is  het  grootste  onderscheid  tnsschen 
de  Semitische  en  de  IndoGermaansche  talen, 
en  alle  pogingen,  om  verband  tnsschen  die 
beide  groepen  aan  te  w|jzen,  zQn  tot  nu  toe 
vruchteloos  geweest 

Semler  (Johann  Salomo),  een  beroemd 
godgeleerde  der  18de  eeuw,  geboren  den  18den 
December  1726  te  Saalfeld,  studeerde  te  Halle, 
werd  in  1762  hoogleeraar  aldaar  en  overleed 
er  den  14den  l£aart  1791.  Hg  is  de  grond- 
legger van  de  historische  Bybeloritiek  en  een 
hoofdvertegenwoordiger  van  hetrationalismus, 
doch  een  tegenstander  der  onwetensehappe- 
lyke  neologie,  door  de  school  van  Boieda» 
en  Bakrdt  verkondigd.  Van  zQue  geschriften 
vermelden  w|j:  „De  demoniacis  (1762;  4de 
druk,  1779)*\  —  „Selecta  capita  historiae 
ecolesiasticae  (1767--1769,  8  dln)",  —  „Gom- 
mentationes  historioae  de  antiquo  C^hristianorum 
statu  (1771—1772,  2  dln)",  —  „Abhandlung 
von  freier  Untersuchung  des  Kimon  (1771 — 
1776,  4  dln)",  —  „Apparatus  ad  llberalem 
Veteris  Testament!  interpretationem  (1778)", 
—  en  „Observationes  novae,  quibus  historia 
Ghristianorum  usque  ad  Gonstantlnum  Mag- 
num Ulustatur  (1784)". 

Semlin,  in  het  Hongaarsch  Zimony  eu  in 
het  Serbisch  Semoe»y  is  eene  vesting  in  het 
Groatisch-SUwonisch  land  der  Militaire  Gren- 
zen, aan  de  Donau  en  aan  den  mond  der  Save 
gelegen  en  door  deze  van  Belgrado  gescheiden. 
Zy  is  de  zetel  van  een  Griekschen  aartsbis- 
sdiop  en  heeft  eene  reaalschool,  6  R.  Katho- 
lieke en  2  Grieksche  nietgeünieerde  kerken^ 
een  schouwburg  en  ruim  10  000  inwoners.  Deze 
stad  is  het  middenpunt  van  den  handel  tns- 
schen GostenrtJk,  Hongarye  en  Turk||e.  Gok 
vindt  men  er  de  bouwvallen  van  den  burcht  vai^ 
Johannei  Sunjfodet  en  in  haren  omtrek  vele 
Bomeinsche  oudheden. 

Semmering  (De)  behoort  tot  de  Goeten- 
rilksche  Alpen  in  Stiermarken  en  verheft  zich 
tnsschen  dit  laatste  en  Neder-Gostenryk  ter 


SEMMERINQ  -  SEMPEB. 


451 


hoogte  Tan  1 895  Ked.  el  toaMhen  den  Bax* 
Alp  (2  000  Ned.  el)  en  den  Weehael  (1 786  Ked. 
el).  Er  is  ter  hoogte  van  1 000  Ked.  el  een  berg- 
pM,  die  een  merkwaardigen  weg  draagt  tos- 
Bchen  Weenen  en  Keder  Ooetenrgk  aan  de 
éene    zQde    en  de  nideigke  OostenrUkBche 
landen  aan  de  andere.  Beeds  in  de  14de  eeow 
stichtte  een  Hertog  van  Stiermarken  in  de 
wildernis  van  het  hooggebergte  een  hospitinm, 
waaroit  Tenrolgeas  het  dorp  Spital  is  ont- 
staan. Een  behoorlQke  weg  werd  echter  eerst 
aangelegd  door  Keizer  JTorsI  IV  ia  1728, 
weshalve  op  het  hoogste  pont  een  gedenk- 
teeken  Terrees  te  zQner  eer.  Deie  gedeelteigk 
nog  aanwesige  weg  werd  wegens  zQnesteilte 
onvoldoende  geacht  en  door  den  in  1840  Toltooi- 
den  nieuwen  weg  over  den  Semmering  venran- 
gen.  Het  hoogste  punt  yan  deaen  ligt  992  Ked. 
el  boven  de  oppervlakte  der  see  en  hQ  maakt 
tahrffke  windingen,  zoodat  hg  in  den  regel 
slechts  4  Ked.  duim  klimt  op  elke  Ked.  eL 
Kadat  in  Mei  1842  de  spoorweg  van  Weenen 
naar  Gloggnita  geopend  was,  maakte  men 
aanstonds  een  b^n  met  het  leggen  van  een 
spoorweg    over    den    Semmering,  welke  in 
weerwil  van  talloose  moeielQkheden  in  Oc- 
tober  1858  werd  voltooid.  De  kosten  bedroe- 
gen 15  miUioen  Oostenr^ksche  gnldens.  Deze 
weg,  éen  der  prachtigste  kunstwerken  van 
onzen  tQd  en  de  eerste  onder  de  bergspoor- 
wegen  van  Europa,   loopt  met  eene  lengte 
van     48     Ked.    mgi    van    Gloggnitz    naar 
Mttrzzusdüag  met  dubbel  spoor  langs  steile 
rotswanden,  door  15  tunnels,  waaronder  éen 
ter  lengte  van  1420  Ked.  el,  en  over  16  via- 
ducten, waaronder  éen  ter  lengte  van  280 
Ked.  el  met  18  bogen  over  het  Schwarzadal 
en  éen  ter  lengte  van  248  Ked.  el  en  ter 
hoogte  van  46  Ked.  el  over  de  Kalte  Rinne,  — 
voorts  door  in  de  rotswanden  uitgehonwene 
gaanderQen,  passeert  de  stations  Payerbach , 
Eiehberg,    Klamm,    Breitenstein,  Semmering 
(met  een  monument  ter  eere  van  £M  von 
Qh^Oj  den  aanlegger  van  den  weg).  Spital  en 
Mflrzznschlag  en  bereikt  in  het  midden  van  den 
Semmeringtuinel  eene  hoogte  van  881  Ked.  el 
boven  de  oppervlakte  der  zee.  Deze  spoorweg 
dient  hoofdzakeigk  ter  verbinding  van  Weenen 
en  Triest 

Senmonen  is  de  naam  van  een  Gkr- 
maansch  volk ,  het  machtigste  van  den  stam 
der  Suéven.  Het  woonde  tusiohen  de  Oder 
en  de  Elbe  in  de  hedendaagsche  mark  Bran- 
denburg, was  eenigen  tOd  onderworpen  aan 
de  heerschappü  van  MaAodj  maar  verliet  hem 
in  het  Jaar  17  na  Chr.  en  voegde  zich  bg  het 
verbond  der  Cheruskers.  In  een  heilig  woud 
op  het  geUed  der  Semnonen  hadden  de 
vergaderingen  plaats  van  alle  Suévische 
stammen.  Later  smolt  dit  volk  samen  met  dat 
der  Suéven. 

Sempaoh,  een  sta4|e  in  het  Zwitsersche 
caaton  Lüzem,  ligt  aan  den  oever  van  een 
evenzoo  genoemd  meer,  waaruit  de  Suren 
ontspringt  om  naar  de  Aare  te  vloeien.  Het 
telt  ruim  1050  inwoners  en  vormt  een  station 
van  den  spoorweg  van  Olten  naar  Lüzem. 
Hoogst  merkwaardig  echter  is  het  wegens  de 
overwinning,  die  de  Zwitsers  er  den  9den  Juli 
1386  behaalden  op  de  Oostenrgkers,  gevolgd 
door  de  vernietiging  der  OostenrQkselM  heer- 
schappli  in  Helvetié.  Hertog  LmmM  ttm  Ooi- 
XlIL 


ieur^  stond  er  met  6000  man,  onder  welken 
zich  4000  geharnaste  ridders  bevonden,  tegen- 
over 1400  Zwitsers.  Ka  ettelQke  vruchtelooze 
pogfaigen  cm  de  gelederen  der  OostenrQkerB 
te  verbreken,  verwierf  eindeltJk  de  dapperheid 
der  eedgenooten  eene  scliitterende  zegepraal, 
welke  door  detwOfelachtige  overlevering  vooral 
wordt  toegeschreven  aan  de  edele  zelfopoffe- 
ring van  Amold  wm  Wtnkeiried.  Ter  eere  van 
deze  dapperheid  is  op  het  kerkplein  te  Sem- 
past,  bg  gelegenheid  van  het  500Jarig  ge- 
dachtonisfeest  zQner  moedige  daad,  een  fraai 
monument  geplaiatst 
Semi>er.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 
Qottfiidd  Semper^  een  verdiensteigk  Duitsch 
bouwkundige,  geboren  te  Altona  den  298ten 
Kovember  1808.  HQ  bezocht  van  1822^25  de 
universiteit  te  Qöttingen,  oefende  zich  daarop 
te  Mflnchen,  Begensbnrg  en  Pargs  in  de  bouw- 
kunde en  volbracht  eene  reis  in  Italië.  Sicilië 
en  Griekenland,  waarna  hg  zgne  geschriften: 
„Bemerkungen  ttber  bemalte  Architectur  und 
Plastik  bei  den  Atten  (1884)**  en   .Die  An- 
wendnng  der  Farben  in  der  ArchiteRtnr  und 
Plastik  (1886)**  in  het  licht  zond.  In  1882 
keerde    hg  terug  naar  Berign  en  werd  in 
1884  professor  in  de  bouwkunde  aan  de  Aca- 
démie   te    Dresden.    Hg  versierde  hier  het 
kabinet  van  oudheden  volgens  zgne  theorie 
over  de  vereeniging  der  scUldarkunst  met  de 
bouwkunst ;  voorts  deed  hg  er  den  grootschen 
Hoftichouwburg  verrgzen,  de  synagoge,  waarbg 
hg  Byzantgnsche  en  Moorsche  sieraden  bezigde, 
het  nieuwe  hospitaal  voor  vrouwen  en  het  nieuwe 
museum.  In  1840  moest  hg  wegens  medeplich- 
tigheid aan  de  volksbeweging  de  wgk  nemen, 
zoodat  hg  zich  eerst  naar  Pargs  begaf  en 
toen  naar  Engeland,  waar  hg  geplaatrt  werd 
aan  de  Koninkigke  Académie.  In  1885  ver- 
trok hg  als  directeur  der  afdeeling  voor  bouw- 
kunde naar  de  polytechnische  school  te  Zilrich 
en  was  er  als  leeraar  en  kunstenaar  gverig 
werkzaam.    Hg    stichtte    het   grootsche  ge- 
bouw voor  de  polytechnische  school  aldaar, 
alsmede  de  sterrenwacht,  —  voorts  het  raad- 
huis te  Wlnterihttr.  Zgne  ontwerpen  vooreen 
schouwburg  te  Blo  de  Janeiro  en  voor  een 
operagebouw  te  Mtinchen  werden  niet  uitge- 
voerd; daarentegen  stichtte  hg  een  nieuwen 
schouwburg  te  Dresden,  nadat  de  oude  in  1869 
eene  prooi  der  vlammen  was  geworden.  In 
1871  werd  hg   naar  Weenen  geroepen,  om 
den  opbouw  van  den  Burcht  en  van  de  daar- 
mede verbondene  musea  en  schouwburg  te 
besturen.  Daarbg  werd  Matenamer  hem  toege- 
voegd. Later  begaf  hg  zich  naar  Home  en 
overleed  aldaar  den  15den  Mei  1879.  Hg  was 
een  gverig  aanhanger  van  den  renaissanceetgL 
en  zgne  gebouwen  onderscheiden  zich  zoowel 
door  de  harmonie  van  het  geheel  als  door  de 
keurige  evenredigheid  der  deelen.  Yan  zgne 
geschriften    vermelden    wg    nog:  „Die  vier 
Elemente  der  Baukunst  (1851)**,  —  „Ueber 
Polychromie  und  ihren  Ursprung  (1851)**.  — 
„Wissenschaft,  Industrie  und  Kunst  (1852)*'.  — 
•Der  Stil  in  den  technischen  und  tektoniscnen 
Ettnsten  (1860-1868,  2  dln)**. 

Karl  Sêmpwy  een  verdiensteigk  natuurkun- 
dige, geboren  den  6den  Juli  1848  te  Altona. 
m  bezocht  in  1848  het  marine  instituut  te 
Kiel,  nam  in  1850  als  artillerist  deel  aan 
den  foeenschen  oorlog,  begaf  zich  voorts  naar  de 

29* 


452 


SEKPER-SENDQERICHT. 


polytechniflche  school  te  Hannoyer,  stadeerde 
te  WOrzburg  in  de  BO($logie ,  volbneht  eene 
reia  door  Deoeiiuurkeii,  FrankrQk,  SpaiUe, 
België  en  Nederland,  begaf  dch  in  1858  naar 
Ifaniia,  vertoefde  yan  1859—1861  op  de  Phi- 
lippljnsche  Eilanden,  bezocht  in  1862  de  Pa- 
laoe-ellanden,  in  1864  Mindanao  en  keerde  in 
1865  over  China,  Ceylon  en  Saëz  naar  Enropa 
terog.  In  1866  vestigde  ht)  zich  te  Wttrzborg 
als  privaatdocent  in  de  zoölogie,  werd  er  in 
1868  hoogleeraar  in  die  wetenschap  en  in  de 
ontleedkunde  en  belastte  zich  in  1872  met 
het  bestuur  van  het  pas  gesticht  zoologisch- 
anatomisch  instituut  HjJ  schreef:  „Die  Phi- 
lippinen  und  ihre  Bewohner  (1869)*',  —  „Die 
Palauinseln  (1873)*',  —  „Reisen  im  Archipel 
der  Philippinen  (1867--1872, 3  din)",  —  „Ent- 
wickelungsgeschichte,  der  Ampullaria  polita 
nebst  Mittheilungen  über  die  Entwickelungs- 
geschichte  einiger  anderen  Qastropoden  aus 
den  Tropen  (Utrecht,  1862)",  —  en  „Die  Ver- 
wantschaftsbeziehungen  dergegliedertenThiere 
(1875)".  Ook  geeft  h(|  de  „Arbeiten  aus  dem 
zoöLogisch-zoötomischen  Institut  in  Würzbnrg" 
in  het  licht,  terwgi  hQ  in  1877  in  een  „Offe- 
nen  Brief'  als  tegenstander  van  Rachd  optrad. 
Sempervivum,  zie  Mmtlook. 
Sempronius  is  de  naam  van  een  patri- 
cisch  Romeinsch  geslacht,  waartoe  de  Airatim 
behoorden,  —  en  van  een  plebcjisch  Romeinsch 
geslacht,  dat  de  beroemde  Graockuuem  onder 
zfine  leden  telde,  aan  wie  de  „Leges  sempro- 
niae"  haren  naam  ontleenden. 

Senaat,  afgeleid  van  het  Latynsche  woord 
«exear,  kan  men  het  best  vertolken  door  raad 
der  omdêt^  De  meestvermaarde  senaat  is  die 
te  Rome,  welke  bestaan  heeft  van  den  aan- 
vang tot  aan  het  einde  van  het  Romeinsohe 
Ryk.  In  den  beginne  stond  hy  den  Koning  ter 
zgde  en  werden  door  dezen  de  leden  geko- 
zen, die  echter  later  zelven  zich  aanvulden. 
BQ  ontstentenis  van  een  Koning  (interregnum) 
had  dit  lichaam  het  beheer  der  zaken  in 
handen.  Ten  tyde  der  Republiek  bezat  de 
Senaat  het  recht  van  voordracht  van  wetten  en 
dat  van  bekrachtiging  der  door  de  volksver- 
gadering vastgestelde.  Oorspronkeiyk  bestond 
de  Sttiaat  enkel  uit  patriciërs,  met  den  naam 
van  „patres  (vaders)"  bestempeld,  later  ook 
uit  plebejers.  In  de  eerste  jaren  der  Republiek 
werden  reeds  onderscheidene  personen  aange- 
wezen om  den  zwakken  Senaat  te  versterken; 
zQ  droegen  den  naam  van  „consoripti  (be- 
schrevenen)", zoodat  al  de  leden:  „patres  et 
conscripti"  en  vervolgens,  toen  het  onder- 
scheid tnsschen  die  beiden  verloren  ging: 
„patres  conscripti  (beschrevene  vaderen)  wer- 
den genoemd.  De  senatoren  moesten  in  den 
beginne  46,  later  30  en  onder  Atigutiui  25 
jaar  oud  wezen.  ZU  droegen  een  gouden  ring 
en  eene  tunica  met  een  breeden,  purperen  rand 
en  voerden  den  titel  van  „amplissimi".  De 
Senaat  had  niet  zoozeer  eene  wetgevende  als 
wel  eene  administratieve  macht,  doch  zyne 
besluiten  (senatusconsulta)  werden  als  wet- 
ten beschouwd.  Ook  kon  de  Senaat  in  tyden 
van  gevaar  de  consuls  met  dictatoriaal  gezag 
bekleeden,  hetgeen  geschiedde  met  de  be- 
kende formule:  „Yideant  Consules  ne  quid 
detrimenti  capiat  respublica".  Voorts  had  de 
Senaat  ook  eene  rechteriyke  macht  en  was 
sedert  Attgwtm  belast  met  het  onderzoek  van 


staaAkoadige  misdaden.  Tot  hel  nemen  vaia 
een  senaatsbesluit  moert  een  zeker  aantal 
leden  tegenwoordig  itfn  (frequens  seaatot). 

Eene  dergeiyke  instelling  had  men  in  Spartat 
onder  den  naam  van  €hnmia  en  te  A^ene 
onder  dien  van  Atêópagm.  Ook  in  omen  ttfd 
heeft  men  regeeringslichamen,  die  den  naana 
van  Senaat  dragen  en  overeenkomen  met  de 
Nederlandsche  Eerste  Kamer  der  Statea-Ge- 
neraal.  In  Noord- Amerika  bestaat  volgens  de 
constitutie  van  1787  de  wetgevende  macht  uit 
den  Senaat  en  het  Huis  van  Allgevaardigdea, 
die  te  samen  het  Congres  uitmaken.  De  Senaat 
wordt  er  gevormd  door  afjgevaardigden  Tan 
de  Wetgevende  macht  van  lederen  Staat  In 
FrankrUk  werd  de  Senaat  ingesteld  door  Na- 
poUom  Bonaparte  teg^k  met  het  oonanlaat, 
en  dat  lichaam  bestond  toen  uit  80  ledea, 
terwyi  ook  de  tegenwoordige  RepoblMc  eea 
Senaat  bezit,  als  tegenwicht  van  de  Kamer  vaa 
Volksvertegenwoordigers.  Ook  in  B^glS  draagt 
een  dergeiyk  lichaam  als  onze  Eerste  Kamer 
den  naam  van  Senaat;  doch  de  Senaat  ia 
Rusland  is  onder  voorzitterschap  van  dea  Csaar 
belast  met  de  uitvoerende  macht.  Ook  in  som- 
mige steden,  alsmede  bQ  de  univeraitetten, 
heeft  men  een  besturend  lichaam,  hetwelk 
den  ütel  voert  van  Senaat. 

Senokel  (Ernst),  de  stichter  der  school- 
spaarbanken  in  Duitsohlaad  en  geboren  den 
7den  Maart  1837  te  Mertensdorf  bQ  Pritzwalk, 
studeerde  te  Halle,  Ttlbingen  en  Beritfn  In  de 
theologie,  was  op  verschillende  plaatsen  (sedert 
1867  te  Hohenwalde  b0  Mttllrose)  ais  predi- 
kant werkzaam  en  opende  de  eerste  seheol- 
spaarbank  den  Isten  April  1867  te  LVnskau 
en  de  tweede  den  Isten  November  1867  te 
Hohenwalde.  Door  woord  en  schrift  bevorderde 
hg  de  stichting  van  dergelijke  Inrichtingen 
en  bracht  zelft  in  1880  een  „  Verein  für  Jngead- 
sparkassen  in  Deutschland"  tot  stand.  H| 
schreef  voorts :  „  Jugend-  und  Sohulsparkassea, 
eine  Denksohrift  des  Vereins  (1882)"  en  re- 
digeert het  volksblad  „Sdd  Sparsam",  waar- 
van 8000  ezenqtlaren  worden  verspreid.  Ook 
vermelden  wU  ztfn  dichtbundel:  „Feier-  und 
Freudenkmnge  (1876)". 

Senden  (Gerard  Heinrich  van),  een  ver- 
diensteüjk  Nederlandsch  schryver,  geboren  te 
Uphusen  den  238ten  December  1783,  stodeerte 
te  Groningen  in  de  theologie  ^en  werd  aohter- 
volgens  predikant  te  Nenndorf  (Oost-Frieshiad), 
Middelbert  en  Zwolle,  legde  zich  met  Qver 
toe  op  de  gewade  aardrijkskunde,  vergeielde 
Prinses  Maritmnê  naar  het  Heilige  Land,  ont- 
ving eershalve  het  doctoraat  in  de  godgeleerd- 
heid en  overleed  den  20sten  October  1851. 
Hy  schreef;  behalve  een  aantal  gedichten  en 
leerredenen :  „Verhandeling  over  de  Hervor- 
ming van  den  tegenwoordigen  staat  der  Neder- 
landsche Hervormde  Kerk  (1840)",  —  „Asrd- 
rykskundige  beschouwing  van  Palestina(t887)'*, 
—  „Bjjbelatlas,  voomamel0k  ten  gebruikebQ 
de  bybelvertaling  van  den  hoogleeraar  J.  H. 
van  der  Palm  (1840—1844)",  —  „Alpenroaea 
(1842—1843,  2  dln)"  —en  „Het  Heilige  Land 
of  mededeelingen  van  eene  reia  naar  het  Oosten 
enz.  (1851)". 

Sendgerioht,  afkomstig  van  t^nodmti^^ 
gadering),  was  in  de  middeneeuwen  eene  gees- 
teigke  vierschaar,  die  door  den  arehidiaken 
of  den  door  hem  gevolmachtigden  wnê/r^chUr 


SENDGERICHT-SENEGA. 


453 


of  êmdê^kêpem  in  1(0  district  over  alle  strftf- 
bare  daden  gespannen  werd,  insonderheid  over 
verzuim  der  sondagsriering,  schennis  dertien 
geboden,  4eriLroof,  ketterQ,  simonie,  woeker, 
▼redesTerstoring  en  eedbrenk.  Ter  vermQding 
yan  den  ban  moesten  allen,  die  in  het  dis- 
trict gevestigd  waren,  ten  rechtsdage  TerschQ- 
nen.  Eenigen,  die  er  van  nitgesonderd  waren, 
heette  men  êmtdvrijen  of  temperorijen.  Het  is 
later  voor  een  groot  deel  door  de  Inqaisitie 
venrangen. 

Senebier  (Jean),  een  verdiensteiyk  natnar- 
knndige,  geboren  te  Genève  den  6den  Mei 
1742,  studeerde '  in  de  godgeleerdheid,  werd 
eerst  predikant  in  sUne  geboortestad,  toen  te 
Chaney  en  in  1778  opperbibliothecaris  der 
stad  Qenève.  De  revelatie  aldaar  was  oorsaak, 
dat  h0  lich  naar  Waadtland  begaf,  waar  hQ 
den  22sten  Joli  1809  overleed.  HQ  verwierf 
groeten  roem  door  zQn  bekroond  geschrift: 
„Ueber  nalnrwissensehaftliche  Beobachtungen'' 
en  hield  zieh  vervolgens  Overig  bezig  met 
plantenphysiologie.  Van  ztjoe  geschriften 
noemen  wQ  nog:  „Essal  sur  Tart  d^observer 
et  de  ftdre  des  expériences  <^2de  dmk,  1802, 
8  dln)",  —  „Mémoires  physico-chimiqnes  sar 
Vinflaence  de  la  lamière  solaire  poormodifler 
les  dtres  des  trois  règnes  de  la  natare  (1782, 
8  dln)**,  —  „Pbysiologie  végétale  (1800, 5  dln)'*, 
—  „Rapport  de  Pair  atmoephériqne  avec  les 
dtres  organisés  (1807,  8  dln)**  —  „Météorolo- 
gie pratiqne  (1810)*'  —  en  „uistoire  littéraire 
de  Gtonéve  (1786,  8  dln)*\ 

Séneoa.  Onder  dezen  naam  vermelden  w|t: 

HoroiM  AsmoêUê  Séneca^  de  rhstor.  geboren 
te  Corduba  in  Spanje.  H0  begaf  zich  ten  tyde 
van  AuguituÊ  naar  Rome,  waar  ht)  met 
groeten  b^val  onderwQs  gaf  in  de  welspre- 
kendheid, keerde  vervolgens  naar  Spanje  terng 
en  leefde  tot  kort  vóór  het  overlijden  van 
Tiberimê.  WQ  bezitten  ftragmenten  van  zQne 
gesehriften:  „Cüontroversiaram  libri"  en  „Soa- 
sorianun  liber'\  o.  a.  aitgegeven  door  Qttmoviut 
(Leiden  1649  en  later;  en  door  Kteding  (1872). 

JuUm  Jnnaeus  SénécOj  de  wijtgeet^  geboren 
in  het  Jaar  2  na  Chr.  te  C^rdnba  in  Splinje. 
HQ  oefende  zich  te  Rome  in  de  welsprekend- 
heid en  in  de  wQsbegeerte,  werd  quaestor, 
maar  ook  in  88  wegens  een  rechtsgeding  in 
balUngiehap  gezonden  naar  Corrica,  vanwaar 
ht)  eerst  na  verloop  van  8  Jaren  naar  Rome 
terugkeerde.  Hier  werd  hQ  in  49  praetor  en 
in  58  consul.  Agrippüia  belastte  hem  voorts 
met  de  opvoeding  van  haren  zoon  Nero.  Laatst- 
genoemde, verlangend  zich  van  dien  gestrengen 
leermeester  te  ontslaan,  beschuldigde  hem  van 
medeplichtigheid  aan  de  samenzwering  van  Piso 
en  deed  hem  ter  dood  veroordeelen.  Daar  het 
aan  Sémeea  vergund  was,  zelf  de  wyze  van 
uitvoering  van  dit  vonnis  te  bepalen,  liet  hQ 
zich  de  aderen  openen,  nam  voorts,  om  zf)n 
dood  te  bespoedigen,  z||ne  toevlucht  tot  vergif 
en  werd  eindelük  door  middel  van  heete 
baden  gesmoord  (65).  Hf)  is  na  Cicero  de  uit- 
stekendste  wffsgeerige  schrQver  onder  de  Ro- 
meinen. Yan  z||ne  geschriften  vermelden  wQ: 
„De  ira  libri  in**,  —  „De  consolatione  ad 
Helviam  matrem**,  —  „De  consolatione  ad  Po- 
lybium**,  -  „De  consolatione  ad  Marciam**. — 
„De  providentia**,  —  „De  animi  tranquillita- 
te'',  — -  „De  eonstantia  sapientis**,  —  „De 
clementla**,  —  „De  brevitate  vitae**,  —  „De 


▼ita  beata  ad  ChOlionem**,  —  „De  otio  aut 
secessn  sapientis"^,  —  „De  beneflciis  libri 
VII**,  —  „Epistolae  ad  Lncilinm'*,  —  „ Apoco- 
locynthosis  sive  ludus  de  morte  Caesaris'*,  — 
„Quaestionum  naturalium  libri  VIT*,—  voorts: 
ftagmenten  van  „De  terrae  motu**,  —  „De 
superstitione**,  —  „I>e  officiis'*,  —  „Moraiium 
libri**,  —  „De  India**,  enz.  Die  geschriften 
geven  getuigenis  van  eene  levendige  verbeel- 
dingskracht, van  een  edel  gevoel  en  van  eene 
grondige  kennis  van  *smenschen  gemoed. 
Zyne  voorstelling  is  krachtig  en  welsprekend, 
doch  wel  eens  gezocht  en  overladen  met  tegen- 
stellingen. Als  wQsgeer  kan  men  hem  een 
eclectiBchen  stoYcQn  noemen  met  eene  neiging 
om  het  stoYcismus  met  het  epicurismus  te 
verbinden.  De  wQsbegeerte  is  by  hem  een 
streven  naar  wQsheid  en  zedelQke  volkomen- 
heid en  heeft  dus  alleen  waarde  wegens  hare 
toepassing  op  het  leven.  In  deze  zedeiyke 
strekking  zQuer  leer  ligt  misschien  de  oor- 
sprong der  overlevering,  dat  hQ  het  Christen- 
dom zou  hebben  omhelsd  en  in  betrekking 
gestaan  met  Paidue,  Voorts  zQn  van  hem 
eenige  puntdichten  bewaard  gebleven.  Of  de 
tien  treurspelen,  welke  zQn  naam  als  schry- 
ver  dragen,  werkeiyk  van  hem  afkomstig 
zQn,  is  zeer  twQfelachtig;  zQ  zQn  Qrieksch 
in  stof  en  vorm.  Uitgaven  der  geschriften  van 
Shuea  zQn  geleverd  o.  a.  door  Qtomnemê 
(Amsterdiun  1672,  3  dln),  —  van  genoemde 
treurspelen  door  Leo  (1878). 

Seneoio,  zie  Krvukrnid* 

Senefélder  (Aloys),  de  uitvinder  dersteen- 
drukkunst,  werd  geboren  te  Praag  den  6den 
November  1771.  Eerst  betrad  hQ  het  tooneel 
en  bepaalde  zich  vervolgens  by  letterkundigen 
arbeid.  Daarna  stichtte  hy  eene  drukkery  en 
door  ernstig  nadenken  over  de  goedkoopste 
wOze,  om  geschriften  door  den  druk  te  ver- 
menigvuldigen, kwam  hy  tot  de  uitvinding 
der  steendrukkunst  Qeldgebrek  evenwel  be- 
lette hem,  van  zyne  uitvinding  gebruik  te 
maken.  HJ)  maakte  haar  om  die  reden  bekend 
aan  zyne  beide  broeders  Theobald  en  Oeorg, 
alsmede  aan  den  Hofmusicus  Oleismer  en 
verkocht  in  1799  zyne  uitvinding  aan  den 
muziekuitgever  André  te  Offenbach,  waar  hy 
zich  in  1800  vestigde.  Wegens  oneenigheid 
met  dezen  vertrok  hy  in  het  volgende  Jaar 
naar  Weenen,  waar  hy  zich  vooral  met  noten- 
druk  bezig  hield.  De  opbrengst  was  echter 
niet  voldoende  tot  dekking  der  kosten,  zoodat 
hy  zich  met  de  gebroeders  Faber  teStPölten 
op  de  katoendrukkery  toelegde.  Eerst  in  1806 
slaagde  hy  er  in  te  Mttnchen,  werwaartszyne 
brokers  reeds  vroeger  vertrokken  waren,  eene 
eigene  chemische  steendrukkery  op  te  richten, 
die  aanmerkeiyke  voordeelen  afwierp.  In  1809 
erlangde  hy  ook  het  opzicht  over  de  Konink- 
qke  steendrukkery  van  landkaarten  en  den 
titel  van  Koninkiyk  inspecteur  der  lithographie. 
In  1826  kwam  hy  tot  de  uitvinding  van  het 
drukken  van  gekleurde  platen,  welke  op 
sctdlderyen  in  oHeverf  geiyken  (oleographleön), 
on  in  1888  tot  die,  om  zulke  platen  op  linnen 
af  te  drukken.  Hy  overleed  te  Mfinchen  den 
24sten  Februari  1884,  en  in  1877  verrees  er 
een  gedenkteeken  te  sÉyner  eer.  Hy  heeft  ook 
een  „Lehrbuch  der  Lithographie  (1819;  2de 
druk  1827)**  in  het  licht  gegeven. 

Senega  is  de  naam  van  eene  plantengroep 


454 


S£N£GA-ÖÉN£GAMBI£. 


ait  de  fiunilie  der  Fol$adlao6Sn.  ZQ  omvit 
een  groot  uuut»!  geslacliteD,  bestaande  oit 
krolden,  half  heesten  en  heeeters,  met  fraaie 
bloemen,  aamengeBteld  oit  5  gedeeltelijk  seer 
groote,  gekleurde  kelkbladen  en  3  tot  5  bloem- 
bladen, die  door  de  meeldradenbaia  onderling 
▼ereenigd  ztjn,  terwQl  er  eene  mgiyn  open 
blQft.  Het  aantal  meeldraden  is  8  en  de  stamper 
bestaat  nit  een  2-hokkig  vmchtbeginsel:  De 
bekende  sen^a-  of  demgêmworUi  (Polygala 
Senega  X.)  is  een  gewas  der  Amerikaansche 
prairie€n.  De  wortel  deier  plant  is  houtig, 
spÜTormig  en  doorgaans  S-7ormig  gebogen. 
Hg  werd  te  voren  aangewend  tegen  borstaan- 


Polygala  Senega. 

doeningen.  W0  geven  hierby  eene  afbeelding 
dier  plant,  nameiyk  in  a  van  hare  beide 
helften  op  Va^e  der  niitnnriyke  grootte,  in 
h  van  eene  bloem  na  het  wegnemen  der 
zgdelingsche  kelkbladen  en  in  e  van  een 
sydelingsch  keiklad  op  5-voodige  grootte. 

Senegal  (De),  éene  der  hoofdrivieren  van 
Afrika,  ontspringt  uit  talrUke  bronrivieren, 
van  welke  de  Kokoro  ten  oosten,  de  Bafing 
of  Baleo  in  het  midden  en  de  Faleme  ten 
westen  de  voornaamste  xyn.  De  Baflng,  de 
aanzienigkste  der  hoofdbronnen,  ontspringt 
op  11^*20'  O.  L.  van  Qreenwich  en  op  10°60' 
N.  B.,  niet  ver  van  Timbo  en  12  Ned.  mt|l 
ten  zuidsnidoosten  van  de  Qambia,  kronkelt 


met   een   boog  om  laatstgenoemde  stad   ea 
wendt  lich  vervolgens  naar  het  noorden.  Nadat 
zy  de  Bakhay  opgenomen  heef^  baant  ig  lich 
in  de  Gowinakatiurakten  een  weg  deor  het  rota- 
gebergte en  vereenigt  sich,  na  het  ontvangen 
van  de  Kokoro,  met  de  Faleme,  w^ke  eene 
lengte  heeft  van  590  Ned.  mQl.  Van  Bakel 
af,  waar  voor  *t  laatst  de  rotsen  uit  hare 
bedding  oprQxen,  vloeit  de  Senegal,  als  eene 
heldere  rivier,  over  zand  en  kiezel  en  is  in 
den  regentyd  tot  aan  de  Feloewatervallen  bU 
Kedineh  voor  groote  schepen  bevaarbaar.  Zy 
onderseheidt  zich  in  het  lage  kustland  door 
tahrUke  kronkelingen  en  vormt  tosschen  Salde 
en  het  Fransche  handelsstation  Podor  onder- 
scheidene groote,  welbebonwde  eilanden,  tot 
welke    het  Olifruiteneiland  (Isle  Morftl)  be- 
hoort. Gemelde  kronkdingen  ^n  zoo  aan- 
zienl0k,  dat  de  rechtstreeksche  a&tand  van  de 
Feloewatervallen  tot  aan  den  Oceaan  slechts 
890,  maar  de  lengte  der  rivier  tuaschen  die 
beide  punten  1840  Ned.  mgi  bedraagt  Langs 
hare  oevers  heeft  men  in  het  laagland  vmoht- 
bare,  gedeeltelOk  met  bosoh  begroeide  vlak- 
ten. Tot  aan  Podor,  270  Ned.  myi  van  haren 
mond,  ontwaart  men  er  de  werking  van  eb 
en  vloed:  de  rivier  is  er  800  Ned.  el  breed 
en  8  Ned.  el  diep,  aoodat  zeeschepen  zich 
derwaarts  kunnen  begeven.  Beneden  het  sta- 
tion Bichard  ToU  verdeelt  zich  de  rivier  ia 
onderscheidene    armen,    welke   eene  breede 
delta  vormen.  De  hoofdarm  vloeit  westwaarts 
en  dan  plotseiyk  zuidwaarts  en  bereikt,  in 
dit  laatste  gedeelte  van  zQn  loop  door  eene 
landtong  van  de  zee  gescheiden,  deze  laatste 
op   10*»55'  N.B.  en  16^7    W.L.  van  Green- 
wich.  Eene  geweldige  branding  en  eene  baar,  in 
het  droge  Jaargetyde  ter  diepte  van  slechts  3 
Ned.  el  gelegen,  beletten  vaak  maanden  aaneen 
het  binnenloopen  van  schepen.  In  den  regentyd 
klimt  het  rivierwater  van  den  bovenloop  6  of 
7  Ned.  el  boven  het  gewone  peil  en  by  de 
Feloewatervallen  zelfii  14  Ned.  el,  terwyi  zy 
zich    niet   ver    van  St  Louis,  naby  haren 
mond,  slechts  0,65  Ned.  el  boven  den  gewonen 
waterstand  verheft.  Men  schat  de  lengte  der 
rivier  tot  aan  haren  mond  op  1860  NM.myi. 
Yermoedeiyk  is  zy  de  Stachyris  der  Ouden. 
In  1447  werd  zy  bezocht  door  den  Portugees 
Lancerota  en  in  1646  stichtten  de  Franschen 
er  factoryen.  De  voornaamste  voortbrengselen 
harer    oeverlanden  zyn  gom,  goud,  ilaven, 
ivoor  en  huiden,  en  de  handel  wordt  er  door 
de  riviervaart  sterk  bevorderd.  In  den  refen- 
tyd  varen  er  stoombooten  tot  Medineh  in  Ëas- 
san  en  op  de  Faleme  tot  Farabana. 

Sénegambië  is  een  gewest  in  Afrika, 
dat  zyn  naam  ontleent  aan  de  beide  rivieren, 
de  Sónegal  en  de  Gambia,  waartusschen  het 
gelegen  is.  Het  strekt  zich  uit  over  dat  ge- 
deelte der  westkust,  hetwelk  van  de  Rio 
Pongo  (lO""  N.  B.)  noordwaarts  loopt  tot  aan 
de  Senegal  en  van  den  Atlantischen  Oceaan 
tot  aan  het  begin  der  vlakten  van  het  Niger- 
gebied  en  heeft  eene  uitgebrddheid  van  om- 
streeks 18000  D  geogr.  myL  Het  noordeiyk 
gedeelte  van  den  kustzoom  heeft,  met  uitzon- 
dering van  het  Groene  Voorgebergte,  zuid- 
waarts tot  aan  de  Kaap  Boxo  eene  zuideiyke 
richting  en  daarna  tot  aan  Kaap  Yergo  eene 
zuidoosteiyke.  Over  zyae  geheele  lengte  ia 
dit  noordeiyk  gedeelte  in  het  algemeen  vlak. 


SÉNEQAMBIË. 


455 


sandig  en  dor,  hier  en  daar  van  allen  plan- 
tengroei verstoken.  In  het  zuideigk  gedeelte 
van  den  kiutzoom  vindt  men  veel  meer  verschei- 
denheid, vooral  daar  de  monden  van  groote 
rivieren  er  diepe  insnijdingen  vormen.  Tot 
dese  behooren:  de  Casamansa  (330  Ned.  mQl 
lang),  de  Cacheo  of  SanDomingo,  de  Dtöeba 
(300  Ned.  mOl  Ung),  de  Bio  Grande  de  Ghi- 
nala  (600  Ned.  mgi  lang),  de  Cagon,  de 
Nnftez  en  de  Pongo.  Dit  gedeelte  is  w^ns 
de  rivierslib,  waarmede  het  bedekt  is,  on- 
gemeen vmchtbaar  en  met  dichte  wonden 
Dedekt  Verder  in  het  binnenland  daarentegen 
vertoont  lich  de  kostgordel  zuidwaarts  tot 
aan  de  Gambia  als  eene  uitgebreide,  droge, 
zandige  vlakte,  welke  zich  zoo  weinig  boven 
de  oppervlakte  der  zee  verheft,  dat  de  Senegal 
over  een  rechtlOnigen  afMand  van  300  Ned. 
mt|l  van  de  zee  een  waterverval  heeft  van 
slechts  0,5  Ned.  el  op  éen  uur  gaans.  Ten 
zuiden  van  de  Gambia  loopt  eene  vlakte  voort 
tot  op  10^  N.  B.  Het  geheele  binnenland  ten 
oosten  van  de  Feloewatervallen  is  eene  berg- 
fltreek,  welke  zuidwaarts  voortschrgdt  in  die 
van  het  binnenland  van  Guinéa,  ten  oosten 
met  steile  wanden  afdaalt  in  de  vlakte  van 
het  Nigergebied,  ten  westen  met  dergelQke 
rotswanden  aan  de  vlakte  van  den  kus^ordel 
grenst  en  eindelUk  ten  noorden  den  midden- 
en  bovenloop  van  de  Senegal  overschrQdt, 
om  zich  op  16^  N.  B.  te  vereenigen  met  de 
bergvlakten  der  zuidwestelQke  Sahara.  Het 
hoogland,  waar,  niet  ver  van  elkander,  de 
Ckunbia,  de  Bio  Grande  de  Ghinala  (Tominö), 
de  Kaluriman,  alsmede  de  Faleme  en  de  Bafing 
ontspringen,  verheft  zich  gemiddeld  tot  eene 
hoogte  van  800—900  Ned.  el.  Eigenlffk  be- 
zitten wg  nog  geene  nauwkeurige  opgaven 
omtrent  de  hoogten,  terwf}!  tevens  de  geo- 
gnostische  gesteldheid  des  lands  ons  nog  vrQ 
onbekend  is.  De  belangrijkste  rivieren  zfjn 
er:  de  Senegal,  de  Gambia,  de  Nufiez  en  een 
gedeelte  van  den  bovenloop  der  Niger  in  de 
bergstreek  Mandingo.  Tusschen  de  Senegal  en 
de  Gambia  tot  aan  de  Nufies  storten  slechts 
kleine  kustrivieren  zich  uit  in  den  Oceaan  of  in 
de  reeds  vermelde  rivierarmen.  —  Sénegambië 
behoort  tot  de  warmste  en  ongezondste  ge- 
westen der  Aarde.  De  hoogste  temperatuur  — 
volgens  Maffend  tot  86*"  C.  in  de  schaduw  en 
65**  C.  in  de  zon  —  heerscht  er  van  Juni 
tot  November,  in  den  regentijd,  wanneer  de 
moeraskoortsen  woeden,  tot  wier  ontstaan 
vooral  de  snelle  wisseling  van  temperatuur 
aanleiding  geeft,  terwfjl  ^  hoogst  gevaarlijk 
ztjn  voor  de  Blanken.  De  plantengroei  is  er 
in  vruchtbare  streken  ongemeen  welig,  doch 
kent  geene  groote  verscheidenheid  van  vor- 
men. In  de  vlakten  van  den  kustgordel  groeien 
vele  grassen,  welke  echter  in  de  droge  maan- 
den verdorren  of  door  de  inboorlingen  worden 
verbrand.  Zoo  ver  het  zoute  water  zQn  invloed 
doet  gelden,  vindt  men  op  de  oevers  der 
groote  rivieren  dichte  mangrovebosschen  en 
daarachter  reusachtige  apenbroodboomen,  aca- 
cia*B,  teak-  en  mahagonyboomen,  oliepalmen, 
pterocarpen,  papaya*s,  kalabasboomen.  pan- 
danussen,  cassia's,  tamarinden,  drakenbloed-, 
ebbenhout-,  goeroenoten-  en  woll>oomen.  Op 
deze  bosschen  volgen  op  den  kustgordel  on- 
derscheidene soorten  van  katoenheesters  en 
incUgoplanten,    tabak,    suikerriet,  pistadën, 


maniok,  arachis  en  yams.  In  de  bergstreek 
van  het  binnenland,  aan  den  bovenloop  van  de 
Senegal  vindt  men  een  niet  minder  kraohtigen 
boschjgoei,  maar  van  anderen  aard,  daar  op 
eene  bepaalde  hoogte  de  zoo  nuttige  boter- 
boom  (Bassia  Barkii)  zich  verheft.  De  koffle- 
boom  daalt  af  tot  in  de  nabijheid  van  den 
Oceaan.  In  de  noordelijke  streken  van  Séne- 
gambië eindeiyk  ziet  men  de  vruchtboomen 
van  den  gematigden  gordel  der  Middellandsche 
Zee,  zooaSi  oraide-,  citroen-  en  St  Jansbrood- 
boomen,  vermengd  met  bananen  en  tamarinden . 
•Het  dierenrijk  omvat  er  vele  apen,  olifanten 
en  allerlei  soorten  van  roofdieren,  vooral 
leeuwen  en  panthers,  —  voorts  antilopen  in 
de  kustvlakte,  buffels  en  Aethlophische  zwijnen. 
In  de  groote  rivieren  heeft  men  er  ri vierpaarden, 
krokodillen  en  velerlei  visschen.  Tot  de 
huisdieren  behooren  er  uitmuntende  ezels,  — 
voorts  schapen,  geiten  en  runderen,  kameelen 
in  de  gnudge  vlakten  en  kleine  vurige 
paarden.  Het  rQk  der  delflitoffèn  levert  er  tjzer 
en  goud.  Uzererts  heeft  men  vooral  in  de 
bergstreek  van  Bfandingo  aan  den  bovenloop 
van  de  Senegal.  Nog  meer  verspreid  schijnt  in 
de  bergstreek  het  goud  te  wezen,  hetwelk  groo- 
tendeels door  wasschen  uit  rood,  Ijaerhoudend 
rivieralluvium  langs  de  Faleme  enz.  verza- 
meld wordt  De  bevolldng  van  Sénegramblë 
bestaat  uit  althans  5  verschillende  groepen. 
In  het  oosten,  nab|j  de  bron  van  de  Niger, 
en  vanhier  noordwaarts  tot  aan  Kaarta  wonen 
de  Mandingo*s,  die  zich  zelven  Malinke  noemen 
en  te  voren  een  groot,  thans  verdeeld  BQk 
vormden.  ZjJ  verspreiden  zich  ook  verder  naar 
het  oosten  tot  aan  Foeta  D^jallon  en  Sanka- 
ran,  waar  z0  nevens  de  Serrakolet,  die  zich 
zelven  Soninke  noemen,  gevestigd  zQn.  Het 
eigenlijke  vaderland  van  laatstgenoemden  strekt 
zich  uit  over  de  landschappen  Guy,  Kamera 
en  Gangara  op  den  rechter  oever  van  den 
middenloop  der  Senegal.  Onder  alle  Negervol- 
ken van  Sénegambië  munten  zij  uit  door 
koopmansgeest  en  doorreizen  als  handelaars 
het  geheele  land.  De  Malinke  en  Soninke 
hebben  de  komst  niet  kunnen  verhinderen 
der  Foelbe  (Fellaui,  Feilata),  die  als  een 
herdersvolk  uit  het  noordoosten  zuidwaarts 
trokken,  den  Islam  verkondigden  en  de  heer- 
schappij erlangden  in  Bondoe,  Foeta,  Kassan, 
Foeladaga,  Waseloe,  Dentiiia,  Tenda,  Foeta, 
Dqjallon  enz.  Tusschen  den  benedenloop  van 
de  Senegal,  de  Gambia  en  de  Faleme  vinden 
wQ,  behalve  de  Foelbe,  de  groepen  derSerers 
en  D^olofli  (Wolofs),  die  met  elkander  ver- 
maagschapt  z|jn.  Het  Christendom  heeft  er 
tot  nu  toe  op  slechts  zeer  weinig  plaatsen, 
b|jv.  op  Goree,  te  St.  Louis  en  aan  de  Gambia, 
bg  de  inboorlingen  eenige  vorderingen  ge- 
maakt. Het  Heidendom  vertoont  er  zich  in 
den  vorm  van  FetüUismus,  doch  nergens  met 
zulke  bloedige  gebruiken  als  aan  de  kust  en 
in  het  binnenland  van  Guinéa.  De  Moham- 
medaansche  godsdienst  heerscht  er  vooral  in 
de  bergstreek  aan  den  bovenloop  van  de 
Senegal  en  Gambia,  vanwaar  hij  langs  de 
rivieroevers  allengs  den  Oceaan  bereikt  heeft. 
De  ongemeene  vruchtbaarheid  van  vele  oorden 
in  Sénegambië  maakt  er  den  eigenlijken  land- 
bouw doorgaans  overbodig.  Op  de  alluviale 
gronden  langs  de  groote  rivieren  en  in  de 
moerassige  savannen  wordt  veel  rijst  geteeld. 


456 


SÉN£GAMBIË-S£NFT. 


Voorts  il  de  aardnoot  (Arachia  bypogaea  L.) 
er  de  ToorDaaiiiBte  kweekplant.  Ook  heeft^men 
er  veel  katoen,  maïa  en  indigo,  benevens 
eene  aanaienlOke  TeefokkerU,  insonderlieid  by 
de  Foelbe  en  de  D^olofs.  Vele  inwoners  zt|n 
nitmantende  goudsmeden ;  ook  Torvaardigt  men 
er  katoenen  stoffen,  matten  en  manden  van 
palmveaels,  Toortreffeiyk  leder  en  Qzeren 
voorwerpen. 

De  gesoliiedenis  van  Sénegambië  neemt  een 
aanvang  met  de  ontdekking  van  de  Senegal 
in  1447  door  de  Portngeeien  en  met  het  stich- 
ten van  volkplantingen  aan  die  rivier  door  d^ 
Franschen  in  1626.  Van  dit  jaar  tot  1758 
deden  de  Franschen  er  niet  minder  dan  8 
verschillende  handelsvereenigingén  verryzen, 
die  echter  wegens  hare  xncht  naar  het  mono- 
polie te  gronde  gingen.  Gedurende  den  Zeven- 
jarigen Oorlog  kwamen  de  Fransehe  £Actor||en 
in  het  besit  der  Engelschen,  doch  de  Fran- 
schen herkregen  in  1768  St  Louis  en  in  1779 
Goróe.  In  1691  werden  alle  handelsprivilegiën 
afgeschaft  en  de  AArikaansche  beaittingen  over- 
genomen door  den  Staat,  doch  eerSt  in  het 
midden  van  de  tegenwoordige  eeuw,  toen  de 
kolonel  J^aidkerbe  gouverneur  werd,  kwam 
men  tot  de  toepassing  van  een  verstandig 
stelsel  van  handel  en  bestuur.  De  Franschen 
drongen  langs  de  Senegal  in  het  binnenland 
door  en  kochten  er  te  voren  slaven,  huiden, 
goud,  ivoor  en  vooral  gom.  Onder  de  £acto- 
ryen  van  het  binnenland  bereikten  Bakelaan 
de  Senegal  en  Senoedeba  aan  de  Faleme  eene 
hooge  trap  van  bloeL  Haar  voor  elke  plek, 
waar  de  Franschen  aich  vestigden,  moesten 
20  hooge  schatting  (oontnmes)  betalen  en  lich 
aan  vernederende  voorwaarden  onderwerpen, 
welke  eerst  sedert  1856  afgeschaft  zyn,  doch 
niet  zonder  bloedige  oorlogen.  In  1856  werden 
de  Trarsamooren  op  den  rechter  oever  der 
Senegal  teruggeworpen,  en  daarop  werd  na 
eene  langdurige  worsteling  de  dweepsieke 
aanhanger  van  den  Islam,  Madtj  Omar,  van 
die  rivier  verdreven.  De  onderwerping  der 
Dqjolofe  en  Serers  sedert  1859  kostte  min- 
der mo^te.  Sedert  1866  wordt  aan  de  Fran- 
schen nergens  de  heerschappQ  betwist,  zoo- 
dat ay  tosschen  St  Louis  en  den  benedenloop 
van  de  Gfunbia  een  veiligen  weg  konden 
aanleggen  en  een  telegraafdraad  spannen. 
De  handel  tot  aan  den  bovenloop  van  de 
Niger  kwam  in  hunne  handen,  en  ook  de 
hoofden  aan  de  verschillende  rivieren  plaat- 
sten zich  onder  hunne  beschermheerschappy. 
Intusschen  droegen  de  Negers  weinig  by  tot 
ontwikkeling  der  welvaart,  en  het  aantal 
Blanken  is  wegens  het  moorddadig  klimaat 
zeer  gering.  De  oppervlakte  der  Fransehe  be- 
zittingen in  Sénegambië  wordt  geschat  op  4000 
D  d^g^'  myi  on  het  aantal  inwoners  op  197  000 
(1882).  Zy  zyn  in  drie  arrondissementen  ver- 
deeld, en  de  hoofdplaats  is  St.  Louis.  Van  de 
overige  steden,  die  op  Europeesche  wyze  be- 
stuurd worden,  noemen  wy:  Goree  (2430 
inwoners),  Buflsque  (2500  inwoners),  Bakel 
(2000  inwoners),  Dakar  (2800  inwoners)  en 
Dagana  (1 200  inwoners).  De  waarde  van  den 
invoer  in  1883  beliep  17  Vs  en  die  van  den 
uitvoer  byna  22  millioen  francs.  In  1882  vielen 
er  946  schepen  binnen,  terwyi  960  er  de  havens 
verlieten.  Yoor  1884  werden  de  uitgaven  ge- 
laamd  op  2508000  firancs.  Een  spoorweg  van 


St  Louis  naar  Dakar,  263  Ned.  myi  laag,  ia 
er  geopend,  en  een  spoorweg  van  Kayea  naar 
Bafoulabé  is  in  aanbouw.  In  1883  waren  er 
34  post-  en  telegraafkantoren,  en  de  lengte 
der  telegraaflynen  bedroeg  er  in  dat  jaar 
2457  Ned.  myi.  De  hoofdplaats  St  Louis  ia 
de  zetel  van  een  gouverneur  en  telt  15496 
inwoners  (1879). 

In  het  zuideiyk  gedeelte  van  Sénegambië 
bezitten  de  Portugeezen  eene  provincie,  die 
den  naam  draagt  van  Pariuseêieh  Qinaêa.  Z0 
is  ruim  1  G  K^ogr,  myi  groot  en  heeft  nog 
geen  10000  inwoners.  Hare  hoofdstad  isBola- 
ma,  —  voorts  heeft  men  er  de  versterkte 
plaatsen  BissHo,  Cacheo  enz. 

Senesohal  of  smesealky  in  het  midden- 
eeuwsoh  Latyn  teitêtcalcuê^  afkomstig  van  het 
Latynsche  woord  senes  (oud)  en  hét  oud-Duitsch 
woord  soalc  (knecht),  beteekent  oudtU  imeki^ 
en  men  bestempelde  met  dien  naam  in  Frank- 
ryk  den  staatsdienaar,  die  voor  de  tafel  dea 
Konings  moest  zorgen,  met  het  opzicht  over 
het  paleis  en  de  financiën  was  belast,  bevel 
voerde  over  het  leger  en  de  bevoegdheid  bezat, 
in  naam  des  Konings  recht  te  spreken.  Efet 
schynt,  dat  deze  titel  dien  van  maire  du  pa- 
leis (miOordomus)  vervangen  heeft;  hy  was 
sedert  Lothanug  erfeiyk  in  het  Huis  der  Gra- 
ven vam  Anjouy  maar  werd  in  1191  door  Phi- 
Uppus  Auguttuê  afgeschaft  Sedert  dien  tyd 
had  men  alleen  nog  séneschals  in  de  provin- 
ciën, wier  ambt  overeenkwam  met  dat  des 
Konings,  die  zich  „grand  sénéchal  de  France'* 
noemde;  hun  gerechtshof  en  het  district,  aan 
hunne  rechtspraak  onderworpen,  noemde  men 
„Sénéchaussée". 

Senestrey  (Ignaz  von),  bisschop  van  Be- 
gensburg,  geboren  den  13den  Juli  1818  te 
B^mau  in  de  Bovenpfalz,  studeerde  te  Bam- 
berg  en  aan  het  college  der  Jezidéten  te 
Bome,  werd  in  1842  tot  priester  gewyd  en 
zag  zich  in  1858,  omdat  de  Begeering  hem 
voor  een  vyand  der  Jezuïeten  hield,  tot  bis- 
schop van  Begensburg  benoemd.  Weldra  e<;h- 
ter  trad  hy  op  als  een  yverig  voorstander  der 
Jezuïeten,  riep  hen  naar  het  Benedictyner 
klooster  te  Begensburg,  onderdrukte  de  lagere 
geesteiyken,  plaatste  zich  in  1867  aan  het  hoofd 
der  beweging  tegen  de  schoolwet  en  in  1868 
tegen  het  ministerie  Hóhmdohe  en  was  op  het 
Yaticaansch  Concilie  een  yverig  voorvechter 
der  onfeilbaarheid.  Later  was  by  de  ziel  der 
Ultramontaansche  machinatiên  tegen  het  Byk 
en  tegen  het  vryzinnige  Beiersche  ministerie. 

Senft  (Christian  Karl  Friedrich  Ferdinand), 
een  verdiensteiyk  aard-  en  delfstof  kundige,  ge- 
boren den  28sten  Februari  1810  te  Mohra, 
studeerde  te  Jena  en  te  Qöttingen  in  de  the- 
ologie, maar  legde  zich  tevens  met  yver  toe 
op  de  natuuriyke  historie.  In  1834  werd  hy 
oandidaat  in  de  godgeleerdheid,  maar  tevens 
leeraar  in  de  natuurkunde  aan  de  school  voor 
boschcultuur  en  vervolgens  ook  aan  het  reaal- 
gymnasium  te  Eisenach.  Hy  bepaalde  zich 
vooral  by  de  verschynselen  der  verweering, 
by  de  veranderingen  in  verbindingen  der  mi- 
neralen. In  het  byzonder  onderzocht  hy  de 
ontledingen,  welke  de  mineralen  en  rotssoor- 
ten door  de  humus-  en  veenbestanddeelen 
ondergaan  en  verkreeg  daardoor  belangryke 
uitkomsten.  Hy  schreef:  „Lehrbuch  der  forst- 
lichen    Qebirgs-    und  Bodenkunde  (1847 ,  2 


SENPT-SENNYBY. 


467 


dln)**,  —  «Lehrboch  der  fofsttiohen  Nator- 
konde  (1856—1857,  3  ölny\  —  «KlaaBifikatton 
und  Besehreiboiig  der  Feiaarten  (1857,  be- 
kroond)*', —  ,yHiimiii-,  Marach-.  Torf-  and 
LimonitbildniigeQ  (1862,  bekroond)'',  —  ,Der 
Steinaehntt  nnd  Erdboden  (1867;  2de  dmk, 
1877)",  —  „Die  krystallinischen  Felagemeog- 
tbeile  (1868)",  —  ,^ehrbnch  der  Mineralien- 
und  Felsartenkande  (1869)",  —  j^ynopeisder 
MinenU^e  nnd  Geognoele  (1875  ~  1877, 2  dln)", 

—  en  ^FelB  nnd  Erdboden  (1876)". 
Senior  (Naasan  William),  een   EngelBch 

sUathnishondknndlge,  geboren  in  1790  te  Dun- 
ford  in  Wilts,  heeft  sich  gedeelteigk  door  atfne 
werkiaamheid  als  hoogleeraar  in  de  staathnis- 
houdknnde  te  Oxford  en  als  achrgver,  gedeel- 
telijk door  het  bevorderen  van  onderacheidene 
liberale  maatregelen  der  Begeering  verdienate- 
mk  gemaakt,  en  overleed  den  4den  Jnni  1864. 
H0  schreef  o.  a.:  „Biographical  sketches  (1863)". 

—  „Esaaya  on  fiction  (1864)",  —  „Hiatorical 
and  philoaophical  eaaaya  (1865,  8  dln)",  — 
„Introdnctory  lectnrea  on  political  economy 
(1852)",  —  en  „Snggeationa  on  popnlar  eda- 
catiOB  (1861)",  —  Toorta:  merkwaardige  reia- 
verhalen  nit  TnrkVe,  Griekenland,  Ierland  en 
FrankrUk. 

SexüEenberg  (Heinrich  Christoph,  vr||heer 
von),  een  Dnitach  rechtageleerde,  geboren  te 
Frankfort  aan  de  Blain  in  1704,  werd  in  1735 
hoogleeraar  in  de  rechten  te  Qöttingen  en  in 
1738  regeeringsraad  te  Giessen.  In  1749  ver- 
trok hy  als  geheim  Jnstitieraad  naar  Frankfort 
en  in  1750  naar  Weenen,  waar  hH  adeldom 
ontving  Bgkshofiraad  werd  en  in  1768  over- 
leed. Hy  schreef  o.  a.:  „Selecta  Jnris  et  his- 
toriamm  tnm  anecdota  tnm  Jam  edita  et  ra- 
riora  (1732—1742,  6  dln)",  —  „Corpus  Juris 
fendalis  Germanici  (1740)",  —  „Corpus  Juris 
Germanici  publiei  (1760—1765,  2  dln)",  —en 
„De  Jure  primarum  precnm  regum  Germaniae 
(1781)". 

Senkowski  (Ossip  Iwanowitiil),  een  ver- 
diensteiyk  Bnasisch  schrUver  en  een  grondig 
beoefenaar  der  Oostersche  talen,  geboren  nabg 
Wilna  den  3l8ten  Maart  1800,  volbracht  in 
1819—1821  eene  reis  door  Turkse,  Klein- 
Azië,  den  Griekschen  Archipel,'  Syrië,  Egypte 
en  Nubië  en  was  vervolgens  werkzaam  by  de 
Bnssische  zending  te  C^nstantinopel.  Nadat 
hy  in  1821  by  het  Aziatisch  departement  te 
Petersburg  waa  geplaatat,  werd  hy  in  1822 
hoogleeraar  in  de  Gosterache  talen  aan  de 
universiteit  te  Wilna  en  kort  daarop  aan  die 
te  Peteraburg.  In  1847  ontving  hy  een  eervol 
emeritaat,  en  overleed  den  16den  Maart  1858. 
Hy  achreef  o.  a.:  „Collectanea  (1824—1825, 
2  dln)",  —  „Supplément  k  Thiatoire  dea  Huna, 
dea  Turca  et  dea  Mongola  (1824)",  —  en 
„Lettre  de  TutundJuOgluMuata(aAga(1828)". 
Voorta  leverde  hy  reiaverhalen  in  tydachrif- 
ten,  benevena  eene  verzameling  van  novellen 
en  aatyriache  opatellen  (nieuwe  druk,  1840,  3 
dln),  alamede  talryke  artikela  in  de  door  hem 
bezorgde  uitgave  van  de  Buaaiache  Enoyclo- 
paedie.  Wydera  vermelden  wy  van  hem  de 
romana:  „De  valvanhetBykSJirwan(1842)".— 
en  „De  volmaakte  vrouw  (1845)",  terwyi  hy  het 
tydachriA:  „De  leeabibliotheek"  redigeerde  en 
later  medewerker  waa  aan  „De  zoon  des  vader- 
landa",  waarin  hy  tegen  de  talryk  iuBualand 
heerachende  miabruiken  te  velde  trok. 


Sennaar,  ook  D^fêtyrêk^Smmaat  (Eiland 
Sennaar)  of  kortweg  Dsjeiirek  (Eiland)  ge- 
heeten,  ia  by  de  inboorlingen  van  den  Eg^ 
tiachen  Soedan  de  naam  van  het  land,  het- 
welk tnaachen  de  Witte  en  Blauwe  Myi  ia 
gelegen.  In  den  Egyptiachen  kanaelar^tyi 
heet  het  Dar  Semnaar  (district- Sennaar).  Het 
neemt  in  het  noorden  een  aanvang  by  Char- 
toem  en  strekt  zich  zuidwaarts  uit  tot  aan  de 
Sobat,  eene  zyrivier  op  den  rechter  oever  van 
de  Witte  Nyi  op  9<'  N.  B.  Het  noordeiyk  ge- 
deelte Van  het  land  is  geheel  vlak.  Op  13— 14® 
N.  B.  verheflèn  zich  enkele  granietgevaarten 
uit  de  vlakte,  en  vanhier  naar  het  zuiden 
vindt  men  eene  aaneenschakeling  van  berg- 
groepen,  die  den  overgang  vormen  tot  het 
Alpenland  van  Abessinië.  Door  de  vlakte 
kronkelen  eenige  periodieke  rivieren  in  de 
richting  van  het  oosten  naar  het  westen,  en 
een  groot  aantal  regenbeken  stort  zich  uit 
in  de  Witte  en  Blauwe  Nyi.  Het  vlakke 
land,  dat  zich  met  eene  zeer  flauwe  helling 
boven  de  oppervlakte  van  het  water  verheft, 
bestaat  uit  leem  en  alluvium  met  conglome- 
raat, en  de  verweering  der  granietgevaarten 
levert  veldspaatachtige  gruiraiaaaa'a,  die  der 
boomen  eene  hnmualaag.  Het  met  ateengruia 
bedekte  land  tnaachen  de  bergen  bevat  eene 
groote  hoeveelheid  yser  en  goud.  De  planten- 
groei ia  er  vooral  langa  de  rivieren  zeer  welig. 
Oorapronkeiyke  wonden  wiaaelen  er  af  met 
kreupelhout,  met  hoog  en  dicht  begroeide  wei- 
den en  met  ateppen,  die  alechta  zelden  in  barre 
woeatenyen  veranderen.  De  bevolking  beataat 
grootendeela  uit  den  Negeratam  der  FoeacU,  die 
Ui  den  aanvang  der  16de  eeuw  de  Witte  Nyi 
overachreden,  het  land  veroverden,  de  aldatur 
wonende  Bedoeïnen  tot  onderwerping  braehten 
en  het  Byk  Sennaar  atichtten,  dat  in  1820 
door  den  Pa^la  van  Egypte  in  bezit  genomen 
en  in  eene  Egyptiache  provincie  heraohiH^n 
werd.  Al  de  inwonera  zyn  Mohammedanen. — 
De  loofdtiad  Sennaar,  te  voren  tevena  die 
van  het  Byk  der  Sijilloek,  op  den  rechter  oever 
van  de  Blauwe  Nyi  gelegen,  heeft  eene  aaoa- 
kee  en  een  vervallen  paleia  van  den  voor- 
maligen  Koning,  eenige  fabrieken  en  10000 
inwonera.  De  tweede  atad  dea  landa  ia  Wol 
ed  Medineh  met  16000  inwonera  en  een  hoog- 
gerechtahof,  deageiyka  aan  de  Blauwe  NyL 
De  derde  atad  ia  de  belangrykate  handela- 
plaata,  Meaalamieh  met  20000  inwonen.  In 
het  noordeiyk  gedeelte  heeft  men  onderachei- 
dene  karavaanwegen,  die  de  plaataen  aan  de 
Blauwe  Nyi  met  andere  aan  de  Witte  Nyi 
verbinden. 

Sennebladeren,  zie  Csffto. 

Sennerjj  noemt  men  de  inrichting  tot  het 
maken  van  kaas,  inzonderheid  in  de  Zwitier- 
sche  Alpen.  De  herder  draagt  er  den  nakm 
van  SSnM,  zyn  verbiyf  dien  van  Smmêkvi,  Zie 
voorts  onder  AhemvuteèU, 

Sennyey  (raul,  vryheer  von),  een  ver- 
diensteiyk  Hongaarseh  staatsman,  geboren  in 
1822  in  het  comitaat  Semplin,  was  in  verschil- 
lende adminiatratieve  betrekkingen  werkzaam 
en  werd  voorta  honorair-aecretaria  der  Konink- 
lyk-Hongaarache  Hofkanaelary.  In  1848  werd 
hy  lid  van  den  Bykadag  en  behoorde  er  tot 
de  Legimiatiache  party.  In  datzelfde  Jaar  keerde 
hy  echter  tot  het  ambtelooa  leven  terug.  In 
1850  werd  hy  vicepreaident  van  den  Hongaar- 


468 


8ENNYEY— SEPIA. 


Bohen  BtadhoaderltikeB  Baad,  maar  ook  dese 
betrekking  liet  hO  weldra  varen.  Na  dien  tyd 
naderde  hQ  tot  de  sQde  van  Dedk,  werd  in 
1866  Bcliatmeester  Tan  het  Hongaarsch  Bestuur, 
dook  legde  in  1867  ook  dit  ambt  neder.  In 
1872  sag  hg  lioh  weder  afgevaardigd  naar  den 
Byksdag,  kwam  in  1874  aan  het  hoofd  der 
conseryatieve  party  en  zag  zich  in  1886  benoemd 
tot  Judex  curüe  en  tot  president  van  het  Huis 
der  Magnaten.  Hy  behoort  tot  de  yoomaamste 
staatsmannen  van  HongarUe. 

Senonen  was  de  naam  van  een  volk  in 
Gallia  Lugdunensis,  gevestigd  in  het  zuideiyk 
gedeelte  van  Isle  de  France  en  in  het  noordwes- 
ten van  Champagne.  Hier  lag  hunne  hoofdstad 
Agendicnm,  thans  Sens.  Een  gedeelte  van  dat 
volk  trok  naar  UmbriS  in  Italië,  en  waar- 
schyniyk  waren  het  Senonische  Galliërs,  die 
in  890  vóór  Chr.  Rome  in  brand  staken.  Later 
namen  zy  deel  aan  den  oorlog  der  Etruscers, 
Umbriërs  en  Samnieten  tegen  Rome  en  leden 
met  dezen  in  296  by  Sentinum  de  nederlaag.  In 
den  slag  van  284  tegen  de  Romeinen  behaalden 
zy  de  overwinning,  maar  werden  een  jaar 
daarna  door  den 
consal  P.  Dolabdla 
geheel  tot  onder- 
werping gebracht, 
waarna  op  hun 
grondgebied  de 
kolonie  Sena  Gal- 
lioa  (Sinigaglia) 
verrees. 

Sens,  eene  ar- 

rondissements  i^ 
hoofdstad  in  het 
Fransehe  departe- 
ment Tonne,  aan 
de  Tonne  en  aan 
den  spoorweg  van 
Parys  naar  Dyon, 
is  de  zetel  van 
een  aartsbisschop 
en  van  een  paar 
Teohtbanken,  heeft 
eene  ftraaie  hoofd- 
kerk, 14  andere 
kerken,  een  ly- 
ceum, een  theolo- 
gisch seminarium, 
eene  boekery  van 
12000  deelen,een 
ryk    archief,    een 

oudheden,  een  aantal  fabrieken  en  omstreeks 
14000  inwoners  (1881).  Zy  is  het  oude  Agen- 
dicum,  de  hoofdstad  der  Senonen. 

Sensualismus  is  in  de  psychologie  de 
stelling,  dat  al  onze  denkbeelden  oorspronke- 
lyk  op  den  grondslag  der  zinneiyke  waarne- 
mingen, alzoo  op  aandoeningen  der  zintuigen 
berusten.  De  voornaamste  voorstanders  van 
dit  gevoelen  zyn  Rotlbes  en  OondiUac  en  in 
lateren  tyd  Anomie  Oamtê,  Het  sluit  de  moge- 
lykheid  niet  uit,  dat  zich  uit  de  zintuigeiyke 
gewaarwordingen  hoogere  denkbeelden  ont- 
wikkelen; doch  anderen  gaan  verder  en  be- 
weren, dat  de  ware  kennis  zich  enkel  bepaalt 
tot  datgene,  wat  een  voorwerp  is  der  zinneiyke 
waarneming,  Ja,  zy  noemen  alles  onwaar,  wat 
de  grenzen  onzer  ervaring  overschrydt.  — 
Ook  geeft  men  dien  naam  aan  een  stelsel, 
dat  voor  goed  en  kwaad  geen  anderen  maat- 


Sepia  officinalis 


museum  van  Romeinsche 


staf  kent  dan  de  streeling  der  zinnen. 

Sentimentaliteit  is  de  stemming  des 
gemoeds,  waarby  de  mensch  met  betrekking 
tot  de  omstandigheden  des  levens  of  by  het 
aanschouwen  der  natuur  zyn  gevoel  laat  wer- 
ken en  tevens  met  yver  datgene  zoekt,  wat 
geschikt  is  het  gevoel  te  prikkelen.  Hierbtf 
is  op  te  merken,  dat  het  gevoel,  zich  ont- 
slaande van  de  leiding  van  het  verstand,  ge- 
wooniyk  tot  eenzydigheid ,  tot  overdryving, 
tot  onwaarheid  vervalt.  Op  het  gebied  der 
poëzy  hebben  Seküler  en  GOthe  hetsentlmen- 
teele  „het  overwicht  van  het  subjectieve  op 
het  objectieve"  genoemd.  Het  verheft  zich  op 
de  vleugelen  des  gevoels  boven  de  werkeltfk- 
heid  en  Jaagt  hersenschimmen  na.  Ook  ver- 
liest het  zich  wel  in  eene  zee  van  tranen  en 
in  eene  herhaling  van  Jammerklachten.  Onder 
de  sentimenteele  schryvers  in  Nederland  be- 
hoort de  eerste  plaats  te  worden  toegewezen 
aan  Bh^vis  Feieh^  die  echter  later  zelf  dezen 
schryrtrant  afkeurde. 

Separatisten  of  afyeteheidênen^  van  het 
Latynsche  woord  separare  (scheiden),  noemt 
men  hen,  die  zich 
uit  een  bepaald 
kerkgenootschap 
verwyderen,  om- 
dat ziy  zich  met 
de  gewyzigde  ge- 
voelens van  dit 
laatste  niet  langer 
kunnen  vereeni- 
gen. In  ons  Vader- 
land wordt  ^e 
naam  zeer  vaak 
gegeven  aan  de 
uit  het  verband 
der  Nederlandsehe 
Hervormde  Kerk 
uitgetreden  Oad- 
Gereformeerden  of 
Christd^k  Otrefor- 
meerden  (zie  al- 
daar). 
Sepia  X.  of 
inktvitch  is  de 
naam  van  een 
weekdier  uit  de 
orde  der  Koppoo- 
Hgen  (Cephalopo- 
da),  uit  defiunUie 
der  Tweeldempigen  (Dibranchiata)  en  onder 
de  fiimilie  der  Tiep^tigen  (Decapoda).  Dit 
dier  heeft  een  ovaal  lichaam,  lange,  smalle 
vinnen,  8  korte  en  2  lange  vangarmen,  die 
aan  de  binnenzyde  van  eene  dubbele  ry  zuig- 
nappen zyn  voorzien  en  die  het  kan  intrek- 
ken, en  eene  kalkachtige,  poreuse  rugplaat. 
De  eieren,  onder  den  naam  van  têeèekÊOM 
bekend,  geiyken  op  een  dmiventros.  De  ge- 
wone sepia  (S.  offlcinalis  X.,  zie  bygaande 
figuur)  heeft  eene  witachtige,  rood  gestippelde, 
gladde  huid,  wordt  4Vo  N^.  palm  lang  en  is 
in  alle  Europeesche  zeeën,  inzonderheid  op  de 
Nederlandsehe  kust,  te  vinden.  De  vangarmen 
omgeven  de  mondopening,  welke  van  twee 
zware  kaken  In  den  vorm  van  een  vogelsnavel 
zyn  voorzien.  Zy  leven  van  dieriyk  voedsel, 
vooral  van  visschen,  kreeften,  krabben  enz.  De 
rugplaat  (os  Sepiae)  is  VU—^^j^  Ned.  palm 
lang  en  4  tot  8  duim  breed,  elliptisch  van  ge- 


SEPIA— SEPP. 


469 


dunte  en  aan  bdde  igden  geneiid,  ZQ  is  wit, 
bros,  lontaohtig  Tan  smaak  en  berat  86^/0 
koolsoor  caldam,  47o  orcranisclie  bestanddeelen 
en  Toor  *t  overige  water  en  sonten.  Men  ge- 
bndkt  ie  in  f^n  gewreven  toestand  als  tand- 
en pol)|Btpoeder.  Het  vleesch  der  sepia  wordt 
in  Italië  door  behoefUgen  gegeten.  Het  vocht 
nit  den  inktsak  is  eene  bekende  bminesohil- 
derverf.  In  gedroogden  toestand  ishetglansig 
donkerbrnin,  onoplosbaar  in  water  en  wQn- 
geest,  maar  oplosbaar  in  bQtende  loog.  Om  het 
als  waterverf  te  gebmiken,  droogt  men  het  vocht 
zoo  snel  mogelQk,  wrQft  het  met  butende 
kali,  kookt  het  V«  ^^  ^^  filtreert  het,  waarna 
men  het  Altraat  neatraliseert  De  neerslag 
wordt  gewaaschen,  gedroogd  en  met  Arabische 
gom  gewreven.  De  beste  soort  komt  nit  Rome. 

8^^.  Onder  dexen  naam  vermelden  wQ: 

Ckrittiaam  Sepp^  een  verdiensteigk  teeke- 
naar en  graveur,  geboren  in  den  aanvang  der 
18de  eenw  te  Oodar,  waar  itn  vader  de  be- 
trekking van  conrector  bekleedde.  Hy  vestigde 
sich  als  koopman  te  Hambnrg  en  wj|dde  zyn 
vrQen  tgd  aan  wetenschappellke  nasporingen, 
vooral  op  het  gebied  der  entomologie,  waar- 
toe hg  eene  merkwaardige  versamettng  van 
werktuigen  in  gereedheid  l»acht  Liater  —  doch 
vóór  1789  —  vertrok  hV  naar  Amsterdam  en 
maakte  er  sich  verdiensteiyk  door  de  vervaar- 
diging van  land-  en  seekaarten,  alsmede  door 
de  nitmnntende  gravures,  die  h0  leverde  bQ 
a||n  werk:  „Beschouwingen  der  wonderen 
Gods  in  de  minst  geachte  schepselen  of  Ne- 
derlandsche  insecten  naar  honne  aanmerkelQke 
hnishoading,  verwpnderlOke  gedaantewisseling 
en  andere  wetenschappelüke  bfizonderheden**. 
Yan  dat  werk  leverde  hg  alleen  de  eerste  60 
platen,  tervrgi  aan  de  bewerking  der  volgende 
deel  genomen  werd  door  sQn  ondsten  zoon. 
HO  overleed  in  Angnstns  1776. 

Jan  Okritiiaam  8tpp,  een  lOon  van  den 
voorgaande  en  geboren  te  Amsterdam  den 
^dten  November  1789.  Reeds  vroeg  trad  hO  in 
de  voetstappen  van  zQn  vader,  himteerde  met 
goed  gevolg  penseel  en  gravemaald,  versa- 
melde  met  st|n  vader  een  groot  aantal  insec- 
ten, zette  de  besohrUving  van  deze  voort, 
werd  boekhandelaar,  leverde  de  platen  voor 
het  bV  hem  uitkomende  werk  van  CarneUt 
Noteu^am :  „De  Nederlandsehe  vogelen*',  werd 
in  1781  door  de  Doopsgezinde  gemeente  der 
onde  Vlamingen  tot  leeraar  gekozen,  gaf  als 
vertaling  nit:  JSdwards  en  OcMbff'»  „Uit- 
landsche  vogelen**,  —  de  „Afbeelding  en  be- 
eehrtlvfaig  van  artsenflgewassen**,  —  de  „Flora 
Batava**  van  den  Vtrechtschen  hoogleeraar 
Kofj  en  overleed  den  28sten  November  1811. 

Jan  SefiPf  een  Q^erig  beoefenaar  der  insec- 
tenknnde  en  een  zoon  van  den  voorgaande. 
HQ  werd  geboren  te  Amsterdam  den  18den 
S^tember  1778  en  zette  de  nitgave  voort 
van  de  werken  over  de  insecten  en  de  vogelen, 
alsmede  der  „Flora  Batava**.  Dat  over  de 
vogelen  werd  in  6  foliodeelen  met  260  af- 
beeldingen voltooid  en  dat  over  de  vlinders 
vervolgd  tot  aan  het  zevende  deel.  Voorts 
bezorgde  hd  de  nitgave  van  de  „Afbeelding 
en  besohrUving  van  Sorinaamsehe  vlinders** 
en  van  het  „Bloemkondig  woordenboek**.  HQ 
overleed  den  19den  December  1863.  —  Door 
z0n  zoon  Oondu  Stpp  (geboren  20  September 
1810,  overleden  31  Januari  1868)  werd  de 


nitgave  van  het  werk  over  de  insecten  en 
die  van  de  „Flora  Batavia**  met  kracht  voort- 
gezet. 

C^kritHaam  Sefp,  een  verdiensteiyk  Neder- 
landsch  godgeleerde  en  een  woon  t2,jï  Ja»  8epp 
bovenvermeld.  HQ  werd  geboren  te  Amster- 
dam den  3den  April  1820,  en  was  achtervolgens 
Doopsgezind  predikant  te  Westzaan,  te  Zaan- 
dam en  te  Leiden,  alwaar  htl  in  1876  eershalve 
den  doctorsrang  en  in  1882  een  eervol  emeri- 
taat ontving,  waarna  hg  zich  vestigde  te 
Amsterdam.  HQ  leverde  onderscheidene  ver- 
talingen, alsmede  talrQke  artikelen  in  tyd- 
Bchriften,  vooral  in  de  „GN>dgeleerde  Bgdragen**, 
waarvan  hg  van  1866  tot  1866  redacteur  was, 
en  schreef:  „Herinneringen  uit  het  leven  van 
een  hulpprediker  (1846)**,  —  „Bengel,  een 
waardig  discipel  van  den  Heer.  Eene  voor- 
lezing met  bgiagen  (1848)**,  —  „Onderzoek 
naar  de  leer  des  N.  Testaments  over  de  H. 
Schriften  des  Ouden  Verbonds  (1849)**,  —  „De 
zeven  kruiswoorden  (1866)**,  —  „Qesehiedenis 
der  theologie  in  Nederland  van  1787—1868 
(1860;  8de  druk,  1867)**,  —  „Johannes  Stinstra 
en  zgn  tgd,  eene  bgdrage  tot  de  geschiedenis 
der  kerk  en  school  in  de  18ëe  eenw  (1866— 
1866)**,  —  „(Geschiedkundige  nasporingen 
(1872—1876,  3  dln)**,  —  „Het  godgeleerd 
ondervrgs  in  Nederland  gedurende  de  16de 
en  17de  eeuw  (1873-1876,  2  dln)**,  —  „Drie 
Evangeliedienaren  nit  den  tgd  der  Hervorming 
(1879)**,  —  „Polemische  en  irenische  theologie. 
Bgdragen  tot  hare  geschiedenis  (2de  druk, 
1882)**,  —  „Blbliographische  mededeelingen 
(1883)^  —  „Kerkeigke  studiën  (1886)**,  — en 
^Bibliotheek  van  Nederlandsehe  kerkgeschied- 
Bchrgvers  (1886)**. 

Johatm  Nêpomuh  8epp,  een  verdiensteigk 
B.  Katholiek  schrgver  over  kerkgeschiedenis. 
Hg  werd  gel>oren  den  7den  Augustus  1816  te 
Tölz  in  Beieren,  studeerde  te  München  in  de 
wgsbegeerte  en  in  de  theologie  en  vervaar- 
digde aldaar  zgn  „Leben  Jesn  (1842—1846, 
6  din;  2de  druk,  1866,  7  dln)**,  een  tegenhan- 
ger van  het  werk  van  Stratux^  waarin  hg 
optrad  als  een  leerling  van  ScHMimg  en  CNhrreg. 
Nadat  hg  in  1846  eene  reis  had  volbracht  door 
Syrie,  Palaestina  en  Egypte,  werd  hg  hoog- 
leeraar in  de  geschiedenis  te  Mfinchen,  doch 
reeds  in  1847  met  zeven  zgner  ambtgenooten 
nit  de  hoofdstad  verbannen.  Daarentegen  zag 
hg  zich  in  1848  gekozen  tot  lid  van  het  Par- 
lement te  Frankfort,  in  1849  tot  lid  van 
de  Beiersche  Kamer  en  in  1860  weder  in 
zgne  betrekking  hersteld.  In  1867  werd  hg 
emeritus  verklaard,  maar  in  1868  afgevaardigd 
naar  het  Dnitsche  Tolparlement  en  in  1869 
naar  de  Beiersche  Kamer,  waar  hg  in  1870 
en  1871  gverde  voor  de  eenheid  van  Duitsch- 
land.  In  1872  volbracht  hg  op  kosten  des  Rgks 
op  nieuw  eene  reis  naar  Palaestina,  en  van 
zgne  geschriften  vermelden  wg:  „DasHeiden- 
thum  und  dessen  Bedeutung  Air  dasChristen- 
thum  (1863,  8  dln)**,  —  „Thaten  und  Lehren 
Jesu  mit  ihrer  Weltgeschichtiichen  Beglaubi- 
gung  (1864)**,  —  „Gleschichte  der  Apostel  vom 
Tode  Jesn  bis  zur  ZerstOrung  Jemsalems  (2de 
druk,  1866)**,  —  „Jemsalem  und  das  Heilige 
Land  (1862—1863,  2  dln;  2de  druk,  1872)**, 
—  „Nene  arohitektonische  Studiën  und  histo- 
rischtopographische  Forsohnngen  in Palftstina 
(1867)**,  —  „Ludwig  Augustus,   Kdnig  von 


460 


SEPP-  SEQÜE8TBATIE. 


Bayera  (18e9y\  —  „ AUbayriiche  Stgenacbats 
(1876)*',  —  en  ^Görree  nnd  aeine  Zeitgenoaten 
(1877)". 

S^time  noemt  men  in  de  moiiek  op 
elke  aehaal  den  toon,  welke  de  lerende  te 
van  den  als  grondtoon  aangenomen  toon.  De 
septime  is  een  dissoneerende  interval,  maar 
hoogst  belangrtfk  voor  de  harmonie,  daar  iQ 
het  keerpnnt  vormt  van  een  ac^ooord  en  tevens 
het  eenige  middel  is  om  de  acooorden  tot 
eene  onafgebroken  keten  van  harmonische 
klankveri^dingen  te  maken.  Men  heeft  de 
JcUine  of  domimani  êepHwêê^  bestaande  nit  4 
,heele  en  2  halve  tonen  (byv.  ^— A  d^c)  in 
de  verhoading  van  5:6,  —  de  sf^w>iê  Mpémêy 
bestaande  uit  6  heele  en  een  grooten  halven 
toon  (bi)v.  o—h,  d—ei$)  in  de  verhouding  van 
8—15.  —  en  de  o«r»iiidir<20  tm^MM,  bestaande 
nit  2  heele  en  8  groote  halve  tonen  (bffv. 
^M— f,  k^€u)  in  de  verhouding  van  75—128. 

Septimer  (De),  een  bergpas  in  de  Alpen 
van  Qrauwbunderland,  verheft  lieh  ter  hoogte 
van  2  311  Ned.  el  en  verbindt  de  dalen  Ober- 
halbstein  en  Bergell,  of  Uever  de  Bodensee  met 
.het  meer  van  Como.  Die  bergpas  werd  in  de 
dagen  der  Bomeinache  heerschappij  en  ook 
nog  in  de  middeneeuwen  druk  bezocht,  ter- 
wyi  men  thans  veelal  van  minder  moeielüke 
verbindingswegen  gebruik  maakt 

Septuagedma  of  de  uoenH^êtê  is  in  den 
kerkelüken  almanak  de  9deiondagofde708te 
dag  voor  Paschen.  Zie  voorts  onder  Va$im. 

Septuaginta  of  de  ZevênOff  (LXX)  noemt 
men  gewoonlQk  de  zeventig  vertalers,  die 
eene  Grieksche  overzetting  van  het  Oude 
Testament  hebben  geleverd.  De  Israëlieten^ 
vóór  den  aanvang  onzer  Jaartelling  in  grooten 
getale  te  AlexandriS  gevestigd,  vergaten  al- 
lengs hunne  moedertaal,  zoodat  hunne  gewyde 
Bcbiiften  vóór  en  na  in  het  Grieksch  werden 
overgebracht.  Het  bl0kt,  dat  die  schriften  on- 
der de  handen  zOn  geweest  van  verschillende 
bewerkers  en  dat  de  vei  taling  op  vele  plaat- 
sen eer  eene  omweiking  mag  heeten  dan  eene 
getrouwe  vertolking.  Ook  ^dt  men  hierin 
toevoegselen  tot  de  geschriften  van  DamiSl  en 
Skikêfy  welke  in  den  Hebreeuwschen  codex 
ontbreken,  alsmede  eenige  apocryphe  boeken, 
welke'  men  elders  vruchteloos  zoekt.  Intus- 
schen  vei  kreeg  deze  vertaling  —  aan  zeventig 
personen  toegeschreven  —  eerlang  een  groot 
gezag  en  werd  nevens  den  Hebreeuwschen 
tekst  in  de  synagoge  gebruikt.  De  Kerkvaders 
handhaafden  zelfs  de  inspiratie  van  deze  over- 
zetting en  stelden  haar  geiyk  met  het  oor* 
spronkeiyke.  Daar  er  vele  a£Mshriften  en  daar- 
onder zeer  gebrekkige  van  vervaardigd  werden, 
wendde  reeds  OHgm^êê  pogingen  aan,  den 
zuiveren  tekst  der  vertaling  te  herstellen.  ZQne 
.„Hexapla"  bevatte  den  Hebreeuwschen  tekst 
met  Hebreeuwsche  en  Grieksche  letters,  de 
vertaling  van  Aquüa,  die  van  Sffmmaehuê^ 
die  der  ,»Zeventig"  en  die  van  Theodotion. 
Van  dit  boek  van  Or^eneêy  alsmede  van  z0ne 
jTetrapla"  is  echter  niets  bewaard  gebleven. 
De  nieuwere  uitgaven  der  Grieksche  vertaling 
des  Guden  Testaments  berusten  op  de  beide 
codices:  „Yaticanus"  en  „Alexandrinus".  De 
beste  is  die  van  Tuohendorfibée  drukylS7hy\ 

Sepulveda  (Jnan  Giaez),  een  Spaansch 
gesdüedschrUver  en  geleerde,  geboren  in  1400 
te    Pozo  Blanco   by   Cïordova,  studeerde  te 


Gordova,  Aloala  de  Hennares  en  Bologaa, 
zag  zich  in  1586  door  Kard  V  totBykshisto- 
ri<^traaf  benoemd  en  woonde  by  afwiswlinfr 
te  VaUadoUd,  O>rdova  en  Madrid,  totdat  liif 
in  1557  een  canonicaat  te  Salamanca  verkroegr» 
vraar  hy  den  23stea  November  1574  overleed. 
Zyne  verdienste  bestaat  hoofdzakeiyk  in  de 
bevordering  van  de  kennis  dar  klassieke  let- 
terkunde in  lyn  vaderland  en  in  de  bestrO- 
ding  van  de  scholastieke  geleerdheid  van  ^e 
dagen.  Zyn  voornaamste  geschrift  heeft  tot 
titel:  „Historiae  CaroU  Y  imperatoris  litvri 
XXX",  eerst  in  1775  teruggevonden  en  door 
de  Koninkiyke  Académie  te  Madrid  te  geigk 
met  andere  geschriften  van  Stpulveda  in  1780 
in  4  deelen  uitgegeven.  Andere  werken  vaa 
dezen  schryver,  zooals:  „De  rebus  Hispano- 
rum  gestis  ad  novum  orbem  Mexicumque  fibri 
VU",  —  „De  rebus  gestis  PhiUppi  U  fibri 
UI",  —  „De  vita  et  rebus  gestis  Aegidti 
Albomotü  libri  U",  zyn  uitgegeven  te  Keulen 
in  1602. 

Sequaners  (De)  vormden  een  volk  van 
Keltischen  oorsprong  tusschen  de  Jura  en  de 
Arar  (Sadne),  met  Yesontlo  (Besan^on) 
als  hoofdstad.  Zy  hadden  eigen  Koningen  en 
waren  vyandig  gezind  Jegens  de  Aednfirs, 
tegen  w^ken  zy  omstreeks  70  vóór  Chr.  de 
Giermanen  onder  Ariovittu»  te  hulp  riepen. 
Deze  bracht  hen  zelven  tot  onderwerping  en 
ontrukte  hun  een  groot  gedeelte  van  bun 
grondgebied,  totdat  Camar  hem  verdreef  om 
aldaar,  evenals  in  geheel  Gallië,  de  Boneiiiiebe 
heerschappy  te  vestigen. 

Sequentia  zyn  lofliederen  in  het  oude 
kerkgezang,  alzoo  genoemd,  omdat  sQ  in 
het  „granduale"  op  het  „Hallelitfa"  volgen 
(sequi).  Aanvankeiyk  waren  zy  heriialingen  der 
melodie  met  de  laatste  lettergreep  van  het 
„Hallelf^ja",  en  daar  men  vervolgens  hiertoe 
een  prozatekst  bezigde,  werden  zy  ook  wel 
„proza V  genoemd.  Thans  heeft  men  in  deB. 
Katholieke  Kerk  slechts  5  sequentia,  nameiyk: 
„Yictimae  paschalis  laudes  (uit  de  11de  eeuw)", 
—  „Yeni  sancte  spiritus  (naar  men  wil  van 
Bcèerty  koning  van  Frankryk)",  •—  „Lauda 
Sion  salvatorem  (van  Tkomat  van  Aquimo, 
t  1274)",  —  „Stabat  mater  (van  Jacoptmm, 
t  1306)",  —  en  „Dies  irae  (van  Tkomat  mw 
Oe/€uio,  t  1250)".  Onderscheidene  „sequentia" 
zyn  omgewerkt  en  ook  in  Protestantsche 
gezangboeken  opgenomen.  Eene  verzameling 
van  oude  „sequentia"  is  uitgegeven  door 
iTdAret»  (1873),  en  men  heeft  van  BarUdki 
„Die  lateinische  Seqnenzen  des  Mtttelalters 
(1868)". 

Sequestratie  is  eene  soort  van  bewaar- 
geving eener  zaak,  waarover  tusschen  twee 
personen  verschil  bestaat,  aan  een  derden, 
die  haar  na  beslissing  van  het  geschil  met  de 
vruehten  aan  den  rechthebbende  ter  hand  steH. 
Deze  bewaarhouder  wordt  „sequester"  geheeten 
en  mag  zich  niet  dan  om  l>epaidde  redenen 
onttrekken  aan  de  sequestratie  vóórdat  het 
vonnis  gevallen  is.  Terwyi  de  eigeniyke  be- 
waargeving alleen  by  overeenkomst  plaats 
heeft,  kan  de  sequestratie  ook  geschieden  op 
rechteriyk  bevel.  Haar  doel  is:  de  zaak  in 
geschil  ongeschonden  te  bewaren  ten  behoeve 
van  den  reehtBUitigen  eigenaar.  Zy  kan,  in 
tegenstelling  van  bewaargeving,  zich  ook  tot 
onroerende  goederen  uitstrekken.  De  rechter 


SEQU£8TRATIE~8EB1WAK. 


461 


kaa  hftar  beveleii  op  ▼enoek  tm  partgen  en 
ook  amMibalve,  doch  de  alsoo  benoemde 
seqaester  moet  jMuriyks  rekening  Tan  a|)n  beheer 
aflefgen  voor  de  reehtbaak.  Ambtshalve  kan 
de  rechter  seqaestratie  bevelen  van  roerende 
saken,  die  onder  een  tehnldenaar  zgn  in  be- 
slag genomen,  van  eene  roerende  of  onroe- 
rende saak,  waarvan  het  eigendom  of  het 
besit  tossclien  twee  of  meer  personen  in  ge- 
echil  is,  en  van  zaken,  welke  een  schalde- 
naar  tot  kwyting  igner  schuld  aanbiedt.  De 
seqaester  moet  voor  de  toerertronwde  zaken 
zoo  goed  zorgen  als  voor  zgne  leigene;  hQ 
mag  ze  niet  gebmiken  en  ook  niet  onder- 
zoeken, welke  ze  zQn,  wanneer  ze  hem  in 
een  gesloten  kist  of  verzegelden  omslag  wor- 
den toevertrouwd.  Schade  buiten  zyne  schuld 
komt  echter  niet  voor  zQne  rekening,  en  voor 
de  kosten,  door  hem  ter  zake  van  sequestra- 
tie  aangewend,  wordt  hQ  schadeloos  gesteld. 

Sequoia  Éndl.  \b  de  naam  van  een  plan- 
tengeslacht nlt  de  fsimilie  der  KegMragen 
(Coniferae).  Men  kent  daarvan  twee  soorten, 
die  beide  in  Galifomlë  te  huis  behooren,  maar 
ook  elders  als  sierboomen  worden  gekweekt. 
Zg  hebben  reusachtige  afknetingen,  vooral  de 
zoogenaamde  Mammoeiboome»  van  den  Sifirra 
Nevada  (S.  gigantea  SiuU.,  WellingtonU 
gigantea  IMU.  of  Washingtonia  gigantea 
Wiiul),  Deze  worden  gemiddeld  100  Ned.  el 
hoog,  en  éen  dier  hoornen,  de  „Vader  des 
Wonds**  geheeten,  was  144  Ned.  el  hoog 
•en  had  bg  den  grond  een  omvang  van  35  Ned. 
el.  Hg  ligt  sedert  lang  ter  aarde  en  is  hol, 
coodat  een  menseh  er  zonder  hinder  over  eene 
lengte  van  M)  Ned.  el  In  kan  doordringen. 
Men  schat  zQn  ouderdom  naar  het  aantal 
jaarringen  op  8  000  tot  6000  Jaren. 

De  andere  soort  is  8,  êempervirens  JEndl. 
<Taxodinm  sempervirens  Lamh,).  Deze  boom 
groeit  ook  in  de  bergstreek  van  CallfomiS, 
maar  over  uitgestrekter  gebied.  HQ  is  minder 
èoog  dan  de  voorgaande  soort,  maar  exem- 
plaren, die  90  Ned.  el  hoog  zQu,  behooren  niet 
tot  de  zeldzaamheden.  Zy  onderscheidt  zich 
yan  8.  g\0cmtea  door  klebier  kegels  en  door 
den  vorm  der  bladeren.  Het  hout  van  beide 
soorten  Is  rood  van  kleur  en  wordt  tot  tim- 
merhout gebruikt. 

Seraf,  een  Hebreeuwsch  woord,  in  het 
meervond  HrapUm^  is  in  het  Oude  Testa- 
ment de  naam  van  gevleugelde  wezens  of 
engelen,  die  onder  het  zingen  van  lofliederen 
•den  troon  van  Jêhoioa  omgeven.  Later  werden 
«g  geigk  gesteld  met  de  cherubim.  Zie  onder 
Chêrwb. 

Serafigan  (De  Goudstrooiende)  Is  de  naam 
-van  eene  rivier  in  Toerklstan.  Zg  ontspringt 
^p  den  Serafitfangletscher  op  391/3  N.  B.  en 
70°40'  O.  L.  van  Greenwieh,  stroomt  west- 
waarts tunchen  de  Karat^etaoe-  en  de  SerafH- 
Janketen,  kronkelt  in  de  vlakte  langs  Samar- 
kand  en  Bokhara  en  stort  zich  nlt  in  het 
steppemee  Dengis  zonder  de  Amoe  Daija  te 
bereiken.  Zg  is  vooral  merkwaardig  wegens 
de  talrgke  kanalen,  die  haar  water  naar  de 
bouw-  en  weilanden  brengen. 

Seraïy  een  Perzisch  woord,  door  ons  naar 
het  Italiaansche  Seraglio  in  SerM  veranderd, 
is  In  ruimeren  zin  de  geheele  huls-  en  hof- 
houding van  een  vorst.  Sêna-Boêmoe  (de 
•serallspits)  is  eene  wgk  van  donstantinopel 


tnsBchen  de  Zee  van  Marmora  en  de  Bospo- 
rus,  met  het  oude  paleis  der  Sultans,  te  vo- 
ren dat  der  Byzantgnsche  Keizers.  Men  geefk 
den  naam  van  seraY  in  het  algemeen  aan 
groote  gebouwen. 

Sendng,  een  merkwaardig  vlek  in  de 
Belgische  provincie  Luik,  in  het  zuidwesten 
van  de  stad  Luik  en  aan  den  spoorweg  van- 
hier naar  Namen  gelegen,  was  te  voren  het 
zomerverbigf  van  den  Vorst  Bisschop  van 
Luik.  Thans  heeft  men  er  het  voormalig  bis- 
schoppeigk  paleis,  onderscheidene  villa's, 
steenkolen-  en  aluingroeven,  eene  glasblazerg, 
eene  kristalfitbriek  en  eene  uitgebreide  ma- 
chinenfkbriek,  door  John  CoeJceriU  in  1822  ge- 
sticht. De  bevolking  telt  erruim  24000  zielen. 

Sen^ewó,  zie  Botno  Serai, 

Serampoer.  eene  stad  in  het  Britsch- 
Indische  presidentschap  Bengalen,  op  den 
rechter  oever  der  Hoegli  en  een  station  van  den 
(ïangesspoorweg,  ligt  30  Ned.  mgi  ten  noor- 
den van  CSalcntta  en  was  oorspronkeigk  eene 
Deensche  factorg  onder  den  naam  van  Fre- 
deriksnagor;  zg  is  den  22sten  Februari  1845 
door  de  Deensche  Kroon  met  de  overige  Oost- 
Indische  bezittingen  aan  de  BHtsch-OostlDdi- 
sche  Compagnie  verkocht.  £r  zQn  ruim  24  000 
inwoners,  en  zg  was  te  voren  het  middenpunt 
der  zendingswerkzaamheid  met'eene  Termaarde 
boekdrukkerg. 

Serapis.  eigenigk  Oiirapi  (Oslris-Apis) 
of  OtirU  als  Apit,  was  eene  Egyptische  god- 
heid en  wel  de  ziel  van  Otirity  levende  in 
den  stier  J^is,  terwgi  Otiris  zelf  koning  was 
der  onderwereld.  Hg  wordt  beschouwd  als 
de  god  der  geneeskunde  en  door  velen  ver- 
eenzelvigd met  Atelepias  (Aesculapius).  De 
dienst  van  Serapii  kwam  in  Egjpte  in  zwang 
in  den  tgd  der  FioUmaeutêe»,  die  te  zgner 
eere  een  groeten  tempel  (Serapenm)  deden 
verrgzen  te  Alexandri6.  Vóór  dien  tgd  bestond 
reeds  zulk  een  tempel  te  Memphis,  waarvan 
men  in  den  Jongsten  tgd  de  bouwvallen  met 
de  gnf kamers  van  Apis  ontdekt  heeft.  De 
dienst  van  Serapity  verbonden  met  dien  van 
Itis,  verspreidde  zich  weldra  naar  het  westen 
en  erlangde  in  het  BomeInsche  Rgk  eene 
aanmerkeigke  uitbreiding.  Hg  werd  voorgesteld, 
met  een  gelaat,  hetwelk  op  dat  van  Zem 
(Jüpiter)  geigkt  en  naast  hem  bevond  zich 
een  door  eene  slang  omkronkeld  dier  met  een 
honds-,  leeuwen-  of  wolAkop.  Een  merkwaar- 
digen  tempel  van  Serapit  heeft  men  bg  PatwuoU 
(zie  aldaar). 

Seraskier  is  een  Perzisch  woord,  hetwelk 
minister  van  Oorlog  beteekent.  De  seraskier 
bekleedde  in  Turkfe  na  de  verdediging  der 
Janitsaren,  in  plaats  van  den  Jenitqleriagassl, 
de  hoogste  militaire  waardigheid.  Seraêkier- 
leapoe$n  of  het  ministerie  van  oorlog  wordt 
gewoonigk  door  de  Europeanen  hetSeraskerlaat 
genoemd. 

Serawak  is  de  naam  van  een  Rgk  op  de 
noordwestkust  van  Bomèo.  Het  was  te  voren 
onderworpen  aan  Broenai  en  grenst  in  het  zui- 
den aan  Sambas,  in  het  oosten  aan  Broenai 
en  in  het  noorden  en  westen  aan  de  Zee  en 
Is,  met  uitzondering  van  eenige  bewoonde 
plekken,  geheel  met  bosschen  bedekt,  waarin 
apen,  herten  en  wilde  zwgnen  huisvesten. 
Het  klimaat  Is  er  vochtig  en  zeer  warm,  en 
de  bodem  bestaat  er  uit  zandsteen  en  graniet 


462 


S£BAWAK-«£BGIUS. 


Tot  de  uitroerftitlkeleii  behooren  er  antimo- 
niam  en  kMnferolie.  Voorts  heeft  men  er  de 
aandacht  geveetigd  op  de  prachtige  houtsoor- 
ten, (Ue  aldaar  langs  de  oevers  der  riyieren 
groeien.  —  De  evenzoo  genoemde  »tad^  bf|  de 
inlanders  Koetshimf  telt  15000  inwoners.  De 
inboorlingen  des  lands  sQn  Di^aks,  die  in  20 
stammtjn  zyn  verdeeld  en  verschillende  talen 
spreken,  —  voorts  vindt  men  er  Maleiers  langs 
de  knst  In  1841  ontving  de  Engelschman  Brw^ 
een  gedeelte  van  Serawak  van  den  Sultan  van 
Broenai,  en  hf)  heeft  dat  gebied  als  onaf^ 
hankeiyk  souverein  met  den  titel  van  ra^ja 
zoo  goed  bestuurd,  dat  de  bevolking  en  de 
handel  er  aanmerkelijk  sjjn  toegenomen. 

Serenade  (Eene)  is  eigenlQk  een  awmd- 
liedy  hetwelk  zonder  of  met  begeleiding  van 
instrumenten  gezongen  wordt,  en  in  het  al- 
gemeen een  muziekstuk,  waarin  de  zang  verre- 
weg de  overhand  heeft.  £r  bestaan  uitstekende 
serenades  van  Beethovenj  Srtikmsj  VMmann 
enz.  In  meer  bepaalden  zin  is  eene  serenade 
een  lied,  dat  des  nachts  door  een  Jongeling 
by  het  venster  zyner  aangebedene  gezongen 
wordt,  —  eene  hi^de,  welke  dient,  om  van  luoe 
zjlde  eenig  teeken  van  goedkeuring  uit  te 
lokken. 

Seres,  in  het  Turksch  Sirógj  eene  stad  in 
het  Turksche  ejalect  Saloniki,  niet  ver  van 
de  Kurasoe  (Strymon)  en  van  het  Tachyno- 
meer,  is  de  zetel  van  een  Griekschen  aarts- 
bisschop en  van  een  kaimakam.  Men  heeft  er 
een  kasteel,  onderscheidene  moskeeën  en  Qriek- 
Bohe  kerken,  vele  aanzienl0ke  gebouwen,  een 
aantal  fabrieken,  een  levendigen  fitndel  in  tabiJc, 
katoen,  graan  enz.  en  tusschen  de  20-  en  80  000 
inwoners.  In  hare  omstreken  wordt  veel  ryst, 
ooft  en  groente  verbouwd;  ook  wint  men  er 
veel  zyde.  Seres  is  het  oude  Serrai  of  Sirii 
uit  de  dagen  van  Xerxei. 

Sereth,  Sireih  of  IRëratut  is  de  naam 
eener  zyrivier  van  de  Donau  op  haren  linker 
oever.  Zy  ontspringt  in  de  Boekowina  op  de 
Carpathen,  bereikt  na  een  loop  van  110  Ned. 
myi  Moldavië,  waar  zy  als  hoofdrivier  door- 
heen kronkelt,  stroomt  zuidwaarts,  voorts 
zuidoostwaarts,  vormt  de  grenzen  van  Wala- 
chye  en  bereikt  na  een  loop  van  470  Ned. 
myi  de  hoofdrivier  tusschen  Braïla  en  Galatz. 
Tot  hare  zyrivieren  behooren  de  Moldawa, 
Bistritza,  Totroeiil  en  Berlad.  —  Ook  eene 
districtshoofdstad  met  byna  7000  zielen  inde 
Boekowina  draagt  dien  naam. 

Sergel  (Johann  Tobias  von),  een  verdienste- 
lyk  Zweedsch  beeldhouwer,  geboren  den  8sten 
September  1736  te  Stokholm  en  een  leerling 
van  VArchevéque,  ging  later  naar  Parys  en 
vervolgens  naar  Rome,  waar  hy  12  Jaar  ver- 
tDefde.  Hy  beitelde  aldaar  in  marmer.  „Een 
liggende  Faun*\  —  „Diomedes  met  het  ge- 
roofde Palladium",  —  „Amor  en  Psyche",  — 
„Mars  en  Venus",  —  „Venus  Eallipygos",  — 
„Othryades",  —  en  eene  reusachtige  groep, 
voorstellende:  „De  geschiedenis,  aan  den 
kanselier  Ozenstiëma  de  daden  van  Gustaaf 
Adolf  verhalend".  Voorts  modelleerde  hy  het 
standbeeld  van  Gmtaaf  IIIj  dat  in  1796  van 
brons  gegoten  werd.  Ook  vervaardigde  hy  te 
Stokholm  het  praalgraf  van  Ousiaaf  Wota, 
het  gedenkteeken  van  Detcartes^  een  bas- 
relief,  de  opstanding  voorstellend,  twee  enge- 
len voor  het  altaar  in  de  Domkerk  te  Earl- 


stad,  vele  marmeren  borstbeelden,  enz.  Htf 
onderscheidde  zich  door  een  ernstigen  stffl, 
en  overleed  als  eerste  beeldhouwer  des  Koning» 
en  professor  aan  de  académie  te  Stokholm  op 
den  269ten  Februari  1813.  Hy  was  ridder  der 
Wasa-orde  en  lid  van  verschillende  bnitea- 
landsche  academiën. 

Sergijewak  of  8têrg^ewêh-Po9$ad  ^  een 
zeer  ryk  klooster  in  Busland  en  eene  druk 
bezochte  bedevaartplaats,  64  Ned.  myi  van 
Moskou,  met  vele  kerken,  een  keizeriyk 
paleis,  een  paleis  van  den  metropolitaan,  tal- 
ryke  ikbrieken  en  ruim  27  000  inwoners  (1875), 
werd  gesticht  door  den  heiligen  Sêrg^  onder 
de  regeer  ing  van  S'mtom  d$  Tniaoke,  vooitsin  de 
dagen  van  Iwom  IV  dê  Vtnekrihkéljfkê  met 
steenen  muren  en  torens  en  in  1609  met  eene 
diepe  gracht  omringd.  Hier  gaf  Ser^^  in  1308 
zyn  zegen  aan  den  Grootvorst  Dmiiri,  toen 
deze  ten  stryde  trok  tegen  Mama/L  Ten  tyde 
van  WatUU  Sjomkoi  (1608)  werd  bet  kloos- 
ter maanden  lang  door  30000  Polen  belegerd, 
doch  door  eenige  honderden  krygskneohten 
en  de  monniken  dapper  verdedigd.  Gedurende 
een  opstand  der  Strelitaen  namen  de  Czaren 
Jtpa»  en  PH0r  derwaarts  de  vlucht  In  dat 
klooster  zyn  de  graven  van  Bcfit  ChdoeaoWf 
van  zyne  gemalin  en  van  zyn  zoon  JWIor, — 
van  de  ongelukkige  Kêemia^  de  gemalin  van 
Magnuiy  koning  van  Lyfland,  en  van  andere 
beroemde  personen.  Ook  vindt  men  er  de 
zilveren  doodkist  van  den  wonderdoener  Stf:^. 

Sergipe,  eene  der  ooeteiyke  kustprovin- 
ciën  van  Brazilië,  tusschen  Alagoas  en  Bahla 
gelegen,  telt  op  byna  710  Q  geogr.  myindm 
211000  inwoners  (1888),  onder  welken  rieh 
omstreeks  26000  slaven  bevinden.  Het  laad 
is  aan  de  kust  vlak  en  gedeelteiyk  neer  vrucht- 
baar en  goed  bebouwd,  gedeelteiyk  met  boeeh 
bedekt;  in  het  binnenland  echter  wordt  het 
hooger  en  onvruchtbaarder.  De  voornaamste 
rivieren  zyn  er  de  San  Francisco  en  de  Bio 
Yazabariz,  en  tot  de  belangrykste  voortlnreng- 
selen  behooren  er  graan,  katoen,  suikerriet, 
tabak,  vanille,  ipecacnanha,  runderen,  paarden, 
zwynen,  leder  en  zont  De  voornaamste  bezighe- 
den zyn  er  landbouw  en  veeteelt;  de  handel 
is  er  nog  van  weinig  belang  en  de  ny  verheid 
in  hare  kindsheid.  Men  heeft  er  176  scholen 
met  6661  leerlingen  en  er  verschynen  5  tyd- 
schriften.  Er  zuilen  eenige  spoorwegen  wor- 
den aangelegd.  De  hoofdstad  is  Ara^u,  aan 
de  Ootinguitai,  met  eene  goede  haven  en  6  000 
inwoners.  Ten  zuiden  van  deze,  aan  den  mond 
der  Yazabaris,  ligt  Sergipe  del  Bey,  de  voor- 
malige hoofdstad,  met  suiker-  en  tabaksfobrie- 
ken,  eene  goede  haven  en  900  inwoners. 

Sergius  is  de  naam  van  vier  Pausen.  <Sfr- 
ffius  J,  geboren  te  Antiochlë  in  Syrië  en  op- 
gevoed te  Palermo,  beklom  den  6den  Decem- 
ber 687  den  pauseiyken  Stoel  en  bracht  de 
6  canones  van  het  concilie  te  Oonstantinopel 
(692)  tot  stand,  waardoor  de  scheiding  van  de 
Grieksche  en  LAtynsche  Kerk  werd  voorbereid. 
Men  meent  voorts,  dat  hy  by  de  mis  het  ,»Agntts 
Dei"  ingevoerd  heeft.  Hy  overleed  den  9den 
December  701.  —  Sergius  II  heette  eigeniyk 
Fetnu,  vras  aartspriester  te  Bome  en  wco^ 
in  844  tot  Paus  gekozen.  Hy  handhaafde  zich 
in  zyne  waardigheid  tegenover  Keizer  LoUa- 
rims,  wiens  bevestiging  hy  niet  gevraagd  had, 
en  overleed  den  12den  April  847.  —  Ser^n^ 


SERGIUS-SBBPENTIJN. 


468 


III  werd  reeds  als  dUtconos  van  onderschei- 
dene ondeugden  besohnldigd,  maar  beklom 
niettemin  in  940,  geholpen  door  de  beruchte 
▼rouwen  Tkeodora  en  Jforoda,  wcUlo  laatste 
hem  den  lateren  Paus  Johamuêi  XI  schonk, 
den  pauseiyken  zetel  en  overleed  in  911.  — 
Sersnms  IV  was  bisschop  van  Alba,  toen  h0 
den  2lBten  Augustus  1002  tot  paus  gekozen 
werd.  Hg  overleed  den  ISden  Mei  1012.  Hy 
heette  eigenlek  ^occa  (2i  Poroo  (Yarkenssnoet). 

Sering  (Syringa  X.)  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht  uit  de  fiimilie  der  OleaceëtL 
De  gewone  sering  (S.  vulgaris  X.)  groeit  alge- 
meen in  onze  tuinen  als  een  boomachtige 
heester  met  paarse  of  witte  bloemen  en  is 
afkomstig  uit  Hongarije.  Zyne  bladeren  zyn 
eirond,  gaafrandig,  toegespitst  en  in  het  l>ezit 
van  een  hartvormigen  voet  Ook  andere  soor- 
ten, zooals  S.  chinentis  en  8.  pertioa  zQn  er 
niet  zeldzaam. 

Seringapatam  oi  Seringapatnamy  de  hoofd- 
stad der  Britschindische  provincie  Mysore, 
ligt  op  een  eiland  der  Eaweryrivier,  bezit  een 
fort  en  onderscheidene  paleizen  en  telde  in 
haren  bloeityd  als  residentie  van  Tippoe  Saib 
15000  inwoners,  doch  in  1872  nog  geen 
11 000.  Zg  werd  den  4den  Mei  1798  door  de 
Engelschen  veroverd,  en  bQ  die  gelegenheid 
sneuvelde  Tippoe  Satb, 

Seriphos,  Swfoy  Serfamio  of  Skripho^  een 
eiland  in  de  Aegeesche  Zee,  tot  den  Griek- 
schen  nomos  der  Cycladen  behoorende,  ligt 
ten  zuiden  van  Thermia,  telt  byna  3000  in- 
woners, is  kaal  en  rotsachtig,  levert  slechts 
wt|n  en  uien  en  bevat  veel  magneet- en  rood- 
yzersteen.  De  hoofdstad  is  Livadion  in  het 
zuidoosteiyk  gedeelte.  Dit  eiland  vervult  eene 
merkwaardige  rol  in  de  Grieksche  mythe  als 
de  plaats,  waar  Danai  en  Fêrteus^  door  Aori- 
dus  te  vondeling  gelegd,  opgevischt  werden, 
—  waar  Fenetu  opgroeide  en  door  middel 
van  het  hoofd  der  Chrgone  de  inwoners  in 
steenen  veranderde.  Later  vestigden  er  zich 
volkplantingen  der  loniërs,  en  dezen  namen 
deel  aan  den  oorlog  tegen  de  Perzen.  Onder 
de  Bomeinsche  Keizers  was  Seriphos  een  ver- 
banningsoord en  in  1537  werd  het  veroverd 
door  de  Turken. 

Serpa  Pinto  (Alexandre  Alberto  da 
Rocha),  een  Portugeesch  reiziger,  geboren 
den  20sten  April  1846  te  Tendars  in  het  dis- 
trict Yi^eu.  bezocht  de  militaire  school,  werd 
in  1864  onderofficier  en  nam  in  1869  deel  aan 
de  expeditie  tegen  het  oproerig  stamhoofd 
Bonga  aan  de  Sambesi,  by  welke  gelegenheid 
hy  deze  rivier  onderzoclit  tot  in  de  nabyheid 
der  Victoriawatervallen.  Na  het  eindigen  van 
den  krygstocht  ondernam  hy  nog  eene  reis 
langs  de  Nyassa,  bezocht  voorts  de  Comoren 
en  Seychellen  en  keerde  over  Goa  terug  naar 
Portugal.  Toen  voorts  het  Portugeesch  Parle- 
ment voor  nasporingen  in  de  AfrilLaansche 
bezittingen  eene  som  van  80  contos  de  Beïs 
(byna  een  tonne  gouds)  had  toegestaan,  werd 
hem  op  zyn  verzoek  vergund,  aan  de  daarvoor 
uitgeruste  expeditie  deel  te  nemen.  Den  7den 
Juli  1877  verliet  hy  met  zyne  reisgenooten, 
de  zee-officieren  Sermemgüdo  de  Brito  CapdU> 
en  Moberio  Ivene,  de  stad  Lissabon  en  bereikte 
den  6den  Augustus  Loanda.  Om  zich  dragers 
te  bezorgen,  begaf  hy  zich  over  Ambriz  naar 
den  benedenloop  van  de  Oongo  en  ontmoette 


er  Stanl^.  Dit  gaf  aanleiding  tot  wyziging 
van  zyn  rdsplan,  zoodat  hy  niet  van  Loanda, 
maar  van  B^guela  langs  de  Oumene  naarde 
bron  van  deze  rivier  en  alsdan  naar  het  zuid- 
oosten wilde  trekken.  Maar  ook  dit  plan  leed 
schipbreuk,  daar  hy  in  Benguela  geene  dragers 
kon  bekomen.  Daarom  gingen  de  reizigers  den 
12den  November  met  slechts  weinige  bedien- 
den naar  Bihe.  Over  Dombe  en  Quillengues 
werd  de  tocht  voortgezet  naar  Caconda,  de 
laatste  Portugeesche  nederzetting,  waar  Capeüo 
en  Ivene  afscheid  namen  van  Serpa  Pinto,  om 
noordwaarts  de  Ouanaa  en  Cuango  te  onder- 
zoeken. Serpa  FUto^  schoon  van  geringe  hulp- 
middelen voorzien,  bleef  by  zyn  plan,  om  naar 
de  Sambesi  te  reizen.  Nadat  hy  de  rivieren 
Cunene,  Cutato  dos  Gangnelios,  Ouchi,  Cu- 
queima  enz.  onderzocht  had,  kwam  hy  in  het 
begin  van  Mei  1878  te  Belmonte  (Bihe),waMr 
hy  zyne  reismakkers  weder  aantrof.  Hy  bleef 
er  eenige  maanden,  toog  den  14den  Juni  over 
de  Cnanza  en  reisde  voorwaarts  door  het  land 
der  Quimbardes,  Luchazes  (waar  hy  de  bron- 
nen der  Cuando  ontdekte),  Ambuelias  enQui- 
chobos  naar  de  Cuchibi.  Den  24sten  Augustus 
bereikte  hy  de  hoofdstad  van  Baroze',  Lialoei 
aan  de  Sunbesi,  langs  deze  rivier  den  18den 
October  Embarira,  werd  er  door  de  inboorlin- 
gen gevangen  genomen,  maar  door  den  Fran- 
Bchen  zendeling  OoiUard  bevryd,  en  kwam 
door  de  Ealihariwoestyn  te  Sijo^ong,  de  hoofd- 
stad van  het  Mangwatoland.  Den  12den  Fe- 
bruari 1879  bereikte  hy  Pretoria  in  de  Trans- 
vaal, den  19den  Maart  d*Urban  aan  den 
Indischen  Oceaan  en  den  9den  Juni  van 
laatstgenoemd  Jaar  Lissabon.  Zyne  hoogst  be- 
langryke  reisbeschryving  is  onder  den  titel: 
«Wanderungen  quer  durch  Afrika  (1881,  2 
diny*  door  vo»  IFo6««r  in  het  Duitsch  vertaald. 

Serpent  (De),  alzoo  genoemd  om  zyneslang- 
▼ormige  gedaBumte,  is  een  muziekinstmment 
van  koper  of  ook  wel  van  hout,  met  leder 
overtrokken.  Het  werd  uitgevonden  in  1590 
door  Sdme  GuaUmme^  kanunnik  te  Auxerre; 
men  gebruikte  het  aanvankeiyk  by  kerkmuziek, 
doch  later  alleen  by  miUtaire  muziek,  waar 
het  onder  de  blaadnstrumenten  de  plaats  ver- 
vult, die  de  contrabas  by  de  strykinstrumenten 
inneemt  Het  heeft  bovenaan  8  toongaten  voor 
de  linker  en  onderaan  evenzooveel  voor  de 
rechter  hand,  alsmede  eene  geslotene  klep 
voor  dii  of  es.  Aan  het  boveneinde  bevindt 
zich  eene  Svormige  buis  met  een  mondstuk 
van  messing,  hoorn  of  ivoor.  Het  instrument 
is  gesteld  in  B,  en  zyne  tonen  loepen  met 
hulp  van  genoemde  gaten  van  contra-JS  tot 
de  dubbelgestreepte  e.  De  klank  is  dof  en 
huilend.  Het  komt  overeen  met  den  Engelschen 
bashoorn.  In  het  orgel  geeft  men  den  naam 
van  serpent  aan  een  register  der  16voets  pypen. 

Serpentijn  {opUet  of  cphioliet,  naar  de 
kleur  van  sommige  variëteiten,  welke  op  die 
eener  slangenhuid  geiykt)  is  een  waterhoudend 
silicaat  Het  is  amorph  of  wellicht  krypto- 
kristaliyn.  Of  de  in  dit  gesteente  liggende 
lagen,  welke  op  asbest  geiykea,  verscheiden- 
heden zyn  van  serpentyn,  is  onzeker.  Het 
serpentyn  is  groen,  geel,  bruin  en  rood,  door- 
gaans donker  van  kleur  en  meestal  gevlekt, 
geaderd  of  gestreept  De  lichtere  gele  of  groene, 
soms  met  kalkspaat  sa&mgegroeide  variöteitwi 
noemt  men  edd  serpentyn.  Zy  zyn  doorschy- 


464 


SEBPENTUN— SEKBET. 


nend  en  eenigsxiDs  glansig  op  de  break, 
terwtll  de  gewone  soorten  ondooniehtig  en 
mat  iQa.  De  hardheid  Tan  dit  mineraal  is 
8—4,  zgn  soorteigk  gewicht  2,6—2,7.  In  sni- 
veren  toostend  is  het  serpenifin  waterhondend 
magnesiamsUicaat  (H4MgsSi209),  waarin  raak 
een  deel  vanhetmagnesram  vervangen  is  door 
.gaer,  ook  vindt  men  daarin  wel  eens  aloinaarde, 
chrominmoxyde  en  manganinmoxyde.  Het  komt 
voor  in  gangen,  dikke  lagen  en  ook  wel  in 
aderen,  en  men  vindt  het  in  Saksen,  SileziS, 
het  Schwanwald,  de  Vogeesen,  Tyrol,  Bohe- 
men,  MoraviS  enz.  Het  serpentQn  laat  zich 
Beer  goed  poltfsten  en  op  de  draaibank  bewer- 
*ken,  weshalve  het  gebezigd  wordt  voor  mo- 
•nomenten,  versierselen,  candelabres  enz.;  ook 
wordt  het  aangewend  tot  bereiding  van  glaaber- 
^ont.  Het  vertoont  zich  doorgaans  in  de  gedaante 
van  kale  rotsen.  —  Den  naam  van  ierpemiün- 
roii  geeft  men  aan  gesteenten  die  slechts 
lelden  uit  enkel  serpenten  bestaan,  maar  ge- 
woonlQk  van  dit  laatste  een  aggregraat  vor- 
men met  min  of  meer  ontleed  olivien, 
angiet.  enstatiet,  bronziet,  smaragtiet  enz., 
terwHl  20  daarenboven  pyroop,  pikotiet,  chro- 
miomtizer,  diopsiet  en  diallagiet  bevat.  Ook  is 
20  hoogst waarschgnigk  het  moedergesteente 
van  gedegen  platina.  Te  voren  werd  ^  als  een 
onveranderd  nitbarstingsgesteente  beschonwd, 
doch  het  bleek  na  een  microscopisch  en  che- 
misch onderzoek,  dat  z||  tot  de  vervormde 
(gemetamorphoseerde)  gesteenten  behoort.  Het 
moedergesteente  is  zeer  dikwyis  een  olivien- 
gesteente  (olivienrots,  dnniet  of  Ihersoliet),  nit 
welks  hoofdbestanddeel  allengs  serpen^jn  ont- 
staat Neemt  men  aan,  dat  serpentitnrots  nit 
gelijke  doelen  oUvien  (Mg^SiO^)  en  enstatiet 
(HgBiOj)  bestaat,  dan  behoeft  er  slechts  water 
bQ  te  komen  om  serpentQn  te  vormen.  Dat  ze 
'deoe  vervorming  ondergaan  heeft,  bltJkt  nit 
de  bgkomende  bestanddeelen,  welke  men  bQ 
beide  gesteenten  aantreft,  uit  de  olivienkorrels 
in  de  serpentQnrots  en  in  den  geleidelQken 
overgang  van  het  óene  gesteente  tot  het  an- 
dere. —  De  naam  van  sêrpeni^  of  veldslang 
werd    ook   gegeven   aan  een  stak  geschat 

•  eertQds  in  gebmik. 

Serpoeohow,  eene  arrondissementshoofd- 
stad  in  het  Bassische  goavemement  Moakon, 
ligt  aan  de  Kara  en  aan  den  spoorweg  van 
Moskon  naar  Koersk.  Zfl  is  gedeelteigk  ge- 
bonwd  op  steile  heavels  en  heeft  eene  bekoor- 
igke  ligging,  breede  straten,  20  kerken  en 
nüm  22000  inwonen  (1884).  De  nijverheid 
heeft  er  zich  krachtig  ontwikkeld.  Men  vindt 

•  er  katoendrakkergen,  looieiüen,  eene  laken- 
tebrtok,  gzergietertfen ,  steenbakkerQen  enz. 
De  handel  bezorgt  er  aan  Moskoa  graan  en 
vee  en  aan  Petersbnrg  talk,  leder,  honig,  hen- 
nep entabak. 

Senrano  y  Domingues  (Prandsco),  her- 
tog de  la  Torre,  grande  van  SpaiOe,  Spaansch 
staatsman  en  maarschalk,  geboren  in  1810  te 
San  Femando  bg  Cadix,  trad  in  Spanje  in 
krtlgsdienst,  onderscheidde  zich  in  den  borger- 
oorlog  en  werd  reeds  in  1842  bevorderd  tot 
generaal.  Hg  behoorde  tot  de  partg  der  pro- 
-gresristen  en  verliet  in  1848  de  zgde  van  den 
regent  Stpartéro,  om  zich  te  Barcelona  aan 
het  hoofd  te  vestigen  van  het  Voorloopig  Be- 
wind. In  het  ministerie  Ltmeg  was  hg  belast 

•  met  de  portefeoUle  van  Oorlog.  Na  de  afkon- 


diging  der   constttatie    van    1845    werd   hg 
senator.  Zgn  aangenaam  voorkomen  bezorgde 
hem  de  ganst  van  Koningin  lêobèUa;  dit  wekte 
den  toom  des  Konings  en  veel  opspraak,  aoo- 
dat  hg  in  October  1847  door  zgne  benoeming 
tot    kapitein-generaal   van    Granada   Madrid 
verlaten  moest  In  1848  voerde  hg  bevel  over 
het  eskader,  dat  de  Zaffereilanden  aan   de 
kast  van  Marocco  in  bezit  nam.  In  het  begin 
van   1852  werd  hg  directear- generaal  der  ar- 
tillerie, doch  in  1854  wegens  medeplichtigh^d 
aan  een   opstand  in  Saragossa  voor  korten 
tgd  verbannen.  Daarop  schaarde  hg  zich  aan 
de  zgde  van  O'DomiéU,  die  hem  tot  kapitein- 
generaal  van  Nienw-CastiliS  bevorderde.  Wg- 
ders  was  hg  werkzaam  bg  den  staatsstreek  van 
1856,  werd  kapitein-generaal  van  het  leger, 
in  1857  gezant  te  Pargs,  in   1859  kapitein- 
generaal  van  Cnba,  ontving  in  1862  den  titel 
van  hertog  dê  la    Torre ,  keerde  in  dat  Jaar 
naar  SpaiOe  terng  en  stond  tot  Maart  1868 
aan  het  hoofd  van  het  ministerie  vanBniten- 
landsche  Zaken.  Toen  in   1865  0*DomuU  op 
nieaw  aaa  het  hoofd  kwam  vaa  het  bewind, 
werd    Sêrramo    voorzitter    van    den  Senaat. 
Zoodra  hg  echter  een  protest  wilde  indienen 
tegen  het  daarop  volgend  absolatistisch  mi- 
nisterie   Karvaéz  wegens  de  vertraagde  bg- 
eenroeping  der  Cortes ,  werd  hg  naar  de  mi- 
litaire gevangenis  te  Alicante  gebracht,  doch 
na  verloop  van  eenige  weken  weder  op  vrfe 
voeten  ge«teld.  In  Jali  1868  werd  hg  wegens 
deelneming  aan  eene  samenspanning,  welke 
de  troonbekümming  van  den  Hertog  <if  JKmtf- 
pentier  beoogde,  nogmaals  in  hechtenis  geno- 
men. Bg   den  opstand  van  September  1868 
behoorde  hg,  in  weerwil  van  zgne  voormalige 
betrekking  tot  ItahdLa^  tot  de  aanvoerders 
der  tegenpartg  en  versloeg  de  getronw  geble- 
ven troepen  onder  genenMl  Pafoia  bgdebrag 
van  Alcolea.  Na  de  verwgderingderE^onlngfan 
kwam  het  opperbevel  van  den  Staat  in  handen 
van  Smrano^  die  het  voorzitterschap  aanvaardde 
van  het  nienwe  ministerie,  alsmede  het  eere- 
voorzitterschap der  Centrale  Jnnta.  Den  16den 
Jani  1869  werd  hg  tot  regent  benoemd,  en 
hg  behield  deze  waardigheid  tot  aan  de  komst 
van  Koning  Amad6u$.  Als  aanvoerder  der  troe- 
pen  tegen  de  Carliston   maakte  hg  in  1872 
schgnbfuir  een  einde  aan  den  opiSand  van 
laatstgenoemden  door  de  conventie  van  Amo- 
reviöta,  werd  toen  minister-president,  maar 
trad  af,  toen  de  Koning  zgn   plan  tot  een 
absolntistischen  staatsstreek  verwierp.  Den  4den 
Jannari  1874,  toen  de  Bepabliek  in  dnigen 
viel,  was  hg  voorzitter  van  het  IHtvoerend 
Bewind.  Daarop  voerde  hg  een  niet  onvoor- 
spoedigen,  doch  evenmin  beslissenden  oorlog 
tegen  de  Carlisten,  maar  keerde  tegen  het 
einde  van  1874,  bg  de  troonbeklimming  van 
AlföHsus  XII,  in  zoover  tot  het   ambteloos 
leven  terng ,  dat  hg  zich  vergenoegde  met  de 
betrekking    van    kapitein  generaal.  In   1888 
werd  hg  gezant  te  Pargs,  maar  nam  reeds  in 
Februari  1884,  bg  den  val  van  het  ministerie 
JPosadaSerrera,  ^n  ontslag. 

Serret  (Joseph  Alftred),  een  verdiensteigk 
wisknndige,  geboren  den  SOsten  Angastas  1819 
te  Pargs,  werd  in  1840  onderofficier  bg  de 
artillerie  en  in  1848  examinator  aan  de  poly- 
technische school  en  professor  aan  deFacnlté 
des    Sciences    aldaar.  Sedert  1860  is  hg  lid 


SEBRBr-SBHYËR^PASJA. 


465 


der  Aoadéinie.  BebalTe  vale  verluuiMiiigeii 
in  tydschriften  en  onderscheidene  leerboeken 
Bchreef  ht) :  „Conrs  d'algèbre  sapérienre  (1849 ; 
8de  drok,  1868)'*.  Ook  heeft  hy  eene  uitgave 
bezorgd  der  werken  van  Lagrcmge. 
Serrure.  Onder  deien  naam  vermelden  wy: 
Oomtomi  Fhilip  Serrmre,  een  verdienstelijk 
Belgisch  letterknndige ,  geboren  te  Antwer* 
pen  den  228ten  September  180&.  HQ  werd  al- 
daar geplaatst  op  het  kantoor  van  registratie, 
legde  stoh  met  Qver  toe  op  de  beoeü^ing  der 
Taderlandsche  geschiedenis  en  letteren  en 
lette  zOn  stndiSn  voort  aan  de  hoogesehool 
te  Lenven,  waar  h0  met  andere  stadenton 
een  letterkundig  genootschjq»  stichtte.  Xn  1882 
werd  hH  doctor  in  de  rechten ,  vestigde  sioh 
als  advocaat  in  zijne  geboortestad,  werd  ar- 
chivaris van  yiaaaderen  en  aanvaardde  in 
1885  de  betrekking  van  hoogleeraar  te  Gent 
Hier  vereenigde  ht)  zich  met  anderen  ter 
handhaving  van  de  belangen  der  Vlaamache 
taal  en  letterkunde  en  schreef  met  Blommaart, 
Fran$  ds  Fot  en  anderen  de  „Nederlandsche 
Letteroefeningen**,  tervrgi  hf|  voorts  als  mede- 
wpcker  optrad  in  onderscheidene  andere  tyd- 
scbriften.  Yan  zQne  geschriften  vermelden  wQ: 
jyKronyk  van  Vlaenderen  van  *t  jaer  608  tot 
1467  (met  BUmmatH  1889—1850)**,  —  „Dag- 
verhael  van  den  oproer  te  Antwerpen  in  1659, 
(1889)**,  —  „De  Grimbergsche  oorlog,  ridder- 
dicht  uit  *  de  XIV  eeuw  (met  BUmmaert, 
1852—1854)**,  —  „Dystorie  van  Saladine*',  — 
„Van  Homnla,  een  sohoene  oomedie  enz. 
(1857)**,  —  „ue  weerbare  mannen  van  het 
land  van  Waes  in  1480,  1552  en  1558  (1861)", 

—  -Baghynken  van  Parös  (1860)",  —  „Dat 
Dyalogns  enz.  (1861)",  —  „Tafereelen  uit 
het  leven  van  Jezus.  £en  lumdschrift  uit  de 
XY  eeuw  (1868)**,  —  „Jaoob  van  Maerlant's 
drie  boeken  van  den  Wapene  MartOn  enz. 
(1855)**,  —  en  „Yaderlandsoh  Museum  voor 
Nederduitsche  letterkunde  (1855—1868, 5  dln)", 
terwgi  hg  in  1856  veel  bfjdroeg  tot  het  uit- 
geven der  „Graf-  en  gedenkschriften  der 
Provincie  Oost-Ylaanderen.  In  1854  waren 
hem  ook  de  lessen  opgedragen  in  de  Neder- 
landsche  letterkunde.  Nadat  hy  gedurende  85 
Jaren  als  hoogleeraar  was  werkzaam  geweest, 
ontving  hy  een  eervol  ontslag,  vestigde  zich 
te  Moortzeele  by  Gtot  en  overleed  den  6den 
April  1872. 

Oongtamt  A.  Smrwrêy  een  zoon  van  den  voor- 
gaande en  geboren  den  lOden  Juli  1885.  Hy 
studeerde  in  de  rechten,  de  wysbegeerte  en  de 
letteren  aan  de  hoogesehool  te  Gent  en  promo- 
veerde in  de  rechten,  waarna  hy  zich  vestigde 
te  Brussel.  Behalve  bydragen  in  verschillende 
tydschriften  leverde  hy:  „(Geschiedenis  der 
Nederlandsche  en  Fransche  letterkunde  in  h^ 
grae&chap  Ylaenderen  enz.  (met  goud  bekroond, 
1855)",  —  „Jacob  van  BCaerlant  (desgeiyks 
eene  bekroonde  verhandeling,  1861)",  — 
„Jacob  van  Maerlant  en  zyne  werken  (1867)**, 

—  „Letterkundige  geschiedenis  van  Ylaande- 
ren  (1872)",  en  eenige  merkwaardige  opstellen 
in  het  „Museum"  van  zyn  vader.  Thans  houdt 
hy  zich  vooral  met  peoningknnde  bezig. 

Sertorius  (Quintus),  een  Bomeinsoh  veld- 
heer, geboren  te  Nursia  in  het  land  der 
Sabynen,  wist  door  dapperheid  en  beleid  in 
de  oorlogen  tegen  de  Cimbren  en  Tontonen, 
alsmede  in  den  Bondgenootenoorlog,  zich  een 
XnL 


weg  te  banen  naar  <to  aanzieol|ksl«  eecamb- 
ten.  Gedurende  den  burgeroorlog  tosKhen 
HMm  en  iSstttf  (88—82  v<H»r  (&.)  voegde 
hy  zieh  by  de  party  van  eerstgenoemde,  maar 
liet  deze  varen  in  82,  daar  hy  aan  een  goeiea 
uitslag  harer  pogingen  wanhoopte.  Daarop 
begaf  hy  zich  naar  Spanje,  hem  door  ^e 
par^)  als  provincie  toegekend,  om  hier  den 
stryd  tegen  8iïUa  voort  te  zetten.  Hy  werd  er 
door  een  leger,  hetwelk  A(22a  derwaaria  zond, 
verdreven  en  doolde  met  een  aantal  getranwen 
rond  aan  de  kost  van  Afrika  en  opzee,iMar 
keerde  in  81  op  uitnoodiging  der  Lusttatnita 
naar  Spanje  terug,  waar  hy  uit  inboorlingen 
en  Bomeinsohe  vhichtelingen  «en  leger  byeen- 
bracht,  waannede  hy  in  80  op  L,  Vufiêim  eene 
belangryke  overwinning  behaalde,  waarna  hy 
in  79,  toen  Q.  MtUUMê  JPitu  en  in  77,  toen 
Os.  JP&mp^'m  met  groote  legers  tegen  hem 
te  velde  trokken,  onder  afwiawlend  krygs- 
fortuin  zieh  wist  staande  te  honden,  totdat 
hy  in  72  door  saimgezworenen,  met  Jf*  P^r- 
pamu  aan  het  hoofd,  vermoord  ward.  Hy  was 
voornemens,  in  Spanje  een  nieuw  Bemeinseh 
Büfii  te  doen  verryzen,  weshalve  hy  eea  Sentit 
van  800  leden  benoemde  en  te  Oaoa(Hué8ca) 
eene  school  stichtte  voor  de  zonen  der  aan- 
zieniykste  Spanjaarden.  Hy  wordt  neer  gepre- 
zen, nietslec^  wegens  zyne  veldheerstalenten, 
maar  ook  wegens  zyne  humaniteit 

Serum,  zie  Bhed. 

Server-Pa^ja,  een  Turkseh  staatsman,  was 
aanvankeiyk  ambtenaar  by  den  KeizQriykea 
Divan  en  werd,  omdat  hy  gerdmen  tyd  als 
chef  van  het  oorrespondentieboreau  in  het  de- 
partement van  Oorlog  was  werissaam  geweest, 
benoemd  tot  eerste  seoretaris  van  het  gezant- 
schap te  Weenen  en  vervolgens  van  dat  te 
Parys.  In  1856  vergezelde  hy  XMbmU-JPoêfa 
buitengewoon  Turkseh  gezant,  als  eerste  secre- 
taris naar  de  kroningsfeesten  te  Moskon  en 
bleef  daarop  gelastigde  te  Petersburg.  Daarna 
werd  hy  secretaris-generaal  in  het  departement 
van  Buitenlandsohe  Zaken  en  volbracht  onder- 
scheidene buitengewone  zendingen.  In  1868— 
1870  was  hy  chef  van  het  stedeiyk  bestuur 
van  Constantin<^l  en  nümde  er  vele  misbrui- 
ken uit  den  weg.  In  1870  werd  hy  weder 
geplaatst  by  het  departement  van  Buitenland- 
sche  Zaken  en  aanvaardde  daarvan  de  porte- 
feuille den  6den  December  1871.  Hy  was 
een  vriend  van  Rusland  en  een  tegenstaader 
der  Westeiyke  Mogendheden,  zeodat  men 
hem  spottenderwyze  Snerow  noemde  en  kt 
1872  door  ItxdhU^J^a^Oy  den  beguuflÉiger  van 
Engdand,  werd  ten  val  gebracht  Wi  werd 
daarop  minister  van  Koehandel,  voorts 
oommissarisgeneraai  in  BosaiS,  gouverneur- 
generaal  van  de  Herzegowina  en  eindeiyk 
president  van  den  Tarksehen  Senaat  In 
Augustus  1877  werd  hy,  als  opvolger  van 
Jjoinfi^  ten  tweedemale  minister  van  Buiten- 
landsche  Zaken  en  onderteekende  den  Sisten 
Januari  1878  te  Adrianopel  den  wapenstilstand 
met  Rnsland.  Wegens  zyne  sympathie  voor 
Rusland  ontvfaig  hy,  op  aandringen  van 
den  Engelschen  geaant,  den  19den  Febmaii 
zyn  ontdag.  Toen  echter,  ten  gevolge  vao  de 
bedreigingen  van  Qladêtom,  de  invloed  van  En- 
geland te  Oonstantinopel  in  1880  verminderde, 
werd  iSsoff-Po^den  12den  September  van  dat 
Jaar  tot  president  van  den  Staateraad  benoemd. 


466 


SERVER-PASJA— SBBYIË. 


HQ  werd  in  1881  in  die  betrekking  opgerolgd 
door  Akif'Fai^a, 

Serretus  (Ifiohaëi)  eigeniyk  i^^gud  Ser- 
vêdêj  een  geleerd  geneeeheer  en  een  tegen- 
stander der  drieSenheidsleer,  geboren  in  1611 
te  YillnnaéTa  in  Aragon,  studeerde  te  Ton- 
lonae  in  de  reekten  en  vertrok  in  ket  gevolg 
van  Kard  V  over  ItaliS  naar  Basel,  waar 
kd  in  1680  omging  met  ChcolUmpadmt  en 
desen  loekt  over  te  kalen  tot  sQne  van  de 
kerkleer  afwgkende  gevoelens  omtrent  de 
drieëenkeid.  Daar  kfl  kierin  niet  slaagde,  ver- 
trok kg  in  1681  naar  den  Ebsas  en  gaf  te 
Hagenan  iQn  werk  in  ketlickt:  „DetrinitatiB 
erroribos**,  waarvan  ondersokeidene  exempla- 
ren op  last  van  den  Raad  te  Basel  vernietigd 
werden.  Daarentegen  verdedigde  «Sstm^  iQne 
gevoelens  in  de  „Dialogi  de  trinitate  (1682)**. 
Hierop  keerde  kg  naar  Frankrgk  terug,  toefde 
meestal  te  Pargs  en  te  Lvon,  studeerde  in  de 
geneeskunde  en  verwierf  loowel  door  zQne 
uitgave  van  de  werken  van  FtoUmaeut  een 
beroemtoi  naam  op  ket  gebied  der  aardrgks- 
knnde  als  door  i4|ne  gesokriften  over  den 
bloedomloop  op  dat  der  pkysiologie.  In  1540 
vestigde  kg  sick  te  Vienne,  maar  kwam  in 
1648  door  ign  gesckrifb  „Ckristianismi  resti- 
tutlo"  in  botsing  met  de  R.  Katkolieke  en 
Protestantsoke  tkeologie.  In  April  1668  ont- 
snapte kg  uit  de  gevangmiis  te  Lyon,  maar 
werd  te  Oenève  op  aandrang  van  Oahnjn  we- 
derom in  keektenis  genomen,  vruckteloos  tot 
ket  kerroepen  van  ^ne  gevoelens  vermaand 
en  na  de  uitspraak  der  vier  EvangeUsoke 
Ifinisterién  van  Zttriek,  Bern,  Basel  en  Sckaff- 
kausen,  door  welke  agne  leerstellingen  als  dwa- 
lingen verworpen  werden,  door  den  Raad  van 
Qenöve,  en  wel  bepaaldeigk  op  aansporing  van 
OdMin.  tot  den  brandstapel  veroordeeld.  Hg 
onderging  met  standvastigkeid  de  volvoering 
van  dit  vonnis  op  den  278ten  October  1668. 

Servië  (de  de  kaart,  gevoegd  bg  ket  artikel 
BaÜBam\  in  ket  Turiuok  ëwp  en  in  ket  Slawisck 
arh^  te  voren  een  Turkscke  vaialstaat  en 
tkans  een  onaf  kankeigk  koningrgk,  als  loo- 
duiig  erkend  door  ket  Verdrag  van  Berign 
van  18  JuU  1876,  is  tusacken  48''10'— 46'' N.  B. 
en  lyiO'— 22**42'  O.  L.  van  Qreenwick  gele- 
gen en  grenst  in  ket  noorden  aan  Oostenrgk- 
Hongarge  (door  de  Donau  en  de  Save  er  van 
gesckeiden),  in  ket  oosten  aan  Walackge  en 
ket  Turkscke  Donauejaleet  en  in  bet  zuiden 
en  westen  aan  dit  laatste  en  BosniS  en  telde  in 
1886  op  984  G  geogr.  mgi  1 962821  inwoners. 
Het  is  een  koogland,  doorsneden  van  tabrgke 
rivierdalen  en  kloven,  door  drie  bwgketens 
van  aangrenzende  Turkscke  provinciën  ge- 
sckeiden en  met  eene  vierde  bergketen  bedekt. 
De  bergen  in  ket  cuideigk  gedeelte  des  lands 
zgn  met  die  van  Opper-Moesië  verbonden  door 
een  bergrug,  welke  de  bronnen  van  de  Toplisa 
en  van  de  Ibar  sckeidt  Tusscben  de  zgrivieren 
van  de  Toplisa  en  Rassina  verkeft  ziek  de 
Kopaonik  (1946  Ned.  el  boog)  met  eenige 
andere  toppen.  Ackter  de  rivier  de  Ibar  en 
ten  zuiden  van  Karanowatz  strekken  de  ge- 
bcnrgten  Troglaw,  Tl^ememo  en  makowo  zicb 
uit  Op  dat  gedeelte  van  Servië,  ketwelk  be- 
grensd is  door  de  Boelgaarsoke  Morawa,  de 
Donau  en  de  Timok,  verkefien  ziek  bergketens, 
welke  in  verband  staan  met  die  van  ket  Banaat 
en    van   Klein- Walackge ,  alsmede  met  ket 


grensgebergte  tusscben  Boelgarge  en  de  hoog- 
vUkte  van  Opper-Moesië.  Alleen  in  ket  oosteiflk 
gedeelte  naderen  de  bergketens  tot  ajm  de 
Donau,  en  deze  keeft  zien  ki«  een  vre^  ge- 
baand door  de  lage  rotsgevaarten,  welke  de 
gebergten  van  Slebenbttrgen  en  bet  Banaat  met 
die  van  Servië  verbinden,  zooals  o.  a.  blQkt 
uit  de  Uzeren  Poort,  waar  de  rivier  doorheen 
bruist,  om  ziek  vervolgois  te  verbreeden  tot 
een  meer,  dat  ket  eiland  Poret^  omsluit.  Tot 
de  vlakten  van  Servië  bekooren :  de  ICatqfwm 
langs  de  Drina  en  de  Save,  de  Stig  langs  de 
Morawa  en  de  Mlawa,  en  de  vrucktbare  dal- 
vlakte  der  Timok.  De  voornaamste  riTieren 
zgn  er:  de  Donau  en  de  Save,  die  de  noor- 
deigke  grenzen  vormen.  Naar  de  Save  spoeden 
ziek  de  Drina,  grensrivier  naar  de  zgde  van 
Bosnië,  met  de  IjoebowiiUa  en  de  Jadaru  — 
de  Doebrawa,  —  de  Tamnawa  met  de  Oeb, 
—  en  de  Koloebara  met  de  Pe^)tan  en  de 
Topd^ider,  —  en  naar  de  Donau,  waarin 
ondersckeidene    Serviscke    eilanden    gelegen 
zgn,  de  bevaarbare  Morawa  met  de  VTeliki 
Rsaw,  Skrape^,  Beliza,  Ibar,  Gkoe^la,   en 
na    bare    vereeniging   met  de  Boelgaancbe 
Morawa  links  de  Loegomir,  de  Jassenitsa, 
de  Lepenitza,  reckts  de  Zmitn,  deRawanitia 
en  de  Reesawa  opnemend,  —  de  Mlawa,  — 
de  Pek,  —  de  Poret^ikaRieka,  —  en  de 
Timok.  Er  zgn  ondersckeidene  minerale  bron- 
nen, vooral  in  ket  oosteigk  gedeelte  des  laads^ 
met  eene  temperatuur  van  48,76^  tot  68,125"  C. 
Men  kan  ket  land  gemakkeigk  verdedigen, 
zoodat  ket  uitermate  gesckikt  is,  een  bolwerk 
tegen  de  Turken  te  vormen.  Het  klimait  is 
er  gematigd  en  aangenaam,  doch  guur  in  de 
bergstreek.    De    inwoners    zgn   meerendeel» 
Serviërs  van  afkomst :  men  keeft  onder  ben 
(1878)  4178  R.  Katkolieken,  466  Protestanten, 
8492  Israëlieten,  2198  Albaneezen  en  2728^ 
Bobemers,  alsmede  een  groot  aantal  vreemde- 
lingen, vooral  Duitsckers.  De  Turken  zgn  er 
sedert  1862  en  1867  verdwenen,  bekalve  in 
ket    Drinadistriot  Mali  Zwomik.    Steden   of 
ommuurde  plaatsen  vallen  niet  in  den  smaak 
der  Serviërs;  meerendeels  wonen  sg  ingroote 
dorpen,  in  leemen,  met  lindenbast,  gras  of  mos 
gedekte  kuizen.  Men  keeft  er  geen  verschil 
van  stand,  —  enkel  van  bedrgf;  adel  is  er 
onbekend    en  de  landbouwers  zgn  er  vrffe 
eigenaars  van  den  grond.  Het  buiseigk  leven 
is  er  op  aartsvaderlfke  leest  gesckoeid,  en  de 
kuishonding  bestaat  uit  de  gewone  leden  of 
ook  wel  uit  een  aantal  personen,  die  door  de 
banden  der  bloedverwantsckap  omsnoerd  zgn 
of  ziek  tot  eene  hnisgemeensckap  (sadroega> 
verbonden  kebben.  Met  uitzondering  van  boven 
reeds  vermelde  Katholieken.  Protestanten  en 
Israëlieten,  benevens  eenige  duizenden  Moham- 
medanen bebooren  alle  ingezetenen  van  ServU^ 
tot  de  GriekschKatholieke  Kerk,  terwgi  zg 
tevens  een  nationaal  kerkgenootsckap  vormen. 
Hunne  betrekking  tot  den  Patriarch  van  Ck>n- 
stantinopel  is  door  het  coneordaat  van  Januari 
1882  (met  eene  toevoeging  van  1886)  geregeld. 
Het  opperhoofd  der  Nationale  Kerk  in  Servië^ 
is  de  aartsbisschop  van  Belgrado,  die  den  titel 
voert  van  „Metropolltaan  van  geheel  Servië**. 
Aan  hem  zgn  de  bisschoppen  van  Slfabats, 
Karanowatz  en  Negoün  ondergeschikt;  dezen 
vereenigen  ziek  Jaarigks   met  kem  tot  eene 
Nationale   Synode,  welke  ket  oppertoezickt 


SERVIË. 


467 


heeft  over  alle  kerkelQke  aangelegenheden. 
Onder  de  Synode  staat  het  conBistorie  van 
appèl  te  Belgrado,  dat  desgeltlkB  ieder  Jaar 
eenmaal  vergadert  en,  onder  het  Toonittenchap 
Tan  den  Metropolitaan  uit  de  drie  bisschoppen 
en  vier  andere  geesteigken  bestaande,  de  saken 
der  vier  eparchiaalconsistoria  (als  eerste  instan- 
tie) in  hooger  beroep  behandelt.  De  Metropo- 
litaan en  de  drie  bisschoppen  worden  door  de 
Nationale  Synode  nit  de  binnenlandsehe  kloos- 
tergeesteiyken  gekoxen  en  door  den  Vorst 
bevestigd.  Voor  t  overige  bestaat  de  clems 
nit  wereldltike  geestelQken  en  monniken,  en 
dexe  laatsten,  in  kloosters  gehoisvest,  kleien 
aelven  honne  oversten.  De  overige  genoemde 
kerkgenootschappen  genieten  er  vrQheid  van 
godsdienst 

Hoewel  ServiS  inderdaad  een  zeer  vmcht- 
baar  land  is,  bevindt  er  sich  de  landbouw  op 
eene  lage  trap  van  ontwikkeling.  TerwQl  er 
geene  sprake  is  van  bemesting,  verbouwt  men 
dezelfde  graansoort  zoolang  mogelQk  op  den- 
aelfden  akker,  om  dezen  d»m>p  braak  te  laten 
liggen.  Toch  wordt  er  meer  graan  verbonwd 
dan  de  bevolking  behoeft.  In  1867  had  men 
er  846000  Ned.  bunder  bouwland,  ÓlOOONed. 
bunder  ooftgaarden,  189  000  Ned.  bunder  groen- 
land en  byna  24000  Ned.  bunder  wt|ngaarden. 
Er  was  evenwel  nog  geen  11%  der  geheele 
oppervlakte  in  gebruik  genomen.  De  beste 
graanlanden  vindt  men  er  in  de  dalen  der 
Morawa,  der  Save,  der  Drina  en  der  Mat^wa. 
Er  zQn  uitmuntende  bergweiden  voor  het  vee, 
en  men  oogst  er  eene  groote  hoeveelheid  prui- 
men ter  bereiding  van  eene  soort  van  bnuide- 
wtin.  Aan  de  oevers  van  de  Jadar  heeft  men 
ook  ander  voortreffèiyk  ooft.  BQua  alleen  de 
bewoners  der  Donaugewesten  maken  er  werk 
van  den  wQnbouw,  doch  de  behandeling  van 
den  wtfnstok  en  van  den  wt|n  laat  er  veel  te 
wenschen  over.  Voorts  verbouwt  men  er  tabak, 
hennep  enz.  Van  meer  belang  is  er  de  veeteelt, 
die  er  niet  weinig  levert  voor  den  uitvoer. 
In  1867  had  men  er  123000  paarden,  741000 
stuks  hoorn  vee,  meer  dan  2  Va  millioen  scha- 
pen, btjna  1800000  zwanen  en  451 000  geiten, 
benevens  een  groot  aantal  bijenkorven,  terwgi 
er  tevens  de  zQdeteelt  gestadig  toeneemt  De 
rivieren  leveren  er  veel  viscb,  doch  het  wild 
bepaalt  zich  grootendeels  tot  gevogelte,  hoewel 
in  de  bergstreek  ook  nog  beren  en  wolven 
gevonden  worden.  Er  zQn  uitgestrekte  wouden, 
voor  wier  instandhouding  gezorgd  wordt  De 
mynontginning,  te  voren  van  groot  gewicht, 
is  in  den  Jongsten  tgd  weder  toegenomen  in 
bloei;  zQ  is  echter  een  staatsmonopolie  en 
gedeelte^k  aan  Engelsche  maatschappQen  ver- 
pacht Men  verkrygt  er  koper  en  Qzer,  terwyi 
er  ook  steenkolen  voorbanden  zQn.  De  fieibrieks- 
nQverheid  bevindt  er  zich  nog  in  haie  kinds- 
heid, doch  de  uitvoerhandel  neemt  gestadig 
toe,  zich  vooral  bepalende  tot  rundvee,  zwijnen, 
bloedzuigers,  huiden,  wol,  talk,  was  en  honig, 
terwtjl  er  zout,  meel,  eenige  koloniale  waren, 
wapens  enz.  worden  ingevoerd.  De  voornaam- 
ste handelsplaatsen  zffn  er  Belgrado,  £|)abatz, 
Semendria,  Po^arewatz,  Negotin  en  Alexlnatz. 
Van  1866— 1870  bedroeg  de  gemiddelde  waarde 
van  den  Jaariykschen  uitvoer  ruim  29  en  die 
van  den  JaarltJksohen  invoer  26Vs  millioen 
francs  en  in  1884  was  er  de  waarde  van  den 
uitvoer  88^/4  en  die  van  den  invoer  ruim  61 

xm. 


millioen  Arancs.  De  handel  wordt  er  grooten- 
deels gedreven  met  Oostenrijk.  In  elk  district 
heeft  men  op  eene  bepaalde  plaats  eene  markt; 
de  meest  bezochte  zQn  die  van  WaUewo  en 
Tsjoepria.  In  1857  werd  te  Belgrado  eene 
Kamer  van  handel  en  nijverheid  opgericht  De 
voornaamste  plaatsen  ztJn  er  door  goede  wegen 
verbonden,  en  voor  het  verkeer  te  water  dienen 
de  Donau  en  de  Save.  De  grondwet  erkent  er 
vryheld  van  handel  als  een  nationaal  recht 
Er  zQn  verschillende  munten  in  omloop,  doch 
in  1880  werd  er  het  tiendeellg  stelsel  van 
maten  en  gewichten  algemeen  ingevoerd.  Hoe- 
wel de  Begeering  er  met  IJver  zorgt  voor  het 
onderwijs,  bevindt  er  zich  de  ontwikkeling 
des  geestes  nog  op  eene  lage  trap.  Men  heeft 
er  gemeente-  en  staatsscholen;  tot  de  eerste 
behooren  de  scholen  van  lager,  tot  de  tweede 
die  van  middelbaar  en  hooger  onderwQs.  Vol- 
gens de  wet  moet  in  elke  gemeente,  die  200 
belastingschuldige  Ingezetenen  telt,  eene  volks- 
school  bestaan;  doch  niet  alle  gemeenten  heb- 
ben daaraan  gehoorzaamd.  Met  den  aanvang 
van  1875  waren  er  490  Jongens-  en  47  meis- 
jesscholen, welke  door  20488  Jongens  en  2840 
meiijes  werden  bezocht  Er  bestsat  geen  school- 
dwang.  De  middelbare  scholen  ztJn  gedeeltelijk 
voorbereidend  voor  hooger  onderwijs,  gedeelte- 
lijk reaalscholen.  Tot  de  eerste  behooren  2 
gymnasia  en  7  progymnasia,  —  tot  de  tweede 
eene  reaalschool  van  den  eersten  en  8  van  den 
tweeden  rang,  benevens  eene  landbouwschool. 
Voorts  is  er  eene  kweekschool  van  onderwij- 
zers en  eene  hoogere  burgerschool  voor  meis- 
jes te  Belgrado.  Hier  heeft  men  wQders  eene 
hoogeschool  met  8  faculteiten,  eene  godgeleerde 
school  en  eene  militaire  académie,  alsmede 
eene  uitgebreide  boekerQ  en  een  nationaal 
museum. 

Servië  was  tot  aan  den  Jongsten  t|Jd  aan 
de  souvereiniteit  van  Turkfle  onderworpen, 
en  zQne  rechten  en  vrQheden  waren  door  het 
verdng  van  Partjs  (1856)  vastgesteld.  De 
grondwet  van  het  Vorstendom  berustte  op  den 
Hatti^jerif  van  December  1888;  volgens  dezen 
vormde  het  een  integreerend  deel  van  het 
Turksche  R|Jk,  doch  de  afhankelijkheid  be- 
paalde zich  slechts  tot  den  plicht  van  trouw 
en  gehoorzaamheid  aan  den  Sultan  en  van 
het  betalen  eener  Jaarigksche  schatting,  ter- 
wQl  door  de  Porte  aan  het  Vorstendom  volle 
souvereiniteit  in  binnenlandsehe  zaken  werd 
toegekend.  De  tegenwoordige  Koning  is  Jfilan 
OhrenowUz,  die  den  228ten  Augustus  1872  den 
troon  beklom,  den  17den  October  1875  in  het 
huwelQk  trad  met  Vorstin  Naialiêj  eene  doch- 
ter van  den  Ruasischen  kolonel  Juif;'lro  en  den 
6den  Maart  1882  tot  Koning  werd  uitgeroepen. 
De  Koninkigke  waardigheid  is  erfeigk  in  de 
Ounilie  ObrenowUz,  De  Koning  is  belast  met  de 
uitvoerende  macht,  doch  de  ministers  zQn  ver- 
antwoordelijk, en  hg  deelt  de  wetgevende  macht 
met  de  volksvertegenwoordiging.  De  Senaat  telt 
17  leden,  door  den  Koning  gekozen  uit  amb- 
tenaren, die  door  den  ministerraad  zQn  voor- 
gedragen. Wie  in  Servië  geboren  of  genatura- 
liseerd en  85  Jaar  oud  is  en  daarenboven  vaste 
goederen  bezit,  kan  lid  worden  van  den  Senaat 
Ook  de  ministers  hebben  zitting  in  dat  lichaam. 
De  algemeene  volksvertegenwoordiging  is  de 
Skoepqjtina,  welke  60  leden  telt  en  te  voren 
ook  de  Vorsten  koos.  Voor  de  gemeentebe- 

80» 


466 


8BBVIË. 


staren  geldt  de  wet  van  20  October  187&, 
volgens  welke  ieder  inwoner  tot  eene  gemeente 
moet  behooren.  Elke  gemeente  regelt,  onder 
toesicM  Tan  den  Staat,  bare  eigene  laken; 
men  beeft  er  een  gemeenteraad  en  een  vrede- 
gerecbt.  De  ministers,  aan  bet  boofd  van  7 
departementen  geplaatst,  worden  door  den 
Vorst  benoemd.  Het  Koningrtlk  is  in  22  arron- 
dissementen verdeeld.  De  boofdstad  Belgrado 
▼ormt  een  afaonderiyk  district  Men  beeft  een 
booggerecbtsbof  en  een  bof  van  appèl  in  de 
boorostad,  —  voorts  22  arrondissementsrecbtr 
banken  en  in  elke  gemeente  een  vredegerecht 
De  Byksbegrooting  over  1888— 1884  bevat  eene 
uitgave  van  bt)na  46  milUoen  en  eene  in- 
komst van  46  mlllioen  francs,  en  de  staatsscbnld 
bedroeg  er  op  1  Januari  1886  213  millioen 
francs.  Het  leger  bestond  den  eersten  Janoari 
1883  nit  12979  man.  De  residentie  van  den 
Vorst  is  Belgrado  met  ongeveer  38000  in- 
woners. 

Servië  werd  kort  vóór  den  aanvang  onser 
Jaartelling  aan  de  Romeinen  onderworpen  en 
vormde  onder  den  naam  van  Moesia  Saperior 
een  gedeelte  der  provincie  lUyricom.  In  die 
dagen  ontstond  langs  de  Donan  en  de  Morawa 
eene  rQ  van  bloeiende  steden.  Gedurende  de 
groote  volksverbuidng  overstroomden  de  Hun- 
nen, Oost-Gotben  en  Longobarden  acbtervol- 
gens  dit  land,  betwelk  in  550  zicb  onderwierp 
aan  den  ByaantUnscben  Keizer  Jïw^tMkiMw.  De 
Avaren  ontrukten  bet  aan  aifne  opvolgers  en 
berscbiepen  bet  in  eene  woesteny.  In  638 
trok  de  Slawiscbe  stam  der  S^ben  of  Serviërs 
derwaarts  en  gaf  aifn  naam  aan  dit  gewest 
en  aan  Bosnië.  De  nieuwe  bewoners  erkenden 
de  soavereiniteit  der  OostBomeinscbe  Keiaers 
en  ombelsden  in  de  8ste  eeuw  bet  Cbristendom, 
terwtil  sQ  o*  langdurige  wankeling  tusscben 
de  Roomscb-  en  de  GriekscbKatbolieke Kerk 
zicb  by  deze  laatste  voegden.  Hun  opperboofd 
boette  Groot-  of  Oppeigespan  en  later  Czaar 
of  Kral  (Koning),  bield  aki  leenman  van  den 
Byzantynscben  Keizer  syn  verbiyf  te  Desniza 
aan  de  Drina  en  bad  andere  gespans  als  be- 
stuurders der  zeven  districten  onder  zicb. 
Sedert  870  maakten  de  Boelgaren  zicb  meer- 
malen meester  van  de  beerscbappy  in  Servië, 
maar  werden  telkens  verjaagd.  Nadat  in  934 
bun  gezag  door  de  Grieken  vernietigd  was, 
kwam  Sc^ë  weder  onder  den  scbepter  der 
Byzantynscbe  Keizers,  totdat  SUfanus  Dobroi- 
lawj  door  Griekscbe  scbry vers  Bofitlaw  gehee- 
ten,  in  1043  de  onafbankeiykbeid  verwierf  en 
de  gespans  tot  onderwerping  bracbt.  Zyn  zoon 
MiokaSl  (1052—1080)  noemde  zicb  koning  van 
Servië  en  werd  in  deze  waardigbeid  bevestigd 
door  Paus  Or^orws  VIL  Oorlogen  tegen 
BTzantium  en  binnenlandscbe  verdeeldbeden 
vernietigden  daarop  den  bloei  des  Eyks,  totdat 
zicb  in  1165  8tégkamu$  Nemcu^a,  na  bet  af- 
werpen van  bet  Byzantynscbe  Juk,  tot  Vorst 
van  Servië  vdrblef.  Hy  werd  de  sticbter  van 
een  Byk  onder  de  dynastie  der  Nemai^idem^ 
dat  naar  de  residentie,  de  stad  Bascia  (tbans 
Novibazar),  den  naam  ontving  van  Grootgespan 
Rascia  en  later  dien  van  bet  Serviscbe  of 
Rasciscbe  Ryk.  Stéphamm  Doê^am  (1336  -1356), 
de  vermaardste  Serviscbe  vorst,  voerde  tevens 
beerscbappy  over  Macedonië,  Albanië,  Tbessa- 
lië,  Noord-Griekenland  en  Boelgarye.  Hy  aan- 
vaardde in  1346  den  titel  van  Czaar  (Keizer), 


liet  lich  als  zoodanig  kronen,  gaf  aaa  het 
Ryk  eene  uitmuntende  staatsregeling,  waar- 
borgde in  zyn  wetboek  van  1349  de  VrQbeid, 
bet  leven  en  den  eigendom  aan  alle  ataats- 
burgers  en  begunstigde  de  wetenschap  en  den 
handeL  Nadat  hy  bet  Ryk  in  stadhoodenchap- 
pen  gesplitst  en  deze  aan  de  aanzieniykate 
bojar^  toevertrouwd  bad,  verdeelde  syn 
zwakke  zoon  Oero^'  V  het  laad  onder  de 
Vorsten  of  Knezen,  die  zich  weldra  onaf  haa- 
keiyk  verklaarden,  zoodat  de  macht  van  het 
Serviscbe  Ryk  voor  altoos  vernietigd  werd. 
In  1359  ging  bet  banaat  Maehow  en  in  1362 
de  Herzogewina  verloren.  Met  Oero$f  V  ver- 
dween in  1367  de  dynastie  der  Nmmamjidm^ 
en  de  woiwode  l^oek<^j%M  beklom  den  troon 
van  Servië.  Hy  streed  met  de  Grieken  tegen 
de  Turken,  veroverde  in  1369  Tbessaloi^Ba, 
maar  verloor  in  1371  tegen  den  Tnrkacheo 
Sultan  Moerad  J  aan  de  Maritza  den  slag  en 
het  leven.  Zyn  zoon  MarJca  KraffewiUf  onder- 
wierp zich  aan  de  overwinnaars.  Nu  beklom 
de  Knees  Lazar  den  troon  en  werd  de  stich- 
ter van  eene  nieuwe  dynastie,  doch  moest  eent 
het  grootste  gedeelte  van  bet  gebied  veroveren. 
Nadat  hy  zi(^  in  1386  aU  vazal  aan  de  Tur- 
ken onderworpen  had,  riep  hy  in  1389 
de  Cbristeiyke  volken  van  tllyrië  op  tot  eea 
laatsten  strtjd  tegen  de  Halve  Maan,  masr 
verloor  op  den  15den  Juni  door  het  venasd 
van  zyn  schoonzoon  Wodc  BramkowU^  én 
slag  op  bet  Amselfeld  en  werd  met  eengroet 
deel  van  den  Servischen  adel  in  de  tent  vsa 
Momad  II  onthoofd.  Nu  regeerden  in  Servië 
nog  eenige  Vorsten  met  den  titel  vauadeipo- 
ten"  onder  Turksche  souvereiniteit,  met  de 
verplichting,  aan  de  Turken  schatting  te  be- 
talen en  bulpbenden  te  leveren.  Kort  daarna 
evenwel  verkreeg  8tiphaMm$^  de  aoon  van  Xossr, 
als  leenman  der  Turken  bet  bewind,  masr 
moest  het  land  met  Woek  Brankowit^'  deelea. 
Op  dezen  volgde  in  1425  diens  neef  G«ofy 
BramkowU^f  die  een  verbond  sloot  met  de 
Hongaren  en  pogingen  aanwendde  om  hel 
Turksche  Juk  te  verbryzelen.  Hy  werd  door 
Sultan  Moerad  overwonnen  en  verdreven,  doch 
herkreeg  door  de  zegepraal  van  JokammsiMu' 
miadu  en  door  den  Vrede  van  Szégedin  (1440) 
lyn  grondgebied.  In  1459  overstroomde  Sahaa 
Mohammed  II  bet  land  met  zyne  legerbenden: 
een  groot  aantal  aanzieniyke  geslachten  werd 
uitgeroeid,  andere  namen  de  vlucht  naar  Hon- 
ga^e,  200000  personen  werden  als  slaven 
weggevoerd  en  bet  land  werd  veranderd  in 
eene  Turksche  provincie.  Ook  in  Servië,  even- 
als in  het  Griekscbe  Ryk,  wilden  de  Vorsten 
zich  voegen  by  de  Latynsche  Kerk  en  met 
den  Paus  en  de  Christeiyke  Vorsten  van  het 
Westen  een  verbond  sluiten,  doch  de  Bojaren 
kwamen  daartegen  in  verzet  en  waren  liever 
Turksch  dan  Paapecb.  Velen  van  hen  namen 
zelfs  den  „Islam**  aan,  vooral  in  Bosnië.  Daar 
de  Turken  enkel  eene  militaire  bezetting  in 
bet  land  legden  en  geen  grondbezit  verkregen, 
behielden  de  Serviërs  de  eigenaardigheid  van 
ban  karakter,  hunne  taal  en  hunne  aedea, 
handhaafden  bun  godsdienst  en  bewaarden 
de  gedachtenis  van  bun  beldentydperk.  Door 
den  Vrede  van  Passarowitz  (21  JuU  1718) 
viel  geheel  Servië  met  bet  banaat  en  een  ge- 
deelte van  Bosnië  aan  Oostenryk  ten  deel, 
het  overmoedig  gedrag  der  Oostenryk- 


SERVIË. 


469 


sehe  olflcieren  en  ambtenaren  ventikte  alle 
sympathie  Toor  een  ChrlBtdfik  bewind,  en  in 
den  voor  Xard  VI  loo  ongelnkkigen  oorlog 
Tan  1788—1739  droegen  de  Serviërs  niet  wei- 
nig bg  tot  herstelling  van  het  Torksch  gezag. 
Dit  editer  beloonde  door  de  wreedheden  der 
oproerige  Janitsaren  honne  trouw  op  znlk 
eene  Bchandeltfke  wt}ae,  dat  in  den  oorlog, 
ten  tgde  van  Jtiêejik  1/(1788-1790)  tegen 
de  Turken  ondernomen,  de  Serviërs  de  zUde 
koten  van  OoetenrOk.  In  1804  veroorzaakte 
de  verdnikking,  waaraan  de  Tnrksche  bevel- 
hebbers en  de  Janitsaren  zich  sebaldig  maak- 
ten in  Servië  eelfli  een  opstand  met  den  dap- 
peren Oumy  Qeorg  (Eara  Georg)  aan  het 
hoofd.  Eene  reeks  van  voorspoedige  gevechten 
verloste  het  land  van  de  Janitsaren,  en  op 
den  23sten  Februari  1807  eindigde  met  de 
bestorming  van  Belgrado  het  eerste  tydperk 
van  den  Servischen  vrgheidsoorlog.  Omstreeks 
dien  tQd  echter  namen  de  listen  en  lagen  van 
Bnsland  een  aanvang,  bevorderd  door  de  Ser- 
vische opperhoofden,  die  afgunstig  waren  op 
Ctentjf  Oiofjj,  Rusland  beloofde  aan  de  Ser- 
viërs bescherming,  bgaldien  zy  zflne  souverei- 
niteit  wilden  erkennen.  Dit  werd  door  het 
vrOheidlievend  volk  geweigerd  en  het  versloeg 
schier  zonder  Russischen  bijstand  in  de  veld- 
tochten van  1809  en  1810  de  Turken,  die  uit 
het  oosten  en  het  westen  over  deMorawaen 
de  Drina  in  het  land  vielen.  De  onthou- 
ding van  Rusland  evenwel  was  oorzaak,  dat 
Servië  bg  den  Vrede  van  Boekharest  (28 
Mei  1812)  enkel  in  naam  voordeelen  verkreeg, 
zooals  algemeene  amnestie,  een  eigen  binnen- 
landsch  bestuur  onder  voorwaarde  van  schat- 
ting en  het  overleveren  der  vestingen  in  han- 
dem  van  den  Sultan  enz.  De  Turksche  ver- 
klaring van  deze  bepalingen  kwam  toch  weldra 
aan  den  dag.  In  plaats  van  amnestie  vergun- 
den de  Turken  de  verbanning  van  alle  onte- 
vredenen, —  met  de  vestingen  eichten  z0  den 
krügsvoorraad  en  alle  wapenen,  —  en  daar- 
enboven vorderden  zQ  de  opneming  der  verdre- 
vene Turken  en  de  herstelling  van  dezen  in 
hunne  vroegere  bezittingen.  Drie  Turksche 
legers,  welke  in  1814  onder  den  opperbevel- 
hebber Khoertjid  Pcuja  van  drie  ^den  over 
de  Donau,  de  Morawa  en  de  Drina  in  het 
land  vielen,  ondersteunden  deze  uitlegging. 
Intusschen  bevonden  zich  7  vestingen,  vele 
schansen  en  150  stukken  met  voldoende  mu- 
nitie in  de  handen  der  Serviërs,  en  bf)  hunne 
80000  strQd vaardige  soldaten  kwam  nog  eene 
aanzienlQke  reserve,  die  te  SJoema4)a  bjjeen- 
trok;  maar  (keny  Georg  liet  zich  overhalen 
tot  het  besluit  om  zjlne  krachten  te  verdee- 
len,  zoodat  zQne  benden  éen  voor  éen  door 
de  Turken  werden  geslagen.  HQ  nam  den 
15den  October  1818  de  wQk  op  Oostenrt)ksch 
grondgebied,  zoodat  het  Servisch  leger  nage- 
noeg geheel  ontbonden  was.  Alleen  Milosj 
Obremnoüpj  zette  met  eene  kleine  bende  de 
worsteling  voort  (1815)  en  zSne  zegepraal  in 
de  vlakte  der  Mat^wa  op  de  Turken,  onder 
AliFatja  in  Bosnië  doorgedrongen,  besliste 
over  de  onafhankelijkheid  van  Servië.  Nadat 
Cxemff  Qeorg  bf|  ^n  terugkeer  in  het  land 
was  omgebracht  door  sluipmoordenaars,  uitge- 
zonden door  JRloij,  werd  laatstgenoemde  op 
den  6den  November  1817  te  Belgrado  in  eene 
vergadering  van  alle  Knezen  en  van  de  voor- 


naamste geesteigken  des  lands  tot  Vorst  van 
Servië  uitgeroepen  en  door  den  Diwan  als 
soodanig  erkend.  Het  Turksch- Russisch  Ver- 
drag van  Akjerman  (1826)  waarborgde  aan  de 
Serviërs  de  vTQe  verkiezing  van  hunne  opper- 
hoofden, eene  onafhankelijke  rechtsbedeeling, 
een  volkomen  vrQ  binnenlandsch  bestuur  en 
eigene  belastingheffing  bQ  eene  vaste  schat- 
ting. Daarop  volgde  de  Russisch-Turksche 
oorlog,  door  de  Serviërs  met  geestdrift  begroet, 
omdat  zQ  hoop  koesterden  op  de  herkrtjging 
van  Bosnië  en  de  Herzegowina.  Daar  echter 
het  Verdrag  van  Adrianopel  die  hoop  verijdelde^ 
wist  JlfUosf  te  Constantinopel  eenleenbriefte 
bekomen,  waarbQ  hg  als  erfeigk  vorst  der 
Serviërs  werd  erkend.  Een  paar  besluiten  van 
den  Sultan  (1834)  ruimden  de  verdere  moeie- 
igkheden  uit  den  weg,  doordien  6  distrieten 
aan  Servië  werden  teruggegeven,  terwgi  de 
schatting  werd  vastgesteld  en  de  Turken  alleen 
te  Belgrado  verbigf  mochten  houden.  Steunend 
op  zgne  igfwacht  (momkem)  regeerde  Milo»j 
nu  met  zoo  verregaande  willekeur,  dat  in  den 
aanvang  van  1831  onder  aanvoering  deraan- 
zienigke  Serviërs  Avram  Petromewi(*j  en  T%oma9 
WoetffiUj  een  opstand  uitbarstte,  die  Müoff 
noodzaakte  tot  onderteekening  van  eene  hem 
voorgelegde  grondwet.  De  Diwan  echter  ver* 
ving  deze  door  het  „Organisch  Statuut"  van 
1888,  hetwelk  noch  de  wenschen  van  het 
volk,  noch  die  van  den  Vorst  bevredigde.  In 
plaats  van  eene  volksvergadering  werd  een 
Senaat  ingesteld  met  uitgebreide  rechten.  Milo*j 
bezwoer  het  handhaven  van  deze  grondwet 
zonder  zich  hierom  te  bekreunen,  en  toen  de 
Senaat  hem  verantwoording  vroeg  van  de  ver- 
kwiste gelden  der  schatkist,  antwoordde  hg 
met  het  uitzenden  van  zgne  igfwacht  om  de 
leden  van  dat  lichaam  te  grgpen;  de  uitge- 
zondenen echter  moesten  niet  ver  van  Belgrado, 
bg  het  klooster  Rakowit^,  voor  WoeUjUn 
de  wapens  nederleggen.  Den  18den  Juni  1839 
deed  dan  ook  Jtüofj  afttand  van  het  bewind 
ter  gunste  van  zgn  zoon  MUan  en  verliet  2 
dagen  daarna  met  zgn  zoon  JftcAoér^  het  land. 
Daar  Müam  reeds  den  Isten  Juli  daaraanvol- 
gende overleed,  benoemde  de  Porte  diens 
broeder  MkhaSl  tot  vorst  van  Servië  endeed 
hem  bgstaan  door  een  regentschap,  gevormd 
door  Jephrem  ObrenotoUfu  Fetr<miewU$j  en 
Woêttjittj.  Vorst  MichaSl  onderscheidde  zich 
evenzeer  door  onbekwaamheid  als  door  dwinge- 
landg,  en  toen  hg  drukkende  belastingen  in- 
voerde, ontstond  er  eene  volksbeweging,  die 
hem  noodzaakte,  den  7den  September  1842 
de  vlucht  te  nemen  naar  Oosten  rgk.  Eene 
volksvergadering,  op  den  14den  September 
bg  Belgrado  gehouden,  koos  daarop  den  zoon 
van  Cxêmy  Oeorg^  nameigk  AUxander  Karch 
gtorgewUfj^  eenstemmig  tot  vorst,  en  deze 
werd  den  14den  November  door  de  Porte  in 
zgne  waardigheid  bevestigd.  Hg  verkreeg 
evenwel  slechts  den  titel  van  BasJ  Beg  (Op- 
perheer)  en  werd  aan  onderscheidene  beper- 
kende bepalingen  gebonden.  De  Russische 
Czaar,  die  de  dynastie  O^rMotpi^jt;  begunstigde, 
protesteerde  aanvankeigk  tegen  de  verkiezing 
van  MeaamdeTf  maar  liet  eerlang  zgn  tegen- 
stand varen. 

Nieuwe  pogingen,  om  de  dynastie  ObremowUtj 
weder  aan  het  bewind  te  brengen,  mislukten, 
evenals  de  vroegere,  en  onder  het  verstandig 


470 


SERVIË. 


bestuur  Tan  AUxmder  werd  eene  reeks  van 
berrormlngen  tot  stand  gebracht,  die  de  volks- 
ontwikkeling aanmerkeiyk  bevorderden.  Ook 
de  stormen  van  bet  Jaar  1848  lieten  Servië 
ongedeerd;  alleen  nit  eigenbelang  deden  de 
OoBtenrykscbe  Zoid-Slawen  bonne  nabnren 
deelnemen  aan  de  algemeene  beweging.  Serviërs 
nit  bet  Vorstendom  streden  onder  FeirowiUf 
Kmcamim  tegen  de  Magyaren  en  vermeerderden 
aan  den  benedenloop  van  deDonan  de  gm  welen 
van  de  worsteling  der  rassen.  Voor  de  ont- 
wikkeling van  bet  staatkundig  leven  in  Ser- 
vië was  de  oorlog  van  groot  belang,  daar  na 
dien  ttfd  eene  Slawiscb-patriottiscbe  part))  bet 
boofd  verbief,  wier  lens  bet  was.  oorlog  te 
voeren  tegen  den  Islam  en  Servië  met  bet 
ontworpen  groote  SlawenrQk  te  vereenigen. 
Des  te  yveriger  ecbter  socbten  de  voorxicbtige 
staatslieden  de  onde  banden  met  Constantino^ 
weder  aan  te  knoopen.  Nadat  WoeUJU^j  was 
afgetreden,  bevond  sicb  de  vroegere  minister 
van  Binnenlandsche  Zaken,  BUat  Gti/ranammj 
een  kracbtig  en  voortvarend  man,  als  minister 
van  Binnenlandscbe  Zaken  aan  bet  boofd  van 
bet  bewind;  by  verbief  Servië  allengs  tot 
meer  zelfirtandigbeld,  maar  ontving  in  Maart 
1853  op  aandringen  van  den  Raariscben  consul- 
generaal  syn  ontslag.  Zjfne  plaats  werd  inge- 
nomen door  den  toenmaligen  minister  van 
Binnenlandscbe  Zaken  AUxandtr  SiemUsj  en 
Servië  allengs  bet  kampveld  der  strydige  be- 
langen van  Rusland  en  Turkye.  Toonde 
Porte  een  stellig  antwoord  van  hem  eiscbte 
op  de  vraag,  wat  by  doen  zou  in  een  oorlog 
tuBScben  Turkye  en  Rusland,  gaf  by  ten  ant- 
woord, dat  by  in  zoodanig  geval  eene  strikte 
onzydigbeid  zou  bewaren.  De  oorlogstoerus- 
tingen werden  niettemin  met  y  ver  voortgezet 
en  troepen  naar  de  grenzen  gezonden,  om 
een  inval  van  de  Turken  te  beletten.  In  bet 
begin  van  1854  ontstonden  in  Servië  gedurig 
Slawiscb-Rosaiscbe  volksbewegingen,  die  even- 
wel beteugeld  werden  door  den  voor  Rusland 
ongunstigen  afloop  van  den  oorlog.  Deopbef- 
flag  der  Russiscbe  bescbermbeerscbappy  en 
de  bevestiging  der  door  de  Porte  verleende 
voorrecbten,  door  de  Mogendbeden  gewaar- 
borgd, werden  er  den  5den  Juli  1856  als  de 
vrucbt  van  den  Vrede  van  Parys  afgekondigd. 
Terwyi  voorts  nyverheid  en  bandel  er  zicb 
voorspoedig  ontwikkelden,  duurden  de  binnen- 
landscbe verdeeldheden  voort  en  kwamen  in 
1858  toteene  uitbarsting.  De  Skoep^tina  drong 
er  den  21sten  December  op  aan,  dat  Vorst 
Alexamder  zou  bedanken,  en  de  Senaat  was 
den  volgenden  dag  van  meening,  dat  by  ge- 
hoor moest  geven  aan  den  wensch  des  voUU. 
Toen  nu  de  Vorst  naar  de  door  de  Turken 
bezette  vesting  vertrok  en  zich  onder  de  be- 
scbemüng  stelde  der  Porte,  verklaarde  de 
Skoep^tina  hem  als  vluchteling  vervallen  van 
zyne  waardigheid  en  plaatste  den  80-Jarigen 
Müon  OhrenowiUj  op  den  Servischen  troon, 
waarin  de  Senaat  genoegen  nam.  Daar  echter 
JftZot;  niet  aanwezig  was,  werd  een  voor- 
loopig  bestuur  ingesteld,  met  Siéphamu  Mi- 
chailawit^'  aan  bet  hoofd.  De  vroegere  minis- 
ters behielden  hunne  portefeuilles;  er  werd 
slechts  een  ander  opperbevelhebber  van  het 
leger  benoemd.  Den  2den  Januari  1859  ver- 
klaarde Alexander  zich  bereid  tot  afstand; 
ook  de  Porte  hechtte  baar  zegel  aan  de  om- 


wenteling, maar  kwam  in  verzet  tegen  de 
proclamatie  van  U%U^  als  érfeiyk  vorst  Deze 
utnsBcben  moest,  om  zyne  populariteit  te  be- 
houden, zich  schikken  naar  de  wensohen  des 
volks.  Ëy  overleed  den  86Bten  September  1860 
en  werd  opgevolgd  door  zyn  zoon  MickaH 
OhfêMoviUf.  De  Skoepi|)tina,  sedert  18  Augus- 
tus 1861  te  Krago^ewats  vergaderd,  keurde 
eene  nieuwe  wet  op  bare  samenstelling  goed, 
alsmede  eene  reorganisatie  van  den  Senaat 
en  van  het  leger  en  eene  nieuwe  regeling  der 
belastingen,  en  deze  wetten  werden  aaago- 
nomen  door  den  Senaat  De  zucht  naar  onaf- 
bankeiykheid  openbaarde  zicb  gedurig  ster- 
ker en  de  spanning  tnsschen  de  Turken  en 
de  Serviërs  leidde  ter  gelegenheid  van  een  ge- 
vecht van  een  Turk  met  een  Servischen  kniuq» 
den  15den  Juni  1862  tot  een  bloedigen  op- 
loop. De  Tnrksche  poortwachters  werden 
teruggedrongen  naar  de  vesting,  enbaarkom- 
mandant  bombardeerde  den  17den  Juni  de 
stad,  zonder  evenwel  groote  schade  te  ver- 
ooruken.  Den  volgenden  dag  werd  een  wa- 
penstilstand gesloten,  en  het  gevolg  van  deaen 
sfaryd  was,  dat  de  Turken  alle  vestingen,  met 
uitzondering  van  Belgrado,  £l)abatz  enSemen- 
dria,  ontruimden.  Daarmede  echter  waren  de 
Panslawistische  Serviërs  niet  tevreden,  en  den 
5den  October  1866  zond  Vorst  MickaSl  bet 
verzoek  naar  Constantinopel,  dat  alle  vestin- 
gen in  Servië  door  de  Turken  zouden  worden 
overgegeven,  als  het  eenig  middel  om  het 
wantrouwen  en  den  wrevel  der  Serviërs  te  be- 
teugelen. De  Tnrlcscbe  Regeering  kon  zich  saa- 
vankeiyk  niet  voegen  naar  den  eisch  om  Bel- 
grado af  te  staan.  Eerst  den  8den  Maart  1867 
gaf  zy  toe  op  raad  van  Oostenryk,  voanX  op 
aandringen  van  den  minister  vo»  Beuti,  en 
ontruimde  de  Servische  sterkten,  onder  voor- 
behoud, dat  van  de  citadel  te  Belgrado  de 
Turksche  vlag  naast  de  Servische  zou  waaien. 
Den  6den  Mei  verlieten  de  laatste  Torksohe 
troepen  het  grondgebied  van  Servië. 

De  spanning  tusschen  Servië  en  Turkye 
werd  echter  daardoor  geenszins  opgeheven: 
zy  nam  veeleer  toe,  daar  Servië  nu  bet  mid- 
denpunt  werd  van  alle  Turksche  Slawen.  die 
zich  van  de  beerschappy  der  Porte  wilden 
losrukken.  De  toestand  van  Vorst  Miekaël 
werd  daardoor  zeer  gevaariyk,  maar  zyn  mi- 
nisterie betoonde  veel  beleid  en  zorgde  voor 
de  weerbaarheid  des  lands.  Dit  was  echter 
niet  voldoende  voor  de  Panslawisten,  die  zich 
met  de  aanhangers  van  de  djuBaiie  Zara^^eor 
getoUêj  tot  een  staatsstreek  vereenigden.  Den 
lOden  Juni  1868  werd  Vorst  Uiohaël  in  bet 
park  van  Topdsjider  vermoord.  Aanstonds 
werd  een  Voorloopig  Bewind  ingesteld  en  bet 
leger  op  voet  van  oorlog  gebracht.  By  het  volk 
beerschte  eene  groote  verbittering  tegen  de 
moordenaars,  zoodat  dezen,  voor  zoover  zy  in 
hechtenis  waren  genomen,  ter  nauwemood 
beveiligd  konden  worden  tegen  de  woede  van 
het  gemeen.  Thans  scheen  men  eerst  te  ge- 
voelen, hoeveel  men  in  den  beschaafden  en 
zachtmoedigen  Vorst  JficAoeZ  verloren  bad.  De 
candidatuur  van  KaïrageorgewiUj  voor  den  troon 
was  eene  onmogeiykheid  geworden,  en  de 
Skoep^tina  benoemde  den  eenigen  nog  leven- 
den Obreuowii^',  den  1 4  Jarigen  JiiUut  den  zoon 
van  Maria  OhrenomUi  (bekend  door  bare  be- 
trekking tot  KoeM  of  Cusia,  vorst  van  Roemenië) 


SEBYIË. 


471 


tot  opTolger  Tao  den  omgebiaohte.  Tegen  bet 
einde  van  Joni  kwam  mlan  nit  ParffSyWaar 
hy  sitne  opleiding  ontring,  in  Servië  en  aan- 
vaardde alB  MUam  IV  de  Kroon.  Dit  werd 
door  de  Groote  Mogendheden  en  door  de 
Porte  goedgekeurd.  De  minister  van  Binnen- 
landBChe  Zaken  MtUnkounUj  belastte  sicb  te- 
gelQk  met  den  minister  van  Jostitie  met  de 
voogdQschap  over  den  Jeugdigen  Vorst,  terwlfl 
het  regentschap  nit  SlaUnawaiz,  MittUif  en 
den.  senator  Bawrikowiisf  bestond.  Daitfen* 
boven  werd  nog  bepaald,  dat  gedurende 
's  Vorsten  minde^arigheid  de  Skoep^tina  al- 
thans eenmaal  *sjaars  vergaderen  zou.  Hevig  was 
nu  de  strQd  der  partyeuiioowelindeSkoep^- 
tina  als  in  de  dagbladen.  Aanhoudend  wU»el- 
den  de  ministeriën  elkander  af,  ook  nadat 
MUan  de  teugels  van  het  bewind  in  handen 
had  genomen.  In  1876  ontstond  er  een  Pan- 
slawistisch  oproer  in  de  Henegowina;  de  mi- 
nister SitiUsJ  verleende  daaraan  s0n  steun, 
van  de  s|tde  van  Bosland  werd  haip  toege- 
segd,  en  Servië  verklaarde  den  Isten  Juli 
1876  den  oorlog  aan  Turktje,  om  zelf  Bosnië 
en  voor  MUam  de  koningskroon  te  verkrUgen. 
.  Rusland  zond  geld  en  veel  vrOwilligers,  het 
Servische  leger  werd  geplaatst  onder  het  op- 
.  perbevel  van  den  Buasischen  generaal  Ttfer- 
•ajew^  maar  was  niet  opgewassen  tegen  ^ne 
taak.  De  Serviërs  werden  verdreven  van  het 
Turksche  grondgebied,  en  in  het  dal  der 
Morawa  m  Alexinatz  werden  in  September 
en  October  hevige  gevechten  geleverd  welke 
met  eene  volkomene  nederlaag  der  Serviërs 
eindigden.  De  verovering  des  lands  door  de 
overwinnaars  werd  enkel  verhinderd  door  de 
tusschenkomst  van  Busland,  hetwelk  de  Tur- 
ken overhaalde  tot  het  sluiten  van  een  wapen- 
stilstand. Den  Isten  Maart  1877  kwam  tussohen 
.  Turktfe  en  Servië  de  Vrede  tot  stand,  waarby 
de  voormalige  staat  van  zaken  werd  hersteld. 
Bj)  het  uitbarsten  van  den  Bussisch-Turkschen 
oorlog  in  dat  Jaar  maakten  de  Serviërs  aanstonds 
weder  toebereidselen  tot  den  stryd,  doch  de 
tegenspoed  der  Bussen  in  den  zomer  bewoog 
hen,  eene  afwachtende  houding  aan  te  nemen, 
totdat  de  val  van  Plewna  (10  December)  hen 
opwekte  tot  een  inval  in  Boelgar0e,  waar  zi) 
in  Januari  1878  Ni^i  veroverden.  Op  den 
laatsten  van  die  maand  werd  de  wapenstil- 
stand gesloten,  die  hen  tot  werkeloosheid  ver- 
oordeelde, maar  bt)  den  Vrede  van  San  Ste- 
fano  verkreeg  Servië  niet  alleen  de  erkenning 
süner  onaf  hankemkheid,  maar  ook  eene  aan- 
merkeiyke  uitbreiding  van  gebied,  welke  door 
het  Congres  te  BerlQu,  waar  Servië  door 
BUtU^  vertegenwoordigd  was,  nog  werd  ver- 
groot met  het  gebied  van  Ni^j,  Pirat  en  Les- 
kowatz.  Daarentegen  moest  het  volkomene  ge- 
lUkbeid  voor  de  wet  aan  alle  godsdienstige 
gezindheden  toestaan,  een  evenr^lig  deel  der 
Turksche  staatsschuld  overnemen  en  zich  de 
verbintenissen  laten  welgevallen,  door  de 
.  Porte  met  betrekking  tot  den  aanleg  van  spoor- 
wegen gesloten.  Den  Isten  Augustus  1878  werd 
de  onafhankeiykheid  van  Servië  geproclameerd, 
en  MiUm  aanvaardde  als  souvereine  Vorst  den 
titel  van  ^Hoogheid**.  Den  ISden  October  van 
dat  Jaar  vormde  MiêHUf  een  nieuw  ministerie, 
waarin  h||  zelf  zich  met  het  voorzitterschap 
en  met  de  portefeuille  van  Buitenlandsche 
Zaken,  MmiUi  met  die  van  JuBÜÜey  AUm^Usj 


met  die  van  Openbare  Werken,  W^jhowittQ 
met  die  van  Oorlog,  JowanowUsf  met  die  van 
Financiën  en  WwUfevniêf  met  die  van  On- 
derwUs  belastte.  In  1882,  gelfik  w|j  reeds 
zeiden,  werd  ht)  er  tot  koning  lUtgeroepen  en 
in  het  ministerie,  den  28sten  October  1884 
door  hem  benoemd,  heeft  zich  Qaraokanime 
met  het  voorzitterschap  en  met  de  portefeuille 
van  Buitenlandsche  Zaken  en  van  Financiën, 
IfovaoowUêj  met  die  van  Binnenlandsche  Zaken, 
JEtaUnniê;  met  die  van  Openbare  Werken, 
FêtrawUêj  met  die  van  Oorlog,  Mannkovoitêj 
met  die  van  Justitie,  PapowM  met  die  van 
Onderwas  en  Eeredienst  en  éomdowiUf  met 
die  van  Landbouw  en  Handel  belast  In  1886 
was  MeOotoUif  door  TopdhmUf^  PetromUj 
door  SorwUawU^j  PopoiU^  door  Kowyomnda- 
wUtJ  en  CtomdomUj  door  MigatowU^'  vervan- 
gen, terwlfl  Chraekamiie  het  voorzitterschap 
behield  en  de  portefeuille  van  NavooowiUf 
overnam.  Aan  het  hoofd  van  het  departement 
van  Binnenlandsche  Zaken  kwam  toen  JEratuu- 
ëowitêf. 

Door  de  vereeniging  van  Oost-Bo^nelië  en 
Boelgartfe  (18  September  1886)  ontstond  de 
Servisoh-Boelgarysohe  Oorlog.  Koning  MUam 
gaf  den  22sten  September  last  tot  mobieUnaking 
van  het  leger  en  Vorst  Alexander  maakte 
zich  in  Bul^irye  en  Oost-Boemelië  gereed  tot 
den  strQd,  terwtfl  ook  de  Turken  in  het  dal 
der  Maritza  by  Adrianopel,  alsmede  ten  zuiden 
van  Boelgarfle  en  Servië  aanzieniyke  troepen 
bQeentrokken.  Het  Servische  leger  telde  in 
het  begin  van  November  63000  soldaten  met 
182  stukken  geschut,  —  en  het  Boelgaaische 
80000  man  met  96  stukken,  alsmede  12000 
Oost-Boemeliërs  met  4  stukken.  Hoewel  de 
BuBsische  officieren  het  bevel  ontvingen,  om 
den  dienst  van  Vorst  JUxander  te  verlaten, 
bleef  het  leger  van  dezen  vol  moed. 

Den  ISden  November  verklaarde  Servië 
den  oorlog  aan  BoelgarUe  en  Koning  Wian 
deed  zQu  leger  vo<Mrwaarts  rukken.  Het  maakte 
zich  meester  van  den  Dragomanpas  en  er  werd 
met  afwisselenden  voorspoed  gestreden.  Doch 
den  19den  November  deden  de  Serviërs  een 
aanval,  waarbt)  z|t  met  groot  verlies  door  de 
Boelgajren  werden  teruggeworpen.  Nu  waagde 
Vorst  AUaandtf  den  aanval,  bracht  de  Serviërs 
aan  het  wyken,  dreef  hen  over  de  grenzen, 
overschreed  deze  met  zyn  leger,  dat  tot  60000 
man  was  aangegroeid  en  maakte  zich  van 
onderscheidene  plaatsen  meester,  totdat  den 
28sten  November  de  Oostenryksoh-Hongaar- 
sche  gezant  te  Belgrado  Vorst  Alexander 
overreedde  om  de  vtjandeiykheden  te  staken. 
Daarna  werd  den  21sten  December  1886  te 
Pirot  een  wapenstilstand  en  den  8den  Maart 
1886  te  Boekharest  de  vrede  oesloten.  In 
dezen  kortstondigen  oorlog,  me  geenerlei 
gebiedsverandering  veroorzaakte,  verloor  het 
Servische  leger  6800  dooden  en  gewondenen 
1200  gevangenen  en  het  BoelgaarschOost- 
BoemeUsche  leger  2800  dooden  en  gewonden 
en  600  gevangenen.  Toen  later  YontMMan- 
der  door  Bussische  kuiper0en  van  den  troon 
beroofd  werd,  veranderde  de  vyandige  houding 
van  Servië  Jegens  Boelgarye  in  eene  zeer 
vriendschappeiyke. 

De  Ssrvitohe  taal  behoort  tot  de  zuidooste- 
lyke  afdeeling  van  de  Slawische  talengroep 
en  is  met  het  Bussisch,  Sioweensoh  en  Boel- 


472 


SERVIË— SEBVIL1Ü8. 


gasn^  Termsftgicbapt,  doch  het  meent  met  het 
Croatiaoh  en  SUwoniBeh  en  met  de  dialecten, 
welke  in  de  Henegofwina  en  in  Montenegro 
gespn^en  worden.  ZQ  wordt  met  het  RossiBch 
alphabet  geschreven.  Te  voren  bestond  zQnit 
een  kunstmatig  mengsel  van  Kerkelijk  Slawisoh 
en  Serrlsche  volkscUaleoten,  doch  In  den  aan- 
vang der  19de  eeuw  trad  de  gevierde  Woéle 
StêphanowUi}  KaïradfjiUj  Op  om  de  volkstaal, 
in  onde  Servische  liederen  bewaard,  totschryf- 
taal  te  verheffen.  Hj)  slaagde  in  iQn  voornemen 
en  hervormde  de  spelling.  Dom  taal  is  door 
haren  hoogen  onderdom  van  groot  belang  voor 
de  taalkennis;  sy  heeft  hare  brandpunten  te 
Belgrado  en  te  Agram  en  wordt  door  omstreeks 
6  millioen  menschen  gesproken.  De  ^leine 
éervlBche  spraakkunst  van  Woék  StéphanowiUj 
(1814)  is  in  1824  door  Qrimm  in  het  Doitseh 
vertaald  'en  van  eene  belangrQke  inleiding 
voorzien.  Men  heeft  voorts  eene  Servische 
spraakkunst  van  Porde  (1877)  en  een  woor- 
denboek van  Jfaro0ii(mi%'en  OetarewittJ  (1842). 

De  oudste  overbiy&elen  der  ServitcAe  letiet- 
Jcundêf  In  de  Slawische  kerkeiyke  taal  opge- 
steld, zQn  uit  de  ISde  eenw.  Daartoe  behoort 
het  op  den  berg  Athos  in  handschrift  aan- 
wezige geslachtsregister :  „Rodoslow"  van  Dm- 
niëlf  aartsbisschop  der  Serviërs,  die  als  tffd- 
genoot  de  levensgeschiedenis  der  Servische 
Koningen  van  1272  tot  1825  verhaalt.  Van 
den  Servischen  Ozaar  StSphamts  Doetjan  (1336 — 
1356)  heeft  men  een  wetboek  (Zakonnik),  dat 
in  1349  is  uitgegeven  en  eene  merkwaardige 
btfdrage  levert  tot  de  kennis  der  aeden  en 
gewoonten  van  dien  tyd.  Daarenboven  heeft 
men  uit  die  dagen  nog  eenige  kerkeigke  ge- 
schriften. De  Turkscheheerschappy  belemmerae 
allen  vooruitgang  op  het  gebied  der  letteren, 
en  deie  bloeide  idleen  in  den  vrQen  Staat 
Ragusa.  Tot  de  Dalmatisch  Servische  dichters 
behooren  MaroeHitj  (f  1524),  LoekitÈJ  (f  1530), 
de  dramatische  dichter  Wetranüsj  (f  1576) 
en  vooral  TijoebrenowU»;  (f  1550)  en  Goendoe- 
Utsf  (t  1688,  de  vervaardiger  der  „Osmanide"). 
De  laatste  despoot  van  Servië,  Qeorg  Brauko- 
witti  (1645—1715),  deed  door  zyne  „(ïeschie- 
denis  van  Servië**  de  liefde  voor  de  vader- 
landsche  letterkunde  weder  ontwaken.  Nu 
ontstond  er  een  nieuw  ttfdp^rk,  waarin  men 
de  volkstaal  als  schrQftaal  begon  te  bezigen. 
Dit  geschiedde  het  eerst  door  Dosiihei  Obrado- 
wHtf  (1739—1811),  maar  vond  geen  algemeenen 
bfval,  zoodat  er  eene  groote  verwarring  ont- 
stond op  het  gebied  der  Servische  letterkunde. 
Van  de  430  boekwerken,  die  na  1750  in  het 
Ucht  verschenen,  zQu  slechts  weinige  in  het 
Kerkelijk  Slawisch  opgesteld,  doch  de  overige 
bewegen  zich  met  verschillende  spelling  tus- 
schen  deze  en  de  volkstaal.  Aan  die  spraak- 
verwarring maakten  boven  reeds  genoemde 
KxtradtjiUj  en  DemetrUu  JktvidowUfj  in  den 
aanvang  dezer  eenw  een  einde. 

Aan  het  hoofd  der  fraaie  letteren  in  Servië 
staan  de  volksliederen,  waarin  men  naïveteit 
met  ruwe  kracht,  Oosterschen  gloed  met  Griek- 
sche  aanschouwelQkheid  vereenigd  vindt  Som- 
mige behooren  tot  het  tffdperk,  toen  de  Turken 
nog    niet  in  Europa  waren  doorgedrongen, 

—  andere    tot    de  dagen,  toen   Adrianopel 
de    zetel    was    der    Turksche   heerschappQ, 

—  en  nog  andere  zQu  van  nieuweren  tfd. 
Het  zQn  hoofdzak^gk  heldeazangen  en  min- 


neliederen, alsmede  gedichten,  door  vrouwen 
vervaardigd,  die  bU  den  volksdans  (kol6) 
worden  gezongen.  De  versmaat  der  kleine 
liederen  gelQkt  veel  op  die  der  oden  van  ^«i- 
ereon.  Men  heeft  eene  verzameling  van  Servi- 
sche volksliederen  van  XaradsfiUf  (dde  druk, 
1841 — 1846,  3  dln),  door  onderscheidene  an- 
dere venameling^n  achtervolgd.  Eene  reeks 
van  heldenzangen  uit  de  Servische  revolutie- 
oorlogen  is  de  door  Simea»  MèloetinowiiMf 
verzamelde :  „Serbianka".  De  liederen  der  Bob- 
niërs  Werden  uitgegeven  door  Bogoljoep  P0- 
ifCMowitèj,  Tot  de  lierdichters  van  den  nieu- 
weren tQd  behooren  Jowan  PaUjU»jy  Jovoan 
Dos;'enowii)ijj  Widakowitij  en  vooral  de  be- 
gaafde Lwtuan  MoesjieH,  aartsbisschop  van 
Karlowitz.  Z||ne  werken  verschenen  onder  den 
titel:  „Gedichten  (1808, 2  dln;  2de  dn^  1840)". 
Voorts  ontbrak  het  niet  aan  dichters  op  het 
gebied  van  de  satjrre,  van  het  treurspel  en 
van  het  blQspel.  Er  werden  romans,  fabelen 
en  vooral  veel  vertalingen  geleverd.  Wgdera 
heeft  men  in  het  Servisch  onderscheidene  ge- 
schiedkundige werken,  levensbeschrtjvingen, 
aardryks-  en  geneeskundige,  rechts-  en  godge- 
leerde weriten.  Eene  geschiedenis  der  Servi- 
sche letterkunde  werd  geleverd  door  8iqfam 
Nowakotrii^'  (2de  druk,  1871)  en  eene  meer 
beknopte  door  Filipouni*j  (1875).  EindelQk 
heeft  men  er  onderscheidene  merkwaardige 
tQdschriften  en  dagbladen,  van  welke  de 
„Srpske  novine"  sedert  1834  onaijsebroken  in 
het  licht  versoheen. 

Serviel  of  tlaafteh  noemt  men  dengene, 
die  tegen  de  inspraak  van  zQn  geweten  uit 
vrees  of  zelfiEUcfat  zich  buigt  voor  de  machtigen 
en  aanzienlijken  der  aarde  en  alzoo  zyne 
waardigheid  als  vrQ  en  onafhankeltjk  man 
verguist.  Dp  het  gebied  der  staatkunde  wor- 
den gewooniyk  zQ,  die  uit  eigenbelang  zich 
naar  de  onrechtmatige  eischen  der  boven- 
drijvende party  voegen,  met  den  naam  van 
servielem  bestempeld. 

Servilius  was  te  Rome  de  naam  van  een 
oorspronkeiyk  patricisch,  doch  later  ook  ple- 
beijisch  geslacht  Tot  de  leden  daarvan  behoor- 
den: Qmntua  SertUims  Caepio,  die  in  106  vóor 
Ghr.  als  consul  eene  wet  (lez  Servilia  judid- 
aria)  uitvaardigde,  welke  de  senatoren  weder 
met  de  rechteriyke  waardigheid  bekleedde, 
maar  met  den  consul  Cnaeua  Mcmliu$  aan  de 
Rhdne  het  onderspit  moest  delven  voor  de 
Cimbren  en  Tontonen,  weshalve  by  van  het 
opperbevel  ontheven  en  verbannen  werd  en  te 
Smyma  overleed;  —  Otrfm  Sertnliiu  Glaucioy 
praetor  in  100  vóor  Ghr.  en  een  medehelper 
van  Saturmnm  in  het  oproer  van  dat  Jaar, 
waarby  hy  sneuvelde;  —  PMUn  Sendlimi 
VaHa  Itawrieut,  eonsul  in  79  vóor  Chr.;  hy 
bestreed  in  het  volgende  jaar  als  proconsul  de 
zeeroovers  van  Klein-Azië,  veroverde  Gilicië, 
benevens  onderscheidene  steden  in  Ljrctë, 
bracht  de  Isauriërs  tot  onderwerping  en 
verkreeg  by  zyn  triossf  den  eemaam  van 
Itaurious;  —  P«Nitft  ServUnu  MMm,  een 
volkstribuun  in  68  vóor  Ghr.;  hy  bracht  een 
wetsontwerp  In  behandeling  tot  verdeeling  der 
staatsdomeinen  in  Gampania,  maar  werd  door 
C4eero  in  de  drie  redevoeringen:  „De  lege 
agraria''  bestreden,  zoodat  hf  zyn  doel  niet 
bereikte;  —  en  JPiihUiu  ServUimê  Cewm,  volks- 
tribuun tn  63  vóor  Ghr.;  by  nam  deel  aan  de 


8BRVILIÜ8-8E806TBI8. 


478 


nmeiuBweriiig  tegen  Gemor,  bracht  hem  den 
eeraten  stoot  toe  en  anenvelde  in  42  htt  Philippi. 

Serviten  ol  ÜMMri  (nameigk  der  maaifd 
Maria)  is  de  naam  van  eene  geestelOke  orde 
der  R.  Katholieke  Kerk.  Zg  werd  in  1288  te 
Florence  gesticht  en  als  eene  onderafdeeling 
der  Angn^nen  door  Pans  Alêxaiuhr  IF*  be- 
yeetigd.  ZQ  ontring  Tan  Pans  Martimu  V  de 
voorrechten  der  Bedelorden,  Terpreidde  sich 
spoedig  in  Italië,  FrankrQk,  Doitschland  en 
de  Nederlanden,  werd  in  1698  door  pater 
Bêrmardo  di  RMólwi  in  hare  oorspronkelffke 
gestrengheid  hersteld,  doch  is  thans  alleen  in 
ItaUe  en  hier  en  daar  in  Dnitsehland  te  vin- 
den. —  In  het  laatst  der  12de  eeaw  ontstond 
ook  de  kloosterorde  der  S^rotüiMa»,  naar  hare 
kleeding  2SwÊrte  Zmt^n  genoemd.  Vdor  de 
Hervorming  bloeide  zU  in  ons  Vaderland,  en 
eenige  Jaren  geleden  is  stl  hersteld  in  Beieren. 

Servitaut,  aie  BrfdimHbaarheid. 

Serviiu  (Marins  of  Manrns  Honoratns), 
een  Rpmeinsch  taaikenner,  leefde  waarschtfn- 
Yfjk,  tiégen  het  einde  der  4de  eenw  te  Rome 
en  ibhreef  op  de  gedichten  ran  Fir^nw  een 
commentaar,  waarin  vele  belangrQke  geschied- 
en ondhddkandige  en  mythologische  bjfson- 
derheden,  alsmede  onderscheidene  firagmenten 
van  andere  schryven  worden  aangetroffen. 
De  commentaar  is  uitgegeven  o.  a.  door  Bnr- 
matumi  (1746)  en  later  door  l^to»  (1827, 2  dln). 

Serviiis  TuIUub,  de  lesde  Romeinsche 
koning,  regeerde  van  578—584  vdor  Chr.  en 
was  volgens  de  overlevering  de  lOon  van  eene 
Latgnsche  slavin  en  van  een  aanzienlOk  man. 
Hy  werd  opgevoed  aan  het  Hof  van  Koning 
Tarqmniuê  Friteuê  en  reeds  als  kind  door 
wonderteekenen  aangewesen  als  bestemd  voor 
iets  hoogers,  weshalve  Thrquinimsy  hoewel  in 
het  bezit  van  twee  ionen,  hem  syne  dochter 
schonk  en  hem  tevens  het  recht  van  opvolging 
toekende.  Volgens  eene  andere  overlevering  was 
hy  een  Etmscer,  Moitama  genaamd,  die  sich 
met  geweld  meester  maakte  van  de  heerschappy 
en  eerst  als  Koning  den  naam  van  Sermm 
aanvaardde.  Na  het  beklimmen  van  den  troon 
voerde  hy  een  voorapoedigen  oorlog  tegen  de 
Etmscera,  sloot  een  verbond  met  de  Latynen 
en  haalde  hen  over,  een  gemeenschappeiyk 
heiligdom  op  den  Mons  Aventinos  te  stichten, 
voegde  den  Mons  Viminalis  en  Mons  Esqni- 
Unns  by  de  stad  en  omriogde  nn  het  geheel 
met  een  mnnr.  Zyn  voornaamste  bedryf  ech- 
ter is,  dat  hy  het  geheele  volk  op  grond  van 
den  census  (het  belastingbedrag)  in  centn- 
rite  (honderdtallen)  verdeelde  en  eene  nieuwe 
soort  van  oomitia  (volksvergaderingen)  in- 
voerde, waarin  het  volk  naar  oentnria  stemde, 
aoodat  ook  de  Plebcden  eenig  aandeel  ver- 
kregen in  het  regeeringsbeleid  (zie  onder  Bome). 
Hy  had  de  zonen  van  Thirquknm  Frisèuty 
Imcimg  en  Artauy  met  syne  dochten  in  het 
hnwetyk  doen  treden.  JD««t««  verbond  zich  met 
TWio,  de  gemalin  van  Arwiu,  tot  een  soood 
opaet.  Hy  mimde  zyne  echtgenoot  en  sy  haren 
echtgenoot  door  vergif  nit  den  weg  en  zy  traden 
met  elkander  in  het  huweiyk.  Imeku  vertoonde 
lich  vervolgens,  nadat  hy  aanhangers  verwor- 
ven had  onder  de  Patricien,  met  de  teekenen 
der  koninkiyke  waardigheid  in  den  Senaat, 
en  toen  Sêrvhu  TtMm  verscheen,  wierp  hy 
hem  van  de  trappen  en  deed  hem  door  moor- 
denaars ombrengen.  TVCto,  die  terstond  naar 


het  Senaatsgebonw  gereden  was,  vond  in  eene 
steeg  (na  dien  tyd  Fïcm  seeleratut  of  €fruwd- 
Mteêg  genaamd)  het  lyk  van  haren  vader  en 
gaf  den  wagenmenner  bevel  er  overheen  te 
ryden,  aoodat  zy  met  het  bloed  van  den  ver- 
moorde werd  bespat 

Sesammn  L,  is  de  naam  van  een  planten- 
geslacht nit  de  flunilie  der  SetameSm.  Het 
omvat  éeiUarige,  behaarde  kruiden,  welke  in 
Indië,  €hiinea,  aan  de  Senegal  en  aan  de 
Kaap  groeien,  met  alleenstaande,  in  de  blad- 
oksels geplaatste  bloemen  en  langwerpige» 
veelzadi  gedoosvmchten.  8,  oHe^idU  X.  (zie  bij- 
gaande figuur)  heeft  langwerpig- eironde,  klier- 
achtig-behaarde  bladeren,  witte  of  rood  getinte, 
scheef-klokvormige  bloemen  en  zeer  olieryka 
zaden.  Zy  is  afkomstig  uit  OosMndië,  werd 
als  kweekplant  reeds  vroeg  naar  China,  Japan, 


Seéomum  oriëntale. 

Egypte  enz.  overgebracht  en  groeit  thans  tus- 
schen  de  keerkringen  bykans  overal.  Men 
verkrygt  uit  de  zaden  eene  vette  olie,  dfe 
goudgeel,  dik-vloeibaar  en  aangenaam  vah 
smaak  is,  een  soorteiyk  gewicht  bezit  van 
0,92,  by  5®  C.  vast  wordt,  niet  opdroogt,  niet 
ranzig  wordt,  tot  velerlei  oogmerken  geschikt 
is,  de  oiyvenolie  kan  vervangen  en  in  R. 
Katholieke  hinden  vooral  dient  tot  het  vullen 
der  „altydbrandende  lamp".  In  Klein-Azië  en 
geheel  Indië  is  zy  als  vette  olie  algemeen  in 
zwang,  zy  wordt  er  gedeelteiyk  ook  uit  S. 
indicwm  L,  en  andere  soorten  gewonnen.  De 
plant  wordt  in  Syrië,  Mesopotamië,  Egypte, 
aan  de  Kaap  en  in  geheel  Enropeesch  Turkye 
verbouwd  en  het  zaad  ter  olieberelding  ge- 
deelteiyk  uitgevoerd  naar  Frankryk,  Engeland 
en  Dnitsehland. 

Sesostria  of  Seiotii  is  de  naam  van  een 
Egyptischen  Koning,  voorkomende  by  Beró- 
doiut,  Diodorus  en  Strabo.  Met  dien  naam 
worden    intussehen    Setkat  I   en  zyn  zoon 


474 


SES06TRIS— SETTEMBRINI. 


r  II  bedoeld.  Zie  onder  deie  beide  DameB. 

SestertiUB  ia  de  luuun  van  eene  Romein- 
Bche  lilveren  mant  ter  wairde  van  2  Va  «« 
(zie  aldaar).  Voor  doiaendtallen  sestertiën 
(seetertii)  werd  bet  woord  $«9Urtia  geberigd, 
Boodat  duo  sestertia  2  000  sestertiSn  betekent 
Een  millioen  seetertiên  beette  men  êuUr^mm 
déoiêt.  Het  te^en  yan  den  leBtertiag  is  MS, 
eigenigk  IlBemia  of  2Vs  aa. 

Sestini  (Domenico),  een  Termaard  Ita- 
liaanaoh  penningkondige,  geboren  te  Florence 
den  lOden  Aagnstns  1760,  gaf  eene  verbande- 
ling  In  bet  licbt  over  een  bandscbrift  van 
FirifiUuê  (1774)  en  lag  aicb  daarna  belast 
met  bet  in  orde  brengen  van  bet  mnaeam  te 
Catanea.yervolgen8  b^af  b||  zicb  naarConstan- 
tinopel,  waar  ^  bet  kabinet  van  den  Engel- 
Bcben  gezant,  Sir  Bobert  Aimdie,  rangicbikte. 
Hjj  volbracbt  voorts  eene  reis  door  Klein-AsiS 
en  door  Doitscbland  en  scbreef:  „Lettere  e 
diasertaaione  nnmismaticbe  (1789—1805,  8 
dln)**,  —  en  «.Classes  generales  sea  monetae 
nrbiom  etc  (1796,  2  dln;  2de  dmk,  1821)^\ 
Te  Parfts  werd  bQ  benoemd  tot  bibliotbecaris 
van  de  Qrootbertogin  van  Toscane,  maar 
verloor  die  betrekidng  in  1814.  Daarna  bield 
bQ  sicb  beaig  met  bet  ordenen  der  mnntka- 
binetten  van  den  Koning  van  Beieren  te 
MOncben,  van  Koning  Ckristiaam  VIII  te 
Kopenbagen  en  van  bet  mnseom  te  Triest. 
Voorts  leverde  bl)  een  vervolg  op  de  „Lettere 
e  dissertaiionl  (1818-1820,  2  dln)**,  ontving 
den  titel  van  boogleeraar  In  de  ondbeidknnde 
te  Pisa  en  overleed  te  Florence  den  8sten 
Joni  1822.  Tot  de  bandscbriften  syner  nalaten- 
Bcbap,  door  den  Hertog  van  Toscane  aange- 
kocbt,  beboort  bet  „Svstema  geograpblcom 
nnmismaticam**  in  14  foliodeelen. 

Sefltri-Ponente,  eene  stad  in  de  Itali- 
aansobe  provincie  Oenna,  8  Ned.  mgi  ten 
westen  van  de  stad  van  dien  naam  en  door 
een  paardenspoorweg  met  baar  verbonden,  is 
een  station  van  G^na  naar  YentimigUa,  ligt 
aan  de  Gk>lf  van  OeaiUk  en  is  de  fraaiste  plaats 
tnsscben  Genna  en  Savona.  In  bare  nabybeid 
verbeft  zicb  de  Monte  (ïazzo,  waaruit  geel 
albast  wordt  opgedolven.  De  stad  telt  roim 
11 000  inwoners  (1881)  en  heeft  prachtige  villa*s 
van  den  Genneeschen  adel,  scheepitimmer- 
werven,  onderscheidene  fkbrieken  en  drek 
bezochte  baden. 

Setaria  Bsamo,  of  noMaar  is  de  naam 
van  een  plantengesUcht  uit  de  fitmilie  der 
OfOMgen  (Oramineae).  Het  onderscheidt  zich 
door  bloempaUes,  die  aan  den  voet  van  2 
of  meer  borstels  als  een  omwindsel  voorzien 
zjfn,  door  zeer  kleine  onderste  kelkkaQee, 
door  een  onzgdig  of  manneiyk  onderste 
bloempie,  door  lederachtige,  harde  kroon- 
kaQes,  zeer  stompe,  b0na  seisvormige  bo- 
nigsohnbben,  een  nitgerand  vmchtbeginsel  en 
fcwastvormige  stempels.  Wy  hebben  in  ons 
Und  de  hratuvormeMdê  macddaar  (S.  verücillata 
X.)  met  zeer  mwe  bladeren,  eene  smalle,  rol- 
ronde  plnim,  éenbloemige,  haarbosvormende, 
getand-stekelliarige  omwlndsels  en  2slachtige 
bloempjes,  —  de  ^romte  naaldaar  (S.  viridis  Z.) 
met  eene  bt|na  d^nde  plnim,  tweebloemige, 
haarbosvormende  omwindsels  en  2-slaohtige 
bloempjes  met  zachtharige  bladscheeden,  ~ 
en  de  ^  nmddaar  (S.  glaoca  X.)  met  een 
aarvormenden,rolronden  bloemtros,2-bloemige, 


haarbosvormende  omwindsels  en  2-slaehtige 
bloemlees.  Yan  8.  UaUoa  X.  worden  de  korrete, 
op  die  van  gierst  gelQkende,  als  vogelvoeder 
gebruikt,  en  die  van  S.  gmmamoa  JE^  wordeo 
in  Hongarye  onder  den  naam  van  mohair  in 
tQden  van  misgewas  ook  wel  tot  voedsel  voor 
mensehen  gebédgd. 

8eth  was  volgens  de  Mozaïsche  oorkonde 
de  derde  zoon  van  Adam  en  de  stamvader 
der  SetUeUm,  welke  zich  door  godsdienstig- 
heid van  de  nakomelingen  van  JToU  onder- 
scheidden. —  Li  de  2de  eeuw  onzer  jaartelling 
heeft  ook  eene  secte  bestaan,  wier  leden  dea 
naam  van  SMiamm  droegen.  ZQ  huldigdea 
8ei\  als  den  zoon  der  bemelsche  SopUa  (Wgs- 
beid)  en  als  den  vertegenwoordiger  van  den 
volmaakten  mensch. 

Set^joeaiiy  éene  der  westelijke  provincidn 
van  China,  telt  op  ruim  8700  O  g^ogr*  mVl 
omstreeks  68  millioen  inwonen  (1882).  Het 
land  is  in  het  westen  bergachtig  en  voor 
*t  overige  met  heuvelketens  bedekt,  —  voorts 
besproeid  door  de  Jantse-kiang  en  ha%4  züri- 
vieren,  boschrijk  en  uitmuntend  bebou^.  De 
voornaamste  voortbrengselen  van  dit  gewest 
ztjn  allerlei  graansoorten,  tabak,  maankop  (ter 
bereiding  van  opium),  wit  was,  thee,  sui- 
kerriet en  liatoen,  alsmede  zont,  steenkolen  en 
yzererts.  Fraasche  zendelingen  hebben  er  met 
goed  gevolg  het  Christendom  verkondigd.  De 
hoofdstad  is  T^ing-toe  tusschen  de  rivieren 
Minkiang  en  Lo  kiang ;  s||  telt  ongeveer  878  000 
zielen. 

Settegast  (Hermaan),  een  verdieastol|k 
Duitsch  landbouwkundige,  geboren  teKftnigB- 
btfg  den  dOsten  April  1819,  legde  o.  a.  te 
Hohenheim  en  te  BerlOn  zich  met  t)  ver  toe  op 
den  landbouw  en  werd  in  1847  administrateir 
en  leeraar  in  de  landbouwkunde  te  ProslLau.In 
1868  zag  ht)  zich  benoemd  tot  directeur  der 
pas  gestichte  académie  te  Waldau,  maar  keerde 
in  1862  als  directeur  der  académie  naarPros- 
kau  terug.  Hg  behoort  tot  de  uitstekendste 
vertegenwoordigers  der  hedendaagsche  land- 
bouwkunde, en  van  zijne  geschriften  vermel- 
den ^ :  „Anleitung  zur  Wirtschaftsftlbrung 
auf  grosseren  Landgtttem  (1848)*',  —  ^Eine 
landwirtschaftliche  Beise  durch  England 
(1862)",  —  „Ueber  Thierzfichtung  und  die 
dabei  zur  Anwendung  kommenden  Qrandsfttse 
(1869)",  —  „Die  Zucht  des  NigrettischaA 
(1861)",  —  „Die  laad  wirtschaftUcheAkademie 
Proskau  (1864)",  —  „Deutsches  Herdbuch 
(met  anderen,  1866—1876,  4  dln)",  —  „Bild- 
liche  Darstellnng  des  Baues  und  der  Eigen- 
schaften der  Merinowolle  (1869)".—  „Welche 
Bichtung  ist  der  Schafzucht  Noradeutscblands 
der  Konkurrenz  des  Auslandes  gegenüber  zn 
geben?  (1869)",  —  „Aufjgaben  und  Leistaa- 
gen  der  modernen  Tbiorzucht  (1870)",  — 
„Fttnfdadzwanzig  Jahre  Fortschritt  auf  dem 
geblete  der  Landwirtschaft  (1872)",  —  „Die 
Landwirtschaftliche  Ffitterungslehre  (1872)",— 
„Die  Thierzucht  (8de  druk,  ia72)",  —  „Die 
Landwirtschaft  und  ihr  Betrieb  (1876— 1878, 3 
dln;  8de  druk,  1886)",  —  „Der landwirtschaft- 
liche Unterricht  (1878)",  en  „Die  Yiehzucht 
Frankreichs  und  die  internationale  ThiMfsohaa 
zu  Paris  1878  (1879)". 

Settembrini  (Luigl),  een  verdiensteltfk 
Italiaanseh  letterkundig  geboren  te  Napels 
in   1812,  verkeerde  na  den  dood  z||ns  vadera 


SETTEMBBINI— SEUFFEBT. 


476 


in  bekrompen  omstandigheden,  nuuir  werd 
in  1835  hoogleeraar  in  de  w^prekendheid 
aan  het  lycenm  te  Catansaro.  In  1839  werd 
hV  beschuldigd  van  medeplichtigheid  aan  staat- 
kundige woelingen  en  na  een  ondensoek,  dat 
8Vs  jaar  duurde,  wel  Trggesproken ,  maar 
niet  weder  aangesteld.  In  1847  richtte  hg  tot 
de  Tolkeren  Tan  Europa  het  beroemd  protest 
tc«en  de  heersebappt)  der  B&urboms  (I^testa 
dd  popoli  deUe  due  Sicilië),  waarvan  in  het 
volgende  Jaar  eene  Fransche  yertaling  te  Parus 
in  het  licht  Torscheen.  HQ  gaf  het  uit  londer 
naam,  doch  toen  men  hem  van  het  vaderschap 
van  dit  geschrift  verdacht,  nam  hy  de  wgk 
naar  Malta.  De  omwenteling  van  1848  bracht 
hem  weder  te  Napels,  waar  ht)  aich  IV^ 
anaand  belastte  met  de  portefeuille  van  On- 
derwQs.  Na  de  reactie  van  1849  werd  hy  in 
Jiechtenis  goiomen  en  in  1862  ter  dood  ver- 
oordeeld. Toen  dit  vonnis  in  levenshinge  ge- 
Tangenis  veranderd  was,  ontsnapte  h0  in  1869 
door  den  moed  en  het  beleid  van  ^n  soon  naar 
Xtonden.  In  den  kerker  had  hQ  zich  herig  ge- 
houden met  eene  vertaling  van  Imeiamu, 
welke  hD  later  in  het  licht  zond  (1861 -1862, 
rB  dln).  In  1860  vestigde  hl)  rich  weder  te  Napels, 
waar  hU  eerst  het  ambt  van  inspecteur  van 
onderwQs  en  daarna  dat  van  hoogleeraar  in 
4e  Italiaansche  letterkunde  aanvaardde.  Hy 
^hreef  de  sieriyke  „Lerioni  di  letteratura 
italiana  (1867—1872,  8  dln)*',  zag  rich  in 
1873  door  Mtw^MH  tot  senator  benoemd,  doch 
•overleed  in  zeer  l>ekrompen  omstandigheden  te 
Napels  den  4den  November  1876,  „Bicordanze 
delU  mU  vita  (1876— 1880,  2  dln)"  nalatende. 

Settimo  (Don  Buggerio,  markies),  een 
Taderlandlierend  Italiaan,  geboren  tePriermo 
den  19den  Mei  1778  en  een  zoon  Tan  den  Prins 
jcan  FUaUa,  Tcrkreeg  b|)  de  Napolitaansche 
marine  den  rang  Tan  schout bjjnacht  en  was 
«edert  1806  een  Overig  bcTorderaar  der  grond- 
wetsherriening  op  Sioüië.  In  1812  werd  hQ 
4irecteur  Tan  het  ministerie  Tan  Oorlog  en 
Marine  en  bekleedde  deze  betrekking  tot  aan 
4e  reactie  Tan  1816.  In  1820  aauTaardde  hl) 
Toor  korten  tyd  weder  dit  ambt,  maar  was 
4oor  zyne  populariteit  niet  aangenaam  aan  de 
Begeering,  weshalTC  ht)  rich  naar  zijne  goe- 
4eren  begaf.  Na  den  opstand  te  Palermo  in 
1848,  waaraan  hQ  met  geestdrift  deelnam,  zag 
hy  rich  aan  het  hoofd  geplaatst  Tan  het  bestuur 
in  Sicilië,  en  na  de  zegepraal  der  Tolksparty 
te  Napels  werd  hy  stadhouder  Tan  Sicilië.  Den 
268ten  Februari  opende  hf)  aldaar  het  Parle- 
ment, dat  hem  koos  tot  eercToorzitter  TOor 
IcTenslang  en  hem  den  eemaam  toekende  Tan 
.Vader  des  Vaderlands'*.  Den  lOden  Juli 
daaraauTolgende  werd  htf  toTcns  benoemd  tot 
luitenant-generaal  Tan  het  leger,  maar  hy  was 
niet  bt)  machte  de  Koninkigke  troepen  tegen 
te  houden  op  hun  zegoTierenden  tocht  Na  de 
herstelling  der  heerschappt)  Tan  Ferdimand  II 
werd  ht)  uitgerioten  van  de  amnestie,  zoodat 
h|)  den  26sten  April  1849  naar  Malta  Tortrok. 
In  1860  benoemde  Vietor  JSmanuU  hem  tot 
senator,  maar  ht)  kon  wegens  zi)n  hoogen 
ouderdom  Malta  niet  Terlaten  en  OTcrleed  al- 
daar den  4den  November  1863. 

Setubal  of  Seiuval.  ook  8L  Vbu  of  St. 
Io€$  geheeten,  is  eene  naven-  en  koopstad  in 
de  Portugeesche  provincie  Estremadura,  30 
Ned.  myi  ten  zuidoosten  van  Lissabon,  ter 


pbiatse,  vraar  de  Sad&o  zich  uitstort  in  de 
Bari  van  Setubal  (Atlantischen  Oceaan),  als- 
mede aan  den  Portugeeschen  zuiderspoorweg 
(Lissabon— Barreiro— Setubal).  Zt)  is  de  sta- 
pelplaats van  den  Portugeeschen  zouthandeL 
Er  zyn  6  forten  ter  verdediging  van  de  haven, 
6  kerken,  onderscheidene  kloosters,  een 
schouwburg,  een  gedenkteeken  ter  eere  van 
den  dichter  JBoceoffej  een  arsenaal,  groote 
aoutpannen,  eenlge  fitbrieken  en  20000  inwo- 
ners. In  hare  nabt)heid,  op  een  berg.  verheft 
rich  het  klooster  Arrabida,  eene  oruk  be- 
zochte bedevaartplaats  met  eene  stalactieten- 
grot.  Setubal  wordt  voor  het  oude  Cetobriga 
gehouden;  de  stad  heeft  door  de  aardbeving 
van  1766  Teel  geleden. 

Seubert  (Adolf  Friedrich),  een  Terdienste- 
IDk  Duitsch  krijgsman  en  schr|)Ter,  geboren 
te  Stuttgart  den  9den  Juni  1819,  bezocht  in 
1836  de  militaire  school,  nam  in  1848  deel 
als  brigade  a4)udant  aan  de  expeditie   naar 
Baden,  was  Tan  1864  tot  1867  adjudant  en 
eerste  referendaris  Tan  den  minister  Tan  Oor- 
log en  werd  in  1866  chef  Tan  inwendigen  dienst 
der  Wttrtembergsdie  dlTirie.  HQ  f^  bl|)ken 
Tan  beleid  in  den  Oorlog  tegen  FrankrDk,  doch 
nam  in  1876  als  kolonel  ^n  ontslag  en  tos- 
tigde  rich  te  Eannstatt,  v^aar  ht)  den  4den 
Februari   1880  OTcrleed.    H|)  loTerde  TOorts 
merkwaardige  beschrtJTingen  Tan  ztjne  reizen 
in  België  en  Nederland  (1840),  ItaUë  (1846), 
Algérië,  SpaiOe  en  Portufi^  (1862),  Denemar- 
ken, Zweden  en  Noorwegen  (1861).  Voorts 
schreef  ht) :  „Elementaire  Taktik  der  Iniknterie 
(1860)**,  —  „Taktik  der  Gtegenwart  (1876)**, — 
den  operatekst:  „Die  Tochter  Jephtha*s  (1841)**, 
—  eene  reeks  Tan  tooneelstnkken ,  zooals: 
„Lichtenstein  (1849)**,  —  „Ein  deutscher  Prins 
(1849)**,  —  het  treurspel:  „Der Sohn  des Kam- 
merdieners  (1872/*,  —  de  klucht:  „Der  Blai- 
trank**,  enz.,  —  wijders:  „Die  Steme  Schwa- 
bens  (200  sonetten)**  en  eene  menigte  Terta- 
lingen.  Thans  houdt  hQ  rich  herig  met  de 
uitgaTC  Tan  het  „A.llgemeinesKünstlerlexikon*\ 
Seuffert  (Jolumn  Adam  tou),  een  Tordien- 
stelQk  Beiersoh  jurist,  geboren  te  WUrzburg 
den  16den  Maart  1724,  studeerde  aldaar,  nam 
als  Iritenant  bt)  de  Trtjwülige  jagers  deel  aan 
den  Tcldtocht  tegen  FrankrQk  en  Testigde  rich 
in  1816  te  Oëttingen  als  priTaatdocent  in  de 
geschiedenis  en  staatswetenschappen.  In  1816 
Tertrdk  hg  naar  de  uniTorriteit  te  Wfirzburg, 
werd  er  ior  1817  buitengewoon  en  in  1819  ge- 
woon hoogleeraar    en  zag  er  rich  in  1831 
gekozen  tot  Tertegenwoordiger  der  hoogeschool 
in  de  Vergadering  der  Standen,  waar  men  hem 
tot  tweede  prerictont  benoemde.  In  1834  werd 
ht)  raadsheer  in  het  Hof  Tan  Appèl  te  Ansbach, 
maar  nam  in   1839  stjn  ontriag  en  Tostigde 
zich  te  Müochen.  waar  hfl  den  8sten  Mei  1867 
OTcrleed.  Hy  schreef:  „Oommentar  flber  die 
Bayrische  Gericht8ordnung(1836— 1842,4dln; 
2de  druk,  1863 -1868)**  en  stichtte  de  „Bl&tter 
für    Bechtsanwendung  zunüohtst  in  Bayem 
(1836)**  en  het  „ArchiT  für  Entscheidungen 
der  ol>er8tea  G(erichte  in  den  deutschen  Staaten 
(1847—1867,  11  dln  en  door  anderen  Toort- 
gezet)**.  Ook  IcTerde  ht)  nog:  „Lehrbnch  des 
praktischen  Pandektenrechts  <1823— 1826.  3 
dln;  4de  druk,  1860-1870)**.  —  Zt)n  oudste 
zoon  Smit  Angutiy  geboren  den  Isten  Sep- 
tember 1829,  is  gewoon  hoogleeraar  in  de 


476 


SEUFPERT— SÊVIGNÉ. 


rechten  te  Httnchen  en  schreef:  „Das  geseti- 
Uche  YerftoazemngBrerhot  bei  Sini^hir-  and 
UniverBalTerm&chtnlsBen  (1856)'*. 

Seiime  (Johann  GottfHed),  een  Terdien- 
stelQk  Doitsch  schrtjver,  geboren  den  298ten 
Januari  1763  te  Posema  bQ  WeiSsenfels,  bleef 
bQ  het  OYeriyden  van  zQn  vader  in  bekrom- 
pene  omstandigheden  achter.  Door  de  hnip 
van  een  aanzieniyken  beschermer  kon  hQ  de 
nniversiteit  te  Leipzig  bezoeken,  waar  hQ  in 
de  theologie  studeerde.  Door  twffelaueht  ge- 
slingerd, Tertrok  hQ  naar  Par^s,  maar  viel 
in  handen  ran  Hesslsche  wervers  en  moest 
zich  als  soldaat  naar  Amerika  begeven.  Na 
zOn  terugkeer  deserteerde  h0  uit  Bremen, 
maar  werd  door  Pruisische  wervers  opge- 
pakt en  naar  Emden  gebracht.  Eene  herhaalde 
poging  om  te  vluchten  mislukte,  en  ter  nau- 
wemood  ontkwam  hy  aan  eene  harde  straf. 
Toen  voorts  een  burger  van  Emden  borg  voor 
hem  bleef  (ten  bednige  van  80  thaler),  ont- 
ving hQ  verlof,  zlJne  geboorteplaats  te  bezoe- 
ken. HQ  kwam  niet  terug,  maar  betaalde  ztfne 
schuld  met  het  honorarium  z0ner  vertaling 
van  den  Engelschen  roman:  „Honorie  Warren 
(1788)**  en  gaf  te  Leipzig  onderwjfs  in  de 
nieuwe  talen.  Kort  daarna  werd  hQ  gouver- 
neur van  den  jeugdigen  Graaf  JSgelttröm^  ging 
in  1792  met  z^n  kweekeling  naar  Warschau, 
werd  er  secretaris  van  den  genettal  XgeUirifm 
en  Russisch  officier  en  was  in  1794  getuige 
van  al  de  ellenden  van  den  Poolschen  opstand 
en  van  de  belegering  van  Warschau.  Nadat 
hg  zich,  op  last  der  Keizerin,  in  1796  met 
den  Jongen  mi^oor  Moerousaw  naar  Leipzig 
begeven  had^  veredelde  dedoodvan  Co^AofMa 
zyne  uitzichten  op  bevordering  in  Rossischen 
dienst,  en  de  boekhandelaar  Oötehen  nep  hem 
naar  Ghrimma,  om  in  zyne  zaak  werkzaam  te 
wezen.  flQ  wisselde  die  bezigheid  af  met  z0ne 
vermaarde  voetreis  naar  Sicilië,  die  h0  in 
December  1801  aanvaardde;  hQ  trok  door 
Oostenrtfk  en  Italië,  keerde  over  Zwitserland 
en  ParQs  naar  Leipzig  terug  en  beschreef 
dien  tocht  van  negen  maanden  in  zyn  beken- 
den: „Spaziergang  nach  Syrakus  (1808)*\ 
Eraige  Jaren  later  volbracht  ht)  wederom  eene 
groote  reis,  gedeelteiyk  ter  begeleiding  van 
een  Jongen  edelman,  door  Rusland,  Finland 
en  Zweden  en  gaf  daarvan  verslag  in  het 
werk:  „Mein  Sommer  im  Jahr  1^5  (1807)". 
Hy  overleed  te  Teplitz  den  18den  Juni  1810. 
Hy  was  een  nam  van  een  eeriyk|  fler  en  on- 
afhankeiyk  karakter.  Yan  zyne  geschriften 
vermelden  wy  nog:  het  treurspel  „Hiltiades 
(1801)",  —  „Mein  Leben  (1818)",  —  en 
„Nachrichte  fiber  die  Vormile  in  Polen".  Gok 
toverde  hy  gedichten,  en  van  zyne  gezamen- 
lyke  werken  verscheen  in  1861  eene  7de  uit- 
gave in  5  deelen. 

Sevem  (De)  is  de  naam  van  2  rivieren, 
te  weten: 

De  Sevem  in  Bngéland,  Deze  ontspringt 
onder  den  naam  van  Hafren  aan  de  oosteiyke 
helling  der  PI jnlimmonbergen  in  Wales,  vormt 
gedurende  zyn  bovenloop  onderscheidene  wa- 
tervallen en  wordt  by  Welshpool,  244  Ned. 
myi  boven  haren  mond,  voor  kleine  schepen 
bevaarbaar.  Voorts  zich  oostwaarts  spoedend, 
kronkelt  zy  door  een  dal  ter  breedte  van  1  Vs 
Ned.  myi,  verder  door  de  vruchtbare  alluvi- 
aalvlakte  van  Shrtwsbury  en  is  gedurende 


haren  benedenloop  tusschen  boschryke  bergen 
besloten.  Beneden  Gloucester  eriangt  zy  eene 
aanmerkeiyke  breedte  en  tusschen  de  kapen 
van  Brean  Down  en  Lavemock  stort  zy  zieh 
uit  in  het  kanaal  van  Bristol.  De  vloed  wordt 
er  waargenomen  tot  aan  Shrewsbnry  en  klimt 
by  haren  mond  wel  eens  ter  hoogte  van  18 
Ned.  el.  Het  land  is  er  door  dyken  tegen 
overstrooming  beveiligd.  Zeeschepen  kunnen 
langs  de  Sevem  Gloucester  bereiken.  Hare 
belangrykste  zyrlvieren  zyn  op  haar  rechter 
oever  de  Wye,  de  Usk  en  de  Taf,  en  op 
haar  linker  oever  de  Avon.  Zy  heeft  eene 
lengte  van  292  Ned.  myi  en  is  door  kanalen 
met  de  Theems,  de  Trent,  de  Humber  en  de 
Mersey  verbonden. 

De  Sevem  in  Brituih  NóardAmerika,  Deae 
koint  uit  het  Favourable  Lake^  gelegen  op 
de  waterscheiding  tusschen  het  Winnipegmeer 
en  de  Hudsonsbaai,  stroomt  door  onderschei- 
dene meren  en  stort  na  een  loop  van  480 
Ned.  myi  zich  uit  in  de  Hudsonsbaai. 

SevemB(Lucius  Septimius),  een  Romeinsch 
keizer,  geboren  In  146  na  Chr.  te  Leptis  in 
Afrika,  werd  door  Keizer  Mareiu  Awrdiiu  tot 
senator  benoemd,  bekleedde  onderscheidene 
aanzieniyke  ambten,  aanvaardde  in  193  de 
betrekking  van  opperbevelhebber  van  het  Ro- 
meinsche  leger  in  Illyrië  en  werd  na  het 
ombrengen  van  Perttnax  door  zyne  legioenen 
tot  keizer  uitgeroepen.  Nadat  hy  zyn  mede- 
dinger Feicennifu  J^er  by  Cfzicus  (195)  en 
daarna  een  tweeden,  Olodiut  Aliu^ntyïh  196 
by  Lugdnnum  vLjon)  overwonnen  had,  on- 
dernam hy  een  veldtocht  tegen  deSarthenen 
veroverde  en  verwoestte  Selencia,  Babyionen 
Gtésiphon  (198).  Den  laatsten  veldtocht  vol- 
bracht hy  in  208,  vergezeld  door  zyne  zonen  iL 
Antoni9s  Bag$ian«s  (Caracalla)  en  Septimkn 
Qtioy  alsmede  door  zyne  zedelooze  gemalin 
Jnlia  Damna;  hy  trok  naar  Britannia,  het- 
welk bedreigd  werd  door  de  Caledoniërs. 
Hier  verdreef  hy  de  vyanden,  breidde  de 
grenzen  uit  van  bet  Romeinsche  Ryk  en  deed 
tegen  de  invallen  der  Pieten  den  naar  hem 
genoemden  vral  opwerpen.  Hy  overleed  gedu- 
rende dezen  veldtocht  op  den  4denFebmari 
211  te  Eboracum  (Tork).  Hy  was  een  uit- 
stekend krygsman  en  steunde  hoofdzakeiyk 
op  zyn  leger;  hy  vermeerderde  dan  ook  het 
aantal  der  Praetorianen  tot  50000,  terwyi  hy 
zich  weinig  bekreunde  om  den  Senaat.  Met 
kracht  handhaafde  hy  het  gezag  der  Romeinen 
en  bevorderde  ook  binnen  's  lands  veel  ffoeds, 
hoewel  hy  niet  geheel  en  al  is  vry  te  pleiten 
van  wreedheid. 

Sévlgné  (Marie  de  Rabutin  Chantal,  mar- 
quise  de),  bekend  door  hare  achtergelatene 
brieven,  werd  geboren  te  Parys  den  5den 
Februari  1627,  genoot  eene  zorgvuldige 
opvoeding  en  schitterde  vervolgens  aan  het 
Hof  van  Lodewijh  XIII  niet  zoozeer  door 
hare  schoonheid  als  door  hare  gaven  des 
geestes.  Haar  hnweiyk  met  den  markies  jETmW 
de  Sêvignê^  wieu  zy  een  zoon  {Charles)  en 
eene  dochter  {Ftanqoise  Marguerite)  schonk, 
was  niet  gelukkig,  zoodat  zij  zich  van  haren 
gemaal  verwyderde,  om  zich  uitsluitend  aan 
de  opvoeding  van  hare  kinderen  te  wyden. 
Na  het  overiyden  van  haar  gemaal  wees  zfl 
de  schitterendste  huweiyksaanbiedingen  van 
de  hand.  Toen   hare    dochter  in   1671  haar 


SÉVIGNÉ-8EVILLA. 


ill 


geomal)  dan  Onaf  de  CMffmn,  goovernoir 
van  Provence,  derwaarts  volgde,  ontstond 
tuaachen  Moeder  en  Dochter  die  26-Jarige  brief- 
wiaseling,  welke,  schoon  niet  voor  de  open- 
baartieid  bestemd,  later  snik  een  groot  opalen 
baüde  in  de  letterkundige  wereld.  Men  ge- 
niet daarin  den  geor  van  een  rein  en  vron- 
welQk  gemoed,  van  een  4ln  beschaafden  geest 
en  van  eene  uiterst  prikkelbare  verbeelding, 
terwyi  de  brie&tOl  allerkeurigst  kan  heeten. 
De  brieven  der  dochter  daarentegen  zQn  ern- 
stig en  koel,  loodat  ztf  niet  weinig  afsteken 
by  die  der  moeder.  Deze  laatste  overleed  den 
18den  April  1695  op  het  kasteel  Grignan  in 
Provence.  Eene  goede  uitgave  harer  brieven 
is  die  van  Sdvestre  de  8aey  (1860—1864,  11 
dln).  gevolgd  door  „Lettres  inédites  (1876, 
8  dln)**f  in  ^^  ^'^^^  gezonden  door  Capmas. 
SeviUa,  eene  provincie  in  het  Spaansche 
koningrtik  Andalusi6,  is  omgeven  door  de 
provinciën  Badi^oz,  Cordova,  Malaga,  Cadiz 
en  Hnëlva  en  telt  op  249  Q  geogr.  n4)l  ruim 
620  000  inwoners  (1888).  De  bodem  is  er  meeren- 
deels effen,  alleen  in  het  midden  goed  bevolkt 
en  nauwelijks  voor  een  derde  gedeelte  ontgon- 
nen. Men  verbouwt  er  graan,  olO  venolie,  wt|n  en 
suideltike  vrachten  in  groote hoeveelheid.  Ia  het 
noordelQk  gedeelte  vindt  men  er  ailver,  koper, 
lood,  t)aer,  steenkolen  en  zout.  Landbouw  en 
handel  z0n  er  in  de  eerste  plaats  en  daarna 
mtjtontginning  en  handel  de  voornaamste 
bronnen  van  bestaan.  De  £abrieksnt|verheid  is 
er  alleen  in  de  hoofdstad  van  eenig  belang. 
Tot  de  spoorwegen  behooren  er  die  van  Cor- 
dova naar  Cadix  en  die  van  Seviila  naar 
Huëlva.  —  De  evenzoo  genoemde  hoofdetady 
eene  vesting  en  koopstad  van  den  eersten 
rang,  ligt  op'  de  beide  oevers  der  aldaar  voor 
zeeschepen  bevaarbare  Qua^lquivir,  in  eene 
breede,  vruchtbare,  bebouwde  vlakte.  Zt)  is 
met  Cordova,  Cadix  en  Huëlva  door  middel 
van  spoorwegen  verbonden,  en  heeft  met  hare 
talryke  torens  van  alle  zQden  een  indrukwek- 
kend voorkomen.  De  eigenl||ke  stad  ligt  op 
den  linker  oever  der  Quadalquivir  en  is  door 
een  ouden,  van  de  Romeinen  en  Moeren  af- 
komstigen  muur  met  66  torens  en  15  poorten 
omgeven.  Daarbuiten  bevinden  zich  onder- 
scheidene voorsteden  (Los  Humeros,  Ceeteria, 
Baratillo,  Carreteria,  Besolana,  San  Bdmardo, 
San  Rogue  j  la  Calzada  en  Macarena)  —en 
op  den  rechter  oever  der  rivier  verheft  zich  de 
groote  voorstad  Triana.  De  binnenstad  is  een 
doolhof  van  nauwe  straten,  maar  hecht 
gebouwd.  Tot  de  grootste  pleinen  behooren 
er:  de  Plaza  de  San  Francisco  (of  der  Con- 
stitutie), de  Plaza  del  Dnque  met  flraiüe 
wandelperken,  de  Plaza  de  la  Encamacion 
(de  vleesch-  en  groenmarkt)  en  de  Qaesnadero, 
waar  te  voren  de  auto's  da  fè  plaatshadden. 
Men  heeft  er  onderscheidene  paleizen  in  oud- 
Romeinschen  stgi.  Voor  *t  overige  heeft  er  de 
Oostersche  styi  de  overhand,  aoodat  de  hui- 
zen er  gewooniyk  voorzien  zyn  van  platte 
daken  en  verstoken  van  vensters  naar  de 
Btraatzyde.  De  voorstad  Triana  Is  regelmatig 
gebouwd  en  sedert  1848  door  eene  hangende 
brug  van  yzerdraad  met  de  eigenlQke  stad 
verbonden.  Te  Seviila  zQu  omstreeks  500 
straten  en  stegen,  meer  dan  280  pleinen,  vele 
fonteinen,  welke  door  eene  antieke,  op  410 
bogen  rustende  waterleiding  worden  gevoed, 


75  kerken  en  talr0ke  instelliagen  van  welda- 
digheid. Het  aantal  kloosters  bedroeg  er  te 
voren  68.  Van  de  voornaamste  gebouwen  ver- 
melden wg :  de  hoofdkerk,  gewUd  aan  Maria 
de  la  S^de,  eene  der  grootste  en  fraaiste  ker- 
ken in  spitsboogstyi,  in  1410— 1519  gebouwd, 
met  5  benken,  ter  lengte  van  186  en  ter 
hoogte  van  41  Ned.  el,  met  88  prachtige, 
door  kostbare  schilderyen  (van  MwriUo,  Zur- 
haran  enz.)  versierde  zQlMpeUen,  90  ramen 
met  heerigk  beschilderde  glazen,  een  reus- 
achtige orgel  met  5  000  püpen,  het  praalgraf 
van  Terdinand  de  MeUige  en  tallooze  kost- 
baarheden. Daarnaast  verheft  zich  deGiralda 
(ziebSgaande  afbeelding),  een  vierkante  klok- 
ketoren  ter  hoogte  van  114  Ned.  el,  meteene 
sierlQke  wenteltrap  en  een  welluidend  klokken- 
spel, —  alsmede  de  Oranjehof,  het  overblQfsel 
eener  voormalige  moskee.  Deze  werd  in  1196 
door  JJboe  Joeuoef  Jakoeb  ter  hoogte  van  82 
Ned.  el  gebouwd;  elke  ztfde  is  16  Ned.  el  lang, 
en  het  bovenste  gedeelte,  in  Moorschen  trant, 
is  daarop  geplaatst  in  1568  door  Feruamdo  JZ  «is. 
Voorts  maken  wjl  gewag  van  den  Alcazar  of 
het  Moorsch  paleis  met  prachtige  zalen  in  den 
8tt|l  van  het  Alhambra  en  met  een  groeten 
tuin,  —  van  de  beurs,  gesticht  door  Serrera 
en  de  vermaarde  bewaarplaats  van  het  ar- 
chief van  Indië,  —  van  de  Koninkiyke  siga^ 
renfabriek,  een  groot  gebouw  ter  lengte  van 
215  en  ter  breedte  van  170  Ned.  el,  met  28 
binnenpleinen,  alwaar  4500 personen Jaariyks 
omstreeks  een  millioen  Ned.  pond  tabaks- 
bladeren verwerken,  —  van  het  Collegio  di 
Sant*  Elmo  (vroeger  een  marine-instituu^  later 
het  verbiyf  van  den  Hertog  de  Mcmtpeiuier) , 
door  den  zoon  van  Coluêkbue  ^sticht,  —  van  den 
Caso  de  Pilatos  met  vele  kunstgewrochten , 
—  van  den  Torre  del  Oro  aan  de  rivier,  — 
van  het  hospitaal  de  la  Sangre,  —  van  den 
schouwburg,  —  en  van  het  aartsbisschoppeiyk 
paleis.  Het  amphitheater  voor  stierengevechten, 
na  dat  van  Madrid  het  grootste  van  Spanje, 
kan  18000  menschen  bevatten.  Men  heeft  er 
eene  Académie  van  Schoone  Kunsten,  bene- 
vens 4  andere  academiën,  eene  in  1504  ge- 
stichte universiteit,  die  in  1880  bt)na  1400 
studenten  telde,  een  lyceum  en  onderschei- 
dene collegiën ,  eene  groote  boekerQ,  verschil- 
lende geleerde  genootschappen,  2  schouwbnr-' 
gen  en  2  groote  musea  van  schildergen;  in 
éen  van  deze  bevinden  zich  de  kostbaarste 
meesterstukken  van  MwrtUo^  die  te  Seviila 
geboren  werd.  Tot  de  fraaie  wandelparken 
luigs  de  rivier  behooren  de  Alameda,  El 
Salon  de  C!hristina  en  vooral  Las  Delicias.lD 
1884  bedroeg  er  het  aantal  inwoners  bjjna 
183000.  Op  het  gebied  der  nijverheid  vindt 
men  er  üzergiete^en,  machinen-  en  porse- 
lein&brieken,  katoen-  en  zi|despinnergen,sal- 
peterziederyen,  chocolade-,  piano-  en  knrken- 
fobrieken  enz.  In  1878  werd  voor  een  waarde 
van  byna  14  millioen  gulden  aan  buitenlandsche 
waren  over  Seviila  in  Spaqje  ingevoerd  en  in 
1880  verkeerden  er  in  de  haven  1 922  koop- 
vaardVschepen  met  eene  laadruimte  van 
803  879  ton.  In  de  omstreken  der  stad  vindt 
men  hier  en  daar  schilderachtige  en  meric- 
vraardige  partyen. 

Volgens  de  sage  is  Seviila  onder  den  naam 
van  Spala  (Vlakte)  door  den  Phoenicischen 
Mêradéê  (Hercules)  gesticht.  De  stad  droeg 


478 


SEYILLA. 


len  tQde  Taa  de  Romdnen  dea  naam  van 
Hlipalto  en  ontring  als  Romeinsehe  kolonie 
dien  Tan  Colonia  BomnlensiB.  SadrioMUi  deed. 
in  hare  nal>||heid  de  itad  Itallca  yerryaen.Er 
werden    in  690  en    619  coneiliën  (Concilia 


der  JiadieUm.  In  1091  kwam  zQ  in  hel  beatt 
der  Almarawidem  en  in  1147  in  dat  der  4hmf^ 
kadêm.  Den  28iten  Norember  1248  werd  stf 
na  eene  belegering  van  18  maanden  door 
Ferdmamd  III  van  Caatilië  veroverd  en  bleef 


De  Giralda  te  Sevilla. 


Hispaleni^)  gebonden.  De  Arabieren  verover- 
den haar  in  712  en  verhieven  haar  tot  hoofd- 
stad van  het  koningryk  Sevilla.  In  844  werd 
s0  door  de  Noormannen  verwoest,  en  sedert 
1026  was  sy  de  xetel  van  de  Moorsche  dynastie 


na  dien  t0d  in  het  bezit  der  Christenen.  Het 
tweede  tydperk  van  haren  laister  vidt  in  de 
16  en  17de  eeaw,  toen  zy  de  voornaamste 
stapelplaats  werd  van  den  Spaanschen  zee- 
handel en  de  zetel  der  Spaansche  konst.  In- 


SEVILLA— SEWERZOW. 


479 


tUMheii  kw{nd6  er  de  nVTerheid,  nadAt  800000 
Mooren  naur  Gnunada  en  AfHka  waren  Terhnisd. 
Van  1601  tot  1726  was  Sevilla  seUer  iiit8laitend 
in  het  beiit  van  den  handel  op  Amerika,  doeh 
deae  g^g  verloren  door  de  begnnstiging  van 
Cadix  door  de  JBomboiu.  In  1478  yerrees  te 
SoTiUa  de  eerste  rechtbank  der  Inquisitie.  In 
1729  werd  er  een  tractaat  van  vrede  en  vriend- 
schap tnsBchen  Spanje,  FrankrQk  en  Engeland 
gesloten,  waarin  later  ook  de  Nederlanden  wer- 
den opgenomen.  Den  278ten  Mei  1808  ontstond 
aldaar  de  Centrale  Jonta,  die  den  Isten  Fe- 
hroari  1810  naar  Cadix  de  wt)k  nam.  Ook  de 
Cortes  lochten  er  eene  schnUplaats.  toen  s0 
in  1828  Madrid  verlieten,  en  brachten  den 
Koning  vanhier  naar  Cadix. 

Sèvre  (De)  is  de  naam  van  twee  rivieren 
in  het  westen  van  FrankrQk,  to  weten: 

De  Sèvte  Namiaitê,  Deae  ontspringt  op  de 
hoogvlakte  van  Gfttine  ii^  het  departement 
Denx-Sèvres ,  niet  ver  van  Seóondign  j,  stroomt 
noordwestwaarts  door  het  departement  Vendée, 
vervolgens  door  het  departement  Loire-Infé- 
rienre,  ontvangt  er  de  Moine  en  de  Maine  en 
stort  tegenover  Nantes  zich  nit  in  de  Loire. 
2^  is  188  Ned.  mgi  lang  en  van  Monniéres  af 
bevaarbaar. 

De  Sèüre  yioriaiêê.  Deae  ontspringt  desge- 
igkB  in  het  departement  Denx-Sövres,  niet  ver 
van  Chenay,  vloeit  westwaarto  langs  Niort, 
vormt  daarna  de  grenien  tnsschen  Charente- 
Infórienre  en  Vendóe,  neemt  de  Vendée  op 
en  -stort  ten  noorden  van  La  Boehelle,  in  de 
Baai  van  Aignillon,  zich  nit  in  den  Atlanti- 
schen  Oceaan.  ZQ  is  166  Ned.  mijl  lang  en 
van  Niort  tot  aan  haren  mond  bevaarbaar. 

Aan  die  beide  rivieren  ontleent  het  depar- 
tement JDeum-Shres  zfln  naam.  Het  bestaat 
nit  de  voormalige  landschappen  Poiton.  Annis, 
Saintonge  en  Marche,  grenst  aan  de  departe- 
menten Maine- et- Loire,  Yienne,  Charento, 
Charente-Infèrienre  en  Vendée  en  telt  op 
bQna  109  G  geogr.  mf|l  860000  inwoners 
(1881),  onder  welken  zich  88  000  Protestanten 
bevinden.  Het  boschryke  platean  van  Gfttine, 
samenhangende  met  het  gebergte  van  Limou- 
sin,  beslaat  er  omstreeks  een  derde  gedeelte 
van  den  bodem.  Behalve  door  de  beide  Sèvres 
wordt  het  besproeid  door  de  Thonet,  de  Bon- 
tonne  enz.  en  heeft  over  het  geheel  een  vochtig 
klimaat  Men  heeft  er  400000  Ned.  bnnder 
bouwland,  68000  hooiland ,  21 000  wQngaarden, 
81000  bosch,  10000  ooftgaarden  en  groente- 
tninen  en  22000  heide-  en  weiland.  De  land- 
bouw heeft  er  zich  in  de  laatste  Jaren  krachtig 
ontwikkeld  en  er  wordt  veel  graan  verbonwd, 
vooral  tarwe,  —  voorts  aardappelen,  penl- 
vmchten,  snikerwortelen,  hennep,  vlas,  kool- 
zaad, wtjn,  ooft  en  hont  Ook  de  veeteelt, 
alsmede  de  visscherU  is  er  van  veel  belang, 
en  de  mifnen  leveren  er  eene  groote  hoeveel- 
heid steenkolen.  Men  vervaardigt  er  voorto 
wollen  stolfen,  blonses,  hoeden,  leder,  hand- 
schoenen, borstels,  vaten,  beenzwart,  IQm, 
brandewQn,  azgn  enz.  De  handel  is  er  zeer 
levendig.  Het  departement  wordt  doorsneden 
van  den  spoorweg  van  Orléans  naar  Boche- 
fort  en  Bochelle;  daarenboven  vereenigen 
zich  te  Bressaire  de  spoorwegen  van  Angers, 
Poitiers,  Niort  en  BonrbonVendée.  Men  heeft 
er  een  lycenm,  2  gemeentelijke  colleges,  4 
scholen    van  middelbaar  en  690  van  lager 


onderwtli.  Het  is  in  4  arrondissementen  ver- 
deeld en  heeft  Niort  tot  hoofdstad. 

Sèvres,  een  sta^e  in  het Fransche  depar- 
tement Seine-et-Oise,  aan  de  Seine  en  aan 
den  spoorweg  van  ParUs  naar  VersaiUes  ge- 
legen, teit  slechts  7000  inwoners,  doch  is  ver- 
maard wegens  de  aldaar  gevestigde  porselein- 
fkbriek.  Deze  werd  in  1871  eene  prooi  der 
vlammen,  maar  verrees  prachtig  nit  hare  asch. 
Men  heeft  er  voorts  een  merkwaardig  mnsenm 
van  porseleinen  knnstgewrochten.  Qemelde 
fitbriek  werd  oorspronkelQk  in  1788  in  het 
kasteel  Vincennes  gesticht,  maar  in  1766  door 
de  pachters  generaal,  die  haar  hadden  aange- 
kocht, naar  Sövres  verplaatst.  Op  aandrang 
van  madame  de  Fonmadomr  werd  zU  in  1769 
het  eigendom  van  Lodewijk  JTFl  en  sedert' 
dien  tyd  behoort  zU  tot  de  Kroondomelnen. 

Seward  (\nUiam  Henry),  een  Noord- Ame- 
rikaansch  staatsman,  geboren  den  16den  Mei 
1801  te  Florence  in  den  Staat  New  Tork, 
studeerde  aan  het  ünions-college  in  Shenectady 
in  de  rechten  en  vestigde  zich  in  1828  ala 
pleitbezorger  te  Aubum.  In  1840  werd  h|| 
Senator  en  in  1888  gouverneur  van  den  Staat 
New  Tork  en  hg  werkte  ntot  weinig  mede 
tot  hervorming  en  verbetering  van  het  onder- 
was aldaar.  In  1848  wees  hg  eene  herkie- 
zing van  de  hand  en  keerde  terug  tot  de 
rechtspractgk.  In  1849  en  1866  werd  hg 
als  senator  afgevaardigd  naar  het  Congres^ 
waar  hg  optrad  als  een  tegenstander  der 
slavemg  en  voor  éen  van  de  beste  sprekers  en 
staatslieden  der  Vereenigde  Staten  gehouden 
werd.  In  1860  was  hg  éen  der  candidaten 
voor  het  presidentschap,  maar  werd  door  den 
invloed  van  Qtêel^  geweerd.  De  president 
Limoolm  benoemde  hem  den  4den  Maart  1861 
tot  eerste  staatssecretaris,  en  hg  ontwikkelde 
in  die  betrekking  gedurende  den  burgeroorlog 
eene  ongemeene  energie.  Tegeigk  met  het  ver- 
moorden van  lAmxHm  (14  April  1866)  door 
den  tooneelspeler  Wükn  ^oo^A  in  den  schouw- 
burg te  Washington,  werden  door  den  broeder 
van  laatstgenoemde  Seward^  aan  hetkrankbed 
gekluisterd,  en  diens  zoon  zwaar  gewond. 
De  zoon  overleed  weinige  dagen  daarna^  maar 
de  vader  was  weldra  hersteld  en  hervatte 
onder  Joktuo»  de  werkzaamheden  zgner  be- 
trekking, doch  maakte  zich  door  het  onder- 
steunen der  politiek  van  dien  President  neer 
gehaat.  Op  den  4den  Maart  1869  nam  hg  zgn 
ontslag  en  volbracht  eene  reis  van  twee  Jaren 
naar  Zuid- Amerika,  AziS  en  Europa.  Hg  over- 
leed te  Aubum  den  Uden  October  1872.  Zgne 
y^Speeches,  state  papers  and  misoellaneou» 
works"  verschenen  in  1868  in  8  deelen;  ook 
schreef  hg :  „Travels  around  the  world  (1878)**. 

Sewéll  (Elisabeth  Missing),  eene  Engelsche 
schrgtbter  geboren  in  1816  op  het  eiland  Wight, 
leverde  een  aantal  verhalen,  die  met  groeten 
bgval  ontvangen  en  ook  op  het  vasteland 
gretig  gelezen  werden.  Daartoe  behooren: 
„AmyHerbert**,  —  „CleveHair*,— «Experience 


of  life** 


.G^rtrude**,  —  »Ivors",  —  „Kathe- 


rine  Asthon**,  —  „Margaret  Percival",  —  en 
„Ursula".  Eene  keurlezing  uit  hare  werken 
is  in  het  Duitsch  in  elf  deelen  uitgeven. 

Sewerzow  (NikolaiAlexeJewit^j),eenBus- 
sisch  dier-  en  aardrgksknndige,  geboren  in 
het  gouvernement  Woronesh,  ontving  zQne  op- 
Idding  te  Moskou,  waar  hg  zich  toelegde  op 


480 


SEW£B2;OW-8EXTAKT. 


de  nUaorknnde.  ZUneeiBtewerk:  «Periodieke 
▼erachOnselen  in  het  leven  der  aoógdieren, 
vogels  en  kruipende  dieren  in  het  gouTeme- 
ment  Woronesh  (1856)**  werd  door  de  Académie 
▼an  Wetenschappen  bekroond*  Daarop  bezocht 
hü  in  1857— 1868  de  Aralocaspischelaagvlakte 
en  Toerkestan  en  reisde  in  1864  en  1866  in 
het  Thian-8l|an-gebergte.  In  1867  bereikte  hy 
de  bronnen  Tan  de  Sir-Daija  in  gewesten,  die 
nog  altyd  onbekend  waren  gebleyen,  en  ver- 
zamelde er  een  groot  aantal  voorwerpen  uit 
het  gebied  der  dierkunde.  Ook  nam  htf  in 
1874  deel  aan  de  Amoe-Daija-expeditie  en  in 
1877  aan  die  naar  de  hoogvlakte  van  Pamir. 
HU  overleed  in  Februari  1886  ten  gevolge 
van  een  ongeval,  dat  hem  op  een  tocht  over 
de  bevroren  Don  overkwam.  Hy  leverde: 
.Reizen  in  Toerkestan  en  nasporingen  op  den 
Thian-Qan  (1878,  2  dln)"  en  mededeelingen 
in  de  werken  van  het  Bussisch  Oeographisch 
Genootschap. 

Sextant  of  tjpiegdêextatU  is  de  naam  van 
een  hoogst  nuttig  instrument,  dienende  om 
den  hoek  te  meten,  welke  de  lynen,  die 
twee  zichtbare  punten  in  het  oog  van  den  waar- 
nemer verbindóo,  met  elkander  maken.  Het 
bestaat  uit  een  cirkelboog  AB  (flg.  1)  ter 
lengte  van  iets  meer  dan  60*^.  Deze  boog  is  in 
120  halve  graden  verdeeld,  die  daarop  van 
O — 120  Icunnen  worden  aflezen.  In  hetmid- 
denpunt  e  van  den  cirkd,  waartoe  die  boog 
behoort,  is  op  eene  draaibare  schyfeenldeine 
spiegel  OS  bevestigd,  welke  men  met  zQne 


Udnen  q^egel  heeft  men  geklenrde  l 
(b(i  n  heeft  men  ^,  il,  i  en  by  pg  heeft 
h  en  Q.  Men  kan  den  cirkelboog  tefijner^ 
deelen  naarmate  de  straal  eF  laaffor  ie.  Is 
aldaar  1°  verdeeld  in  4  deelen,  dan  is  de  boos 
van  29  zulke  deelen  op  den  nonius  verdeeul 


^^ 


Fig.  2.  De  sextant. 

in  80  deelen,  zoodat  éen  deel  van  den  nontns 
geiyk  is  aan  Vso  X  V4*=Vsttfairat =80  se- 
conden. BQ  d  is  eene  opening,  waarin  men 
een  handvatsel  kan  vastaehroeven.  Diar  hoadt 
men  het  instmment  met  de  rechter  hand  mft, 


Fig.  1.  De  sextant. 


schQf  door  middel  der  alhidade  of  van  den  index 
eD  verdraaien  kan.  De  alhidade  is  voorzien  van 
een  nonius  ab  en  van  een  toestel  w  om  haar 
vast  te  zetten,  alsmede  van  eene  micrometer- 
schroef  «o,  welke  met  de  beide  armen  tt'  in 
verband  staat.  SI  is.  een  tweede,  slechts  ter 
halver  hoogte  verfoeliede  spiegel,  en  daarte- 
genover, '  op  c J*,  bevindt  zich  een  ring  mm 
met  een  kgker  KL.  Aan  beide  zgden  van  den 


wanneer  men  den  hoekafhtand  van  Xen  Z  wil 
meten.  Men  brengt  het  vlak  van  den  sextant 
in  het  vlak,  dat  door  die  beide  punten  en  het 
oog  wordt  gevormd,  en  men  draait  hem 
zoolang,  totdat  men  door  den  kyker  en  het 
on  verfoeliede  gedeelte  van  den  spiegel  JZThet 
links  gelegen  punt  aanschouvrt.  Nu  verschuift 
men  de  alhidade,  eerst  op  het  nulpunt  ge- 
bracht, met  de  linker  hand  langs  den  verdeel- 


SBXTANT-SEYDLITZ. 


481 


étm  nmd  totdat  men  in  het  Terfoélied  ge- 
deelte Tan  dien  spiegel  ook  liet  beeld  vmn  het 
rdcbts  gelegen  pnnt  Z  waarneemt  Dit  beeld 
is  door  eene  dubbele  temgkaatsing  gevormd: 
het  van  Z  komende  licht  valt  eerst  op  den 
spiegel  OSj  gaat  yandaar  naar  den  spiegel  2£ 
en  wordt  aoor  deaen  teruggekaatst  in  de  rich- 
ting Tan  de  as  Tan  den  kQker.  Zoodra  de 
beide  beelden  sameuTallen,  iet  men  de  alhi* 
dade  vast  en  bevordert  de  nauwkeurigheid 
▼an  het  samenvallen  door  middel  der  miero- 
meterschroef.  Het  is  'duidelt)k,  dat  de  grootte 
van  den  hoek  XICZ  thaitt  op  den  verdeelden 
rand  kan  worden  afgeleien.  Omdat  de  hier 
gevormde  hoek  half  zoo  groot  is  als  de  wer- 
k^kéy  telt  men  er  halve  graden  voor  geheele. 

Wil  men  de  hoogte  van  een  hemelUcht  bo- 
ven den  horizon  meten,  dan  bezigt  men  op 
zee  als  onderste  punt  een  punt  in  den 
schgnbaren  horizon.  Aan  land  maakte  men 
gebruik  van  een  kunstmatlgen  horizon.  Dese 
is  eene  volkomen  horizontale,  weerkaatsende 
oppervlakte,  byv.  een  bak  met  kwik  of  teer, 
A  in  flg.  2.  Hierop  valt  van  een  verwQ- 
derd  voorwerp  S  de  liehstraal  8A^  welke 
teruggekaatst  wordt  naar*  S.  Verlengt  men 
de  VQn  JEA  naar  (7,  dan  heeft  men  in  «,  /3, 
en  y  gelQke  hoeken  en  iêSAC  =  2».  Deze 
laatste  hoek  is  alzoo  het  dubbele  van  den 
gezochten  ho^.  Trekt  men  uit  eenig  punt  S 
van  den  teruggekaatsten  lichtstraal  eene  IQn 
FS  evenwgdig  aan  SA,  dan  is  FSA  =  8A0= 
2».  Is  het  punt  8  zeer  vér  verw^derd,  dan 
kan  men  FJS  beschouwen  als  desgelQkB  ko- 
mend van  8,  of  FE  maakt  met  den  terugge- 
kaatstsen  straal  AF  een  hoek  FSA^  welke 
tweemaal  zoo  groot  is  als  de  hoogte  van  8  bo- 
ven den  horizcoi.  Men  brengt  ter  waarneming 
daarvan  den  sextant  in  een  verticalen  stand, 
richt  den  kQker  op  het  spiegelbeeld  van  den 
kunstmatigen  horizon  en  verschuift  de  alhi- 
dade  totdat  men  het  beeld  van  het  voorwerp 
ook  ontwaart  in  den  half^erfoeUeden  spiegel. 
De  boog,  aan  den  rand  afgelezen,  is  het  dub- 
bel van  den  gezochten  hoek  FFA^  zoodat 
men  het  afgelezen  cHfer  door  2  moet  doelen 
om  den  hoek  cc  te  verkr|}gen. 

De  eigenlflke  uitvinder  van  den  sextant  is 
JfewUm;  eene  door  hem  vervaardigde  afbeel- 
ding en  beschrQving  van  dit  instrument  wer- 
den in  de  nalatenschap  van  JSTo^^ey  gevonden, 
weshalve  laatstgenoemde  ook  wel  voor  den 
uitvinder  is  gehouden.  Mayer  en  Borda  hebben 
van  den  sextant  een  gebeelen  cirkel  gemaakt, 
en  op  voorstel  van  SieMeU  hebben  FtMtar 
en  MarHuê  aan  dat  instrument  eene  belangrt|ke 
verbeteriog  aangebracht  door  in  plaats  van  den 
grooten  spiegel  een  prisma  te  bezigen. 

Sextant  is  voorts  de  naam  van  een  klein 
sterrenbeeld,  ten  noorden  en  oosten  grenzende 
aan  den  Leeuw  en  ten  zuiden  en  westen  aan 
de  Waterslang;  het  is  door  Seveliu$  ingevoerd 
en  bestaat  uit  eenige  kleine  sterren. 

Sexte  (Een)  is  de  zesde  toon  op  de  lad- 
der, van  een  bepaalden  grondtoon  uitgaande. 
Hg  komt  voor  als  interval  en  kan  groot, 
klein  en  overgroot  zgn,  terwgi  hg  volgens  de 
oude  theorieSn  tot  de  onvolkomene  consonanten 
behoort.  De  Jdeine  sexte  bevat  8  geheele  en 
2  groote  halve  tonen  (bgv.  e-— o)  en  zgne 
verhouding  is  5—8,  doch  deze  bestaat  slechts 
tnsBchen  e— e,  fls— d  en  h— g.  De  groote  t^t 
XIDL 


4  geheele  tonen  en  een  grooten  halven  toon ; 
zgne  verhouding  is  8  :  6,  en  dese  komt  voor 
tnsschen  d— h  en  g->-e.  De  overgroote  heeft 

5  geheele  tonen  (f— dis)  met  eene  vei^ouding 
van  128  :  225. 

Sextet  (Een)  is  eene  compositie  voor  zes 
stemmen  of  voor  zes  instrumenten.  Als  zangi 
stuk  komt  het  dikwgis  in  de  opera  voor, 
vooral  in  de  finale,  en  als  instrumentaal  mu- 
ziekstuk draagt  het  den  naam  van  êêartuor. 

Sextias  of  Smtiui  is  de  naam  van  een 
Bomeinsch  geslaeht  Tot  de  leden  behoorde 
Lueiu4  Sexümsy  die  10  jaren  achtereen  het 
tribunaat  bekleedde  en  in  866  de  eerste  ple- 
bcrjer  was,  die  tot  consul  werd  benoemd.  — 
Oafuê  SexHuê  streed  in  het  zuiden  van  Trans- 
alpgnsch  Gallië  met  roem  tegen  de  Axemers 
en  Salluviërs  en  stichtte  de  stad  Aquae  Sex- 
tiae,  het  hedendaagsche  Aix.  —  FMiut  Sex- 
üui  was  in  57  als  vollistribttun  met  Jft/o 
gverig  werkzaam  om  OCGm>  van  zgne  balling- 
schap te  ontheffen;  hg  werd  op  aansporing 
van  OlodUu  in  56  van  omkooperg  bg  de 
verkiezingen  en  van  geweldenarg  beschuldigd, 
maar  door  (Xemro  in  eene  bewaard  gebleven 
redevoering  met  goed  gevolg  verd^gd.  In 
58  bestuurde  hg  als  praetor  Cilicié  en  in  den 
burgeroorlog  tosschén  Fompéfm  en  Owtar  be- 
hoorde hg  eerst  tot  de  partg  van  eerstge- 
noemde en  later  tot  die  van  C^emmt. 

Sexueel  stelsel  of  êiéUd  van  LinnaemSf 
zie  onder  PlatUenkunde. 

Sexueele  moraal  is  het  stelsel  van  hen, 
die  ter  leniging  van  den  nood  der  arbeidende 
klasse  verlangen,  dat  bg  haar  het  verwekken 
van  kinderen  in  het  huweigk  op  kunstmatige 
wgze  beperkt  worde,  —  een  stelsel,  dat 
door  de  leden  van  den  Nieuw  Malthnsiaan- 
schen  Bond  ook  in  ons  Vaderland  verdedigd 
wordt,  maar  volgens  hunne  tegenstanders 
onnatuurigk  en  derhalve  immoreel  is. 

Seydel  (Max),  een  ervaren  beoefenaar  der 
staatswetenschappen  en  geboren  te  Ctormers- 
heim  in  1846,  studeerde  te  Mttnchen  en  te 
Wflrzburg  en  zag  zich  in  1871  geplaatst  bg 
het  departement  van  Eeredienst  in  Beieren. 
Later  werd  hg  regeeringsassessor  in  Opper- 
Beieren  en  in  1879  chef  van  het  statlsti^ 
bureau  en  referendaris  bg  het  ministerie  van 
Binnenlandsche  Zaken.  Den  eersten  Md  1880 
werd  hg  benoemd  tot  regeeringsraad  en  ia 
1882  tot  gewoon  hoogleeraar  in  de  rechten 
aan  de  universiteit  te  Mfinchen.  Hg  schreefi 
„Staaten  und  Bundesstaaten",  —  „Kommentar 
zur  Yerfassungsurkunde  (1878)**,  —  „(ïrund- 
zfige  einer  algemeinen  Staatslehre  (1874)**,— 
en  een  groot  aantal  opstellen  in  tgdschriften. 
Sedert  1881  is  hg  mederedacteur  der  „Anna- 
len** van  Swth  en  van  het  „Kritische  Yier- 
teUahrsschrift  fttr  Glesetzgebung  und  Beoht- 
wissenschaft.**.  Ook  leverde  hg  een :  „(ïrundriBs 
zu  Vorlesungen  über  Bayrisohes  Staatsrecht 
(1888)**,  terwgi  hg  onder  den  pseudoniem 
Max  SMierbaeh:  „C^edichte  (1872)**  en„Nene 
Gedichte  (1880)**  heeft  uitgegeven. 

Seydlitz  (Friedrich  Wilhelm  von),  een 
dapper  Pruisisch  generaal,  geboren  den  8den 
Februari  1721  te  Calcar  bg  Kleef,  trad  als 
page  in  dienst  bg  den  Markgraaf  wm  Sckw^dt^ 
voorts  in  1789  bg  een  regiment  kurassiers  en 
onderscheidde  zich  reeds  in  den  eersten  Sile- 
zischei^    Oorlog.   In  het  voorjaar  van   1742 

81 


482 


8ETDLITZ-SETM0UR. 


werd  h])  bQ  Bfttibor  gevaDgen  genomen  en 
naar  Raab  gelnraeht,  maar  reedt  na  weinige 
weken  nitgewlflseld  en  door  den  Koning  tot 
ritmeeeter  der  hnsaren  benoemd.  In  den  twee- 
den Silesischen  Oorlog  streed  ht)  dapper  b0 
Hohenfriedberg  en  nam  lelf  den  Sakiüsoben 
generaal  wm  SekliehHiÊff  gOTangen,   waarna 
hg  bevorderd  werd  tot  mi^oor.  Ook  b|  Sorr 
onderscheidde  hg  sieh  door  zgne  Yoortrelfoigke 
kaTaUerieeharges.In  1768  werd  hg  kommandant 
▼an  een  regiment  knraasiers  en  in  1756  kolonel. 
Hoogen  roem  als  kavallerie-aanvoerder  ver- 
wierf hg  vooral  in  den  Zevei^jarigen  Oorlog. 
In  dcfn  slag  bg  Kollin  wierp  hg  aan  het  hoofd 
van    10    eskadrons  een  r^^ent  InAinterie 
overhoop,    daarop    2  regimenten  miters  en 
ddkte  den  aftocht  der  Pmisische  infknterie. 
Twee  dagen  daarna  zag  hg  zich  benoemd  tot 
generaal-mi^oor.  Den  7den  September  versloeg 
hg  bg  Pegao  de  Oostenrgksche  kavallerie  en 
verdreef  den  19den  van  die  maand  met  20 
eskadrons  de  Franschen  en  de  Rgiuarmeenit 
Gotha.  Kort  vóór  den  sUg  bg  Boeibach  werd 
hg  opperbevelhebber  der  kavallerie  en  be- 
sliste dien  door  een  schitterenden  roiteraanval, 
zoodat    hg   tot  luitenant- generaal  bevorderd 
werd.  Wegens  eene  wonde  vertoefde  hg  4 
maanden  te  Leipzig.  Bg  den  stonten  tenig- 
tocht  uit  Moravië  door  Bohemen  naar  Silezië 
in  den  zomer  van  1758  dekte  hg  de  achter- 
hoede. Bg  Zomdorf  voerde  hg  bevel  over  de 
kavallerie  van  den  linkervleugelen  veroverde 
eene  batterg.  Bg  Hochkirch  dekte  hg  den 
temgtoeht  en  in  den  slagbg  Kunisrsdorf  moest 
hg  op  last  des  Konings  zgne  uitmuntende 
positie    tegenover    Lat^Um  verlaten  en  den 
laatsten  rampspoedigen  aanval  op  de  Bussen 
ondersteunen,  waarbg  hg  zwaar  gewond  werd. 
Nu  begaf  hg  zich  naar  Berign,  trad  er  in  het 
haweigk  met  de  Qravin  wm  JZadfc»  en  voegde 
zich  daarna  weder  bg  het  leger.  Hg  nam  in 
1760  deel  aan  de  verdediging  van  Berign, 
werd  het  volgoide  Jaar  toegevoegd  aan  de 
armee  van  Prins  Meimriek  en  wist  Aish  in  den 
slag    van    Freiberg    (1762)    ook  als  bevel- 
hebber der  infanterie  te  onderscheiden.  Na  het 
sluiten  van  den  vrede  zag  hg  zich  belast  met 
de    inq^ectie  der  kavallerie,  werd  in  1767 
bevorderd    tot    generaal    der   kavallerie  en 
overleed  te  Minkowski  bg  Namslau  den  7den 
November  1773.  Hg  was  de  grootste  ruiter- 
generaal  van  zgn  tgd,  en  in  1784  verrees  zgn 
standbeeld  op  de  Wilhelmsplatz  te  Berign. 

Seyffiirth  (Gustav),  een  verdiensteigk 
oudheidkundige,  geboren  den  ISden  Juli  1796 
te  Uebigau  in  de  provincie  Saksen,  studeerde 
te  Leipzig  in  de  letteren  en  godgeleerdheid, 
vestigde  zich  aldaar  alsprivaatdocentenwerd 
er  in  1825  buitengewoon  hoogleeraar  in  de  wgs- 
begeerte  en  in  1829  gewoon  hoogleeraar  in  de 
oudheidkunde.  Op  eene  reis  van  3  jaren  (1826— 
1829)  in  Zuid-Duitschland,  ItaUë,  Frankrgk, 
Engeland  en  Nederland  verzamelde  hg  meer 
dan  10  000  afdrukken,  afgietsels,  doorgetrokken 
teekeningen  en  afbchriften  van  Egyptische 
monumenten  en  Kopüsche  handschiiften.  Se- 
dert 1865  was  hg  werkzaam  te  St.  Louis, 
later  te  Dansville  in  den  Staat  New  Torkals 
leeraar  in  het  Hebreeuwsch.  Hg  schreef  o.  a.: 
„De  lingua  et  literis,  veterum  Aegyptiorum 
(1825—1831)",  —  „Rudimenta  hieroglyphices 
(1826)**,  —  „Systema  astronomiae  Egyptiacae 


(1826—1883,  5  stukken)",  —  «Unser  Alpha- 
bet,  ^n  Abbild  des  Thierkreises  (1834)*^  - 
„Alphabeta  geauina  Aegyptionim  et  Aaiaao- 
rum  (1840)",  —  „Die  GroAdstoe  der  Kytho- 
logie  und  der  alten  Religionsgeschichte  (1843)*V 
—  „Chronologia  saera  (1846)",  —  en  „GiBoiraa- 
tiea  aegyptiaea  (1856)".  Ook  vindt  mea  vaa 
hem  op  de  boekerg  der  universiteit  te  Leip- 
zig een  „Koptisches  Wörterbuch"  in  4  fiolio- 
doelen  in  handschrift. 

Seymour  is  de  naam  van  een  aanrienigk 
Engekch  geslacht  met  een  stambooai,  welke 
een  aanvang  neemt  in  de  dagen  van  WVUm 
dê   F«rxNMftMw.  Van  de  leden  noemen  wg: 
Johm  Seymour^  in  den  aanvang  der  16de  eeuw 
sherif  van  Somerset  en  Dorset  en  door  zgne 
dochter  Jatte  schoonvader  van  Koning  ^«Nirüt 
VUL  zgn  oudste  zoon  werd  pair  en  stam- 
vader der  Hertogen  van  Sammrut  (zie  aldaar). 
Een  andere  tak  van  dat  geslacht  veriuneeg  den 
titel  van  Lord  Oamoag.  Van  dezen  is  Mtm^ 
Seymatur-CatHoojf  afkomstig,  in  1761  aanvoei^ 
der  der  Engelsche  troepen  onder  Prina  Fmrdi- 
namd  «m  Br^miwiih^  in  1765  staatssecretaris 
en    in    1796  als  veldmaarschalk  overleden, 
zgn  broeder  FraneU  werd  in  1793  markies 
MM  Hertford  en  overleed  in  1794.  Tot  desen 
tak  behooren:   Francu  CkarUt   Sêgmfntr-Omr 
«m^,  derde  mariües  wm  Kt/riford^  een  gun- 
steling van  Koning  Qwrg9  IV  en  overleden 
den   Isten  Maart   1842.  —  Biohwrd  Seymw- 
Ckmwa^^  vierde  markies  vam  Sertford^  onh 
leden  in  1870,  —  en  de  tegenwoordige  yffd» 
Markies  mm  Sêrtfard^  nameigk  FraitoU  OM» 
Mugk  Seifmmr,  geboren  den  Uden  Febniii 
1812.  De  vader  van  laatstgenoemde  was  de 
beroemde  admiraal  Sir  Oeorsfe  Frederiek  Sej- 
m9wr^  geboren  in  1787  en  overleden  in  1870. 
—  Tot  dit  geslacht  behoort  ook  de  diplo- 
maat Sir   Chorgê  SanMon  Sêymowr,  geboren 
in   1797.  In  1817  werd  hg  attaché  bg  het 
Britsche   gezantschap    te    's  Gravenhage ,  in 
1829  secretaris  van  Lord  0<utiereagh^  was  b| 
verschillende  legatiën  werkzaam,  voorts  ach- 
tervolgens  gezant  te  Florence,  Brussel,  Lis- 
sabon, Petersburg  en  Weenen  en  zag  zich  in 
1858  gepensioneerd.  Hg  overleed  te  Londen 
den  2den  Februari  1880.  —  Van  de  ign  8otmtr$et 
vermelden  wg  nog  Sir  Thomat  Seyntowr^  een 
Inroeder  van  den  eersten  Hertog  en  in  1647 
tot  baron  Sêymow  en  groot-admiraal  verheven. 
Deze  trad  na  het  overigden  van  Bmtdrik  VIII 
in  het  huweigk  met  diens  weduwe  Cathan»a^ 
Farr^  nam  later  deel  aan  eene  samenzwering 
tegen  zgn  broeder,  dong  naar  de  hand  van 
Prinses  FUzdbeik  en  werd  den  lOden  Masrt 
1549  onthoofd. 

Voorts  vermelden  wg  Sir  Fr*daruA  Beau- 
óhamp  Lord  Aioetier  Seymour,  een  Britsch 
admiraal ,  geboren  den  12den  April  1824.  Hg 
bezocht  de  school  te  Eton,  trad  in  dienst  der 
marine ,  werd  in  1842  luitenant ,  onderscheidde 
zich  in  1852—1863  in  den  oorlog  tegen  Birma, 
bevond  zich  gedurende  den  Krimoorlog  op  de 
Oostzeevloot  en  voerde  in  1862  het  bevel  over 
een  eskader  in  de  wateren  van  Nieuw-Zeeland. 
Van  1868  tot  1870  was  hg  eerste  secretaria. 
van  den  Minister  van  Marine  ((7AtZ<i«r«),  werd 
in  1870  schout-bg-nacht,  in  1872  lord  der 
AdmiraUteit  en  verkreeg  in  1874  het  kom- 
mando  over  het  eskader  in  het  Kanaal  en. 
daarop  als  vice- admiraal  over  dat  in  de  Middel- 


SEYMOUE-SHAFTESBUEY. 


483 


landflche  Zee.  Qedorende  de  demonstratie  Tóor 
Dnlcigno  in  1880  voerde  h)}  ala  oadste  admi- 
raal het  operbevel  over  de  aldaar  vereenigde 
oorlogBchepen  van  verschillende  natiën.  In 
1882  zag  hO  sieh  belast  met  het  kommando 
over  de  Engelsche  schepen,  die  naar  Alexandriö 
werden  gesonden,  bomlmrdeerde  de  forten 
van  deze  stad  en  bezette  haar  op  den  14den 
Jali.  Daarop  bestuurde  hü  met  ongemeen  beleid 
in  Angnstos  het  transport  der  Britsche  troepen 
naar  Xsmaïlia  aan  het  Kanaal  van  Snéz  en 
ontving  tot  belooning  den  titel  van  pair  en 
eene  dotatie  uit  de  schatkist 

Onder  den  naam  Sejfmowr  vermelden  wy 
eindeiyk  MoraHo  Seymomr^  een  Amerikaansch 
staatsman.  Hy  werd  geboren  den  Sisten  Mei 
1810  te  Pompey  in  den  staat  New  York  als 
de  telg  eener  ond-Engelsche  Pnriteinsche  £&- 
milie,  welke  gedurende  den  vryheidsoorlog 
aan  Amerika  belangryke  diensten  bewezen 
had,  bezocht  het  Geneva-college,  daiuma  de 
univeruteit  en  vestigde  zich  in  1830  als  ad- 
vocaat te  Utica.  In  1841  werd  hy  lid  van  het 
Wetgevend  Lichaam  en  in  1852  gouverneur 
van  New  York ,  welke  betrekking  hy  in  1862 
voor  de  tweede  maal  bekleedde.  Hy  behoort 
tot  de  democratische  party  en  was  in  1868 
naast  ChraiU  candidaat  voor  het  presidentschap 
der  Vereenigde  Staten.  Hy  verkreeg  echter 
zeer  weinig  stemmen  en  verliet  toen  de  staat- 
kundige loopbaan. 

Sforza  is  de  naam  van  een  beroemd  Ita- 
liaansch  geslacht,  dat  in  de  16de  en  16de 
eetiw  zes  Hertogen  schonk  aan  Milaan.  De 
stamvader  MwAo  d^Attendólo,  geboren  den 
lOden  Juni  1369,  was  de  zoon  van  een  land- 
bouwer te  Gotignola  in  Eomagna  en  werd 
door  moed  en  beleid  éen  van  de  vermaardste 
bendehoofden  (condottiéri)  van  die  dagen.  Hy 
was  achtervolgens  in  dienst  van  onderscheidene 
Vorsten  en  werd  onder  Koningin  Johcmna  II 
beschouwd  als  een  steunpilaar  van  den  Na- 
politaanschen  troon.  Hy  vond  zyn  einde  op 
'  den  4den  Januari  1424  by  den  overtocht  over 
de  rivier  Pescara.  Den  naam  Sforsa  (Gewelde- 
naar) ontving  hy  '72^QtnaS  Alhmgo  Bairhiaino. 
—  2<yn  onwettige  zoon  Franoe$oo  Sforza  volgde 
hem  op,  was  achtervolgens  in  dienst  van  Milaan, 
Venetië  en  Florence  en  werd  de  schoonzoon 
en  opvolger  van  HUippo  Maria  Vucontif  hertog 
van  Milaan  (1450).  JÉy  voerde  wyze  verorde- 
ningen in,  veroverde  Genua,  verbond  zich 
met  verschillende  Hoven  en  overleed  den  88ten 
Maart  1466.  —  Zyn  oudste  zoon,  ffaieaxeo 
Maria  SfortOj  geboren  in  1444,  volgde  hem 
op,  maar  bezweek  den  26sten  December  1476 
voor  het  staal  van  sa&mgezworenen.  Daar 
zyn  zoon  OiotDanmi  GaUatzo  Sfona  slechts 
eenige  maanden  oud  was,  maakte  diens  oom, 
Ludovioo  el  Moro,  zich  meester  van  het  gezag 
en  ruimde  zyn  neef  uit  den  weg,  vermoede- 
lyk  door  vergif.  Om  de  heerschappy  te  be- 
houden, spoorde  hy  Karel  VIII^  koning  van 
Frankryk,  aan  tot  een  oorlog  tegen  Napels, 
maar  bracht  daardoor  onheil  over  zyn  eigen  Huis. 
Later  verbond  hy  zich  dan  ook  tegen  Frank- 
ryk, doch  werd  in  14Q9  door  Lodewijk  XII  vdt 
zyn  hertogdom  verdreven,  geraakte  in  1500 
in  gevangenschap  in  Frankryk  en  overleed 
in  1510  te  Loches  in  den  kerker.  —  Zyn  zoon 
MauimUiano  Sforza  verdreef  met  hulp  der  Zwit- 
sers inl512deFranschenwelwederuitMilaan, 
XIIL 


maar  werd  in  1515  door  Fraju  I  by  Marignano 
geslagen  en  moest  tegen  een  Jaargeld  afstand 
doen  van  Milaan.  —  Zyn  broeder  Francesco 
Maria  Sfona,  sedert  1521  hertog  van  Milaan, 
werd  in  1529  door  Keizer  Zard  F  weder  met 
dat  hertogdom  beleend  en  overleed  den  24sten 
October  1535,  waarna  Kard  V  in  1540  Mi- 
laan als  een  vervallen  Eyksleen  toekende  aan 
zyn  eigen  zoon,  hiter  FhüippuM  11^  koning 
van  Spanje. 

SgraflSlttosohilderiiig,  afgeleid  van 
sgrafflare  (krabben)  is  de  naam  van  eene  in 
Italië  uitgevonden  soort  van  mnurbeschilde- 
ring.  De  zwarte  grond,  uit  kalk,  zand  en 
koolstof  bestaande,  wordt  met  eene  dunne 
gipslaag  bedekt  en  daarop  het  carton  doorge- 
trokken, waarna  de  schaduw  met  een  puntig 
yzer  door  het  streepsgewys  wegkrabben  der 
gipslaag  wordt  aangebracht,  zoodat  het  geheel 
eindeiyk  het  voorkomen  heeft  van  eene  tee- 
kenlng  of  van  eene  kopergravure.  Byna  alle 
oude  sgraffittoschilderingen  zyn  verloren  ge- 

San ;  men  heeft  er  echter  hier  en  daar  in 
ütschland,  vooral  in  Silezië,  uit  de  16de  en 
17de  eeuw,  en  in  denjongstentyd  is  die  kunst 
weder  in  toepassing  gebracht 

Shaftesbury.  Onder  dezen  naam  ver- 
melden wy: 

Anthottjf  AtekUy  Oooper,  eersten  graaf  van 
Shafteilmrjf,  een  Engelsch  staatsman,  gebo- 
ren den  22sten  Juli  1621  in  het  graafochap 
Dorset.  Hy  studeerde  te  Oxford  en  te  Londen 
in  de  rechten,  werd  in  1640  lid  van  het  Par- 
lement en  erlangde  hier  door  zyne  welspre- 
kendheid groeten  invloed.  By  den  aanvang 
van  den  Burgeroorlog  voegde  hy  zich  by  de 
Parlementsparty,  kwam  later  in  botsing  met 
Oromwdly  werd  in  1659,  na  diens  dood  en  na 
den  val  van  Biehard  OromweU,  lid  van  den 
republikeinschen  staatsraad  en  werkte  met 
generaal  Monh  niet  weinig  mede  tot  de 
restauratie  der  StuarU,  Onder  Zard  II  werd 
hy  lord-luitenant  van  Dorset,  in  1661  als 
lord  Ashlêsf  Ud  van  het  Hoogerhuis  en  in  1672 
graaf  van  Skaftmbury.  Hy  behoorde  in  1669 
tot  het  beruchte  OoMministerie,  dat  het 
abeolutismus  en  het  E.  Katholidsmus  in  Enge- 
land wilde  herstellen,  en  wist  de  draden  der 
politiek  in  handen  te  krygen.  Daar  de  Koning 
meende,  dat  hy  door  Spanje  was  omgekocht, 
ontving  hy  In  1673  zyn  ontslag  en  kwam  aan 
het  hoofd  der  oppositie  in  het  Parlement.  Na- 
dat dit  laatste  voor  den  tyd  van  13  maanden 
verdaagd  was,  bestreed  hy  met  hevi^eid  dien 
stap  des  Konings  als  onwettig.  Hy  werd  des- 
wege veroordeeld,  voor  de  balie  van  het 
Hoogerhuis  op  zyne  knieën  verschooning  te 
vragen,  en  toen  hy  zulks  weigerde,  wierp 
men  hem  in  den  Tower.  Na  het  herkrygen 
zyner  vryheid  prikkelde  hy  den  haat  des 
volks  tegen  de  E.  Katholieke  samenspanning 
van  1678,  bevorderde  de  uitsluiting  van  den 
E.  Katholieken  Hertog  van  TorJe  van  den  Enge- 
schen  troon  en  deed  het  ministerie  Danbff  val- 
len. Hoewel  de  Hofcamarilla  geweldig  op  hem 
gebeten  was,  verkreeg  hy  in  Maart  1679 
het  voorzitterschap  in  den  staatsraad.  Met 
verdubbelden  yver  werkte  hy  nu  aan  bo- 
vengemelde uitsluiting,  poogde  den  troon  te 
bezorgen  aan  den  Hertog*  van  Monmonth  en 
beraamde  in  1681  met  Monmouihj  Bn$teU,AU 
Sfemon  Sidney  enz.  het  bekende  „Eyehouse-plot**. 


484 


8HAFTË8BURY— SHAKSPERE. 


ng  rreesde  intuaschen  voor  de  ontdekkingen 
nam  in  1682  de  Wacht  naar  Amsterdam,  waar 
bjj  den  2den  Janoari  1683  overleed.  ZQne 
pMemoirs,  letters  and  speeches*'  zQn  eerst  in 
1860  uitgegeven. 

Anthcmy  JMeif  Cooper,  derden  graaf  van 
Shafóeshurpy  een  wysgeerig  schrQver  en  een 
kleinzoon  van  den  voorgaande.  H0  werd  ge- 
boren te  Londen  den  268ten  Febmari  1671, 
reisde  in  Frankrtjk,  Italië  en  de  Nederlanden, 
wijdde  zich  aan  de  wetenschap,  werd  lid  van 
bet  Parlement,  nam  in  1700  zitting  in  het 
Hoogerhnis,  waar  hy  de  politiek  van  Koning 
WUUm  III  ondersteunde,  doch  keerde  weldra 
naar  Nederland  en  in  1711  naar  ItaliS  terog, 
en  overleed  te  Napels  in  Febmari  1718.  Hy 
is  de  stichter  van  de  Schotsche  school  der 
zedelijke  wijsbegeerte  en  zyne  werken  zQn 
in  het  licht  verschenen  onder  den  titel :  „Chtk- 
racteristics  of  men,  manners,  opinions  and 
times  (1718,  8  dln;  nieuwe  druk.  1869)**. 

Anthony  AthUy  Coopêr,  zevenaen  graaf  van 
Shaftesbunff  geboren  den  28sten  April  1801. 
Hg  nam  eerst  zitting  in  het  Lager-  en  in  1826 
in  het  Hoogerhnis,  Overde  zeer  voor  de  ver- 
betering van  den  toestand  der  arbeidende 
klasse  en  maakte  zich  bovenal  verdienstelijk 
door  de  stichting  van  scholen  van  havelooze 
kinderen  (ragged  schools).  Hy  overleed  den 
Isten  October  1885. 

Shakers  (schudders,  ddderaars)  is  de  naam 
van  eene  spiritualistische  secte  in  Noord- Ame- 
rika, welke  zich  omstreeks  het  Jaar  1747  te 
Manchester  van  de  Kvrakers  afscheidde,  naar 
Noord- Amerika  verhuisde  en  hier  vooral  door 
Anna  Lee  eene  eigenaardigen  stempel  verkreeg. 
Deze,  de  dochter  van  een  hoefémid  en  gebo- 
ren te  Manchester  in  1736,  was  met  een  aan 
den  drank  verslaafden  smid  in  het  huweiyk 
getreden  en  kwam  wegens  het  verlies  van 
acht  kinderen  aan  het  mymeren.  In  1774  ver- 
trok zy  naar  Noord -Amerika,  waar  zy  in  de 
nabyheid  van  Albany  de  eerste  gemeente  der 
Shakers  te  Watervliet  stichtte.  Zy  belastte  zich 
als  „Moeder**  in  den  naam  van  Jezus  Christus 
met  de  leiding  van  dien  broeder-  en  zusterkring, 
deed  zich  door  zeven  oudsten  bystaan,  voerde 
gemeenschap  van  goederen  in  en  hield  de  beide 
geslachten  van  elkander  verwyderd,  daar  zy 
het  huweiyk  als  de  oorzaak  der  toenemende 
onzedeiykheid  beschouwde.  De  ShiJcers  geloo- 
ven,  dat  Ckritius  in  de  gedaante  van  Anna 
Lee  ten  tweede  male  op  aarde  verschenen  is, 
om  ook  aan  het  vrouweiyk  geslacht  verlossing 
te  brengen,  en  zy  verzaakten  hun  geloof  niet, 
toen  de  „Moeder**  hoewel  zy  zich  zelve  on- 
Bterfeiyk  had  verklaard,  in  1784  overleed.  Het 
middenpunt  der  gemeenten  van  Shakers  vormt 
de  in  1792  gestichte  «Berg  Libanon**  in  den 
Staat  Massachusetts.  In  1876  telden  de  Sha- 
kers 2500  zielen,  verdeeld  in  58  fsmiliën  of 
18  vereenigingen,  welke  in  zeven  Staten  ver- 
strooid zyn.  Een  eigenaardig  kenmerk  is  by 
hen  de  ongehuwde  staat,  zoodat  deze  secte 
alleen  door  proselieten  kan  biyven  bestaan. 
Daarenboven  heerscht  in  hun  midden  eene 
volkomene  gemeenschap  van  goederen,  en  by 
hen  vindt  men  voorzeker  het  eenige  voorbeeld 
van  het  honderdjarig  bestaan  van  zulk  een 
toestand.  Eigenaardig  zyn  voorts  hunne  naar 
dansen  zweemende  bewegingen  by  de  gods- 
dienstoefening; deze  worden  in  eene  soort  van 


optocht  in  twee  door  de  verschillende  geslachten 
gevormde  kringen  onder  handgeklap  en  1^  het 
zingen  van  een  loflied  uitgevoeA.  Ook  is  bg  heo 
een  „doodendaas**  in  zwang,  zoo  vermoèlead, 
dat  de  dansenden  vaak  uitgeput  ter  aarde  Taüleii. 
De  gemeente  wordt  door  ouderlingen  beatiuinl, 
doch  er  gebeurt  nl«ts  door  bevel  of  dwmn^. 
De  geloonbeiydenls  der  Shaken  is  berat  in 
het  „Testimony  ofChriBt*ssecondappearaaee**. 
In  vele  opzichten  komen  zy  met  de  Kwaken 
overeen;  ook  onderscheiden  zy  zich  door  rigt, 
eeriykhéid  en  eenvoudigheid  van  levenawfa. 
Hunne  werkplaatsen,  waar  vrouwen  en  man- 
nen in  afiEonderiyke  vertrekken  arbeiden,  x0n 
uitmuntend  ingericht  en  zy  leggen  zich  met 
y  ver  toe  op  den  landbouw.  Onlangs  is  in  En- 
geland ook  weder  eene  gemeente  van  Shaken 
verrezen. 

Shakspere  (WlUiam),  Shakespean  of 
Shakweare,  de  grootste  dramatische  diefater 
van  Engeland,  Ja,  van  de  geheele  weteld, 
aanschouwde  het  levenslicht  in  het  landata^fe 
Stratford  on  Avon  in  April  1564.  Daar  in  die 
dagen  het  toedienen  van  den  doop  gewoonlflk 
plaats  had  op  den  derden  dag  na  de  geboorte, 
en  daar  hy  den  doop  ontvangen  heeft  op  den 
26sten  April,  zoo  wordt  de  28ste  van  die 
maand  algemeen  voor  zyn  geboortedag  ge- 
houden, zyn  vader,  John  Shakapere,  kon  ver- 
moedeiyk  niet  eens  lezen  en  was  volgens  een 
document  van  1556  handschoenmaker,  terwfl 
hy  in  1579  ook  yeoman  (bezitter  Tan  een 
vrjj  eigen  goed)  genoemd  wordt  Van  tfae 
beide  huizen  te  Stratford  wordt  volgens  de 
overlevering  een  huis  in  de  Henlystraat  voor 
de  geboortepUats  van  den  dichter  gefaondea. 
John  Shdktpere  trouwde  in  1557  met  een 
vermogend  meisje,  Mary  Arden,  die  nit  de 
nalatenschap  van  haren  vader  eene  aanzien- 
lyke  bonwhoeve  ontving.  Het  eerste  kind  oit 
dit  huweiyk  was  een  meisje,  Janê  geheeten 
en  in  1558  gedoopt.  John  Skaktpere  was  doa 
een  gezeten  man  en  ook  zeer  geacht,  daar 
hy  tot  de  14  aldermen  van  Stratford  behoorde, 
ja,  zelfa  tot  eerste  rechtsbeambte  (high  bai- 
liif)  en  in  1571  tot  eerste  alderman  gekozen 
werd.  Het  schynt  echter,  dat  zyne  nken  in 
1577  zeer  achterui^ngen,  daar  hy  in  1578 
zyne  bouwhoeve  met  eene  hypotheek  bezwa- 
ren moest,  zyne  omstandigheden  werden  in- 
tusschen  in  de  volgende  Jaren  allengs  ongon- 
stiger.  Hy  werd  niet  alleen  van  ^  ambt  als 
alderman  ontzet,  maar  wegens  schulden  in 
de  gevangenis  geworpen,  doch  in  1592  weder 
op  vrye  voeten  gesteld.  Uit  die  byzonderhe- 
den  biykt,  dat  de  jeugdige  dichter  van  zyn 
14de  Jaar  af  in  de  bekrompene  omstandighe- 
den zyner  ouders  moest  deelen,  zoodat  hy  waar- 
schyniyk  zelA  van  een  degeiyk  sohoolonderwOs 
verstoken  bleef.  De  ouderiyke  woning  kon  ^t 
gemis  niet  vergoeden,  daar  ook  zyne  moeder 
onervaren  was  in  de  schrytkunst.  Intosschen 
maakte  Wüliatn  gebruik  van  de  kostelooae 
school  (free  grammar  school)  te  Stratford.  Diar 
leerde  hy  Latyn,  want  het  is  boven  allen 
twyfel  verheven,  dat  hy  de  tooneelwerken 
van  SSneca,  Flauhu  en  Terentius  in  de  oor- 
spronkeiyke  taal  gelezen  heeft.  Daarenboven 
oefende  hy  zich  in  het  Fransch  en  vermoe- 
deiyk  ook  in  het  Italiaansch.  Ongetwyfeld 
heeft  hy  tevens  kennis  gemaakt  met  tooneel- 
gezehichappen,  die  vóór  en   na  te  Stratford 


SHAKSPEBE. 


485 


Toontellingen  gmven,  en  bet  kan  niemand 
▼erwonderen,  dat  hQ  het  yoornemen  opyatte, 
ala  tooneelspeler  en  tooneelachryTer  te  Londen 
xt|n  fortnin  te  beproeven.  Hoogst  waancbQn- 
igk  is  de  20-Jarige  Shakupere  in  1684  nog  in 
x0ne  geboorteplaats  geweest,  waar  by  toen 
gelegenheid  had,  de  stnkken  te  zien,  door  de 
tooneelspelers  der  Koningin,  voorts  door  die 
der  Graven  vam  Woreetitr  en  JSmmp  ten  too- 
neele  gebracht  Merkwaardig  echter  is  bet,  dat 
htf  nog  vóór  sUn  negentiende  Jaar  met  de 
26-Jarige  Anna  Saikaway  in  bet  bnwelQk  trad. 
Zes  maanden  later,  26  Mei  1583,  werd  hnn 
eerste  kind  gedoopt  Van  zQne  echtgenoot 
weten  wy  voorts  niets  anders,  dan  dat  zO  de 
dochter  was  van  een  eigenerfde  en  haren  man 
omstreeks  7  Jaren  overleefde.  ShaJupere  scheen 
weinig  aan  haar  gehecht  te  wezen,  daar  hg 
haar  bS  sün  vertrek  te  Stratford  achterliet  en 
haar  in  zQn  testament  het  op  ^  «a  beste 
bed  vermaakte,  terwyi  hQ  het  beste  toewees 
aan  zyne  gebefde  dochter  Sutanna,  Voor 
't  overige  is  het  gebleken,  dat  Shak$pere  wel- 
dra te  Londen  een  aanzieniyk  vermogen  ver- 
wierf; zyne  ftunilie  te  Stratford  dikwQb  be- 
zocht en  eindeiyk  in  zOne  laatste  levemü^ren 
zich  aldaar  vestigde.  Intnsschen  is  het  niet 
eens  nauwkeurig  bekend,  wanneiJr  8hak$pere 
naar  Londen  is  vertrokken ;  ook  weten  w|  niet 
of  hy  in  Blaart  1585,  toen  zyne  vrouw  hem 
tweelingen  schonk,  nog  aldaar  vertoefde.  Uit 
die  dagen  is  zeker  het  verhaal  afkomstig  van 
zyne  wilddievery  op  de  goederen  van  Sir 
Thomoi  Luep^  zoodat  de  strooper  in  handen 
viel  der  pofitfe  en  zich  wreekte  door  een 
spotvers  op  Sir  Tkowtoê  te  schryven.  De  ge- 
heele  legende  wordt  echter  op  goede  gronden 
tegengesproken.  Ook  andere  verhalen,  welke 
geen  geloof  verdienen,  zyn  van  Skdkêpwt  in 
omloop.  Het  ondste  geschrift,  waarin  op  hem 
gezinspeeld  wordt,  is  van  Mobeirt  Cfregnê; 
daarin  spreekt  deze  van  een  ioonêeUekokker 
(shake- scène),  biykbaar  eene  woordq>eling 
op  ShaJupere.  Wy  weten  voorts,  dat  by  om- 
streeks dien  tyd  zyn  „Hendrik  VI",  —  ,,Titns 
Andronicus",  —  „Comedy  of  errors",—  „Love's 
labonr  lost"  enz.  reeds  bad  ten  tooneele  ge- 
bracht terwyi  andere,  zooals:  „Romeo  and 
Juliet*^  enz.,  in  ontwerp  gereed  lagen.  Ter- 
moedeiyk  heeft  by  naar  de  gewoonte  van 
die  dagen  als  tooneelspeler  stukken  van  oudere 
schry vers  ten  behoeve  van  zyn  tyd  omgewerkt, 
zoodat  zyne  oorsproLkeiykheid  zich  gaande- 
weg krachtiger  ontwikkelde.  Tevens  leerde 
hy  zich  allengs  beter  voegen  naar  deeischen 
van  het  publiek.  Evenals  in  de  oude  ^o^yste- 
riën"  en  "moraliteiten'*  allegorische  personen 
optreden,  zoo  zien  wy  ook  in  de  oudste  stuk- 
ken van  Shdktpere  eene  neiging  tot  allegorie 
en  tot  verpersooniyking  van  afgetrokkene  be- 
grippen, en  deze  nei^ng  gaat  gepaard  met 
eene  gezwollen  taal,  voortepuiteade  uit  de 
lezbig  der  werken  van  Asmo;  éen  en  ander 
biykt  vooral  in  den  „Titns  Andronicus".  Met 
betrekking  tot  „Ring  Henry  vr*  heeft  men 
(doch  zonder  voldoend  bewys)  de  meening 
geopperd,  dat  het  tweede  en  derde  gedeelte 
van  dit  dnma  afkomstig  is  van  Marlowe.  In- 
tnsschen biykt  het  meesterschap  van  Skab- 
sperê  over  de  taal  reeds  in  1593  in  het  lyiisch 
gedicht:  „Venns  and  Adonis",  dat  by  in  de 
opdracht  den  „eersteling  zyner  vinding**  noemt. 


WelUcht  is  dat  vers  nog  te  Stratford  geschre- 
ven. Hierop^  volgde  in  1594 :  „The  rapé  of 
Lucrece**  in  zevenregelige  coupletten,  „venus 
and  Adonis**  werd  van  1593  tot  1C02  zes- 
maaL  en  „Lucrece**  in  omstreeks  denzelCden 
tyd  driemaal  gedrukt 

Nadat  Skaktptrê  reeds  tusschen  1604  en 
1606  het  bedryf  van  tooneelspeler  had  laten 
varen,  bepaalde  by  zich  by  het  schryven  van 
tooneelstakken.  In  1618  of  1614  keerde  hy 
terug  naar  zyne  geboortestad,  waar  hy  over 
een  zeer  groot  vermogen  beschilLken  kon. 
Reeds  in  1597  had  hy  er  éen  der  aanzieniykste 
huizen  gekocht  en  vóór  en  na  kreeg  hy  er 
meer  huizen  en  ook  landeryen  in  eigendom. 
In  1608  werd  zyn  Jaariyksch  inkomen  ge- 
schat op  300  pond  sterling,  overeenkomende 
met  1 000  pond  sterling  in  onzen  tyd.  Kiet 
lang  echter  was  het  hem  vergund,  de  vruch- 
ten van  zyn  arbeid  te  genieten.  Nadat  hy  in 
Maart  1616  een  uitvoerig  testament  had  op- 
gesteld, overleed  hy  den  28sten  April  daaraan- 
volgende. Twee  dagen  later  werd  zyn  stoifeiyk 
oversohot  in  de  kerk  te  Stratford  bygezet,  en 
men  vermeldt,  dat  hy  ,zelf  zyn  graftichrift  ver- 
vaardigd heeft.  Benige  Jaren  later  werd  die 
rustplaats  met  zyn  borstbeeld  versierd.  Zyne 
weduwe  en  zyne  dochter  8u»anna,  gehuwd 
met  den  geneesheer  dr.  Saü^  zyn  naast  hem 
ter  aarde  besteld. 

Laten  wy  thans  onze  aandacht  vestigen  op 
de  geleideiyke  ontwikkeling  van  den  groeten 
dramaturg.  Aanvankeiyk  betrad  hy  den  weg, 
door  zyne  voorgangers  en  tydgenooten  afgeba- 
kend. Indien  „Titus  Andronicus**  door  hem 
geschreven  is  (wat  door  sommigen  verzekerd 
en  door  anderen  ontkend  wordt),  behoort  dit 
stuk  tot  de  eerste,  welke  hy  leverde.  Men 
ontwaart  daarin  sporen  van  een  uitstekend 
genie,  maar  tevens  overlading  en  gezwollen- 
heid. „Périclds**  wordt  door  sommigen  be- 
schouwd als  eene  gedeelteiyke  omwerking 
van  een  ouder  stuk  en  door  Drpdm  als  het 
eerste  van  zyne  hand:  trouwens  het  heeft 
kenmerken,  die  aan  ShaJctperê  eigen  zyn. 
ZelA  nog  omtrent  het  eertte  gedeelte  van 
„Henry  VI'*  bestaat  verschil  van  meening 
omtrent  de  echtheid;  den  twyfel  aan  deze 
laatste  grondt  men  zoowel  op  de  historische 
fouten  als  op  de  taal.  Daarentegen  worden 
het  tweede  en  derde  stuk  dezer  trilogie  on- 
voorwaardeiyk  aan  hem  toegekend.  Tot  zyn 
eerste  tydperk  behoorenwyders:  „The  comedy 
of  errors**  en  „The  taming  of  theshrew**.  De 
eerste  in  onttoead  aan  de  ^Menaechmi**  van 
FlatUui  en  de  tweede  aan  een  onder  Eogelsch 
stuk.  De  stof  van  „The  two  gentlemen  of 
Verona**  is  ontleend  aan  den  herderroman 
„Diana**  van  Moktemapar.  Uit  dien  tyd  (om- 
streeks 1593)  is  ook  „Love*s  labonr  lost", 
voor  een  groot  deel  in  gebonden  styi,  maar 
in  gang  en  ontknooping  een  aanmerkeiyken 
vooruit^g  aanwyzende.  Een  tegenhanger 
daarvan  is:  „AU*b  well  that  ends  well**,  in 
eenvondigen,  knchtigen  styi  en  ontleend  aan 
„Oiletta  de  Narbonne**  van  Boccaeda.  Het  is 
eene  schitterende  hulde  aan  het  vrouweiyk  ge- 
slacht Yermoedeiyk  is  het  omstreeks  hetjaar 
1605  in  den  t^enwoordigen  toestand  gebraebt 
Tusschen  1591  en  1595  schreef  hy  vermoede* 
lyk:  „Romeo  and  Jnliet**, het  hartstochteiykste. 
gloeiendste    drama    van  Skakfper$^  ontleend 


486 


SHAK6PEBE. 


aan  een  diobteriyk  yethêilYUkArtUMrBrookê 
(1662).  Het  draagt  de  kenmerken  Tan  een 
BohrOver,  yan  Jensd  en  mingeroel  doortinteld. 
Ook  „MidBommemight*8  dream**  met  sSne  tegen- 
stellingen en  alUteratiën  zonder  scherpe  ka- 
n^terteekening  rekent  men  tot  de  oudere 
werken  des  dichters.  Hier  veroonaken  een 
diep  geroel  Toor  de  natnnr  en  een  oorspron- 
kelQke  bnmor  een  betooverenden  indmk. 
Hetzelfde  kan  men  zeggen  van  den  nit  dien 
tyd  afkomstigen  „Merchant  of  Yenice**,  waar- 
van de  stof  te  vinden  is  in  de  „Gesta  Boma- 
nonim",  terwQl  het  voldoende  bUikt,  dat  dit 
stuk  niet  tot  een  rQper  tQdperk  des  dichters 
behoort.  Dft  geldt  ook  van  het  niet  later  dan 
in  1596  geschreven  treurspel:  „Eichard  IH*', 
schitterend  door  tragische  kracht,  daar  in  den 
hoofdpersoon  zich  de  vreeeeigke  wet  der  we- 
dervergelding openbaart.  In  -Richard  II'*  geeft 
de  dichter  eene  merkwaaruge  les  over  „het 
koningschap  door  Gods  genade  en  over  de 
onschendbaarheid'',  terwgi  hQ  de  geschiede- 
nis op  den  voet  volgt.  De  beide  gedeelten  van 
.Henry  IV*'  zQn  kort  na  elkander  tnsschen 
1676  en  Maart  1578  ontstaan;  zQ  onderschei- 
den zich  door  eenvoudigheid  van  aanleg,  maar 
tevens  door  eene  meesterlQke  karakterteeke- 
ning.  Daarop  volgde  vermoedel0k:  „King  John", 
éen  der  meest  oorspronkelijke  gewrochten  van 
Skaktpere,  Daarentegen  is  „Henry  Y",  om- 
streeks 1599  vervaardigd,  in  zQne  verschil- 
lende tooneelen  zeer  ongelQk  en  zwakker  van 
samenhang  dan  éen  zgner  andere  stukken  van 
dien  aard.  Ongeveer  in  dien  tyd  schreef  hjt 


de  biyfapelen:   „As  yon  like  it". 


-Much 


ado  about  nothing",  —  „Twelfthnight,  or 
what  yon  wlü",  —  en  „The  merry  wives  of 
Windsor",  welke  laatste  volgens  de  overleve- 
ring op  uitdrukkeiyke  begeerte  van  Koningin 
^luaheik  vervaardigd  werd.  Ook  ontstond 
toen  (1600)  naar  een  verhaal  uit  de  „Heko- 
tommithi"  van  CHraldo  Onthio  het  sombere 
stuk:  „Othello",  —  en  de  „Hamlet",  het  diep- 
zinnigste gewrocht  van  Shakipên,  verkreeg 
zgn  tegenwoorige  gedaante  in  1601—1602. 
De  stof,  aan  Saxo  OrammaHcus  ontleend,  is 
met  geniale  dichteriyke  vrQheid  behandeld. 
Voor  zijn  „JuUus  Caesar"  bezigde  hf)  de 
levensbeschOving  van  Flvtarckus  in  de  En- 
gelsche  vertaling  van  North.  Men  staat  er 
verbaasd  over,  hoe  de  dichter  uit  eene  betrek- 
keiyk  schrale  stof  een  grootsch  dramatisch 
kunstwerk  heeft  opgetrokken.  In  het  volgende 
Jaar  eindigde  hy  met  „Henry  YII"  de  reeks 
van  stukken,  aan  de  EngeUiohe  geschiedenis 
ontleend ;  het  bereikt  trouwens  niet  de  hoogte 
der  voorgaande.  In  1603  schreef  hy  desgeiyks 
het  treurspel:  „Measnre  for  Measure",  de  diep- 
zinnige omwerking  eener  aan  OireUdo  CiniMo 
ontleende  stof.  Grootscher  nog  dan  „Othello" 
Is  de  tusschen  1603  en  1606  vervaardigde: 
^King  Lear",  waarin  de  krankzinnigheid  van 
den  ouden  Yorst  met  physlologische  waarheid 
-en  schokkende  kracht  is  voorgesteld.  Nog  ge- 
weldiger is  de  tragische  kracht  van  den  waar- 
«chyniyk  in  1605  vervaardigden  „Macbeth", 
naar  veler  oordeel  het  verhevenste  drama,  dat 
ooit  geschreven  werd:  Yermoedeiyk  volgde 
daarop  „  Antonius  and  Cieopatra  (1607—1608)", 
dat  zeer  verschillend  beoordeeld  werd,  —  en 
daarna  „Troilus  and  Creasida",  een  verwon- 
deriyk  stuk,  dat  men  wel  eens  eene  parodie 


S>  de  zangen  van  Sowi^ruê  heeft  genoeml 
et  is  een  treurig-eindend  hlOupél.  De  „Cym- 
beline  (1609)"  van  ^Aolmarv  ia  door  sommigSD 
verworpen  en  door  anaeren  hoog  geroemd, 
doch  verdient  geen  van  bolde.  Z0n  „CorioU* 
nus  (1609  of  1610)"  is  wat  de  taalbetr^eea 
prachtig  stuk;  doch  tot  de  meest  populaire 
behoort  zyn  „Timon  of  Athena*'  eene  zede- 
kundig-wysgeerige  studie  met  donkere  klea- 
ren,  maar  tevens  met  verhevene  denkbeelden. 
Tusschen  1609  en  1612  schreef  hfl  het  betoo- 
verend  drama:  /The  tempest**.  —  terwQl  itn 
bevallig  stuk:  „winter*s  talê' ,  nog  voor  1612 
opgesteld,  als  syn  laatste  tooneelwerk  wordt 
beschouwd. 

Omtrent  de  kunstwaarde    der  dnunatiscbe 
stikken  van  Sdkaktperê  Is  het  gevoelen  der 
beoordeelaars  in  versohülende  tQden  zeer  ntt- 
eenloopend  geweest  Gedurende  het  leven  en 
kort  na  den  dood  des  dichters   weicten  if 
geenszins  die  algemeene  bewondering,  welke 
zich  later  openbaarde,  ^««i  JbïlfMCNi  veroordeelt 
in  de  voonufiq;iraak  vóór  z0n  biyspel:  „Breiy 
man  in  his  humour"  het  onwaarschynlfke  in 
de  stukken  van  Skaktpere.  Ja,  laatstgónelde 
geraakte  by  zyne  landgenooten  schier  geheel  in 
vergetelheid,  en  eerst  een  paar  eeuwen  niifo 
dood  drong  de  kennis  van  sQne  stnkkendoor 
tot  het  vaste  land  van  Europa.  In  Engelm^ 
waar   een  sombere  Puriteinsche    geest  tUe 
levensgenot  verbande,  werd  eerst  &  1740  & 
aandacht  weder  op  dien  genialen  dichte  gerev- 
tigd,  vooral  toen    0arrich  de   figuren  ^ 
drama*s  op  eene  meesteriyke  wflae  vertooiie. 
In  Duitschland  is  hy  overal  bekend  gewcria 
door  Leuü^f  die  zyne  voortbrengselen  w- 
geleek  met  die  der  Fransche  treurspeldichten, 
in  dien  tyd  de  wetgevers  in  ons  werelddeel 
De  kennis  der  drama's  van  Skaktpere  werd 
er  bevorderd  door  de  ongeveinsde  t>ewonde- 
ring  van    Qöihe  en  door  de  vertalingen  vu 
A.   W.  vou  SeUegd.  Daardoor  verviel  de  al- 
gemeen verspreide  meening,   dat  de  tooneel' 
werken    van    Skaktpere    niet  anders  waren 
dan  wilde  loten  van  een  onbesnoeiden  stam. 
Qervmut    vooral  stelde  de  grootsche  eigen- 
schappen aan  Skaktpere  als  dramaturg  in  een 
schitterend  licht,  doch  werd  eenlgermate  be- 
streden door  Bümdin  in  zyn  merkwaardig  1n^;' 
„Shakespearestudien  (1866;  2de  druk,  1874)'. 
Skakspeare  bezat  ongetwyfèld  al  de  eigenschap- 
pen van  een  dramatisch  dichter,  ja,  htf  bent 
ze  meer  dan  iemand  vóór  of  na  hem.  Hywiflt 
een  overgeleverd  of  uitgevonden  onderwerp 
in  een  levendig  tafereel  te  herscheppen  en 
met  wysgeerige  menschenkennis  zich  in  den 
toestand  der  handelende  personen  teplsatsen. 
In  eiken  gemoedsplooi  drong  hU  door  en  av 
sprak  de  taal  van  eiken  stand,  van  eiken 
leeftyd,  van   iedere  sekse.  Hy  is  een  ziener, 
die  als  by  ingeving  alles  schynt  te  we^t 
wat  tusschen  hemel  en  aarde  ooit  geschied 
is  en   nog  geschiedt.  Hy  verheft  zich  op  de 
vleugelen  van  het  genie  Boven  de  wetten  d^ 
kunst  en  toch  weet  hy  de  verhevenste  kan»- 
gewrochten  te  scheppen.  Zyne  grootheid  au 
dramaturg  zoeke  men  niet  in  de  keurige  rang- 
schikking en  verdeeling  der  stof,  maar  bo?ejuii 
in    zyne  diepe  kennis  van  het  menaeheW 
hart  en  van  het  maatsehappeiyk  leven,  in  den 
rykdom  zyner  denkbeelden  en  in  de  kracbt 
zyner  taal. 


8HAKSFEBE-4HAWLS. 


487 


De  oudste  uitgaven  igner  geiameiimke  dr»- 
toMB'n  werd  beiorgd  in  1628  door  Etmim^e  en 
OmdeU.  Yoortreffoigke  oitgnTon  daarfu  sgn 
die  van  2)m  (Só»  dmk,  1876,  9  dln).  Taa 
CUirh  en  Wri^U  (1868—1886,  9  dln),  de 
praclit-nitgave  van  SaUimèa  (1862,  20  dln) 
en  de  „Tariomm  edition*'  Tan  JWmü  (1871 
en  Tert.).  De  oudste  Daitsche  ▼ertaUng  der 
werlien  van  Skaktpere  is  die  Tan  WidoMd 
(1762*-1766),  en  tot  de  beste  behooren  die 
▼an  JhÜÊU  (4de  dmk,  1876,  2  dln)  en  die  van 
Bod9uttêdi  en  anderen  (8de  dmk,  1878  9  dln). 
Laatstgenoemde  heeft  ook  de  soaetten  Tortaald 
(4de  dmk,  1874).  Vroeger  en  later  B||n  onder- 
scheidene drama's  van  Skak$9§r9  ook  Toorhet 
Nederlandsch  tooneel  bewemt  door  JToh^a, 
Xohf  BfÊrgtTêéMh  ens.  Eene  Tertaling  van  al 
igne  dramatisohe  werken  en  Tan  igne  ^Sone^ 
ten*'  is  onlangs  door  Bufyêrsd^k  voltooid. 

Terbasend  groot  is  de  Uteratonr  OTor  Skdih 
9fer$.  TalrQke  TerhandiBlingen  over  dien  dieh- 
ter  en  s0ne  werken  st|n  vooral  uitgelokt  en 
in  het  licht  gesonden  door  de  Skakêpêtevêt' 
eêitMnffm  in  Engeland  en  in  DoHschland. 

Shanghai,  eene  stad  in  de  Chineeeehe  pro- 
vincie £iang-soe,  sedert  1842  eene  TrVhaven 
en  van  eene  onbeduidende  stad  tot  de  aan- 
aienllkste  handelsplaats  van  Oost  Azië  opge- 
komen, ligt  20  Ned.  mgi  van  de  kust  aan  de 
Woesoeng,  eene  rQrivier  van  de  Jantse-ldattg. 
welkSL  schoon  een  sandbank  er  nog  altyd 
moeilpkheden  veroorsaakt,  voor  seeashepen 
tievaarbaar  is  en  door  een  net  van  kanalen 
in  verband  staat  met  de  beUagrDlLste  provin- 
eiën  van  China.  ZQ  telt  860000  inwonen 
<1884)  en  bestaat  uit  eene  Chiaeesehe  stad  met 
nauwe,  morsige  straten,  door  een  hoogen  muur 
omringd,  en  uit  groote  voorsteden.  De  havea 
en  de  woningen  der  Europeanen  liggen  ten 
noorden  van  de  stad.  De  vreemde  koloniën 
tellen  er  8000  Europeanen  (onder  welken  6000 
Eogelsehen).  Zg  ign  verdeeld  over  een  Engelsch, 
Amerikaanseh  en  Fransch  gebied;  dit  laatste 
bevindt  sich  onder  het  beheer  van  den  Fran- 
echen  eonsul,  terwfll  de  beide  overige  stede- 
Itfke  besturen  hebben.  Tóor  eenigen  ^d  is  er 
ook  een  Duitseh  consulaat  gevestigd,  en  het 
aantal  Dnitschen  is  er  niet  gering.  De  Euro- 
peescbe  wf|k  heeft  llraaie,breecto  straten,  prach- 
tige gebouwen,  gasverlichtlag,  dubs,  dagbla- 
den ens.,  maar  de  levenswgs  is  er  leer  duur. 
De  gemiddelde  Jaarigkache  warmtegraad  be- 
draagt er  17"*  O.,  de  grootste  aomerhitte  88°  O. 
en  de  aanmerke^kste  winterkoude  —  4,6*'  O. 
De  handelsomiet  had  er  in  1876  eene  waarde 
van  raim  800  millioen  gulden.  Shanghai  Is  de 
hooMplaats  Toor  den  uitvoer  van  thee  en  voor 
den  invoer  van  opium.  Er  xgn  onderscheidene 
Europeesche  banken,  venekering-  en  handel- 
maatsehappOea.  Deie  stad  Is  voorts  het  uit- 
gangspunt van  den  telegraafkabel  naar  Europa 
en  naar  Japan,  wordt  door  de  Engelsehe  en 
Fransche  mailsohepen  gengeld  beiocht  en  be- 
hoort tot  de  groote  postvweenigbig.  De  Chl- 
neeien  hebben  aan  de  rivier  onderscheidene 
forten  gebouwd.  In  1876  word  er  een  spoor- 
weg geopend  vaa  de  stad  naar  den  mond  der 
Woesoeng.  Intusschen  nam  de  Oilneesche  Be- 
geering dien  weg  In  1877  over  enstaaktedea 
dienst,  terwfl  sQ  niets  vermlmt  om  den  haa* 
del  der  vreemdeltegea  met  het  binnenlaad  te 
beletten. 


Shannmi  (De),  de  voornaamste  rivier  van 
letland,  ontspringt  in  de  provincie  Oonnaugfat 
en  in  het  graaftchap  Leitrim  uit  het  meerQe 
Clean,  stroomt  naidwestwaarts  door  het  Lough 
Allen,  verbreedt  sich  daarna  tot  bet  Lough 
Bee  en  verder  suidwaarts  tot  het  Lough 
Deig,  belde  vermaard  wegens  hun  prachtiiie 
oevers,  en  vormt  van  LImmerlok  af  met  haren 
mond  eene  baal  ter  lengte  van  90  Ked.  mQl, 
welke  by  haten  uitloop  In  den  Atlantlschen 
Oceaan,  tnaschen  Loop  Head  en  Kerry  Head 
14  Ned.  mtfl  breed  is.  De  geheele  rivier  is 
860  Ned.  mgi  lang.  Tot  hare  sgrivieren  be- 
hooren op  den  rechter  oever  de  Boyle,  8uek 
en  Fergus,  en  op  den  linker  oever  de  Inny, 
Broeaa,  Bfarr,  Maigh,  Askeaton  en  Caahen. 
Z0  is  van  het  Lough  Allen  af  bevaarbaar, 
terwgi  eenige  gevaarigke  plaatsen  door  kanalen 
worden  vermeden.  Het  Grand  en  het  Bml 
Kanaal  verbinden  de  Shaanon  met  DubUn. 
Groote  schepen  varen  tot  aan  Foynes,  80 
Ned.  mgi  beneden  Limmerick.  Men  vangt  in 
dese  rivier  veel  visch,  vooral  aalm  en  snoek. 
Bedert  1887  soekt  men  hare  overstroomingen 
door  dgken  te  beletten,  maar  tot  nu  toe  son- 
der  gewenscht  gevolg. 

Shaw  (Bobert  Barkley),  een  vermaard 
Engelsch  reiniger,  gelN>ren  in  1829  nabQ  Lon- 
den vertrok  in  1846  met  sHne  ouders  naar 
het  vaste  land  en  toefde  achtervolgens  te 
ParQs,  Sorrento,  Lausanne,  Heidelberg,  Dres- 
den  ens.  tot  1860.  Drie  Jaar  later  besocht  hy 
het  Marlborough  College,  eene  milltiüre  school, 
waar  hg  sich  voor  het  examen  van  genie-oflloler 
wilde  voorbereiden,  doch  eene  sware  siekte  ver- 
gdelde  dit  voornemen.  In  1869  woonde  hg  de 
lessen  bg  van  Trinity  College  te  Cambridge  en 
vertrok  vervolgens  naar  LidiS,  om  eene  thee- 
plantage van  sgn  vader  te  besturen.  (Gedu- 
rende dien  tgd  maakte  hg  uit  het  Kangaradal 
In  het  westeigk  gedeelte  van  het  Himalaya- 
gebergte  onderscheidene  tochten  en  drong  in 
1868  selfe  door  tot  Jarkand  en  Kaïtfgar.  Voorts 
begaf  hg  sich  in  1870  derwaarts  als  lid  der 
Begeerlngsexpeditie  onder  Sir  Don^loi^  For$sfik 
en  ande^,  trad  daarop  in  1871  in  dienst 
der  Begeering  onder  Lord  Mojfo,  den  British 
commissloner  te  Ladak  in  het  westeigk  ge- 
deelte van  Tibet,  en  werd  in  1874  als  gevol- 
machtigde naar  het  Hof  van  den  Emir  van 
Ka^igar  gesonden,  vanwaar  hg  in  1876  terug- 
keerde. Li  1877  benoemde  Lord  I^Uom  hem 
tot  resident  aan  het  Hof  van  Birma  te  üan- 
dalai  en  hg  overleed  aldaar  den  16den  Juni 
1879.  Hg  schreef:  „High  Tartary  (1871)",  — 
yA  sketch  of  the  Turkl  language  as  spoken 
in  Basten  Turkistan  (1876)",  —  ^  paper 
on  the  Wukhi  and  Sarikoli  (Ghalchah)  lan- 
gaages  (1876)",  —  »A  prince  of  Kashgar 
(1876)"  ea  onderscheldeDe  opsteUen  In  tgd- 
sohriften,  terwgi  hg  gedurende  sgne  laatste 
levensdagen  sich  besig  hield  meteene  geschie- 
denis van  Ka^gar  in  de  17de  en  18de  eeuw. 

Shawla  of  i>jmtUê  Is  de  naam  van  vierkante 
of  langwerpig  vlerkante  omslagdoeken,  welke 
eigenigk  alleen  in  Lidië  vervaardigd  en  van- 
diutf  In  den  Europeeschen  handel  gebracht  wor- 
den. Ook  thaas  nog  sgn  de  Indische  shawls 
seer  gesodit,  en  voor  de  markt  te  Paigs 
werden  kostbare  stukken  op  bestelling  ver- 
vaardigd. De  ignste  soort  komt  uit  Kanimir 
ea    wordt    er  van  het  iUne  onderiiaar  der 


488 


SHAWLg-SflELLEY. 


Ka^fttiigvit  gewefOB.  Men  nüTert  due  wol 
met  rgstmael,  sjMnt  er  dnden  Tan  ter  lengte 
Tta  den  ontwoipen  ehawl  en  Terft  ie  meteene 
eohte  kleor.  Danraiede  bewerkt  men  de  flgn- 
rea,  terwfjl  de  grond  wit  bigft.  Men  loiit, 
dat  het  patroon  aan  beide  sOden  op  deseUde 
wtlae  lich  Tertoont,  terwQl  de  Enropeeeohe 
namaakaela  eene  rechte  en  eene  Terkeerde  B||de 
hebben,  tenafl  men  ae  dnbbel  weeft.  De  In- 
dische werklieden  weren  steeito  twee  ehawls 
nm  hetaeUde  patmon,  en  wél  middenatnkken 
hoekstokken  en  randen  ateenderlDk,  aoodat 
deie  later  met  de  naald  aan  elkander  worden 
genet  Aan  snik  een  shawl  werken  onder- 
sebeidene  personen  wel  eens  vier  Jaar  lang, 
loodat  de  prQs  van  aoodanig  stnk  van  60  tot 
300  pond  sterling  beloopt  Sedert  den  aanyaag 
deaer  eenw  worden  de  shawls  In  Enropa  nar 
gemaakt  Yoor  de  Minste  beaigt  men  echte 
KaïdmirwQl;  maar  men  heeft  yoorts  shawls 
▼an  allerlei  grondstof,  Tan  xtfde,  gewone  wol 
en  aelA  katoen,  met  bloemen  en  flgnren  ran 
gekleurde  wel. 

Sheemeas,  eene  stad  in  het  Engelsche 
graaAehap  Kent,  aan  den  mond  der  Medway 
en  aan  het  jioordwestelQk  uiteinde  Tan  het 
eiland  Sheppey  gelegen,  bestaat  nit  eene  Ter- 
Bterkte  haren  met  een  toighnls  en  nit  een 
Tiertal  Toorsteden.  ZQ  is  eene  badplaats,  waar 
ongereer  14000  inwoners  (1881)  aloh  beaig 
honden  met  soheepsbonw,  handel,  oesterria- 
soherV  enz.  Doorgaans  ligt  een  gedeelte  der 
Engelsche  Tloot  Tóor  Sheemess  ten  anker. 
Deae  stad  werd  in  1667  door  onaen  de  BmjfUr 
ingenomen.  Niet  tot  Tandaar  Ugt  Qneensb»- 
rongh,  het  station  der  stoombooten  nit  Vlis- 
singen. 

ShefXleld,    eene  stad  in  het   Engelsche 
graafiiohap  York,  aan  de  Don  en  aan  den 
mond  der  Sheaf,  aan  drie  aUden  door  heuTels 
omgeTcn,  is  het  centraalpnnt  Tan  het  spoor- 
wegstelsel,  dat  Manchester,  Hnll  en  Londen 
Terbindt,  en  teTens  éene  der  merkwaardigste 
fiibrfeksCeden    Tan    Engeland.  De  eigen^ke 
stad  bcTat  slechts  fkbriekagebonwen  en  werkr 
aaien  en  is  onophoadelt|k  in  rook  gehnld.  De 
woonhaiaen    beyinden    aich    meeatal    In   de 
Toorsteden,    Tan   welke    Eccleshall-Bierlaw, 
Brightslde-Bierlaw  en  Nethe^Hallam  de  toot* 
naamste  sBn.  Men  Tindt  er  100  kerken,  een 
ond   kasteel  Tan  den  Graaf  vtm  Norfolk^  die 
den  grondeigendom  Tan  nagenoeg  de  geheele 
stad  beait,  eene  hal  der  messenmakers,  eene 
korenbeors,  eene  markthal,  een  semlnarinm 
der  Methodisten,  eene  polytechnische  school, 
eene  school  Toor  fraaie  kunsten,  onderschei- 
dene hoogeecholen,  eeae  school  Toor  hand- 
werkslieden, eene  bibliotheek,  een  museum, 
een  botanischen  tuin,  een  schouwburg,  open- 
bare baden,  een  ai^enhuis  en  andere  instel- 
lingen Tan  weldadigheid,  2  groote  parken  en 
284000  inwoners  (1881).  Men  heeft  er  ToorU 
86  messenmakerQen  met  8fiOO  werklieden,  11 
SzergieterQen  en  staaltebrieken  met  8000  werk- 
fieden,  261  fitbrieken  Tan  tfaeren  Toorwerpen 
met  7000  werklieden,  ena.,  Tooris  sptlkersme- 
dertfen,  geweerfabrieken ,  MerbroowerOen  ena. 
Sh^  (lUchard  Lalor),  een  lerseh  Tolka- 
leider,  geboren  den  16den  Augustus  1791  b^ 
Waterford,  studeerde  in  de  rechten,  wtféde 
zich  aan  de  balie  en  teTsns  aan  letterkundi- 
gen arbeid  en  schreef  de  treurspelen :  „  Ade-  * 


lalde**,  —  „The  apostate**,  —  .Bellamiia^, 
en   «ETadne".  In  1822  schaarde  hQ  akh 
de  a0de  Tan  O'GmmM  en  beTordeide  da  ba- 
weging  ter  gunste  Tan  de  emaaeipatie  der 
B.  KathoHekeo.  Voorts  legde  hg  eea  groote» 
ÜTer  aan  den    dag   tUdens  het. bestuur  Ta* 
WMüffiên.  Na  het  doordrÜTen  der  emaadpalw 
werd  h8  ia   1829  Toor  Miiborae  Port  afisa- 
Taardigd  aaar  het  Parlemeat  V^or  de  dayim 
Tan  het  „Verdrag  Tan  Lichfleld  Honse"  tna? 
schen  het  Whigministerie  en  de  paitQ  Ta» 
O'OamêèU  onderscheidde  aich  Sk$U  door  de 
bitterheid,  waarmede  hQ  streed  tegen  detien- 
den  en  tegen  ée  Engelsoh-IeracbeUniejnMar 
toen  die  OTcreenkomst  gesloten  was,  bewaarde 
hg   het  stUawtgen  en  werd  in  1888  eenmia- 
saris  Tan  het  hospitaal  te  Greenwich  en  in 
1889  Tioe-president  Taa  den  Board  of  Tcade 
met  aitting  in  den  staatsraad,  waarna  hg  a8ne 
aauTaUende  politiek  liet  Taren.  BQ  het  aftre- 
den  der   Whigs,  in  Augustus  1841,  Terloor 
h8  attne  betrekking,  maar  werd  weder  lid 
Tan  het  Parlement  Tüdens  het  monaterprooóa 
tegen  de  aaaiToerders  der  Bepealbeweging  Terr 
dedigde  hy  met  goed  gOTolg  zyn  TOormaUgen 
medestander  O'Oomidk  Toen  de  WUgs  na  de 
aiBchaflSng  der  graanwetten  weder  aan  het 
roer  kwamen,  aag  hQ  zleh  in  1846  belastmet 
de  directie  Tan  de  munt  en  werd  in  1860 
geaant  te  Florence,  waar  hg  dea  28iteB  Mei 
1861  OTerleed.  Van  aUne  geschrift»  neemea 
w|f  nog:  „Sketches  of  the  Iilsh  har  (1866,  i 
dln)",  terwgi  aVne  redcToeringen  door  JKm 
Nevim  werden  nitgegOTen  (2de  druk,  1860). 

Sheljabow  (AndreJ  Iwanowit^j),  eeaBni* 
sisch  Tolksmennm*,  geboren  in  1860  in  de  Ubu 
was  de  zoon  Tan  een  l(K6>80Be9  bezocht  ds 
school  te  KwtBj  en  de  uniTcrsiteit  te  Odeass, 
werd  wegens  enmststokerQTaahierTerwgderd, 
knoopte  daarop  betrekkingen  aan  BMt  gelMisM 
genootschappen  en  werkte  spoedig  mede  asa 
het  Toorbereiden  eener  sodale  wwaMit.  Ia 
1877  werd  htf  in  hechtenis  genmnen  en  nasr 
Petersburg  gebracht,  maar  Tiggespreken.  Ka 
dien  ttfd  zette  hy  ztfne  woelingen  Toort  met 
Terdubbelde  kracht,  bestuurde  dea  aanleg  Tan 
de  spoorwegmyn  b0  Alezandrowsk,  —  TOorts 
de  ontploflB^  in  het  winterpaleis  ta  Pete»^ 
burg,  redigeerde  eene  werkliedenoouraat  en 
boTorderde  den  aanslag,  die  aan  AJUtcmHderlI 
het  leTcn  kostte  (18  Blaart  1881),  waaiaa  hQ 
gOTangen  geaomen  en  den  l&den  April  daar- 
aanTolgende  met  de  koord  gestraft  werd. 

Shelley  (Percy  Bysshe^  een  opmerkeiyk 
Engelsch  dichter,  geboren  den  4den  Angnstas 
1792  te  Fieldplaee  in  het  graalbehap  Snssez 
als  de  spruit  Tan  een  oiid-adell#k  en  bemiddeld 
geslacht  sleet  de  jaren  zQner  kindsheid  ep 
het  tHritenTerUlif  Tan  aQn  Tader  en  beaocht 
later  de  school  te  Sten,  waar  aich  a0n  dieh- 
termk  talent,  maar  terens  eene  ne^üing  tot 
zwaarmoedigheid  ontwikkelde.  Reeds  op  16- 
Jarigen  ooderdom  aond  hy  2  romaaa  ia  hel 
Ucht:  „Zastcoaai''  en  „The  Bosiomsiaa",  doch 
werd  wegeaa  athéïstisehe  gevoelens  Tan  de 
sehool  Terwyderd  en  begaf  zksh  op  laahrtge- 
neemden  enderdom  naar  de  uniTerslleit  te 
Oxford,  TerTuld  met  een  innigen  afkeer  Tan 
de  wreedheid  en  de  dweepery,  die  naar  ayae 
BMening  de  geheele  besehaalde  maatschappi 
beaoedelden.  Hier  bestudeerde  hy  de  geschrif- 
ten Tan  iSjpinofo,  maar  verTiel  weldra  tetTol*» 


SHELLEY— SHEPSERa 


48» 


Oêgm  twtKélartI  en  TerkpndigdeopenlgkiViie 
▼rllseettige  geroeleas.  Mmm^ê  deakbeeldra 
werdea  i||ii  eraaireUay  en  aag  yóot  de  voV 
eiadigliif  Tan  sOn  tweede  itadmaar  wtareef 
hfl  eene  bioehnie:  «Orer  de  neodsikeiykbeid 
▼an  het  nthéXtanns",  loodat  bf  ook  tm  de 
nniveniteit  werd  gerelegeevd.  ZeUii  i||nT»der 
bekreunde  sieb  niet  langer  om  mik  eenaUea 
godsdienst  venakend«i  aoon.  Door  twgCsl  ge- 
slingerd, bepaalde  bQ  sieb  by  de  sindie  der 
boyenaatnorknnde»  om  Ood  te  soeken,  dien 
bV  in  den  toestand  der  mensoben  niet  Icoa 
Tinden,  en  bet  geloof  aan  eene  onbegrensde» 
maar  in  de  toekomst  reeds  o|^  aarde  verkrUg- 
bare  Tolkomenbeid  van  bet  menscbelVk  ge- 
slaobt,  aan  eene  toekomst,  waarin  de  aarde 
werkelSfc  een  bemel  ion  weaen,  werd  xtfn 
godsdienst  Op  aeventie^iarigea  leeftOdsebreef 
bfl  bet  gediebt:  nQneea  Hab*\  dat  de  bewon- 
dering Tan  JBffüm^  maar  o?er  bet  algemeen 
groote  ergemtt  wekte.  ZQn  bnweiyk  met 
Mmrui  Wuüwf^  de  deor  bem  nit  eene  kost- 
sobeol  gesebaam  doobtsr  van  een  koffiehuis' 
bonder  te  Londen,  was  geenssins  gelukkigen 
werd  reeds  na  drie  Jaw  weder  ontbonden. 
Tot  herstel  van  i^ne  gesebokte  geaondbeid 
ondernam  hg  in  1814  eene  reis  naar  het  vas- 
teland en  vertoefde  gemUnen  t(td  aan  bet 
Vierwaldsiftttermeer.  De  daa»HP  voliende  Jaren 
sleet  hg  weder  te  Londen  en  Meld  aieb  bedg 
met  de  studie  der  geneeskunde,  terwfl  btf 
meestal  in  uiterst  behoeftige  omstandigheden 
verkeerde.  Intusseben  erlde  hg  latsr  een  leen- 
goed, hetwelk  hg  tegen  een  JaaigeM  van 
1000  pond  sterling  aan  agn  vader  atSitond, 
xoodat  bg  teen  op  onbekrompene  wgse  kon 
leven.  De  sobandeigke  vervolgingen,  waaraan 
hg  van  de  sgde  der  Begeering  tendoelstond, 
dnnrden  bsmiddels  voort,  bMonderheid  ossdat 
hg  wegens  ign  vroeger  vertoef  in  Ierland  voor 
een  volksberoerder  gehouden  werd.  In  1816 
trad  hg  wederom  in  bet  bnweigk  en  wel  met 
Mmry  WóUêtomormft  Chdwim  en  braebt  met 
baar  den  lomer  door  aan  den  oever  van  het 
Meer  van  Genève  in  eene  villa,  niet  ver  van 
de  Villa  DIodati,  waar  JB^ro»  gehuisvest  was, 
met  wien  hg  eene  harteigkevriendsehap  sloot 
I^  sgn  terugkeer  in  Engeland  wilde  hg  de 
kinderen  uit  agn  eerste  buweigfc,  wier  moeder 
sieb  in  eene  vlaag  van  waaaain  had  omge- 
bracht,  tet  licb  nemen,  maar  werd  op  aan^ 
dringen  van  den  lord«kaaselier  Mdom  door 
een  besluit  van  het  Oourt  ef  Chaaeery  als 
godlooehenaar  onbevoegd  verklaard  om  de 
betrekking  van  vader  te  bekleeden.  Door  deae 
behandeling  diep  gekrenkt,  verwgderde  hg 
aieb  met  agne  eohtgenoot  uit  bet  gewoel 
der  sBaatsebappg  en  woonde  geraimen  tgd  te 
ereat  Marlow  in  Buekinghaamhire.  In  het 
vooKlaar  van  1818  begaf  hg  zich  naar  ItaUfi 
en  toefde  er  aobtervolgens  te  Venetië,  waar 
Bjfnm  aieb  bevond,  te  Napels  en  te  Bome. 
Zgne  geaondbeid  was  eebter  geknakt  en  agn 
lennwslelael  overprikkeld,  hoeaeer  er  aanWg* 
zingen  bestonden,  dat  het  bewustsgn  van 
huiseigk  geluk  agn  opgewonden  geest  allengs 
tot  rust  aon  brengen.  Hg  verdronk  eebterden 
Ssten  Jnli  18S:t  op  een  aeetoebt,  nit  Livomo 
ondernessen,  in  de  Golf  van  Spoaia,  nietver 
van  Pisa,  door  bet  omslaan  der  boot  Eent 
14  dagen  later  werd  het  igk  gevonden,  en 
Bgrom  deed  het  op  den  oever  naar  de  wgae  der 


Ouden  verbranden,  waarna  deasehopbetPro- 
testaatsehe  kerkhof  te  Bobm  naast  de  py  ramide 
van  0mHu9  werd  bggeaet  <SI«Uéy  beaat  eene 
uitgebreide  kennis  op  sebier  elk  gebied  der 
wetensehap,  benevens  eeneongemeeneseherp- 
ainnigheid  en  een  sulveren  simtak.  Intusseben 
veroorloofden  de  wankelingen  van  zgn  geest 
en  de  worstelingen  der  ^i^begeerte  met  de 
dichtkunst  hem  geensains  door  kalmte,  aan 
agne  gedichten  de  noodige  volkensenheid  te 
geven.  Hietlepiin  verdient  hg  doer  agne  liencige 
taal  den  beogsten  lof.  Van  agne  dicbterigkie 
voortbrengselen  noemen  wg  nog:  „Alastor  or 
tiie  s|Mt  of  solitude**,  —  „The  revolt  of  Is- 
lam**, —  bet  lyrische  draasa:  «Hellas**,  — 
„Adonais**,  een  igioang  op  een  vroeggestor- 
ven  vriend  (den  diehter  Jofta  jEm^),  ^  „Bo- 
salind  and  Helen**,  waarin  hg  aoekt  aan  te 
toonen,  dat  het  bnweigk  een  kwaad  is,  — bei 
bewonderenswaardige  treurqiel:  „The  Genei**, 

—  „Jiüian  and  Maddalo  (de  sehrgver  en 
M9fomy\  —  het  beroemde:  «£pipsychidk>n**, 

—  en  het  drama:  „Promotheus  unbonnd**, 
eene  verbeerigking  van  den  vrgiieidskaBH>  der 
Bwnsehheid.  Van  agne  lierdichten  agn:  ,Xoa 
skjiark*'  en  «The  sensitive  plant**  deftaaiste. 
Kadat  hg  gedurende  agn  leven  gosmsad  en 
vervolgd  was,  werd  hg  later  een  voorwerp 
van  bewondering  en  fereering.zgnegeaamen- 
igke  werken  agn  bg  herhaling  uitgegeven 
het  laatst  door  Jbrna»  (1876,  4  dln),  en 
menig  opstel  werd  aan  agne  levnasgenohlede- 
niB  gewgd. 

zgne  reeds  genoemde  echtgenoot  Jlory 
WMêiomerafi  Godmn^  geboren  in  1796,  keerde 
na  agn  dood  als  25-Jarige  weduwe  terug  naar 
Engeland,  waar  zg  aieb  wgdde  aan  de  opvoe- 
ding van  baar  eenigen  aoon.  Van  bare  ge- 
schriften noesMu  wg:  «Frankenstein*',  — 
«Vaiperga  (18t8)**,  —  «The  hMt  man  (1894)*?, 

—  «Perkin  Warbeck  (1830»**,  -  «Lodore 
(1886)**,  —  en  «Falkner  (1887)**.  Zg  overleed 
te  Londen  den  21stBn  Februari  1851. 

Shenaiidoali  (De),  eene  rivier  in  den 
Noord^Amerikaanseben  Staat  Virginia,  ontleent 
baren  oorsprong  beneden  Front  Bmd  aan  eene 
vereeniging  van  de  Nortb  en  South  Fork, 
strseait  neordeostwaaits  door  een  vruchtbaar 
dal  en  stort  na  een  k>op  van  200  Ned.  mgi 
bg  Harpen  Ferry  aieb  uit  in  de  Polossae. 
Qeduiende  den  Burgeroorlog  werd  om  het 
bezit  van  dat  dal  hevig  gestreden.  Bloedige 
gevechten  hadden  er  pbuUs  den  8sten  Juni 
1868  bg  Cross  Keys,  waar  de.  troepen  der 
Unie  onder  Vrnmomt^  de  overwUining  behaalden, 
den  88sten  Augustus  1868  bg  Thorougbibre 
Gab,  waar  ig#^  en  JfacDdipatf  de  overhand  be- 
hielden,-*  den  IMen  Mei  1868  bgNewmarket^ 
waar  Sigd  het  onderspit  sMMSt  delven,— den 
5den  Juni  bg  Piedmont,  waar  MmUr  de 
GtoeonMeieerdai  aan  bet  wgken  bracht,  en 
den  28sten  Juli  1864  bg  Winchester,  waar 
de  Qeeonfsdereerden  onder  Sarif  de  overwin- 
ning behaalden.  In  den  beiftt  1864  sloeg 
Skêridm»  de  Ctoeonfedereerden  bg  Winchester 
en  rukte  in  bet  dal  voorwaarts  tot  aan 
Stannton,  terwgi  hg  alles  verwoestte,  sMar 
hg  werd  ook  weer  genoodaaakt  terug  te 
trekken  en  kon  eerst  in  1866  sieb  meester 
maken  van  het  gebeele  daL 

Shapkerd  (Biehard  Heme),  een  Bngelseh 
sehrgver,  .geboren  den  4dett  April  1843  te 


4$0 


SHEPHEBD-SHSBIIAN. 


Chelaea,  wsêr  hg  ttens  nofr  gevettiffd  it. 
lerwde  in  1868  het  gedicht:  „ABoamierieM** 
en  hierop  volgde:  y»The  inhool  of  P»ntngi«el 
(1862)'*  en  „TennyionU  (1886)**.  Toorts  plMtete 
liQ  vele  bedragen  in  ttfdtehriften,  besorgde 
uitgaven  van  ond-Engelaehe  sohrVven  en  be- 
werkte nitmnntende  oveniehten  der  werken 
Tan  M^him,  Diekmu,  Tkakêrmf  en  9ioMwrm. 
Ook  sOn:  ,,Iiife  of  Tbomaa  Oarlyle  (1881,  2 
dln)"  wordt  leer  geroemd. 

Sherbrooke  ^bert  Lowe,  ▼i8oonnt),eea 
Engelfloh  staatsman,  geboren  in  1811  teBing- 
ham  in  Nottinghamshire,  stadeerde  te  Oxford, 
vertrok  in  1842  naar  Sydney  in  Anstraiifi  en 
werd  het  volgende  Jaar  lid  der  Wetgevende 
Vergadering  in  Nienw-Znid-Wales.  In  1860 
keerde  hti  terog  naar  Engeland  en  werd  lid 
van  het  Parlement,  voorts  secretaris  van  het 
Indh»he  Ambt  en  in  1866  vioe-president  van 
het  departement  van  Koophandel  en  lid  van 
den  Staatsraad.  Door  den  val  van  PokMnlo» 
in  1868  verloor  hQ  iVne  betrekking  en  voegde 
lich  bil  de  oppositie.  Na  de  ontbinding  van 
het  Parlement  in  1869  werd  h|  belast  met  de 
portefeirille  van  Onderwgs  in  het  ministerie 
FdUmrHtm.  In  1864  legde  hg  eohter  sVn  ambt 
neder  en  lielde  over  tot  de  itfde  der  Tories,  die 
hO  bfl  de  bestrUding  van  de  in  1866  door  Mui- 
9Umê  voorgedragene  reformbill  aooveel  mogelVk 
ondersteunde.  Weldra  echter  veraoende  hO  sleh 
met  de  liberale  party  en  aanvaardde  in  1868 
in  het  ministerie  0lad&êomê  de  betrekkingvan 
kanselier  der  Schatkist.  In  dat  Jaar  ng  hQ 
lich  gekoien  tot  vertegenwoordiger  van  de 
universiteit  te  Londen.  Hg  bestnnrde  de  Brit- 
Bche  dnaneiên  op  eene  loiTemke  wVze,  maar 
verwisselde  in  1878  s0ne  portefenllle  met  die 
van  Binnenlandsche  Zaken,  welke  hQ  echter 
in  Jaanari  1874  by  den  val  van  het  ministerie 
0ladii<me  moest  nederleggen.  Btf  de  vorming 
van  het  tweede  ministerie  QUuUtwê  in  April 
1880  nam  hy  met  den  titel  van  visoount  alt- 
ting  in  het  Hoogerhnto.  Hy  schreef :  „Speeches 
and  letters  on  reform  (1867)",— «Middleclass 
ednoation,  endowment  or  Areetnide(1868)'*,— 
.Budget  speeches  (1870)",  -—  en  „Peems  of  a 
m  (1886)". 
'   Sheridaa.  Onderdelen  naam  vermelden  wy: 

Michard  BrintUg  SMmdan,  een  Engelse^ 
dichter  en  redenaar,  geboren  te  Dublin  den 
80sten  September  1761  en  den  aoon  van  I%o* 
moê  SJkmdamj  bekend  als  tooneelspeler  en  als 
vervaardiger  van  een  Engelseh  woordenlH>ek. 
Sieiard  studeerde  te  Middle  Temple  in  de 
rechten,  maar  vond  in  syn  huweiyk  met  miss 
JMUjf,  eene  gevierde  tooneeUcunstenares,  die 
echter  na  haar  trouwen  de  flanken  niet  weder 
betond,  aanleiding  om  voor  het  tooneel  te 
schryven.  Zyn  eerste  biyspel:  «The  rivals" 
vond  weinig  byval,  maar  ayne  comiache 
opera:  „The  duenna"  werd  764naal  achtereen 
opgevoerd  en  beaorgde  hem  groeten  roem. 
Nadat  hy  met  twee  anderen  het  bestuur  van 
den  Drurylaneschouwbnrggrtcocht  had,  schreef 
hy  in  1777  het  biyspel:  „  A  trip  to  Soarboroagh" 
en  „The  school  for  scandal",  éen  der  beste 
biyspeleti  van  den  nieuweren  tyd.  Ook  syn 
drama  met  mnaiek:  „The  camp"  werd  toe- 
lukht.  In  1780  werd  hy  Ud  van  het  Parie- 
ment,  behoorde  tot  de  oppositieparty  van  Fo» 
en  werd  onder  het  bewind  van  laatstgenoemde 
onderstaatssecretaris  en  daarna  secretaris  der 


schatkamer.  Toen  TUi  aan  het  roer  kwan, 
voegde  hy  sieh  weder  by  de  oppositie.  Zyae 
meest  vermaarde  redevoeringen  waren  de 
„Begum  speeches"  tydens  het  proces  vso 
Vmrrm  M^HlmgM^  den  oud  gonvemenr-geaerttl 
van  OostIndIS,  wegens  de  ongereehtighedeB, 
waaraan  dese  zich  had  aehuldtir  ffMBMktmet 
betrekking  tot  de  Yorstfnoen  (Begums)  vas 
Andh.  Ook  ayne  redevoeringen  over  de  „P^ 
fhmery-bill"  van  FHt  maakten  een  diepen  is- 
druk.  Na  het  overiyden  van  ^Ui  bekleedde 
hy  weder  aanaleaiyke  staatsambten  en  stierf 
den  7den  JuU  1816,  waarna  s0tt  stoflUfk 
ovenehot  in  de  Westminiaterabdg  werd  ter 
aarde  besteld.  Zyne  dramatia^e  werken  s||b 
in  1892  en  1876,  ayne  redevoeringen  in  1816 
en  1842  in  het  licht  verschenen. 

PJbOtp  Smify  (Shtfidm^   een  Noord-Ameri- 
kaansch  genenuü,  geboren    den   6den  Masrt 
1884  te  Somerset  in  Ohio.  HQ  beaoeht  denü- 
litaire  académie  te  Westpoint,  weid  la  IM 
luitenant,  in   1862  generaaleer  vrywüligen 
en  kommaadant  van  de  11^  dlvWe  der  sr- 
mee  van  Ohio,  ondenMAeidde  slch  In  1868  bf 
Chattanooga  en  Chlvamanga,   werd  in  1864 
bevelhebber  van  een  kavailerlekorps  io  de 
armee  van  de  Potomac,  daarna  van  deamee 
van  de  Shenandoah  en  kort  daarop  generaal-sii- 
Joor  der  geregelde  troepen.  Hfl  seg^fislde 
op  generaal  Jbr%  aan  de  Opequan,  alsaiede 
by  Fishen  HiU  in  het  Shenandoahdal,  trok 
later  op  eene  meesteriyke  wifse  temg,  bracktns 
ayne  vervolgers  meer  dan  éene  nederlasf  tie 
en  kwam  den  18den  Maart  1866  te  Whitebme 
aan  de  Paamnekey.  Kort  daarna  vereeoigfc 
hy  aieh  met  de  belegeringaamiee  van  Br^ 
vdor  Petersburg  en  hielp   deae  plaats  ca  de 
positie    van  Flve  Forks  veroveren.   Dsany 
drong  hy  generaal  L9e  over  de  Apposotwc 
terug  en  belette  hem,  aieh   van   den  spoer- 
weg    meester    te    maken.    Na    den    oorlof 
was  hy  werkaaam  als  konunandant  van  kot 
Oolfdepartement  en  daarna  van  het  6de  dlstriet 
(Texas  en  Louisiana).  Jokmmm  was  ontevreden 
over  syn  bestuur  en  verplaatste  hem  stsr 
mssouri,  doch  in  1869  werd   htf  la  plsstt 
van  Skêtmam  bevelhebber  der  westeiyfce  en 
Buidwesteiyke    divisiën    met    den  raag  vsa 
luiteaaat-generaal  en  In  het  mièutr  van  1888 
als  opvolger  van  SMêrmtm  opperbevelhebber 
van  het  leger  der  Vereenigde  Staten. 

SherifE;  van  het  Angriaaksische  ievM^mf» 
(graaiinhaperechter),  is  in  Engefaind  de  nssa 
van  den  eersten  amlitenaar  In  een  graaAcbsp. 
Elk  graaAchap  heeft  een '  U^  ékêrif^  does 
Mlddlesex  heeft  er  twee,  van  welken  éen  b|^ 
stemd  is  voor  Londen.  Hy  staat  aan  het  hoo« 
der  politie,  bestuurt  de  verkiesingen  voor  hel 
Parlement,  ontvangt  de  boeten  en  aorgt  voor 
de  voltrekking  der  vonnissen.: Ook  diaagt  Mf 
de  gesworenen  voor  en  roept  hem  na  de^ 
stractle  byeen.  Daar  de  betrekking  van  skertff 
eene  onbeaoldigde  is  en  v^e  uitgaven  J^'^^h 
is  niemand  gehouden,  haar  ln4JaartweeBissi 
te  bekleeden.  Dd  ondersheriflii of è<fitt/r« wor- 
den door  den  sheriff  benoemd,  maar  hy  tf 
veeaatwoordeiyk  voor  hunne  handeUnges. 
Wie  weigert  het  ambt  van  sheriff  te  aaarasr' 
den,  betaalt,  behoudens  uitaonderingen,  eeae 
hooge  boete.  ^     , 

Shormaa  (WlUiam  Tecmnseh),eenHoord- 
Amerikaansch    generaal,  geboren  dea 


SHERMAN-SHIBLET. 


491 


Felnrotfl  1820  te  LaDCMler  in  Ohio  en  de 
telg  Tan  een  reeds  in  1684  nit  Engeland  naar 
Connecticnt  vertrokken  Pariteinsch  geslacht, 
beaocht  de  militaire  ecbool  te  Westpoint, 
werd  in  1840  luitenant  bg  de  artillerie,  beg^ 
sich  gedurende  den  oorlog  tegen  Mexico  (1847) 
naar  Califomiö.  keerde  in  1850  naar  New 
York  terug,  yeriiet  in  1853  het  leger,  stichtte 
te  San  Frandsco  een  bankiershuis,  dat  ech- 
ter niet  bloeide,  en  behistte  sich  in  1860  met 
het  bestuur  der  militaire  school  in  den  Staat 
Loulsiana.  BH  den  aanvang  van  den  Burger- 
oorlog (1861)  nam  hg  z)|n  ontslag,  werd  eerst 
opzichter  van  een  staatsspoorweg,  daarna  ko- 
lonel van  een  regiment  infanterie,  streed  den 
21sten  Juli  bQ  Buil  Bun,  zag  zich  bevorderd 
tot  generaal -miOoor,  onderscheidde  zich  in 
den  slag  bg  Shiloh  (6  en  7  April  1862),  nam 
onder  Orani  deel  aan  den  tocht  naar  Vicksburg, 
veroverde  in  Juli  1864  met  Bood  Atlanta 
en  ondernam  vanhier  den  stouten  tocht  door 
Oeorgia  naar  Savannah,  waar  hy  den  Idden 
I^cember  het  fort  Mae  Alllster  veroverde,  de 
Ossibawsond  opende  en  de  gemeenschap  met 
de  vloot  der  Unie  herstelde.  Den  17den  Ja- 
nuari 1865  rukte  hQ  noordwaarts,  bracht  in 
Februari  den  Geconfedereerden  uit  Noord-  en 
Zuid-€!arolina  eene  nederlaag  toe  en  vereenigde 
zich  den  22sten  Maart  bQ  Gk>ld8borö  met  Shofidd 
en  r^rry.  Voorts  nam  hg  deel  aan  de  roem- 
rgke  gevechten  bg  PetersburgBichmond. Den 
26sten  April  1865  gtAJohmton  met  alle  troepen 
4er  Geconfedereerden  zich  tusschen  Baleigh 
•en  Ohattahoochee  aan  hem  over,  nadat  eene 
voor  JohmUm  meer  gunstige  capitulatie  van  den 
17den  April  door  den  minister  van  Oorlog  ver- 
worpen was.  Na  het  eindigen  van  den  oorlog 
werd  Sperma»  bevelhebber  van  het  militaire 
departement  van  het  Westen,  zoodat  hg  zich 
in  1867  ook  met  de  leiding  van  den  strgd 
tegen  de  Indianen  moest  belasten.  Nadat 
Orant  in  1868  tot  president  gekozen  was, 
werd  hg  als  luitenant  generaal  opperbevelheb- 
ber van  het  leger  der  Unie,  en  in  het  ni^aar  van 
1883  verkreeg  hg  op  zgn  verzoek  eene  eer- 
volle rust  Hg  was  ongetwgfeld  de  geniaalste 
veldheer  van  den  Amerikaanschen  burgeroorlog, 
«ven  stout  in  zgne  plannen  als  voortvarend 
in  de  uitvoering,  en  ongemeen  bemind  door 
de  soldaten.  Zgne  „Memoin  (1875,  2  dln)" 
zgn  zeer  belangrgk. 

SheÜandeilanden  (De),  door  de  Skan- 
dinavische  zeelieden  ook  MUlamdeüandem  ge- 
naamd, eene  Engeische  eilandengroep,  liggen 
op  de  grenzen  van  de  Noordzee  en  van  den 
Atlantischen  Oceaan,  t«n  noordoosten  van 
Schotland,  tusschen  60—61^  N.  B.  en  zgn  van 
de  meer  zuideigk  gelegene  Orkney-eilanden 
gescheiden  door  een  kanaal  ter  breedte  van 
75  Ned.  mgi,  in  welks  midden  Fair  Island 
zich  verheft.  De  Shetlandeilanden  vormen  een 
Archipel  van  117  eilanden,  van  welke  slechts 
33  bewoond  zgn,  en  hebben  eene  gezamenigke 
oppervlakte  van  28'/,  Q  geogr.  mgi  met  na- 
genoeg 32000  inwoners.  Het  binnenland  is  er 
rotsachtig,  kaal  en  heuvelachtig  en  de  kus- 
ten zgn  er  steil  en  gescheurd.  De  kortstondige 
zomer  is  er  zeer  warm,  de  winter  vochtig, 
nevelig  en  stormachtig,  hoewel  de  sneeuw  er 
zelden  lang  bigtt  liggen.  In  het  begin  van 
den  zomer  heeft  men  er  te  middernacht  slechts 
eene    halve  schemering,  en  gedurende  den 


winternacht  schittert  er  vaak  het  noorderlicht. 
De  plantengroei  is  er  zeer  schraal,  en  men 
ziet  er  slechts  enkele  boomen,  terwgi  de 
landbouw  er  zich  bepaalt  tot  wat  gerst  ha- 
ver, vlas  en  aardappelen.  Men  heeft  er  kleine 
paarden  <ponies),  beenige  runderen^  zwgnen 
en  schapen,  —  voorts  kongnen,  zeehonden, 
zeevogels,  visch  en  oesters.  De  inwoners  zgn 
van  afkomst  Noren  en  beigden  den  Protestant- 
schen  godsdienst;  zg  zgn  arm  maar  vigtig, 
gastvrg  en  openhartig.  Zg  spreken  Engelsch, 
met  Noordsche  uitdrukkingen  vermengd.  De 
voornaamste  bezigheid  is  er  de  vischvangst, 
—  voorts  landbouw  en  veeteelt,  benevens  het 
vervaardigen  van  wollen  en  linnen  stoifen. 
Men  vindt  er  gzer,  zwavel  en  koper,  doch 
zg  worden  niet  aan  den  bodem  ontwoekerd. 
Er  is  eenige  handel  en  een  druk  verkeer  van 
walvischvaarders  en  haringbnizen.  De  voor- 
naamste eilanden  dezer  groep  zgn  Mainland, 
Unst  en  Yell.  Men  vindt  aldaar  talrgke  aloude 
gedenkteekens  (caims,  tumuli  en  steenen 
wallen)  en  onderaardsche  woningen.  Deze 
eilandengroep  verviel  in  1649  aan  de  Kroon 
van  Schotland  en  vormt  met  de  Orknej^s  een 
graafschap. 

Shields  is  de  naam  van  twee  steden  in 
Engeland,  beide  aan  den  oever  van  de  Tyne 
gelegen.  De  éene,  North  Shields,  vormt  eene 
stad  met  het  naburige  Tynemonth.  De  andere, 
South  Shields,  in  het  graaftchap  Dnrham 
tegenover  North  Shields  en  Tynemooth  ge- 
legen en  door  een  stoomveer  met  die  stad 
verbonden,  heeft  eene  groote,  door  battergen 
beveiligde  haven,  een  stadhuls  met  eene  beurs 
en  eene  markthal,  een  gesticht  voor  zeeka- 
piteins,  een  schouwburg,  een  letterkundig  ge- 
nootschap, scheepstimmerwerven,  glasblaze- 
rgen, pottebakkergen,  scheikundige  fabrieken, 
bierbrouwergen  en  bgna  50  000  inwoners.  De 
gezamenigke  havens  aan  de  Tyne  (metNew- 
castle)  bezaten  in  1876  bgna  1 200  zeeschepen 
(524  stoombooten)  en  nagenoeg  16700  vaar- 
tuigen. In  North  en  South  Shields  bedroeg 
in  1876  de  waarde  van  den  gezamenigken 
invoer  10  millioen  en  die  van  den  gezamen- 
igken uitvoer  omstreeks  57,  millioen  gulden. 
Shire,  van  het  Saksische  woord  «otnm 
(scheiden),  is  de  sedert  de  88te  eeuw  in  En- 
geland gebmikeigke  benaming  voor  dé  allengs 
gevormde  onderafdeeUngen  der  Angelsaksische 
loningrgken.  Zg  is  later  ook  in  Schotland 
ingevoerd  en  gelfikbeteekenend  met  comiiy 
(graafechap).  Aan  het  hoofd  van  iedere  shire 
bevond  zich  te  voren  een  ealdormtm  (earl, 
alderman),  die  met  den  bisschop  het  voorzit- 
schap  bekleedde  in  de  volksvergaderingen. 

Shirley  (James),  een  Engelsch  tooneel- 
dichter,  geboren  te  Londen  den  13den  Sep- 
tember 1596,  studeerde  te  (^mbridge  in  de 
godgeleerdheid  en  werd  leeraar  in  de  nabg- 
heid  van  St.  Albans.  Nadat  hg  tot  de  B.  Ka- 
tholieke Kerk  was  overgegaan,  werd  hg 
onderwgzer  aan  de  Grammar  School  of  St. 
Albans,  maar  begaf  zich  na  verioop  van  2 
Jaar  naar  Londen,  om  er  zich  aan  hetschrg- 
ven  van  tooneelstukken  te  wgden.  Dit  ver- 
schafte hem  voordeel  en  eer,  zoodat  hg  aelA 
werd  voorgesteld  aan  Koningin  M9mrieHe  Maria. 
Trouwens  zgne  stukken  geven  getuigenis  van 
zttne  bekendheid  met  aanzienigke  kringen. 
Hg  wordt  beschouwd  als  de  laatste  verdien- 


492 


SHIBLET— fiUH, 


BtelSke  tooneeldiclUer  uit  den  tQd  Tan  Ské- 
spmre  en  alB  den  overgang  Tonnende  tot  de 
ontaarde  school  van  die  tooneeldichtera,  welke 
OBStreekB  1660  tegel)|k  met  de  restanratie  der 
ShuMTtê  opdoemden.  HO  beleefde  den  merk- 
waardigen  2den  September  1642,  toen  dweep- 
lieke  bnrgers  en  soldaten  den  Bchonwbnrg 
omver  baalden  en  de  opvoering  van  tooneel- 
stukken  eene  strafbare  misdaad  werd  ver- 
klaard. Gedurende  omstreeks  14  Jaar  bleef 
dat  beslait  geldend.  By  het  uitbarsten  van 
dien  opstand  vond  Skirle^  eene  wykplaats  by 
den  £arl  van  Kewcastle.  Nadat  voorts  de 
laak  des  Konings  de  overwinning  had  behaald, 
keerde  hy  naar  Londen  terug,  waar  hy  in 
bekrompene  omstandigheden  verkeerde,  om- 
dat hy  den  onxedeiyken  schonwburggeest  van 
die  dagen  niet  wilde  huldigen,  met  lang  na 
den  groeten  brand  overleed  hy  te  Londen 
met  ^ne  vrouw  op  denaelfden  dag,  den  298ten 
October  1666.  Wy  besltten  nog  23  drama's  van 
iSSyrZtfy,  en  van  dese  worden:  „The  traitor** 
en  „The  brother*'  voor  de  beste  gehouden. 
Zy  onderscheiden  zich  door  natunriykheid, 
boeiende  ontwikkeling  en  niiverheid  van  taal. 
Eene  uitgave  der  werken  van  ShirUy  is  be- 
lorgd  door  Oifford  (1883,  6  din). 

Shirting  is  matig  dicht  geweven  hemden- 
katoen van  garen  met  de  fljoiieidsnommers  12 
tot  60. 

Shoekowskjj  (Wassiiy  Andrejewit^),  een 
beroemd  Bnssisch  dichter,  geboren  in  1783  te 
Toela,  was  de  telg  van  een  adeUyken  stam, 
stadeerde  te  Moskou  en  te  Beriyo,  werd  in 
1808  redacteur  van  het  tydschrift  van  Earant- 
êU:  „WJesstnik  Ewropy'*  en  leverde  als  zoo- 
danig   talryke    vertalingen  uit  het  Duitsch, 
Fraxuch    en    Engelsch,    benevens  oorsprou- 
keiyke  stukken,  verhalen  en  gedichten.  By 
den  inval  van  NapoUtm  streed  hy  in  de  gele- 
deren van  den  landstorm  van  Moskou,  woonde 
daarna  eenigen  tyd  te  Dorpat  en  werd  van- 
hier in  1817  naar  Petersburg  geroepen,  om 
ten  behoeve  van  de  gemalin  van  den  lateren 
Kfliaer   Nicolaai  voorlezingen  te  houden  over 
Bussische  letterkunde.  In   1820  werd  hy  lid 
der  Bussische  Académie,  in  1824  Hofraad  en 
gouverneur  van  den  Grootvorst  troonopvolger 
AUxandtr^  op  wlen  hy  door  zyne  humaniteit 
een    hoogst    gunsógen    invloed  oefende,  en 
sag  zich  in  1841,  by  het  huweiyk  van  laatstge- 
m^e,    tot    geheimraad    benoemd.  Na  dien 
tyd  toeide  hy  meestal  in  Duitschland  en  over- 
leed den  24sten  AprU  1852  te  BadenBaden. 
Hy  behoort  tot  de  merkwaardigste  vertegen- 
.  woordigers   van    de    Bomantische  school  in 
Busland.  Eene  ongelukkige  liefde  had  hem 
eene  neiging  tot  zwaarmoedigheid  gegeven, 
die  ons  ook  uit  zyne  gedichten  tegenademt. 
Van  zyne  vertalingen  vermelden  wy*.  die  van 
de   „Jungiran  von  Orleans*"  van  SckUUr^  die 
van    onderscheidene    balladen    van  SMlUr, 
Qöikê  en  £ürfferj  die  van  gedichten  van  Wal- 
Ur  Sooii^    Thamat  Mwr^  Bifron  en  üMaud, 
alsmede  die  van  de  „Odyssee''  en  van  de 
„AeneUs".  Voorts  leverde  hy  nationale  liede- 
ren, en  de  Bussische  taal  ontving  onder  zyne 
handen  eene  te  voren  ongekende  welluidend- 
heid, zyne   gezameniyke  werken  verschenen 
in  1849—1860  in  10  deelen. 

Shrapnelt  zie  Oramaat. 

Shrewgbury,  de  hoofdstad  van  het  En- 


gelsehe  graafhchap  Shropahlve,  ia  van  3i||deB 
door  de  bevaarbare  Sevem  omgeven,  waar- 
over 2  bruggen  zyn  gelegd.  Zy  ia  onregehoalif 
gebouwd,  en  hier  en  daar  vertoonen  zich  de 
overbiyUielen  van  onde  moren,  van  een  Nor- 
mandisch  kasteel  en  van  drie  kloosters.  Voorts 
zyn  er  ondencheidenemiddeneeawsche  gebou- 
wen. 17  kerken,  een  deftig  raadhuis,  eese 
Latynsclie  school,  eene  landbouwvereeniging, 
een  genootHchap  voor  natnarknnde,  een  oid- 
heidkundig  genootschap  met  een  museum,  een 
instituut  voor  ambachtsliedep.  een  seboaw- 
burg,  een  krankzinnigengesticht,  een  zieken- 
huis, vele  instellingen  van  weldadigheid,  eene 
korenbeurs  en  omstreelu  26000  inwonen, 
die  onderscheidene  takken  van  ny  verheid  doen 
bloeien  en  een  levendigen  handel  drgvea. 
De  stad  werd  waarschyniyk  gesticht  door  de 
Briten,  toen  deze  door  de  Anglen  genood- 
zaakt werden,  Wrozeter  (bet  Uriconinm  der 
Bomeinen)  te  verlaten,  en  heette  ooffq»ronke- 
lyk  Pengwem. 

Shropshire,  een  graafschap  in  het  westen 
van  Engeland  en  omringd  door  Wales,  Cheehire, 
Stafford-,  Worcestei^  en  Herefordshire,  heeft 
op  nagenoeg  62  Q  geogr.  myi  omstreeki 
248000  inwoners  (1881).  De  bevaarbare  Sefffi 
splitst  het  in  2  deelen,  van  welke  het  noorde- 
lijke meestal  vlak  en  6eboawd  en  hetsnidelSke 
heuvelachtig  en  meer  voor  de  veeteelt  geadultt 
is.  Omstreeks  in  het  midden  van  het  gm^* 
schap  verheft  zich  de  Wrelün  ter  hoogte  na 
402  Ned.  el.  Van  de  oppervlakte  is  0o 
bouwland,  39%  weiland  en  5%  boeek.  In 
1872  had  men  er  30000  paarden,  140000 na- 
deren, 480000  schapen  en  58000  zw(i0i- 
Voorts  wint  men  er  steenkolen,  yzer,  lood 
en  zilver.  De  hoofdstad  heet  Shrewsbnry. 

Siak  (De),  eene  bevaarbare  rivier  op  de 
oostkust  van  het  eiland  Somdtra,  stort  lich 
uit  in  de  Bronwerstraat,  gevormd  door  de 
eihinden  Bengkalis  en  Padang  aan  denéeneo 
en  den  Sumatrawal  aan  den  anderen  kant. 
Deze  Brouwerstraat  is  een  onderdeel  van  de 
Malakkastraat.  —  Het  evenzoo  genoemde  it^^ 
dat  een  onderdeel  is  van  de  residentie  Oovt- 
kust  van  Sumatra  en  bestuurd  wordt  door  een 
contrdleur,  omvat  het  middenste  gedeelte  der 
oostkust  van  het  eiland,  wordt  door  Moliao- 
medaansche  Maleiers  bewoond  en  vormt  onder 
den  Sultan  een  aan  Nederland  schatplichtigen 
en  leenroerigen  Staat.  De  hoofdplaati,  SUIk 
Sri  Indrapoera  geheeten,  is  eene  aanzienl(z0 
handelsplaats,  te  voren  voor  stofgoud,  thans 
meer  voor  tin,  was,  sago,  ivoor,  kamfer,  bam- 
boe, tabak  en  timmerhout.  Voorts  worden  «^ 
opium,  zyde  enz.  ingevoerd.  Van  groot  beUag 
is  er  de  troeboekvisschery,  welke  den  Soljbin 
Jaariyks  eene  opbrengét  bezorgt^ van  72 (Xv 
gulden. 

Siam  (zie  de  kaart  van  Achter  Indiê  bp 
het  artikel  Indie),  ook  SAan  of  T^ai,  eeajut* 
gebreid  Byk  op  het  Achter-Indische  scb^r 
eilane,  tusschen  4—22°  N3.  en  97Vï^1w 
O.L.  van  Greenwich  gelegen,  omvat,  IwhalV'S 
het  eigeniyke  Siam,  een  gedeelte  ^^ 
Lao-eilanden  en  eenige  Staten  op  het  Kiu^' 
eiland  Malakka,  grenst  in  het  noorden  aan 
China,  in  het  westen  aan  Birma  en  de  Britse^ 
bezittingen,  in  .  het  oosten  aan  Anam  ea  oe 
Fransche  bezitüngen  en  in  het  uiden  a^« 
zee,  en  telt  op  14635  □  geogr.  myi onwtreoK' 


SIAM. 


493 


5750000  inwonen.  Het  elgeniyke  Siam,  aln 
den  benedenloop  van  de  Menam  gelegen, 
strekt  van  het  noorden  naar  het  zuiden  zich 
oit  over  eene  lengte  van  670  Ned.  mQl  en 
▼an  het  westen  naar  het  oosten  over  eene 
lengte  van  220  Ned.  mffl,  en  wordt  door  tal- 
ryke  zSrivieren  en  vertakkingen  van  de  Menam 
besproeid,  soodat  er  de  alluviaalgrond  uit 
rivierklei  bestaat  Yerder  verheffen  zich  aan 
beide  zSden  boschrQke  henvelterrassen.  Het 
Laoland,  ten  noorden  gelegen,  is  eene  berg- 
streek.  De  voornaamste  rivier  des  Ryks  is  de 
bevaarbare  Menam,  van  welke  verschillende 
gedeelten  verschillende  namen  dragen;  zQ 
stort  zich  met  drie  vertakte  armen  uit  in  de 
Oolf  van  Siam.  Hare  regelmatig  terogkeerende 
rQzing  in  den  zomer  gelukt  op  die  van  de 
Nyi  en  heeft  eene  dergeiyke  werking.  Men 
vindt  er  een  tropisch  klimaat.  Van  December 
tot  Maart  heerscht  er  de  noordoostmoesson 
en  van  Mei  tot  October  de  zuidwestmoesson.' 
De  eerste  is  droog  en  houdt  de  warmte  in 
Januari  en  Februari  op  een  bednig  van  13— 
S^  C.  De  laatste  brengt  veel  regen,  die  de 
hitte  eenigzins  afkoelt,  welke  in  April  en 
Mei  tot  21—36''  C.  klimt.  Dd  kennis  van  't 
geen  het  ryk  der  delfstoffen  er  oplevert  wacht 
nog  alttfd  op  het  verslag  van  den  in  1872 
benoemden  geoloog,  doch  thans  reeds  verza- 
melt men  er  veel  goud  en  edelgesteenten, 
terwQl  er  nit  het  zeewater  zont  wordt  verkre- 
gen. De  tropische  plantengroei  is  er  ongemeen 
welig.  Men  verbouwt  er  op  de  sUb^onden 
der  Menam  een  overvloed  van  nitmuntende 
rjlst,  en  de  uitgestrekte  teakwouden  van  Siam 
zyn  wereldberoemd.  Tot  de  inlandsche  dieren 
behoort  er  de  olifant,  van  welken  men  hier 
eene  witte  verscheidenheid  aantreft,  —  voorts 
beeft  men  er  koningstygers,  rhinócerossen 
boren,  apen,  herten,  reeën,  veel  gevogelte, 
krokodillen,  slangen,  hagedissen  eoz. ,  terwyi 
•de  rivieren  en  de  zee  wemelen  van  visschen. 
De  bevolking  bestaat  uit  2  millioen  Siameezen,  1 
millioen  Malelers,  1  millioen  Chineezen  en  Lao*s 
Vs  millioen  Cambod^anen^  eenige  bergbewo- 
nende  stammen  en  een  aantal  vreemdelingen. 
De  Siameezen  vormen  met  eenige  andere  stam- 
men van  Achter  Indië  het  volk  van  Skaï,  dat 
«it  Midden-Azië  (van  eene  plek,  waar  de  Brah- 
mapoetra  zich  westwaarts  buigt)  naar  het 
suiden  trok,  en  behooren  alzoo  tot  het  Mon- 
goolsche  ras.  De  Lao*d  komen  sterk  met  hen 
overeen.  Intusschen  is  de  vermenging  met 
Indisch,  Maleisch  en  Chineesch  blo^  in  hun 
voorkomen  dnideiyk  zichtbaar.  Zy  zyn  licht- 
bruin van  huid,  klein,  beenig,  dik  van  hoofd, 
schraal  gespierd  wegens  het  uitsluitend  gebruik 
van  plantaardige  voedingsmiddelen,  traag  we- 
gens het  warme  klimaat,  onbeschaafd  en 
scompzlnnig  wegens  hunne  eeuwenheugende 
slavemy.  De  werkliedenbevolking  bestaat  er 
hoofdzakeiyk  uit  Chineezen  en  Maleiers.  Ook 
in  de  taal  en  den  godsdienst  der  Siameezen 
openbaart  zich  de  voortdurende  vermenging 
met  de  Vóór-Indische  en  Maleische  bevolking. 
De  taal,  oorspronkeiyk  eenlettergrepig,  maar 
door  de  opneming  van  het  Pftli  tweelettergrepig 
geworden,  heeft  veel  eigenaardigs  en  is  in 
onderscheidene  tongvallen  verdeeld.  Het  schrift;, 
het  Pslli,  geiykt  op  het  Oud-Indisch.  De  klee- 
ding der  inboorlingen  bestaat  nit  een  katoenen 
^waad;  de  voeten  biyven  ongeschoeid,  be- 


halve die  der  bemiddelden,  welke  sandalen 
dragen,  deze  laatsten  voorzien  zich  tevens  van 
een  zonnescherm,  terwyi  de  overigen  zich 
vergenoegen  met  een  breedgeranden  hoed  van 
palmbladeren.  De  houten  huizen  verheffen  zich 
in  aan  overstrooming  blootgestelde  streken  op 
palen,  doch  in  de  woningen  der  aanzieniyken 
in  de  stad  vindt  men  Europeesche  meubelen. 
By  hen  is  ook  de  veelwyvery  algemeen  in 
zwang.  In  het  maatschappeiyk  leven  heerscht 
er  eene  groote  ongeiykheid.  Een  derde  ge- 
deelte des  volks  sleept  het  leven  voort  in  de 
ellendigste  lyfeigenschap,  en  onder  de  vryen 
genieten  de  edellieden  en  de  aanzieniykste 
ambtenaren  eene  schier  vorsteiyke  eer.  Eene 
Inie  ambtenaarsbende  zuigt  het  volk  uit  en 
bezwaart  de  vrye  lieden  met  schier  ondrage- 
lyke  belastingen.  Eigeniyke  slaven  zyn  er  de 
Ounbod^lanen,  Maleiers  en  Pegoeanen,  en 
anderen  geraakten  in  lyfeigenschap  door  ver- 
koop of  door  een  reohteriyk  vonnis  wegens 
schulden.  De  godsdienst  is  er  het  Boeddhaïsmus, 
hetwelk  er  uit  Vóór  Indie  werd  ingevoerd; 
in  geen  enkel  land  van  Achterindië  heeft hy 
zoo  groeten  invloed  op  het  Hof  en  op  de 
hooge  standen,  die  in  den  regel  eenigen  tyd 
in  kloosters  doorbrachten,  alsmede  op  het  volk, 
als  in  Siam.  De  priesters  geven  er  een  zeer 
gebrekkig  lager  onderwys.  Er  waren  vóór  1885 
twee  Koningen;  de  tweede  genoot  wel  ko- 
nhikiyke  eer,  maar  nam  aan  de  staatszaken 
slechts  in  zoover  deel  als  de  eerste  goedvond. 
De  koninkiyke  macht  is  er  onbeperkt ;  de  Ko- 
ning is  souverein  en  tevens  het  hoofd  van 
den  godsdienst  Tot  aan  1873  wierp  men  zich 
ter  aarde  als  men  vóór  den  Koning  verscheen, 
thans  mag  men  biyven  staan.  De  staatsin- 
komsten  vloeien  er  voort  nit  de  voortbreng- 
selen In  natnra,  hoofdgeld,  monopoliën  (opium- 
pracht  enz.)  en  tollen  en  beloopen  Jaariyks 
omstreeks  20  millioen  dollars.  De  rechtsbedee- 
ling  is  er  in  een  trenrigen  toestand;  een  ge- 
rechtshof, in  1876  gesticht,  zou  dien  verbeteren, 
maar  de  uitkomst  beantwoordt  niet  aan  het 
doel.  De  wetten  wegens  schuldvorderingen  en 
de  lyfstraffen  zyn  er  zeer  gestreng.  Het  leger 
bestaat  er  nit  eene  kleine  bezoldigde  kern  en 
nit  troepen,  welke  alleen  gedurende  den  dienst- 
tyd  kost  en  kleeding  erlangen.  Deze  laatsten 
komen  slechts  by  nood  onder  de  wapens.  Het 
staande  leger  is  er  voorzien  van  vóór-  en 
achtergelaadgeweren,  hellebaarden  en  pieken  ; 
ook  gebruikt  men  er  olifanten  in  den  oorlog. 
De  lyfwaoht  is  op  Engelsche  wyze  gekleed, 
en  de  instructie  geschiedde  te  voren  door 
Franschen,  thans  door  Pruisen.  De  vloot  be- 
staat uit  8  schepen,  onder  welke  zich  eenige 
stoombooten  bevinden.  De  handel  is  er  byna  ge- 
heel in  handen  der  Chineezen  en  de  stapelplaats 
voor  den  buitenlandschen  handel  is  Bangkok, 
waar  omstreeks  een  half  millioen  inwoners 
gevestigd  zyn.  In  1876  had  er  de  invoer  eene 
waarde  van  ruim  7  en  de  uitvoer  eene  van  byna 
8V3  millioen  doUars.  Tot  de  uitvoerartikelen 
behooren  er  ryst,  suiker,  visch,  peper,  hout, 
huiden,  kardamom,  sesam,  sapanhout,  kokosolie, 
katoen,  ruwe  zyde  enz.,  —  en  tot  de  invoer^ 
artikelen  geweven  stoffen,  sieraden,  edelge- 
steenten, sterke  dranken,  galanteriefin  enz. 
In  de  haven  van  Bangkok,  de  hoofdstad  des 
Ryks  (zie  bygaande  afbeelding),  verschenen  in 
1877  niet  minder  dan  720  schepen  met  eene 


494 


SIAM. 


laadnitmte  fan  226000  ton,  terwgi  er niim  loo 
Teel  de  haven  yerlieten.  In  1880  was  dat  aantal 
681  met  eene  laadrnimtentnbynal95000ton, 
terwgi  in  1885  407  scbepen  met  eene  laad- 
rnimte  van  208092  ton  er  oitaeilden.  De  koop- 
▼aardgvloot  bevat  er  52  naar  Eoropeescb  model 


In  de  Jaarboeken  van  Slam  zUn  de  ondtte 
berichten  van  het  Jaar  638  nm  Chr. ,  namelglL 
van  de  invoering;  van  het  Boeddhaltama  als 
BtaatigodsdlenBt,  het  begin  van  de  Siameescbe 
tgdrekening.  De  residentie  la^  toen  aan  den 
bovenloop  van  den  Menam  in  L*iio-land,  mair 


gebonwde  schepen,  onder  welke  zich  3  stoom- 
booten  bevinden.  De  wegen  in  het  binnenland 
z|f  n  zeer  slecht ;  met  het  buitenland  is  Siam  over 
Bangkok  door  een  telegraafdraad  en  doormail- 
booten verbonden.  Men  heeft  er  zilvergeld 
en  sedert  1874  ook  papier. 


werd  wegens  het  voortrokken  der  uit  het 
noordwesten  komende  Birmanen  allengB  verder 
naar  het  zuiden  verplaatst,  in  1360  t^ 
Ajoethia  (thans  Kroengkaoe,  100  Ked.  m 
van  den  mond  der  Menam).  Siam  onderhidKi 
eene  vriendschappeigke  betrekking  metCbm» 


SIAM-8IBERIË. 


496 


«D  betialde  aohitttiBg  mh  dat  B)|k,  naar  wés 
▼an  de  14de  tot  de  17de  eeuw  ia  festadigen 
oorlog  met  Binaa  (Pegoe),  ■omttds  ook  met 
Malakka.  In  bet  bümenlaiid  roofde  de  éene 
omweateliog  op  de  andere,  en  nergene  ter 
wereld  was  de  troonopvolging  looonaekerals 
diar.  Van  1667  tot  1696  moeet  Siam  bnigen 
onder  de  beerscbappQ  van  Birma.  Omstreeka 
1660  plaataten  Portngeeeehe  lendelingen  liob 
aan  bet  boofd  der  Lao*f  en  yoerden  deien  aan 
tegen  Cambod^Ms  betwelk  sedert  dien  inval 
in  een  staat  van  kwVning  verkeert.  In  Siam 
maakte  in  1663  een  Griek,  Omttamiif»  JPkatd' 
kom  nit  Cepbalonia,  sieb  meester  van  bet  be- 
beer  onder  den  titel  van  «eerrte  minister*'  en 
bracbt  er  veel  goeds  tot  stand.  ZQn  voornemen 
ecbter,  met  bnlp  van  de  Jeaitfeten  en  b0ge- 
staan  door  FiankrQk,  bet  BegeerendBnis  van 
den  troon  te  stoeten  en  zelf  Koning  te  wor- 
den, leed  sdiipbrenk*  T0dens  sün  bestnnr  ont- 
ving Koning  Lodêw^k  XIV  een  Siameesob 
geiantscbap  (1684).  Fraaiuük  aond  daarop 
in  1686^1688  eene  vloot  met  600  man  lan- 
dingtroepen, die  sicb  van  de  haven  van 
Bangkok  meester  maakten.  Weldra  eebter  moes- 
ten iV  de  troepen  de  w||k  nemen,  en  J^hMtom 
en  s0ne  medestanders  werden  vermoord.  De 
Engeiwben  moesten  desgelUkB  vertrekken,  en 
alleen  de  Nederlanders  werden  gedold.  In 
1766  werd  Siam  door  den  Koning  van 
Ava  verwoest,  doob  ayn  leger  in  1769 
verdreven  door  den  Chinees  Pi^  iak.  Deae, 
aanvankelQk  sleebts  een  koopman,  maakte 
licb  als  gonvemenr  der  noordeiUke  provincie 
door  syne  welwillendheid  bemind,  beklom  den 
troon  en  verhief  Bangkok  tot  residentie,  maar 
verviel  als  Koning  tot  wreedheid  en  werd 
door  Bi|n  generaal  CkMeri  vermoord.  Laatst- 
genoemde nam  den  ontmimden  vorstensetel 
in  besit  en  werd  de  stichter  van  de  thans 
regeerende  dynastie.  Het  bestnor  van  PAmmIm- 
komg  (1809—1824)  was  een  schrikbewind,  en 
onder  sQn  opvolger  werd  het  land  door  paleUh 
omwentelingen  geteisterd.  Den  8den  April  1861 
aanvaardde  Maka  Mai^koêi  bet  bewind  en 
regeerde  met  kracht;  s0ne  raadslieden  waren 
Amerikanen.  HQ  poogde  den  handel  te  ver- 
levendigen en  de  lasten  des  volks  te  verlichten, 
maar  kon  sOn  doel  niet  berdken.  £indel||k 
kwamen  er  handelsverdragen  tot  stand  met 
vreemde  Mogendheden,  nameiük  met  Engeland 
in  1866,  met  Frankrijk  in  1868,  met  Dnitseb- 
land  in  1862  en  met  Oostenrgk  in  1868.  Den 
isten  Oetober  van  laatstgenoemd  Jaar  beklom  de 
tegenwoordige  Koning,  op  den  leelt||d  van  vgf- 
tien  Jaren  den  troon.  HO  was  opgevoed  door  eene 
Engelscbe  vrouw,  bcnocht  in  1871  CJalontta, 
onderscheidt  aich  door  eene  ijverige  deelneming 
aan  de  staatsaaken,  onderhoudt  eene  welwil- 
lende betrekking  met  de  vreemde  consuls  en 
schijnt  in  staat  te  wesen,  belangrijke  hervor- 
mingen in  te  voeren.  Siam  weigerde  sedert  1862 
de  gebruikeltjke  schatting  aan  China  te  betalen. 
Die  sehattUig  werd  in  1877  door  China  ge- 
eisobt  onder  bedreiging  vao  oorlog,  maar  Siam 
bleef  by  aijne  weigering  volharden.  De  tegen- 
woordige Koning  drMgt  den  naam  van 
SomdêUk  Pkra  Fofomondr  Maha  Khodalomeorm. 
Hy  werd  geboren  den  21sten  September  1863 
en  bekleedt  den  troon  sedert  Cctober  1868. 

Sibbern  (Frederik  Christiaan),  een  Deensch 
wijsgeer,    geboren    den  18den  Juli  1786  te 


K<^peobaffen,  studeerde  aldaar  in  de  reohten, 
reisde  in  Doitscfaland  en  werd  in  1813  boog- 
leeraar  in  de  wijsbegeerte  te  Kopenhagen, 
waar  hy  den  16dea  December  1872  overieed. 
Hy  is  als  boogleeraar  en  als  schryver  yverig 
werkaaam  geweest  en  heeft  tevens  als  een 
gematigd  viyainnig  staatsman  deel  genomen 
aan  de  openbare  iaken  in  Denemarken.  Zyn 
voornaamste  geschrift  is:  «Menneskets  aandelige 
l^itur  og  Visen  CsHenschen  geesteiyke  na- 
tuur ea  weaen,  1812—1828,  2  dln;  3de  druk» 
1867)**.  Voorts  leverde  hy:  „Logikens  £le- 
menter  (1888;  2de  druk,  1806)**,  —  .(Jabrielis 
Breve  (1826—1826,  2  dln)**,  —  en„OmPoesie 
og  Konst  (2de  druk,  1866)**. 

Siberg  (Jobannes),  van  1801  tot  1804 
gouverneur-generaal  van  Neérlandsch  Indië, 
was  een  ervaren  handelsman,  en  oftchoon 
eene  ryke  lading,  door  hem  a^ezonden,  in 
banden  der  Engelsehen  viel,  benoemde  Koning 
Loéiemh  hem  tot  ridder  van  de  Orde  der 
Unie.  Verdere  levensbyaonderbeden  van  desen 
ambtenaar  ayn  ona  onbekend,  behalve  dat 
hy  te  Batavia  in  beogen  ouderdom  overleed» 

Siberië  (sie  de  kaart  van  Noord-  en  Midden- 
Aai«  by  het  artikel  .«icitf),  alzoo  geheeten  naar 
de  oude  residentie  SiShw  op  den  rechter  oever 
der  Irtyid»  niet  ver  van  Tobolsk,  is  de  naam 
van  een  Asiattsch-Bossisch  gebied,  dat  lich 
uitstrekt  van  60—170^  O.L.  van  Qreenwich  en 
van  4»— 70^40'  K3.  Het  is  in  bet  westen  door 
de  Oeralketen  van  Europeesch  Busland  ge- 
scheiden en  grenst  in  bet  suiden  aan  de  Kir- 
gisensteppe,  in  bet  oosten  aan  de  seeen  van 
Behring,  Ochotsk  en  Japan  en  in  het  noor- 
den aan  de  Noordeiyke  Usxee.  Het  heeft  eene 
oppervlakte  van  221012  Q  geogr.  myi  en 
wordt  verdeeld  in  WestrSiberiö  (het  stroom- 
gebied van  de  Irtyqj  en  de  Ob)  en  Coet  Siberië 
(het  stroomgebied  van  de  Jenissei ende Lena» 
tevens  verreweg  het  grootste  gedeelte),  welke 
sicb  door  de  gesteldheid  en  de  voortbreng- 
selep  van  den  grond  aanmerkeiyk  van  elkan- 
der onderscheiden.  Het  noordeiyke  en  grootste 
gedeelte  des  lands  is  in  bet  westen  vlak  en 
in  het  oosten  met  diepe,  schilderachtige  rivier- 
dalen en  tafelvormige  bergen  ter  hoogte  van 
90  Ned.  el  versierd.  Tosschen  de  gedeelten 
van  de  Iriyiil,  de  Ob  en  de  Jenissei,  die  den 
middenloop  vormen,  vindt  men  uitgebreide 
steppen.  ToMchen  68*»  en  63*»  N.  B.  verheft 
zich  eene  eenvormige  hoogvlakte  met  eene 
gemiddelde  hoogte  van  100  Ned.  el  en  met 
moeraarige  waterscheidingen.  Daarachter  ver- 
ryst  bet  noordeiyke  randgebergte  van  de 
hoogvlakte  van  Centraal  AziS,  welks  uiüoo- 
pers  tot  aan  aee  voortscbryden  of  zich  in  de 
Toendra  verliezen.  In  bet  zuidwesten  van 
Siberië  beeft  men  den  Altaï  als  grensgebergte 
naar  de  zyde  van  China  en  van  de  Kirgisen- 
stem>e.  De  kern  van  dit  gebergte  is  gelegen 
tuaKhen  de  Irty^j  en  de  Ob  en  ishetbrooge- 
bied  van  laatstgenoemde  rivier;  zy  bereikt  in 
den  BJeloechaberg  eene  hoogte  van  3  362  Ned. 
el.  Verbaaend  ryk  is  dit  gebergte  met  zUne 
uitloopers  in  ertsen;  bet  geheele  gebied  van 
den  Altaï  is  dan  ook  het  byzonder  eigendom 
van  het  Russische  Keizerhuis.  Eene  voortzet- 
ting van  den  Altaï  is  bet  Ss^aansche  gebergte^ 
dat  zich  in  den  Hoenkoe  Sardlk  ter  hoogte 
van  3490  Ned.  el  verheft,  de  grens  vormt 
naar  de  zyde  van  China,  doorgang  verleent 


4M 


SIBERIË. 


sao  de  JeniaieT  en  weinig  bekooriOto  berg- 
paneii  heeft  IMt  gebei^  beslaat  met  de 
ToealriiMkisohe  Alpen  de  mtmte  tot  aan  het* 
Baikalmeer.  Ten  ootten  Tan  dit  Meer  beeft 
men  tot  aan  de  Argoen  het  Daoeriech  of  Traaa- 
baikalBch  gebergte,  dat  noordwaarts  overgaat 
in  het  Witimplateaa.  Als  eene  andere  kern 
▼errQst  op  50^  N.  B.  de  Soebondogro^,  noord- 
oostwaarts  ▼oortsohrOdend  in  het  Jablonnol- 
gebergte,  dat  sich  Terrolgens  oostwaarts  wendt, 
langs  den  breedtecirkel  Tan  55°  voortloopt  en 
eerst  als  Kost-  of  Snawowoigebergte  sga  tocht 
naar  het  noord-noordoosten  voortiet  Voorts 
dringt  nog  nit  Hand^H>orge  de  hooge  Chinggaa 
door  op  het  stroomgebied  van  de  Amoer,  ter- 
wtfl  het  gebergte  van  Mand^oerye  er  sich 
aan  de  knst  verheft. 

Tan  de  meren  des  lands  kent  men  tot  nn 
toe  alleen  het  uitgestrekte  Baikalmeer.  ter^ 
wQl  TtjéhmamMki  in  1875  mededeeltaigen  heeft 
geïsan  omtrent  een  aantal  meren,  op  het 
grondgebied  der  Chatanga,  Anabara,  Olenek 
«n  Wi^oei  gelegen.  Stroomende  wateren  heeft 
men  er  in  menigte.  De  rivieren  van  Siberifi 
onderscheiden  sich  door  de  eigenschap,  dat 
coowel  de  hoofd-  als  de  sVrivieren  van  hare 
monden  af  over  een  aaamerkelOken  aibtand 
1)evaarbaar  s^n  en  dat  de  landroggen,  die 
•het  éene  stroomgebied  van  het  andere  schei- 
den, eene  geringe  breedte  hebben.  Men  heeft 
alzoo  een  waterweg  van  het  Oeralgebergte 
tot  aan  de  Amoer,  ^  en  de  Ob,  de  JenlsseV  en 
het  Baikalmeer  worden  sedert  1848  door 
stoombooten  bevaren;  sQ  sSn  echter  jaarigks 
gedurende  weinig  maanden  vrQ  van  ds.  De 
'voornaamste  rivieren,  welke  lich  naar  de 
IJssee  spoeden,  zyn  de  Ob,  de  JenisseV  en 
de  Lena.  Op  eerstgenoemde  twee  vraa  voor 
eenigen  tQd  veler  aandacht  gevestigd,  nadat 
4n  1875^1876  de  Zweedsche  seeman  Nar- 
demihföld  had  aangeweaen,  dat  de  seeweg 
over  Nova  Zembia  in  den  aomer  vr)|  van  )|s 
en  voor  koopvaardQschepen  bruikbaar  is. 
Later  (September  1879)  is  trouwens  gebleken, 
dat  men  onder  gunstige  omstandigheden  daar- 
langs Japan  bereiken  kan.  Die  beide  rivieren, 
in  elkanders  nabyheid  sich  uitstortend  in  de 
Karasee,  dringende  diep  in  Centraal*Asi6 
door  en  hebben  te  samen  een  stroomge- 
bied van  bOna  104000  Q  «oogr.  mt|l,  —  een 
Tuim  veld  voor  de  handelsondernemingen 
der  Bussen.  De  genoemde  drie  stroomen  heb- 
ben talrQke  en  aanxienliike  iVrivieren,  en 
lussohen  de  hoofdrivieren  liggen  de  monden 
van  andere,  die  wel  is  waar  geene  kustrivie- 
ren,  maar  toch  van  minder  belang  ign,  om- 
dat zy  door  de  Toendra*s  kronkelen  en  ieder 
Jaar  slechts  weinige  weken  vrg  van  Qs  s|fn. 
eiertoe  behooren  de  Piasina,  de  Chatanga, 
de  Anabara  en  de  Olenek  ten  westen,  en  de 
Jana,  de  Indigirka,  de  Alas^a,  de  Kolyma 
en  de  T^aoen  ten  oosten  van  de  Lena. 
Onderscheidene  rivieren  begeven  lich  voorts 
naar  den  Groeten  Oceaan,  sooals  de  Anadyr 
en  de  Kamtitfatka  naar  de  Behringsee  en  de 
Amoer  naar  de  Zee  van  Ochotsk.  —  Hetkli- 
maat  is  er  ongunstig  en  in  het  noorden  van 
Siberië  weinig  bevorderlijk  voor  plantengroei 
-en  kolonisatie.  In  lang  verleden  tQd  echter 
was  het  ook  dAar  veel  sachter,  looals  bigkt 
Jüït  de  fossiele  overbigitolen  van  den  mam- 
,mouth,  terwijl  thans  de  koude  nergens  elders 


aoo  fM  is.  De  A  siatisebe  kondepool  met  eene 
gemiddelde  jaarlgksche  warmte  Tma  —  12*^C. 
ligt  in   Oostaiberie,  strekt  sioh  uit  van  den 
mond  der  Anabara  tot  dien  der  lodigUa  en 
bereikt  nagenoeg  Jakoetsk  ( — 10,0 1?.).  Inden 
winter  daalt  er  de  tbermomeCer  tot  —  41'*0. 
en  klimt  in  den  aomer  tot -f-  IT^CHetvrieU 
er  bgkans  eiken  naoht  en  de  groad  ontdooit 
er  alleen  san  de  oppervlakte.  In  West-SlberiS 
bedraagt  te  Tolstonosowsk    amn   de  Jenisssr 
(70''  K.  B.)  de  gemiddelde  JmArVkneiie  wamrte 
~  lO,."" C, teToeroechaask(66''  N.B.)  —  5,^0, 
in  Ocnotsk  —  5®  C.  en  in  de  hsven  van  Nfto- 
liyewsk  ^VC'- Veel  gunstiger  in  daarentegen 
het  klinumt  in  Znid-Siberi6,  in  de  strook  langt 
de  noordeltJke  nitloopers  van  het  saJdel|ke 
grensgebergte,  in  „Rnssiseh- Siberië**.  Hier  be- 
vindt men  sich  niet  meer  in  bet  sneeuw-  en 
tJsgewest,  hoewel  ook  hier  de  wintem  gestreng 
s|Jn.  Deae  beginnen  met  den  aanvang  van  No- 
vember en  bedekken  het  land  met  een  maalel 
van    sneeuw,    soodat    sledevaarten,    die  tot 
aan  het  einde  van  Maart  voortduren,  er  het 
algemeene  middel  van  gemeensoliap  sfn.  D$ 
koudste  maanden  sQn  er  December  en  Januari; 
dan  daalt  de  thermometer  wel  eens  tot  —  68°  C. 
In  Maart  begint  de  dooi  in  te  vallen,  teges 
het  einde  van  April  ontbotten  de  berken  es 
in  het  midden  van  Mei  staan  alle  boomen  is 
blad.  De  lente  en  de  herftt  s0n  er  gewoonifk 
regenachtig,    maar   gedurende    den    droges, 
warmen  lomer  en  in  den  winter  heeft  nas 
er  doorgaans  een  helderen  hemel.  Zeer  saai  ii 
er  in  April  en  Mei  de  wisseling  vantempait- 
tuur;  op  eene  koude  van  10^  C.  volgt  wel  mm 
aanstonds  eene  warmte  van  20^  C. 

WU  seiden  reeds,  dat  men  weenoverrioed 
van  ertsen  aantreft.  Men  delft  goud  In  M 
Oeralgebergte,  en  nog  veel  belangrijker  s|s 
de  goudwasscherQen  langs  geheel  „Busslseb- 
Siberië**.  De  geheele  goudopbrengst  In  1871 
was  2400  pnd  (leder  van  10  Ned.  pond),  es 
in   1878  leverden  alleen  de  wasscherQen  vsa 
Oost-Siberië  1889  pud,  waarmede  sich  26560 
menschen  besig  hielden.  Die  goudrijkdom  heelt 
echter  niet  medegewerkt  tot  bevordering  der 
beschaving,  daar  schraapsuchtige  ondernemen 
er  de  noodïge  handen  aan  den  landbouw  ont- 
trokken en  velen  tot  eene  ruwe  levenswfi 
verlokten.  Voorts  heeft  men  er  silver-,  tt^'i 
koper-,    sont-  en  steenkolenmijnen,  aköiede 
graphietgroeven.  Ivoor  of  manmonthstasdes 
vindt  men  er  alleen  ver  in  het  noorden.  Met 
betrekking   tot  het  plantenr|Jk  onderscheMt 
men  er  het  gebied  der  Arctische,  derSteppes-i 
der  Siberisch-Europeesche  en  der  Chineeseh- 
Jiq;»ansche  planten.  Het  vent  naar  hetnoo^ 
den  strekt  de  Siberische  larix  sich  uit,  en  op 
72''  N.  B.  neemt  de  boomgroei  een  einde.  Os- 
aünenbare  wouden  van  uitmuntend  timmerboot 
bedekken  de  steppen  en  de  suid^ke  berges. 
Voor  *t  overige  vindt  men  diep  in  het  no^ 
den  slechts  mos,  een  schraal  voedsel  voor  de 
rendieren.  Dan  velgen  voortreffelijke  weiden. 
De   voornaamste   letel   van  den  landbonw, 
Etoh  tot  b^"  N.  B.  uitstrekkend,  is  langs  des 
zoom  der  rivieren  aan  den  voet  van  betge- 
bergte.    De  ongemeen  vruchtbare  sBbgros^i 
levert  er  londer  bewerking  6  tot  8  jasr  ew 
rijken  oogst,  vooral  van  tarwe  en  rogge,  vooro 
van  gierst  en  boekweit,  terwjl  er  g«n*  ^ 
haver  tot  de  zeldsaamheden  behooren.  V^les^ 


SIBERIË. 


497 


boomen  i||n  er  niet  bestand  tegen  de  felle 
konde,  docb  de  steppen  leveren  een  oTervioed 
Tan  smakeltlke  bessen.  Ook  de  veeteelt  is  er 
Tan  Teel  belang,  en  tot  de  wilde  dieren  be- 
hooren  er  de  eland,  het  hert,  het  rendier, 
de  geit,  de  beer,  de  wolf.  de  witte  en  blanwe 
TOS,  de  hermeiyn  en  andere  pelsdragers,  ter- 
wQl  de  rlTieren  er  voorzien  ^n  Tan  eene  Ter- 
baiende  hooTeelheid  Tisch. 

De  bevolking  wordt  geschat  op  4098535 
melen;  slechts  kleine  gedeelten  in  het  zniden 
hebben  eene  Trit  dichte,  meerendeels  Bossische 
boTolking.  De  oppervlakte,  door  inboorlingen 
bewoond,  telt  slechts  4  personen  op  iedere  Q 
geogr.  myi.  Men  heeft  er  2  800000  Rossen 
met  hnnne  nakomelingen,  de  Siberiërs,  — 
14000  Finnen  (Sojoten,  Wogoelen),  —  40000 
Samojeden  en  Ostiaken,  —  Va  miilioen  Mon- 
golen (Boraeten,  Ealmakken  en  Chineezen),  — 
en  V4de  miilioen  Torken  of  Tartaren  (Jakoeten, 
Tartaren,  Kirgisen,  Joekagiren,  Koijaken, 
Kamt^jatdalen  en  T^oekti^en).  De  Turken  in 
West-Siberië  en  de  Mongoolsche  inboorlingen 
in  Oost-Siberië  zi|n  alleen  vatbaar  voor  ont- 
wikkeling. Onder  genoemde  volken  vindt  men 
alle  trappen  van  beschaving,  nameiyk  Jagers 
(de  Toengoezen),  visachers  (de  Osüaken),  step- 
pennomaden  (de  Kirgisen)  en  landbouwers. 
Deze  laatsten  z|}n  voor  de  toekomst  van  Siberië 
van  het  meeste  belang;  sV  zlJn  meerendeels 
derwaarts  verhuisde  Russen.  Z|)  werden  ach- 
tervolgd door  veroordeelden  of  ballingen,  die 
over  de  dorpen  z0n  verspreid  of  in  strafkolo- 
niën  b||eengevoegd.  In  den  laatsten  t0d  wer- 
den jaarlijks  gemiddeld  13000  personen,  onder 
welke  2500  kinderen,  die  hunne  ouders  verge- 
zelden, naar  Siberië  verwezen.  Ook  thiuis 
brengen  de  woelingen  der  Nihilisten  duizen- 
den derwaarts,  hoewel  men  na  het  Terkrygen 
Tan  Sachalin  (1874)  dit  eiland  tot  verban- 
ningsplaats  bestemde.  De  veroordeelden  worden 
echter  in  Siberië  in  het  algemeen  met  in- 
Bchikkelltkheid  behandeld,  en  velen  van  hen 
Terwerven  voldoende  geldmiddelen.  Intusschen 
zQn  er  de  ballingen  uit  de  laagste  volksklasse, 
die  als  bedelaiurs  overal  aankloppen,  eene 
ware  plaag.  De  welgestelde  inwoner  is  er  de 
Siberiër  (Siberiake),  t>ehoorende  tot  eene  nati- 
onaliteit, uit  Russische  landverhuizers  en  ver- 
oordeelden en  inlandsche  vrouwen  ontstaan 
en  in  uitwendig  voorkomen  sterk  op  de  Rus- 
sen gei0kend.  HjJ  spreekt  de  Russische  taal 
met  den  Permschen  tongval.  Deze  Siberiërs 
bestempelen  de  Russen  met  den  naam  van 
„Rualanders"  en  zien  met  minachting  op  hen 
neder.  Zy  ztjn  eenvoudig  in  levenswys,  stand- 
vastig, sluw,  twistziek,  maar  tevens  gastvry. 
Lyfeigenschap  is  er  onbekend,  maar  het 
groote  gebrek  is  er  eene  onbegrensde  zelfzucht 
en  alzoo  gemis  van  menschlievendheid,  ter- 
wyi  er  velen  verslaafd  zfin  aan  den  sterken 
drank.  Van  de  Siberiërs  houden  ^/loden  zich 
bezig  met  den  landbouw.  De  landbouwer  heeft 
er  geen  grondbezit;  al  het  land  behoort  aan 
de  Kroon.  Deze  stelt  het  ter  beschikking  van 
de  gemeente,  welke  het  jaarigks  na  den 
oogst  verdeelt.  Om  een  huis  te  bouwen,  moet 
men  in  dorpen  en  steden  den  grond  Tan  de 
Kroon  of  Tan  de  gemeente  pachten,  en  de 
bezitter  is  gehouden,  het  huis  na  ontvangen 
beTcl  weder  af  te  breken.  De  kooplieden  en 
nOTerheidsondememers  z]}n  er  zeer  l>ehendïg 


in  hun  bedryf,  en  hunne  zonen  worden  Tcelal 
ambtenaren.  De  Siberiër  is  minder  geschikt 
Toor  eenig  handwerk.  Aan  de  grenzen  Tindt 
men  overal  Kozakkengemeenten,  waar  de  in-, 
woners  desgelijks  het  land  verdeelen;  in 
plaats  van  hoofdgeld  te  betalen,  treden  zjj  in 
militairen  dienst.  De  lagere  ambten  zQn  er  aan 
Siberiërs  toevertrouwd,  maar  de  aanzienlflke 
waardigheden  aan  Russen.  Daglooners  vindt 
men  overal  bjj  de  inboorlingen,  en  de  eigenlQke 
Nomaden  worden  meer  en  meer  verdrongen. 
De  huizen  hebben  er  een  bevallig  voorkomen 
en  z0n  van  binnen  zindelUk;  alleen  op  die 
plaatsen  evenwel,  waar  de  nijverheid  zich 
ontwikkelt,  zQn  de  armoedige  hutten  door 
flinke  huizen  vervangen.  De  fendvolking  bestaat 
nit  ruim  3  miilioen  Christenen,  byna  allen  tot 
de  Grieksch-Orthodoze  Kerk  behoorend,  68900 
Mohammedanen  en  284000  Boeddhaïsten. 

Siberië  is  verdeeld  in  de  beide  generale 
gouvernementen WestSiberië  (2416286  inwo- 
ners) met  de  gouvernementen  Tomsk  en  Tobolsk, 
en  Oost-Siberië  (1675619  inwoners)  met  de 
gouvernementen  Jenisseïsk  en  Irkoetsk  en  de 
gewesten  Jakoetslc,  Trans-Baikal,  het  Amoer- 
en  het  Kustgebied.  In  de  gewesten  is  de  macht 
der  ambtenaren  grooter  dan  in  de  gouverne- 
menten. De  verbeterde  rechtsl>edeeling  van  1864 
is  tot  nu  toe  alleen  op  West  Siberië  toegepast; 
inmiddels  zoekt  men  de  meest  ergerlijke  mis- 
bruiken overal  uit  den  weg  te  ruimen.  De 
verordening  op  de  Russische  steden  van  1870 
is  ingevoerd  in  Tobolsk,  Tomsk,  Krasncjark 
en  Irkoetsk.  Het  onderwQs  is  er  in  een  eUen- 
digen  toestand,  maar  het  volk  streeft  naar 
ontwikkeling  en  men  verwacht  verl>etering 
door  het  in  1875  ingevoerde  schooltoezicht.  Er 
zyn  6  gymnasia,  3  progjmnasia,  eene  reaal- 
school,  4  kweekscholen  van  onderwyzers  en 
12  hoogere  burgerscholen  voor  meisjes;  ook 
bestaat  sedert  1875  het  voornemen,  te  Tomsk 
eene  universiteit  te  stichten.  Zoowel  In  Oost- 
als  in  Wea^Siberië  verschynen  3  of  4  Russi- 
sche dagbladen.  In  het  zuiden  van  Siberië  is 
een  groote  postweg  aangelegd,  en  het  plan 
bestaat  om  den  Oeralspoorweg  van  Tjoemen 
over  Omsk  naar  Semipalatinsk  voort  te  zetten. 
De  Keizeriyke  post  bereikt  er  alle  gami- 
zoensplaatsen,  maar  de  meest  afgelegene  slechts 
eenmaal  in  het  Jaar.  De  telegraafdraad  is  se- 
dert 1871  over  de  geheele  lengte  van  Sil>erië 
gespannen,  tot  Peking  verlengd  en  door  een 
onderzeeschen  kabel  met  Japan  verbonden.  Van 
den  handel  met  Europa  zyn  geene  cyfers  be- 
kend, en  de  transitohandel  tusschen  China 
en  Europa  heeft  sedert  het  openen  der  Chinee- 
sche  havens  voor  Enropeesche  zeeschepen  en 
sedert  de  opheffing  van  het  monopolie  te 
Ejachta  veel  geleden. 

Voor  de  veiligheid  wordt  er  gezorgd  door 
eene  reeks  van  Kozaickenposten  langs  de  gren- 
zen en  door  kleine  garnizoenen  in  de  voor- 
naamste plaatsen  van  het  binnenland.  De 
forten  zyn  er  doorgaans  met  oude,  onbrnik- 
l>are  kanonnen  gewapend.  Nergens  vindt  men 
er  een  tuighuis  voor  artillerie  of  eene  wapen- 
of  bnskruitfabriek.  In  sommige  gouvernemen- 
ten heerscht  sedert  1874  de  algemeene  dienst- 
plicht, en  de  officieren  ontvangen  hunne  oplei- 
ding op  de  militaire  school  te  Omsk.  Voorts 
is  er  het  land  het  yverigst  onderzocht  door 
Duitsche  geleerden. 


498 


SIBERIË-SICAMBREN. 


In  ouden  tyd  was  Siberf6  de  wOkpUats 
der  uit  Centraal- Azië  yerdrevene  volken.  Ten 
behoeve  van  den  pelshandel  verkregen  koop- 
lieden nit  de  Rassiache  flimilie  Strogcmaw  een 
oitgebreid  gebied  in  leen  aan  beide  ztlden 
van  het  Oeralgebergte  en  zorgden,  dat  de  Siberi- 
sche Vorst  Jediger  onderworpen  bleef  aan  den 
Czaar,  om  zich  alzoo  te  beveiligen  tegen  de 
mishandelingen,  waaraan  zt)  bQ  den  pelshandel 
waren  blootgesteld.  Yereenigd  met  Jermdky 
den  aanvoerder  der  Kozakken,  overwonnen 
z|)  KoeUfoem,  den  opvolger  van  Jediger  in  het 
Grenskhanaat;  in  1579  trok  Jermdk  met  eene 
kleine  bende  over  den  Oeral,  doch  leed  in 
1584  de  nederlaag,  waarna  z0ne  hoofdstad 
Isker  ingenomen  werd.  In  1590  werdTobolsk 
de  hoofdstad  der  nieuwe  provincie  en  in  1600 
vielen  de  Russische  Kozakken  In  Oost*Sibe< 
rië  en  deden  er  de  steden  Toerinsk,  Tomsk, 
Koenetsk  en  JenisseUsk  verrüzen.  In  1620 
waren  de  Russen  tot  aan  de  Wiloeirivier 
doorgedrongen  en  in  1626  werd  Krasnojark 
gesticht.  In  1627  vertoonden  zQ  zich  aan  de 
Angara,  in  1628  aan  de  Lena;  in  1632  werd 
Jakoetsk  gebouwd  en  in  1688  bereikten  zy 
Kiuntidatka.  Langzamerhand  rukten  de  Russen 
voorwaarts  in  het  meer  bevolkte,  bergachtige 
zuiden,  kwamen  in  1646  aan  de  oevers  van 
het  Baikalmeer,  waarna  in  1652  Irkoetsk, 
in  1656  Nert^jinsk  gesticht  en  in  1699  geheel 
Kamt^atka  veroverd  werd.  In  1708  kwam  er 
een  Siberisch  gouvernement  tot  stand  met 
Tobolsk  als  hoofdstad;  in  1816  werd  er  een 
gouverneur-generaal  benoemd  en  in  1822 
verdeelde  men  geheel  het  land  in  Oos^  en 
West-Siberië.  De  bezetting  der  belangrQke 
Amoerprovincie  en  de  uitbreiding  der  kust- 
provincie met  Russisch  Mand^oerye  namen  in 
1852  een  aanvang  en  werden  bevestigd  door 
het  verdrag  van  Aigoen  (28  Mei  1858)  met 
China  en  door  het  tractaat  van  14  November 
1860.  Rusland  is  daardoor  de  nabuur  van 
Korea  geworden  en  krUgt  vandaar  vele  land- 
verhuizers, terwfll  Noord  China  voor  het  RQk 
van  den  Czaar  geopend  is.  Ook  verkreeg 
Rusland  in  1875  het  eiland  Sachalin  in  ruil 
tegen  de  Koerilen.  Tot  de  Jongste  weten- 
schappeiyke  reizen  naar  Siberië  behooren 
de  LenaOlenekexpeditie  van  lyekanowski 
in  1875  en  de  expeditie  naar  WestSiberië 
van  Srehmj  Fiuteh  en  Graaf  Waldbur^  Zeil 
in   1876. 

Sibiriakow  (Alexander),  de  milde  bevor- 
deraar der  noordpooltochten ,  werd  geboren 
in  Siberië  en  studeerde  te  Zürich  in  de 
chemische  technologie.  ZQne  pogingen,  om  in 
Siberië  technische  fiibrieken  te  stichten,  leden 
schipbreuk  en  hQ  vestigde  daarna  zfjne  aan- 
dacht op  den  aanleg  van  kanalen  en  op  hydro- 
graphische  onderzoekingen.  Toen  hQ  in  1875 
bericht  ontving  van  Hen  door  Nordênsh'öld  ont- 
werpen tocht  naar  de  lenisseY,  stelde  h|)  langs 
den  seindraad  25000  roebels  ter  zQuer  beschik- 
king en  ook  de  latere  ondernemingen  van  dien 
reiziger  bevorderde  hü  door  geldel^ke  onder- 
steuning. In  den  zomer  van  1880  volbracht 
hj)  zelf  uit  Malmë  op  eene  door  hem  gebouwde 
en  uitgeruste  stoomboot  eene  zeereis  naar  de 
Noordeigke  Uszee.  Het  schip  moest  echter  in 
de  Gyldabaai  tusschen  de  Ob  en  de  JenisseY 
eene  wQkplaats  zoeken.  HQ  stoomde  vervol- 
gens de  JenisseY  op  en  eene  expeditie  met  sle- 


den, door  zQu  broeder  uitgeruBt,  bracht  hem  ia 
Januari  1881  naar  Tobolsk. 

Sibonr  (Marie  Dominique  Anguste),  auto- 
bisschop  van  ParQs,  geboren  den  4den  April 
1792  te  St  Paul  Trois  Chateanx  (Di6me). 
studeerde  te  Avignon  in  de  theologie  en  wero 
in  1817  oppervicaris  bQ  de  buitenlandidie 
zendelingsgestichten  en  in  1819  domheer  te 
Font  St  Esprit,  waar  hQ  zich  vooral  op  het 
kerkeigk  recht  toelegde.  In  1888  werd  hfl  riet- 
ris  generaal  te  Nlmes,  in  1889  bisschop  nn 
Digne  en  in  1848  naar  den  wensdi  der  repu- 
blikeinsche  partt)  aartsMssohop  van  Ffti1|& 
Den  SOsten  Januari  1853  ,voltrok  htj  het  hu- 
weigk  van  Keizer  NapoUom  III  en  werd  den 
8den  Januari  1867  door  de  wraakzuchtige  liand 
van  den  geëxcommuniceerden  priester  V$rget 
in  de  kerk  St  Etienne  du  Mont  te  ParSs 
vermoord.  HQ  schreef:  „Institutions  diooéni- 
nes  (1845)"  en   „Mandement»  (1851 -1862)^ 

Sibyllen  (SibjUae)  noemde  men  in  de 
dagen  der  Oudheid  vrouwen,  die  men  door  de 
Goden  met  den  geest  der  voorspelling  beiield 
waande.  Omtrent  haar  aantal,  hare  namen  eo 
haar  vaderland  bestaat  verschil  van  meening. 
Het  vroegst  worden  zQ  vermeld  in  Klein- Axië, 
in  de  omstreken  van  het  Idagebergte,  in  bet 
Ionische  Erythrae,  waar  zich  de  vermasrde 
sibylle  MeropkUe  bevond,  —  voorts  op  Sasuz, 
te  Delphi,  alsmede  te  Cuma  en  te  Tibnr  in 
Italië.  Steeds  worden  zQ  voorgesteld  il> 
maagden,  in  eenzame  holen  en  grotten  of 
aan  bronnen  gehuisvest  en  van  den  geeit  na 
ApoUo  doortinteld ;  z0  voorspelden  in  een 
staat  van  geestvervoering  de  toekonut  en 
waren  zeer  in  aanzien  bg  het  volk.  Z^  werden 
priesteressen,  lievelingen,  zusters  of  doditen 
van  ApoUo  geheeten.  In  Griekenland  verkon- 
digden z0  bare  voorspellingen  vooral  op  die 
phiatsen,  waar  zich  een  orakel  der  Oodheü 
bevond.  Daar  de  sibyllen  naar  den  geest  net 
elkander  vermaagschapt  waren,  werden  4 
met  elkander  verwisseld.  Yan  de  Sibylle  nn 
Cumae,  ook  Amalthea  genaamd,  zffn  rolge^ 
de  legende  de  „Sibylignsche  boeken**  afkomitiff, 
door  TarquUnms  Superbuë  voor  veel  geld  ge- 
kocht ;  ztl  werden  enkel  op  bevel  van  den 
Senaat  door  daartoe  bestemde  priesters  in  ge- 
wichtige omstandigheden  geraadpleegd.  In  dea 
oorlog  tegen  de  Galliërs  werden  deze  boeken 
echter  eene  prooi  der  vlammen.  Ook  vindt  men 
eene  Chaldeeuwschlsraelietische  Sibylle  ?e^ 
meld,  Sabba  of  Sambetke  geheeten.  De  thans  nog 
bestaande  12  boeken  met  Sibyimnseheorak^ 
zgn  vermoedelUk  afkomstig  uit  de  2de  o(9^ 
eeuw  onzer  jaartelling. 

Sioambren  of  ShambriSrs  is  de  naamnn 
éen  der  machtigste  Gtormaansche  volksstamma^ 
Zö  worden  het  eerst  genoemd  door  CaêtaTi  o» 
in  55  vóór  Chr.  vruchteloos  tegen  hen» 
velde  trok.  Zg  woonden  dicht  bt)  de  BTV 
volgens  anderen  aan  de  oevers  van  de  Boer. 
Met  de  Usipeten  en  de  Tencteren  ondernanjj 
zQ  in  16  vóór  Chr.  een  tocht  aan  de  over^^* 
van  de  RUn  en  brachten  den  EomeinsM»! 
stadhouder  LoUims  eene  nederlaag  toe.  W 
of  v(|f  jaar  later  trok  Dnuw  door  hnn  aafl 
zonder  hen  tot  onderwerping  te  hrengj»- 
Daarentegen  werden  zQ  in  het  jaar  8jw 
Chr.  door  Tiberiui  overwonnen  en  ten  g«t**J 
van  40000  naar  Gallië  verdreven.  Br  waiw 
echter  nog  velen  achtergebleven,  die  eenigw» 


SICAHBBEN— SICILIË. 


499 


tyd  onder  den  naam  van  Manen  tnischen  de 
Boyen-Eems  en  Boven-Lippe  vertoefd  hebben, 
dooh  in  rustiger  tyd  naar  hun  vaderland  z0n 
temggekeerd. 

Sioard  (Roche  Ambroise  Lncnrron),  de  waar- 
dige opvolger  van  den  beroemden  abt  dê  VJBpée^ 
wtidde  al  zgne  krachten  aan  de  opvoedingen 
het  onderricht  van  doofMommen.  HQ  werd  ge- 
boren te  Fonsseret  b0  Toolonse,  studeerde 
in  laatstgenoemde  stad,  werd  kanunnik  te 
Bordeaux  en  vervolgens  lid  van  de  Académie 
aldaar.  HQ  stichtte  er  met  uitstekend  gevolg 
eene  school  voor  doofttommen  en  werd  na 
het  overlQden  van  de  VJSpêe  (1789)  directeur 
van  het  doofetommeninstituut  te  FarQs.  Hoe- 
wel hy  gedurende  de  Omwenteling  in  de  ge- 
vangenis geworpen  en  ter  dood  veroordeeld 
werd,  waaraan  de  horologiemaker  Ifonno^  hem 
ontrvJcte,  ofiiohoon  hy  later  naar  Guyana  geban- 
nen werd  en  zich  hieraan  slechts  door  eene 
tydige  vlucht  onttrok,  keerde  hy  na  den  18den 
Bmmaire  naar  Parys  terug,  om  er  zyne  taak 
weder  op  te  vatten.  Hy  overleed  den  lOden  Mei 
1822  in  nagenoeg  80-Jarigen  ouderdom.  Hy  was 
lid  van  het  Instituut  en  schreef  o.  a.:  „Mémoire 
sur  Tart  dinstruire  les  sourds-muets  de  nais- 
sance  (1789)",  —  „Catéchisme  et  instruction 
chrétienne  des  sourds-muets  (1796)**,  ~  „Cours 
d'instruction  d'un  sourd-muet  de  naissance 
pour  servir  k  Téducation  des  sourds-muets 
(1800  en  1808)**,  —  en  „Theorie  des  signes 
pour  rinstruction  des  sourds-muets  (1808, 
2  dln)**. 

Siooatief ,  van  het  Latynsche  woord  no- 
oom  (drogen),  noemt  men  eene  stof,  die 
het  opdrogen  van  olieverf  bespoedigt.  Men 
verkrygt  een  meniesiccatief,  wanneer  men 
4  deden  gekookte  lynolie,  4  doelen  menie  en 
4  deelen  amber  onder  voortdurend  omroeren 
laat  koken,  totdat  er  eene  bry-achtige  massa 
ontstaat,  die  eerst  met  5  deelen  heete  eu 
daarna  met  4  deelen  koude  terpentynolie  ver- 
dund wordt  Het  heldere  vernis  wordt  na 
verloop  van  eenige  dagen  afgegoten  van  het 
beainksel.  Voor  zinkwitverven  kookt  men 
100  deelen  lynolie  met  5  deelen  bruinsteen- 
poeder,  dat  in  een  linnen  zak  wordt  genaaid, 
dien  men  in  den  ketel  ophangt  Men  laat  dit 
tweemaal  10  of  12  uren  koken,  en  men  kan 
hetzelfde  bruinsteenpoeder  meermalen  gebrui- 
ken. Ook  mangaansouten,  vooral  boorzunr 
mangaan,  worden  als  siccatief  gebezigd.  Men 
wryft  46-40  Ned.  wich^es  daarvan  met  1 
Ned.  pond  belegen  gekookte  lynolie,  voegt  er 
nog  19  Ned.  pond  lynolie  by  en  verwarmt 
het  gedurende  15  minuten  byna  tot  kookhitte, 
waarby  het  mangaanzout  oplost 

Siohem,  eene  zeer  oude  stad  in  Samaria, 
tussohen  de  bergen  Ebal  en  Gerizim  gelegen, 
was  de  begraafi>laats  van  Jouf^  w^  door 
Jotma  tot  Levietenstad  bestemd,  viel  later 
aan  het  Byk  Israël  ten  deel  en  was  eenigen 
tyd  de  residentie  van  Jêrobêom,  Na  de  Baby- 
lonische ballingschap  werd  zy  de  zetel  van  den 
Samaritaanschen  godsdienst  Jokamnêê  Syrcanu* 
veroverde  haar  en  verwoestte  den  tempel  op 
den  berg  Gerizim.  Later  werd  zy  eene  Bo- 
meinsche  kolonie  en  heette  Flama  NeapoUt, 
en  thans  draagt  zy  den  naam  van  Nahtdut, 

Sioiliaansohe  Vesper,  zie  SieUiS. 

Sicilië,  het  grootste  eiland  in  de  Mid- 
laadsche  Zee,  zoowel  door  natuurschoon  als 

xm. 


door  historische  herinneringen  merkwaardig, 
ligt  tussohen  12°19^  en  15''42  O,  L.  van 
Greenwich  en  tussohen  86''34'  en  88^14' N.  B. ; 
het  heeft  de  gedaante  van  een  driehoek  en 
met  de  nabygelegene  kleine  eilanden  eene 
oppervlakte  van  632  Q  geogr.  myi,  terwyi 
het  8061101  Inwoners  telt  (1884).  De  noord- 
kust  wordt  door  de  Tyrheensche,  de  oost- 
kust door  de  Ionische  en  de  zuidkust  door  de 
Middellandsche  Zee  bespeeld.  De  Straat  van 
Messina,  op  de  smalste  plaats  slechts  5  Ned. 
myi  breed,  scheidt  het  eiland  van  het  vaste 
land  van  Italië.  De  westpunt  is  Kaap  Boco, 
120  Ned.  myi  van  Afrika  verwyderd,  —  de 
zuidoostpunt  Kaap  Passaro,  —  en  de  noord- 
oostpunt Kaap^  Peloro.  Het  eiland  is  bergachtig. 
Over  het  noordoosteiyk  gedeelte  strekt  een 
bergrug  met  diepe  dalkloven  zich  uit,  name- 
lyk  de  Monti  Peloriani  of  Dinamari,  tot  eene 
hoogte  van  1180  Ned.  el  verryzend,  gedeel- 
teiyk  met  een  prachtigen  plantengroei  bedekt, 
gedeelteiyk  woest  en  kaaL  Die  bergrug  is 
eene  voortzetting  van  het  Calabrisch  gebergte 
en  bestaat  uit  gneis  en  glimmerlei  met  massa*s 
en  gangen  van  graniet,  leisteen  en  grauwak, 
die  naar  het  westen  en  op  de  toppen  met 
zandsteen  zyn  bedekt  Aan  de  noordkust  heeft 
de  zandsteen  de  overhand  en  klimt  er  tot 
eene  hoogte  van  1260  Ned.  el,  allengs  naar 
het  zuidwesten  afdaleAd.  Deze  noordeiyke 
hoogte  wordt  naar  den  berg  Madonla  (1926 
Ned.  el  hoog)  genoemd.  In  het  westeiyk  ge- 
deelte verryzen  tussohen  Termini  en  Girgenti 
de  Pizzo  di  Cammarata  (1676  Ned.  el  hoog), 
by  Palermo  de  Monte  Pellegrino  en  de  Monte 
Cuccio,  by  Trapani  de  krytberg  Monte  Giu- 
liano.  Eene  jongere  tertiaire  vorming  met  veel 
schelpen  strekt  als  schelpenbrecoië,  leem  en 
kalksteen  van  de  kust  zich  uit  in  het  binnen- 
land en  verheft  zich  tot  eene  hoogte  van  960 
Ned.  el.  Tussohen  Syracuse  en  Catanea.  als- 
mede by  de  zuideiyke  spits  van  het  eiland 
wisselen  basalt  en  basalttuf  af  met  kalksteen 
en  tertiaire  vormingen.  Hier  zyn  de  Monte 
San  Yenere  (760  Ned.  el  hoog)  en  de  Monte 
Laura  de  hoogste  punten.  Eindeiyk  vormt  er 
de  Etna  (zie  aldaar)  een  afsonderiyk  gebergte. 
Ten  zuiden  en  zuidwesten  van  dezen  strekt, 
van  de  Simeto  doorkronkeld,  de  Piannra  di 
Catanea  zich  uit,  de  grootste  vlakte  van  het 
eiUmd  en  een  ongemeen  vruchtbaar  graanland 
ter  breedte  van  11  en  ter  lengte  van  80  Ned. 
myL  Niet  ver  van  Girgenti  heeft  men  den 
siykvulkaan  Blaccalnba,  een  heuvel  ter  hoogte 
van  omstreeks  96  Ned.  el,  en  nog  een  anderen 
in  dezelfde  streek  by  den  Monte  Bifitra.  Het 
verschynen  en  verdv^en  van  het  eiland  Fer- 
dinandea  is  er  een  biyk  van  de  voortdurende 
vulkanische  werkzaamheid  onder  den  bodem. 
Er  zyn  vele  rivieren,  maar  geene  van  deze 
is  bevaarbaar;  de  meeste  verdrogen  in 
den  zomer,  hoewel  zy  in  het  vooijaar  wel 
eens  plotseiyk  kUmmen  en  groote  verwoestin- 
gen aanrichten.  De  Simeto  (Giaretta)  stroomt 
oostwaarts ,  en  de  Salso  (Himera)  stort  met 
twee  monden  by  Licata  zich  uit  in  zee.  De 
overige,  zooals  de  Alcantara,  Anapo,  Abisso, 
Platani,  Belici,  Termini,  Fiume  Grande  en 
Pollina,  hebben  een  korten  loop  en  leveren 
gedurende  het  grootste  gedeelte  des  jaars  zeer 
weinig  water.  Groote  meren  zoekt  men  er  te 
vergeefs  en  onder  de  kleine  meren  is  dat 

82* 


500 


SICILIË. 


van  Palio  by  PAlagonia  als  yulkanisch  yer- 
Bchtjnael  ceer  merkwaardigr.  Het  klimaat  ia 
er  zonnig  en   de  lacht  gezond,  voor  zoover 
deze  niet  door  ▼nlkanische  dampen  en  nitwa- 
semingen  van  moerassen  verontreinigd  wordt 
De  zomerhitte,  die  by   het  waaien  van  den 
sirocco  wel  eens  tot  86''  C.  klimt,  wordt  er 
door  de  zeewinden  getemperd.  Hevige  hagel- 
boien  komen  er  dikwyis  voor.  De  gemiddelde 
warmtegraad  te  Palermo  is  +  17,5^  C,  ter- 
wt|l  de  thermometer  en  nagenoeg  nooit  tot  het 
▼riespant    daalt.    Er   valt  zelden  regen,  en 
wegens  den  helderen  hemel  zonden  dezonne- 
stnden  er  de  velden  verschroeien,  zoo  deze 
niet  des  nachts  door  een  overvloedigen  dauw 
werden  verkwikt.  De  tafereelen  van  een  weligen 
plantengroei  wisselen  er  intosschen   af  met 
die  van  woestheid,  barre  rotsdalen  met  beval- 
lige   hoogten,  eenzame,  nanwe  kloven  met 
mime  vlakten,  gerolde  steenen  met  een  vetten, 
vmchtbaren  grond.  B0kans  overal  ontwaart 
men  bosschen  van  ora^e-  en  granaatboomen, 
van  palmen,  oleanders  en  myrten,  van  kurk- 
eiken, 8t  Jansbroodboomen,  manna-esschen, 
pistaciën,  olQf-  en  amandelboomen  enz.  Toorts 
heeft  men  in  de  laatste  eeuwen  onderscheidene 
gewassen  derwaarts  overgebracht,  zooals  de 
opuntia  (Indische  vyg),  wier  vruchten  op  het 
land  gedurende  4  maanden  een  groot  gedeelte 
der  voedingsmiddelen  uitmaken,  de  agave,  de 
banaan  (inzonderheid  aan  den  voet  van  den 
£tna),  de  dwergpalm,  wier  vruchten  genuttigd 
worden,    terwyi   de   plant  zelve  met  hm 
bladeren  en  vezels  tot  de  vervaajrdiging  van 
▼elerlei  voorwopen  dient,  den  mastixboom 
enz.  Tot  de  merkwaardige  insecten  behooren 
er  de  zydewormen,  de  Spaansche  vliegen  en 
de  byen.  —  Vooral  bezit  Sicilië  een  groeten 
rykdom    van    antieke  kunstgewrochten.  De 
Qrieksche  kunst  is  er  door  onderscheidene 
Dorische  tempels  uM  al  de  merkwaardige  tyd- 
perken  der  Helleensche  architectuur  vertegen- 
woordigd, en  deze  zyn  met  het  daarmede 
verbondene  beeldhouwwerk  hoogst  belangryk 
voor  de  ontwikkelingsgeschiedenis  der  Griek- 
sche  [kunst  Ook  heeft  men  er  talryke  en  by- 
zonder  fraaie  Grieksche  munten  gevonden.  In 
de    gewrochten    der  middeneeuwsche  kunst 
ontwaart  men  er  den  styi  der  Noormannen, 
terwyi  uit  den  tyd  der  Byzantynen  en  Sara- 
ceenen  niet  veel  is  overgebleven ;  slechts  hier 
en  daar  komt  op  eigenaardige  wyze  het  Ara- 
bisch element  aan  den  dag.  Merkwaardig  zyn 
er  voorts  de  kosteiyke  beeldhouwwerken  aan 
de  kapiteelen  der  middeneeuwsche  klooster- 
hoven,  alsmede  het  mozaïek  uit  dien  tyd,  het 
houtsnywerk  uit  de  renaissanceperiode ,  be- 
nevens   de  degeiyke  beeldhouwwerken  van 
Chffinif  en   eindeiyk  de  schilderstukken  van 
AntonéUo  da  Messma^  Vicemgo  AimemolOf  Fieiro 
JSovéUi  en  de  school  van  Mesnna.  De  heden- 
daagsche  Sieiliaansche  taal  schynt  uit  de  oud- 
Siculische  gesproten  te  zyn.  Deoud-Italiaansche 
tongval  is  er  vooral  door  de  taal  der  Romeinen 
gew^zigd.  Toorts  vindt  men  daarin  sporen  van 
Arabisch  en  van  de  taal  van  andere  verove- 
raars. Ten  tyde  der  Noormannen  en  aan  het 
Hof  van   Frederik  II  was  het  gewone  Sicili- 
aansch  de  taal  der  poëzy.  Voort  't  overige 
heeft  elke  stad  op  Sicilië  haar  eigenaarcUg 
dialect    Te    Piano    dei    Greci  en  Contessa 
byv.  wordt  zelfo  Grieksch  gesproken.  In  som- 


mige koloniën  der  Lomliarden  besigen  om- 
streeks   40000   menschen    de    Lombardysehe 
taal  en  in   de  Albaansche  volkpUntingeB  is 
het  Albaansch  in  gebruik.  Sigeoaardig  is  op 
Sicilië  de  gloed  der  talryke  volkBliederen.  De 
tekst  van  deze  is  hoofdsakeltik  door  monde- 
lyke    overlevering    bezwaard    gebleven;   de 
afwisselende  melodie  is  meestal  klagend  met 
roerende  moltonen.  LêOHordo  Viffo  heeft  daar- 
van eene  verzameling  („Canti  popolari**)  in  bet 
licht  gegeven.  Het  karakter  van  den  Siciltun 
is  levendig  en   bewegeiyk;   by  kan  zich  ge- 
makkeiyk  voegen  in  versobillende  omstandig- 
heden des  levens,  doch  is  doortinteld  vaad«i 
gloed  van  liefde  en  haat,  van  trotschheid  ea 
gevoel  van  eigenwaarde,  terwtfl  htf  zich  on- 
derscheidt door  geestigheid    en   ^nheid  vaa 
gevoel  en  door  een  onnavolgbaar  gebarenq»eL 
Kunsten    en  wetenschappen   vQn   er  aan  t 
kwynen  geraakt,  en  onder  het  Juk  dw  vreemde 
heerschappy  werd  de  nationale  zin  voor  het 
groote,  verhevene  en  schoone  vernietigd.  Tot 
verbetering  van  het  volksonderwtls  is  et  sedert 
1860  veel  gedaan.  Tegenwoordig  heeft  men 
er  op  100  inwoners  2  schoolgaande  kinderen 
en  voor  ieder  1400  tal  kinderen  éene  schooL 
Vooral  te  Palermo  heeft  men  voor  het  onder- 
wys  zoeken  te  zorgen.  Het  booger  onderwS^ 
in  8  lycea,  32  gymnasia    en   23  techniiebe 
scholen  ii  er  zeer  goed,  en  men  heeft  univer- 
siteiten te  Palermo,  Catanea  en  Me83ina;deie 
laatste   echter  telden    in     1875    slechts  625 
studenten  tegen  1200  in  1860.  Men  heeftop 
Sicilië  28openbareboekeryen  met  336000  deèteA 
en  talryk  zyn  er  voorts  de  instellingen  vso 
weldadigheid;  men  telt  er  ruim  2  900  met  eene 
Jaariyksche  inkomst  van  2  millioen  lire.  D« 
openbare  veiligheid  laat  er  voorts  veel  te  wen- 
schen  over.  Er  bestaat  zel&  een  geheim  verbond 
tot  het  plegen  van  misdaden  en  beschermen  na 
misdadigers,  de  Mafia,  die  leden  telt  in  alle 
standen.  De  ryke  voegt  er  zich  by  om  s8n 
persoon  en  zyne  goederen  te  beveiligen,  ^ 
kleine  burger  uit  vrees  voor  wraak  g(  nit 
geldzucht ,  en  de  proletariër  uit  haat  tegen 
de  bezitters.  In  1876  eischte  de  Begeering  eene 
buitengewone  bevoegdheid  om  de  orde  op  b^ 
eiland  te  handhaven,  doch  dit  is  tot  nu  toe 
nog  niet  volkomen  gelukt.  Het  grondbezit  is 
er  zeer  ongeiyk  verdeeld.  Alleen  in  den  om- 
trek der  steden  vindt  men  kleine  bezittinges, 
die  by  vererving  vaak  in  zeer  kleine  deelQtf 
worden  gesplitst  Voor  t  overige  bestaat  bet 
land  uit  groote  goederen,  voormafige  m^joraten. 
Ook  by  den  geleideiyken  verkoop  van  kerko- 
lyke  goederen  in  den  Jongsten  tyd  aan  onge- 
veer 20000  koopers  (in  perceelen  vanlONoo. 
bunder)  deden  speculanten  goede  zaken,  t^' 
wyi  de  groote  grondbezitters  er  gebruik  v»n 
maakten  tot  afironding  van  hunne  eigendommoB. 
De  eigenaars  dier  groote  goederen,  nameI|[K 
de  adel,  die  op  Sicilië  120  prinsen,  82  hertogen, 
124  markiezen,  28  graven  en  366  baronnen 
telt,  zyn  meestal  gevestigd  in  de  steden,  ^ 
het  bewerken  van  den  grond  wordt  aan  set- 
boeren  of  pachters  overgelaten,  die  op  honne 
beurt  gedeelten  aan  anderen  verhuren.  Dasroj 
is  er  de  opbrengst  van  den  bodem  betrekkelO» 
gering.    Sicilië,   de  aloude  graanflchoor  vtf 
Rome,  voert  thans  minder  uit  dan  in  de  mw' 
deneeuwen  of  in  de  dagen  der  Oodheio,  j»» 
het  heeft  wel  eens  behoefte  aan  Inroer  nu 


SICILIË. 


501 


koren.  Het  voornaamste  Yoortbrengsel  is  er 
tarwe;  daarenboven  verbouwt  men  er  gent 
en  penlvmchten.  Men  verkrUgt  ereenegroote 
hoeveelheid  w])n  (op  ongeveer  160000  Ned. 
bunders  2  miUioen  Ned.  vaten),  maar  bQ  wordt 
niet  met  voldoende  zorg  behandeld.  De  beste 
wtinen  van  Sicilië  lyn  die  van  Milazzo  en 
Meesina  (donkerroode  soorten),  van  denEtna, 
van  MascaU  (beste  roode  wQn),  van  Terraforte 
(seer  krachtig),  van  Catanea  en  Bosco  (uit- 
muntende tafelwyn),  van  Syracuse  (dessert- 
wijn), van  Termini,  Corleone,  Girgenti  en 
Marttüa.  Dese  laatste  soort  wordt  wel  is 
waar  met  brandewijn  versneden,  maar  heeft 
toch  tot  den  uitvoer  van  wfjn  aldaar  het  meest 
bOgednigen.  Ook  rozjjnen  vormen  er  een  be- 
langrtlk  handelsartikel;  20  worden  vooral 
versonden  uit  Falermo  en  Messina.  Het  aan- 
kweeken  van  oigfboomen  is  Qr  wOders  eene 
belangrQke  bron  van  welvaart.  Zfl  bedekken 
60000  Ned.  bunders  en  groeien  het.weligst 
aan  de  bergglooiingen  der  noordkust  De  oogst 
levert  er  Jaarljjks  omstreeks  150000  tonnen, 
van  welke  V»de  wordt  uitgevoerd.  Op  het  ge- 
heele  eiland  worden  suidelOke  vruchten  ver- 
bouwd; alleen  uit  Messina  en  Palermo  worden 
jaariyks  meer  dan  800000  daarmede  gevulde 
kisten  verzonden.  Deze  vruchten  worden 
uitgezocht  en  met  groote  zorgvuldigheid  inge- 
pakt, terwj)l  de  overige  dienen  tot  het  bereiden 
van  essence  en  van  citroenzunr.  Voorts  heeft  men 
er  een  overvloed  van  amandelen,  hazelnoten, 
vVgen,  walnoten,  meioenen,  kruisbessen,  kersen 
enz.  De  St.  Jansbroodboom  beslaat  er  onge- 
veer 2400  Ned.  bunder  en  de  sumakheester 
22000  Ned.  bunder.  Ook  levert  de  manna- 
esch  er  manna  voor  den  uitvoer,  en  vindt 
men  er  zoethout,  waaruit  drop  wordt  bereid, 
vlas  en  hennep,  alsmede  katoen.  £r  is  groot 
gebrek  aan  hout.  In  het  algemeen  is  de  vlakte 
van  Catanea  het  vruchtbaarste  gedeelte  van 
Sicilië ;  déar  oogst  men  eene  groote  hoeveel- 
heid tarwe,  vlas,  rfist,  katoen,  wyn  en  oltjven- 
olie.  De  omstreken  van  Cefalü  en  Terranova 
leveren  veel  manna,  die  van  Caltanisetta 
amandelen  en  sodaplanten,  die  van  Girgenti 
en  Messina  vjjgen,  en  die  van  Palermo  cactus- 
vQgen  en  sinaasappelen,  welke  laatste  ook 
vooral  in  den  omtrek  van  Messina  te  vinden 
zQn.  De  geheele  oppervlakte  bestaat  uit  58% 
bouwland,  25%  weiland,  10%  tningrond, 
3%  bosch  en  4%  onbebouwd  land.  De  vee- 
teelt is  er  weinig  van  belang ;  het  paardenras 
is  op  Sicilië  nog  meer  achteruit  gegaan  dan 
in  Napels.  Daarentegen  worden  er  goede  muil- 
dieren uitgevoerd.  Uit  gebrek  aan  geschikte 
weiden  heeft  men  er  weinig  rundvee,  doch 
betrekkeiyk  veel  geiten  en  schapen.  DezQde- 
teelt  nam  er  in  de  19de  eeuw  een  aanvang.  Het 
gemiddeld  bedrag  van  den  jaarltlkschen  uitvoer 
was  in  den  aanvang  der  19de  eeuw  1 800  balen, 
ieder  van  150  Ned.  pond ;  later  evenwel  is 
het  aanmerkelQk  verminderd,  vooral  wegens 
de  ziekte  der  ztfdewormen.  Eene  belangrgke 
bron  van  bestaan  is  er  de  visscherij,  vooral 
de  thonünvisseherO,  die  er  door  27  maatschap- 
pyen  vertegenwoordigd  wordt.  Daarenboven 
vangt  men  er  sardellen  en  zwaardvisschen , 
terwOl  men  er  ook  werk  maakt  van  koraal- 
visBcherQ,  inzonderheid  te  Trapani.  Het  delven 
van  ertsen  is  er  van  geringe  beteekenis,  maar 
in  den  Jongsten  tOd  heeft  men  er  veel  z?nivel 


verzameld;  de  noordelijkste  groeven  liggen 
tusschen  Centorbi  en  Cateua  Nuova,byi^n- 
forte,  Villarosa.  en  CJattolica,  ~  en  de  rQkste 
z0n  die  van  Gfallizzi,  Sommatino  en  Favara. 
De  waarde  van  den  zwaveluitvoer  bedraagt 
er  Jaariyks  20  millioen  lire.  Met  het  winnen 
daarvan  honden  3500  picconiéri  (piekdragers) 
en  1800  transportatori  (^ouwerlieden)  zich 
bezig.  Er  bestaan  slechts  2  zwavelraffinaderyen, 
nameiyk  te  Catanea  en  te  Porto  Empedocle. 
Een  gewichtig  handelsartikel  is  er  vervolgens 
het  zout,  hetwelk  uit  de  steenzontlagen  van 
Gastro  Giovanni  en  uit  de  zoute  meren  van 
Agosta,  Trapani  en  Marsala  verkregen  wordt. 
Tot  de  voortbrengselen  van  het  rQk  der  delf- 
stofien  behooren  er  voorts  eenige  edelgesteenten, 
zooals  agaat,  smaragd  en  mariaglas,  alsmede 
barnsteen,  dat  in  deSifiddellandsche  Zee  nergens 
anders  dan  hier  in  de  rivieren  Simeto  en 
Salso  na  hevige  regenvlagen  gevonden  wordt. 
Het  komt  er  voor  in  firaaie,  gele,  doorschij- 
nende, opaliseerende  stukken,  waaruit  meute 
Catanea  allerlei  sieraden  vervaardigt.  Er  z|Jn 
82  minerale  bronnen,  en  onder  deze  9  met 
badinrichtingen,  van  welke  die  van  Sclacca 
(de  aloude  Thermae  Selinuntiae),  Termini, 
Calameta  en  Acquarossa  de  meest  bekende 
zlJn.  De  hooge  invoerrechten  op  buiten landsche 
fabriekvoortbrengselen  onder  de  vroegere  Re- 
geering heeft  er  de  nijverheid  weinig  bevorderd, 
omdat  zQ  aan  de  bestaande  fabrieken  eene 
soort  van  monopolie  bezorgden.  De  linnen- 
weverij is  er  van  weinig  belang,  doch  men  heeft 
laken-,  katoen-  en  zlJdefltbrieken  te  Palermo, 
Catanea  en  Messina.  Talrijk  zt)n  er  de  looie- 
ryen, en  er  worden  smaakvolle  voorwerpen 
van  koraal  en  barnsteen  vervaardigd.  De  in- 
voerhandel  heeft  er  eene  waarde  van  70,  de 
uitvoerhandel  eene  van  110  millioen  lire.  De 
voornaamste  artikelen  van  laatstgenoemden 
zyn  oiyvenolie,  wyn,  zuidvruchten,  hazel- 
noten, amandelen  en  andere  Vruchten,  zwavel, 
steenen,  graan  en  ruwe  zyde,  terwyi  er  katoen, 
graan,  meel,  koloniale  waren,  onedele  metalen 
en  metalen  voorwerpen,  huiden,  wollen  stoffen 
steenkolen  enz.  worden  ingevoerd.  In  1872  ver- 
schenen in  de  gezameniyke  havens  van  Sicilië 
8667  zeeschepen  en  83794  kustvaartuigen. 
Het  drukste  scheepvaartverkeer  heeft  men  er 
in  de  havens  van  Messina,  Palermo  en  Catanea 
en  aan  verbetering  van  havens  zyn  er  in  den 
Uatsten  tyd  aanzieniyke  sommen  besteed.  De 
binnenlandsche  handel  was  er  tot  vóór  korten 
tyd  wegens  den  gebrekkigen  toestand  der  wegen 
zeer  gering,  maar  sedert  1868  zyn  er  spoor- 
wegen geopend ;  men  heeft  er  nameiy k  de  lynen : 
Catanea  Leonforte,  Messina-CataDia-STracuse, 
van  Palermo  naar  de  haven  en  Palermo- Gir- 
genti-Porto  Empedocle,  te  zamen  380  Ned. 
myi,  terwyi  dit  spoorwegnet  tot  een  bedrag 
van  530  Ned.  myi  wordt  uitgebreid.  Deland- 
wegen  zyn  er  ver  van  voldoende.  Tot  Sicilië 
behooren  ook  nog  de  Liparische  Eilanden  aan 
de  noord-  en  de  Aegadische  Eilanden  aan  de 
westzyde,  benevens  het  eiland  Pantellarla  aan 
de  zuidoostpunt.  Het  geheele  eiland  is  verdeeld 
in  7  provinciën,  nameiyk:  Palermo,  Messina, 
Catanea,  Syracuse,  Caltanisetta,  Girgenti  en 
Trapani. 

Het  voormalig  Yereenigd  Komtigryh  der 
Beide  SieüiSm  of  Napels,  tot  1860  een  zelfstan- 
dig ryk  vormend,  maar  toen  in  het  koningryk 


502 


SICILIË. 


Itftltö  opgenomen,  was  verdeeld  in  het  eigen- 
lijke Napels  en  in  Sicilië  en  telde  op  2088  0 
geogr.  mt)l  bQna  9  millioen  inwoners.  De  oudste 
geschiedenis  van  eerstgenoemd  gebied  is  op 
het  nanwst  verbonden  met  die  van  Italië; 
het  werd  achtervolgens  bewoond  door  Oscische 
en  Sabellische  stammen,  terwyi  sich  aan  de 
kost  eene  reeks  van  Giieksche  koloniën  nit- 
strekte.  Sommige  van  deze  waren  gemimen 
tyd  seer  machtig,  bt)v.  Tarentnm,  hetwelk  lyne 
heersohappy  over  het  zaidelt|k  gedeelte  van 
Italië  handhaafde  tot  in  de  8de  eenw  vóór  Chr., 
doch  toen  voor  de  wapens  der  Romeinen  moest 
bakken. 

Het  eiland  SioüiSj  te  voren  Tyiuaena  (de 
Driepontige),  ontleende  ztln  naam  aan  de 
Sicnlers,  die  volgens  eene  gegronde  over- 
levering vroeger  geheel  het  westeiyk  gedeelte 
van  het  ApennHntfehe  Schiereiland  ten  zuiden 
van  de  Tiber  bewoonden,  totdat  zy,  allengs 
door  de  Oscers  verdrongen,  naar  genoemd 
eiland  overstaken.  Wegens  z|}ne  gunstige  lig- 
ging in  het  midden  der  Middellandsche  Zee 
werd  Sicilië  weldra  het  brandpunt  van  de 
handelsondememiogen  der  Phoeniciërs,  dieer 
talryke  volkplantingen  deden  verryzen,  van 
welke  het  hèdendMgache  Falermo  éene  der 
oudste  is.  Niet  alleen  aan  de  oostkust,  maar 
op  het  geheele  eiland  vindt  men  duideiyke 
biyken,  dat  de  merkwaardige  koopsteden  van 
lateren  tyd,  zooals  Syracuse,  Leontini,  Cata- 
nea  enz.,  welke  als  Grieksche  koloniën  worden 
beschouwd,  door  Phoeniciërs  zyn  gesticht  of 
althans  reeds  vóór  de  aankomst  der  Grieken 
door  Phoeniciërs  en  inboorlingen  waren  be- 
woond. De  heerschappy  in  de  Grieksche  kolo- 
niën bevond  zich  aanvankeiyk  in  de  handen 
van  adeliyke  geslachten,  terwyi  de  lagere 
standen  en  de  later  verschenen  kolonisten  geen 
deel  hadden  aan  het  bestuur.  Die  ongeiyk- 
heid  voor  de  wet  wekte  ontevredenheid  by 
den  kleinen  burgerstand,  en  deze  werd  door 
eergierige  gelukzoekers  opgeruid  tot  het  stich- 
ten van  despotieke  heersclutppyen.  Daarmede 
maakte  Fhalariê  te  Agrigentum  in  666  vóór 
Ohr.  een  aanvang;  aan  TieroH,  éen  zyner  op- 
volgers, en  aan  Gdon,  tyran  van  Syracuse, 
was  in  den  tyd  der  Pendsche  Oorlogen  het 
geheele  eiland  onderworpen.  Daardoor  werden 
de  bezittingen  der  Carthagers  in  het  westen 
van  het  eiland  bedreigd,  en  zoo  ontstond  tns- 
schen  hen  en  de  Grieken  een  oorlog,  welke 
met  de  zegepraal  van  deze  laatsten  by  Himera 
eindigde  (480).  Aan  die  dwingelandy,  welke 
zich  door  hooge  belastingen  en  door  verdruk- 
king van  het  volk  gehMt  maakte,  kwam  in 
466  te  Syracuse  en  kort  daarna  in  de  overige 
steden  van  het  eiland  een  einde.  De  eergierige 
pogingen  van  Syracuse,  om  zich  van  de  alleen- 
heersohappy  over  de  Siciliaansche  Hellenen 
meester  te  maken,  gaven  aanleiding  tot  de  be- 
moeiing der  Atheners  met  de  aangelegenheden 
van  het  dland.  Zy  werden  afigewezen,  maar 
de  Carthagers  vonden  daarin  eene  gewenschte 
gelegenheid,  om  naar  het  oppergezag  op  het 
-eiland  te  dingen;  Agrigentum  werd  hunne 
voornaamste  wapenplaats.  Vanhier  begonnen 
zy  hunne  heerschappy  uit  te  breiden  en  zy 
behielden  in  weerwil  van  den  inval  van  PyrrAuf 
van  Epims  de  verkregene  voordeelen,  totdat 
zy  by  den  vrede,  waarmede  de  Eerste  Puni- 
^he  Oorlog  een  einde  nam,  het  geheele  eiland 


aan  de  Romeinen  moeeten  afistaan  <241).  Als  Ro- 
meinsche  provincie  was  Sicilië  de  gimanschuBr 
van  Italië,  maar  tevens  een  eUen^slaveoge- 
bied.  By  herhaling,  het  gevaariQkst  in  186— 1(^ 
en  108—96  vóór  Chr.,  kwam  de  verbitleri]^ 
wegens  verregaande  mishandeling  by  de  slaven 
tot  eene  uitbarsting.  Voorts  vervoerden  de  rQk- 
dommen  van  het  eiland  en  de  knnsAgewrochtea 
der  steden   de  stadhouders    tot  aflpersiag  eo 
roovery,  en  slechts  zelden    vonden  de  bem- 
deelden   een    pleitbezorger   als    OCoêro  tegei 
Verret.  In   de  laatste  jaren    van  het  West- 
Romeinsche  Ryk  werd  Sicilië  door  heriiaalde 
rooftochten  van  €^eiumiky  koninflr  der  Wandalen, 
geteisterd  en  verviel  na  den  ondergang  van 
genoemd  Ryk  aan  Odoaeerj  na  den  val  van 
dezen  aan  de  Oost-Gothen   en    werd  in  651 
na  Chr.  onderworpen  aan  het  Byzantynselie 
Ryk,  nadat  het  reeds  te   voren  korten  tyd 
daartoe  behoord  had,  terwyi  het  vaste  land 
niet  lang  daarna  hi  bezit  genomen  werd  door 
de  Longobarden,  met  uitzondering  van  Cali- 
brië,  dat  in  handen  bleef  van  deByzantyaen. 
Dit  huitste  en   Sicilië  werden  bestuurd  door 
een    Keizeriyken    stadhouder,    die  den  titel 
voerde  van  Fatricius  en  schier  onafhanlral|k 
van   Constantinopel  regeerde.  In  827  stapten 
de  Arabieren  op  Sicilië  aan  land  en  namen, 
met  uitzondering  van  Syracuse,  dat  eerst  in 
878  na  eene  dappere  verdediging  veroverd 
werd,  het  eiland  in    bezit,  dat  nu  onder  de 
zware  hand  van  het  Oostersche  despotisom 
meer  en  meer  verviel.  Op  het  vasteland  waren 
inmiddels  verschillende  kleine  Staten  der  Lon- 
gobarden ontstaan,  zooals  te  Spoleto,  Beoe- 
ventum,  Capua,  Napels,  Salemo   enz.,  wier 
Vorsten  elkander  gestadig  beoorloogden.  lo 
zulk  een  stryd  ondersteunden  in  1087  de  Noor- 
mannen den  Hertog  Ser^Uu  van  Napels  tegen 
zyn  vyand  Pandclfo  van  Fadua  en  verkregen 
tot   belooning  eene  strook  lands  in  Apnlië, 
waar  zy  de  stad  Aversa  bouwden  en  eene 
onafhankeiyke  heerschappy    deden  verrOses. 
De  ondernemingen  der  Noormannen  erlangden 
nieuwe  kracht,  toen  van  de  twaalf  zonen  van 
Graaf  Tomered  de  ^avitfoiUtf  achtervolgen!  tieo 
uit  Normandië  naar  ItaUë  trokken  en  geheel 
Benedenltalië  veroverden,  waarna  de  vierde 
van   hen,   JBUibert  Ghneeetrd^  door  Paus  6^£^ 
Hvte   VII  met  de  veroverde  landen  werd  be- 
leend, zyn  Jongste  broeder  Bc^er  stak  over 
naar  Sicilië,  waar  het  gezag  der  Saraceenes 
ontbonden  was  in  een  aantal  kleine  heerscbap- 
pyen,  wier  middenpnnt  Palermo  vormde,  ii^ 
eene  zeer  geringe  sérydmacht,  geholpen  door  de 
burgers  van  Pisa,  werd  Palermo  Ingenomen 
en  door  de  verovering  van  Enna  (1^^)^ 
heerschappy  der  Noormannen  op  het  gehe^ 
eiland  bevestigd.   Sobert  Omteard  gaf  het  in 
leen  aan   zyn   broeder  Eo^er,  die  zich  grt» 
van  Sicilië  noemde  en  niets  onbeproefd  1^ 
om  door  rechtvaardigheid  en  door  eene  zacht- 
moedige behandeling  der  op  het  eiland  acht(^ 
geblevene  Mohammedanen  aan  het  zwaar  be- 
proefde land  vrede  en  welvaart  te  bezorgen* 
Na  den  dood  van  Boberi  OuUeturd  verdeel^ 
zyne  zonen  Bohemund  en  Boffer  de  vadenyke 
nalatenschap  op   zoodanige  wyze,  dat  B^ 
Apulië  met  de   hertogeiyke  waardigheid^ 
Bohemund  Tarentum  en  een  gedeelte  ^^^ 
labrië  verkreeg.  Bohemwid  overleed  op  oen 
eersten  Kruistocht,  en  met  den  dood  zyns  aoooi 


SICILIË. 


608 


te  Antiochiö  nam  sQii  geslacht  een  einde.  Ook 
de  Jongere  lyn  stierf  nit  met  WiOemt  den 
lOon  van  Bcigêr  (1127)«  Zoodra  Ho^er  12,  de 
aoon  Tan  den  evensoo  genoemden  veroTeraar 
▼an  SiciliS,  daarvan  bericht  ontvangen  liad,  be- 
gaf hy  sich  naar  het  vasteland,  bradit  de  weer- 
iq^niüge  Torsten  tot  onderwerping  en  liet  zich 
door  den  Pans  kronen  tot  koning  van  Napels 
en  SioiUë  (25  December  IISO). 

Nuptit  en  SioiUë  onder  de  heereehapfij  d&t 
ITormandiên  (IISO— 1194).  Onder  het  bewind 
van  B^fêr  II  (1130—1164)  verhief  zich  het 
koningrQk  tot  een  hoogen  trap  van  bloeL 
Palermo  en  Amalfi  wedijverden  op  het  gebied 
vMi  den  handel  met  Venetië  en  Flsa;  Napels 
en  Amalfl  waren  vermaard  wegens  de  aldaar 
gevestigde  rechtsgeleerde  scholen  en  Salemo 
door  ^ne  geneesknndige  school.  B|}  het  be- 
noemen van  ambtenaren  werd  minder  gelet 
op  afkomst  en  adeligke  geboorte,  dan  op  be- 
kwaamheid, en  naast  de  Normandiërs  werden 
ook  Grieken  en  Mohammedanen  geplaatst 
Maar  op  dien  bloei  volgde  een  tUdperk  van 
verval.  De  soon  en  opvolger  van  Bcger,  name- 
lOk  WiOem  I  de  Booee  (1164—1166),  leefde 
sis  een  Oostersch  vorst  in  weelde  en  wellost, 
en  met  z0n  zoon  Wülem  II  de  Goede  (1166— 
1189),  die  een  beteren  tyd  deed  aanbreken, 
daalde  de  manneiyke  nakomelingschap  van 
Tnnered  de  Mauteville  ten  grave,  terwQ!  zQne 
rQke  landen  ten  deel  vielen  aan  Senéhik  VI 
uit  het  geslacht  der  Sokenstaufen^devigemtLaX 
van  Cfonêtanoe,  eene  dochter  van  Mo^er  IL 
Intosschen  bleef  een  onwettige  kleinzoon  van 
Soffer  IIj  nameiyk  Tanoredj  en  daarna  diens  zoon 
WilUm  nog  5  jaar  in  het  bezit  der  heerschapptj. 

Met  hewind  der  Sohenstaufen  (1194—1266). 
Na  het  overlQden  van  Hendrik  VI  (1167)  werd 
hy  opgevolgd  door  zyn  3-Jarigen  zoon  Frederik  I 
{II)  onder  voogdyschap  van  den  Pans  als  op- 
perleenheer  der  beide  Siciliën.  Toen  hy  aan 
het  bestnnr  -kwam  (1209),  verlegde  hy  de  resi- 
dentie van  Palermo  naar  Napeü,  waar  hy  in 
1224  eene  universiteit  stichtte,  en  stelde  een 
wetboek  vast,  dat  den  naam  droog  vftn :  „Consti- 
tutie van  het  koningryk  Sicilië";  het  was 
echter  geenszins  eene  nieuwe  schepping,  maar 
slechts  eene  bekrachtiging  der  verordeningen, 
welke  van  dat  oogenblik  af  kracht  van  wet 
zouden  hebben.  Daarin  werd  reeds  in  plaats 
van  den  leenadel  een  korps  van  ambtenaren, 
door  den  Koning  benoemd,  aangewezen  tot 
handhaving  der  wetten.  Ook  werd  daarin  ge- 
sorgd  voor  de  vermeerdering  der  stoffeiyke 
welvaart  De  handel  werd  bevorderd  door  ver- 
mindering der  rechten  van  in-  en  uitvoer,  door 
het  aflschaffen  der  tollen  aan  de  grenzen  der 
verschillende  provinciën  en  door  verdragen 
met  vreemde  mogendheden.  Het  belastingstelsel 
en  het  geldeiyk  beheer  werden  op  nieuw  ge- 
regeld. De  zoon  en  opvolger  van  Frederik  /, 
nameiyk  Koènraad  IV  (1250—1254),  Uet  den 
minde^arigen  Koenradijn  achter,  wiens  oom 
Mamfred  sich  met  het  Ryksbestuur  belastte, 
maar  op  een  voorbarig  gerucht  van  den  dood 
van  Koenradijn,  zonder  toestemming  van  zyn 
opperieenheer,  den  Paus,  ^ch  door  den  Aarts- 
bisschop van  Girgenti  onder  goedkeuring  van 
de  Standen  des  Byks  tot  koning  liet  kronen 
(11  Augustus  1258).  Om  die  reden  schonk  de 
Paus  het  Byk  als  een  leen  van  den  Heiligen 
Stoel  aan  Graaf  Ka/rel  van  Ai^ou,  een  broeder 


van  Lodewijk  IX  van  Frankryk.  lf£M/)fé({  trok 
tegen  hem  op,  maar  verloor  den  26sten  Februari 
1266  by  Beneventum  den  troon  en  het  leven. 

Naipde  en  Sicilië  onder  het  Jlms  van  Anfou 
(1266—1282).  Nadat  ook  JToMira^It^  de  poging, 
om  de  vaderiyke  nalatenschap  te  herkrygen, 
met  den  dood  had  geboet,  heerschte  Karèl 
als  onbeperkt  vorst  AUe  schenkingen  en  be- 
leeningen van  Frederik  I  en  zyne  opvolgers 
werden  vervallen  verklaard  en  met  de  daar- 
door beschikbaar  geworden  goederen  aanzien- 
lyke  Franschen  beleend,  die  alzoo  uitgebreide 
rechten  verkregen  over  de  landeiyke  bevolking 
en  over  de  st^en.  Alle  lasten  en  bezwaren, 
onder  Frederik  met  weerzin  gedragen,  bleven 
bestaan  en  de  plaats  der  stedeiyke  vertegen- 
woordigers en  gemeentebesturen  werd  inge- 
nomen door  eene  zelfzuchtige  leenheerschappy. 
Daarenboven  werden  de  talryke  uit  Napels 
naar  Sicilië  trekkende  Franschen  biykbaar 
begunstigd,  zoodat  het  Koningryk  met  betrek- 
king tot  grondeigendom  en  bevolking,  taaien 
zeden  eene  geheel  andere  gedaante  verkreeg. 
Het  zwaarst  drukte  de  last  der  Fransche  heer- 
schappy  op  Sicilië,  en  de  wrevel  wastegroo- 
ter,  omdat  juist  het  beheer  van  Manfred  zich 
door  zachtheid  en  toegevendheid  onderscheiden 
had.  Die  wrevel  kwam  eindeiyk  ten  tyde  van 
de  vesper  {Sioüicuaueke  Vesper)  op  den  tweeden 
Paaschdag  (SO  Maart)  1282,  toen  de  Franschen 
zich  onbetameiykheden  Jegens  de  Siciliaansche 
vrouwen  veroorloofden,  tot  eene  uitbarsting. 
Deze  toch  had  geenszins  plaats  ten  gevolge  van 
eene  samenzwering  van  den  adel  met  Giovantn 
da  Frocida  aan  bet  hoofd,  maar  als  eene  daad 
der  volk^ustitie  en  eindigde  met  het  vermoorden 
der  op  het  eiland  aanwezige  Franschen.  De 
Sicilianen  benoemden  daarop  een  voorloopig 
bestuur  en  verdedigden  zich  tegen  de  maat- 
regelen van  Karèl,  totdat  Petrus  van  Aragon, 
de  schoonzoon  van  Mamfred^  hun  te  hulp 
snelde  en  de  Kroon  van  Sicilië  aanvaardde. 

De  strijd  om  Sioüië  tussehen  Anjou  en  Aragon 
(1282—1302).  Eerlang  zag  Karel  van  Anfou 
zich  ook  op  het  vasteland  door  oproerige 
bewegingen  der  Ghibeliynen  en  aanvallen  der 
Sicilianen  bedreigd.  Deze  behaalden  tydens 
zyne  afwezigheid  naar  Frankryk  op  zyn  broeder 
Éarel  van  Salerno  in  volle  zee  vóór  Napels 
eene  schitterende  overwinning  (23  Juni  1283), 
zoodat  laatstgenoemde  zelf  in  hunne  handen 
viel.  Karel  van  Anjou  overleed  gedurende  een 
winterveldtocht  tegen  de  oproerige  Sicilianen, 
omstreeks  een  jaar  daarna  gevolgd  door  Fetrus 
van  Araaon,  terwyi  de  stryd  steeds  voort- 
duurde. Op  Karel  volgde  zyn  zoon  Kard  II, 
op  Feirus  zyn  tweede  zoon  Jaccè  (1826— 
1291),  terwyi  de  oudere,  Alfonsut,  in  Aragon 
den  troon  beklom.  Na  het  overiyden  van  laatst- 
genoemde (18  Juni  1291)  wist  de  Paus  te 
bewerken,  dat  Jacob,  die  opvolger  werd  in 
Aragon,  a&tand  deed  van  Sicilië;  maar  de 
Sicilianen  bekreunden  zich  niet  om  deze  schik- 
kingen en  plaatsten  den  jongsten  zoon  van 
Fetrus,  nameiyk  Frederik,  op  den  troon  (1291), 
dien  hy  in  weerwil  van  den  vernieuwden  i^- 
stand  zyns  broeders  (1295)  en  van  den  tegen- 
stand van  dezen  behield.  Wrevelig  over  den 
geringen  voorspoed  der  wapens  van  Frankryk 
en  iïagon,  dien  hy  aan  de  onbekwaamheid 
van  Kard  II  toeschreef,  en  vertoornd,  omdat 
Jaeób  geen  deel  wilde  nemen  aan  den  stryd, 


604 


SICILIË. 


besloot  de  Faiu,  toen  de  Sicilianen  b|)  Fal- 

conen  niet  ver  yan  Trapani  op  nieaw  eene 
overwinning  behaald  en  FhiUfjnu^  den  zoon 
▼an    Earel  II,  gevan^ren  genomen  hadden, 

den  broeder  van  den  Koning  van  Frankrtjk, 
Earel  van    Valoit^  te  hnlp  te  roepen.  Doch 

ook  deze  maakte  geene  vorderingen,  en  toen 
hy  de  gdelheid  ztJner  pogingen  b^fte,  bracht 
h0  in  1802  een  verdrag  tot  stand,  waarbj) 
Frêderik  in  het  haweiyk  trad  met  eene  dochter 
van  Karel  III  en  voor  levenslang  als  Koning 
van  Sicilië  werd  erkend. 

Set   ioHinkrijJc   Sicilië  tot  aan  zijns  vereemi- 
ging  met  Aragon  (1802 — 1409)  en  zijne  vernieuwde 
vereemging  met  Napels  (1442).  Onder  de  regee- 
ring van  Fredsrik  II  (1802—1827)  begon  Si- 
cilië, na  de  verwijdering  der   krygsbenden, 
weder  te  bloeien  en  kwam,  als  de  wykplaats 
der  Ghibeliynen,  in  verzet  tegen  den  Pans. 
Na  den  dood  van  Fredsrik' s  opvolger  Lodewijk 
(1827—1356)   deed  Johanna  van  Napels  eene 
poging,  zich  van  het  eiland  meester  te  maken, 
doch  te  vergeeft.  Op  Lodetpijk  volgde  zQn  18- 
Jarige  broeder  Fredsrik  III  (1856—1877),  die, 
om  bevrUd  te  worden  van  den  kerkeiyken 
ban,  door  den  Fans  als  Johannd's  bondgenoot 
over  hem  nitgesproken,  met  die  Vorstin  eene 
overeenkomst    sloot  (1872),   waarin  bepaald 
werd,   dat  deze  den  titel  van  Koningin  van 
Sicilië    zon  bl0ven   dragen,  terwQl  Fredsrik 
zich  koning  van  Trinacria  heeten,  de  opper- 
leenheerschappl)  van  Napels  en  Rome  erken- 
nen, aan  de  Koningin  eene  jaarltiksche  schat- 
ting betalen  en  haar  in  bepaalde  gevallen  een 
geringen  dienstplicht  bewQzen  zon.  Fredsrik 
liet  de  heerschappij  achter  aan  ztjne  dochter 
Maria,    doch  gedurende  de  minderjarigheid 
van  deze  was  alle  macht  in  handen  der  baron- 
nen, die  hier  en  daar  in  de  steden  een  zelf- 
standig bewind  vestigden  en  zich  in  twee 
partyen  verdeelden:  eene  nationale,  die  de 
hand  der  Koningin  en  tevens  het  beheer  van 
het  eiland  wilde  toekennen  aan  een  Italiaan- 
schen    Prins,    en    eene  Aragonsche,  die  de 
onde  banden  met  het  Spaansche  Vorstenhuis 
wilde  bevestigen.  Het  kerkeiyk  Schisma  van 
die  dagen  maakte  de  kloof  nog  wQder,  daar  de 
Sicilianen  den  Italiaanschen  en  de  bewoners 
van  Aragon  den  Franschen  Pans  erkenden.  Na 
vele  listen,  worstelingen  en  wisselvalligheden 
behaalde  de  partQ  van  Aragon  de  overwinning, 
en  Maria  trad  in  het  haweiyk  met  Martinusy 
den    tweeden    zoon    van  Pedro  van  Anfou. 
Deze,  een  zeer  begaafd  Vorst,  overwon  met 
hiüp   van  z^n  vader  den  tegenstand,  dien  hQ 
bQ  den  adel  van  het  eiland  ondervond,  en  werd 
door  de  Cortes  van  Aragon  als  troonopvolger 
aldaar  erkend,  maar  htj  overleed  onverwacht 
op  eene  reis  te  Cagliari  (24  Joli  1409)  zonder 
mannelijke  erfgenamen  na  te  laten,  weshalve 
Aragon  met  Sicilië  vereenigd  werd.  De  eerste 
beheerscher  van  het  vereenigd  Rgk  "^taMartinus 
(1409—1410),   die  na  een  tweejarig  tnsschen- 
beBtnur  opgevolgd  werd  door  den  zoon  zQner 
lüster,  Ferdinand  I  (1412—1416).  Deze  had 
zQn  ondsten  zoon  Alfonsus  V  (1416—1468)  tot 
opvolger,  die  in   1442  ook  Napels  verwierf, 
loodat  dit  gebied  weder  met  Sicilië  vereenigd 
werd. 

Napels  onder  ds  kssrtohappij  van  hst  gsslaekt 
Anjou  (1266—1442).  Na  den  dood  van  Karel  II 
(1809)  kwam  z|)n  tweede  zoon  Hobert  (1309—  I 


1348),   bQgenaamd  de   Chedaardigsj  aan    het 
bewind,  terwQl  Karel  Bobert,  de  zoon  vaa 
zQn  onderen  broeder,  de  Kroon  v«i  HongaiHe 
droeg.  De  dood  van  Bobsrt  (12  Janoari  134^ 
was  eene  gewichtige  gebeurtenis  alshetbegfhi 
van  een  schier  100  Jarig  tijdperk  van  Uston, 
misdrijven  en  burgeroorlogen  in  Napels.  Hff 
liet  den  troon  achter  aan  zQue  kleindodiier 
Johanna  I  en  haren  Jeugdigen  gemaal  Anêréam 
van  Jlongarijey  een  zoon  van  zjjn  neef  Kèrd 
JRobsrt,   Deze  Johanna  echter,  eene  zeer  be- 
schaafde   en    begaafde  vrouw,  maar  tevens 
hartstochteigk  en  aan  zingenot  verslaafd,  be- 
jegende, zonder  zich  om  het  testament  Tan 
luuren  grootvader  te  bekreunen,  haien  weinig 
ontwikkelden  gemaal  met  minachting  en  afkeer 
en  vestigde  haar  vertrouwen  op  laaghartige, 
onwaardige    personen.  Aan  het  Hof  waren 
twee  parijen,  de  Hongaarsehe  en  de  Nationale, 
steeds  met  elkander  in  strijd.  De  eerste,  met 
de  Koningin-weduwe  JSUizabsth  van  HongarQe 
aan   het  hoofd,  verlangde,  dat  Andréas  soa 
worden  gekroond,  terwijl  de  andere  begeerde, 
dat  hij  zich  vergenoegen  zou  met  den  tit^  van 
hertog  v€M  CaMrië,  Tot  de  aanvoerders  van 
deze  behoorden,  behalve  Johanna,  twee  brcM9- 
derszonen  van  den  overleden  Koning,  Karel 
van    Dwrazzo    en   Lodsw^k  van    Tarsnts,  die 
den  21sten  Augustus   1846  den  gemaal  van 
Johanna  ombrachten  of  deden  ombrengen.  De 
ongevoeligheid  der  Koningin  na  deze  treurige 
gebeurtenis  en  de  omstandigheid,  dat  zij  nog 
vóór  het  einde  van  den  rouwtyd  in  het  huwe- 
lijk trad  met  haren  neef  Lodswijk  van  TarsnU 
(20    Augustus    1846),    gaven  aanleiding  tot 
het  vermoeden,  dat  tSi  medeplichtig  was  aan 
dien  moord.  Tevens  haalde  zij  zich  den  haat 
van  Kard  van  Dwrazzo  op  den  hals,  die,  va^ 
bitterd    door    de    voorkeur,  door  haar  aan 
Lodewijk  gegeven,  tot  de  Hongaarsche  partQ 
toetrad  en  zich  b|j  Koning  Xo^noi^  van  Hon- 
gar0e  voegde,  welke  met  een  leger  oprukte  om 
den  dood  zfjns  broeders  te  wreken  en  daarin 
tevens  eene  geschikte  gelegenheid  zag  om  zich 
met  de  zaken*  van  Italië  te  bemoeien.  Bü  de 
tijding  dier  nadering  nam  Johanna  de  vlucht, 
waarop   Lodewijk,  zonder  tegenstand  te  ont- 
moeten, bloedige  wraak  nam  op  de  achterge- 
blevene leden  van  het  KoninklQk  Huis  en  op 
de  moordenaars  van  zijn  broeder  en  ook  Dnrauo 
deed    ter  dood  brengen.  Weldra  verliet  h0 
Napels,    en  Johanna  keerde  terug,  doch  te 
vergeeft  zag  men  uit  naar  rust,  daar  deze 
door  gevechten  tusschen  de  huurbenden  der 
Koningin  en  de  achtergeblevene  troepen  van 
Lodswijk  gedurig  verstoord  werd.  Nogmaals 
viel    Lodswijk  in  het  land,  en  Johanna  zocht 
eene  schuilplaats  achter  de  muren  vanGaëta. 
Eerstgenoemde  moest  echter  spoedig  aftrekken 
wegens  een  oorlog  tegen  de  Polen  en  Lithauërs 
en  sloot  door  tusschen  komst  van  den  Paus 
met   Joihanna  een  wapenstilstand,  nadat  de 
Paus  beloofd  had  Johanna  op  nieuw  een  proces 
aan  te  doen,  doch  dit  eindigde  met  de  beves- 
tiging   der  vroegere  vrijspraak.    Twee  Jaar 
daarna  (Mei   1852)  werden  Johanna  en  haar 
gemaal  te  Napels  door  den  Panselijken  legaat 
plechtig  gekroond,  terwijl  men  de  troonopvol- 
ging zóo  regelde,  dat  de  door  Johanna  als 
kind    aangenomen  dochter  van  hare  zuster 
Mofria    uit    het  eerste  huweiyk,  Margar^ha 
van  Dnrazzo,  de  Kroon  zou  erven.  Doch  ook 


SICILIË. 


606 


daardoor  werd  de  nut  niet  hersteld.  De  broe- 
ders van  den  ter  dood  gelyrachten  Kard  van 
Jhtfüuo  konden  den  voorspoed  van  den  neef 
oit  Tarente  niet  dulden,  —  de  aanzieniyken 
leefden  schier  onafhankelUk  op  hunne  burchten 
en  bet  land  werd  door  stroopende  benden  yer- 
woest.  Te  yergeefs  zocht  Joktmna  de  onlusten 
te  dempen  door  Kard  de  Klemê  van  JhiraMto, 
den  croiQMl  harer  nicht  Mar^arêiha^  tot  haren 
opyolger  te  benoemen ;  ook  de  Koning  der 
Magyaren  deed  zQne  aanspraken  gelden  en 
wist  selft  Kard  van  Dmraezo  voor  ztjn  be- 
langen té  winnen.  Daarom  trad  Jokanna  na 
den  dood  (1875)  van  haren  derden  gemaal, 
Jaeolb  van  Mqforea  {Lodeto^k  was  reeds  in 
1872  OTorleden),  voor  de  vierde  maal  in  het 
huwel0k  met  Otto  van  Brwuw^k  (1376),  een 
strydlustig  parttlganger,  in  wien  z0  een  steun 
hoopte  te  vinden  voor  haren  troon.  Maar 
Lodewgik  van  Hongarije  verbond  zich  met  den 
Paus  en  rustte  een  leger  uit,  aangevoerd  door 
Ka/rd  van  DwrazMo^  die  OHo  van  Brwuwijh  by 
San  Gtormauo  (1381)  overwon,  binnen  Napels 
trok,  Jokamna  gevangen  nam  en  haar,  toen 
zfi  weigerde  zQne  z^jde  te  kiezen,  deed  om- 
brengen (22  Mei  1382).  Wél  trok  Lodewijlc 
van  Akjoo^  door  Johatma  als  zoon  aangenomen 
en  tot  erfgenaam  der  Kroon  benoemd,  met 
een  leger  derwaarts  en  verwoestte  nogmaals 
het  land,  maar  zt|n  overladen  (1384)  verhief 
Kaïrel  tot  erfgenaam  van  den  troon.  Hy  werd 
als  zoodanig  door  het  geheele  land  met  gcijuich 
begroet,  maar  zoodra  hy  in  Hongarye,  waar 
hy  na  den  dood  van  Koning  Lodewijk  (1382) 
door  óene  der  partyen  tot  koning  was  uitgeroe- 
pen, in  den  kerker  den  laatsten  adem  uitgebla- 
zen had  (1386),  ontbrandde  op  nieuw  de  twist 
over  de  troonopvolging,  doordien  de  éene  party 
diens  zoon  Laditlaut  en  de  andere  Lodeto^k  II 
van  Ai^ou  gekroond  wilde  zien.  Na  vele 
moeieiykheden  bereikte  de  eerste  haar  doel; 
Ladultnu  werd  in  1360  als  koning  erkend  en 
regeerde  tot  1414.  Zyne  zuster  en  opvolgster 
Jokanna  II  (1414—1435)  nam  eerst  (1421) 
Alfanêuê  van  Aroffon  aan  als  zoon  en  later 
(1423)  Lodewijk  III  van  Anfou,  welke  zyne 
rechten  naliet  aan  zyn  broeder  Bene  (1435). 
Deze  echter  werd  verdreven  door  Alfoneiu^ 
die  in  1442  Napels  veroverde  en  het  konink- 
lyk  gezag  behield  tot  aan  zyn  dood. 

Het  konimsfr^k  der  heide  SieUiSn  onder  het 
Sm$  van  Aragon  (1443—1504).  Alfomus  had 
in  zyn  uitersten  wil  zyn  onwettigen,  maar 
later  als  wettig  erkenden  zoon  Ferdinand  I 
(1458—1494)  tot  zyn  opvolger  benoemd,  ter- 
wyi  Sidlië  met  Aragon  vereenigd  zou  biy ven. 
Doch  de  troonbeklimming  van  den  eigensin- 
nigen  en  achterdochtigen  Koning  vond  grooten 
tegenstand  by  den  adel,  zoodat  de  oude  par- 
tyen weder  ontwaakten.  Maar  Ferdinand^een 
zoon  van  zyn  tyd  en  het  evenbeeld  van  Xoci»- 
w^k  XI  van  Frankryk,  liet  zich  daaraan 
weinig  gelegen  liggen.  Hy  legde  het  er  op 
toe,  de  groote  leengoederen  in  handen  van 
vertrouwde  personen  te  brengen  ;  daarom  be- 
giftigde hy  daarmede  de  hem  toegedane  ba- 
ronnen, die  alzoo  de  steunpilaren  werden  van 
zyn  troon.  Ook  bevorderde  hy  handel  en 
nyverheid  en  vestigde  vooral  zyne  aandacht 
op  de  zydeteelt  De  aristocratie  echter  liet 
haren  haat  niet  varen,  en  deze  ontwaakte  op 
nieuw,  toen  onder  Alfontus  II  (1494—1496), 


den  zoon  en  opvolger  van  Ferdimandf  Karel  VIII 
van  Frankryk  de  aanspraken  van  Anjon  op 
den  Napolitaanschen  troon  vernieuwde  en  met 
een  leger  naderde.  Omstreeks  een  jaar  na  het 
beklimmen  van  den  troon  was  Alfoneus  op  de 
vlucht  naar  Messina,  waar  hy  kort  daarna 
overleed  (19  November  1496),  en  ook  zyn 
zoon  Ferdinand  II,  dien  hy  tot  opvolger  be- 
noemd had,  moest  de  wyk  nemen  voor  de 
invasie  der  Franschen.  Den  22sten  Februari 
1495  hield  Kard  VIII  zyn  intocht  in  Napels, 
ontving  den  12den  Mei  de  Kroon,  doch  keerde 
reeds  in  datzelfde  jaar  naar  Frankryk  terug. 
Aanstonds  landde  nu  Ferdmand  te  Napels  met 
Siciliaansche  schepen,  noodzaakte  met  hulp 
van  eene  Spaansche  vloot  en  van  een  Spaansch 
leger  te  lande,  onder  Gontalvo  de  Oordova  de 
Fransche  bezetting,  die  door  hare  overmoedige 
uitspattingen  reden  tot  ontevredenheid  had  ge- 
geven, tot  capitulatie  en  trok  in  Januari  1496 
weder  in  de  stad  Napels.  Het  was  hem  echter 
niet  vergund,  langen  tyd  de  vruchten  te  plukken 
zyner  overwinning,  want  hy  overleed  reeds 
den  7den  September  daaraanvolgende,  waarna 
de  EIroon  ten  deel  viel  aan  zyn  oom  Frederik 
(1496—1501).  Tegen  dezen  vereenigden  zich 
Lodewijk  XII  van  Frankryk  en  Ferdinand  de 
Katholieke  van  Spanje,  die  by  het  verdrag 
van  Granada  (11  November  1500)  het  plan 
beraamden,  Napels  te  veroveren  en  zóo  te 
verdeelen,  dat  de  hertogdommen  Calabrië  en 
ApnliS  aan  Ferdinand  en  het  overig  gedeelte 
met  de  hoofdstad  en  de  vesting  Ghiëta  aan 
Lodewijk  zou  worden  toegekend.  Deze  tweede 
inneming  van  Napels  geschiedde  even  zoo 
gemakkeiyk  als  de  eerste;  Frederik  werd  ge- 
vankeiyk  naar  Frankryk  gebracht  en  overleed 
in  1504,  en  met  de  bemachtiging  van  Tarente 
(1502),  waarby  FerdiHond,  de  zoon  van  Frederik^ 
werd  gevangen  genomen,  was  het  plan  ten 
uitvoer  gebracht  De  verdeeling  van  den  buit 
evenwel  leidde  tot  oneenigheid  en  eindeiyk 
tot  oorlog  tusschen  de  voormalige  bondge- 
nooten,  waarby  de  Franschen  na  verschillende 
nederlagen,  by  Senünara  (21  April  1503),  by 
Cerignola  (28  April)  en  aan  de  Garigliano 
(28  en  29  December),  het  land  voor  den  zege- 
pralenden Oomalvo  ontruimden.  Deze  hield 
in  1504  zyn  intocht  te  Napels  en  nam  het 
Koningryk  in  bezit  ten  behoeve  van  de  Spaan- 
sche Kroon. 

Mst  Koningryk  der  heide  SidUën  met  Spanje 
vereenigd  (1504—1718).  Het  Koningryk  werd 
nu  bestuurd  door  Spaansche  onderkoningen, 
van  welken  Oonsalvo  de  eerste  was,  en  deelde 
alle  lief  en  leed  met  Spanje.  De  voormalige 
consütntie  met  hare  Standen  werd  allengs  af- 
geschaft, de  volksvryheid  verdween  en  hooge 
belastingen  vernietigden  de  welvaart  des  lands. 
Niet  alleen  moest  in  de  groote  uitgaven  voor 
het  binnenlandsch  bestuur  worden  voorzien, 
maar  aanzieniyke  sommen  vloeiden  ook  inde 
koninkiyke  schatkist  te  Madrid,  om  aldaar 
eene  gunstige  stemming  te  onderhouden,  of  in 
de  beurs  van  den  Paus,  die  zich  nog  altyd 
als  opperleenheer  beschouwde.  Voorts  kwam 
het  grondbezit  meer  en  meer  in  de  handen 
van  den  adel  en  van  de  geesteiykheid,  die 
daarentegen  van  belastingen  werden  ver- 
schoond. De  verstandeiyke  volksontwikkeling 
bleef  kwynen  onder  eene  onwetende,  trage 
en  zedelooze  geesteiykheid,  die  een  blind  en 


506 


SICILIË. 


nnnelük  bQgeloof  en  daardoor  terens  dom- 
heid en  Btompiinnigheid  bevorderde.  De  be- 
lastingen, in  Napeli,  evenals  in  SpaiUe  meestal 
▼an  £adtrecten  aard,  dmkten  geweldig  op  de 
lagere  yolksklasse,  die  door  het  klimmen  van 
den  prys  der  eerste  levensbehoeften  aan  de 
grootste  ellende  ter  prooi  was.  De  wanhoop 
der  menigte  gaf  aanleiding  tot  een  opstand 
onder  Tonmtuo  AmëUo  (Kasaniëllo,  7  Jali 
1647),  die  echter  schipbreuk  leed  door  de 
onbekwaamheid  van  den  aanvoerder  en  door 
de  gebrekkige  ondersteuning  van  FrankrQk. 
In  den  Spaanschen  Successie-oorlog  werd  Na- 
pels door  de  OostenrQkers  onder  generaal  Datm 
ingenomen  en  b0  den  Vrede  van  Utrecht  (1718) 
werd  die  verovering  goedgekeurd.  Sicilië 
kwam  door  dat  verdrag  aan  Piémont,  maar 
werd  reeds  in  1790  tegen  Sardinië  aan  Napels 
afgestaan. 

Mei  Konimgrijh  dtt  Beide  SieiUS»  onder  Ooi- 
iem^ktckê  kiertehappij  em  cUs  afkarnkdijik  van 
Spanje,  Het  Koningi^k  bleef  niet  duunaam 
in  handen  der  Sab^mrffêfiy  maar  werd  in 
1786  (definitief  in  1788),  na  het  eindigen  van 
den  Poolschen  Successie-oorlog,  door  Eard  VI 
bf)  den  Weener  Vrede  afgestaan  aan  den 
Infhnt  Kard  van  Spanje  als  een  nimmer  met 
dit  laatste  KoningrQk  te  vereenigen  Spaansch 
gewest  Kard  111  (1786-1759)  zocht  door 
den  vrydnnigen  staatsman  TVunmoi  den  treu- 
rigen  toestand  in  Kerk  en  Staat  op  de^rond- 
slagen  van  volksontwikkeling  en  nationale 
welvaart  te  hervormen.  Niet  alleen  waren 
112000  geesteltlken  met  hunne  personen  en 
goederen  boven  de  wetten  des  lands  verheven, 
maar  ook  allen,  die  by  hen  eenen  wgkplaats 
■ochten.  De  Paus  beschouwde  alle  gees- 
telVke  ambten  als  syn  eigendom  en  trok  bf) 
▼aeatnre  daarvan  de  inkomsten.  Tawuxi 
echter  maakte  daaraan  een  einde  en  verleende 
aan  de  wereldlQke  macht  grooter  gesag  te^^en- 
over  de  Kerk,  verminderde  de  voorrechten  en 
het  aantal  der  geeetel0ken  en  deed  eene 
menigte  kloosters  ten  behoeve  der  staatskas 
verbeurd  verklaren.  Toen  Kard  JJJ  geroepen 
werd,  den  Spaanschen  troon  in  beiit  te 
nemen,  vertrouwde  hg  het  bestuur  van  Na- 
]^ls  toe  aan  zt|n  Jongeren  soon  Fêtdmand  1 
(1769-1826),  tmrgi  de  oudere  als  Karel  IV 
hem  in  Spai^e  zou  opvolgen.  TanMcd  hield 
gedurende  de  minderjarigheid  van  Fêrdinand 
de  teug^  van  het  bewind  met  schier  onbe- 
perkte macht  in  handen  en  kwam  met  vast- 
heid in  verzet  tegen  de  Jezuïeten  en  de  aan- 
matiging der  Kerk.  Toen  Fordinand  meerder- 
Jarig  geworden  was,  hield  h)j  zich  hoofd- 
zakeMIk  bezig  met  de  Jacht  en  visschery  en 
liet  de  staatzaken  over  aan  zQne  trotsche, 
hartstochteiyke  gemalin  Carolinaf  eene  doch- 
ter van  Maria  Theretia^  onder  wier  bewind 
de  storm  der  Fransohe  Revolutie  zich  ook  te 
Napels  deed  gevoelen.  Met  geweldigen  haat 
tegen  de  Fransche  Republiek  vervuld,  be 
groette  zQ  met  biydschap  de  nieuwe  Coalitie 
tegen  Frankryk  (1798);  tSi  wachtte  niet  eens 
den  tyd  af,  waarop  de  Verbondene  Mogend- 
heden den  oorlog  verklaarden,  maar  haalde 
haren  gemaal  over  tot  eene  algemeene  oproe- 
ping van  krOgsvolk,  waarna  de  Oostenryksche 
generaal  Maoh  met  een  groot,  maar  ongeoefend 
leger  een  inval  deed  in  den  Kerkeiyken  Staat 
Bome  werd  bezet  (22  November  1798)  en  de 


Napolitauische  troepen  rukten  voorwmarts  tot 
Toscane,  doch  trokken  eerlang  terug  toot 
de  Fransohen,  die  naar  Napels  mancheerdaB. 
Radeloos  nam  de  Koning  de  vlucht  naar  SiciBS, 
deed  ^ne  vloot  in  brand  steken  en  gaf  hot 
land  prUs  aan  de  overwinnaars,  met  weDcan 
Maek  na  onderscheidene  rampspoedige  ge- 
vechten tegen  ontruiming  der  vestingen  ea 
eene  schatting  van  10  millioen  livres  ee& 
wapenstilstand  sloot  Dientengevolge  ontstond 
in  de  stad  een  vreeseiyk  oproer,  aoodmt  de 
Koninkiyke  stadhouder  de  w^k  nam  saar 
Sicilië  en  Hack  naar  het  Fransche  leger. 
Over  bloedige  IQken  baande  Champiemety  de 
bevelhebber  der  Fransohen,  zich  een  weg  naar 
de  hardnekkig  verdedigde  hoofdstad,  veroverde 
haar  (28  Januari  1799)  en  stichtte  er  in  over- 
leg met  de  gemeenebeetgezinde  ingezetonen 
de  ParthenopöYsche  Republiek.  Deze  bestond 
echter  slechts  korten  tyd;  zQ  bezwedc,  toen 
de  Fransohen,  ten  gevolge  van  de  overwin- 
ningen der  Gteftllieerden  in  Opper-Italië,  de 
hoofdstad  verlieten.  Daarenboven  hadden  zieli 
in  Calabrië  op  aansporing  der  priesters  ben- 
den verzameld,  die,  samengesteld  uit  iidsda- 
digers  en  moordenaars,  onder  de  leus  van  een 
st^d  tegen  FrankrQk  het  land  afttroopten. 
Aan  hun  hoofd  bevond  zich  de  door  den 
Koning  tot  vicaris  generaal  benoemde  cardinaal 
Enffo,  Vruchteloos  zochten  de  Fransohen  dien 
gruwel  te  koeren.  Na  hun  vertrek  werd  de 
nieuwe  orde  van  zaken  door  vaderlandlievende 
mannen  in  stand  gehouden;  maar  Ruffo  had 
besloten,  een  einde  te  maken  aan  het  vig- 
zinnig  bestuur  en  rukte,  ondersteund  door  de 
Russen,  Turken  en  Engelschen,  voorwaarts 
naar  Napels.  Gedurende  10  dagen  (13—28  Juni) 
werd  vóór  de  stad  getreden,  en  toen  legden 
de  Patriotten  de  wapens  neder,  nadat  hun  bg 
capitulatie  vryheid  en  veiligheid  gewaarborgd 
waren.  Deze  amnestie  werd  echter  niet  door 
den  Koning  bekrachtigd;  de  Patriotten  werdea 
in  den  kerker  geworpen  en  terechtgesteld, 
Ja,  met  uitgezochte  martelingen  gedood,  ge- 
deeltelQk  ten  gevolge  van  een  vonnis  der 
daartoe  aangestelde  staat^unta,  gedeelteltik 
door  de  kannibalenwoede  der  Calabreezen  en 
LaszaronL  De  Koning  zelf,  welke  in  die 
dagen  van  ontzetting  uit  Sicilië  terugkeerde, 
was  getuige  van  dien  gruwel.  Niet  alleen  in 
de  hoofdstad,  maar  in  het  geheele  Ryk  trad 
het  schrikbewind  op  in  zt|ne  aftchuweiykste 
gedaante  en  bleef  er  heersehen  tot  aan  de 
derde  coalitie  tegen  Frankryk  (1806),  waarbB 
Koningin  Carolima^  in  str|jd  met  het  met  JITo- 
poUon  gesloten  verdrag,  de  bezetting  van  eene 
RuBsiseh-Engelsche  vloot  deed  aan  land  stappen. 
Toen  onderteekende  Napoleon  daags  na  den 
Vrede  van  Preszburg  (27  December  1806)  te 
Schdnbrunn  het  decreet,  dat  de  vermaarde 
woorden  bevatte:  „De  dynastie  der  Boufhont 
te  Napels  heeft  opgehouden  te  regeeren." 
Tevergeefs  poogde  de  Koningin  eerst  door  een 
nederig  gezantschap  aan  JTopeZeoii  en  toen  door 
eene  ophitsing  der  Calabreezen  en  Lazzaroni 
den  val  van  haren  troon  te  verhinderen.  Toen 
de  Fransohen  onder  Joteph  Bonaparie  ea 
Maeténa  naderden,  vluchtte  het  Hof  weder  naar 
Sicilië  (16  Februari  1806).  Na  eene  bloedige 
worsteling  aanvaardde  Joêeph  de  Kroon  van 
Napels,  hem  door  zQu  broeder  toegekend; 
doch  hy  stond  haar  reeds  na  verloop  van  2 


SICILIË. 


507 


Jaren  af  (1806)  aan  sOn  sehoonbroeder  Mmrai, 
om  self  den  troon  van  Spanje  te  beklimmen. 
Nieuwe  wetten,  eene  hervorming  van  het 
beetmir  en  het  venrallen  verklaren  der  kloos- 
ters  waren  daarvan  het  gevolg.  Die  toestand 
dnnrde  voort  tot  aan  den  Vrede  van  Weenen, 
waarop  Napels,  na  het  tragisch  uiteinde  van 
Mmratj  aan  Koning  Ferditumd  werd  temg- 
gegeven  (13  October  1815). 

Dê  heersekofp^  dsr  Bamhons  (1815—1860). 
De  Fransehe  instellingen  werden  aanvankelVk 
in  stand  gehouden,  maar  tevens  op  mo ellen- 
dige   wOse,    dat    sO  weinig  goeds  konden 
opleveren.  Nog  erger  dan  in  den  KerkelQken 
Staat    hielden    in    Napels  de  roevers  hnis, 
wier  aantal  men  in  1817  op  80 000  begrootte; 
lelfti  had  men  geen  ander  middel  om  hen  te 
bestrijden,  dan  de  éene  rooverbende  tegen  de 
andere  in  het  harnas  te  Jagen  of  zich  van 
vergif  en  van  giftnengers  te  bedienen.  Van 
eonstitationeele    vormen    wilde  men  op  het 
geheele  Schiereiland  niets  weten,  en  in  een 
geheim  verdrag  met  OostenrtPc  (1815)  verbond 
Eich  Ferdmdndj  dat  h0  geene  grondwet  son 
invoeren  en  geene  instellingen  veroorloven, 
welke  vrgsinniger  waren  dan  die  van  Lom- 
bardQe.  De  vrgzinnige  constitutie  van  Sicilië, 
in   1812  naar  het  model  der  Engelsche  inge- 
richt en  door  den  gouverneur  BemHnek  op  éMt 
eiland  a/j^kondigd,  werd  ingetrokken  en  Sicilië 
aan  hetseltde  beheer  als  Napels  onderworpen. 
Dit  wekte  aldaar   eene  groote  verbittering, 
vooral  omdat  de  Sicilianen  niet  konden  ver- 
geten, dat  hun  eiland  te  voren  het  hoofdland 
en  Palermo  de  residentie  der  Koningen  ge- 
weest was.  Ook  te  Napels  waren  vele  onte- 
vredenen, die  in  het  geheim  genootschap  der 
Carbonari   een   middel  vonden,  om  aan  de 
Begeering  een  machtigen  tegenstand  te  bieden. 
Het   algemeen  misnoegen  strekte  sich  voorts 
uit  tot  het  leger,  omdat  het  onder  het  opper- 
l>evel  was  geplaatst  van  een  vreemdeling,  van 
den  OostenrQkschen    generaal  yïiffent,  Gteen 
wonder  alsoo,  dat  in    al  deie  ontvlambare 
stoffen  de  tQding  van  de  Spaansche  Revolutie 
als  eene  electrieke  vonk  nedersloeg.  In  den 
nacht  van   1   op  2  Juli  1820  werd  het  sein 
gegeven  door  JHöhêle  Mordlij   luitenant  der 
dragonders,  die  te  Nola  de  constitutie  aflLon- 
digde,  met  syn  regiment  naar  Napels  trok  en 
onderweegs  soo  groote  versterking  kreeg,  dat 
men  aan  het  Hof  elke  poging  tot  venet  moest 
laten  varen,  vooral  ook  omdat  de  meest  po- 
pulaire officier,  OnffUdmo  Fépê  zich  vóór  de 
Spaansche  constitutie  verklaarde  en  het  bevel 
over  de  opstandelingen  aanvaardde.  De  Koning 
zocht  zich  onder  voorwendsel  van  ongesteld- 
heid uit  de  verlegenheid  te  redden;  ht)  gaf 
verlof  aan   ztfn  zoon,  den  Hertog  Frtmê  vam 
Oalabriif  onder  den  titel  van  prins-regent  tot 
rQksbeetuurder  benoemd,  eene  overeenkomst 
te  treffen  met  de  opstandelingen,  en  deze  be- 
loofde de  invoering  der  Spaansche  constitutie. 
JP^  evenwel,  tot  opperbevelhebber  van  alle 
Koninkiyke    troepen    benoemd,    eischte  niet 
alleen  de  toezegghig  van  den  Prins-regent, 
maar  ook  die  des  Konings,  en  toen  deze  zag, 
dat  h|)  zich  daaraan  niet  onttrekken  kon,  gaf 
hy  niet  alleen  toe,  maar  voegde  bQ  die  be- 
lofte ook  nog  den  eed,  dat  God  hem,  zoo  ht) 
loog,  op  hetzelfde  oogenblik  met  den  bliksem- 
straal zQner  wraak  mocht  treffen.  Terwgi  nu 


het  volk  te  Napels  biyde  feesten  vierde  we- 
gens de  bekeering  des  Konings,  kwam  van 
Sicilië  de  tUding,  dat  de  bevolking  van  Pa- 
lermo was  opgestaan  met  den  eisch,  dat  liet 
eiland  door  grondwet  en  beheer  van  het  vaste 
land  zou  worden  gescheiden.  Reeds  den  18den 
Juli  moest  de  stadhouder  de  vlucht  nemen, 
en  een  Yoorloopig  Bewind,  met  den  Prins  wm 
Viüafiranea   aan    het  hoofd,  kwam  in  zOne 
plaats.  Het  geheele  eiland,  met  uitzondering 
van   vier  steden,  onderwierp  zich  vrywillig 
aan  het  nieuwe  bestuur  of  werd  in  een  bloe- 
digen  burgeroorlog  tot  onderwerping  gedwon- 
gen. Te  Napels  echter  werd  de  revolutie  op 
Sicilië    als    eene   strafbare   afvalligheid  be- 
schouwd en  Florêtiamo  Fépe  met  6000  man 
derwaarts  gezonden,  om  den  opstand  te  dem- 
pen. In   betrekkelUk  korten  tyd  gelukte  het 
hem  dat  doel  te  bereiken  en  Palermo  te  ver- 
overen (5  October),  doch  men  wist  wel,  dat 
de  onderwerping  enkel  uit  dwang  plaats  had, 
zoodat  men  er  de  beste  troepen  moest  doen 
blQven.  Die  onnatuurltlke  toestand  was  voor 
MtüenAoky  reeds  geweldig  verbitterd  door  de 
revolutie  te  Napels,  eene  geschikte  gelegen- 
heid, om  op  het  Congres  teTroppan  met  goed 
gevolg  eene  gewapende  tussehenkomst  te  vra- 
gen. TerwQl  men  te  Napels  werkzaam  was 
aan  het  ontwerpen  der  constitutie  en  b0  hare 
voltooiing    (81    Januari    1821)  (eest  vierde, 
bracht  Mettemich  zOn  plan  tot  rOpheld,  waar- 
aan ook  de  te  Troppau  aanwezige  FeréÜmwd 
zyne    goedkeuring    schonk,    betuigende,   dat 
zt|n  eed  hem  door  dwang  was  afj^perst  HQ 
beval,  dat  de  hoogste  ambtenaren  te  Napels 
zouden  aftreden,  en  in  het  begin  van  Febru- 
ari 1821  overschreed  generaal  Frim<mt  met 
48000  Oostenrijkers  de  grenzen.  Na  een  kort- 
stondig gevecht  bQ  Rieti  (7  Kaart)  namen  de 
door  P^  aangevoerde  manschappen  de  vlucht, 
en  de  Oostenrijkers  deden  hun  intocht  te  Na- 
pels, alwaar,  evenals  op  Sicilië,  waar  eene 
OostenrQksche  legerafdeeling  onder  Waimoden 
heengezonden  was,  de  voormalige  staat  van 
zaken   onder  het  oefenen  eener  bloedige  ge- 
strengheid tegen   de  bewerkers  der  revolutie 
hersteld  werd.  Fêtdincmd^  in  Mei  terugkee- 
rend, schafte  alle  vrijzinnige  instellingen  af; 
de  universiteiten  werden  gesloten  en  de  Je- 
zuïeten teruggeroepen,  ten^l  eene  bandelooze 
politie  onder  de  bescherming  der  Oostenrtjk- 
sche  wapens  het  geheele  land  teisterde  en  de 
struikroovery,  door  staatkundige  vluchtelingen 
versterkt,    zich  met  nieuwe  kracht  ontwik- 
kelde.  De  zoon  en  opvolger  van  Fer^Anamdj 
Fram  I  (1825—1880),  bleef  gedurende  z|jne 
korte  regeering  aan  het  stelsel  van  zQn  vader 
getrouw,   terwijl  daarentegen  diens  zoon  Fêr- 
dinamd  II  (1880—1869)  althans  in  den  be- 
ginne vele  weldadige  hervormingen  invoerde 
en  orde  stelde  op  de  financiën.  Oproerige  bewe- 
gingen gaven  aanleidingen,  om  het  eiland  Sicilië 
geheel  en  ai  met  Napelste  vereenigen.  Allengs 
naderde  echter  Ferdimand  tot  het  regeerstelsel 
van  ztfne  voorgangers,  zoodat  de  aanvankelijke 
toegenegenheid  des  volks  in  haat  veranderde. 
De  vrgzinnige  hervormingen,  in  den  beginne 
(1846)  door  Paus  Fiw  IX  beloofd,  deden  ook 
bij    de    verdrukte    Napolitanen    sluimerende 
wensehen    ontwaken,  vooral  op  Sicilië,  dat 
in  1848  de  vaan  der  onafhankeigkheid  deed 
vrapperen.    Het  gedoogde  veeleer,  dat  z|jne 


508 


8ICILIE-SICKINGEN. 


rgkste  stad,  Palenno,  nit  het  fort  Caatella- 
mare  gebombardeerd  werd  (14  Jannari),  dan 
dat  meD  het  voorgestelde  verdrag  met  Napels 
aannam,  —  rokte  xlch  eindelQk  geheel  en  al 
los  van  de  Bowrhous  en  koos  den  Hertog  vam 
Ghmta^  een  lOon  van  Karêl  Alhert  van  Sar- 
dinië, tot  Koning  (11  Joli).  Daarmede  even- 
wel was  de  oorlog  geenszins  geëindigd;  wél 
kwam  door  tuaschenkomst  van  Engeland  en 
Frankr0k  eene  wapenrost  tot  stand,  gedo- 
rende  welke  het  oostelQk  gedeelte  aan  de 
Napolitanen  en  het  westeitjk  gedeelte  aan  een 
voorloopig  bewind  onder  Eug^fiero  Setümo  on- 
derworpen bleef,  maar  dewUl  de  onderhan- 
delingen tot  geene  gewensehte  oitkomst  leid- 
den, begon  in  April  1849  de  worsteling  op- 
nieow  en  eindigde  met  de  verovering  van 
Palermo  daar  de  Napolitanen.  OokdeborgerQ 
te  Napels  was  in  venet  gekomen  tegen  de 
dwingelandy  des  Konings,  doch  dese  dempte 
dat  door  zyne  Zwitsersche  IQfwacht  en  door 
het  bandelooae  gemeen,  waarna  het  slaaftehe 
volk  aich  wederom  gedoldig  boog  onder  bet 
Jok  van  het  militair  despotismos.  De  reactie, 
welke  op  die  beweging  volgde,  was  te  Napels 
en  op  Sicilië  veel  vreeseiyker  dan  elders.  De 
toestanden  waren  sóo  verschrikkelttk,  dat  zy, 
door  een  brief  van  Qladêionê  in  Engeland 
wereldkondig  gemaakt,  aldaar  zolk  een  mis- 
noegen verwekten,  dat  de  Engeleche  en 
Fransche  Begeeringen  zich  genoopt  gevoelden, 
te  Napels  ernstige  vertoogen  in  te  leveren, 
waarin  aangedrongen  werd  op  het  verleenen 
eener  constitotie,  terwyi  zQ,  toen  deze  vroch- 
telooB  bleken,  honne  gezanten  terogriepen 
(October  1856).  Van  dien  tt}d  af  heerschtein 
het  koningrQk  Napels  en  Sicilië  eene  gesta- 
dige worsteling  tosschen  de  revolotionaire  en 
abeolotistische  krachten.  In  November  1856 
verhief  de  Baron  Bentivegna  op  Sicilië  de 
banier  van  den  opstand,  om  de  invoering  der 
constitotie  van  1812  te  verkr||gen,  maar  hy 
werd  gevangen  genomen  en  ter  dood  gebracht. 
Gewapende  benden,  tot  een  geheim  genoot- 
schap, dat .  der  Camorra,  vereenigd,  trokken 
met  roof  en  plondering  door  het  land,  en 
eene  over  het  geheeie  land  verspreide  party 
was  werkzaam  ter  goottte  van  Prins  Jftiro/, 
een  zoon  van  den  voormaligen  Koning  «Toodktffi 
Mwrai.  Om  de  maat  der  ellende  vol  te  maken, 
teisterde  eene  aardbeving,  welke  ongeveer 
10000  menschen  deed  omkomen,  de  omstre- 
ken van  Salemo  (December  1857).  De  Koning 
achtte  zich  niet  langer  veilig  in  zyne  hoofd- 
stad, maar  betrok  met  zyn  gezin  het  kasteel 
Caserta,  waar  hy,  door  eene  aanzien  lyke 
krygsmacht  bewaakt,  alleen  aan  vertroowelin- 
gen  toegang  verleende.  Het  vertoef  van  Jfos- 
zimi  te  Gtonoa  (1857)  gaf  ook  in  het  Napoli- 
taansche  aanleiding  tot  volksbewegingen,  daar 
een  aantal  staatkondige  vlochtelingen  met  de 
Sardinische  stoomboot  „Cagliari"  op  de  kost 
van  Napels  verscheen,  om  er  de  vaan  van  den 
opstand  te  ontrollen.  Evenwel  mislokte  deze 
onderneming,  en  het  schip  met  de  bemanning, 
onder  welke  zich  twee  Engelsche  machinisten 
bevondeo,  werd  door  de  Napolitaanscbe  troe- 
pen genomen.  Dientengevolge  ontstonden  er 
verwikkelingen  van  de  Regeering  te  Napels  met 
Sardinië  en  Engeland,  die  de  oitlevering  van 
het  vaartoig  en  van  de  gevangen  vreemde- 
lingen verlangden,  en   by  de  dreigende  hoo- 


ding  van  die  beide  mogendheden   moest  de 
Koning  eindeiyk  toegeven.  Na  den  dood  van 
FêfdinoHd  II  (82  Mei  1859)  beklom  zffn  Jeug- 
dige, onervarene  en  op  eene  hoogst  bekrom- 
pene  wflze  gevormde  zoon  Fram*  Uden  troon 
en    betoonde   zich  een  evenzoo    halastsrrige 
vyand  van  allen  vooroitgang  en  van  alle  vrjh 
linnige  denkbeelden  als  zyn  vader.  H0  bad 
nog  niet  veel  langer  dan  een  Jaar  geregeerd, 
toen   de  vrywilligers  van  Gar^aldiy  venterkt 
door  een  stroom  van  Napolitanen,  een  einde 
maakten  aan  zyne  heerschappy.    Den  21ston 
October  1860  had  er  eene  volksstemming  plaats 
en  deze  besliste  met  eene  verpletterende  meer- 
derheid vóór  eene  vereeniging  met  Sardinië, 
welke  door  de  verheffing  van  Victor  iBmamA 
tot  Koning  van  ItaUë   (14  Haart    1861)  tot 
stand  kwam.  Hoewel  het  eiland  Sicilië  het 
Jok  der  BomrUmê  met  kracht  ai]geworpen  en 
zich    gewillig    by  bet  vereenigd    koningryk 
Italië  gevoegd  had,-  viel  het  aan  het  aienwe 
bestoor  nergens  zoo  moeieiyk,  vasten  yoet  te 
verkrygen   als  Joist  déar,  omdat  de  diep  be- 
dorven  gesteldheid  er  doizende  zwarigheden 
opwierp    tegen    een  regelmatig  beheer.  H6t 
stelsel  van  omkooping,  dat  onder  de  Bomfhom 
in  zwang  was,  verpestte  er  alle  standen  der 
maatschappy;  weerstand  tegen  wet  en  recht 
was  er  eene  eervolle  plicht  geworden  voor 
alle  bewoners,  zooals  doideiyk  bleek  in  het 
geheime  verbond  der  Mafia.  Tegen  deze  laat- 
ste verkreeg  in  1875  het  ministerie   MimgkM 
eene  nitzonderingswet,  vooral  tegen    de  ge- 
goede handlangers  en   beschermers   der  roo- 
vers,  en   de   prefect  JÊfalMsardif  in    1876  van 
Nicotera  naar  Sicilië  verplaatst,  bracht  er  door 
zyne     onbeschroomde     geestkracht    aan    de 
Mafia  een  gevoeligen   knak   toe,  al  kon  hy 
haar  ook  niet  geheel  en  al  oitroeien. 

Siokel    (Theodor),  een  verdiensteltfk  ge- 
schiedkundige, geboren  te  Aken  den   18den 
December    1826,  stodeerde  te  Halle   in  de 
theologie   en  te  Beriyn  in  de  letteren  en  ge- 
schiedenis, bezocht  de  Ecole  des  Chartes  te 
Parys,    doorsnoffelde  op  last  der   Fransche 
Begeering  de  archieven  te  Milaao,  Venetië  en 
Weenen,   werd  in   1857  boitengewoon  hoog- 
leeraar en  lid  der  Keizeriyke  Académie  te 
Weenen,    in    1867    gewoon  hoogleeraar  en 
directeor  van  het  institoot  voor  Oostenryksche 
geschiedenis  aldaar  en   in  1874  medelid  van 
de  centrale  directie  der  „Monnmenta  Qerma- 
niae".  Hy  schreef:  „Monnmenta  graphica  medii 
aevi   (1859—1869,  9  dln)",  —  „Das  Vikariat 
der  Visconti (1869)",  -  ,.JeannedArc(1860)", 
—  „Die  Urkonden  der  Karolinger,  gesammelt 
ond  bearbeitet  (1867,  2   dln)",  —  „Znr  Ge- 
schichte  des  KoDcils  von  Trient  (1870—1872, 
3  dln)",  —  „Alcuinstodien  (1875,  Iste  dl)",— 
„Lexicon  Tironiannm",  —  „Ueber  Kaisenu^ 
konden    in  der  Schweiz  (1877)",  —  „KaiBe^ 
orkonden    in    Abbildongen   (met  von  SyM^ 
1880)",  —  en  vele  opstellen  in  de  Verbande- 
liniren  der  Keizeriyke  Académie  te  Weenen. 

Siekingen  (Franz  von),  een  Dnitsch  rid- 
der, geboren  den  2den  lÈuirt  1481  op  den 
Ebemborg  by  Kreoznach,  streed  reeds  in  1508 
in  dienst  van  Keizer  Maximiliaan  tegen  de 
Venetianen,  en  leidde  voor  't  overige  geheel 
en  al  het  leven  van  een  ridder  nit  die  dagen, 
alle  middelen  aanwendende  om  naast  het  ge- 
zag der  Vorsten  en  dat  der  opkomende  steden 


8ICKINOEN-8ICYON. 


609 


syn  eigen  gesag  te  handhaven,  en  eiken  8tr|f d, 
lederen  roof  geoorloofd  achtend,  wanneer  er 
slechts  eene  ridderlQke  oorlogsverklaring  was 
▼oora^B^egaan.  HO  dreef  dan  ook  éen  en  ander 
op  groote  scbaiü.  HQ  voerde  btjv.  oorlog  in 
1518  tegen  de  stad  Worms  ter  gonste  van 
den  vandaar  verdreven  burger  Btdihasar  SoUdr^ 
dien  hy  als  geheimsohrgver  in  dienst  nam; 
hg  plunderde  den  228ten  Maart  1514  bg  Op- 
penhdm  een  handelsoonvooi  uit  Worms  en 
belegerde  daarop  deze  stad  met  7000  man, 
doch  bombardeerde  haar  te  vergeeft.  Daarop 
beoorloogde  hg  den  Hertog  van  LoikatuigêUj 
om  Graaf  Ct^rMêeók  in  zgne  rechten  te  hand- 
haven. Koning  Ffan$  /vanFrankrgknamden 
reeds  vermaarden  aanvoerder  eener  geoefende 
bende  in  dienst  en  benoemde  hem  tot  veldheer. 
Toen  bnrgers  van  Mets  xgne  hnlp  inriepen 
tegen  den  gemeenteraad,  trok  hg  met  16000 
man  te  voet  en  4000  te  paard  derwaarts  en 
noodaaakte  den  raad,  de  gevraagde  schade- 
vergoeding te  verleenen  en  de  rechten  en  vrg- 
heden  der  burgers  te  bekrachtigen,  en  tevens 
om  aan  hem  zelven  eene  brandschatting  van 
20000  goudguldens  en  aan  ign  leger  eene 
maand  soldg  te  betalen.  De  tegen  hem  uitge- 
vaardigde Rgksban  werd  door  den  Keixer  in- 
getrokken, omdat  deze  zgn  bgstand  noodig 
had  tegen  Vlriok  wn  Würtemberg,  Doch  voor- 
dat wm  SiekUffen  den  krggstocht  tegen  den 
Wftrtemberger  aanvaardde,  zond  hg  eene  oor- 
logsverklaring aan  Landgraaf  PAiZ^  mm  JETessm, 
die  éen  zgner  bloedverwanten  benadeeld  had, 
trok  giings  naar  Darmstadt  en  dwong  op 
den  2d8ten  September  1518  zgn  vgand,  eene 
overeenkomst  te  sluiten,  waarbg  niet  al- 
leen herstel  der  geschondene  rechten,  maar 
ook  voor  hem  zelven  eene  schadeloosstelling 
van  85  000  gulden  bedongen  werd.  Dit  verdrag 
echter,  niet  bekrachtigd  door  den  Keizer,  werd 
slechts  gedeelteigk  ui^evoerd.  Bg  de  verove- 
ring van  Stuttgart  in  1519  verleende  hg  vooral 
aan  Eeuchli»  ^ne  beschermiog  en  nam  dezen 
geleerde  ook  bg  den  strgd  tegen  de  Domini- 
canen in  zgne  hoede.  Na  het  ve^agen  van 
den  Hertog  trok  hg  met  zgn  leger  naar 
Frankfort  en  bevorderde  bg  de  aldaar  ver- 
gaderde Keurvorsten  de  verkiezing  van  Kard 
F.  Deze  wilde  hem  daarop  in  den  gravenstand 
opnemen,  hetwelk  door  v<m  SieJnmsfen  werd 
afgewezen,  die  daarentegen  de  benoeming 
aannam  van  Keizerigk  raadsheer,  kamerling, 
hoofdman  en  dienaar.  In  Schwaben  was  hg  in 
kennis  gekomen  met  van  MütUn,  die  sedert 
1520  g^tadig  bg  hem  bleef,  een  groeten  in- 
vloed op  hem  verwierf,  hem  de  partg  van 
Luiher  deed  kiezen  en  aan  zgn  edelen,  maar 
onbeschaafden  geest  een  giootsch  doel  voor- 
stelde. Weldra  omhelsde  14|  openigk  de  zaak 
der  Hervorming.  Zgne  hechte  kasteelen,  in- 
zonderheid Landstutü  en  Ebemburg,  werden 
de  „wgkplaatsen  der  gerechtigheid".  Hier  be- 
vonden zich  öatpar  AptUa^  Martinmi  Buc&rui  en 
OecoUmpadim^  de  verkondigers  van  het  Evan- 
gelie en  de  steunpilaren  der  wetenschap,  onder 
een  gastvrg  en  veilig  dak.  Als  Keizerigk 
hoofdman  verzamelde  wm  Skilnngen  in  1521 
voor  den  veldtocht  tegen  Frankrgk  14000  man 
voetvolk  en  2400  man  ruiterg,  met  welken  hg 
en  de  Graaf  van  Nauam  als  aanvoerders  tot 
aan  de  grenzen  van  Champagne  voorwaarts 
rakten,  waar  de  vesting  Mézières  weerstand 


bood.  Door  de  overmacht  van  Koning  JVom, 
alsmede  door  ziekte  en  gebrek  werden  zg 
tot  den  terugtocht  genoodzaakt  en  volbrachten 
dien  op  eene  meesterigke  wgze.  Von  Siehin- 
gen  besteedde  nu  weder  al  i^jne  kracht  aan 
het  reeds  vroeger  gekoesterde  plan  eener 
staatkundiggodsdiensUge  herschepping  van 
Duitschland,  waartoe  de  beperking  der  vorste- 
igke  macht  en  de  opbeuring  der  Rgksridderschap 
de  eerste  stappen  zouden  zgn.  In  Augustus 
1522  haalde  hg  te  Landau  den  adel  over  tot 
het  sluiten  van  een  verbond,  om  de  rechten 
der  edelen  tegen  de  aanmatiging  der  Vorsten 
te  handhaven.  Deze  adelbond  koos  von  8ie- 
hnffen  tot  aanvoerder  en  nam  de  Hervorming 
tot  leus.  Ook  de  burgers  wilde  men  in  dien 
bond  opnemen.  Von  Siehingen  opende  den 
27sten  Augustus  1522  den  st^d  met  eene  oor- 
logsverklaring en  kort  daarna  met  een  aanval 
op  den  aartsbisschop  van  Trier,  RiAard  van 
QttiffmMam ,  een  hevig  tegenstander  der 
Hervorming.  Met  5000  man  voetvolk  en  1 500 
man  ruite^  viel  hg  in  het  gebied  van  Trier. 
veroverde  den  burcht  Blieskastel  en  de  stad 
8t  Wendel  en  stond  den  7den  September  vóór 
Trier,  doch  moest  wegens  de  dappere  verde- 
diging dier  stad  den  14den  daarvolgenden 
het  beieg  opbreken.  Deze  aanvankeigke  tegen- 
spoed vernietigde  de  geheele  onderneming  van 
van  SkUómgen.  De  Vorsten  van  Hessen  en  van 
de  Keurpflklz  keerden  de  wapens  tegen  zgne 
bondgenooten  en  ondermgnden  alzoo  de  steun- 
sels  zgner  macht.  Hg  liet  echter,  in  spgt  van 
den  bg  herhaling  over  hem  uitgesproken  ban, 
de  hoop  niet  varen  en  belegde  eene  vergade- 
ring van  ridders  te  Schweinftirt,  maar  zgn 
invloed  op  den  adel  was  aanmerkeigk  vermin- 
derd. De  Hervormers  keurden  zgne  plannen 
a^  en  ook  het  volk  was  er  niet  mede  inge- 
nomen. IQoewel  al  zgne  vrienden  hem  verlie- 
ten, deed  van  Skikimgen  in  het  vooijaar  van 
1528  een  inval  in  de  PAtlz ;  doch  zgn  toeleg, 
om  de  vesting  Lfitzelstein  te  overrompelen, 
mislukte,  terwgi  hg  zelf  weldra  in  zgn  kas- 
teel Landstuhl  door  de  Vorsten  belegerd  werd. 
Den  2den  Mei  1528  werd  hg  door  een  kogel 
in  de  zgde  doodeigk  gewond,  zoodat  hg  zich 
den  6den  van  die  maand  overgaf  en  2  dagen 
later  overleed,  nadat  de  Vorsten  den  verover^ 
den  burcht  waren  binnengetrokken.  Zgn  graf 
is  te  vinden  in  de  R.  Katholieke  kerk  te 
LandstuhL  —  Zgn  zoon  Front  Kanmd  van 
Sklèmgen  werd  door  Keizer  Maaüiaan  II  in 
den  gravenstand  en  een  nakomeling  van  de- 
zen in  1778  door  Keizer  Ja$epk  II  in  den 
Bgksgravenstand  opgenomen. 

Sioyon,  eene  vermaarde  stad  in  het  oud- 
Grieksche  landschap  Corinthe,  tnsschen  den 
Asopus  en  den  Helisson,  20  stadiën  van  de 
zee  gelegen,  met  eene  versterkte  haven  en 
40-  tot  50000  inwoners,  heette  te  voren  Mèeanê. 
Schoon  van  lonisohen  oorsprong,  ontving  zg 
door  Fkaloêi,  den  zoon  van  T^smemu^  langs 
vreedzamen  weg  eene  Dorische  kleur.  Om- 
streeks 666  vóór  Chr.  bloeide  zg  onder  de 
heerschappg  der  Orthagoriden.  In  den  Pelo- 
ponnesischen  Oorlog  koos  zg  de  partg  der 
Lacedempnifirs,  die  er  den  democratischen 
regeeringsvorm  in  417  vernietigden.  In  817 
werd  zg  afvallig  van  Sparta,  waarna  JSf^^kran 
er  eene  volksregeering  invoerde,  welke  niet- 
temin eerlang  in  eene  alleenheersohappg  ver- 


610 


SICYON-SIDNEY. 


anderde.  Nadat  IkmtMiu  Foliorc$tm  slch  in 
803  yan  de  stad  had  meestor  gemaakt,  deed 
hQ  de  inwonen  Tan  de  haven  en  van  de  be- 
nedenstad naar  de  acrópolis  overbrengen.  Aan 
de  hierop  volgende  alleenheenchiHsptl  werd 
in  261  een  einde  gemaakt  door  ^ro^tn.Nade 
verwoesting  van  Oorinthe  waren  de  inwoners 
van  Sioyon  eenigen  tyd  belast  met  de  regeling 
der  Isihmisehe  spelen,  maar  in  de  dagen  van 
Famiomias  was  de  stad  schier  onbewoond.  Zj) 
was  éen  der  hoofdzetels  der  bronsgieter^  en 
der  sohilderknnst;  tot  de  beoefenaars  der 
eerste  behoorden  Oanaeku$  en  z0n  broeder 
Ariiioolei,  tot  die  der  laatste  JSiimolpuê,  de 
leermeester  van  ApéUeM.  Yronwenschoenliies 
van  Sioyon  waren  in  den  onden  t0d  een 
gesócht  artikel  van  weelde.  Thans  vindt  men 
overblQftelen  deser  stad  in  de  nabijheid  van 
VasiUca. 

Sidderaal  pe)  {OymtuauM  éUetrwu»)  be* 
hoort  tot  de  orde  der  WeBhnmmge  vMJoAm 
en  onder  deze  tot  de  fismilie  der  AUi^  (Mnrae- 
nidi).  Deze  visch  heeft  een  lang  en  slank 
liehaam,  bedekt  met  ondnideiyke  schabben,  en 
de  staartvin  hangt  met  de  aarsvin  samen,  tor- 
wt|l  de  mgvin  ontbreekt.  Hy  leeft  in  Znid- 
Amerika,  vooral  in  Gnyana,  in  stilstaande 
meren  en  ondiepe  poelen  en  bereikt  eene  lengte 
van  ongeveer  l*/s  Ned.  el.  HQ  is  voorzien  van 
een  eleetrisoh  orgaan,  waarmede  hQ  hevige 
schokken  kan  geven.  Dat  orgaan  bestaat  uit 
op  elkander  geplaatste  plaa^es,  welke  als 
het  ware  eene  kolom  van  Volta  vormen,  die 
zich  nagenoeg  over  de  geheele  lengte  des 
lichaams  uitstrekt  Om  ze  te  vangen,  jagen  de 
inboorlingen  paarden  in  zulk  eene  poel.  De 
sidderalen  ontladen  hon  electrischen  toestel, 
ten  einde  die  dieren  te  verdrQven,  maar  ont- 
wapenen zich  tevens,  zoodat  zQ  daarna  door 
de  Indianen  op  het  land  worden  getrokken. 

Sidderrog,  zie  onder  Bog, 

Siddons  (Sarah),  éene  der  beroemdste 
tragische  tooneelknnstenaressen  in  Engeland, 
geboren  den  6den  Joli  1766  te  Brecknoek  in 
het  prinsdom  Wales,  was  de  dochter  van  den 
tooneelspeler  Kemble  (zie  aldaar)  en  de  zuster 
van  de  niet  minder  vermaarde  tooneelknnste- 
naars  ChofiUi  en  Jólm  Fhüip  KtmbU,  Zy  be- 
trad aanvankeiyk  het  tooneel  als  zangeres, 
maar  wydde  zich  na  haar  hnw^k  met  Sidd<m$^ 
die  tot  hei  tooneelgezelschap  van  haren  vader 
behoorde,  aan  het  treurspel.  In  1780  verbond 
zy  zich  aan  den  schouwburg  van  Oovent 
Garden.  Door  haar  innemend  voorkomen  en 
hare  welluidende  stem  was  zy  de  voortreffe- 
lykste  tooneelkunstenares,  welke  Engeland  ooit 
bezat  zy  had  eene  uitstekende  opleiding  ont- 
vangen, en  haar  gedrag  was  smetteloos.  Lady 
Macbeth  en  Catharina  in  „Hendrik  Yin"  van 
Shaktpêfê  waren  hare  voornaamste  rollen.  In 
haren  vryen  tyd  legde  zy  zich  toe  op  de 
beeldhouwkunst  en  leverde  uitmuntende  kunst- 
gewrochten, byv.  het  borstbeeld  van  den 
Noord-Amerikaanschen  president  Adams.  In 
1812  verliet  zy  het  tooneel,  en  zy  ovwleed  den 
Ssten  Juni  1881. 

Sideraallioht  noemt  men  het  licht,  dat 
verkregen  wordt  door  eene  knalgasvlam  op 
een  stukje  kalk  te  richten ;  het  is  dus  hetzelfde 
als  het  kalklicht  van  Drtmuumd. 

Sideroxylon,  zie  IJxêrhout. 

Sidmouth  (Henry  Addington,  viscount), 


een  Britsch  staatsman,  geboren  te  Loaden  den 
80sten  Bfei  1766,  studeerde  te  Oxford  em  knoopte 
er  reeds  vroeg  vriendschappeiyke  betrekkingen 
aan  met  Pi^  door  wiens  invloed  hQ  xitting 
verioreeg    in  het  Lagerhuis,  waarna  bS  er 
reeds  in  1789  tot  voorzitter  benoemd  werd. 
Op  aanbeveling  van  FUi  kwam  bf|  den  16den 
Maart  1801  na  diens  aftreding  aan  het  hoofd 
van  het  ministerie,  doch  daar  hy   naar  het 
oordeel  van  FUt  niet  voldoende  sorgde  voor 
de    verdediging   der  Engelsche  knat  bQ   de 
toemstingen  van  Frankryk,  voegde  aUn  vriend 
zich  by  de  oppositie,  zoodat  SidmotfiM  den 
16den  Mei  1804  de  portefeuille  moest  neder- 
leggen.  O^orff  III,  die  zeer  met  hem  ingenomen 
was,  verhief  in  1806  AddiMffUm  tot  ▼iacoont 
Siêmouik    en    tot   voorzitter  van    het  privy 
council,  doch  hy  bekleedde  deze  betrekking 
slechts  weinige  maanden.  Na  het  OTeritfden 
van  FUi  (1806)  vormde  hy  met  Foas  en  Orm- 
vUlê  een  nieuw  ministerie,  waarin  h|f  eerst 
grootzegelbewaarder  en  daarna  voorzitter  van 
het  privy  council  was;  hy  verioor  die  ambten 
reeds  in  Februari  1817,  na  den    dood  van 
FosB.  Op  aandringen  van  Lord  Li9erpool  aan- 
vaardde hy  in  1812  de  bediening  van  ataati- 
secretaris  l^  het  ministerie  van  Binnenlandseha 
Zaken  en  behield  dit  ambt,  zonder  een  be- 
slissenden  invloed  te  oefenen  op  de  Britsche 
staatkunde,    tot    1822,    bleef  daarop    nog  2 
Jaar  minister  zonder  portefeuille  en   verwy- 
derde  zich  in  1824  van  het  staatstooneel.  ^ 
overleed  den  16den  Februari  1844  en  bekleedt 
eene  eervolle  plaats  onder  de  staatslieden  van 
Engeland  in  het  begin  dezer  eeuw. 
Sidney  (De  stad),  zie  onder  Sjfdmty. 
Sidney.  Onder  dezen  naamvwmelden  w(: 
Fküip  Sidmê^f  éen  der  eerste  goede  proza- 
schry  vers  in  Engeland.  Hy  werd  geboren  den 
29sten  November  1654  te  Penshurst  in  Kent, 
studeerde  te  Oxford  en  Cambridge  en  doorreisde 
vervolgens  gedurende  drie  jaar  het  vasteland. 
Na  zyn  terugkeer  in   1676  verwierf  hy  de 
gunst  van  Koningin  Migabeth^mtaabegatiich 
in  1678  naar  Wilton  in  Wiltshire,  het  land- 
goed van  zyn  schoonbroeder,  den  Oraaf  mm 
Fembrokêj  waar  hy  eene  reeks  van  sonetten, 
benevens  den  herdersroman:  „Arcadia  (nieuwe 
druk  1867)"  vervaardigde.  Hoewel  hQ  betoog 
gevestigd  hield  op  Spaansche  en  Italiaansehe 
voorbeelden,  vergenoegde  hy  zich  geenszins 
met  herderstafereelen ,  maar  vlocht  er  ook  too- 
neelen  uit  het  leven  van  ridders  en  jagers  door- 
heen. In  zyne  „Apology  for  poetry   (1696; 
nieuwe  druk,  1868)'*  zocht  hy  aan  te  toonen, 
dat  het  genot,  door  de  dichtkunst  verschaft, 
de  uitbreiding  der  wetenschap  en  de  aan- 
kweeking der  deugd  bevordert.  Sidtu^f  werd 
beschouwd  als  het  ideaal  van  een  hoveling, 
krygsman  en  geleerde,  maar  was  tevens  een 
yverig  voorstander  van  kennis  en  kunst  Ia 
1682  iMgsd  hy   zich  weder  naar  het  Hof  ea 
werd  tot  gouverneur  van  Vlissingea  benoemd. 
Hy  streed  onder  het  bevel  van  zyn  oom,  den 
Graaf  vam  LmcetUr^  tegen  de   Spaitfasrden, 
maar  werd  in  een  gevecht  by  Zutfen  (Sep- 
tember 1686)  doodeiyk  gewond  en  overleed 
den  19den  October  van  dat  jaar.  Zyne  we^en 
verschenen  te  Londen  in  1726  in  8  deelen; 
zyne    „Miscellaneous    works'*    werden    do^ 
öroy,  zyne  briefwisseling  met  BMUrt  Ltmg^ 
door  Fêoiri  in  het  licht  gegeven. 


SIDNEY--SIEB£NBflBGEN. 


511 


Alffêrmm  Sidnejfy  een  Engelaoh  repvblikeiB 
uit  de  dsgen  yan  Kard  I  en  II.  Hg  werd 
gelK>ren  te  Londen  in  1622  als  de  tweede  Eoon 
▼an  Graaf  Bobert  van  LeieuteTf  onderscheidde 
lich  ia  1641  gedurende  den  opstand  der  Ieren 
en  koos  bQ  de  oneenigheden  van  Karti  /met 
bet  Parlement  de  zQde  van  dit  laatste.  Hg 
diende  in  het  Parlementsleger  onder  Fairfam 
en  behoorde  tot  de  rechteriyke  commissie,  be- 
noemd om  Koning  Ear9l  I  te  Tonnissen.  Hg 
woonde  de  beraadslagingen  bg,  maar  ver- 
seheen  niet  op  den  dag  der  stemming  en  wei- 
gerde het  doodvonnis  te  ondérteekenen.  Q«- 
dnrende  het  protectoraat  van  Oromwell  leefde 
hg  ambteloos  op  sgne  goederen,  maar  werd 
na  den  dood  van  laatstgenoemde  (1659)  lid 
▼aa  den  republik^sohen  Staatsraad.  Na  de 
restauratie  der  StmarU  toefde  hg  van  1660 
tot  1677  in  het  bnitenland,  verkreeg  in  1677 
verlof  om  temg  te  keeren,  werd  in  het  vol- 
gende Jaar  gekozen  tot  lid  van  het  Lager- 
htris  en  voegde  zich  hier  bg  de  oppositie. 
Na  de  ontdekking  van  het  complot  van  Bye 
Honse  in  1683.  dat  den  moord  bedoelde  van 
Karti  II  en  diens  broeder,  werd  Sidmey  met 
Lord  JBimmU  en  den  Hertog  tam  Mamwumik 
van  medeplichtigheid  beschuldigd.  Men  had 
geene  voldoende  getoigeniseen  ten  bewgae, 
dat  hg  zich  aan  hoogverraad  had  schnldig  ge- 
maakt; doch  de  beruchte  opperrechter  «7ér/>V^ 
wist  zgne  veroordeeling  te  bewerken  op  grond 
van  een  onder  zgne  papieren  gevonden  ma^ 
nuscript,  waarin  hg  openigk  zgne  republi- 
keinsche  gevoelens  verkondigde.  Zulke  denk- 
beelden waren,  zooals  Jeffretfi  beweerde,  in 
Engeland  hoogverraad.  Een  verzoek  om  re- 
visie van  het  proces  werd  van  de  hand  ge- 
wezen en  Mnejf  den  7den  December  1688 
ontiioofd.  WiOm  III  deed  na  zgne  troonbe- 
klimming  het  doodvonnis  vernietigen  en  Sidnejf 
in  zgne  eer  herstellen.  Het  geschrift :  „Discour- 
ses  conceming  govemment  (1698;  2de  druk 
1772)"  bevat  de  politieke  gelooflibeigdenis  van 
dezen  waardigen  staatsman. 

Sidon,  eene  oude,  vermaarde  stad  van 
Phoenidë ,  aan  de  Middellandsche  Zee  gele- 
gen en  in  het  bezit  van  eene  dubbele  haven, 
klom  onder  alle  steden  des  lands  bet  eerst 
tot  welvaart  en  bloei ,  verkreeg  eene  soort  van 
heerschappg  over  hare  zustersteden  (1600 — 
1100  vóór  Chr.)  en  stichtte  vele  volkplantin- 
gen (Hippo,  Ond-Carthago  enz.).  DeSidoniërs 
dreven  een  nitgebreiden  en  voordeeligen  han- 
del: zg  hadden  glasikbrieken,  linnen  wevergen 
enz.,  wier  voortbrengselen  elders  zeer  in  den 
smaak  vielen.  Tevens  waren  zg  ver  gevorderd 
in  de  sterren-  en  cgfiBrkunde,  alsmede  in  de 
scheepvaartkunde  bg  nacht  (>ok  toen  zg  later 
zich  onderwerpen  moeeten  aan  de  machtige 
Bgken  van  Klein- Azië  (Assyrië  en  Babyion), 
bleef  Sidon  eene  aanzienigke  stad.  Onder  de 
Perzische  heerschappg  kwam  zg  in  verzet 
tegen  AHux9rxn  Odkus ,  maar  werd  door  dezen 
na  een  liardnekkigen  tegenstand  in  851  inge- 
nomen en  verwoest.  Na  hare  herstelling  moest 
zg  zich  overgeven  aan  Alexamdtr  de  Qroaie, 
die  er  een  onderkoning  benoemde.  Later  be- 
vond zg  zich  bg  afwisseling  onder  het  gezag 
van  Egy^e  en  Syrië,  totdat  zg  ingeigfd  werd 
in  het  Bomeinsche  Bgk.  Thans  draagt  zg  den 
naam  van  Saïda. 

Sidorow  (Michail  Konstantinowit^j),  een  Si- 


berisch industrieel  en  eigenaar  van  uitgestrekte 
goud  wassergen,  besteedde  een  groot  deel  van 
^n  vermogen  aan  de  bevorderüig  derweten- 
sdiap,  inzonderheid  aan  het  volbrengen  van 
ondersoekingstochten  en  aan  het  openen  van 
wegen  van  verkeer  in  Noord-Siberië.  Daartoe 
b^ooren  de  landweg  van  Obdorsk  naarToe- 
roeehaask  en  de  waterweg  van  Tobolsknaar 
de  Tasbaai  en  de  Tasrivier,  waardoor  het 
vervoer  van  graphiet  uit  zgne  aan  de  leniBsel 
ontdekte  beddingen  mogeigk  werd.  In  1877 
bracht  hg  eene  expeditie  tot  stand  naar  de 
kusten  der  Noordeigke  IJszee,  —  schonk  eene 
aanzienigke  geldsom  ten  behoeve  van  de  Se- 
berische  universiteit  te  Tobolsk  en  schreef: 
„Sever  Bossii  (Het  noorden  van  Busland, 
1870)". 

Siebenbtirgen,  in  hetHongaarschJSr(^y 
(Wondstreek) ,  een  zelftitandig  Vorstendom, 
sedert  1691  aan  Oostenrgk  toebehoorend  en 
thans  in  staatsrechteigk  en  administratief  op- 
zicht geheel  en  al  met  Hongargë  vereenigd, 
strekt  zich  uit  van  45(>46'— 47»42'  N.  B.  en 
van  22**22'— 26»86'  O.  L.  van  Greenwich ,  grenst 
in  het  noorden  aan  Hongargë,  in  het  zuiden 
aan  Walachge ,  in  het  oosten  aan  de  Boekowina 
en  in  het  westen  aan  Hongargë  en  heeft  eene 
oppervlakte  van  bgna  1000  Q  geogr.  mgL 
Het  is  eene  bergstreek,  die  tot  het  bergstelsel 
der  Carpathen  en  tot  het  stroomgebied  van 
de  Donau  behoort  De  bergen  des  lands  vor- 
men de  zuidoosteigke  hoofdgroep  der  Carpathen, 
tegenovergesteld  aan  de  noordwesteigke  hoofd- 
groep, van  de  dalen  der  March  en  Oder  tot 
aan  die  der  Theisz  en  Tarza.  De  hoofdketens 
der  Siebenbürgsche  C!arpathen  verheffen  zich 
aan  de  vier  ^den  des  lands,  en  de  hoogste 
toppen  bevinden  zich  op  den  noordeigken 
zoom ,  terwgi  de  westeigke ,  naar  Hongargë 
gekeerd,  de  laagste  is.  De  noordeigke  berg- 
keten  loopt  van  het  oosten  naar  het  westen 
en  bereikt  in  de  Bodnaër  Alpen  hare  aanzien- 
igkste  hoogte;  hier  heeft  men  den  Kukhom 
(2231  Ned.  el  hoog)  en  den  Pietrosz  (2297 
Ned.  el  hoog).  De  oosteigke  zoom  bestaat  uit 
onderscheidene  evenwgdige  ketens,  die  van 
het  noorden  naar  het  zuiden  loepen  en  het 
stroomgebied  van  de  Sereth  scheiden  van  dat 
van  de  Maros  en  de  Aloeta.  De  hoogste  toppen 
zgn  hier:  de  Pietroszul  (2107  Ned.  el),  de 
NagyHagymas  (1798  Ned.  el  hoog)  en  de 
Lakotza  (1754  Ned.  el  hoog).  Op  ditoosteigk 
grensgebergte  volgt  westwaarts  eene  grootsohe 
trachietketen,  welke  een  doortocht  verleent 
aan  de  Maros  en  de  Aloeta  en  in  den  Mesöha- 
vas  eene  hoogte  van  1641  Ned.  el  en  in  den 
Hargitta  eene  van  1 741  Ned.  el  bereikt,  terwgi 
de  vermaarde  Bttdös  met  zgne  zwavelgrot 
slechts  916  Ned.  el  hoog  is.  Op  den  suide- 
igken  zoom  verheffen  zich  de  indrukwekkende 
gevaarten  van  den  Csoekas  (1944  Ned.  el), 
BoetfUet^  (2519  Ned.  el)  en  Kënig8tein(2243 
Ned.  el),  —  voorts  het  damvormig  Fogiras- 
gebergte  met  den  Negoi  (1 548  Ned.  el  hoog) 
en  de  sterk  vertakte  groepen  van  het  Zibin- 
gebergte,  van  den  Paringoel  (met  den  Kttrsia, 
2414  Ned.  el  hoog)  en  den  Betyesat  (2496 
Ned.  el  hoog).  De  westeigke  rand  of  het  Hon- 
gaarsch-SiebenbQrgsche  Grensgebergte  is  het 
sterkst  ontwikkeld  in  het  znideigk  gedeelte, 
van  de  Maros  tot  aan  de  Donau.  Hier  berei- 
ken   onderscheidene  toppen  de  hoogte  van 


512 


SIEBENBüBGEN. 


2200  Ned.  el.  Het  middenite  gedeelte,  tab  de 
Haros  tot  aan  de  Snelle  KOröt,  ia  veel  lager; 
hier  heeft  men  het  Bihargebergte ,  hekend 
door  ztine  talrQke  grotten,  en  het  Siehen- 
hflrgsche  Ertagebergte  met  de  Tormaarde  bi^ 
aaltgevaarten  der  Detonata.  Nog  lager  s0n  de 
noordelijke  berggroepen  tnaadien  de  Snelle 
KOrÖB  en  de  SziunoB.  Dese  grenagebergten 
omringen  als  een  mnnr  het  geheele  land  en 
geven  hieraan  het  voorkomen  eener  vesting. 
Aan  de  bnitensyde  z||n  iQ  meestal  steil  en 
seer  hoog,  daar  zQ  verrtjaen  nit  de  lage 
vlakten  van  Walachye  en  HongarQe,  die  zich 
ter  hoogte  van  slechts  80^100  Ned.  el  boven 
de  oppervlakte  der  zee  verheffen.  Aan  de  bin- 
nenzijde zenden  zQ  talrijke  takken  nlt,  tos- 
Bchen  welke  zich  meestal  enge  dalen ,  maar 
geene  aanmerkelijke  vlakten  bevinden.  Alleen 
de  dalen  der  hoofdrivieren  erlangen  hier  en 
daar  eene  aanmerkeiyke  breedte,  zooals  dat 
van  de  Maros  b0  haar  boven-  en  middelloop, 
van  de  Alt  bp  Csikszereda  en  bQ  Eron- 
stadt ,  en  van  de  Szamos  bQ  Bistritz  en  Deee. 
De  hoogte  dezer  dalen  neemt  in  het  algemeen 
toe  naar  de  oostzijde;  de  laagste  pnnten  des 
iands  bevinden  zich  in  het  Marosdal  en  ver- 
heffen zich  niettemin  meer  dan  100  Ned.  el 
boven  den  zeespiegel.  Eigenaardig  ztJn  er  de 
ontzettende  kloven,  die  ter  diepte  van  dni- 
aende  voeten  de  bergen  hier  en  daar  van  elk- 
ander scheiden.  Hoogst  merkwaardig  z|Jn  er 
wijders  de  bergen  van  klipzont,  die  zich  als 
basaltkegels  vooral  in  het  gewest  Sovata  ver- 
heffen. Nagenoeg  in  het  midden  des  Iands  ligt 
de  Mezöseg,  eene  ongemeen  vmchtbare  hen- 
velstreek  ter  lengte  van  90  en  ter  breedte 
van  75  Ned.  mUl  en  de  graanschnnr  vanSie- 
benbflrgen  geheeten.  Men  heeft  er  onderschei- 
de  bergipaasen;  naar  de  zQde  van  WalaohUe: 
den  Yalkanerpas  en  den  Boodentorenpas,  den 
Törzbnrg,  den  Tömös  en  den  Bodza,  ~  naar 
die  van  Moldavië:  den  Qjtos,  den  Gyimesen 
den  Tölgyes,  benevens  den  Borgopas.  De 
voornaamste  rivier  is  er  de  Maros,  dleboogs- 
gewtJs  door  het  land  stroomt  en  bQ  Zun 
Hongarije  bereikt,  om  zich  aldaar  nit  te 
storten  in  de  Theisz.  Hare  belangrOkste  zij- 
rivieren zQn  er:  op  den  rechter  oever  de  Groote 
en  Kleine  Aranyos,  en  op  den  linker  oever 
de  GHSrgeny  en  de  Groote  en  Kleine  Kokel. 
De  Szamos  ontstaat  in  het  noordoosten  des 
Iands  door  de  vereeniging  van  de  Groote  en 
Kleine  Szamos  en  stroomt  eerst  in  eene  wes- 
telijke en  daarna  in  eene  noordelijke  richting, 
om  zich  in  Hongarije  in  de  Theisz  te  ontliui- 
ten.  Tot  hare  zQrivieren  behooren  de  Lapos 
«n  de  Bistriss.  De  Aloeta  ontspringt  niet  ver 
van  de  Maros,  spoedt  zich  eerst  zuidwaarts 
en  dan  met  een  naar  het  noorden  gekromden 
boog  westwaarts,  om  zich  door  den  Booden- 
torenpas  naar  WalachUe  en  de  Donau  te  be- 
geven; zQ  ontvangt  de  Zibin,  de  Lanter  en 
de  Borzen.  In  het  westeigk  gedeelte  des  Iands 
ontspringt  ook  de  Körös,  die  zich  in  Hongarije 
met  de  Theisz  vereenigt ,  en  in  het  oostelijk 
gedeelte  de  Kleine  Bistritz,  de  Totms  enz., 
welke  naar  de  ztJde  van  Moldavië  stroomen 
en  zich  met  de  Sereth  vereenigen.  Tot  de 
meren  behooren  er:  het  Hodoser-  (of  Cseger-) 
-meer  (22  Ned.  mQl  lang)  in  het  comitaat 
Doboka,  en  het  nagenoeg  1000  Ned.  el  hoog 
•gelegene    St  Annameer  aan  het  noordelijk 


viteinde  van  het  Hiromszeker  QebM^fte.  Uit 
het  Pirickzkener  Meer  in  het  eomltaat  Orik 
en    het    Helsche  Moeras  hu  KovaaniA  ifA 
koolzonr  gas  omhoog,  aoodat  de  vogela,  waU» 
er  overheen  vliegen,  bedwelmd    en  gedood 
worden.  TalrQk  ^n  er  de  minerale  browiea, 
en  tot  de  meest  bezochte  behoar«i  die  vaa 
Vatza,    Gyogy,  Zaizon,  ElOpatmk ,  Baami, 
Borszek,    Bódna,    Homorod,  R<^irlMch   en 
Tnsned.    Te  Thorenbnrg  en  Smlsbvrg 
men  nitmnntende  zonte  bronnen    ei 
Wegens    de    betrekkelijke    hoogte   van   den 
bodem  is  het  klimaat  er,  in  weerwil  van  de 
znidelIJke  ligging  des  Iands,  over  het 
nog  al  gnnr.  De  gemiddelde  jaarigkache  i 
te^«ad  is  te  Kronstadt  7,75«'C.,  te  Klaoaes- 
burg  91»  C.  en  te  Hermannstadt  S^16/^C.  In  de 
hooge  bergstreek  dnnrt  er  de  winter  vaak  tot 
in  Mei,  tetwffl  elders,  bQv.  in  het  Hataieger 
dal ,  het  Inchtgestel  zeer  zacht  is.  Het  soide* 
lUk  gedeelte  van  Siebenbflrgen    wordt  vaak 
door  aanhoudende  regens  en  door  overstroo- 
mingen  geteisterd.  In  weerwil  van  eene  snelle 
afwissel^  van  warmte  en  koude  ia  bet  kli- 
maat er  in  het  algemeen  gezond.  Siet>enbflrgea 
is  rQk  aan  delfBtoffelOke  voortbrengselen.  Msa 
vind  er  meer  goud  dan  zilver,  en  meer  zilver 
dan  koper.  De  rQkste  goudmijnen  heeft  mea 
te  Nagyag,  Szekerembe,  Kapnik-Banya ,  Za- 
lathma  en  YOröspatak.  Het  goud   vindt  mm 
er  vaak  in  tellurinm ,  een  metaal ,  dat  aUesa 
in  Siebenbflrgen  voorkomt  Daarenboven  wordt 
er  door  Zigeuners  en  Walachen  gond  gewaB^ 
schen  nit  het  beddingzand  van  onderacheideDe 
rivieren  en  beken,  b|Jv.  uit  dat  van  de  Aia- 
nyos  en   Maros.  Vooris  vindt  men  er  kwik, 
tjzer,  lood,  spiesglans,  zwavel ,  araenik,  vi- 
triool ,    aluin ,  marmer ,  edel-  en  balfedelg»' 
steenten,  kryt,  potlood  en  porseleinaarde,  turf 
en  steenkolen ,  welke  laatste  er  echter  nlst 
gebruikt  worden ,  omdat  er  overvloed  is  vaa 
hout  Belangrijk  z|Jn  eindelijk  de  zoutgroeven 
van    Siebenbflrgen,  welke  behooren  tot  de 
reusachtige    zoutbedding,  die  zich   uitstrekt 
van  Walachge  tot  aan  Wielizka  en  Bochnia 
in  het  noorden  van  (telicië.  Men  telt  er  80 
plaatsen ,  waar  het  zout  de  oppervlakte  be- 
reikt De  rijkste  groeven  bevinden  zich  te 
Bfaros-UJvar,  Thorda,  Viszakna  (Salcbuig)» 
Kolos,  Dees-Akna  en  Pandd.  Daarenbovea 
wordt  zont  geleverd  door  120  zoute  bronnen. 
Het  planten^k  schenkt  er  eene  menigte  geu- 
rige Alpenkmiden,  —  voorts  appelen,  perea, 
pruimen,  kersen,  kastanjes,  amandelen,  pe^ 
^ken,  abrikozen,  moerbezièn,  verf  hout  eas. 
De  uitgestrekte,  maar  slecht  onderfaoudeae 
bosschen  bestaan  er  uit  4Jne  en  grove  denne-, 
beuke-,    elke-,    elzeboomen    enz.  In   geheel 
Siebenbflrgen  vindt  men  den  wijnstok,  maar 
hQ  tiert  het  best  aan  de  oevers  van  deMaroe 
en  in  het  comitaat  Hunyad,  alsmede  op  de 
bergen  langs  de  beide  Kokels.  Gok  verbouwt 
men  er  meloenen,  aardappelen,  tabak  en  sa^ 
fraan,  en  vooral  tarwe,  rogge,  garst,  gierst,  mitt 
en  vlas.  In  het  dierenrijk  vindt  men  er  eene 
groote  verscheidenheid.  De  veeteelt  is  er  vbo 
veel  belang  en  geeft  aanleiding  tot  een  aaa- 
zienlUken  uitvoerhandel  naar  HongarQe;  in 
deugdelijkheid  komen  de  runderen  van  Siebeo- 
bflrgen  met  de  Hongaarsche  overeen.  BvS^ 
worden  er  tot  trek-  en  lastdieren,  zelden  voor 
de  slachtbank  gebezigd ,  en  de  melk  der  bofl^ 


SIEBENBttBGEN. 


518 


koden  iB  YOortréffélQk.  Op  de  bergweiden 
grizen  daizende  paarden,  en  de  uitvoer  van 
deae  ib  er  aanzienlQk.  De  Siebenbttrgsclie 
paarden  zyn  grooter  en  sterker  dan  de  Hon- 
gaarsche,  vnrig  en  taaL  Schapen  heeft  men 
«r  bjf  honderdduizenden ,  en  men  hondt  er 
hoofdzakeigk  twee  Boorten,  Zoerkanschapen 
met  lang,  grof  haair  en  Berke-  of  Zigeyscha- 
pen  met  gekroesde,  4)no  wol.  Merinoschapen 
heeft  men  er  alleen  op  de  goederen  der  ryke 
grondbedtters.  ZwQnen  worden  er  in  menigte 
in  de  eike-  en  beakewondea  gemest.  Tot 
de  wilde  dieren  behooren  er  beren,  wolven, 
vossen,  wilde  swynen,  hermelQnen  en  gemzen, 
—  voorts  heeft  men  er  schilpadden,  agde- 
wormen  en  vooral  veel  bQen. 

In  1880  waren  er  2084048  inwoners,  alzoo 
874  op  de  vierkante  Ked.  mul.  lien  liad  er 
1184883  Boemeenen  (Walachen),  680477  Ha- 
gyaren  of  Hongaren,  waartoe  ook  de  Seklers 
behooren,  211748  Doitschers,  56000  Zigen- 
ners,  29490  Israëlieten,  9000  Armeniërs, 
1000  Boelgaren,  606  Boethenen  en  400  Grie- 
ken. Volgens  hunne  kerkeiyke  belijdenis  sQn 
sQ  verdeeld  in  662986  Oostersche  Grieken, 
Ö72772  Geünieerde  GHeken,  199551  Luther- 
sdhen,  296895  Hervormden,  263  816  Latynsoh- 
KathoUeken,  55068  Unitariërs,  224  Ooster- 
sche Armeniërs  en  29  990  Israëlieten.  Zg  bewo- 
nen 18  steden,  77  marktvlekken  en  2  622  dorpen. 
De  llagyaren,  de  met  hen  vermaagschapte  Szek- 
lers  en  de  Dnitschers  (aldaar  Saksers  ffeheeten) 
vormden  te  voren  de  staatsrechteiyk  met  el- 
kander verbondene  drie  heerschende  volken, 
terwyi  de  Walachen  of  Boemenen  geene  staat- 
kundige rechten  bezaten.  Ook  de  af  hankeiyke 
Hongaren  hadden  geene  staatkundige  rechten, 
4och  de  Saksische  en  Walachtjsche  edelman 
werd  als  lid  van  den  Hongaarschen  adel  be- 
schouwd. —  In  1848  echter  werd  er  geiykheid 
voor  de  wet  aan  de  verschillende  stammen  en 
«an  de  verschillende  godsdienstige  gezindten 
toegekend,  en  in  den  Jongsten  tyd  werd  ook 
de  verdeeling  des  lands  volgens  de  genoemde 
drie  volken  opgeheven.  Inmiddels  vindt  men 
er  de  sterkste  vermeerdering  by  de  Boemeenen 
en  Szeklers;  eerstgenoemden  zyn  over  het  ge- 
ëeele  land  verspreid,  en  laatstgemelden  bewonen 
4e  oosteiyke  bergstreek  en  waren  er  te  voren 
4e  verdedigers  der  grenzen.  De  yverigste  en 
meest  beschaafde  bewoners  zyn  er  intusschen 
4e  Saksers,  wier  welvaart  duideiyk  biykt  in 
liunne  regelmatig  aanlegde,  zindeiyke  dorpen. 
Zy  bedienen  zich  op  het  papier  van  de  Hoog- 
dnitsche  taal  en  in  het  dageiyksch  leven  van 
4e  tongvallen  van  de  Midden-  en  Beneden  Byn. 
Het  voornaamste  bedryf  der  inwoners  van 
6iebenbfirgen  is  de  landbouw;  en  naast  dezen 
de  veeteelt  en  de  mynontginning.  Aan  land- 
bouw en  veeteelt  wyden  zich  vooraf  de  Hon- 
garen en  Szeklers,  en  aan  beide  evenzeer  de 
Saksers,  die  er  ooft-  en  wynbouw  mede  ver- 
binden en  zich  ook  met  ambachten  en  fabrie- 
ken bezig  houden.  By  de  WaUchen  staat  de 
veeteelt  op  den  voorgrond,  en  de  Zigeuners 
zyn  gedeelteiyk  gezeten  lieden,  gedeelteiyk 
«wervers  (Tent-Zigeuners);  zy  vinden  hun  onder- 
houd als  paarden koopers,  smeden,  mandenma- 
kers, ketëUappers,  vilders,  muzikanten,  goud- 
wasschers  enz.  De  Grieken  en  Armeniërs  zyn 
kooplieden,  en  de  Israëlieten  meestal  klein- 
èandel^rs,  venters  en  brandewynstokers.  De 

xra. 


nyverheid  bevindt  er  zich  op  eene  lage  trap 
van  ontwikkeling;  sommige  bedryven  ontbre- 
ken er  geheel  en  al,  en  in  enkele  streken  zelb 
de  noodigste  handwerkslieden,  zooals  metse- 
laars, timmerlieden,  smeden  enz.  Grof  linnen 
wordt  er  in  alle  dorpen  geweven,  maar  de 
4)nere  soorten  verkrygt  men  uit  Hongarye  en 
Bohemen.  Ook  wordt  er  grof  laken  vervaar- 
digd, vooral  te  Hermannstadt,  Kronstadt  en 
Heltau,  maar  de  katoenwevery  is  er  van  zeer 
weinig  belang.  In  den  laatsten  tyd  heeft  men 
er  l>eetwortel8  verbouwd  voor  de  suiker£Eibrie- 
ken,  en  men  heeft  er  vele  brandewynstokery- 
en.  Metaalsmelteryen  zyn  er  met  den  myn- 
bouw  verbonden,  doch  de  verdere  bewerking 
der  metalen  is  er  nog  gebrekkig,  (bewoon 
aardewerk  wordt  er  in  overvloed  gebakken, 
en  opmerkeiyk  zyn  er  waterkruiken  van 
4)n,  grys  leem  en  drinkbakken  van  aluin- 
leem.  Yan  de  pottebakkeryen  is  die  te  Batiz 
de  aanzieniyiute,  en  van  de  glasblazeryen  le- 
veren die  te  Arpas  en  te  Eertzesora  4)ne  geslepen 
voorwerpen.  Het  binnenlandsch  verkeer  is  er 
levendig  en  wordt  vooral  door  Jaar-  en  week- 
markten  onderhouden,  en  de  handel  in  vee, 
boter,  kaas  enz.  is  er  hoofdzakelttk  in  han- 
den van  de  bewoners  der  bergstreek  van  Wa- 
lachye.  Timmerhout,  planken  enz.  worden  er 
vooral  vervoerd  door  de  Szeklers  uit  de  ge- 
bergten van  Osik  en  Haromszek.  De  handel 
in  voortbrengselen  der  nyverheid  is  vooral  ge- 
zeteld in  de  Saksische  gewesten,  maar  de 
eigeniyke  handel  wordt  er  gedreven  door  de 
Grieken  en  Armeniërs.  Tot  de  uitvoerartike- 
len  behooren  er  vee,  leder,,  wyn,  zout  grove 
wollen  stoffen,  delflitoffen,  glas  en  aardewerk, 
papier,  zeep,  Isaarsen,  vlas  enz.,  —  en  tot 
de  invoerartikden  vee,  huiden,  wyn,  wol, 
katoen,  was,  honig,  4jn  laken,  wollen,  ka- 
toenen en  linnen  stoffen,  fyn  glas-  en  aarde- 
werk, koloniale  waren,  galanterieën  enz. 
Ook  de  doorvoerhandel,  vooral  uit  de  Levant, 
is  er  zeer  druk,  en  de  voornaamste  koopste- 
den  zyn  er  Kronstadt  en  Hermannstadt  Het 
land  is  er  tegenwoordig  in  alle  richtingen  door- 
kruist van  post-  en  handelswegen,  terwyi  als 
waterwegen  alleen  de  Karos  en  Szamos  ge- 
bezigd worden.  De  Hongaarsche  Oosterspoor- 
weg  doorsnydt  het  geheele  land  in  eene 
diagonale  richting,  en  de  Siebenbttrgsche  spoor- 
weg loopt  door  het  dal  van  de  Ifairos  tot  aan 
Karlsburg  en  vervolgens  zuidwaarts  door  het 
Zsildal,  waar  zich  ryke  beddingen  van  bruin- 
kolen en  yzererts  bevinden.  Voor  het  volka- 
onderwys  is  niet  overal  even  goed  en  op  vele 
plaatsen  niet  voldoende  gezorgd.  Tot  de  in- 
richtingen van  onderwys  der  B  Katholieken 
behooren  er  5  gymnasia  en  4  progymnasia.  De 
Geünieerde  Grieken  bezoeken  er  doorgaans  de 
B.  Katholieke  scholen  en  hebben  daarenboven 
een  gymnasium  en  eene  godgeleerde  school  te 
Biasendorf.  De  Oostersche  Grieken  hebben 
gymnasia  te  Kronstadt  en  Kaszod.  De  Her- 
vormden hebben  6  g^nasia  en  éen  progym- 
nasium,  en  met  het  door  Prins  CMbrvSlBaKlm 
rykbegiftigde  gymnasium  te  Enyed  is  eene 
godgeleerde  school  verbonden.  De  Lutberschen 
hebben  5  gymnasia  en  2  progymnasia,  eene 
hoogere  reaalschool  te  Hermannstadt  en  eene 
bMsere  school  te  Kronstadt;  daarenboven  on- 
derhouden de  Saksers  8  landbouwscholen. 
Eindeiyk  hebben  de  Unitariërs  éen  gymnasium 

38 


514 


SIEBENBUBQEN. 


en  2  progymoaaia.  In  1872  verreea  te  Klan- 
aenbnrg  op  koaton  dea  landa  eene  MagTaarache 
nniveraiteit;  aldaar  bevinden  zich  ook  eene 
kweekschool  voor  onderwgiera  en  eene  land- 
bonwBchooL  Met  betrekking  tot  den  godsdienst 
genieten  er  thans  de  leden  yan  alle  kerkge- 
nootschappen gelijke  staatsbnrgeriyke  rechten. 
De  B  Katholieken  en  de  Geünieerde  Arme- 
niërs hebben  te  samen  een  bisschop  te  Karls- 
borg,  —  de  Qetlnieerde  Grieken  een  bisschop 
te  Saamos-UjYar  en  een  aartsblBchop  te  Bla- 
sendorf,  —  de  NietGeUnieerde  Grieken  een 
aartsbisschop  te  Hermannstadt,  —  de  Protes- 
tanten hnnne  superintendenten  en  consistoriën 
te  Klansenhnrg  en  te  Hermannstadt,  —  en  de 
Unitariërs  eene  algemeene  Synode  te  ELlansen- 
bnrg.  De  Israëlieten  hebben  er  10  synagogen. 
Te  voren  was  Siebenbflrgen  verdeeld  in  het 
Land  der  Romgaren  in  het  westen  en  midden, 
Vilde  van  het  geheel  omvattend ,  met  11  co- 
mitaten  en  2  districten.  —  het  Land  vam  de 
Sxehlers,  de  anidoosteiyke  bergstreek,  Vii^e 
van  het  geheel  beslaande,  met  5  arrondisse- 
menten ,  —  en  het  Lamd  der  Saksers  in  het 
solden  en  noorden,  sich  desgeigks  over^iide 
van  het  geheel  uitstrekkend.  In  1876  eehter 
is  het  geheele  iand  in  16  comitaten  verdeeld. 
Siebenbürgen  was  in  de  dagen  der  Oudheid 
een  gedeelte  van  Dacië  en  werd  in  105  na 
Chr.  door  JVafamue  onderworpen  aan  de  Bo- 
meinsche    heerschappy.  In  274  verlieten  de 
Romeinen  het  land ,  hetwelk  door  den  stroom 
der  volksverhuizingen  overdolven  werd.  Ach- 
tervolgens  kwam  het  in  het  bezit  van   de 
Oost-Gothen,  Gepiden  en  Pet^enegen.  Koning 
Siéphamu  I  van  Hongar|)e  moest  het  tegen 
die  invallen  beschermen,  en  dit  leidde  tot  de 
verovering  van  Siebenbürgen,  vooral  sedert 
het  einde  der  11de  eeuw.  Koning  Geita  II 
(1141—1161)  lokte  bg  verdrag  Vlamingen  en 
Duitsohers    naar  het  zuideiyk  gedeelte   des 
lands.   In  1211  verleende  Koning  Andrêas  U 
aan  de  Orde  der  Duitsche  ridders  desgelijks 
een  gedeelte  des  lands,  hetwelk  toen  door 
Duitschers  ontgonnen  werd.  De  nieuwe  kolo- 
nisten traden  in  het  bezit  van  den  grond 
en  hadden  een  eigen  recht  als  grondslag  van 
zelfbestuur.  Zy  deden  er  onderscheidene  ste- 
den verryzen,  zooals  Media^ ,  Mühlenbach , 
Hermannstadt ,     Schitosburg ,     Klausenburg , 
Kronstadt,  Bistritz  ens.  De  rechtspraak  van 
het  land  van  Hermannstadt  omvatte  7  arron- 
dissementen ,  en   daardoor  ontstond  volgens 
sommigen  de  naam  van  Siebenbürgen.  In  het 
Latyn  werd  het  sedert  de  12de  eeuw  VUra 
Süvaêj  Fariee    Ultratüvanae  en  later  TVane- 

Sflvama  genaamd  wegens  de  uitgestrekte  won- 
en ,  waardoor  het  van  Hongarye  gescheiden 
is.  In  1240  deed  Kddan^  khan  der  Mongolen, 
een  inval  in  Siebenbürgen,  en  in  1421  en 
1483  verschenen  er  de  Turken  voor  het  eerst 
De  leer  van  Luiher  had  reeds  in  1520  te 
Hermannstadt  en  elders  aanhangers  gevonden 
en  breidde  zich  vooral  uit  onder  de  Saksers. 
Toen  in  1526  na  den  dood  van  Koning  Lo- 
dêwijh  II  de  Hongaarsche  koningskroon  ten 
deel  viel  aan  den  Boomsohen  Koning  Ferdi- 
namd  J,  trad  Johan  ZapoUfa  op  als  tegenkoning, 
riep  de  hulp  in  van  Sultan  Soliman  en  benoemde 
tot  woiwode  van  Siebenbürgen  Stéphanut  Bd- 
thorif  die  tot  aan  1530  het  geheele  land,  met 
uitzondering  van  Hermannstadt ,  veroverde.  In 


1588  sloot  Zapciffa  eene  'overeenkomit  met 
Ferdinand  J,   krachtens  welke  hem  de  titel 
van  Koning  van  Hongarye  en  van  alle  door 
hem  besetene  landen  werd  toegekend,  terwyi 
die  gewesten  na  syn  dood  aan  Perdinamdwfs^ 
den  ten  deel  vallen.  Kiettemln  liet  Koningia 
Isahella,  na  den  dood  van  Zdpo^yo,  haar  soon 
Joha»  Siffitmuud  tot  koning  uitroepen.  Na  sQn 
overiyden  evenwel  kozen  de  Standen  in  1571 
Stéphanue  JBdihori  tot  beheersoher.  Toen  öem 
in  1576  ook  tot  koning  van  Polen  werd  ve^ 
koren ,  stond  hy  de  Kroon  van  Sietienbürgea 
af  aan  zyn  broeder  Ometoffél^   die  in  1681 
overleed.  Zyn  zoon  8ig%tm*nd  Bdthari^  stond 
Siebenbürgen  in  1598  af  aan  Keizer  Bmdolf 
en   in   1599  aan  zyn  neef,  den  cardinaal  ea 
bisschop  van  Engeland,  Andrêas  Bdthoti^  dis 
door  JiGekaSl^  woiwode  van  WalachQe,  In  1499 
geslagen  werd  en  op  de  vlucht  omkwam.  Na 
handhaafde  \Budolf  eenigen  tQd   het  gezag, 
totdat  Stéphanus  Boehikojf  zich  aan  het  hoora 
plaatste  der  ontevredenen  en  door  denSnltaa 
in  het  bezit  van  den  troon  bevestigd  werd. 
Hy  sloot  met  Keizer  Matthiae  den  Vrede  vaa 
Weenen  (23  Juni  1606),  waarbfl  aan  de  Pro- 
testanten van  Hongarye  vryheid  van  godsdieut 
werd    toegekend,  terwyi  hy  als    Yorst  vaa 
Siebenbürgen  ook  het  gezag  verkreeg  over 
Opper-Hongarye  tot  aan   de  Theias.  Ka  zfn 
dood  (29  December  1606)  kozen  de  Standen 
Sigumwnd  Rahoexjf  tot  zyn  opvolger,  en,  toen 
deze  wegens  ziekeiykheid  in  1608  z0ne  waar- 
digheid nederlegde,  OabriSl  Bdikori,  die  door 
zyne  verregaande  dwingelandy  de  Saksers  tot 
gewapend  verzet  noopte  en   het   volk  diep 
ongelukkig  maakte.  Onder  hen,  die  tot  zyne 
verheffing  hadden  medegewerkt,  behoorde  ook 
OabriSl  BtihUn^  die  zich  evenwel  eerlang  bf 
de  tegenstanders  van  den  Yorst  voegde,  vaa 
de  Turken  steun  ontving  en,  nadat  BMori 
in   1614  door  den  misnoegden  adel  vermoord 
was,  zich  gekozen  zag  tot  Yorst  van  Sieben- 
bürgen.   Hy    handhaafde  zyn  gezag  in  bet 
binnen-  en  buitenland  en  bevorderde  kunsten 
en  wetenschappen.  Wél  overleed  hy  kinder 
loos,  maar  hy  had  door  de  Standen  zyne  ge- 
malin   Oatharina  van  Brandenburg  tot  opvolg- 
ster doen  kiezen,  en  deze  l>enoemde  /Si^i^MNif 
BeiMeny  den   broeder  van  haren  gema^  tot 
stadhouder.    Daar    zy    zich    echter  schuldig 
maakte  aan  inbreuk  op  de  rechten  der  Standen, 
zag    zy    wegens    den    wrevel  van  dezeif» 
genoodzaakt,    het    bewind    neder  te  leggeOr 
waarna  men   Oeorg  Bakoexy  I  tot  vorst  v^ 
koos  (1631).  Deze  verbond  zich  in  1644  met 
Frankryk  en  Zweden  tegen  den  Keizer,  ue 
door  den  afiitand  van  een  aanzieniyk  gebied 
den  vrede  verwierf.  Hy  werd  in  1548  opge- 
volgd  door  zyn   zoon  Qeorg  Bdkoezff  Ui  ^ 
later  een  bondgenootschap  sloot  met  Koning 
Kard  X  €hutaaf  van  Zweden  tegen  Poie» 
en  in  1657  met  een  leger  van  60000  m» 
derwaarts  trok,  maar  op  den  terugtocht  door 
eene  overrompeling  der  Tartaren  byna  al  lO"* 
troepen   verloor.  Hy  had  voorts  te  ^^^T^ 
met  verschillende  mededingers,  o.  a.  met  -*«•*• 
Üne  Berotai.  die  gedeelteiyk  door  de  Turken 
werden  ondersteund.  Deze  laatsten  bracliteit 
hem  eene  nederlaag  toe  by  Klausenburg)  ^ 
hy  overleed  aan  de  aldaar  ontvangene  w^- 
den  op  den  9den  Juni  1660.  De  Standen  kww 
daarop  Johan  Kemény  tot  vorst,  maar  aete 


SIEBENBÜRGEN. 


515 


mofiit  desgeigkB  strQden  tegen  de  Turken, 
die  het  Und  overweldigden  en  Mkèa8l  Apdfi 
tot  YorBt  benoemden.  Kêwtém^  sneuvelde  in 
1662  in  den  slag  bü  Qroot-Ali^  tegen  de 
Torken.  Hoewel  dezen  in  1664  b0  St  Ootthard 
de  nederlaag  leden,  behielden  scO  (by  den 
Vrede  van  YasvAr)  Qroszwardein  en  Ken- 
hftnsel  tegen  de  belofte,  dat  iQ  Szaboles  en 
Siathmar  niet  langer  zonden  verontrusten. 
Vorst  Apafi  bevond  zich  later  aan  de  zQde 
van  den  aanvoerder  der  Hongaarsche  mis- 
noegden y  van  Qraaf  JSmmerich  TSkökf,  maar 
was  niet  zeer  voorspoedig  in  den  oorlog.  Ka- 
dat  in  1683  de  Turken  btJ  Weenen  overwon- 
nen waren,  knoopte  hQ  onderhandelingen  aan 
met  Keizer  LeopM  I,  en  deze  leidden  tot  een 
verdrag  en  verbond ,  dat  de  Standen  verplichtte 
tot  het  erkennen  van  de  sonvereiniteit  van 
den  Hongaarschen  Koning  en  Boomschen  Kei- 
zer (1688).  Toen  de  Vorst  in  1690  overleed , 
verschoof  Leopold^  wiens  troepen  zich  in 
Sidbenbürgen  bevonden,  de  bevestiging  van 
den  reeds  tot  Vorst  verkozen,  maar  nog  veel 
te  Jeugdigen  MMka&  Apafi  en  bewoog  hem, 
afttand  te  doen  van  het  vorstendom ,  nadat 
eene  oorkonde  van  Leapold  van  4  December  ' 
1691  de  handhaving  van  alle  staatkundigeen 
kerkellfke  rechten  gewaarborgd  had.  De  Porte  t 
erkende  b||  den  Vrede  van  Karlowitz  (1699)  i 
Keizer  Xm^o^  als  bezitter  van  Slebenbürgen. 
Frams  Bakooxy  ^  verbonden  met  een  aantal 
ontevredenen,  kwam  daartegen  in  verzet 
(1703)  en  werd  door  een  gedeelte  van  den 
Magyaarschen  adel  en  van  de  Szeklers  tot  ' 
Vorst  uitgeroepen;  maar  het  Keizeriyk  leger, 
schoon  wegens  den  Spaanschen Successie-oorlog 
tegen  FrankrQk  te  velde  getrokken,  behield  ten 
sk>tte  de  overhand,  en  b0  den  Vrede  van 
Szathmar  (1711)  verbleef  Siebenbttrgen  aan  Oos- 
tenrOk.  Aan  het  vorstendom  werd  de  handha- 
ving van  zUne  constitutie,  van  hare  rechtsbe- 
deeling  en  van  hare  godsdienstige  vrOheid  toe- 
gezegd. Nog  eenmaal  deden  de  Turken  eene  po- 
ging tot  verovering  van  Siebenbttrgen,  maar 
zQ  moesten  bQ  den  Vrede  van  Passarowitz  (21 
Juli  1718)  de  heerschappQ  van  Oostenrgk 
over  dat  land  erkennen.  Mania  Tkerena  ver- 
hief in  1765  Siebenbttrgen  tot  een  grootvor- 
stendom. Toen  Keizer  Jos9ph  door  zQne  her- 
vormingen de  IQfeigenschap  in  Siebenbttrgen 
ophief,  kwamen  de  boeren  van  Walaohüe 
onder  aanvoering  van  zekeren  Horra  in  op- 
stand tegen  den  adel.  Eerst  tegen  het  einde 
van  1784  konde  men  dien  dempen,  nadat  264 
adell0ke  kasteelen  waren  in  asch  gelegd.  De 
nationale  en  liberale  beweging,  die  zich  sedert 
1826  in  HongarOe  openbaiBurde ,  vond  weer- 
klank in  Siebenbttrgen ,  waar  men  allengs  de 
eonstitutie  had  onderdrukt  Aan  het  hoofd  der 
oppositie  bevond  zich  aldaar  in  den  beginne 
de  Baron  Kikólaut  WesseUw^  De  Landdag  i 
werd  wel  is  waar  den  5den  Februari  1886  ) 
plotseling  ontbonden ,  maar  de  latere  Land- 
dagen (1841—1842  en  1846--1847)  handhaaf- 
den niet  zonder  gunstig  gevolg  de  constitu- 
tioneele  rechten  des  lands.  (Gedurende  deze 
worsteling  ontstond  bü  de  hoofden  van  den 
Hagjraarschen  adel  en  van  de  Szeklers ,  met 
het  oog  op  het  betrekkelQk  klein  bedrag  der 
Hagyaarsche  bevolldng  in  Siebenbttrgen,  het 
denkbeeld  van  eene  vereeniging  met  HongarQe, 
en  dit  werd  eerlang  in  het  programma  der 
XIIL 


Siebenbttrgsch-Magjraarsche  oppositie  opge- 
nomen. De  gebroeders  Jaseph  en  Earl  Z^Xr, 
de  Graven  WladuUmt  en  Dominieut  Tehdy , 
de  Baronnen  D<minieuê  en  Dion^t  Kemêny  en 
anderen  hielden  geiyken  tred  met  de  oppositie 
in  Hongarye  en  drongen  ernstig  aan  op  de 
vervulling  der  beloften ,  door  Keizer  Leopold  I 
bO  het  in  bezit  nemen  van  het  land  toegezegd. 
Op  voorstel  van  Keméntf  ontwierp  de  Landdag 
van  1841—1843  een  adres  aan  den  Keizer , 
waarin  de  bepalingen  van  de  oorkonde  werden 
vermeld ,  welke  tot  nu  toe  door  de  Begeering 
waren  geschonden.  De  oppositieparty  in  Honga- 
rf|e  en  die  in  Siebenbttrgen  onderhielden  steeds 
eene  drukke  onderlinge  gemeenschap.  Zy  had- 
den geiyke  belangen ,  maar  ontmoetten  ook 
geiyke  hindernissen.  Het  groote  kwaad  in 
Hongarye.  de  verscheidenheid  van  stammen, 
was  nog  neviger  in  Siebenbttrgen.  Hier  wilden 
inzonderheid  de  V^alachen  als  een  vierde  volk 
worden  erkend,  en  toen  zy  in  1843  hierin 
niet  slaagden ,  waren  zy  zeer  verbitterd  op 
de  Hongaren ,  eene  verbittering ,  welke  nieuw 
voedsel  verkreeg  door  de  gebeurtenissen  van 
Maart  1848.  Op  uitnoodiging  van  Sa^una, 
bisschop  van  V^alaehye,  vergaderden  op  den 
4den  Mei  30-  tot  40000  Walachen  by  Balassalva 
(BlasendorO  en  namen  het  besluit,  nogmaals 
door  eene  deputatie  den  Keizer  te  verzoeken, 
dat  zy  als  vierde  natie  mochten  worden  erkend. 
Kort  daarop  vielen  te  Topanfklva,  Marczfalva 
en  op  andere  plaatsen  bloedige  gebeurtenissen 
voor,  en  toen  voorts  de  luitenant* veldmaar- 
schalk Fuchmer ,  kommandant  van  Siebenbttr- 
gen, op  grond  van  een  Keizeriyk  schryven 
van  4  October  1848 ,  aan  het  ontslagen  Hon- 
gaarsch  ministerie  de  gehoorzaamheid  opzeide, 
ontbrandde  de  burgeroorlog.  De  Walachen 
grepen  onder  aanvoering  van  den  advocaat  Jan* 
Jtoé  desgeiyks  naar  de  wapens,  om  de  Keizer- 
lyke  troepen  te  ondersteunen  en  de  rebellen 
te  vernietigen.  Er  ontstond  een  gruweiyke 
rassenoorlog,  en  dientengevolge  was  reeds 
tegen  het  einde  van  1848  byna  geheel  Sieben- 
bttrgen door  JPuekner  en  den  aanvoerder  Urhan 
weder  onderworpen  aan  de  Oostenryksche 
heerschappy.  Doch  Bêm  (zie  aldaar)  stelde 
zich  weder  in  het  bezit  van  het  grootste  ge- 
deelte des  lands  ten  behoeve  van  de  Hongaar- 
sche revolutie;  en  ook  tegenover  de  Bussische 
hulptroepen,  die  in  Februari  1849  een  inval 
deden  in  Siebenbttrgen ,  overlaadde  Bern  zich 
met  krygsroem,  maar  l>ezweek  ten  laatste  voor 
de  overmacht  Door  de  Byksgrondwet  van  4 
Maart  1849  heriLreeg  Siebenbttrgen  zyne  voor- 
malige zelAtandigheid ,  zoodat  het  zyne  plaats 
weder  innam  in  de  ry  der  overige  Kroonlanden 
en  ook  op  nieuw  in  het  bezit  kwam  der  comi- 
taten,  die  er  in  1836  afgescheurd  en  met  Hon- 
garye vereenigd  waren.  De  Siebenbttrgsche 
Militaire  Qrenzen  tusschen  SDsbenbttrgen  en 
Walachye  (1044  O  googr.  myi  met  omstreeks 
160000  inwoners)  kwamen  in  1861  ondereen 
bnrgeriyk  bestuur  en  door  het  Patent  van  20 
October  1860  werd  de  voormalige  eonstituUe 
van  Siebenbttrgen  benevens  de  Siebenbttrgsche 
Hofkanselary  weder  ingesteld,  doch  de  reeds 
vermelde,  in  1849  door  Hongarye  afgestane 
comitaten  moesten  teruggegeven  worden.  In 
1863  kwam  de  Landdag ,  volgens  de  nieuwe 
wet  gekozen ,  te  Hermannstadt  byeen  en  nam 
het    besluit,    de  Februariconstitutie  aan  te 

33* 


616 


SIEBENBttBQEN-  8IE6EN. 


Onder  Beloredi  echter  werd  in  1866 
de  oude  kieswet  in  loover  weder  ingevoerd, 
dat  de  Magynren  op  den  Landdag  de  meer- 
derheid bekwamen,  die  in  1866  de  vereeni- 
ging  met  Hongart|e  goedkeurde.  Deie  werd 
dan  ook  door  een  Koninkiyk  schrQven  van 
17  Febroari  1867  tot  stand  gebracht,  de  Sie- 
benbürgsche  HofkanselarQ  opgeheven  en  de 
Landd^  ontbonden.  Siebenbttrgen  werd  eene 
Hongaarsohe  provincie,  op  den  Byksdag  door 
76  rechtstreeks  gekoaen  afgevaardigden  ver- 
tegenwoordigd,  zoodat  de  Landdag  verviel. 
Den  Isten  Januari  1868  werd  ook  bet  gerechts- 
hof te  Kiaosenburg  opgeheven.  Sedert  dien 
tüd  beijveren  sicb  de  Magyaren,  het  land  met 
hunnen  geest  te  doortrekken,  doordien  zy  de 
vroegere  wetten  omtrent  de  geldendheid  der 
Duitsche  en  Boemeensche  talen  ter  ztjde  schui- 
ven en  er  hunne  taal  invoeren.  Inzonderheid 
worden  de  van  ouds  aan  de  Saksers  gewaar- 
borgde rechten  geschonden  en  meer  en  meer 
opgeheven. 
Siebold.  Onder  dezen  naam  vermelden  wü : 
Fhüipp  Vtwm  wm  SiAold^  een  uitstekend 
natuuronderzoeker,  geboren  te  Wfirzburgden 
17den  Februari  1796.  HU  studeerde  in  zUne  ge- 
boorteplaats in  de  geneeskunde ,  verkreeg  er 
den  doctoralen  grsad  en  vertrok  in  1882  als 
officier  van  gezondheid  in  Nederlandschen  dienst 
naar  Indië.  Bezield  met  eene  ongemeene  be- 
geerte naar  kennis  van  onbekende  landen  en 
gewassen,  vergezelde  hQ  in  1828  met  blQd* 
schap  den  kolonel  de  StwrUr  naar  Japan  en 
vertoefde  aldaar  —  bgna  altgd  op  Decima  — 
tot  1880.  HU  had  in  dien  tyd  gelegenheid, 
velerlei  betrekkingen  met  geleerde  Japanneezen 
aan  te  knoopen.  zich  in  de  taal  te  oefenen, 
den  plantengroei  te  bestudeeren  en  talrUke 
merkwaardigheden  te  verzamelen.  Dit  wekte 
er  echter  den  achterdocht  der  Regeering,  noodat 
hU  in  laatstgenoemd  Jaar  uit  Japan  verbannen 
werd.  Aanstonds  keerde  hy  naar  Europa  terug, 
om  er  de  bQeengebrachte  bouwstoffen  te  ver- 
werken. Hiermede  hield  hy  zich  bezig  tot 
1869 ,  nu  eens  wonende  op  zyn  landgoed  St 
Martin,  dan  weder  te  Bonn,  of  ook  te  Leiden, 
waar  hy  zyne  woning  op  het  Rapenburg  tot 
een  Japansch  museum  inrichtte.  Ook  kweekte 
hy  er  Japansehe  planten  op  eene  buitenplaats, 
door  hem  „Nippon"  genoemd,  buiten  de  Zyi- 
poort  Luniddels  w^  zyn  museum  door  het 
Byk  aangekocht.  —  In  1869  ondernam  vcm 
8UMd  eene  tweede  reis  naar  Japan,  trad  er 
in  1861  in  dienst  van  den  Taikoen ,  keerde  in 
1868  naar  Europa  terug,  vestigde  zich  te  Wttrz- 
burg.  volbracht  eene  reis  naar  Frankryk,  ge- 
Ifik  by  in  1868  eene  ondernomen  had  naar 
Petersburg,  en  overleed  den  18den  October 
1866  te  Mttnchen,  waar  hy  zich  bezig  hield 
met  het  ordenen  van  eene  door  hem  gestichte 
Japansehe  verzameling.  Hy  had  in  ons  land 
den  titel  van  kolonel,  was  door  den  Koning  in 
den  Nederlandschen  adelstand  opgenomen,  zag 
zich  met  onderscheidene  ridderorden  versierd 
en  ontving  het  lidmaatschap  van  de  voornaam- 
ste geleerde  genootschappen  in  Nederland.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy :  „De  historiae 
nkutalis  statu  (1824)",  —  «Epitome  linguae 
Japonicae  (1824)",  —  onderscheidene  verhan- 
delingen in  het  Bataviaasch  Genootsdiap  van 
Kunsten  en  Wetensohai^n ,  —  „Kippon,  Ar- 
chiv  zur  Beschreibnng  von  Japan  und  dessen 


Neben-  und  SohutzHLndem  u.  a.  w.  (1882- 
1861 ,  met  471  platen  en  10  kaartaa)**,  ookU 
het  Fransch  uitgegeven,  —  ^Ftora  J^ponici 
(1886)",  —  „Fauna  Japonica  (1840)",  —  „BI- 
bUotheea  Japonica  .  (1888— 1841 ,  6  dia  met 
nog  2  dln  ab  verrolif)'*,  —  „  Aper^  biatofiqne 
et  phjsique  des  repttles  du  Japon  {ISSSjTr- 
„Lettre  zur  TutiUté  des  Mnsóes  Ethnogrmphiqnei 
ete.  (1848)",  —  „UrkundUche  DanteUongder 
Bettrebungen  von  Niederland  and  Boaziaail 
zur  ErOffhung  Japans  fttr  die  Sehiffahrt  md 
den  Seehandel  aUer  Nationen  (1854)**,— „Au- 
nales  d*horÜculture  et  de  botaniqve,  oa  flore 
des  Jardins  du  royaume  des  Pays-Bas  etc 
(met  dé  Vfiue  1867—1860,  8  dln)**,  —  ea 
„Open  brieven  uit  Japan  (1861)**. 

Karl  Thêodor  Snut  vo»  aièboidj  een  ve^ 
diensteiyk  physioloog  en  zodloog  en  een  broeder 
van  den  voorgaande,  fty  w^  gebmen  ts 
Wttrzburg  den  16den  Februari  1804,  was  op 
verschillende  plaatsen  als  geneeaheer  werk- 
zaam en  werdtn  1840  hoogleeraar  te  Erlangen, 
in  1846  te  Frdburg,  in  1860  te  Breslan  ea 
in  1868  te  Mttnchen,  waar  hy  tevens  dliecteiir 
werd  van  het  zoölogisch  museum  en  den  7dea 
April  1886  overleed.  Hy  bev<mlerde  de  weten- 
schap der  dierkunde  door  zyne  waamemingea 
over  de  protozoa ,  zeekwallen ,  ingewandsww^ 
men  en  insecten.  Ook  bevestigde  hfl  de  partlis- 
nogenesis  en  bekrachtigde  door  feiten  de  door 
DfMTum  verkondigde  theorie  van  dehuisboo- 
ding  der  byen.  Hy  schreef:  een  TOortreAti0k 
„Lehrbuch  der  vergleichenden  Anatomie  der 
wirbeUosen  Thiere  (1848)",  —  „ObservatkmeB 
de  Salamandris  et  Tritonibus  (1828)**,  —  „Bet- 
tr^e  zur  Naturgeeohichte  wirbeUoaer  Thiere 
(1889)",  —  „üeber  Band-  und  BbMenwttrmer 
(1864)**,  —  „Wabre  Parthenogenesls  bei  Sehflle^ 
terlipgen  und  Bienen  (1866)**,  —  „Beitrilge 
zur  Parthenogenesls  der  Arthropoden  (1871) , 

—  en  „Die  Sfiszwabserflsche  von  BOtteleuiopt 
(1868)**.  Ook  stichtte  hy  in  1849  met  KMhf 
het  „Zeitschrift  ffirwissenschaftiiche  Zoölogie  • 

Siegel  (Hetairieh),  een  verdlensteiyk  beoe- 
fenaar van  het  Duitsche  recht  en  geboren  des 
16den  April  1830  te  Ladenburg  in  Bato, 
studeerde  te  Bonn  en  te  Heldelberg,  vestigde 
zich  in  1868  als  privaatdooent  te  Oieszen  es 
werd  in  1867  buitengewoon  en  in  1862  ffi^^ 
hoogleeraar  in  de  rechten  te  Weenen.  In  1861 
werd  hy  correspondeerend,  in  1868  gewoon 
lid  van  de  Académie  van  Wetenschappen  aldstr 
en  sedert  1876  bekleedt  hy  de  betrekking  m 
algemeenen  secretaris  van  dit  lichaam.  y*b 
zyne  geschriften  noemen  wy:  „(}eschichtedM 
deutschen  Gerichtoverfehrens  (1867)",  — i^ 
Versprechen  als  Verpflichtnngsgrund  (1873)  t 

—  en  „Lehrbuoh  der  deutschen  Becbtage- 
schiehte  (1886)".  Ook  gafbymetiJ.  TbwwflWJ 
„Die  Salzburgischen  Taidinge  (1870)"  in  a^ 
licht.  ^ 

Siegen ,  eene  arrondissementshoofditw 
in  het  Pruisische  district  Amsberg,  Wj^ 
de  Sieg  en  telt  bVna  17000  inwoners  (1885)- 
Zy  is  een  station  van  den  spoorweg  ^^' 
Betzdorf  en  de  zetel  van  eene  rechtbank.  Vocm^ 
vindt  men  er  twee  kasteelen  der  voomw^ 
Vorsten  van  NoMtaÊhai^m,  een  reaalgyaatf^^ 
eene  ambachtschool  enz.  —  Het  «'*^ö*'^*'!U*? 
van  dien  naam  heeft  op  nagenoeg  12  D  ^*£' 
myi  77678  inwoners  (1886),  ligt  tatfeh^ 
Westerwalde  en  het  Botiiaargebergteeai>e9« 


SIEGEN-SIEGMUND. 


617 


in  zgn  bergaobtigen  bodem  aen  grooten  rgk- 
dom  Tsn  (taererto,  dat  er  in  22  boogoTens 
wordt  aitgeimolten. 

Siegenbeek  (MattbVs),  een  yerdiensteigk 
Nederlandleb  letterltondige ,  geboren  te  Am- 
sterdam den  289teB  Jnni  1774,  werd  opgeleid 
tot  Doopsgesind  predikant  en  vervaardigde 
reeda  vroeg  Latgnsobe  en  Nederlandscbe  ge- 
diebten.  In  bet  voorjaar  van  1796  werd  bg 
predikant  te  Dooknm  en  nog  geen  tweejaar  later 
boogleeraar  in  de  Nederlandscbe  taal  en  letter- 
kunde te  Leiden.  Onder  bet  Bewind  der  Ba- 
taaftcbe  Bepnbliek  werd  bem  de  vervaardiging 
opgedragen  van  eene  .yerbaadeüng  over  de 
Nederlandscbe  spelling^*,  waarop  bet  besluit 
volgde,  dat  ^e  spelregels  totricbtsnoer  londen 
dienen  voor  alle  stukken  en  leerboeken ,  die 
van  den  Staat  uitgingen.  In  1816  werd  bQ 
scboolopsiener  en  bekleedde  dese  betrekking 
gedurende  86  Jaren.  Met  J,  W.  U  Water 
Bcbonk  bS  nieuwen  bloei  aan  de  MaatsobappQ 
van  Nederlandscbe  Letterkunde  te  Leiden. 
Scboon  bV  sedert  1844  den  titel  droeg  van 
rustend  boogleeraar,  vierde  by  in  1847  sQn  vyf- 
tigjarig  professoraat,  en  bü  overleed  den  288ten 
November  1864.  Sedert  1808  was  btf  lid  van 
bet  Koninkigk  Nederlandseb  Instituut,  — 
voorts  was  bfi  lid  van  de  MaatsebappQ  van 
Wetensobappen  te  Haarlem,  van  bet  provin- 
ciaal Utrecbtscb  Genootscbap  enz.,  terwgi  de 
Leidsebe  MaatsobappQ  den  yverigen  geleerde, 
die  er  van  1822  tot  1847  bet  voorzitterscbap 
bekleedde,  tot  eerelid  benoemde.  Ook  was  by 
lid  van  onderscbeidene  bnitenlandscbe  geleerde 
genootscbappen  en  ridder  der  Orde  van  den 
Nederlandscben  Leeuw.  Van  s|)ne  talrjlkege- 
scbriften  vermelden  wQ:  „Proeve  van  Neder- 
landscbe welspre^endbeid  (1799  en  1809,  2 
stukken)'*,  —  „Verhandeling  over  den  invloed 
der  wellaidendbeid  en  gemakkelUkbeid  van 
uitspraak  in  de  spelling  (bekroond  door  de 
Bitaaftcbe  Maatscbappt),  1804)**,  —  „Woor- 
denboek voor  de  Nederduitscbe  spelling  (1806)", 

—  „Proeven  van  Nederlandscbe  dichtkunde 
uit  de  XVIIde  eeuw  (1806)**,  —  „Historisch 
tafereel  van  Leidens  ramp  enz.  (1808>**,  — 
„Syntaxis  der  Nederlandscbe  taal  (1810)**,  — 
„Euterpe  (met  Kamtdaar.  1810-1811, 2  dln)**, 

—  „Museum  of  verzameling  van  stukken  ter 
bevordering  van  fraaie  kunsten  en  weten- 
schamoen  (1811—1817,  4  dln)**,  —  „Neder- 
duitscbe spraakkunst  (1814)**,  — „Over  de  ver- 
diensten van  Hugo  de  Groot  als  schrOver  der 
Nederlandscbe  geschiedenis  (1818)**,  —  „Be- 
knopte geschiedenis  der  Nederlandscbe  letter- 
kunde (1826)**,  ~  „Taalkundige  bedenkingen 
(1827)**,  ~  „(Geschiedenis  der  Leidsebe  Hooge- 
scbool  (1869-1862,  2  dln)**,  —  „(Geschiedenis 
der  burgerwapening  in  Nederland  (1881)**,  — 
„Het  bestuur  van  Jan  dé  Witl,^  besobouwd 
uit  bet  oogpunt  der  ministerieele  verantwoor- 
deigkbeid  (1832)**,  ^  „Aanteekeningen  op 
Jacob  van  Maerlants  Verkeerde  Martyn  (1834)**, 

—  „Jacob  van  Maerlants  Wapen  Martgn, 
met  eene  inleiding  en  aanteekeningen  (1834)'*, 

—  „Bedevoeringen  en  verhandelingen  (1886)**, 

—  „Schets  eener  geschiedenis  van  den  Oud- 
Nederlandscben  Staat  van  Filips  van  Bonr- 
gondiSn  tot  den  Jare  1796  (1889)**,  —  „Ver 
volg  op  de  Wapen  Martgn  van  Maerlant  (1841)**, 

—  „(Gemengde  bedenkingen  rakende  de  Neder- 
duitscbe taalkunde  (1846)**,  —  „Over  de  vor- 


deringen der  Nederlandscbe  letterkunde  in  de 
laatste  60  Jaren  (1848)**,  •—  en  „Verslag  van 
de  verboeren,  door  Johan  van  Oldenbameveld 
ondergaan  (1849)**,  —  voorts  leverde  bt)  een 
groot  aantal  brochures,  gedichten,  opstellen 
in  tUdschriften  enz.  —  Zyn  eenige  zon, 
Daniël  TVboél  Siêffmtbeeh^  geboren  te  Leiden 
den  268ten  Februari  1806,  studeerde  aldaar 
in  de  rechten,  zag  als  student  sQne  academische 
prgsverbandeling  over  het  geding  tusschen 
Demóêihenes  en  Aetékimu  met  goud  bekroond, 
werd  na  zQne  promotie  advocaat  te  Leiden, 
schreef  belangrQke  opstellen  in  rechtsgeleerde 
tydschriften,  werd  in  1868  burgemeester  van 
Leiden  en  overleed  aldaar  den  Uden  Januari 
1866. 

SiegMed,  in  betoud-Hoogduit8chi9»>»A^ 
en  in  het  Noordsch  %ifn{,  de  beroemdste  held 
der  Qermaansche  sage,  was  een  zoon  van 
Sisfmnmd  uit  het  geslacht  der  WéUnm^e»  (VKih 
sungar),  die  van  Odim  afMamden.  H||  bad 
schitterende  oogen  en  eene  verbazende  li- 
chaamskracht en  werd  door  den  wgzen,  kunst- 
lievenden  dwerg  Efmno  (Raadgevend)  opge- 
voed. Deze  bezorgde  hem  een  paard  en  smeedde 
voor  bem  een  zwaard,  waarmede  hg  een  aan- 
beeld kon  kloven.  Zoo  trok  b)}  uit  om  den 
schat  der  Nit^elnngen  (lieden  van  bet  land  der 
nevelen,  van  de  onderwereld)  te  Veroveren, 
welke  door  den  draak  Fafukr  werd  bewaakt 
Hy  doodde  dien  en  erlangde  alzoo  den  eer- 
naam Fafnirhani  (Draakdooder),  —  voorts 
ook  B^no^  die  zelf  zich  van  den  schat  zocht 
meester  te  maken.  Het  door  hem  opgeslorpte 
bloed  van  den  draak  vermeerderde  zQne  kracht 
en  beveiligde  zijn  lichaam  tegen  wonden,  en 
bet  goud  schonk  hem  een  onmetelOken  rQk- 
dom.  Tevens  verkreeg  hg  eene  onzichtbaar- 
makende  kap  en  het  zwaard  Balmung.  Men 
zie  voorts  onder  het  artikel  Nibeluti^etdied. 

SiegMed  (Karl),  een  Protestantsch  god- 
geleerde, geboren  te  Magdeburg  den  22sten 
Januari  1830,  studeerde  te  Halle  en  te  Bonn, 
werd  als  leeraar  geplaatst  aan  gymnasia  te 
Guben,  Magdeburg  en  Sehulpforta  en  zag  zich 
in  1876  benoemd  tot  professor  te  Jena.  Van 
zQue  geschriften  noemen  wg:  „Pbilo  von 
Alexandria  als  Ausleger  des  Alten  Testaments 
(1876)**,  —  en  „Lebrbuch  der  neubebrftischen 
Sprache  und  Litteratur  (met  Sóraèky  1886)**. 

Siegmtind  .of  Si^iMmund.  Onder  dezen 
naam  vermelden  wg: 

Sen  Eoomteh  Kdur.  Deze,  de  tweede  zoon 
van  Keizer  Kard  IV  en  BUMobHh  «os  Fom- 
meren  en  geboren  den  14den  Februari  1868, 
verkreeg  in  1376  de  mark  Brandenburg.  Zgne 
verloving  (1882)  met  Ma/ria^  erfdochter  van 
Lodevfijk  dê  ChrooU  van  Hongarge  en  Polen, 
bezorgde  bem  de  Kroon  van  Hongarge,  ter- 
wgi  de  Polen  bem  na  den  dood  van  Lodew^h 
(1382)  niet  als  koning  wilden  erkennen.  XUxa- 
heik^  de  weduwe  van  Lodew^k,  vertraagde 
tevens  het  buweigk ;  eerst  in  1886,  toen  Kard 
wtn  Duratzo  zich  van  Hongarge  wilde  meester 
maken,  deed  zg  bet  voltrekken,  om  zich  van 
den  bgstand  te  verzekeren  van  Ste^Mnd,  die 
nu  de  Marken  verpandde  om  hulpgroepen  uit 
te  rusten.  Nadat  Xar«l  (1386)  en  Slixabeth 
(1387)  waren  vermoord,  zag  SkmÊmnd  zieh 
als  koning  erkend  en  gekroond.  Na  bet  kin- 
derloos overigden  van  Maria  (1896)  bad  hg, 
wegens    zgn    bartstochteigk  en  eigenzinnig 


518 


SIEGMUND. 


karakter  door  yelen  gehaat,  met  oproerige 
bewegingen  te  kampen,  welke  hy  door  bloe- 
dige maatregelen  poogde  te  dempen,  terwQl 
by  zelf  door  de  aansienlQken  des  lands  eenigt- 
aina  in  yeraekerde  bewaring  gehouden  weird« 
In  1396  toog  h0  aan  het  hoofd  van  een  krois* 
leger  tegen  de  Tnrken  te  Telde,  maar  leed  bS 
Nicöpolis  (28  September)  de  nederlaag  en 
werd  zelf  ter  nanwemood  gered.  In  1402 — 
1404  was  hy  Byksbestaorder  in  Bohemen  in 
plaats  van  zfin  broeder  Wenxd.  Daarop  wydde 
hy  zich  geheel  en  al  aan  het  koningiyk  Hon- 
garye,  gaf  aan  het  Tolk  eene  nieawe  consti- 
tutie, handhaafde  de  rust  in  het  binnenland, 
veroverde  Bosnië  en  Dalmatid  en  onderwierp 
Servië  aan  de  souvereiniteit  van  Hongarye. 
Na  den  dood  YtLuKeiaerEi^treeMvandêJPfaU 
(1410)  dong  hy  door  middel  van  den  Burchtgraaf 
vom  Nwrnberg  naar  de  Keizerskroon.  Zyne  mede- 
dinger was  Jobêt  vam  MoraviS.  Zy  verwierven 
beiden  hetzelfde  getal  stemmen,  doch  toen  Jobsi 
kort  daarna  stierf,  had  op  den  21sten  Juli  1411 
eene  nieuwe  verkiezing  plaats,  welke  te 
zynen  voordeele  uitviel.  Daar  hy  als  koning  van 
Hongarye  in  1411—1413  oorlog  voerde  tegen 
de  Venetianen,  verscheen  hy  eerst  in  1414  in 
DuitBchland  en  werd  den  Ssten  November  te 
Aken  gekroond.  Om  de  kerkeiyke  twisten  uit 
den  weg  te  ruimen,  verordende  hy  het  Con- 
cilie te  Constans,  waar  hy  als  het  wereldiyk 
hoofd  der  Christenheid  vooral  in  het  begin 
eene  belangryke  rol  vervulde.  Hy  drong  aan 
op  de  inhechtenisneming  van  Paus  Johannes 
.XXIII  en  na  de  vlucht  van  dezen  op  diens 
afzetting,  vernederde  Frederik  van  OoaUmrijh^ 
den  bondgenoot  van  den  Heiligen  Stoel,  en 
ondersteunde  de  hervormingsgezinde  pogingen 
der  meerderheid  van  het  Concilie.  Intusschen 
bracht  hy  aan  de  plannen  tot  vereeniging  en 
hervorming  der  Kerk  den  edelen  Joihanneê  Hutt 
(zie  aldaar)  ten  offer,  aan  wien  hy  vrygeleide 
had  toegezegd.  Op  den  tevens  vergaderden 
Byksdag  (1415)  verleende  hy  het  keurvorsten- 
dom Brandenbnrgaan  den  Burchtgraaf  JViedrie^ 
«on  Nüfnbergy  die  het  reeds  tot  1411  als  stad- 
houder had  bestuurd.  Om  de  Spaansche  Vorsten 
over  te  halen,  hun  zegel  te  hechten  aan  het 
Concilie  en  den  vrede  tot  stand  te  brengen 
tusschen  Frankryk  en  Engeland,  ondernam 
hy  in  1415—1417  eene  langdurige  reis  naar 
bet  zuiden  van  Frankryk,  Bourgondië  en  En- 
geland, waarop  hy  enkel  eêrstgemeld  doel 
bereikte,  maar  door  ellendig  geldgebrek  de 
Keizeriyke  waardigheid  door  het  siyk  sleurde, 
terwyi  in  zyne  afwezigheid  de  Pauseiyke 
party  op  het  Concilie  zoozeer  de  overhand 
verkreeg,  dat  hy  na  zyn  terugkeer  de  verkie- 
zing van  een  nieuwen  Paus  nog  vóór  het 
hervormen  der  Kerk  niet  beletten  kon.  Ook 
de  door  hem  beoogde  hervorming  van  het 
Byksbestuur  leed  schipbreuk.  De  opstand  der 
Hussieten  na  den  dood  van  Wenxd  wikkelde 
hem  in  een  langen,  rampspoedigen  oorlog.  In 
1423  beleende  hy  Frederik  de  Slrjjdbare  van 
Meiszen  met  Keur-Salcsen.  Cedurende  den 
Hussietenoorlog  trok  hy  in  1431  naar  Italië 
en  werd  er  in  dat  jaar  te  Milaan  met  de  Ejroon 
van  Lombardye  en  in  1433  te  Bome  met  de 
Keizerskroon  versierd.  Daarop  bracht  hy  tus- 
schen den  Paus  en  het  Concilie  van  Basel 
een  kortstondigen  vrede  tot  stand  en  werd  in 
1436  erkend  als  koning  van  Bohemen.  Nadat 


hy  nogmaals  vmchtelooze  pog^n^eii  had  aai- 
gewend  tot  hervorming  des  B0ka,  overleed 
hy  te  ZnaXm  den  9den  December  1487.  H| 
had  een  aangenaam  en  indrukvrekkend  voor- 
komen, sprak  een  zestal  talen  seer  vloeiead, 
onderscheidde  zich  door  welfrillendheid  ea 
milddadighdd,  maar  tevens  door  geniia  van 
volharding,  en  verkeerde  steeda  in  geldverle- 
genheid, terwyi  hy  alle  middelen  aangreep, 
om  zyne  berooide  schatkist  te  vullen.  Het 
hem  nam  hetUüit èer Luwemburffert eea emdt. 

Smige  Kamagen  dêr  JPoUm^  nameiyk: 

JXtffmumd  I  dê  Oude  of  de  Qroaiey  uit  het 
Huis  der  JasdUmem.  Hy  was  de  Jon^to  zoon 
van  CbnsNf  IV^  werd  geboren  in  1466  en  sa^ 
zich  door  keuze  geroepen  tot  opvolger  vu 
zyn  broeder  Alexamdet  (1506)  op  den  troon 
van  Polen  en  Lithauen  Hy  loste  vele  rer- 
pande  koninkiyke  bezittingen  en  inkomstea 
weder  in,  voerde  tegen  de  Bussen,  die  in  1508 
een  inval  deden  in  Polen,  een  ▼oor8|M>edjgeo 
oorlog,  versloeg  de  Walachen,  die  in  opstand 
waren  gekomen,  alsook  de  Tartaren  en  in 
1514  wederom  de  Bussen  by  Bereaow,  maar 
verloor  in  1519  een  slag  tegen  de  Tartaren. 
Dientengevolge  drongen  de  Bussen  op  nieuw 
in  het  land,  en  de  grootmeester  der  Dnitsehe 
Orde,  Alhreehi  van  Sokeen ^  weigerde  als  leen- 
man hulde  te  doen  en  keerde  desgeiyks  de 
wapens  tegen  de  Polen.  De  stryd  werd  met 
afwisselenden  voorspoed  gevoerd ,  totdat  Jür 
hreeJU  by  het  Verdrag  van  Krakaa  (8  Aprï 
1525)  OostPmisen  als  een  aan  de  Kroon 
van  Polen  leenplichtig  hertogdom  voor  sQne 
manneiyke  nakomelingen  ontving.  Met  de  Bos- 
sen sloot  hy  een  wapenstilstand,  en  door  een 
verbond  met  de  Porte  bracht  hy  de  Tartaren 
tot  rust.  Nadat  Polen  in  1525  door  het  nit- 
sterven  van  den  stam  der  Piasten  in  HasoviS 
aanmerkeiyk  was  vergroot,  werd  in  1533  de 
oorlog  met  Busland  vernieuwd  en  in  1534  b|i 
Starodoep  eene  glansryke  overwinning  be- 
haald. Hy  heeft  veel  gedaan  tot  bevordering 
van  landbouw,  ny verheid  en  wetenschap,  en 
overleed  den  Isten  April  1548. 

Siegmvmd  II  Atiguêi^  zie  onder  Auguti. 

Siegmnnd  III,  koning  van  Polen  en  Zwe- 
den, een  .zoon  van  Johan  III  y  koning  ▼*> 
Zweden  en  van  de  Poolsche  Prinses  Ö^Aj 
rüia,  eene  zuster  van  Siegmumd  II.  Hy  werd 
geboren  den  20sten  Juni  1566  in  de  gSTZn- 
genis  te  Qripsholm,  in  de  B.  Katholieke 
leer  opgevoed  en  na  den  dood  van  'SS^^^^ 
BéihoH  door  den  invloed  der  ZoÊnogsH'tw 
koning  van  Polen  gekozen  (19  Augustus  15^ 
en  te  Krakau  gekroond  (27  December).  Bj) 
gaf  aanstonds  ontslag  aan  de  raadslieden  der 
Kroon,  beperkte  de  macht  van  den  veldheer 
Zamogskij  maakte  geen  gebruik  van  de^ 
Busland  behaalde  voordeelen  en  sloot  ib^ 
deze  mogendheid  een  elfjarigen  wapenstilflt^n^ 
Zonder  zich  om  zyn  eed  te  bekreunen,  ^' 
volgde  hy  de  Protestanten  en  verwoestte  bnnne 
kerken.  Na  den  dood  zyns  vaders  (19  Ootober 
1592)  erfde  hy  den  Zweedschen  troon  en  a^' 
vaardde  dien  den  19den  Februari  1594.^* 
zyn  terugkeer  in  Polen  beyverde  hy  ^^ 
Duitsche  zeden  en  gewoonten  by  zyn  Hof  ia 
te  voeren  en  maakte  zich  daardoor  geha^^'V 
de  Polen,  terwyi  in  Zweden  zyn  stadhondflTf 
Eard  van  SffefermaiiZaiiii,  zich  koninkiyke redi- 
ten  aanmatigde.  Daarna  trok  hy  in  1598  m^ 


SIEGHUND— SIEMENS. 


610 


een  Poolsch  leger  nogmaals  naar  Zweden,  om 
hem  yan  iMfne  waardigheid  te  ontzetten,  maar 
werd  geslagen  en  moest  onverrichter  sake  te- 
rngkeeren,  waarna  hQ  door  de  Zweden  afige- 
set  en  Ka/rd  in  1604  tot  koning  gekozen 
werd.  In  Polen  dreef  hy  intnssohen  aljne  des- 
potieke  maatregelen  door,  soodat  er  in  1606 
een  geweldig  oproer  ontstond.  De  Teldheer 
CMStjwaioi  waakte  echter  'met  goed  gevolg 
voor  de  veiligheid  der  Kroon.  In  1609  geraakte 
^/dgmwnd  wegens  het  onderstennen  van  twee 
valsche  DmBMtrymêm  in  oorlog  tegen  Rusland; 
hQ  voerde  dezen  met  goed  gevolg,  zonder 
echter  zQn  doel,  Sosland  en  Polen  onder  zQne 
heerschappl)  te  vereenigen,  te  bereiken.  Om 
met  Zweden  een  wapenstilstand  te  sluiten, 
erkende  hg  zyn  neef  Gmiaaf  Adolf  als  Ko- 
ning van  dat  BQk;  inmiddels  verloor  hQ  in 
een  volgenden  oorlog  tegen  Zweden  onder- 
scheidene gewesten,  zooals  SamogitiS,  Koer- 
land  en  Poolsch  Pruisen,  waarna  het  beleid 
van  JELiéhdieu  in  1629  een  zevei^arigen  wa- 
penstilstand deed  tot  stand  komen,  die  voor 
Zweden  zeer  voordeelig  was.  Siegmwud  over- 
leed den  30sten  April  1682  te  Warschau,  wer- 
waarts  hQ  z^n  zetel  verplaatst  had,  en  werd 
opgevolgd  door  zQn  zoon  Wtadidaus  IV» 
Siemens.  Onder  dezen  naam  vermelden  w^: 
Wemer  Siemens^  een  verdiensteiyk  natuur- 
kundige, geboren  den  ISden  December  1816 
te  Lenthe  bg  Hannover.  Hg  trad  in  1884  in 
dienst  bg  de  Pruisische  artillerie,  bezocht  in 
1885  de  artillerie-  en  genieschool  te  Berign 
en  werd  in  1838  artillerie-officier.  Met  groeten 
gver  had  hg  zich  toegelegd  op  de  wis-  en  na- 
tuurkundige wetenschap,  ontving  in  1841 
octrooi  voor  galvanische  verzilvering  en  ver- 
gulding en  vervaardigde  een  diflèrentiaalre- 
gulator.  In  1844  werd  hg  geplaatst  bg  het 
constmctiemagazgn  te  Berign;  hg  bestudeer- 
de met  gver  de  electrooiagnetische  tele- 
graphie  en  behoorde  in  1847  in  Pruisen 
tot  de  Commissie,  benoemd  tot  invoering 
van  den  electrischen  telegraaf.  In  1848  vertrok 
hg  naar  SleeswgkHolstein  en  plaatste  in  de 
haven  te  Kiel  de  eerste  onderzeesche  mg- 
nen,  welke  door  een  electrischen  geleidings- 
draad konden  ontstoken  worden.  Als  komman- 
dant  van  de  vesting  Friedrichsort  deed  hg 
de  battergen  verrgzen  ter  bescherming  van 
de  haven  van  Eckemfl^rd,  en  in  den  winter 
van  1848  op  1849  legde  hg  op  last  der  Begee- 
ring de  onderaardsche  telegraafdraden  van 
Berign  naar  Frankfort  en  Aken,  maar  nam 
vervolgens  zgn  ontslag  uit  den  dienst  en  stichtte 
met  MdUTcê  te  Berign  eene  inrichting  voor  den 
aanleg  van  seindraden.  Die  inrichting  veran- 
derde langzamerhand  in  eene  groote  fabriek, 
waarin  belangrgke  ontdekkingen  werden  ge- 
daan en  groote  verbeteringen  tot  stand  ge- 
bracht, vooral  met  betrekking  tot  het  waar- 
nemen van  gebreken  in  de  draden  en  het 
verhelpen  daarvan.  Voorts  deed  Siêmenê  be- 
langrgke onderzoekingen  over  het  electrisch 
licht,  vervaardigde  toestellen  om  het  voort  te 
brengen  en  leverde  door  middel  van  selenium 
een  nieuwen  photometer.  In  zgne  fabriek  wer- 
den de  telegraphische  toestellen  gemaakt  voor 
Noord-Duitschland  (1849  en  1850),  alsmede 
voor  Bnsland  (1858),  en  hg  heeft  thans  der- 
geigke  £aibrieken  in  Engeland  en  Busland 
onder  het  beheer  van  zgne  broeders  Wükdm 


en  Karl  Siemeni.  Een  vierde  broeder,  WalUr 
Siemmuj  ontgon,  te  Tiflis  met  Wem«r  en  Karl 
Siêmenê  koper-  en  kobaltmgnen,  belastte  zich 
met  den  aanleg  der  telegraaflgn  van  Londen 
door  Koord-Duitschland,  Bnsland,  Perzië  en 
Indie,  en  overleed  als  consul  van  den  Koord- 
Dnitschen  Bond  te  Tiflis  den  2d8ten  Juni  1868. 
Wemer  werd  door  de  Académie  te  Berign 
tot  doctor  in  de  wgsbegeerte  benoemd  en  ont- 
ving in  1874  het  lidmaatschap  van  de  Aca- 
démie van  Wetenschappen  aldaar.  Voorts  werd 
hg  in  1885  opgenomen  onder  de  80  leden  van 
de  «Orde  pour  Ie  mérite".  Zgne  talrgke  weten- 
Bchappeigke  verhandelingen  en  merkwaardige 
nitvindingen  hebben  hem  een  beroemden  naam 
bezorgd. 

WÜhelm  SiemenSf  desgeigks  een  verdienste- 
igk  natuurkundige  en  broeder  van  den  voor- 
gaande. Hg  werd  geboren  te  Lenthe  den  4den 
April  1828,  studeerde  te  GOttingen,  werd 
geplaatst  in  de  machinenfabriek  van  den 
Graaf  Stoühergy  begaf  zich  in  1842  ten  behoeve 
van  zgn  broeder  Wemer  naar  Londen  en 
vestigde  zich  aldaar  als  civiel  ingenieur.  In 
1858  kwam  hg  aan  het  hoofd  van  de  fabriek 
agns  broeders  te  Londen  en  verrgkte  de  in- 
dustrie en  de  wetenschap  met  vele  belangrgke 
werktuigen.  Hg  overleed  aldaar  den  19den 
November  1883  en  aan  zgne  nagedachtenis 
werd  den  268ten  November  1885  een  venster 
in  de  Westminsterabdg  gewgd  met  de  spreuk: 
„Laborare  et  orare.  Hg  schreef:  „On  aregene- 
rative  condensor  (1850)",  —  „On  a  regene- 
rative  steamengine  (1856)",  —  „On  the  con- 
version  of  heat  into  mechanical  effect  (1858)", 
—  „On  the  increase  of  electrical  resistance  in 
conductors  with  rise  of  temperature  and  lts 
application  to  the  measure  on  ordinary  and 
fornace  temperatures  (1871)",  —  „Eisen-  und 
Stahlindnstrie  in  England",  —en  „DerBatho- 
meter  (1877)". 

Ff%eèrick  Siemens,  desgeigks  een  verdien- 
steigk  technoloog  en  een  broeder  van  den 
voorgaande.  Hg  werd  geboren  te  Mentzendorf 
bg  LObeck  den  88ten  December  1826,  bezocht 
het  gymnasium  te  Lübeck,  voer  eenlgen  tgd 
op  zee  en  begaf  zich  toen  voor  zgne  verdere 
vorming  naar  Berign.  Weldra  werd  hg  asds- 
tent  bg  zgn  broeder  Wener ,  stond  dezen  ter 
zgde  bg  den  aanleg  van  mgnen  in  de  haven  van 
Kiel,  nam  als  vrgwilliger  deel  aan  den  veld- 
tocht tegen  Denemarken  en  werd  in  1848 
naar  Engeland  gezonden  om  er  de  telegraaf- 
toestellen  van  Wemer  in  te  voeren.  Hg  bleef 
er  voorts  met  Wilhelm  werkzaam  en  verkreeg 
er  in  1856  octrooi  voor  zgn  regeneratiefoven. 
Nadat  hg  eenigen  tgd  te  Stettin  was  werk- 
zaam geweest,  keerde  hg  in  1859  naar  Enge- 
land terug.  Na  den  dood  van  zgn  broeder 
Mame  (1867)  kwam  hg  aan  het  hoofd  der  door 
dezen  gestichte  glasblazerg  te  Dresden  en  deed 
ook  elders  dergeigke  fabrieken  verrgzen,  zoodat 
zg  te  zamen  thans  werk  verschaffen  aan  4000 
personen.  Daarenboven  bracht  hg  te  Dresden, 
Weenen  en  Berign  inrichtingen  tot  stand  tot 
het  leveren  van  verlichtiogs-  en  verwarmings- 
toestellen van  eigene  vinding,  —  voorts  tech- 
nische bureanx  enz.  Ook  heeft  hg  zgne 
werkzaamheden  in  England  hervat  In  1888 
ontving  hg  van  den  Koning  van  Saksen  de 
Orde  van  Verdienste  der  eerste  klasse  en  in 
1884  van   het  Gas  Institute  in  Engdand  de 


520 


SIEMENS-SIENA. 


Birmioghamniedaille  voor  sOne  yerliAiideliDg: 
„On  distribnting  light  and  haaf'.  Ook  met 
andere  geschriften  heeft  hQ  de  wetensohi^^ 


Siemering  (BadolO,  een  uitstekend  Daitsch 
beeldhonwer,  geboren  in  1886  te  Königsberg, 
beiooht  de  Académie  aldaar  en  Terrolgens 
het  atelier  yan  BlSier  te  BerlQn.  Hg  IcTerde 
een  ontwerp  ^oor  een  monnment  ter  eere 
Tan  Oötke  en  Toltooide  het  gedenkteeken 
ter  eere  van  Alhreeht  wm  Qrdfe,  eensitbeeld 
Tan  Koning  WUhdm  enz.  Zgn  meest  beroemd 
konstgewrocht  is  het  monnment  ter  eere  Tan 
LiUh§ry  den  lOden  November  1888  te  Eisleben 
ODthold.  Thans  (1886)  houdt  hg  dch  besig  met  de 
nItToering  Tan  een  OTerwinningsgedenkteeken 
Toor  Leipsig.  Vooral  echter  heeft  hg  Toor- 
treifeigke  reUéfiB  gelcTerd. 

Si^niénski  (Lnoyan),  een  Tcrdiensteigk 
Poolsoh  dichter,  geboren  in  1809  te  Kamienna 
Gora  in  Qalidë,  stadeerde  te  Odessa  in  de 
Oostersohe  talen  en  nam  in  1831  deel  aan 
den  Trgheidsoorlog.  Tot  1846  Tertoefde  hg 
Toorts  in  Frankrgk  en  in  Posen  en  Testigde 
lich  daarna  te  Krakan,  waar  hg  een  ^d- 
schrift  redigeerde  en  lid  werd  der  Acadómie 
Tan  Wetenschappen.  Hg  IcTcrde  een  groot 
aantal  oorspronkeigke  en  vertaalde  gedichten, 
bgdragen  in  tgdschrlften  ens.  en  overleed  den 
27sten  November  1877. 

Siéns,  eene  provincie  in  het  Italiaansche 
landschap  Toscane,  telt  op  bgna  67  Q  geogr. 
mgi  mim  207000  inwoners  (1882),  heeft  een 
henvelaohtigen,  met  vrachtbare  dalen  versier- 
den bodem,  wordt  door  de  Ombrone  en  ha^re 
sgrivieren  de  Mersa  en  Orcia  besproeid,  van 
den  spoorweg  Tan  Empoli  over  Orviéto  naar 
Bome  (met  een  sgtak  van  Asciano  naar  Gros- 
■eto)  doomieden  en  is  in  2  arrondissementen, 
Biéna  en  Montepnlciano,  Terdeeld. 

De  evensoo  genoemde  hoofdstad^  aan  reeds 
Termelden   spoorweg  gelegen,  is  door  onde 
moren,  met  eene  citadel  en  9  poorten,  om- 
ringd,   onregelmatig   gebouwd   met    nauwe, 
stelle  straten,  maar  leer  merkwaardig  voor 
de  geschiedenis  der  kunst  Men  heeft  er  een 
praohtigen  Dom,  een  deftig  raadhuis  in  spits- 
boogstgi,*  onderscheidene  paleizen,  desgeigks 
Sn  spitsboogstgi,  en  verschillende  gebouwen  in 
den    oudsten  renaissancestgi.  Voorts  was  er 
weleer  eene  roemrgke  schilderschool  geves- 
tigd, waartoe   Duecioj  S'mon&y  Memmiy  Lorên- 
teliL  Sodowêo,  Beecafmmi  ens.  behoorden.  Ook 
leefde  er  óen  der  vermaardste  bouwmeesters 
Tan  Italië,  nameigk  BMatêore  JPenuti^  ter- 
wgi  CHaeomo  dèUa  Quereia  en  sgne  leerlingen 
er  lioh  aan  de  beeldhouwkunst  wgdden.  De 
Dom  werd  in  de  14de  eeuw  Toltooid  en  is 
met  sgne  rgk  Tersierde  weeteigke  tk9ade  een 
meesterstuk   Tan  Italiaanschen  spitsboogstgi. 
Zgne  Tierkante  klokkentoren  heeft  6  Terdiepin- 
gen.  De  Dom  heeft  van  binnen  3  beuken  en 
eene  lengte  van  89  bg  eene  breedte  van  24Vs 
Ned.  el  en  is  met  wit  en  zwart  marmer  be- 
kleed. De  vloer  bestaat  uit  prachtig  marmeren 
mozaïek  van   1869—1530  met  tafereelen  uit  , 
het  Onde  en  Nieuwe  Testament  Merkwaardig  i 
is  er  voorts  de  gebeeldhouwde  kansel  van 
Hfioeold  JPitano  (1268),  —  voorts  de  bronzen 
tabernakel  in  het  koor,  het  hoogaltaar,  het 
altaarstuk  van  DMocio  (1310),  onderscheidene 
rgk  versierde  kapellen,  de  Tcrzameling  Tan 


koraalboeken  met  fraaie  miniatoreii  in 
zaal  met  flresco*s  Tan  PtmtwrieeMiOf  alsmede 
onder  het  koor  de  krypt  8am  Oiovmmmi  met 
eene  beroemde  doopfont  (1428).  In  het  mid- 
den Tan  de  stad  heeft  men  het  Bsarktpleii 
met  de  Foute  GhOa,  een  kunstgeTvrocht  tsb 
Giaoowto    deüa  Qv^rota,  het  defUge   Palaiso 
Publico  aan  de  zuidzgde  (uit  de  18da  en  14de 
eeuw),  de  met  standbeelden  Tersterda  IjOggis 
dei  Nobili,  het  prachtige  Palazzo  delOoTemo 
(Piccolomini)    en    de  maoneren  LiOgg^  dA 
Papa.  Andere  merkwaardige  geboawen  zBa 
er  de  Oonftatemitii  der  Heilige  Omtharina,  — 
de  kerk  Tan  San  Domenico  met  6  kapellen, 
schilderstukken    Tan    Sodoma    en     SaUmhem, 
enz.,  —  de  kerk  Tan  San  Cristoforo  meteeae 
Toortreffeigkc  „Madonna"  Tan  Faeekia^  —  de 
kerk  Tan  San  Martino  met  (huiie  sehildergeD 
Tan    Qwdo  Bem  en    Bêooafkmi^  —  de  kerk 
dei  Senri  di  Maria  met  bewonderenswaardige 
sohlldergen  Tan  MareotxUdo  (1261 ),  enz^  — 
en  Tan  de  paleizen  Termelden  w^  hel  Pa- 
lazzo del  Magniflco  met  keurige  bronsen  sie- 
raden aan  den  gCTel,  —  het  Palazao  Tolomei 
(1206),    —    en  de  paleizen  Saraeinl,  Buoa- 
signori,  Piccolomini  (thans  Nemcèi),  Pollini, 
Spanocchi,    Gori,    Ciaia    (thans  Coatantini), 
Franoesceni,  Bambagini  en  eindeigk  het  door 
Danie  en   Ariotto  Tcrheerigkte  Fontebrands, 
eene   opene   spitsbooggaanderg.    Siéns  is  de 
zetel  Tan  een  aartsbisschop,  Tan  een  prefect, 
Tan  eene  rechtbank,  Tan  eene  kamer  Tan  koop- 
handel enz.  Tot  de  ifctenschappeigke  instel- 
lingen behooren  er  eene  universiteit  meteene 
rechtsgeleerde  en  geneeskundige  ftcalteit,  een 
koninkigk     lyceum,    een    gymnasium,    eene 
technische  school,  een  seminarium,  8  conser- 
vatoria, 2  progymnasia,  eene  académie  voor 
schoone  kunsten,  een  natuurkundig  museum, 
onderscheidene  geleerde  genootschsitpen,  eene 
boekerg  met  60000  deelen  en  5000  handschrif- 
ten,   een   ziekenhuis,    een    krankzinnigenge- 
sticht, een  vondellngenhuis,  een  weeshuis  enz. 
en  ruim  25000  inwoners  (1881).  De  voornaamste 
takken    van  ngverheid  zgn  er  zgdeweverg, 
lalcenweverg,     hoedenmakerg,     looierg,   ver- 
verg   en   brandewgnstokerg,    terwgi  er  eeo 
drukke  handel  bestaat  in  wgn  en  oigvenolie. 
De  omtrek  der  stad  vormt  eene  afkonderigke 
gemeente.  Massa  di  Siéna,  met  mim  10000 
inwoners.  Siéna  droeg  ten  tgde  der  Romeinen 
den  naam  van  Sena  Julia  en  er  werd  tao 
tgde  van  AnguHui  eene  kolonie  gesticht  (Oo- 
lonia  Senensis).  Onder  de  Longobarden  wai 
Siéna  de  zetel  Tan  den  hoogsten  ambtenaar, 
in  de  middeneeuwen  de  hoofdstad  Tan  een 
onafhankeigken,    maar    door   partgschappen 
geteisterden    Staat    en    de  voornaamste  der 
Ghibelignsche  steden  in  Mtdden-Itali6.  In  dien 
tgd  telde  zg  ongeveer  100000  inwoners.  Den 
3den    September  1260  behaalden  de  burgers 
van  Siéna  eene  glansrgke  overwinning  op  die 
van  Florence  bg  Montaperti.  Doch  nadat  Siéoa 
door  Cotimo  I,  hertog  van  Florence  en  later 
van  Toscane,  van  hare  gemeenteigke  vrgheid 
beroofd  en  in  1557  met  Florence  vereenigd 
was,  begon  zg  zoodanig  te  kwgnen,  dat  sH 
nauweigicB  10000  in woners  binnen  hare  muren 
bevatte.  Ten  zuidoosten  van  Siena  ligt  het  kloos- 
ter Monte  Oiiveto  Maggiore  op  den  bosebrfl- 
ken  berg  Acorur.  Dat  gebouw  heeft  800  luunors, 
stalling  voor  350  paarden  en  eene  firaaie  kerit* 


j 


SIENEIEWICZ-SIËRRA. 


621 


.  Sienkiewios  (Heinrioh),  een  Poobch 
hamorist,  geboren  in  1846,  stadeerde  aan  de 
universiteit  te  Warschan,  vertrok  in  1876  naar 
Noord- Amerika,  bepaaldeigk  naar  Califomië, 
en  baarde  door  iHine  „Reisbrieven**,  in  een 
tgdSQlirift  te  Warsohan  geplaatst,  groot  opzien. 
ZQne  novellen  en  reisverslagen  verschenen 
onder  den  titel:  «Pisma'*  in  1880  in  Sdeelen. 
Voorts  schreef  hy  dramatische  stokken  en 
letterkundige  schetsen.  Thans  bevindt  hüiich 
weder  te  Warschan  en  hondt  er  sich  beiig 
met  letterkundigen  arbeid. 

Siërra  of  taa^  is  de  naam,  die  aan  ver- 
schillende  bergkammen  gegeven  wordt.  Wü 
vermelden: 

/^Srra  Xwm.  een  kustgewest  in  Opper- 
Goinea  (West-Afrika)  van  Kaap  Verga  tot 
aan  Kaap  Mesorado,  met  eene  evensoo  ge- 
noemde Britache  kolonie,  aan  den  mond  der 
BokeUerivier  (8''30'  NB.)  gesticht.  Zfl  verrees 
in  1787  gedeeltelijk  ter  bevordering  van  lian- 
delsbelangen,  gedeelteiyk  ten  behoeve  van 
Negers,  die  aan  de  slavemg  waren  ontrukt 
Zy  verviel  in  1808  aan  de  Britsche  Kroon  en 
bestaat  uit  het  bergachtig,  maar  vruchtbaar 
Biërra-Leone,  de  eilanden  Énlnma  en  Sherbro 
en  een  in  1862  veroverd  kustgewest  Het  ge- 
heel heeft  eene  oppervlakte  van  byna  80  Q 
geogr.  myi  met  60546  inwoners  (1881),  meer- 
endeels in  vryheid  gestelde  Negers.  De  taal  is 
er  eene  eigenaardige  soort  van  Engelsch,  en 
voor  het  onderwys  en  den  godsdienst  hebben 
er  de  sendelingen  zooveel  mogeiyk  gezorgd. 
Toch  valt  op  den  toestand  der  kolonie,  wegens 
de  traagheid  der  Negers,  niet  te  roemen.  Tot 
de  uitvoerartikelen  behooren  er  sesam,  gember, 
goud,  huiden,  ivoor,  palmolie  enz.,  doch  deze 
waren  worden  meestal  uit  het  binnenland 
derwaarts  gebracht  In  1883  had  er  de  invoer 
eene  waarde .  van  484000,  de  uitvoer  eene 
waarde  van  442  000  pond  sterling.  De  uitgaven 
der  kolonie  bedroegen  toen  77000,  de  inkom- 
sten 66000  en  de  schuld  68000  pond  sterling. 
De  hoofdstad,  tegeiyker  tyd  de  zetel  van  den 
Britschen  gouverneur,  is  Freetown  met  18000 
inwoners. 

Siërra  Madrs,  een  Noord- Amerikaansch  ge- 
bergte, dat  van  de  bergvlakte  van  Anahuae 
in  eene  noordwesteiyke  richting  voortsohrydt 
door  het  noordeiyk  gedeelte  van  Mexico  en 
de  hoogvlakte  van  Chihuahua  scheidt  van  de 
Suten  Sinaloa  en  Sonora.  De  hoogvlakte  op 
de  grenzen  van  Mexico  en  de  Vereenigde 
Staten  op  32®  N3.  scheidt  dat  gebergte  van 
eene  andere,  ten  westen  van  de  Blo  Bravo 
del  Norte  in  Nieuw- Mexico  gelegene  berg- 
keten,  die  ook  wel  met  den  naam  van  Siërra 
Madre  bestempeld  wordt,  maar  een  gedeelte 
van  het  Botsgebergte  uitmaakt 

Sierra  Mormut  of  het  ZioarU  GêbergUy  by 
de  Ouden  Moniê9  MariaHt,  éen  der  voornaam- 
ste gebergten  van  Spai^e.  Het  strekt  van  het 
oosten  naar  het  westen  zich  uit  over  de  land- 
schappen Nieuw-Castilië,  Andalusië  en  Estre- 
madura,  loopt  nagenoeg  evenwydig  aan  de 
Middellandsche  Zee,  vormt  de  waterscheiding 
tusschen  de  Guadiana  en  de  Guadalquivir  en 
bereikt  er  westwaarts  de  Portugeesche  provin- 
de  Alemt^o.  Deze  bergketen  is  door  14  ri- 
vieren in  vele  stukken  gebroken  en  bestaat 
nit  drie  hoofddeelen,  een  oosteiyk,  een  cen- 
traal en  en   westeiyk  deeL  Het  oosteiyk  ge- 


deelte, vooral  uit  het  Botsgebergte  van  Dee- 
penaperroB  samengesteld,  en  het  centraal  ge- 
deelte met  den  Caltraveno  zyn  nanweiyks 
1000  Ned.  el  hoog,  en  deze  laatste  verdeelt 
zich  westwaarts  in  twee  ketens,  van  welke 
de  noordeiyke  Siërra  de  los  Pedroches  en 
de  zuideiyke  Siërra  de  Cordova  genaamd 
wordt;  maar  in  het  westeiyk  gedeelte  vindt 
men  toppen  ter  hoogte  van  1600  Ned.  eL 
Hier  verryzen  de  Siërra  de  Araoena,  de 
Monte  Segura,  de  Siërra  Constantine  en 
de  Siërra  de  Aroche.  De  westeiyke  voortzet- 
ting, in  Portugal  voortschrydend,  draagt  den 
naam  van  Serra  d*Abeloeira.  De  geheele  berg- 
keten is  op  de  toppen  dor  en  kaal,  aan  de 
hellingen  boschryk  en  in  de  dalen  moerassig. 
Sommige  gedeelten  bevatten  veel  ertsen,  in- 
zonderheid lood,  zilver  en  kwik.  Over  het 
centraal  gedeelte  loopt  de  firaaie  kunstweg 
van  Madrid  naar  Andaluslë,  alsmede  de  spoor- 
weg van  Madrid  naar  Cordova  (door  den  ver- 
maarden bergpas  Puerto  del  Bey).  Over  het 
westeiyk  gedeelte  is  een  spoorweg  gelegd 
van  Almorchon  naar  Cordova  door  het  &L 
der  Guadiato,  alsmede  een  heerweg  vanZafta 
naar  Sevilla.  Aan  de  zuideiyke  helling  van 
het  centraalgedeelte  werd  in  1767  door  den 
minister  Olamdeê  eene  Dnitsche  kolonie  ge- 
sticht 

Siërra  Netada  of  SMeuwgAergte^  het  hoogste 
van  het  Pyreneescbe  schiereiland.  Het  vormt 
het  middenbedeelte  van  het  bergterras  van 
Granada  en  loopt  met  een  flauwen,  naar  het 
zuiden  geopenden  boog  door  het  zuideiyk  ge- 
deelte van  Spanje,  eene  oppervlakte  bedek- 
kend van  50  Q  geogr.  myi.  Dit  gebergte  ia 
overal  door  diepe,  breede  dalen  omgeven  en 
bestaat  uit  eene  hoofdketen  van  glimmer  en 
twee  groepen  van  kalk-  en  dolomietmassa's.  De 
hoofdketen  verheft  zich  het  hoogst  in  hel 
westeiyk  gedeelte,  waar  haar  smalle  kam  eene 
gemiddelde  hoogte  bereikt  van  3090  Ned.  eL 
Hier  verryzen:  de  Cerro  Caballo  (3260  Ned. 
el  hoog),  de  Plcacho  de  Veleta  (8416  Ned.  el 
hoog),  de  Mulahacen  (3575  Ned.  el  hoog),  de 
Alcazaba  (3412  Ned.  el  hoog)  en  de  Cerro 
de  Vacares  (3250  Ned.  el  hoog).  Hier  zyn 
diepe  dalen  met  onderscheidene  Alpenmeren. 
De  oosteiyke  helft  is  veel  lager  en  bereikt  in 
haar  hoogste  punt,  den  Pico  de  Xerez,  eene 
hoogte  van  slechts  3087  Ned.  el.  Van  de 
beide  groepen  der  Kalk-Alpen  is  de  noord- 
westeiyke  de  grootste;  deze  vormt  een  woest^ 
steil  en  sterk  gekloofd  rotsgebeigte,  dat  in 
den  Cerro  Grevenque  eene  hoogte  bereikt  van 
2277  Ned.  el.  De  zuideiyke,  door  het  diepe 
Pocqueiradal  in  twee  helften  gescheiden 
Kalk-Alpen  verheffen  zich  ter  hoogte  van  slechts 
1 790  Ned.  el.  Het  gebergte  vertakt  zich  het 
meest  naar  het  zuiden  en  vormt  hier  een 
groot  aantal  dalen;  het  bestaat  voor  't  ove- 
rige hoofdzakeiyk  uit  flauw  hellende,  ge- 
welfde ruggen,  die  aan  de  zonzyde  met  een 
weligen  plantengroei  zyn  bedekt  De  voet 
van  het  gebergte  is  beplant  met  oiyf-  en 
orai^eboomen;  daarop  volgt  de  wynstok  en 
nog  hooger  verbouwt  men  er  graan.  De  sneeuw- 
ffrens  ligt  er  aan  de  noordzyde  ter  hoogte  van 
8400  en  aan  de  zuidzyde  ter  hoogte  van  3  540 
Ned.  el.  Dit  gebergte  vormt  de  waterschei- 
ding tusschen  bet  stroomgebied  van  de  Gua- 
dalquivir en  dat  van  de  kustrivieren,  welke 


522 


SIËRRA— SIËTÈS. 


ïloh  naar  de  Middellandsohe  Zee  spoeden. 

^èrra  Nmada  de  CaUformia  of  de  CdUfor- 
mêeke  SnêêuwAlpê»,  Dece  vormen  het  rand- 
gebergte  van  den  Noord  Amerikaanachen  Staat 
CallfomSS.  Dit  gebergte  verheft  lieh  ten  oosten 
van  het  uitgestrekte  lengtedal  der  rivieren 
Sacramento  en  San  Joaqain  en  staat  aan  de 
beide  lüteinden  in  verband  met  het  Kostge- 
bergte  (Coast  Range).  Het  beeft  eene  lengte 
van  850  Ked.  m]}l  en  it|n  hoogste  top,  de 
Mount  Whitney,  verheft  zich  ter  hoogte  van 
4  588  Ned.  el.  De  Central  Pacificspoorweg 
overschrildt  dit  gebergte  langs  den  Tmckee- 
pas,  2195  Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  see. 

Sievekmg  (Karl),  een  verdiensteiyk  bur- 
ger der  stad  Hamborg,  aldaar  geboren  den 
Isten  November  1787,  studeerde  te  Heidelberg 
en  te  GOttingen  en  vestigde  lich  in  1812  als 
privaatdocent  in  laatstgenoemde  académiestad. 
Z^ne  aldaar  gehouden  voorlesingen:  „Qe- 
schichte  von  Florenz**  en  „Geschichte  der 
platonischen  Akademie  au  Floreni''  werden 
vervolgens  in  het  licht  gegeven.  In  Haart 
1818  keerde  hQ  naar  Hamburg  terug  en  werd 
er  mi^oor  der  schutterU,  terwjl  hy  voorts 
eene  aending  naar  BêmadoUe  op  xich  nam.  Na 
den  val  van  Hamburg  behoorde  hy  tot  het 
Dfarectorium  der  Hansesteden,  en  na  den  eer- 
sten Vrede  van  Parys  begaf  hy  zich  naar 
Frankryks  hoofdstad,  om  de  geroofde  gelden 
der  bank  van  Hamburg  op  te  vragen.  Toen 
hy  in  den  aanvang  van  1815  naar  Beriyn 
t^ugkeerde,  om  tich  aan  de  wetenschap  te 
wyden,  werd  hy  naar  xyne  geboortestad  ge- 
roepen, om  in  het  hoofdkwartier  van  Wd- 
Ungiim  de  Hanseatische  troepen  te  vertegen- 
woordigen. Hy  nam  daarop  deel  aan  den 
tweeden  intocht  der  Geallieerden  in  Parys. 
In  November  1819  werd  hy  van  wege  Ham- 
burg minister  resident  te  Petersburg  en  in 
1821  syndicus  zyner  geboortestad,  en  ging  in 
1827  naar  Rio  de  Janelro  om  er  een  handels- 
verdrag te  sluiten.  Yc^e  jaren  was  hy  afge- 
vaardigde van  de  Hansesteden  naardeBonds 
vergadering.  In  1841  droeg  hy  het  plan  voor 
van  een  Duitsch  scheepvaartverbond,  in  ver- 
band met  een  genootschap  tot  bevordering  der 
landverhuiziDg,  doch  de  uitvoering  van  éen 
en  ander  weitl  door  den  grooten  brand  van 
Hamburg  belet.  Sieveking  stond  door  zyn  ambt 
in  betrekking  met  de  uitstekendste  staatslie- 
den van  Europa  en  bezocht  versc^llende  Ho- 
ven. Op  een  door  hem  afgestaan  stuk  grond 
werd  in  1888  het  Rauhe  Haus  gesticht.  Deze 
verdiensteiyke  burger,  die  tot  den  bloei  en  de 
welvaart  van  Hamburg  niet  weinig  heeft  by- 
gedragen,  overleed  op  den  808ten  Juni  1847. 

Sievers  (Georg  Eduard),  een  verdienste- 
lyk  beoefenaar  der  Germaansche  talen  en 
geboren  den  258ten  November  1850  te  Lip* 
poldsberg  in  het  district  Cassel,  is  sedert  1876 
gewoon  hoogleeraar  aan  de  universiteit  te 
Jena  en  bepaalt  zich  hoofdzakeiyk  by  de 
taalkunde  en  by  het  uitgeven  van  oudDuit- 
sche  teksten.  Hy  leverde:  „Tatian,  Latei- 
nisch  und  altdeutsch  herausgegeben  (1872)*V 
—  „Die  Murbaeher  Hymnen  (1874)",  — •  „Pa- 
radigmen  zur  deutschen  Grammatik  (1874)**, 
~  „Der  Heliand  und  die  angelsachsische  Ge- 
neeis (1875)**,  —  „Grundzflge  der  Lautphysi- 
ologie  (1876;  2de  druk,  1881)**,  —  „Zur  Ac- 
cent- und  Lautlehre  der  germanischen  Spra- 


chen  (1878)**.  —  eene  uitgave  van  den  „He- 
liand (1878)^*,  —  „Beitrüge  zur  Skaldenme- 
trik.  (1878—1879)**,  —  en  «Angelsachsisehe 
Grammaük  (2de  druk,  1886)**.  Ook  geeft  hg 
met  Bl^  Sieimmêyer  „Althochdeutsche  Glos- 
sen (1879—1882,  2  dln)**  in  het  Ucht  en  be- 
werkte nog :  „Proben  einer  metrischen  Hsr- 
stellung  der  Éddalieder  (1885)**,  —  en  „TH- 
binger  Bmchstücke  der  aitem  Frostuthingslög 
(1886)**. 

Sieyès  (Emanuël  Joseph),  een  verdienste- 
lyk  staatsman  uit  den  tyd  der  Fransche  Re- 
volutie en  geboren  te  Fr^na  den  8den  Mei 
1748,  ontving  zyne  opleiding  aan  het  semi- 
narium van  St  Sulpice,  werd  kanunnik  in 
Bretagne,  voorts  vicaris  generaal  van  den  bis- 
schop van  Chartree  en  daarna  lid  der  C^hambre 
Supérieure  van  den  Franschen  deras  en  woonde 
als  afgevaardigde  van  den  geeeteiyken  stand 
in  1784  de  vergadering  der  Provinciale  Staten 
te  Orléans  by.  Hy  gaf  wyders  verschillende 
brochures  in  het  licht,  zooals :  „Eseid  sur  lee 
privileges**,  —  „Qa*est  ce  que  ie  tiers-état?'* 
enz.,  die  een  grooten  invloed  hadden  op  het 
volk.  Hy  werd  door  Parys  afgevaardigd  naar 
de  Nationale  Vergadering  en  was  er  zeer  ge- 
zien, hoewel  hy  zich  als  redenaar  niet  door 
groote  gaven  ouderscheidde.  HQ  Qverde  voor 
eene  vereeniging  der  drie  standen  en  droe; 
den  vermaarden  eed  voor,  door  alle  afvaar- 
digden op  éen  na  den  208ten  Juni  1789  ge- 
zworen, dat  zy  niet  zouden  uiteengaan 
voordat  Frankryk  eene  constitutie  bezat  Zyn 
geschrift:  „Reconnaissance  et  exposition  des 
droits  de  Thomme  et  du  citoyen  (1789)**  was 
de  voorlooper  van  de  verklaring  der  rechten 
van  den  mensch.  Ook  was  hy  onvermoeid 
werkzaam  voor  eene  hervorming  van  de  recht- 
spraak en  van  het  bestuur,  alsmede  voor  de 
verdeeling  van  Frankryk  in  dei^rtementen. 
Het  aanbod,  om  constitutioneel  bisschop  ran 
Parys  te  worden,  wees  hy  van  de  hand.  Ht 
werd  gekozen  tot  lid  der  Nationale  Conventie 
en  stemde  vóór  den  dood  des  Konings.  Oe- 
durende  de  dagen  van  het  Schrikbewind  bleef 
hy  lydeiyk,  doch  weigerde  mede  te  werices 
tot  de  constitutie  van  het  Jaar  III  en  werd 
evenmin  lid  van  het  Directoire.  Daarentegen 
nam  hy  zitting  in  den  Raad  van  YVfhonderd. 
De  abbé  JPowüe  poogde  hem  door  sluipmoord 
om  te  brengen,  maar  Sieifès  werd  slechts  g^ 
wond  aan  de  hand  en  aan  de  borst  In  1798 
vertrok  hy  als  gevolmachtigd  minister  naar 
Beriyn  en  onderscheidde  er  zich  door  sffn^ 
diplomatieke  bekwaamheid.  Na  zyn  terugkeer 
(1799)  werd  hy  lid  van  het  Directoire,  onder- 
steunde Bonaparte  by  den  staatsstreek  fan 
18  Brumaire  en  ontwierp  daarop  de  oi®^2[^ 
grondwet.  Met  Napoleon  en  B<^er  Jhtcot  werd 
hy  nu  tot  het  consnlschap  geroepen,  maar 
legde  weldra  zyn  ambt  neder.  Voorts  werd 
hy  door  den  Eerste  Consul  tot  lid  van  den 
Senaat  benoemd  en  ontving  later  van  Ncp^ 
leou  I  het  voordeelige  staatsdomein  Crosne. 
wyders  eriangde  hy  den  titel  van  graaf  en  ^ 
gedurende  korten  ^d  voorzitter  van  den  Se- 
naat Daar  hy  gedurende  de  Honderd  Dftg^ 
lid  werd  van  de  Kamer  der  Pairs,  zagW 
zich  na  de  Restauratie  als  koningsmoorder 
verbannen.  Nu  begaf  hy  zich  naar  Brussel  en 
keerde  eerst  na  de  revolutie  van  1880  nsJJ 
I  Parys  terug,  waar  hy  lid  der  Académie  wera 


SI£T£S-SIG£B£BTUS  OElfBLACENSIS. 


623 


en  den  20flten  Juni  1836  overleed. 

Sigaren,  afgeleid  van  het  Spaansche 
woord  ci^arroy  is  de  naam  van  eene  dooreen 
dekblad  omgeven  massa  tabak  in  ronden,  lang- 
werpigen  vorm,  welke  vooral  in  onzen  tgd 
algemeen  gerookt  worden.  De  tabaksoorten,  die 
tot  het  maken  van  sigaren  gebesigd  worden, 
komen  nit  de  Spaansche  koloniën  (Havana, 
Onba,  Domingo ,  Portorico  en  Manilla),  uit 
Noord  Amerika  (Connecticnt,  Seadleaf,  Mary- 
land,  Yirginia,  Georgia,  Florida,  Carolina, 
Lonimana  en  Kentuoky),  uit  Zuid-Amerika 
(Brasilië,  Nieuw-G^nada^  Carmen  en  Amba- 
lema)  en  nit  Europa  (Nederland,  Hongarge 
en  de  Pfietls).  In  ons  Vaderland  wordt  duirtoe 
vooral  in  de  provinciën  Utrecht  en  Gtolderhind 
veel  tabak  verbouwd.  De  gaafete  en  fraaiste  bla- 
deren dienen  tot  dekblad^  terwQl  het  o«2f«2en 
het  wikkélhlad  gewooniyk  uit  geringere  soor^ 
ten,  uit  afVal  van  dekbladen  enz.  bestaan.  De 
gesorteerde  tabak  wordt  in  vochtige  kelders 
uitgespreid  of  met  water  besproeid,  waarna 
men  de  voornaamste  bladnerven  verwtfdert 
en  de  tot  dekbladen  bestemde  tabaksbladen 
glad  op  elkander  stapelt  en  onder  de  pers 
brengt.  De  tot  vnlsel  bestemde  tabak  wordt 
gedroogd.  By  het  vervaardigen  van  sigaren 
neemt  de  omwikkelaar  zooveel  vnlsel  in  de 
linker  hand  als  hg  voor  eene  sigaar  noodig  heeft 
en  wikkelt  dit  in  een  stuk  van  een  blad, 
waarna  hg  deze  massa  met  de  hand  over  de 
tafel  rolt,  om  daaraan  eenige  vastheid  te  ge- 
ven. Eindeiyk  rolt  de  sigarenmaker  er  het 
dekblad  omheen,  waarna  de  punt  zorgvuldig 
dichtgedraaid  en  met  eene  kleefstof  vastgehecht 
wordt.  Men  heeft  meermalen  pogingen  aange- 
wend, om  sigaren  door  middel  van  machines 
te  vervaardigen,  maar  tot  nu  toe  kon  zulks 
alleen  voor  middelmatige  soorten  geschieden. 
Het  omwikkelen  kan  door  werktuigen  zeer 
goed  worden  volbracht.  Zyn  de  sigaren  gereed, 
dan  worden  zg  gedroogd,  gesorteerd  en  inge- 
pakt. Zg  winnen  aanmerkeigk  in  deugd,  wan- 
neer zg  geruimen  tgd  op  eene  droge  plaats 
bewaard  worden.  De  gele  vlekken  op  de  Ha- 
vanasigaren  ontstaan,  naar  men  zegt,  door 
dauwdroppels,  die  in  den  zonneschgn  als 
brandglazen  werken,  maar  zg  worden  ook 
wel  kunstmatig  voortgebracht  door  de  sigaren 
met  salpeterzuur  te  besproeien.  Sigaretten 
(cigarettas)  bestaan  uit  zeer  fijn  gesneden  ta- 
bak, dat  in  ongeigmd,  zeer  dun  papier  gewik- 
keld wordt 

Onder  de  talrgke  soorten  bekleeden  de 
Havanasigaren  de  eerste  plaats.  Zg  worden 
van  eene  voortreffeigke  grondstof  met  veel 
zorg  vervaardigd.  Men  is  in  Europa  niet  in 
staat,  van  de  derwaarts  overgebrachte  Ha vana- 
tabak  zoo  goede  sigaren  te  maken  als  uit 
Havana  worden  geleverd.  Men  schrgft  dit  toe 
aan  verschillende  oorzaken,  bgv.  daaraan,  dat 
de  beste  soorten  van  Havanatabak  niet  wor- 
den uitgevoerd,  ~  dat  de  uitgevoerde  tabak  ge- 
durende de  zeereis  eene  nadeelige  gisting  onder- 
gaat, —  dat  aan  het  vervaardigen  van  sigaren 
in  Europa  minder  zorg  wordt  besteed  enz.  Tot 
de  beste  soorten  van  Havanasigaren  rekent 
men  thans  de  Begdlia  impériales^  de  Oatadoree^ 
de  CabaUeras  Ui^feriales,  de  Panatdae  impe- 
rialetf  de  Trabuoos^  de  Londresj  de  MiUtires 
eowuHunes  en  de  Vegueroa.  Door  verwerking 
van    Havanatabak    of    Havanadekblad    met 


andere  tabak  verkrggt  men  talrgke  soorteni 
van  welke  Süva^  ügueê^  Upmannj  CabamêUi* 
Dot  Amigoi  enz.  algemeen  bekend  zgn.  Al 
die  namen  zgn  aan  plantages,  firma's  of  tir 
brieken  ontleend.  Het  is  bekend,  dat  Havana- 
sigaren in  onderscheidene  soorten  worden 
nagemaakt,  —  ja,  dat  men  er  vervaardigt  van 
Pfiilzer  tabak  met  Betuwsch  dekblad,  welke 
na  het  ontvangen  van  eene  Liebigsaus  voor 
keurig  en  geurig  doorgaan.  —  De  manillasiga- 
ren hebben  geen  spiraalvormig,  maar  een 
overlangs  ingeslagen  dekblad.  Groote  sigaren- 
fSftbrieken  heeft  men  in  alle  landen  van  Europa ; 
vermaard  zgn  die  van  Sevilla,  Hamburg, 
Bremen  en  Berign,  en  ook  in  ons  Vader- 
land worden  er  in  groeten  getale  gevonden. 
De  gewoonte  tabaksbladen  ineen  te  rollen 
en  in  dien  vorm  te  roeken,  bestond  reeds  bg 
de  inboorlingen  van  Amerika  tgdens  de  ont- 
dekking van  dit  werelddeel.  Zg  werd  door  de 
Spai^aarden  naar  Europa  overgebracht  en  in 
den  aanvang  der  18de  eeuw  door  de  Fransohe 
legerbenden  ook  in  Duitschland  verspreid. 
Eerst  later  evenwel  werd  zg  meer  algemeen, 
toen  de  tabakskerver  Sehlottmann  in  1788  te 
Hamburg  eene  sigarenfabriek  oprichtte.  De 
sigaren  vormen  thans  een  hoogst  gewichtig 
handelsartikel  en  zgn  als  voorwerp  van  weelde 
in  alle  naburige  Rgken  zwaar  belast,  *tgeen 
men  in  ons  Vaderland  tot  dusver,  met  het 
oog  op  de  inheemsche  tabaksteelt,  niet  doel- 
matig schgnt  te  achten. 

Sifflé  (Alezander  Fran^is).  een  Neder- 
landsch  dichter,  geboren  te  Middelburg  den 
Uden  Mei  1801,  studeerde  te  Leiden  en  ves- 
tigde zich  in  1825  als  advocaat  in  zgne  ge- 
boortestad, waar  hg  drie  jaar  later  notuia 
werd.  In  1848  werd  hg  mede  oprichter,  daarna 
hoofdredacteur  van  de  Zeeuwsche  Courant,  en 
overleed  den  7den  October  1872.  Hg  schreef 
voor  het  tooneel:  „Albrecht  Bejling  (1811)",  — 
„Filips  van  Egmond  of  het  vergdeld  verraad 
(1832)",  —  „Godefiried  en  Gisla  (1833)'\  — 
„Antigoné  (1836;  2de  druk,  1861)",  —  voorts 
leverde  hg:  „Gedichten  (1826)",  —  „Over  de 
taalstelsels  van  Siegenbeek  en  BUderdgk 
(1827)",  —  ffOver  den  oorsprong  der  wetten 
van  het  rgm  (1828)",  welke  beide  laatste 
werken  werden  bekroond,  —  „Nieuwe  ge- 
dichten (1864,  2  dln)",  —  „Verhandeling  over 
den  oorsprong  en  de  grenzen  van  het  wettig 
gezag  in  den  Staat  (1852)",  —  „Java*s  ramp 
(1861)",  —  „Herfstbloemen,  nieuwste  gedich- 
ten (1861)",  enz ,  ~  benevens  talrgke  bgdragen 
in  tgdschriften  en  jaarboeKJes. 

Sigebertus  G^mblaoensis  of  Sigèb&rt 
van  Gemblaux,  alzoo  geheeten  naar  de  stad 
van  dien  naam  in  de  Belgische  provincie 
Namen,  werd  geboren  omstreeks  het  jaar 
1080  en  overleed  te  Metz  als  directeur  eener 
kloosterschool  den  7den  October  1112.  Hg 
was  beroemd  wegens  zgne  groote  geleerdheid, 
en  zgn  „Chronicon",  een  vervolg  op  de  kro- 
niek van  Siuebiut  en  loopende  van  381  tot 
1112,  wordt  voor  éene  van  de  beste  bronnen  der 
Belgische  geschiedenis  gehouden.  Dat  werk 
is  door  PittorUu  opgenomen  in  de  „Scriptorea 
rerum  Germanicarum".  Ook  leverde  Sigebertm 
een  boek:  „De  scriptoribus  ecclesiasticis", 
hetwelk  door  Suffridus  JPetri  is  uitgegeven 
in  zgn  geschrift:  „De  illnstribns  eeclesiasticia 
scriptoribus  (1580)",  alsmede  door  Miraeut  in 


684 


SiaEBEBTUS  aElCBLACENSIS-SIQNORELLI. 


■Ine    «BibUotheca   ecoleaiMtica    (1689)**    en 
door  FdbrieUu  in  zUne  „Bibliotheca  eecleti- 

Bigel  (Frans),  een  Koord Amerikaansch 
generaal,  geboren  den  18den  November  1824 
ie  Sinshelm  in  Baden,  beiocht  de  militaire 
school  te  Karlsmhe  en  streed  in  1844  als 
luitenant  in  dienst  bQ  de  infanterie  in  Baden, 
maar  nam  in  1847  xQn  ontslag,  om  sich  in 
H^delberg  aan  de  stadie  der  rechtsgeleerdheid 
ie  wQden.  HjJ  nam  deel  aan  de  revolutie  van 
1848  en  werd  bfl  de  vernieawde  beweging  in 
Baden  den  18den  Mei  1849  door  het  Voorloo- 
pig  Bewind  tot  minister  van  Oorlog  en  tot 
bOTclhebber  van  het  leger  der  opstandelingen 
benoemd.  Ka  ayne  nederlaag  (80  Mei)  bU 
Landenbach  sag  hy  aich  van  het  opperbevel 
ontiet,  diende  onder  Jifieroslaioikij  voerde  bj) 
Waghftosel  bevel  over  den  rechter,  by  Slns 
helm,  Dorlach  en  Steinmanem  over  den  linker 
▼leogel  en  bestanrde  na  het  aftreden  van 
Mimroêlawthi  den  aftocht  naar  Zwitserland.  In 
1851  vertrok  hQ  naar  New  Tork,  waar  hy 
zich  eerst  met  den  handel  besig  hield,  en 
daarna  als  leeraar  naar  St  Lonis.  By  het 
uitbarsten  van  den  oorlog  tusschen  de  suide- 
lyke  en  noorde^yke  Staten  in  1861  bracht  hy 
ten  behoeve  van  laatstgenoemden  een  korps 
vrywilligers  byeen,  werd  door  desen  tot  ko- 
lonel benoemd  en  streed  met  hen  onder  generaal 
léjfOM  in  Missouri.  Kadat  laatstgenoemde  den 
18den  Augustus  by  Wilsons  C!reek  gesneuveld 
was,  werd  Siffd  ^n  opvolger.  Van  6 —9  Maart 
1862  streed  hy  dapper  als  brigadekomman- 
dant  by  Pea-Bidge  in  Arkansas,  werd  bevor- 
derd tot  generaal-nuOoor  en  erlangde  tegen 
het  einde  van  Juni  het  kommando  over  het 
tweede  armeekorps  van  het  Yirginialeger 
onder  JPopê,  waarvan  hy  de  voorhoede  in  het 
Shenandoahdal  aanvoerde.  Den  15den  Mei 
1866  leed  hy  hier  by  Kew  Market  eene 
nederlaag  en  werd  door  generaal  Munter  ver- 
vangen. Kort  daarna  nam  hy  zyn  ontslag  en 
begaf  sdch  naar  Baltimore,  waar  hy  mede- 
ei^naar  en  hoofdredacteur  werd  van  den 
«Baltimore-Wecker**.  Hy  liet  echter  in  1866 
deze  betrekking  varen,  vestigde  zich  in  1867 
weder  te  Kew  York,  vervolgens  te  St.  Lonis 
en  overleed  aldaar  den  16den  Maart  1884. 

Sigéum,  het  noord westeiyk  voorgebergte 
van  net  landschap  Troas,  verheft  sich  aan 
den  ingang  van  de  Hellespont,  ter  plaatse 
waar  zich  thans  het  fort  Boemkalé  verheft 
Ten  zuiden  van  dit  laatste  lag  de  stad  Sigéum, 
met  eene  haven,  doch  zy  werd  kort  na  den 
val  van  bet  Perzische  Byk  verwoest.  lo  bare 
nabyheid  verrees  de  graf  heuvel  van  AekUUg. 
Sigillaria  of  z^dioom  is  de  naam  van  een 
voorwereldiyk  plantengeslacht,  dat  in  onder- 
scheidene groepen  wordt  verdeeld.  Bro^niart 
brengt  het  onder  de  klasse  der  LyoopodMoeêM, 
Het  onderscheidt  zich  door  een  gewooniyk 
onverdeelden  stam,  die  wel  eens  18  Ked. 
el  boog  wordt  en  eene  middeliyn  heeft  van  1 
Ked.  el.  Die  stam  is  bedekt  met  op  zegelaf- 
drukken geiykende  lldteekens  van  afgevallen 
bladeren.  De  toppen  waren  voorts  dicht  bezet 
met  styve,  naaldvormige  bladeren.  O^k  heeft 
men  aarvormige  vruchten  gevonden.  Men  kent 
van  dit  geslacht  omstreeks  60  soorten,  welke 
in  de  steenkolenvorming  voorkomen.  De  af- 
gevallen worteltakken  van  Sigillaria  heeft  men 


te  voren  als  afiionderiyke  planten  beacliovwd 
en  Sügmtwria  genoemd. 

Sigiamimd,  zie  ^«wmI. 

Sigmaringen,  een  stadje  met  mim  4000 
inwoners  (1886),  is  merkwaardig  ala  da  hoofd- 
stad van  bet  voormalig  vorstendom  Hobenad- 
lem  Sigmaringen  (zie  onder  MokêmuM^m).  Het 
ligt  aan  de  Donau,  is  de  zetel  der  Pniisiache 
Begeering  voor  de  Hohenzollemsehe  laadea  en 
be&  een  schilderachtig  gelegen  slot  met  eene 
merkwaardige  kunstverzameling,  een  paleis, 
een  museum  voor  kunst  en  wetenaehap,  eeo 
schouwburg,  een  kranksinnigeogeatlf^t  ena, 
en  is  door  twee  takken  met  den  spoorweg 
Ulm  Badolfsell  verbonden.  In  de  nabgheid 
van  het  stadje  vindt  men  het  JachtslotJoe^^hs- 
lust. 

Sigmund,  ridder  van  Sanar  (Karl),  eea 
verdtensteiyk  geneeskundige,  geboren  den 
278ten  Augustus  1880  te  Sch&fiiburg  ia  Hoa- 
garye,  promoveerde  in  1887  aan  de  oniFerritett 
te  Peet  in  de  geneeskunde,  werd  in  1842 
eerstaanwezend  chirurg  in  het  algemeen  zie- 
kenhuis te  Weenen,  in  1849  professor  aan  de 
hoogeechool  aldaar  en  volbracht  in  laatstge- 
noemd Jaar  op  last  der  Begeering  eene  nis 
naar  het  Oosten,  om  een  onderzoek  in  te 
stellen  aangaande  de  pest  en  de  quarantaine. 
In  1867  werd  hy  in  den  Oostenrykaeben  adel- 
stand en  in  1870  in  den  ridderstand  opgeaomea 
en  ontving  in  1880  een  eervol  emeritaat.  Hl 
heeft  zich  door  zyne  geneeskundige  leeaen  en 
door  zyn  onderzoek  omtrent  de  sjpbilis  zeer 
verdiensteiyk  gemaakt.  Van  zyue  geschriften 
vermelden  wy:  „SUilicbe  klimatische  Knrorte 
(840  druk,  1874)'*,  —  „Rezeptformulare  aas 
der  Wiener  Universttüts-KUnik  fdr  S/philis- 
krUnke  (6de  druk,  1876)",  — „  Die  Einreibnngs- 
kur  mit  graner  QaecJcsilbersalbe  (6de  drid^ 
1878)  \  —  .Die  Wiener  KUnik  für  Syphilis 
(1878)*',  —  en  „Yorlesungen  ttber  neaere  Be- 
handlongsweisen  der  Sjrphilis  (2de  druk, 
1880)". 

Signaal,  zie  Seim, 

Signorelii  (Luca),  een  beroemd  Italiaansch 
schilder,  geboren  te  Cortona  waarschyniyk  in 
1441,  oefende  zich  onder  de  leiding  van  PiMfo 
degU  Franeeêcki  te  Arezzo,  begaf  zich  in  1478 
naar  Citta  di  Gastello,  vervolgens  naar  Flo- 
rence en  toen   naar  Loreto.  Kort  daarna  be- 
vond hy  zich  te  Rome,  waar  hy  in  deSixtina 
de    groote   fresco's  uit  de  geschiedenis  van 
MozM  schilderde.  Eenige  Jaren  later  restigde 
hy  zich  voor  goed  te  CJortona,  zulks  afwis- 
selend door  een  tydeiyk  vertoef  te  Citti,  te 
Yolterra  en  te  Siéna.  In  het  klooster  van 
Mout*  Oliveto  in  laatstgenoemde  stad  schil- 
derde hy  een  cyclus  van  fresco's  uit  de  legende 
van  den  Heiligen  Bentdictus,  Van  Siéna  begaf 
by  zich  naar  Florence,  waar  hy  de  „8ohool 
van  Pan  (thans  in  het  museum  te  Beriyn)" 
voor   Loremio  dê'  Medici  schilderde.  In  1499 
was  hy  te  Orviéto  en  versierde  er  de  kap^ 
della  Madonna  in  den  Dom  met  de  beroemde 
muurschilderyen,  het  „Laatste  Oordeer*  voor- 
stellend. Later  hield  hy  weder  te  Florence  en 
te  Bome  tydeiyk  zyn  verbiyf  en  overleed  te 
Cortona  in  1623.  Behalve  in  ItaliC  vindt  men 
kuDstgewrochten  van  zyne  hand  te  Beriyot 
Dresden,  Parys,  Londen  enz.  Men  vindt  by 
hem    meer   grootschheid  van  conceptie  dan 
^nheid  van  gevoel,  en  als  uitstekend  scèilder 


SIONORELLI-SIKHS. 


426 


Tan  het  nukt  wm  hg  een  voorlooper  Tsn 
MiMU  Angdo. 

Sigordaon  (JAn),  een  Uslmndsch  geleerde 
en  itaatsman,  geboren  den  17den  Jnoi  1811 
te  Baftueyni  in  het  noordweeteigk  gedeelte 
yan  IJsland,  werd  eerst  eemmies  in  een 
Deenoch  handelshnia,  daarna  seeretaris  van 
den  geleerden  biasehop  StmMgamm  Jonnom  en 
beaoeht  in  1883  de  nniyeraiteit  te  Kopenhagen. 
In  1835  sag  hg  ilch  geplaatst  aan  de  Ama- 
magnaeabibliotheek  en  werd  in  1840  be- 
noemd tot  aeeretarto  en  in  1861  tot  preddent 
Tan  het  Uslandach  letterkondig  genootschap 
Bokmentafjelag.  Hg  verwierf  eene  grondige 
kennis  van  de  geschiedenis  van  Usland  en 
beiorgde  de  nitgave  van  onderseheidene  werken 
van  genoemd  genootschap.  Behalve  verhande- 
lingen in  Skandinavische  tgdschrUten  leverde 
hg  een  jiDiplomatarinm  islandicom**  en  eene 
levensbeschrgving  van  Ttamklii^  Sedert  1840 
trad  hg  op  als  een  verdediger  van  het  recht 
der  IJslanders  op  selfregeering  en  op  herstel 
van  sgne  alonde  Wetgevende  Yenradering,  het 
Althing,  en  toen  de  Deensche  Begeering  in 
1845  een  Althing  met  beraadslagende  bevoegd- 
heid instelde,  werd  hg  tot  lid  en  vervolgens 
tot  voorsitter  van  dit  lichaam  gekosen.  Toch 
wenschte  hg  aan  sgn  vaderland  eene  volkomene 
onafhankeigkheid  to  beaorgen,  riep  in  1878 
eene  vergadering  van  alle  vrge  mannen  van 
Usland  to  Tingvellia  bgeen  en  was  bothoofd 
der  deputatie,  die  de  besluiten  deser  vergade- 
ring aan  den  Koning  te  Kopenhagen  moest 
mededeelen.  Hg  zag  igne  pogingen  met  eene 
gewensehto  uitkomst  beloond.  In  1874  verkreeg 
Usland  eene  eigene  grondwet  en  een  Althing 
met  wetgevende  macht,  die  aan  8igiurd€<meeii 
Jaargeld  van  8200  kronen  toekende  en  agne 
rgke  boekerg  ten  behoeve  van  Usland  aan- 
kocht. Hg  overleed  te  Kopenhagen  den  7den 
December  1879. 

Bijbrandl  (Klaas),  een  verdiensteigk  Ne- 
derlandfich  letterkundige,  geboren  te  Haarlem 
den  18den  November  1807,  studeerde  aan  het 
seminarium  der  Doopsgetinden  to  Amsterdam, 
promoveerde  in  1829  te  Leiden  tot  doctor  in 
de  letteren  en  werd  achtervolgens  doopsgesind 
predikant  te  Ngmegen,  Groningen  en  Haariem. 
•Op  laatstgemelde  standplaats  werd  hg  in  1871 
emeritus  en  overleed  iddaar  den  4den  September 
1872.  Wg  vermelden  van  hem:  „Verhandeling 
over  vrouwe  Bilderdgk  als  kinderdichteres 
(1834)**,  —  „De  Peri  en  het  Paradgs  (naar 
Jfoora,  1834)**,  —  „De  véI  der  Engelen  (naar 
denielfden,  1835)**,  —  „Verhandeling  over 
Vondel  en  Shakeepeare  als  treurspeldichters 
(1841,  bekroond)**,  —  en  de  voortzetting  van 
het  prachtwerk:  „De  valleien  der  Waldenzen**. 
Ook  schreef  hg  onderscheidene  vertalingen  uit 
bet  Hoogduitsch,  benevens  eenige  biographieën, 
opstellen  in  de  „Doopsgezinde  Bgdngen**  enz. 

Sijs  (FringUla  spinus  L.)  is  de  naam  van  een 
zangvogel  uit  de  £amiUe  der  Vinlcen  (Fringtl- 
lidae).  Van  deze  is  hg  in  ons  landde  kleinste 
en  heeft  een  kegelvormigen,  scherpen,  pnntigen 
snavel  en  een  aan  het  einde  ingesneden  staart 
Zgne  kleur  is  geelachtig  groen;  bg  hetbct)ajurde 
mannetje  zgn  de  schedel  en  de  keel  zwart  Eene 
streep  boven  de  oogen,  de  zgden  van  kop  en 
hals,  benevens  een  gedeelte  des  lichaams  tot 
aan  den  buik  zgn  citroengeel;  de  buikiswit- 
aehtig,  maar  de  staart  wederom  geel.    De 


vleugels  zgn  zwart  met  twee  groen-gele  dwars- 
strepen  en  de  slagpennen  aan  debasisgeeien 
verder  met  geelachtig  groen  omzoomd.  De 
stuurtpennen  zgn  zwart,  maar  alle,  behalve 
het  middenpaar,  op  de  twee  eerste  derden 
haier  lengte  geel.  Het  wfffje  mist  het  zwart 
op  den  kop  en  heeft  zfrarte  leogtevlekken  op 
de  kleine  vederen,  terwgi  de  staartpennen 
donker  bruin  zgn  met  citroengele  zoomen.  De 
i4|s  is  in  geheel  Europa  en  ook  in  ons  Va- 
derland een  algemeen  verspreide  vogel;  hg 
onthoudt  zich  des  zomers  in  dennen-  en 
sparrenbosBchen  en  in  het  ni^aar  in  andere 
streken,  waar  hg  van  de  vruchtjes  van  eizen 
leeft  Als  hg  Jongen  heeft,  aast  hg  ook  op 
insecten.  Men  vindt  zgn  nest  in  de  hoogste 
toppen  der  sparreboomen,  en  het  wgfje  legt 
daarin  5  tot  7  groenachtig-witte,  bruin  ge- 
spikkelde eieren.  Het  gezang  van  dezen  vogel 
is  zeer  aangenaam,  zoodat  men  het  mannetje 
dikwgis  in  eene  kooi  aantreft 

Sikhs  is  eigenigk  de  naam  van  eene  door 
Nandk  (geboren  In  1469)  gestichte  godsdien- 
stige secte  in  Pendsjaub  in  Oost  Inm,  waar- 
toe vooral  de  Dq|at*sovergingen.Zg  werd  door 
Oowimd  tegen  het  einde  der  17de  eeuw  een 
uitverkoren  volk  genoemd  en  ontving  eene 
militaire  inrichting  op  een  theoeratischen  grond- 
slag. De  godsdienst  der  Sikhs  is  in  het  alge- 
meen eene  deMsche  aedeleer.  Zg  bestaat 
hoofdsakeigk  in  het  zingen  van  liederen,  in 
het  gebed  om  kracht  ten  goede  en  in  liefde- 
maal^den.  Het  priesterambt  onder  hen  wordt 
bekleed  door  volgelingen  van  Nanak^  Oedasi 
geheeten,  en  de  voornaamste  tempel  verheft 
zich  te  Amritsar.  De  Mogolkeizers  te  Delhi 
vervolgden  de  aanhangers  der  nieuwe  leer,  en 
dit  leidde  tot  een  staatkundig  verbond,  „Khalsa*' 
genaamd,  waarbg  de  Vorsten  zich  tot  IS 
misl  of  broederschappen  vereenigden,  zonder 
een  gemeenschappeigk  opperhoofd  te  erken* 
nen.  Onder  O&wimd  moesten  zg  voor  Keizer 
Awrenguib  in  het  Himalayagebergte  terug- 
trekken. Ten  tgde  van  de  invallen  der  Aljihanen 
maakten  zg  zich  meester  van  eenfg  grondge- 
bied en  hoewel  zg  meermalen  de  nederlaag 
leden,  erlangden  i4  in  1767  de  heerschappg 
over  al  het  land  tusschen  de  Dqfoemnarivfer 
ten  oosten  en  de  stad  Bawalpindi  ten  westen. 
In  1788  werden  de  Oosirl^khs  voor  korlen 
tgd  afhankeigk  van  de  Blahratten.  Grooten 
invloed  echter  verwierven  zg  onder  JKom^^I- 
^ngk  (geboren  2  November  1780),  die  zich 
in  1798  door  geweld  en  list  meester  maakte 
van  Labore,  de  Bondrepubliek  in  eeneenigen 
Staat  hervormde  en  met  militair  gezag  regeerde. 
Tevens  sloot  hg  in  1806  een  verdrag  met  de 
Engelschen  en  deed  eenige  Jaren  later  de 
belofte,  dat  hg  geen  aanval  zou  doen  op  de 
Vorsten  ten  zuiden  van  de  Sedleditf.  Toen  hg 
den  27sten  Juni  1839  overleed,  liet  hg  aan 
zgn  zoon  Kh»rak  Sktgh  een  Rgk  achter  met 
eene  uitgebreidheid  van  654  Q  geogr.  ngi 
en  met  een  wél-uitgerust  leger  van  82000 
man.  Kharak-Smgl  overleed  reeds  den  5den 
November  1840.  De  regeering  van  zgn  zoon 
Nehal  werd  door  palelsomwentelingen  ver« 
ontrust,  en  daarbg  vervulden  eene  weduwe 
van  Bo9ndfjU^»gh  en  haar  jongste  zoon 
Dlaüip-sytsh  eene  merkwaardige  rol.  Om  het 
leger  bezig  to  houden  en  tegen  volslagene 
ordeloosheid  te  beveiligen ,  werd  in  December 


626 


SIKHS-SILEZIË. 


1845  een  krUgstooht  ondernomen  tegen  de 
Vonten  op  den  linker  ooTor  der  Sedled^ ,  en 
dese  hftd  een  oorlog  met  Engeland  ten  ge- 
volge, WMrin  de  SikhB  den  lOden  Febmari 

1846  bg  Sabraon  de  nederlaag  leden.  BQ  bel 
▼erdrag  van  Labore  van  9  Maart  1846  moesten 
xy  de  bergstreek  tnstcben  de  Bias  en  de 
Sedled^j,  alsmede  Ka^mir,  aan  Engeland  af- 
staan ,  terwgi  de  Engelscben  het  recht  Ter- 
kiegen ,  eene  bezetting  te  leggen  in  Labore 
en  invloed  te  oefenen  op  de  regeering.  Vele 
Vorsten  der  Sikhs  waren  daarover  ontevreden, 
aoodat  er  een  tweede  oorlog  tegen  de  Engel- 
scben uitbarstte.  Hoewel  de  Sikhs  onder  de  lens 
van  den  godsdienst  hnnne  weerbare  mannen  op- 
riepen en  onder  hnn  aanvoerder  Sfer-Siiiffh 
40000  man  en  28  stukken  geschut  in  het  veld 
brachten ,  werd  na  den  slag  van  Goed^jerat 
(21  Februari  1849)  de  geheele  armee  der 
Sikhs  gevangen  genomen  en  Pend^aub  in  het 
Engelsche  keizerrUk  Lfidië  ingelf)fd.  BH  de 
Jongste  volkstelling  (1872)  waren  er  1143000 
Sikhs. 

Sikkim,  een  kleine,  afhankeiyke  Staat 
in  Britsch  Indië ,  aan  de  noordeiyke  helling 
van  het  Himalayagebergte  tusschen  Nepal 
en  Boethan  gelegen,  telt  op  119 Q geogr. mtfl 
52  000  inwoners  van  den  Tibetaanschen  stam  der 
Lept^ja.  Hier  verheft  zich  de  op  éen  na  hoogste 
bergtop  der  aarde,  de  Kand^lind^inga  (8579 
Ked.  el  hoog),  en  men  heeft  er  alleen  inde 
tegen  het  zuiden  gelegen  dalen  eenig  bouw- 
land. Voor  't  overige  heefi;  men  er  weiland 
en  bosch.  Deze  Staat  is  merkvraardig,  omdat 
hy  uit  Indië  een  gereeden  toegang  opent 
naar  Tibet  In  1817  aanvaardde  de  Britsch- 
Oost-Indische  Compagnie  het  protectoraat 
over  Sikkim :  zQ  verkreeg  in  1838  de  om- 
streken van  Dard^ilung,  en  in  1849  en  1851 
moest  Sikkim  nog  meer  land  aan  Engeland 
afbtaan.  Sedert  dien  tgd  ia  de  Vorst  eigeniyk 
een  vazal  van  het  Britsch-Indische  Keizer- 
ryk.  De  hoofdstad  is  Toemlong  of  Tabiloeng. 

Silas  (Eduard),  een  Nederlandseh  pianist, 
organist  en  componist  en  geboren  te  Amster- 
djun  den  228ten  Augustus  1827,  onderscheidde 
zich  reeds  vroeg  door  zyne  muzikale  talenten, 
trad  op  lOJarigen  leeftyd  te  Manheim  reeds 
op  in  concerten,  werd  in  1842  leerling  van 
het  conservatoire  te  Parys  en  verwierf  in  1849 
den  eersten  prys  voor  de  orgelklasse.  In  dat- 
zelfde Jaar  gaf  hy  concerten  van  zyne  eigene 
oompositiën  te  Amsterdam.  In  1850  vestigde 
hy  zich  te  Londen,  waar  hy  door  zyne  muziek- 
smakken groeten  opgang  maakte.  Vooral  heeft 
hy  stukken  voor  Idavier  geleverd.  Zyne  vier- 
stemmige mis  werd  in  1866  by  eene  interna- 
tionale mededinging  te  Brussel  bekroond,  — 
zyn  oratorium  „Joash"  in  1863  teNorwichop 
een  muziekfeest  opgevoerd,  —  en  zyne  opera 
„Nitoeris**  ter  opvoering  aangeboden.  Voorts 
schreef  hy  onderscheidene  cantates,  —  een 
„Ave  verum",  —  „O  Salutaris*',  —  een  „Magni- 
ficat** voor  orgel  en  orkest,  —  melodieën  voor 
Engelsche  en  Duitache  liederen,  symphonieën, 
klavierooncerten ,  enz. 

Sila4Ei  was  de  tochtgenoot  van  den  apostel 
FamUu  op  diens  tweede  zendingsreis  (Hand. 
XV:  86— XVUI:  22).  Nadat  zy  te  Phillippi 
in  de  gevangenis  geworpen  waren ,  bleven 
zy ,  na  herkregen  vryheid ,  eenigen  tyd  ge- 
«cheiden ,  om  elkander  te  Corinthe  weder  te 


vinden*  Van  zyne  afkomst  en  verdere  lotge- 
vallen is  niets  bekend.  JPauhu  maakt  gewag 
van  hem  op  enkele  plaatsen  in  zyne  brieven. 

Silbermann  is  de  naam  van  eealge  be- 
roemde orgelmakers  en  pianofSsbrikmnten.  W| 
vermelden:  QottfHed  SUUrmammj  de  meestbe- 
roemde,  geboren  den  14den  Januari  1683  te 
Kleinbobritach  in  Saksen.  Hy  leerde  het  orgel- 
maken  by  zyn  broeder  Andréat  (f  1784)  te 
Straatsburg,  vestigde  zich  te  Freil>erg  ia 
Saksen  en  overleed  te  Dreeden  den  2dea 
Augustus  1753.  zyne  meest  vermaarde  orgels 
(in  het  geheel  42)  bevinden  zich  te  Freitag 
en  te  Dresden.  Hy  was  in  1740  de  uitvinder 
van  den  cembal  d*amoui  en  vervaardigde  de 
eerste  pianoforte  in  Duitschland.  —  Jakam 
Andréoê  SUbtrmatm ,  een  neef  van  dea  voor- 
gaande en  geboren  te  Straatsburg  den  26etea 
Juni  1712,  overleed  aldaar  den  Uden  Februari 
1783.  Hy  vervaardigde  54  orgels  en  maakte 
zidL  tevens  bekend  door  eenige  geecbied- 
kundige  geschriften. 

Silberstein  (August),  een  Duitsch  schry  ver, 
geboren  den  Isten  Juli  1827  te  Ofen,  bepaalde 
zich  te  Weenen  by  den  handel ,  woonde  tevens 
eenige  coUegiën  by  aan  de  universiteit  en 
wydde  zich  eerlang  uitsluitend  aan  lettertun- 
digen  arbeid.  Wegens  deelneming  aan  de  volks- 
beweging van  1848  moest  hy  Oostenryk  vw- 
laten ,  zoodat  hy  in  Duitschland  zyne  studiëa 
voleindigde.  Na  zyn  terugkeer  in  Ooetenryk 
werd  hy  in  hechtenis  genomen  en  tot  eene 
kerkerstraf  van  5  Jaar  veroordeeld.  Een  ge- 
deelte van  dien  tyd  bracht  hy  door  op  dea 
Spielberg  by  Brünn.  Daarna  vestigde  hy  zich 
te  Weenen  en  schreef:  nTmtznachtigali  (Lieder, 
1857;  3de  druk,  1870)",  —  „Dorftohwalben 
aus  Oesterreich  (1862—1863,  2  dln;  nieuwe 
druk  1869  en  1881 ,  2  dln)'*,  —  „Herknies 
Schwach  (1863,  3  dln)",  —  „Lieder  (1864y\ 
—  „Die  Alpenrose  von  Ischl  (1866,  2  dln; 
2de  druk ,  1875)",  —  „Mein  Herz  in  Liedem 
(1868;  4de  druk,  1878)",  —  „Land und  Lente 
im  Naszwalde  (1868)",  —  „Ql&nzende  Bahnea 
(1872;  2de  druk ,  1875)",  —  „Deutsche  Hooh- 
landsgeschichten  (1875,  2din)",  —  „Denksftu- 
len  im  Glebiete  der  Eultur  und  der  Literator 
(1879)",  —  en  „Bttchlein  Klinginsland.  Dichte^ 
Weisen  und  Weisungen  (1879)". 

Silenus ,  de  zoon  van  Msrmêi  (Meronrios) 
of  van  J?am  en  van  eene  nymf,  volgens  anderen 
de  zoon  der  Aarde,  was  de  opvoeder  en  later 
de  medgezel  van  DUmg$ui  (Baochus),  nam 
met  dezen  deel  aan  den  oorlog  te^n  de 
Benzen ,  doodde  Emoêladui  en  maakte  door 
het  ongewoon  gebalk  van  zyn  ezel  den  vyand 
zoo  verschrikt ,  dat  hy  de  vlucht  nam.  De 
latere  dichters  stellen  SUenut  voor  als  eea 
vrooiyk  oud  man,  wat  kleiner  dan  middelmatig 
van  grootte,  gewooniyk  naakt  en  met  een 
kaal  hoofd.  Hy  is  bekend  met  het  verledens 
en  met  de  toekomst  en  laat  zich,  wanneer 
hy  beschonken  of  slapend  door  bloemenketeni 
gekluisterd  wordt,  gemakkeiyk  overhalen  om 
te  zingen  en  de  gebeurtenissen  der  toekomst 
te  voorspellen.  De  SUeuem  of  oudere  Satyn 
onderscheiden  zich  van  hem  door  hun  woesten 
aard.  De  attributen  van  SUêmut  zyn  een  Idimop- 
krans ,  een  wynzak  en  een  thyrsusstaf  en  ook 
wel  een  panther. 

Silezië,  een  land  (hertogdom),  dat  la 
ouden  tyd  tot  het  koningryk  Bohemen  b^- 


8ILEZIË. 


627 


hoordo,  bestond  weleer  uit  Opper-  en  Neder- 
SileiiO.  Het  eerste  omvatte  tegen  het  einde 
der  18de  eenw  6  Yorstendommen  (Teschen, 
Troppaoy  Jftgemdorf,  Oppeln,  Batibor  en 
BieUti),  de  vrge  heerlijkheden  Plesz  en 
Benthen  en  eenige  geringere  heerl||kheden, 
—  en  het  tweede  18  vorstendommen  (Breslao, 
Brieg,  Qlogan,  Jaaer,  Liegnitz,  Münsterberg, 
Neisze,  Oels,  Sagan,  Schweidniti,  Wohlaa, 
Trachenberg  en  Karolath ,  de  vrye  heerigk* 
heden  Wartenberg  y  Militsch  en  Goschüti  en 
eenige  heeriykheden  van  minderen  rang.  Tlians 
is  het  geheele  land  verdeeld  in  Proisisch 
en  OostenrSksch  SUesië. 

J?rumtehaUexiS  (zie  de  kaart  bg  het  artikel 
Pruisen)  y  eene  provincie  van  den  Pmisischen 
Staat,  grenst  in  het  noorden  en  noord- 
oosten aan  de  provinciën  Brandenburg  en 
Posen ,  in  het  oosten  aan  Polen  en  GalioiS 
(Krakau),  in  het  luiden  aan  Oostenryksch 
Silezie,  Moravie  en  Bohemen,  en  in  het 
westen  aan  Bohemen ,  het  koningryk  Saksen 
en  de  Pruisische  provincie  Saksen.  Het  om- 
vat het  oude  Opper-Silesnë  (met  uitzondering 
van  de  vorstendommen  Troppau,  J&gemdorf, 
Teschen,  Bielitz  enz.),  geheel  NederSilezië 
met  het  graaftchap  GlStz  (met  uitzondering 
van  het  arrondissement  Schwiebus),  een  door 
het  verdrag  van  18  Mei  18S6  door  Saksen 
afgestaan  gedeelte  van  het  markgraafschap 
Oberlansitz,  de  afgestane  Boheemsche  enclaven 
en  de  stad  Rothenburg,  en  heeft  eene  opper- 
vhikte  van  bgna  732  Q  geogr.  mf|L  Dit  ge- 
west bestaat  voor  de  grootste  helft  uit  laag- 
land en  voor  de  kleinste  uit  eene  bergstreek. 
Door  het  land  heen  loopt  van  den  oorsprong 
der  Malapane  in  het  oosten  tot  aan  de  Zwarte 
Eister  in  het  westen  het  lengtedal  van  Silezië, 
dat  zich  eerst  langs  de  Mahipane  uitstrekt  tot 
aan  de  Oder ,  daarna  deze  volgt  tot  aan  den 
mond  der  Eatzbach  en  eindelQk  in  eene  wes- 
telijke richting  voortschrijdt  tot  aan  de  Zwarte 
Eister.  De  bodem  dezer  vallei  is  langs  de 
Oder  vruchtbaar,  langs  de  Ifalapane  en  Eister 
moerassig ,  en  tusschen  de  Oder  en  de  Eister 
zandig  en  gedeeltelijk  ook  moerassig.  In  het 
noorden  van  dat  lengtedal  bevindt  zich  een 
landrug;  daarop  verheffen  zich  tusschen  de 
Bober  en  de  Oder  de  Katzenberg  en  de  Grttn- 
berg  (200  Ked.  el  hoog),  tusschen  de  Oder  en 
de  bron  der  Weida  de  Trebnite  (811  Ned.  el 
hoog)  en  in  het  district  Oppeln  de  Opper- 
Silezische  Jura  (362  Ked.  el  hoog).  In  het 
zuiden  van  dat  lengtedal  heeft  men  in  het 
oosten  van  de  Oder  de  hoogvhikte  van  Tamo- 
witz  met  het  Opper- Silezische  Steenkolenge- 
bergte,  een  uitlooper  der  Carpathen;  het  hoogste 
punt  van  dit  laatste  is  de  Annaberg  (400 
Ned.  el  hoog)  bQ  de  Oder.  Op  den  linker 
oever  van  de  Oder  klimt  de  bodem  allengs 
omhoog  tot  aan  den  bergkam  der  Sudeten, 
die  de  grenzen  van  Opper  Silezië  alleen  be- 
reikt met  den  voet  van  den  Bisscho&kuppe 
(886  Ned.  el  hoog),  maar  door  Midden  Silezië 
zich  uitstrekt  van  Beichenstein  tot  Jauer. 
Vóór  dezen  bergkom  verheffen  zichdeZobten 
(728  Ned.  el  hoog),  de Geiersbergen (679 Ned. 
el  hoog)  enz.  I^  gebergten  dezer  provincie 
worden  door  den  Pas  van  Liebau  in  2  deelen 
gescheiden.  In  het  oosten  heeft  men  het  Glataer- 
gebergte  met  den  Groeten  Schneeberg  (1424 
Ned.  el  hoog)  als  aanzienigksten  top,  dan 


het  Zandsteengebergte  van  den  Heuscheuer , 
voorts  het  Neder*  Silezische  Steenkolengebergte 
en  eindelijk  het  ^atzbachgebergte.  In  het 
westen  van  dien  pas  verryst  op  de  grenzen 
van  Bohemen  het  Beuzengebergte  met  den 
Schneekoppe  (1 605  Ned.  el  hoog) ,  den  hoogsten 
berg  van  geheel  Silezië.  Dit  gewest  behoort 
nagenoeg  geheel  tot  het  stroomgebied  van  de 
Oder.  Alleen  in  bet  zuidoosten  heeft  men  de 
Weichsel  en  uit  het  westelijk  gedeelte  stroomen 
de  Iser ,  de  Spree  en  de  Zwarte  Eister  naar 
de  Eibe.  De  Oder,  welke  bQ  Batibor  bevaar- 
baar wordt,  vloeit  van  het  zuidoosten  naar 
het  noordwesten  door  de  geheele  provincie; 
tot  hare  zijrivieren  behooren  op  den  rechter 
oever:  de  Olsa,  de  Klodnitz,  de  Mah^^tane, 
de  Weida  en  de  Bartsch ,  —  op  den  linker 
oever:  de  Oppa,  de  Zinna,  de  Hotzenplotz 
de  GlatzerNeisze ,  de  Ohlau,  de  WeistriUen 
de  Eatzbach.  Het  Klodnitzkanaal  is  het  eenige 
bevaarbare  kanaal  in  Silezië,  en  van  de  meren 
is  er  alleen  het  Schlawameer  van  eenig  be- 
lang. Het  klimaat  is  er  het  zachtst  bg  Grfln- 
berg .  maar  guur  in  de  bergstreek  en  in  Opper- 
Silezië.  De  gemiddelde  jaarigksohe  warmte 
bedraagt  te  Baübor  6^2'' C,  te  Oppein  7,0^0., 
te  Eirchwang  in  het  Beuzengebergte  8,57"*  C, 
te  GOrUtz  ^fiS''  C.  en  te  Breelau  6,62*'  C.  De 
Jaarigksohe  regenhoeveelheid  is  in  de  vlakte 
50—60  Ned.  duim ,  doch  in  het  gebergte  wat 
meer.  Van  de  oppervlakte  zgn  54%  bouw- 
land, 9%  hooiland,  2%  weiland  en  29% 
bosoh.  De  grond  is  langs  het  gebergte  zeer 
vruchtbaar,  vooral  tusschen  Liegnitz  en  Batibor, 
waar  men  70— 8OO/0  van  al  het  bouwland  aan- 
treft. Daarentegen  valt  op  de  vruchtbaarheid 
der  bergstreken  niet  te  roemen.  Er  wordt 
graan  genoeg  verbouwd  voor  de  behoefte  der 
inwoners;  voorts  teelt  men  er  vlas,  suiker- 
wortelen,  aardappelen,  meekrap,  kaardedistels, 
cichorei ,  hop ,  veel  ooft  en  allerlei  groenten. 
Groote  bezittingen  zgn  er  in  handen  van  enkele 
eigenaars;  tot  hen,  die  25-  tot  44000  Ned. 
bunder  in  eigendom  hebben,  behooren:  deHertog 
von  Djêêif  de  Bgksgraaf  «o»  Sdba/^^ote,  de  erf- 
genamen van  GraiüT  Bsnard ,  de  Hertog  van 
Baübor,  de  Vorst  von  FUn  en  deHertogmM 
BtMniwijh  Odt.  Wgien  Prins  Frêderikdmr  N&- 
derlandm  bezat  er  de  heerigkheid  Muskau.  De 
landbouw  wordt  er  gedreven  op  866616  boer- 
dergen  en  in  1883  waren  van  de  geheele 
oppervlakte  des  lands  b6fi%  door  den  land- 
en tuinbouw,  8,6o/o  door  weiden,  %2\  door 
graslanden,  28,%  door  bosschen  en  4,6% 
voor  andere  doeleinden  in  l)eslag  genomen. 
In  dat  Jaar  had  men  er  275122  paarden, 
1897130  runderen,  1309495  schapen,  518612 
zwgnen,  175288  geiten  en  127  908  bgenkorven. 
Tot  bevordering  der  paardenfolüLerg  bestaan 
stoetergen  te  Leubwi  en  Kosel.  De  rundvee- 
teelt bloeit  er  in  het  vruchtbare  gewest  tus- 
schen Liegnitz  en  Batibor ,  doch  zg  is  ook 
van  belang  in  de  bergstreek.  Inzonderheid 
echter  legt  men  er  zich  van  ouds  toe  op  de 
schapenfokkerg,  waartoe  de  uitgestrekte  land- 
goederen eene  uitmuntende  gelegenheid  aan- 
bieden ,  en  men  heeft  er  meerendeels  veredelde 
schapen.  Wild  is  er  in  overvloed  voorhanden; 
vooral  heeft  men  er  herten,  reeën,  wilde 
zwgnen  en  hazen ,  doch  slechts  zelden  komt 
er  uit  het  Carpatisch  gebergte  een  wolf.  Ook 
het  gevogelte  is  er  goed  vertegenwoordigd  ^ 


«28 


SILEZIË. 


en  er  wordt  veel  Tiach  gOTaogen,  Yooral  kar- 
pers, steuren,  lalmen  en  forellen.  Voorts  Is 
het  land  ryk  in  delfttoflélUke  Toortbrengselen; 
nergens  heeft  men  op  het  Tssteland  Tan  Europa 
oit^strekter  steenkolenbeddingen ,  inionder- 
held  op  den  rechter  oever  van  de  Oder  in 
<^per-Silesie  gelegen ,  door  bonten  sandsteen, 
mnschelkalk  of  diluTinm  bedekt  en  eene  op- 
penrlakte  beslaande  van  althans  26  Q  geogr. 
mVl.  Ook  bruinkolen  iQn  er  in  de  heuvel' 
streken  te  vinden.  Belangrgk  is  er  voorts  de 
hoeveelheid  Qser-  en  sinkerts,  en  men  vindt  er 
tevens  lood-,  koper-  enkobaltertB,swavelkie8, 
arsenik,  aluin,  eenige  edelgesteenten  van  lage- 
ren  rang  (chrysoliet,  amethyst,  chalcedon, 
agaat,  chrysopras.  Jaspis  ena),  uitmuntende 
potklei,  marmer,  serpenttin,  slflp-  en  molen- 
steenen,  kalksteen,  gips,  vollersaarde,  veld-  en 
awaarspaat  magnesiet,  turf  ens.  WQaers  heeft 
men  er  vele  mfaierale  bronnen,  wier  bestaan 
aanleiding  heeft  gegeven  tot  het  verrOsen  van 
druk  beiochte  badplaatsen. 

In  1885  bedroeg  er  het  aantal  inwoners  ruim 
4  millioen,  onder  Welken  sich  ongeveer  62 000 
Israëlieten  bevinden,  terwQl  de  overigen  onge- 
veer voor  de  éene  helft  B.  Katholieken  en 
voor  de  andere  Protestanten  sfn.  De  bevol- 
king, hoofdsakeltik  van  Dultschen  oorsprong, 
woont  er  in  148  steden,  in  6898  landelQke 
gemeenten  en  op  3  686  landgoederen.  Behalve 
Dnitschers  i||n  er  Polen,  Ciechen  en  Wen- 
den. Hier  en  daar  heeft  men  er  groote 
vlas-  en  katoenspinneryen,  laken-  enhand- 
schoenenfkbrieken  ens.,  voorts  vele  mQnen, 
t|sergieter||en,  maohinenfsbrieken,  suiker-, 
stgfsel-  en  papierfabrieken,  looieryen,  seep- 
siederyen,  tabaks-  en  sigarenfabrieken,  glas- 
blazerQen,  pottebakker0en,  bierbrouweiryen 
ens.  De  handel  heeft  er  veel  te  lyden  van  de 
belemmeringen  aan  de  Russische  grensen.  De 
voornaamste  stapelplaatsen  z(|n  er  Brealau, 
Kattoniti,  GörUts  en  Kohlfhrt  De  talrQke 
spoorwegen  iQn  er  gedeelteiyk  het  eigendom 
van  den  Staat,  bevinden  er  sich  gedeelteigk 
onder  het  toezicht  van  desen  en  sQn  gedeel- 
teiyk  in  het  besit  van  maatschappQen.  I&halve 
kleine  gedeelten  van  andere  rivieren  is  er  de 
Oder  de  eenige  bevaarbare  rivier,  en  dexe 
bevaarbaarheid  laat  des  zomers  bQ  lagen  water- 
stand veel  te  wenschen  over.  Ten  behoeve 
van  het  onderwys  vindt  men  er  eene  univer- 
siteit te  Breslau,  eene  kadettenschoolleWahl- 
stadt,  eene  militaire  school  te  Neisze,  82 
gymnasia,  9  reaalsoholen  van  den  eersten 
rang,  6  hoogere  burgerscholen,  17  kweek- 
scholen voor  onderwfisers,  eene  landbouw- 
acadömie  te  Proskau,  6  ambachtsscholen,  8 
gestichten  voor  doofttommen,  éen  voor  blin- 
den enz.  De  provincie  is  verdeeld  in  8  dis- 
tricten: Breslau  met  24,  Oppeln  met  19,  en 
Liegnitz  met  21  arrondissementen.  Men  heeft 
er  voor  de  rechtspraak  hoven  van  appèl  te 
Breslau,  Batibor  en  Glogau,  alsmede  16  recht- 
banken van  eersten  aanleg.  Silezië  zendt  naar 
den  Dultschen  BQksdag  36,  naar  den  Pruisi- 
schen  Landdag  66  afgevaardigden  en  is  in  het 
Huis  der  Heeren  door  63  leden  vertegenwoor- 
digd. In  1886  had  er  het  spoorwegnet  eene 
lengte  van  ruim  8000  Ned.  mQl.  Aan  het 
hoofd  der  Protestantsche  Kerk  bevindt  er  zich 
een  consistorie,  benevens  een  superintendent- 
generaal  te  Breslau,  en  aan  het  hoofd  derR. 


KathoUeke  Kerk  een  Vorst-biascbop  aldasr. 
Hiervan  sOn  een  paar  kleine  gedeelten  oltge- 
zonderd,  die  tot  andere  aartsbiadonunen  be- 
hooren.  De  hoofdstad  is  BreBlan.  en  hier 
vergadert  ook  de  Provinciale  I^suiddsv,  welke 
er  sedert  1876  de  plaats  der  voormmüge  Pro- 
vinciale Staten  heeft  ingenomen. 

OoiietÊf^hêck   SOêxii  is  dat  «redeelte,  het- 
welk in  1763  bg  den  Vredevan  HabertodwEf 
aan  OoetenrUk  werd  toegekend.  Het  ia  omgeven 
door    Pruisisch    Silezie,    Moravië,    Hongai«e 
en  Qalicie  en  bestaat  uit  2  door  eene  amalle 
punt  van  het  Moravische  district  Miatek  g»- 
scheidene  jrodeelten,  die  te  voren  de  arronas- 
sementen  Troppau  en  Teschen  vormden  en  tot 
Moravie  behoorden,  maar  door  de  grondwet 
van  4  Maart  1849  tot  een  afnnderigk  Kroon- 
land  (het  hertogdom  Silesié)  verheven  tta, 
hetwelk  verdeeld  is  in  de  districten  Troppaa, 
Freiwaldau,  Jftgemdorf;  FreudenthsO,  Teschen, 
Freistadt    en    Bielitz,    benevens     de    stedeo 
Troppau,  Bielitz  en  Friedeck.  Het  telt  op  na- 
genoeg 98  Vi  D  «eogr.  mt)l  666000  Inwonen 
(1881),  wordt  in  het  zuidoosten  door  de  Car- 
pathen  (Beskiden,  met  den  Lissahora,  1 820 
Ned.  el  hoog),  in  het  noordoosten  door  bet 
Reichensteiner  gebergte  en  de  Sadeten  (met 
den  Altvader,  1487  Ned.  el  hoog)  van  de  na- 
burige landen  gescheiden  en  in  het  vrestes 
door  de  Oder  en  in  het  oosten  door  de  Wei^- 
sel,  beide  met  hare  zOrivieren  besproeid.  Doo^ 
dien  het  land  niet  beschut  is  tegen  het  noordoos- 
ten, vindt  men  er  een  ruw  klimaat  met  eeoe 
gemiddelde  JaarlOksche  warmte  van  8**  C  De 
regenhoogte  bedraagt  er  doorgaans   van  52 
tot  78  Ned.  duim  in  het  Jaar.  De  landbouw 
is  er  zeer  ontwikkeld  en  de  grond  wordt  er 
met    groote  zorg  bewerkt  De  voomaamsto 
vruchten  zQn   er  haver,  rogge,  gerst,  aart- 
appelen,  suikerwortelen,  vlas  en  oofL  Ook  oe 
veeteelt  is  er  niet  onbelangrQk,  en  men  V8^ 
vaardigt  er  veel  boter  en  kaas.  De  mVnen 
leveren  er  uitmuntende  steenkolen,  —  voorti 
bruinkolen,  Qzererts  en  zwavelkies.  Inzond^- 
heid  heeft  men  er  talrOke  gzelsmelterOen.  De 
nQverheid  is  'er  in  het  algemeen  van  groot 
gewicht  Men  heeft  er  onderscheidene  maehi- 
nenfsbrieken,    OzergieterOen,    staal&briekes, 
eq[>gkermaker||en  enz.,  alsmede  vlas-  en  katoes- 
spinnertlen  en  weveryen,  bleekeryen,  fisbrie- 
ken    van    halfiEgden   stofiTen,  ververyen,  ka- 
toendrukkeryen,  kousenfabrieken,  salkermB' 
naderyen,brandewyn8tokeryen,bie^rouwer9«i 
enz.  Met  de  voortbrengselen  des  lands  wordt 
een  levendige  handel  gedreven  en  deze  door 
spoor-  en  waterwegen  bevorderd.  Denoorde^ 
spoorweg  doorsnydt  met  de  lyn    Weenen— 
Oderberg— Krakau  het  oosteiyk  gedeelte  des 
lands  en   zendt  takken  uit  naar  Troppau  es 
Bielitz;  voorts  heeft  men  er  den  Moraviseb- 
Silezischen  centraalspoorweg  van  Troppau  over 
Ziegenhalz  naar  Neisze  en  van  Jllgemdorf  nstf 
Olmütz,    den    Ostrau-Friedl&nder    spoorw^ 
en  den  KaschauOderbergschen  spoorweg.  1^ 
inwoners  zyn  meerendeels  DultBchers,  tout 
met  Slawen,  Ozechen  enz.  vermengd,  en  1^ 
hooren,  met  uitzondering  van  79  000  Protee- 
tanten  en  8  600  Israëlieten,  tot  de  R.  Kstbo- 
lieke    Kerk,    welke   laatste  hier  onder  ^ 
beheer  is  gephiatst  van  den  VorstbisBchopvsa 
Breslau  en  van  een  door  den  Keizer  bev^ 
tigden   vicaris-generaal  te    Teschen.  Tot  de 


SILEZIË. 


629 


inriohtiogen  Tan  onderwQs  behooren  er  3 
gymnasia,  2  reaalgymnasla,  8  reaalsoholeii 
Tan  den  hoogsten  rang,  8  kweekscholen  Toor 
oaderwyiera  en  éene  Toor  onderwOseressen^ 
eene  handelssehool,  4  amlMchtascholen,  2  land- 
boawBCholen,  een  evangelisch  alomnöom,  2 
hoogere  bnrgereeholen  TOor  meisjes,  5  barger- 
adiolen  en  472  Tolkasohoien.  ]>e  Silesisohe 
Landdag  bestaat  nitden  gonvemeor  des  lands, 
den  TOfSt-blsBohop  van  Breslao^  9  afgevaar* 
digden  nit  de  grondbedtters,  10  nit  de  steden, 
2  nit  de  Kamer  van  koophandel  en  9  uit 
de  landelüke  gemeenten.  £r  worden  6  leden 
naar  den  BQksdag  afgeraardigd.  Men  heeft 
ér  84  arrondissementsrechtbanken,  2  hoven 
en  een  hooggerechtshof  te  Brttnn.  De  hoofd- 
stad is  Troppan. 

Nadat  de  oudste  bewoners  des  lands,  de 
Lygiërs,  Quaden  ena.,  ids  volksveirhuiaers  naar 
het  anidwesten  waren  getrokken,  ontleende 
SUesiS  tQn  naam  aan  bet  rivier^  Slesa, 
thans  de  Lohe  of  Laue  geheeten,  en  verkreeg 
door  de  komst  der  fiUawen  in  de  6de  eeow 
eene  gemengde  bevollüng.  Omstreeks  het  jaar 
900  verviel  het  gedeelte,  dat  aicb  op  den 
rechter  oever  der  Oder  uitstrekte,  aan  Polen, 
en  bet  land  tussohen  de  Oder  en  de  Boberin 
970  aan  Bohemen,  doch  in  999  desgeltjksaan 
Polen,  terw||l  het  gebied  ten  westen  van  de 
Bober  aan  de  Deutselie  Laasits  en  tot  de 
mark  Meisaen  behoorde.  Van  Posen,  waar 
Hertog  JRêo^fdams  J  in  968  een  bisdom  stichtte, 
▼erbrddde  aioh  het  Christendom  allengs  over 
Silealë;  toch  werd  eerst  in  1051  het  bisdom 
te  Breslan  opgericht  Sen  veldtocht  van  Keizer 
Hmdrik  V  (1109),  die  BoUêüuu  III  van 
Polen  wilde  dwingen,  het  r||k  met  zyn  broeder 
te  doelen,  leed  schipbreuk  op  de  vaste  burch- 
ten van  Silesië,  onder  welke  Beuthen  en 
Qlogau  genoemd  worden.  Toen  in  de  12de 
eeuw  een  nieuwe  Snocessie-oorlog  het  Vorsten- 
huis der  PiatUn  teisterde,  slaagde  Frêderik 
BarharoMêa  er  in  (1168),  voor  de  sonen  van 
den  onttroonden  IT/a^Ioim  een  groot  gedeelte 
van  Silesie  als  schadeloosstelling  te  verkr0gen. 
Zg  s||n  de  stichters  van  het  Silesisch  Huis 
der  JPicutem;  door  BdUtiaui  werd  het  hertogdom 
Breslau,  door  MUex^tlamê  Teschen  en  door 
Koenraad  Glogau  gegrondvest.  Onder  hunne  na- 
komelingen hadden  meermalen  verdeelingen 
plaats,  bepaaldeiyk  die  in  Opper-  en  Neder- 
Bilezië.  Van  de  Hertogen  van  Neder-8ilesië 
vermelden  wü :  Semdrikide  Gebaarde  (f  1281), 
den  gemaal  van  de  heilige  Sedwi^;  htj  ver- 
kreeg in  den  voorspoedlgen  oorlog  van  1288 
de  voogdQschap  over  Polen  en  de  heerscbi^pt) 
in  Krakan  en  bevorderde  de  stichting  van 
Dnitscbe  volkplantingen;  —  alsmede B||n aoon 
Bendrik  II  de  Vrome,  die  in  1241  b0  LiegnitB 
in  den  slag  tegen  de  Mongolen  sneuvelde. 
Door  eene  verdeeling  van  Neder  Silesid  ont- 
stonden de  drie  hertogdommen  Breslau,  Lieg- 
nita  en  Glogau,  en  door  die  van  Opper-SileaiS 
de  hertogdommen  Teschen,  Oppeln,  Batibor, 
Jiigemdorf  en  Troppau.  Weldra  was  er  «Ike 
stad  van  eenig  belang  de  letel  van  een  Vorst 
In  den  aanvang  der  14de  eeuw  bestonden  in 
Silesie  17  regeerende  Vorstenhniaen.  Intussehen 
werd  Koning  Jokaim  van  Bohemen  in  1827 
4oor  ai  de  Hertogen  van  Opper-Silesië,  door 
Breslau  en  in  1829  door  de  meeste  Hertogen 
van  Neder-Sileaië  als  beschermheer  erkend,  en 
XIIL 


hg  wifit  Caeimir  de  Qtoote,  koning  van  Polen, 
in  1385  over  te  lialen,  afrtand  te  doen  van  de 
souvereiniteit  Uit  de  beschermheerschappQ 
ontwikkelde  aich  echter  eerlang  de  leenheer- 
sehapplf  van  Bohemen.  Keiier  Katd  IV  ver- 
kreeg door  ayne  gemalin  Awma  het  recht  van 
opvolging  in  de  beide  vorstendommen  Jauer 
en  Sehweidnita,  die  de  souvereiniteit  van 
Bohemen  nog  niet  hadden  erkend,  en  bracht 
alzoo  geheel  Sileaië  onder  de  Kroon  van  Bo- 
hemen en  aan  bet  Daitsche  B0k.  Niettemin 
werd  Sileaië  als  éen  geheel  aangemerkt,  wellu 
algemeene  belangen  men  op  de  vorstendagea 
behartigde.  Aan  de  Hertogen  van  Liegnita, 
Tesdien,  Oppeln  en  Batibor  verleende  WJadie- 
lome  in  1498  en  1511  bet  recht,  hunne  landen,  bt 
ontstentenis  van  mannelQke  nakomelingen, 
door  testament  aan  anderen  op  te  dragen.  IMen- 
tengevolge  beschouwde  aich  Hertog  Friedrick 
ooa  Lieffnitz^  Brieg  en  ^oiUa»  gerechtigd,  met 
Joaekim  II  van  Brandenburg  in  1587  eene 
overeenkomst  omtrent  de  erfopvolging  te  slui- 
ten, doch  Koning  Ferdmand  J,  aan  wien  in 
1586  Bohemen  was  ten  deel  gevallen,  wilde 
haar  niet  erkennen  (1546).  De  Sileiische  Her- 
togen kwamen  niet  in  venet  tegen  de  uit- 
breiding der  Hervorming.  Oeheel  anders  was 
het  met  de  Keiaers  uit  het  Huis  Sabébufff. 
Vooral  nocht  Ferdimamd  II  de  SUeziërs  terug 
te  brengen  tot  het  aloude  geloof,  loodat  het 
wederspannige  Protestantsche  land  gedurende 
den  Dertigjarigen  Oorlog  veel  te  lyden  had. 
In  dien  t0d  verloor  een  t^  van  Sokental' 
lem,  Johtum  Qeorg^  aQu  vorstendom  JSgern- 
dorf,  omdat  htf  tot  de  aanhangers  behoorde 
van  Ffiedrieh  V  van  de  P£ala.  De  JeauYeten 
werden  er  in  1648  toegelaten,  doch  de  Evan- 
gelische kerken  op  weinige  na  gesloten  en 
hare  besittingen  verbeurd  verklaard.  De  vor- 
stendommen Mftnsterberg,  Sagan,  Oppeln  en 
Batibor  werden  gedeeltemk  verkocht  en  ge- 
deeltel0k  verpand.  Onder  Keiaer  Leopold  I 
was  lulks  desgeiyks  het  geval  met  de  her- 
togdommen Liegnita,  Wohlau  en  Brieg,  die 
na  het  overiyden  van  den  laatsten  Hertog  uit 
het  Huis  der  Fiaetemj  Qeorg  Wilhelm  fxm 
Beiegy  in  1675  ten  deel  vielen  aan  den  Keiaer.  — 
Keurvorst  Frtedrieh  WVMm  vom  Brandeuhif^f 
aan  wien  deae  hertogdommen  volgens  vermdid 
erfverdrag  eigenigk  toebehoorden,  verkreeg 
slechts  het  arrondissement  Schwiebus,  dat 
Keurvorst  Frederük  III  in  1696  voor  250000 
florUnen  aan  den  Keiaer  verkocht  Door  de 
conventie  van  Altranstadt  (1707)  en  het  Itali- 
aansoh  Becés  (1789)  herkregen  de  Protestanten 
in  SUeaië,  met  het  reeht  tot  het  bekleedea 
van  openbare  ambten,  128  kerken  en  verlof 
tot  het  bouwen  van  nieuwe  bedehuiaen  te 
Freistadt,  Hirschberg,  Landeshut,  Militsch, 
Sagan  en  Teschen.  Zeer  ongunstig  daarentegen 
werd  de  toestand  der  Protestanten  onder 
Karel  VI.  Inmiddels  erkenden  de  Sileaisehe 
Standen  in  1720  de  Pragmatieke  Sanctie  en 
alaoo  Maria  Theresia  als  toekooutige  gebied- 
ster. Evenwel  maakte  JVwcbriJbJ/vaa  Pruisen 
in  1740,  toen  Maria  Tkeretia  haren  vader 
opvolgde,  aanspraak  op  de  Sileaisehe  vorsten^ 
dommen  Liegnita,  Brieg,  Wohlau  en  Jftgera- 
dorf  en  bood  haar  aUne  bescherming  aan, 
b0aldien  ay  afiitand  wilde  doen  van  die  landea« 
De  weigerende  houding  van  Oostenrijk  b^ 
woog  Frederik.  die  aich  van  de  voorwerpen 

84 


580 


SILEZIE— SILIMAN. 


sOner  aanspraak  wilde  Tenekeren,  den  16den 
December  1740  in  Sileiië  een  inral  te  doen, 
welke  gevolgd  werd  door  den  Eersten  SUeii- 
Bchen  Oorlog.  Door  den  Vrede  van  Breilan 
(4  JoU  1742)  verviel  geheel  SUeiie,  met 
nitsonderiog  van  de  vorstendommen  Teschen, 
Troppau  en  Jttgemdorf  en  een  klein  grondge- 
bied aan  de  overstjde  der  Oppa,  aan  Pruisen. 
Frederik  II  nam  doortastende  maatregelen, 
om  er  de  grondwet,  bet  bestuur  en  de  reohts- 
pleging  te  hervormen.  H0  benoemde  een  af- 
londerlQken  minister  voor  SilesiS,  verdeelde 
het  land  in  48  arrondissementen  enz.  £r 
werd  eene  volkomene  vrQheid  van  godsdienst 
verordend.  Nieuwe  en  diepe  wonden  werden 
Sileiië  toegebracht  door  den  Tweeden  Siled- 
Bchen,  alsmede  door  den  Zevei^arigen  Oorlog, 
doch  Frêderik'  wist  ook  die  te  genezen.  Silezi6 
heeft  dan  ook  z(|ne  gehechtheid  aan  Pruisen 
meermalen  door  daden  betoond,  bt)v.  in  1818 
en  in  1866.  Zie  verder  omtrent  Silezië  en  de 
Silezische  dichtschool  onder  DmUckUmd  en 
ztfne  Utterhmdê. 

Silezisohe  Oorlogen,  zie  SileziS. 

Silhouötte  of  tekadmwbêM  van  een  mensch 
is  zoodanig  portret,  waarvan  het  binnen  de 
omtrekken  gelegen  gedeelte  zwart  gekleurd 
is,  hoewel  daarop  ter  verduidelt|king  ook  wel 
eens  witte  IQnen  zyn  aangebracht  De  naam  is 
afkomstig  van  den  Franschen  minister  van 
Financiën  JBHêmnê  de  S%UkmtUe\  deze  had  zich 
omstreeks  het  Jaar  1767  door  zQne  maatregelen 
zoo  gehaat  gemaakt,  dat  men  hem  op  allerlei 
wUaen  zocht  te  bespotten,  weshalve  men  aan 
alles,  wat  er  armeük  en  schraal  uitzag,  den 
naam  gafvanaia/SittoiM^^Hetsilhouetteeren, 
in  de  eerste  helft  onzer  eeuw  nog  zeer  in 
zwang,  is  thans  door  de  photographie  ver- 
vangen. 

Silioaten  zdnkiezelzure  zouten,  veelvuldig 
voorkomende  lüs  deUMoflèn  en  ongeveer  een 
derde  gedeelte  van  alle  bekende  mineralen 
uitmakende.  Die  veelvuldigheid  der  silicaten 
in  de  natuur  ontstaat  niet  alleen  door  de 
qualitatieve  verscheidenheid  der  elementen, 
die  met  silicium  en  zuurstof  in  de  verbinding 
voorkomen,  maar  vooral  ook  in  het  groot 
aantal  zuurmodifleaties  van  hetkiezelzuur.Het 
normale  kiezelzuur  Si04H4  heeft  de  eigen- 
schap, dat  meerdere  moleculen  van  dat  zuur 
zich  met  elkaftr  kunnen  verbinden  onder 
verlies  van  een  grooter  of  kleiner  aantal  mo- 
leculen water,  zoodat  algemeen  de  formule 
van  kiezelzuur  kan  worden  voorgesteld  door 
mH4Si04— nH,0  =  H4B.4j3i.O4»-.,  waarin 
»  en  f»  geheele  getallen  voorstellen  en  de 
maximumwaarde  van  »  is  Sm.  In  zuren  van 
deze  samenstelling  kunnen  dan  de  waterstof- 
atomen  geheel  of  gedeeltemk  dooreen  of  meer 
metalen  worden  gesubstitueerd.  Zie  voorts 
onder  Kiexd  (silicium). 

Silistria,  in  het  Bodgaarsch  Dnter.  te 
voren  de  hoofdstad  van  een  Turksch  oJaleet, 
welk  voorrecht  thans  aan  Boestsöoek  is  toege- 
kend, ligt  op  den  rechter  oever  van  de  Donau  en 
was  éene  der  belangrt|kste  Tnrksche  vestingen. 
Geruimen  tQd  echter  verkeerde  i4|  als  vesting 
in  een  vervallen  toestand,  maar  in  1877  isz^ 
op  nieuw  versterkt  In  tOd  van  vrede  schatte 
men  er  het  aantal  inwoners  op  7-  of  8  000, 
voor  de  helft  Mohammedanen  en  voor  de 
andere  helft  Boelgaren,  Grieken  en  Israëlieten ;  I 


zd  houden  zich  voMal  bezig  met  looisiil, 
wevery  en  tuinbouw.  Tegen  het  einde  na 
1880  telde  ztf  bgna  11000  inwoners.  Er 
zfa  2  voorsteden  en  18  moskeeën.  —  Deie 
stod,  het  oude  Duroetonun,  werd  in  1595 
door  de  Turken  in  de  asch  gelegd  en  bood 
in  1811  slechts  5  dagen  weentaad  aan  de 
Bussen.  Daarentegen  verduurde  zO  in  den 
oorlog  van  1828—1829  twee  beleg<ffing«i  ea 
gaf  btj  de  tweede  eerst  na  6  maanden  sick 
over  aan  generaal  Lamgmrtmj  terwül  de  Bus- 
sen in  1854  onder  JPoêkmoié^'  het  beleg  na 
Silistria  onverrichter  zake  moesten  opbreken. 
In  1877  werd  deze  stad  op  nieuw  door  de 
Bussen  belegerd  en  vermeesterd,  doch  in  Fe< 
bruari  1878  door  hen  ontruimd  en  bji  het 
Verdrag  van  Berign  (18  Juli  1870)  toegeweiea 
aan  BoelgarOe. 

SiliuB  ItékliotLB  (Ciüus),  een  Bomeiaaeh 
dichter,  geboren  in  het  Jaar  26  na  Chr.  oit 
een  aanztenigk  geslacht,  werd  in  68  eoBSnl 
en  erlangde  daarop  het  beheer  over  de  pro- 
vincie Azië,  doch  be^  zich  later  uit  eigen 
beweging  naar  zyne  goederen  inCampaniëen 
bracht  in  het  jaar  100  zich  zelven  om  bet 
leven.  WQ  hebben  van  heqi  het  gedicht: 
nPnnica",  bestaande  uit  17  boeken,  een  Ytf 
droog  verhaal  van  den  Tweeden  PunischeB 
Oorlog  naar  XtoMw  en  ^oifHu$.  Het  is  o.  i. 
uitgegeven  door  JBmaH  (1791—1792,  2  dia). 

SiUery,  een  klein  dorp  in  het  departement 
Mame,.aan  de  Vesle  en  het  Mame-Aisne- 
kanaal,  ongeveer  een  paar  uur  gaans  ten 
zuidoosten  van  Bheims,  is  vermaard  door  den 
uitmuntenden  champagnewUn,  die  aldaar  en 
in  de  naburige  dorpen  gewonnen  wordt 

Silliman  (Benjamin),  een  Amerikaanicb 
natuurkundige,  heeft  door  zyn  Over  veel  bfi* 
gedragen  tot  bevordering  der  wetenschap  is 
de  vereenigde  Staten.  HU  werd  geboren  den 
8sten  Augui^  1772  te  Tmmbull  in  Connectk»t 
en  bekleedde  reeds  in  1806  het  hoogleeiaan- 
ambt  in  de  scheikunde  aan  het  Tale-coUege 
te  Newhaven.  In  laatstgenoemd  Jaar  reisde 
hü  naar  Europa,  om  boeken  en  instrumenten 
aan  te  koopen,  en  het  volgende  Jaar  begni 
hl)  zich  nogmaals  derwaarts.  Het  dagl)oek 
van  die  beide  tochten  gaf  hl)  in  het  Udit 
onder  den  titel:  »Two  passages  over  the  At- 
lantic in  the  years  1806  and  1806  (1810)".  I» 
1818  maakte  b0  een  aanvang  met  de  nitgST^ 
van  het  „American  Journal  of  scienoe  sad 
arts",  meer  algemeen  bekend  onder  den  nsniB 
van  „Silliman's  Journal",  waarin  hj)  zelf  in 
de  eeiMe  phutts  en  voorts  de  uitstekendst» 
geleerden  van  Amerika  bedragen  leverden. 
Van  ztine  overige  geschriften  vermelden  wtl>* 
,»Bemarks  made  on  a  short  tour  between 
Hertford  and  Qnebec  (1820)"  en  „Elementi 
of  chemistry  (1881,  2  dln)".  In  1861  volbiaolit 
hy  met  zyn  zoon  wederom  eene  reis  natf 
Engeland  en  het  vaste  land  van  Europa  ^ 
beschreef  haar  in  „A  visit  to  Europe  in  1851 
(1868,  2  dln)".  Hy  hield  wetenschai^l^^ 
voorlezingen  in  byna  alle  groote  steden  dtf 
Vereenigde  Staten  en  droeg  daardoor  lüet 
weinig  by  tot  de  algemeene  ontwikkeling  dei 
volks.  Hy  overleed  den  24sten  November  1864. 
—  Ook  zyn  zoon  Bet^amim  SUUmam  is  ^ 
hoogleeraar  werkzaam  aan  hetzelfde  collego 
en  heeft  zich  bekend  gemaakt  door  nÜof, 
„First  principles  of  chemistry  (1847  en  later) 


SILIMAN— SILYA. 


581 


en  «Fint  prinoipIeB  of  physica  (1868  en  later)**. 

£nlo,  eene  stad  in  Kanattn,  op  het  stsm- 
gebied  van  EphraYm,  was  Tan  den  t||d  mn 
Joiua  tot  aan  dien  Tan  Samuël  de  plaats, 
waar  sieh  de  tabernakel  bevond. 

Silxurisohe  vorming  (De)  wordt  gevormd 
nit  die  lagen  der  aardkorst  welke  sieh  tnssehen 
de  Oambrische  en  Deyonische  vormingen  be- 
vindt Hare  gesteenten  z(|n :  zandsteen,  con- 
glomeraten, granwak,  leisteen,  kalk,  dolo- 
miet, mergel  en  kieiellei,  welke  alle  aan- 
wQien,  dat  de  Silnrische  vorming  nit  het 
water  besonken  is.  Met  genoemde  gesteenten 
iQn  voorts  andere  op  het  nauwst  verbonden, 
die  volmaakt  overeenkomen  met  het  gneis, 
glimmer-  en  hoornblendelei  der  AioYsehe  vor- 
mingen en  toeh  by  de  Silnrisohe  vorming 
behooren.  In  deie  vindt  men  voorts  anthraciet 
en  vermoedeigk  kiipsont  Belangrgk  zyn 
voorts  de  daarin  aanwesige  ortsen,  namelQk 
looderts  en  ainkblende  in  Amerika.  ijserH>öliet 
in  Bohemen  en  spaat-Qsersteen  in  ae  Alpen, — 
voorts  heeft  men  daarin  de  rood-Uiersteen-, 
koperkies-  en  lilverertsgangen  in  den  Han 
(St.  Andreasbeig)  en  de  kwikailvergangen  in 
Almaden  in  SpwO^-  De  Silnrische  vorming  is 
vooral  in  Groot  BritanniO  het  meest  verspreid; 
zd  heeft  trouwens  haar  naam  ontvangen  van 
de  SiluriSrs.  die  in  ouden  tQd  een  gedeelte 
van  Wales  bewoonden;  daarenboven  ontmoet 
men  haar  in  Comwallis,  Ierland  en  Schotland. 
Op  het  vaste  land  van  Europa  vindt  men 
haar  vooral  in  Portugal,  Spai^e  en  FrankrOk 
(Bretagne),  —  voorts  in  Duitsehland  in  den 
Hars,  het  Frankenwald,  het  Fichtelgebergte 
en  de  Sudeten.  In  de  Alpen  loopt  eene  smalle 
strook  van  Silnrische  lagen  van  het  westen 
naar  het  oosten,  van  Schwaï  in  Tyrol  tot 
aan  ^\^enerNeustadt  en  schr0dt  voort,  hier 
en  daar  aan  de  oppervlakte  door  tertiaire 
vormingen  afgewisseld,  ten  noorden  van  Press- 
bnrg,  terwt)!  men  in  het  Mnrdal  b0  Mnrau 
en  Grai  afsonderltlke  gedeelten  aantreft,  die  op 
AaoYkche  gesteenten  gelegen  z(|n.  Ook  heeft  men 
een  Silnrisch  bekken  in  Bohemen  tnssehen 
Pilsen  en  Praag,  voorts  Silnrische  gesteenten 
in  Busland,  ten  suiden  van  de  FiniMïhe  Qolf 
en  zich  uitstrekkend  tot  in  Zweden,  —  ein- 
delQk  in  Noorwegen  en  tot  eene  aanmerke- 
IQke  ontwikkeling  in  Noord- Amerika. 

De  flora  en  Cauna  der  Silnrische  vorming 
wtfaen  er  op,  dat  zt|  uit  zee  is  bezonken. 
Zelden  vindt  men  daarin  planten,  die  op  het 
land  zSn  gegroeid,  en  de  reeds  vermelde 
anthiadetlagen  hebben  vermoedelQk  haar 
ontstaan  te  danken  aan  ophoopingen  van  wier. 
Vooral  is  deze  vorming  rt|k  aan  diersoorten; 
Bamamdê  telde  er  meer  dan  10000.  Onder  de 
lagere  soorten  zQu,  behalve  sponsen,  talrQke 
koralen  van  belang.  Kenmerkende  fossielen  vor- 
men daarin  de  graptolieten,  eensdeels  omdat  ^ 
uitsluitend  in  de  Silurische  lagen  worden  aange- 
trofTen  en  reeds  in  de  Devonisehe  vorming  ver- 
dwenen zQn,  anderdeels  omdat  zQ  in  sommige 
Silurische  lagen  in  verbazenden  overvloed  voor- 
handen zSn.  Onder  de  Koralen  zQu  de  af- 
deelingen  TabuUUa  en  JU£f09a  door  talrQke 
geslachten  en  soorten  vertegenwoordigd.  Tot 
laatstgenoemde  behoort  inzonderheid  Catenio- 
pora  eseharoYdes  €Mdf.  (Halphites  Catenn- 
laria  L.).  Van  de  Stekelhuidigen  (Bchinoder- 
mata)  vindt  men  er  enkele  soorten  van  zee- 
XUI. 


sterren  en  zee-egels,  —  voorts  Cystide^n  en 
CMnoYden.  Van  de  Koppootlgea  (Oephalopoda) 
heeft  men  er  de  familie  der  Nautilen,  en  de 
Armpootigen  (Orthoceras,  Lituites  eoz.)  zQn 
er  in  talrQke  soorten  voorhanden.  WQders 
heeft  men  er  Slakken  (Tentaculites),  Nereïten 
enz.  Kenmerkend  zQn  onder  de  gelede  die- 
ren de  Trilobieten.  Alleen  in  de  bovenste 
afdeeling  dezer  vorming  heeft  men  gewer- 
velde dieren,  namelQk  kraakbeenige  hetero- 
cerke  vissohen  gevonden. 

Silva.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 

AtUonio  Jo9ê  da  SUva,  een  Portugeesch 
sohrQ ver  van  komieke  zangspelen,  die  in  1783 — 
1788  in  den  schouwburg  van  Bairro  Alto  te 
Lissabon  uitbundig  werden  toegejuicht  HQ  was 
van  Israölietische  afkomst,  maar  reeds  zQn 
vader  had  het  Christendom  omhelsd.  Antonio 
studeerde  in  de  rechten,  werd  advocaat  te 
Lissabon,  maar  zag  zich  in  1737  in  den  kerker 
der  Inquisitie  geworpen  en  twee  Jaar  daarna 
ter  dood  veroordeeld,  welk  vonnis  den  19den 
October  1789  als  een  plechtig  antodafé  vol- 
trokken werd.  Tot  zQue  beste  stukken  behoo- 
ren: „Ampbytrifto**,  —  „Esopaida**,  —  „Don 
Quizote**,  —  en  „Gnerras  de  Alecrim  e  Man- 
gerona**.  ZQne  verzamelde  stukken  zQu  meer- 
malen nttgc^ven. 

JotS  Maria  da  SUva  Leal,  een  Portugeesch 
letterkundige  en  dichter,  geboren  den  88ten 
October  1812.  HQ  bewoog  zich  reeds  vroeg  in 
de  vrQzinnige  richting,  welke  eene  volslagene 
omkeering  veroorzaakte  in  de  Portugeesche 
letterkunde,  —  eene  richting,  vooral  aangewe- 
zen door  Hêreulanoy  Coitüho  en  Garrett.  Aan 
het  door  Qa/rr^  gestichte  conservatorium 
schonk  hQ  als  secretiuis  een  ongemeenen  bloei. 
In  1840  werd  hy  ambtenaar  en  zag  zich  be- 
noemd tot  secretiuris  generaal  van  de  districten 
Santarem  en  Portalegre  en  later  tot  burgerlQk 
gonvemeur  van  Coimbra  en  Angra.  Nadat  h|} 
niet  minder  dan  50  Spaaosche  en  Fransche 
stukken  voor  het  tooneel  bewerkt  had,  werd 
hQ  de  lieveling  van  het  publiek  door  zQne 
operette:  „O  BqJo  (de  kus)**  met  muziek  van 
FrondonL  Daarop  volgden:  „O  conselho  dos 
dez**,  -—  „Um  par  de  Inva**,  —  » Bom  homem  de 
outrotempo  (met  muziek  van  Oapmiro9y\  — 
.Un  sonho**,  —  en  „Intrigante  dTeneza'*. 
Ook  als  Journalist  was  hQ  Qverig  werkzaam 
en  stichtte:  „O  B^a  flor (1888)**,  —  „O Elenco 
(1889)*',  —  „A  Pama  (1848)**,  —  ,Oculo 
(1848)*',  —  „O  BibUophilo  (1849)",  —  en  het 
„Archivo  pittoresco",  —  alsmede  de  „Illustra- 
9^0".  Tevens  redigeerde  hQ  de  „RevlBta  Uni- 
versal  Llsbonense  (van  1846—1849)"  en  het 
„Boietin  de  Architectura  e  Archeologia".  Voorts 
was  hQ  lid  der  commissie  van  beoordeeling 
van  dramatische  werken.  In  1861  nam  hQ  zQn 
ontslag  als  staatsambtenaar  en  overleed  den 
20Bten  Maart  1888. 

JM  da  SUva  Mmdêt  Leal,  een  Portugeesch 
dichter  en  schrQver,  geboren  te  Lissabon  den 
18den  October  1820.  HQ  was  reeds  vroeg  me- 
dewerker aan  dagbladen  en  werd  later  opper- 
bibliothecaris  der  Nationale  BoekerQ  in  i4|ne 
geboortestad,  alsmede  lid  en  secretaris  van 
de  KoninklQke  Académie  van  Wetenschappen 
aldaar.  In  1861  en  1868  zag  hQ  zich  voorts 
afjsevaardigd  naar  de  Cortes.  HQ  is  de  vrucht- 
baarste Portugeesche  schrQver  van  onzen  tQd 
en    leverde    zoowel    gedichten    als  romans. 

84» 


&S2 


SILVA— SDfBIBSK. 


Daarenboven  trad  bt)  op  alt  biograaf^  criticiis, 
gesobiedscbrOver  en  letterkundige,  onder- 
scbeidde  licb  door  2||ne  weUprekeadbeid  ea 
spreidde  als  dagbladredacteur  eene  ongemeene 
werkiaambeid  ten  toon.  Hoewei  bQ  niet  van 
▼lacbtigbeid  is  vrQ  te  pleiten,  noemen  2(|ne 
landslieden  bem  een  talent  ran  den  eersten 
rang  en  den  besten  Portngeescben  dramascbrQ- 
▼er  onser  eeuw.  Beeds  éen  sOner  eerste  stuk- 
ken: „Os  dons  Benegados  (1889;  2de  druk, 
1847)",  oogstte  groeten  bQval,  maar  nog  meer 
werd  z(|n  „Homens  de  marmore  (1854)'*  toe- 
gcynicbt.  Zyne  geiamenltfke  gedicbten  ver- 
scbenen  te  Lissabon  in  1848.  Tot  2|Jne  bio- 
grapbiscbe  werken  bebooren  de  levensbe* 
schryvingen  van  den  Graaf  wm  Thomar  en 
▼an  den  Hertog  van  Saidanha,  Ook  xag  bQ 
aiob  door  de  I^geering  belast  met  de  voort- 
letüng  van  „Ensaio  sobre  a  historia  da  cos- 
mograpbia  e  da  cartographia  durante  a  edade 
media"  van  Samtarem. 

Imu  AnffUêto  EêbeUo  da  i^imi,  desgelijks  een 
Portugeesch  dichter  en  scbrOver.  Hü  werd 
geboren  te  Lissabon  den  2den  April  1822,  was 
er  sedert  1858  als  boogleeraar  werksaam  en 
beeft  groeten  roem  verworven  door  ayne  bis- 
toiiscbe  romans,  van  welke  wg  inzonderheid 
vermelden:  „A  mocidade  de  D.  Jo&o  V 
(1851-1858,  4  dln)'*.  Ook  heeft  bg  bet  uit- 
gebreide werk  van  Santarem  over  de  diplo- 
matieke betrekkingen  van  Portugal  met  het 
buitenland  vervolgd  met  8  deelen  (17 — 19, 
1848—1860)  en  leverde  hg  eene:  „Historia  de 
Portugal  noe  Seculoe  17  e  18  (1860—1862,  2 
dln)*\  Na  1848  werd  btj  bg  herhaling  tot 
volksvertegenwoordiger  gekozen  en  hg  onder- 
scheidde aioh  door  sgn  redenaarstalent.  In 
1849  werd  hg  lid  van  den  Staatsraad,  in  1858  lid 
van  de  Académie,  in  1859  raadvan  onderwgs  eik 
overleed  den  19den  September  1871. 

Silvretta  is  de  naam  van  een  gebergte, 
dat  tot  de  Bhaetisebe  Alpen  behoort  en  aich 
uitstrekt  over  gedeelten  van  Zwitserland, 
Tyrol  en  Vorarlberg,  en  wél  tusschen  den 
Fiuelapas,  de  hoogvlakte  van  Davos,  de 
Laoquart,  de  Bgn,  de  lil  en  de  Alfena,  het 
Stanierdal  en  de  Inn.  Het  bestaat  uit  4  af- 
deelingen  nameigk  de  Centrale  8'dvrHta  of 
de  JamikdUr  Qtoep,  meerendeels  uit  kristal- 
igne  gesteenten  samengesteld,  met  uitgestrekte 
gletscbers,  grootsche  dalen  en  hooge  toppen, 
sooals  de  Piz  Linard  (8416  Ned.  el  hoog), 
de  Pil  Buin  (3827  Ned.  el  boog),  de  Flucbt- 
bom  (88%  Ned.  el  hoog),  de  Augstenberg 
(8182  Ned.  el  hoog),  deyerstanklahom(8802 
Ned.  el  boog),  de  SUvrettahom  (8248  Ned. 
el  hoog)  enz.;  —  bet  Noordd^k  gedeelte  of  de 
Verwt^ffroep  met  de  Patteriolspitsen  (8054 
Ned.  el  boog),  de  Eucbenspitse  (8128  Ned. 
el  hoog),  de  Bifler  (8 185  Ned.  el  hoog),  de 
Blankabom  (8068  Med.  el  boog)  enz.;  —  de 
Noordoo€tgroep  met  woeste,  sterk  gekloofde' 
gevaarten,  zooals  de  Piz  Mondin  (8168  Ned. 
el  boog),  de  Muttler  (8299  Ned.  el  hoog), 
de  Stammer  Spitz  (8286  Ned.  et  boog),  enz.; 
—  en  de  Noordwuteliike  afdêeUn^  of  den  Bkae- 
tiêonj  van  welken  de  Scesaplana  (2968  Ned. 
el  boog)  de  aanzienigkste  hoogte  berdkt 

Simanoas,  bet  oude  Septmaneoj  eene  stad 
in  de  Spaansche  provincie  valladolid,  aan  de 
Pisuërga  gelegen,  heeft  eene  Bomeinsche  brug 
met  16  bogen,  een  oud  slot  met  hooge  torens 


en  1200  inwoners.  2^1  is  vooral  vermaati 
wegens  bet  Spaansche  Staatsarehief,  dat  is 
gemeld  slot  sedert  den  tgd  van  JUtpt  II 
(1568)  in  88  zalen  is  bgeengebracht  In  de 
omstreken  verbouwt  men  goeden  wgn,  et 
aldaar  werd  in  989  een  vermaarde  veldrisg 
g^verd  tusschen  BamirOf  koning  van  Leos, 
en  de  Mooren. 

Simarubeën  is  de  naam  van  eene  twee- 
zaadlobbige  piutenfamilte  uit  de  orde  der 
TherebintMnêSn.  Zg  omvat  boomen  en  heesten 
met  afwisselende,  meestal  oneven  of  eves 
gevinde  bladeren  zonder  steunbladen,  met 
volkomeoe  of  door  mislukten  groei  éeinUcb- 
tige,  tot  schermen,  trossen  of  aren  vereeaigde 
bloemen.  De  kelk  is  4-  of  5  deelig  en  oter- 
bigvend;  de  4  of  5  bloembladen  wisselen  tf 
met  de  kelkslippen  en  zgn  op  den  t^loemboden 
ingeplant,  alsook  bet  dubbele  aantal  med- 
draden,  wier  draadvormige  behndraden  voor 
zien  zgn  van  een  schubje,  terwgi  de  2-hol[- 
kige  belmknoppen  overlangs  openspringen. 
Op  een  korten  steel  bevinden  zich  4  of  5 
v^e,  éenbokkige  vmchtbeginsels,  ieder  oeft 
een  anatropen  zaadknop  in  den  binneohoek. 
De  stgien  zgn  tot  éen  samengegroeld  et 
loepen  uit  in  een  4-  of  5-lobbigen  stempel  De 
vrucht  bestaat  uH  4  of  5  éenzadige  steen- 
vruchten, van  welke  veelal  eenigenüslokkea. 
Het  zaad  heeft  geen  kiemwit,  maar  eene 
rechte  kiem  met  dikke,  vleezige  zaadtobbes 
en  een  zeer  kort  worteltje.  Deze  fiunüie  telt 
in  een  klein  aantal  geslachten  omstreeks  100 
soorten,  die  bgna  alte  in  de  keerkringsUadea 
van  Azië,  Amerika  en  Bfadagascar  groeien. 
Van  deze  noemen  wg  uit  het  gesladit /SiffMfsitf 
AM,  de  geneeskrachtige  8.  mêdieiMdUt  M^iLy 
een  kleinen  boom  in  de  wonden  van  JamalcSf 
met  eene  sterk  vertakte  kroon,  bladeren  ter 
lengte  van  15—22  Ned.  duim  en  witte  bloe- 
men. Deae  levert  een  wortelbast,  die  te  voren 
in  de  apotheek  te  vinden  was  en  in  werkfaif 
overeenkomt    met    de  Qoassia  van  Qose^ 


Simbirék  of  Siimürêl,  een  Bnssiseh  gon- 
vemement  aan  den  middenloop  van  de  Wolgt) 
was  te  voren  een  gedeelte  van  het  Tartaar 
sche  khanaat  Kasan,  kwam  bg  de  veroveriiff 
van  dit  laatste  (1552)  onder  de  beerscha|iri 
van  Johan  IF  de  Wreede^  grootvorst  vtn 
Moskou  en  werd  in  1780  verheven  tot  een 
stadhouderschap.  Nadat  in  1854  de  tenooiien 
van  de  Wolga  gelegene  gedeelten  van  dit 
gouvernement  bg  bet  nieuwe  gouvememeat 
Samara  gevoegd  zgn,  beeft  bet  eene  uitge- 
breidheid van  bgna  900  Q  geogr.  mgi  Het 
grenst  aan  de  gouvernementen  Blasan,  Ni^^ 
Nowgorod,  Pensa,  Saratow  en  Samara  en 
vormt  eene  golvende  vlakte  met  vrg  eteil 
naar  de  Wolga  afbellende  oeverstr^ea.  D^ 
voornaamste  rivier  is  er  de  Wolga,  welke  er 
de  Soera,  Swjftga  en  Oessa  ontvangt  Mea 
heeft  er  een  vasteUmdsklimaat  met  eene  ge- 
middelde jaarigkscbe  warmte  van  8,75^  C. 
met  uitersten  van  +  46,25'  C.  en  — 48,76*' C. 
Tot  de  belangrgkste  voortbrengselen  behooren 
er  rogge,  haver  en  visch.  De  veeterit  is  «f 
wegens  gebrek  aan  welde  van  geringen  om- 
vang, doch  de  bgenteelt  wordt  er  door  de 
Mordwinen  met  gver  behartigd.  In  de  bos^- 
rgke  gedeelten  houden  de  Inwoners  riob  besig 
met  het  vervaardigen  van  wagens,  alsmede 


SIMBIBSK— SIMME. 


683 


▼an  allerlei  hviflraad,  hoaton  gereedsohappen 
en  zakken  van  boombast.  De  nyyerheid  be* 
yhidt  er  lich  voor-  't  orerige  op  een  lagen 
trap.  De  handel  wordt  er  vooral  bevorderd 
door  de  Wolga,  en  de  koopwaren  worden 
daarlangs  en  langs  de  daarmede  verbonden 
waterwegen  vervoerd  naar  Pet^abnrg,  Ry- 
binsk,  Moskon,  Ni^jné-Nowgorod  en  Astrakan. 
De  bevolking  telt  er  1 200000  xielen  en  bestaat 
nit  Sassen,  Tartaren,  Mordwlnen  en  T^oe- 
wasjen.  Behalve  omstreeks  100000  Mohamme- 
danen' en  12000  aanhangers  van  andere  secten 
behoort  sQ  tot  de  Orthodoxe  Grieksche  Kerk. 
—  De  evenioo  genoemde  hoofdsiady  tnsschen 
de  Wolga  en  de  SwJUga  gelegen,  heeft  17 
Hnssische  kerken,  2  kloosters,  eene  Protes- 
tantsche  en  eene  B.  Katholieke  kerk,  eene 
synagoge,  eene  moskee,  een  gymnasium,  een 
seminarium  voor  geestelijken,  een  krankxin- 
nigengesticht,  een  schoawbnrg,  een  landbouw- 
genootschap,  eene  drukke  markt,  eenige  laken- 
fiibrieken,  een  levendigen  handel  in  graan, 
potaseh  enz.  en  btjna  37  000  inwoners  (1880).  In 
1864  woedde  er  een  versohrikkeljfke  brand, 
en  vele  ingezetenen  zyn  toen  naar  elders  ver- 
trokken, doch  de  stad  is  later  naar  een  regel- 
matig plan  weder  opgebouwd.  Zy  werd  ge- 
sticht in  1648  en  in  1670  door  de  roovorbende 
van  StemJca  Rcuin  geruimen  tyd  belegerd. 
Sedert  1796  is  zg  de  hoofdstad  van  het  gou- 
vernement. 

Sime  (James),  een  Engelsch  schrijver,  ge- 
boren den  Sisten  Oetober  1843  te  Airdrie  in 
Schotland,  studeerde  te  Edinburgh,  Ber10n  en 
Heidelberg  en  maakte  zich  bekend  door  zyn 
uitmuntend  geschrift:  „Lessing,  hls  life  and 
writings  (1877)".  Voorts  leverde  hfi  de  uit- 
gebreide artikels:  „History  of  Cïermaoy"  en 
„History  of  (herman  literature*'  in  den  achtsten 
druk  der  „Encydopsedia  Britannica''  en  het 
deel  „Schiller"  in  de  serie:  „Foreign  classics 
for  English  readers".  Eerst  was  hy  medewerker 
aan  de  „Pall  Mali  (Vazotte"  en  later  aan  de 
„St.  James  Oazette". 

Simeon  is  de  naam  van  een  zoon  van  den 
Israëlietischen  aartsvader  Jaeób  en  van  Lea^ 
het  hoofd  van  een  stam,  welke  later  met  dien 
van  Juda  is  samengesmolten;  —  voorts  die 
van  den  zoon  van  Alphaeua  en  van  eene 
zuster  van  Maria  (de  moeder  van  Jezus); 
men  vermeldt,  dat  hy  na  den  dood  van  zyn 
broeder  Jaooim»  aan  het  hoofd  kwam  der 
Christeigke  gemeente  te  Jerusalem  en  op  120- 
Jarigen  leeftQd  onder  Trafanus  gekruisigd 
werd;  zQu  gedenkdag  valt  op  den  18den  Fe- 
bruari ;  —  en  eindeiyk  die  van  Simeon  dé  Syriër 
of  Simêon  Sfylitee,  geboren  omstreeks  het  Jaar 
390  te  Sisan  in  Syrid;  hy  was  eerst  herder, 
ging  toen  in  een  klooster,  maar  verwisselde 
dit  verbiyf  met  een  eenzamen  berg.  Om  steeds 
dicht  by  den  hemel  te  wezen,  koos  hy  in  420 
zyn  standplaats  op  eene  zuil.  Htj  overleed  in 
460  en  vond  weldra  navolgers  zyner  dwaas- 
heid, die  met  den  naam  van  Stylieiem  yrerden 
bestempeld. 

Simeoni  (Giovanni),  een  Itallaansoh  ge- 
leerde, geboren  te  Fagliano  den  27sten  De- 
cember 1816,  studeerde  te  Rome  en  werd  in 
1843  hoogleeraar  in  de  wysbegeerte,  en  in 
1848  secretaris  van  het  departement  van  Bui- 
tenlandsche  Zaken  te  Rome.  In  1857  gelukte 
het  hem,  te  Madrid  de  sedert  1853  afgebrokene 


betrekkingen  met  den  H.  Stoel  te  hernieuwen. 
JPim  IX  benoemde  hem  tot  Apostolisch  proto- 
notarius,  in  1868  tot  secretaris  der  Propoganda 
en  in  1876  tot  cardinaal.  In  1876  verving  hy 
Anionelli  als  staatssecretaris  en  prefect  der 
Apostolische  paleizen  en  zag  zich  in  1878 
benoemd  tot  prefect-generaal  van  de  Congre- 
gatie der  Propaganda. 

Simferópol  of  SHmferópoly  de  hoofdstad 
van  het  Russische  gouvernement  Taurië,  in 
het  dal  der  Salgyr  aan  den  noordeiyken  voet 
van  het  gebergte  van  de  Krim  op  een  histori- 
schen  grond  gelegen,  is  verdeeld  in  de  Tar- 
taarsche  Ondstad  met  kleine  huizen  en  nauwe 
straten  en  de  regelmatig  gebouwde  Russische 
Nienwstad.  Men  vindt  er  15  Russische  kerken, 
alsmede  eene  Armenisch  Gregoriaabsche,  eene 
R.  Katholieke,  eene  ArmenischEUithOlieke  en 
eene  Evangelische  kerk,— voorts  eene  synagoge 
en  eene  moskee,  een  gymnasium  voor  Jongens 
en  een  voor  meisjes,  eene  kweekschool  voor 
Tartaarsehe  onderwyzers,  eene  hoogere  bur- 
gerschool voor  Israëlieten,  instellingen  van 
weldadigheid  en  byna  30000  inwoners  (1881). 
Nyverheid  en  handel  zyn  er  van  weinig  be- 
lang, maar  tuin-  en  wynbouw  verkeeren  er 
in  een  bloeienden  toestand.  Niet  ver  van  de 
stad  heeft  men  de  bouwvallen  van  NeipoliS) 
door  den  Taurischen  Vorst  SkUoer  en  zyne 
zonen  omstreeks  het  Jaar  100  vóór  Chr.  ge- 
sticht. Gedurende  de  heerschappy  der  Khans 
in  de  Krim  ontstond  op  de  plaats,  waar  thans 
Simferópol  zich  verheft,  het  Tartaarsehe  Ak- 
Meditfed  (Witte  Moskee),  en  in  de  17de  eeuw 
bevond  zich  aldaar  de  residentie  van  den 
Kalgi  Sultan  (opperbevelhebber  van  bet  leger). 
Toen  de  Russische  troepen  in  1736  in  de 
Krim  waren  doorgedrongen,  gaven  zy  de  stad 
prys  aan  de  vlammen,  en  zy  bleef  na  dien 
tyd  in  een  kwynenden  toestand.  In  1783  kwam 
AkMedsJed  met  het  geheele  schiereiland  onder 
de  heerschappy  van  Rusland,  ontving  den 
naam  van  Simferópol  en  werd  in  1802  de  hoofd- 
stad van  het  gouvernement. 

Simla,  de  zomerresidentie  van  het  Britsche 
Keizerryk  in  Indië,  verheft;  zich  in  de  pro* 
vincie  Pend^anb  aan  de  helling  van  het 
Himalayagebergte,  154  Ned.  myi  ten  noorden 
van  het  spoorwegstation  Arabala  en  werd  in 
1822  van  den  Radja  van  Keundal  door  aan- 
koop verkregen.  In  genoemd  Jaar  verrees  er 
het  eerste  Enropeesche  huis,  en  in  1841  sleet 
de  Britsche  Onderkoning  er  den  zomer.  Onder 
de  Lords  Dalhoueie  en  Lawrence  (1867)  word 
zulks  eene  gewoonte,  en  thans  trekken  Jaar- 
lyks  van  April  tot  Oetober  de  hoogste  ambte- 
naren uit  Calcutta  derwaarts.  Tot  d»  merk- 
waardigste openbare  gebouwen  behooren  er 
dat  van  de  club,  de  scholen  en  de  kerken. 
Voorts  ontbreekt  het  er  niet  aan  goede,  maar 
zeer  dure  hotels,  ryk  voorziene  winkels  enz. 
De  biyvende  bevolking  telt  er  17-  tot  18000 
zielen,  maar  zy  is  met  de  tydeiyke  in  den 
zomer  ongeveer  dubbel  zoo  groot 

Simme  (De),  eene  zyrivier  vandeKander 
In  Zwitserland,  ontspringt  onder  den  naam 
van  Groote  Simme  in  de  bergwoesteoy  by 
den  Rawylpas,  vormt  den  Araalen  Sim  men  val, 
loopt  langs  de  badplaats  An  der  Lenk  en 
vereenigt  zich  by  Zweisimmen  met  de  Kleine 
Simme.  Verder  stroomt  zy  door  eene  kloof, 
bereikt  daarna  een  dal  en  vereenigt  zich  b0 


534 


SIMME-8IM0M. 


Wimmis  met  de  Kander.  Zoowel  het  Ober- 
alB  het  Niedenimmenthal  ia  r^k  aan  fraaie 
Dataurtafereelen,  yrnchthare  Alpen  weiden  en 
yette  nioderen.  Aldaar  woont  eene  Dnitsch 
sprekende,  Protestantsehe  bevolking  vanmim 
18000  lielen.  In  het  Niederslmmenthal  bevindt 
zich  de  vermaarde  badplaats  Weisaenborg. 
Simms  (William  Gilmore),  een  Ameri- 
kaansch  dichter,  geboren  in  1806  te  Charleston 
in  ZoidCarolina,  zond  reeds  op  zQn  18de 
Jaar  een  bundel  verzen  in  het  licht,  eerlang 
door  andere  gevolgd.  In  1828  werd  hfi  advo- 
caat, bepaalde  zich  bQ  de  Journalistiek ,  maar 
verloor  daarbtj  z^n  vermogen.  In  1882  trok 
bO  naar  het  noorden  en  legde  in  het  volgende 
Jaar  z(|n  voortreffelijk  dichtstuk:  „Atlantis** 
ter  perse.  Daarna  verschenen  van  ^ne  hand 
onderscheidene  romans,  zooals:  „Kartin  Faber 
(1888)",  —  „Guy  Rivers  (1884)",  —  „The 
Yemassee",  —  „The  partisan",  —  „Carl  Wer- 
ner",  —  en  „The  damselofDarien",  die  vooral 
in  de  zuidelQke  Staten  grooten  btjval  vonden. 
In  1839  schreef  hU  ztjne  „Southern  passages 
and  pictnres"  en  kort  daarop  zt|n  heldendicht: 
„Florida".  Ook  leverde  hy  eene  geschiedenis 
van  ZuidCarolina.  Later  keerde  hQ  naarzyne 
geboortestad  terug  en  schreef  er  den  roman: 
„Marie  de  Bemières"  en  het  gedicht:  „The 
city  of  the  sileot  (1851)".  Voorts  vermeiden 
wy  nog:  „The  sword  and  the  distaff  (1852)", 

—  „Sonth-Carolina  in  the  revolution",  —  en 
„Egeria  or  thonghts  and  counsel  for  theway- 
side".  Eindeiyk  bezorgde  hjj  onder  den  titel : 
„A  supplement  to  Shakespeare"  de  uitgave  van 
7  drama's,  die  ten  onrechte  aan  Shdkipmr^ 
worden  toegeschreven,  alsmede  talryke  be- 
dragen in  tydscbrifton  en  dagbladen.  Gedurende 
den  Burgeroorlog  stond  hy  aan  de  zyde  der 
Zuideiyken.  Hy  overleed  te  Charleston  den 
Uden  Juni  1870. 

Simon.  Ouder  dezen  naam  vermelden  wy: 
Simcn^  bygenaamd  JPetrua  (zie  onder  Fêirmi); 

—  8tmo»  uU  Kana^  bygenaamd  Zdoteg  (de 
yveraar),  éen  der  apostelen  van  Jexus,  door 
sommigen  vereenzelvigd  met  Simeo»^  terwyi 
hy  volgens  anderen  het  evangelie  verkondigd 
heeft  in  Egypte,  Cyrene,  Mauritanië,  Libye 
en  op  de  Britannische  Eilanden;  —  en  Simam 
de  Toovmaar^  te  Samaria  door  Phüipput  ge- 
doopt, maar  door  Felrut  ernstig  berispt, 
omdat  hy  den  Heiligen  Geest  voor  geld  wilde 
koopen.  —  Naar  hem  wordt  het  verkrygen 
van  geesteiyke  voorrechten,  ambten  en  bedie- 
ningen door  middel  van  geld  of  door  omkoopery 
met  den  naam  van  „«tmoiittf"  bestempeld.  Zy 
werd  door  Gre^oritu  VII  op  de  Synode  te 
Bome  (1075)  met  den  ban  bedreigd,  maar 
bleef  tot  aan  de  Hervorming  voor  vele  Pausen 
eene  bron  van  aanzieniyke  inkomsten. 

Simon.  Onder  dezen  geslachtsnaam  maken 
wy  gewag  van: 

Richafd  Simon,  éen  der  vryzinnigste  en  ge- 
leerdste godgeleerden  van  zyo  tyd  en  geboren 
den  18den  Mei  1638  te  Dieppe.  Hy  studeerde 
aldaar,  werd  priester  te  BoUeville,  woonde  by 
afwisseling  te  Dieppe  en  te  Parys  en  overleed 
te  Dieppe  den  Uden  April  1712.  Hy  bestreed 
als  criticus  dat  gezag  van  de  Kerkeiyke  over- 
levering over  den  oorsprong,  de  integriteit  en 
de  verklaring  des  Bybels  en  baande  alzoo  voor 
de  Protestanten  den  weg  tot  vry  onderzoek.  Hy 
haalde  zich  daardoor  vde  vervolgingen  op  den 


hals  en  verbrandde  op  't  laatst  s0tte  haad- 
schriflen  nit  vrees  voor  de  JeBalétea.  Z|a 
belangrykst  geschrift  is:  „Hiatoire  eritiqne  dn 
Vieux  Testament  (Amsterdam,  1679)*\  gevolgd 
door  „Histoire  eritiqne  dn  Nonveaii  Testament 
(Rotterdam,  1689—1698)". 

Atiffuti  Htmriok  Simom,  lid  der  Doitaehe 
Nationale  Vergadering  en  geborea  te  Breslan 
den  26sten  October  1805.  Hy  stodaerde  in  de 
rechten,  trad  in  Pmisischen  StaatadieBSt,  was 
op  verschillende  plaatsen  als  reehterlQk  ambte- 
naar werkzaam  en  zag  zich  eindelUk  als  zoo- 
danig benoemd  in  zyne  geboorteplmata.  Z|^ 
vlugschriften  tegen  de  wetten  van  29  Maart 
1854,  die  hy  gevaariyk  noemde  voor  deonaf- 
hankeiykheid  der  reohteriyke  macht,  beoKHrgdea 
hem  vele  vyanden,  zoodat  hy  nyn  ontslag 
nani  en  de  brochnre  uitgaf:  pMein  Aostritt 
ans  dem  prenszischen  Staatsdienst  (1846)^ 
Een  ander  geschrift:  „Annehmen  oder  Ableh- 
nen"  haalde  hem  een  rechteriykoaderzoekop 
den  hals,  maar  de  revolutie  van  Maart  maakte 
hieraan  een  einde.  Nu  werd  hy  aligevaardigd 
naar  het  Parlement  te  Frankfort,  voegde  zteh 
by  de  linker  zyde  en  vergeielde  baar  naar 
Stnttgart,  waar  hy  zich  gekozen  xag  tot  lid 
van  het  Byksregentschap.  Na  de  ontbinding 
van  het  Bompparlement  begaf  hy  zich  nasr 
Zwitserland  en  werd  in  September  1851  te 
Breslau  wegens  zyne  staatkundige  haDdelingea 
by  verstek  tot  levenslange  tuchthnisstraf  ver- 
oordeeld. Hy  woonde  tot  1852  te  Mnrg  aaa 
het  Wallenmeer  als  directeur  eener  maatschappf 
tot  het  delven  van  koper,  en  verdronk  op 
den  18den  Augustus  1860  by  het  baden  in 
genoemd  Meer.  Kort  daarna  verrees  te  Murg 
een  gedenkteeken  te  zyner  eer.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy  nog:  „Das  Prens- 
zische  Staatsrecht  (1844)",  —  .^Geschichtliohei 
ttber  die  preuszisohe  Immediatkommissioii 
(1855)",  —  en  „Don  Qayote  der  LegiUmitit 
oder  Deutschlands  Befireier  (1859)". 

Ludwig  S'man,  lid  van  het  Dnitsche  Parle- 
ment van  1848  en  geboren  in  1810.  Hy  werd 
advocaat  te  Trier,  behoorde  in  genoemd  Part»- 
ment  tot  de  uiterste  linker  i^de  en  was  er 
óen  der  uitstekendste  redenaars  zyner  party. 
Nadat  hy  te  Frankfort  Ud  was  geweest  der 
Commissie  van  Dertig,  vertrok  hy  met  het 
Bompparlement  naar  Stnttgart,  nam  in  1849 
de  wyk  naar  Zwitserland  en  werd  te  Trier 
by  verstek  ter  dood  veroordeeld.  Sedert  1855 
hield  hy  zich  te  Parys  bezig  met  eene  bsn- 
kierszaak,  doch  verliet  Frankryk  in  1870  en 
overleed  te  Montreuz  den  2den  Febraari  1872. 
Hy  schreef:  „Aus  dem  Exil  (1855,  2  dln)". 

JuUê  Fr€Mtgoit  Sidssê  Simon,  een  Fransch 
wysgeer  en  staatsman.  Hy  werd  geborea  te 
Lorient  den  Sisten  December  1814,  zag  fich 
benoemd  tot  professor  aan  de  Ecole  Normale, 
vervolgens  aan  de  Sorbonne  te  Parys,  werd 
in  1848  lid  der  Naüonale  Vergadering,  es 
behoorde  hier  tot  de  gematigde  republikeinen, 
terwyi  hy  zich  hoofdzakeiyk  met  onderwta- 
aangelegenheden  bemoeide.  Toen  hy  weigefd^ 
den  eed  van  hulde  af  te  leggen  aan  Loit^* 
KapoUon,  ontving  hy  den  ISden  December 
1851  zyn  ontslag.  In  1863  werd  hy  Ud  van 
de  Académie  des  Sciences  morales  et  politiqna 
en  tevens  afgevaardigde  naar  het  Wetgev^A 
Lichaam,  waar  hy  tot  de  oppositie  behoorde. 
In  December  1867  hield  hy  eene  meriLwatf- 


smoN— smoNB. 


M5 


dige  redeyoering  ter  bestrQdiiig  van  desoave- 
reiaiteit  van  den  Paos.  Na  den  val  van  Nth 
folmm  III  (4  September  1870)  werd  hg  Ud 
van  het  gonvemement  der  Nationale  Verdedi- 
ging en  minister  van  OnderwQs,  den  Ssten 
Februari  1871  lid  der  Nationale  Vergadering, 
waar  hg  lieh  bO  de  de  gematigde  linker  lOde 
voegde,  en  den  19den  Febroari  weder  minieer 
van  Onderwtls.  Zonder  it)ne  liberale  beginselen 
te  verloochenen  betoonde  hQ  slch  vrUgevig 
Jegens  de  dericalen  en  hield  sich  staande  in 
st)ne  betrekking  tot  kort  vóór  den  val  van 
TJnmn  (Mei  1878).  In  December  1876  werd 
htj  nd  der  Fransche  Académie  en  senator 
voor  levenslang.  Den  ISden  December  1876 
werd  hO  eerste  minister,  belast  met  de  porte- 
feuille van  Binnenlandsehe  Zaken,  doch  in 
weerwil  van  sQne  gematigdheid  wegens  eene 
uitdrukking  over  de  huichelarti,  waaraan  men 
lich  BChnldig  maakte  b0  het  besohrQven  der 
gevangenschap  van  den  Paus,  op  aandringen 
der  dericalen  door  Mae  Mdkcm  op  eene 
krenkende  wQie  ontslagen  (16  Mei  1877). 
Daarna  schreef  hy  artikelen  in  dagbladen, 
doch  Joeg  in  Juli  1879  de  Republikeinen  tegen 
aich  in  het  harnas,  doordien  hQ  in  eene  door- 
wrochte redevoering  in  naam  der  vrQheid  in 
den  Senaat,  waar  hO  het  voorsitterschap  be- 
kleedt, protesteerde  tegen  de  antidericale 
onderwQswet  van  JWry.  Ook  heeft  hQ  in  de 
maand  Augustus  daaraanvolgende  eene  rede- 
voering gehouden  te  Nancy,  ter  gdegenhdd 
van  de  onthulling  van  het  standbedd  van 
TÜMTf,  waarbfi  h0  80ne  positie  als  „man  der 
naaste  toekomst*"  wist  te  handhaven.  In  1880 
slaagde  hQ  er  in  het  7de  artikd  der  wet  over 
de  Congregationistenscholen  in  den  Senaat  te 
doen  vallen  en  verbeurde  daardoor  de  sym- 
pathie der  liberalen.  Van  zyne  tahrgke  ge- 
schriften vermelden  wtf:  „Etudes  sur  la 
Thóodicóe  de  Técole  d^Alexandrie  (1844-1846, 
2  dln)",  —  „Le  devoir  (1864;  11de  druk, 
1874)",  —  „La  religiën  naturelle  (1866)", 
—  „La  llberté  de  conscience  (1867)",  — 
„La  liberté  polittque"  en  „La  liberté  civUe 
(1869;  van  beide  6de  druk,  1872)",  —  „L^on- 
vrlöre  (1861;  8ste  druk,  1876)",  —  „L^éeole 
(1864;  8ste  druk,  1874)",  —  „Le  travail  (1866; 
4de  dnÜE,  1877)",  —  „La  poiitique  radicale 
(1868)",  —  „Souvenirs  du  6  Septembre  (dde 
druk,  1876,  2  dln)",  —  „La  réforme  de  Ten- 
seignement  secondaire  (2de  druk,  1874)", — en 
„Le  gouvernement  de  M.  Thiers  (1878, 2  din)". 
Mtuis  Simon.  geboren  Jamuuek^  bekend 
door  haar  Qver  in  het  verplegen  van  gewonde 
en  zieke  krügslieden.  Zy  werd  geboren  den 
26sten  Augustus  1824  te  Doberschau  bO  Bautsen, 
stichtte  gedurende  den  oorlog  van  1866  een 
hospitaal  in  hare  geboorteplaats  en  begaf  lich 
kort  daarop  naar  het  tooneel  van  den  strQd, 
om  aan  de  verbetering  van  de  lasareths  en 
aan  het  vervoer  van  gewonden  hare  lorg 
te  wtfden.  Na  haar  terugkeer  werd  haar  het 
opzicht  toevertrouwd  op  de  vorming  van  zldten- 
verpleegsters  van  wege  de  Albertvereeniging. 
Vooral  ontwikkelde  sQ  eene  ongemeene  werk- 
zaamheid in  den  oorlog  tegen  FrankrUk  en 
schroeft  „Meine  ErftOirungen  anf  dem  Geblete 
der  fMwilligen  Krankenpflege  lm  deutsch- 
flranzösischen  Krieg  1870—1871  (1872)".  In 
1872  stiehtte  zQ  te  Loechwita  bff  Dresden 
eene  herstelMngsplaats  voor  invaliden  en  over- 


leed aldaar  den  24sten  Februari  1877.  Ook 
sehreef  z(|  een  boek, getiteld :  „Krankenpflege 
(1876)". 

Jbima  Simon,  geboren  Oowfd^  enalsschrüf- 
ster  bekend  onder  den  pseudoniem  JB.  Vdy. 
ZU  aanschouwde  het  levenslicht  op  den  8Bten 
Augustus  1848  te  Braunfels  b0  Wetzlar,  ont- 
ving hare  opleiding  te  Hannover  en  schreef 
als  gouvernante  de  novelle:  „Gegen  den  Strom." 
In  1871  tiad  atf  in  het  huwelDk  met  den 
boekhandelaar  Simtm  te  Stuttgart  en  vestigde 
zich  later  te  Frankfort  aan  de  Main.  Ztf  schreef 
o.  a.:  „Die  Erbin  des  Herzens  (1876)",  ~ 
„K&mpfe  und  Ziele",  —  „Die  Einder  der 
Prau  von  Bland", —  „Verschneit— Verweht"^— 
„Auf  Irrwegen",  —  en  „Drei  Oenerationen", 
—  alsmede  het  geschiedkundig  werk:  „Herzog 
Karl  von  Wtlrthemberg  und  Franziska  von 
Hohenheim  (1876)\ 

Sünonianen  zfn  volgelingen  van  Bmon 
de  Toovenaar  (zie  onder  Bma»). 

Sünónides,  bggenaamd  Jambo^frapiusj  een 
Ghrieluch  dichter  uit  Samos,  bracht  omstreeks 
het  Jaar  660  vóór  Chr.  eene  Samische  volk- 
planting naar  Amorgos  en  schreef  een  hekel- 
dicht op  de  vrouwen,  o.  a.  uitgegeven  door 
Welcker  (1886).  —  Denzelfden  naam  droeg 
een  beroemd  Grieksch  lierdichter,  geboren  in 
666  vóór  Chr.  te  Julis  op  het  eiland  Ceos. 
Op  eene  uitnoodiging  van  JSipparehmt  l>egaf 
hQ  zich  naar  Athene,  waar  h\i  met  eene 
elegie  op  de  by  Marathon  gesneuvelde  hdden  de 
overwinning  behaalde  en  de  overige  oorlogen 
tegen  den  Perzen  bezong.  HQ  genoot  den  vriend- 
schappdyken  omgang  vAnÈipparekuten\a^ 
van  de  aanzienlOkste  mannen  in  Thessalië,  doch 
vertrok  op  80-Jarigen  ouderdom  naar  Syracuse, 
waar  hQ  in  468  overleed,  nadat  hQ  tot  66- 
maal  toe  de  zegepraal  in  den  dichterlijken  wed- 
Btryd  had  behaald.  Hy  schreef  triumfliederen 
op  de  overwinningen  der  Grieken  by  Salamis  en 
Artemisium,  dithyramben,  hymnen,  lofzangen, 
patheniën  enz.  en  onderscheidde  zich  vooral 
door  i4|ne  klaagliederen  (threni).  Van  zyne 
puntdichten  zyn  meer  dan  100  iMwaard  ge- 
bleven, en  onder  deze  is  dat  op  het  graf  der 
Spartanen  by  Thermopylae  het  merkwaardigst 
Fragmenten  zyner  gedichten  werden  o.  a.  ver- 
zamdd  en  uitgegeven  door  Beryh  in  zyne 
„Poetae  Graed  lyrid  (1866)"  ea  door  Hmrhmff 
in  zyne  „Griechisohe  Lyriker  (1867)". 

Sünonie,  zie  onder  8mom  de  Tooeenaar, 

SimonoBéki,  eene  zee-  en  koopstad  aan  de 
zuid  westpunt  van  het  Japansche  eiland  Nipon, 
ligt  aan  de  van  der  Capellenstraat,  die  het  eiland 
van  Kioe-Sioe  scheidt,  op  84^'r  N.B.  en  120<'64' 
OX.  van  Greenwich.  Eenige  Jaren  geleden 
werden  Fransche,  Nederlandsche  en  Ameri- 
kaansche  schepen  op  bevel  van  den  Daimio 
van  Nagato  uit  de  batteryen  van  Simonoseki 
beschoten,  waarby  vooral  de  Nederlandsche 
flregat  „Medusa"  veel  te  lyden  had.  Dien  ten 
gevolge  bombardeerde  een  eskader  van  En- 
gdsche,  Nederlandsche,  Fransche  en  Noord- 
Amerikaansche  oorlogsdiepen  in  September 
1864  genoemde  batteiyen.  Deze  werden  ver- 
nietigd en  na  eene  landing  moest  Simonoseki 
eene  sdiaddoosstdling  van  eenige  millioenen 
gulden  betalen.  Na  dien  tyd  herstelde  de  stad 
zich  niet  weder  tot  haar  vroegeren  blod;  zU 
tdt  byna  20000  inwoners. 

Simone.  Onder  dezen  naam  vermdden  wy : 


5B6 


SIM0NS-8IMB0CR. 


Memto  Simons  (zie  onder  Memo). 

Adam  SimoiUf  een  TerdlenftelQk  Neder- 
landsche  letterkundige  en  dichter,  geboren  te 
Amsterdam  den  268ten  Febnuuri  1769.  HQ  werd 
•tadent  aan  het  athenaeam  aldaar  en  twee 
Jaar  later  aan  de  hoogeschool  te  Leiden,  sag 
lieh  in  1792  bevorderd  tot  proponent,  werd 
in  het  daarop  volgende  jaar  inredikant  aan 
de  Ynursohe,  in  1799  te  Thamen  aan  den 
Uithoorn,  fsa  aanvaardde  den  26Bten  Maart 
1818  de  betrekking  van  hoogleeraar  in  de 
NederdnitBche  letterkunde  en  welsprekendheid 
te  Utrecht.  HQ  overleed  te  Amsterdam  ten 
hniie  van  éen  ztfner  conen  op  den  6den  Jannari 
1884.  H0  onderscheidde  aich  in  het  geseliig 
verkeer  door  ongemeene  geestigheid.  Van  syae 
gedichten  vermelden  wt):  „Gedichten  (1806)'\ 
—  „De  waarde  van  den  mensch,  in  8  zangen 
(1814)",  —  „Alexander,  Keizer  aller  Rossen, 
in  8  zangen  (1815)", —  „Yerstroi^de  gedichten 
(1822)",  —  „Het  hniselOk  leven  (1828)",  — 
en  „Verzamelde  poHQ  (1884)".  Voorts  leverde 
hQ  onderscheidene  redevoeringen  en  verhande- 
lingen, bOdragen  in  verschillende  tOdsohriften 
enz.  —  Zt)n  Jongste  zoon  dr.  &,  Simoru  was 
achtervolgens  directeur  der  Delftsche  académie, 
minister  van  Binnenlandsche  Zaken,  lid  van 
den  Baad  van  State,  voorzitter  der  Konink- 
mke  Académie  van  Wetenschappen  en  lid  van 
de  Tweede  Kamer  der  Staten- Generaal. 

Simpang.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 

Sim^nmg^  een  BQk  in  de  Wester  afdeeling 
van  Boméo.  Het  grenst  in  het  noordwesten 
aan  Koeboe  en  Pontianak,  in  het  noorden 
aan  Melionw,  in  het  oosten  aan  Sedakouw, 
in  het  zuiden  aan  lilatan  en  Soedakana  en  in 
het  westen  aan  Koeboe  en  de  Straat  van 
Karimata.  Het  is  onderworpen  aan  een  Panoem* 
bahan.  Men  heeft  er  eenige  rivieren,  en  eene 
bergketen  strekt  er  zich  uit  van  het  znidwesten 
naar  het  noordoosten.  De  luchtstreek  is  er 
gezond  en  de  bevolking  telt  er  omstreeks 
16000  zielen,  onder  welken  zich  12000  Di^^^b 
bevinden.  De  bosschen  leveren  er  goed  tim- 
merhout; voorts  verzamelt  men  er  rotan,  veilde 
muskaatnoten,  kaneel,  gom,  suiker  uit  suiker- 
riet, enz.  terwijl  er  ook  Uzer,  goud  en  edel- 
gesteenten worden  aangetroifen.  De  hoofd- 
iriiaats  draagt  denzelfden  naam  en  is  gelegen 
aan  de  rivier  Sidiouw. 

Simpang^  eene  der  4  groote  buitenwQkeQ 
vui  de  stad  Soerabi^a  op  Java.  Men  vindt  er' 
ftaaie  buitenverblQven  en  het  residentiehuis, 
oorspronkelijk  het  tQdelOk  verbluf  van  den 
gouverneur  generaal.  Voorts  heeft  men  er  een 
groot  militair  hospitaal,  een  scheikundig  labo- 
ratorium, eene  ardlleriekazeme,  een  bnskruit- 
magazvjn  enz.  —  Wgders  dragen  onderscheidene 
rivieren   op  Sumatra  den  naam  van  ^mpang. 

Simplon  (De),  in  het  Italiaansch  Sempiome^ 
een  bergpas  over  de  Walliser  Alpen  (2  010 
Ked.  el  hoog),  is  alzoo  genoemd  naar  het 
Dnitsche  dorp  Simpeln,  aan  de  zuidelQke  hel- 
ling gelegen.  Hier  had  men  te  voren  ten  be- 
hoeve van  het  verkeer  tusschen  het  dal  van 
de  Bhdne  en  dat  van  de  Tosa,  tusschen  het 
meer  van  Genève  en  het  LagoMagiore  slechts 
een  smal  pad,  alleen  bruikbaar  in  het  gunstige 
JaargetOde,  totdat  Napoleon  Jin  1800-1806 
den  titans  bestaanden  kunstweg  deed  aanleggen, 
waaraan  18  millioen  ihincs  werden  besteed. 
De  breedte  van  dezen  weg  bedraagt  8—9 


Ned.  ^  de  helling  6—7%.  Van  Brieg  tot 
Sesto  Galende  moeeten  611  groote  en  kleine 
braggen,  7  gaaaderQen  en  20  waohthaissa 
gebouwd  worden.  Naby  het  hoogste  gedeelte 
van  den  pas  verheft  zich  het  Simptonhospioe, 
in  1824  voltooid,  waar  jaariyks  12-  tot  18000 
reizigers  worden  geherbergd.  Over  de  nitvoerisg 
van  het  plan,  om  een  spoorwegtonnel  deor 
den  Shnplon  te  boren,  is  reeds  lang  gespro- 
ken, den  Jongsten  tQd  (1887)  zyn  daarfoor 
groote  kapitalen  toegezegd.  Die  tunnel  nl 
eene  lengte  hebben  van  b)|na  20  Ned.  myi 

Simpaon  (James  Yourley),  een  veidien- 
steiyk  geneesheer,  geboren  den  7den  Juni 
1811  te  Bathgate  in  Schotland,  studeerde  te 
Ediaburgh  in  de  geneeskunde,  werd  assistent 
van  den  hoogleeraar  Jóhm  Tkomêony  in  1840 
professor  in  de  verloskunde  te  Ëdinbuigh  en 
overleed  den  6den  Mei  1870.  Door  hem  werd 
het  gebruik  van  chlon^rm  bQ  veiloflsinge& 
ingevoerd,  en  van  zffne  geschriften  noemen 
wy:  „Essay  on  anaestheeia  (1849)",  —  „Ob- 
stetrio  memcrirs  (1866,  2  dia)",  —  „Oünidl 
leotnres  on  diseases  of  women  (1868)",— 
„AcupresBure,  a  new  method  of  arre6tingsa^ 
gical  hemorrhage  (1864)",  —  e&  „Gymnae- 
cological  works  (1871,  2  dln)". 

Sinurook  (Karl  Joaeph),  een  verdienstelülc 
dichter  en  taaikenner,  geboren  te  Bonn  dan 
28sten  Augustus  1602,  studeerde  aldaar  in  «te 
rechten,  zette  in  1882  te  Beriyn  zt|ne  oefe- 
ningen voort  en  trad  als  rechteriyk  ambtenaar 
in  staatsdienst  Behalve  vele  bydragen  intüd- 
schriften  en  JaarfooeWes  leverde  hQ  eene  ve^ 
taling  van  het  „Nibelnngenlied  (1827;  82b(» 
druk,  1876)",  gevolgd  door  eene  van  dea 
„Armen  Heinrioh"  van  SarimuÊmn  vom  Am 
(1880;  2de  druk,  1876)  en  door  een  bundel 
romances.  Daar  hy  de  Juli-omwenteling  ia 
het  gedicht:  „Die  drei  Farben"  met  geest- 
drift had  begroet,  ontving  hy  door  een  kabinets* 
besluit  des  Konings  zyn  ontslag  uit  den  staats- 
dienst. Nu  bleef  hy  nog  2  Jaar  te  Beriyn  eo 
vestigde  zich  toen  op  zyn  landgoed  Mensen- 
berg  by  Bonn,  waar  hy  zich  onverdeeld  aan 
zyn  letterkundigen  arbeid  kon  wyden.  Hebben 
Gfimm^  Lackmann  enz.  door  hunne  geleerde 
geeehriften  den  toegang  geopend  tot  de  mid- 
deneeuwsclie  poëi^,  aan  Simroelc  moet  de 
verdienste  worden  to^r^kend,  dat  hy  de  üederen 
der  Ond-Duitsohe  zangers  door  zyne  voortrei- 
tisiyke  vertalingen  onder  het  bereik  heeft  ge- 
bracht van  het  volk.  Op  de  vermelde  geschriften 
volgden:  „Zwanzig  Lieder  von  den  Nibeiungeii, 
nach  Lachmanns  Andeutungen  wieder  herge- 
stelt  (1840)",  —  „Gedichte  Walthers  von  der 
Vogelweide  (1888,   2    dln;  6de  druk,  1876) , 

—  „Parcival  und  Titnrel,  von  Wolfram  ^ 
Esehenbach  (1842;  6de  dmk,  1876)",— „Beineke 
Fnchs  (1846;  2de  druk,  1847)",  —  „Der  gut* 
Gerhard  von  Kdln,  von  Bndolf  von  Eois 
(1847;  2de  druk,  1864)",  —  „Die  Edda(1861 
öde  druk,  1874)",  —  ^Tristan  und  Isolde,vMi 
Gottfried  von  Straszburg  (1856,  2  dln;  ^ 
druk,  1876)",  —  „Heliand  (1856;  2de  drnk, 
1866)",  —  „Beowulf  (1869)",  —  „Der  Wart- 
borgkrieg  (1858)",  —  „Lieder  der  MinneeioKf 
(1865)",  —  „FreidanksBescheidenheit(l867) » 

—  „Loher  und  Maller  (1868)",  —  ,fiet»^ 
Brants  Narrenschiff  (1872)",  enz.  Met  Sd^ 
moiimr  en  MenêeM  schreef  htf:  „QaeUen  dei 
Shakeqpeare  in  Novellen,  Mftreheo  und  Sage» 


I^MBOCK— SINAX. 


587 


(1881,  3  dln;  2de  dnik,  1870,  2  dia)".  Voorts 
leverde  h(|  eeae  bewerkiog  der  „Dentsolie 
YoUabttoher  (1889—1848  en  1844-1867,  18 
dln;  2de  dmk,  1876)**.  Tot  de  atnkken,  die  in 
ii|n  „Heldenbuch  (1848—1849,  6  dln)**  z(|n 
q;igenonien,  b^ooren:  de  „Gndron  (88te  drok, 
1873),**  —  de  „SiegfriedflMiire*'  en  eenige  epi- 
soden, welke  in  het  ,»Nibelnngeolied'*  ont- 
breken. Het  epos:  „Walter  and  Hildignnde*' 
heeft  hO  naar  hel  Latyn  bewerkt,  —  voorts 
gaf  hg  het  „Ameloagenlied**  en  de  „Wilkina- 
aage**  in  bet  licht.  Ook  heeft  hQ  eenige  drama*s 
van  SMakiperêf  alsmede  de  «FritfaJoftAge**  in 
het  Doitsch  overgebracht  en  dichtte  daaren- 
boven: „Rheinsagen  aas  dem  Mande  des  Volks 
and  dentsoher  Dichter  (1886;  7de  drak,  1874)**, 

—  „Bertha  die  Spinnerin  (1868)**,  —  „Le- 
genden (1855;  3de  drok,  1876)'*,  —  „Gedichte 
(1844;  bloemieaing,  1863)**,  —  en  „Deotsche 
Kriegslieder  (1870)**.  Van  ztfne  proxawerken 
vermelden  w||:  „Handbaoh  der  deotschen 
Mythologie  (1858—1865;  4de  drak,  1874)**,— 
„AltdeatBohes  Lesebnch  in  neadeatséhe  Sprache 
(1854;  2de  drak,  1859)**,  —  „Das  malerische 
and  romantische  Bheinland  (2de  drak,  1865)**, 

—  „Die  deatschen  Spriohwörter  (1846;  2de 
drak,  1863)**,—  „Die  geschichtlichen  deatschen 
Sagen  (1850)**,  —  „Die  deatschen  VolksUeder 
(1851;  2de  drak,  1871)**,  —  „Die  Nibelangen- 
strophe  and  ihr  Ursprnng  (1858)'*,  —  „Dentsohe 
Mftrehen  (1864)**,  ens.  Sedert  1850  was  hy 
hoogleeraar  in  de  Daitsche  letterkunde  aan  de 
nniversiteit  in  s|jne  geboortestad  en  overleed 
aldaar  den  18den  JoU  1876. 

Simson,  de  aattonale  held  der  Israëlieten, 
behoorde  tot  den  stam  van  Dam,  besat  eene 
verbasende  lichaamskracht  en  bracht  gedmrig 
groote  schade  toe  aan  de  Pfaüi^nen,  welke 
in  die  dagen  over  Israël  heerschten.  Men 
vindt  het  verhaal  B0ner  heldendaden  en  lot- 
gevallen in  Bichteren  XIU-XVL  Het  bltjkt 
intosBchen,  dat  dese  ^breeawsche  heldensage 
veel  overeenkomst  heeft  met  die  van  den 
Pboenicischen  Mêraeiéê  (Hércoles). 

Simson  (Martin  Edoard),  een  verdienstelijk 
Daitsch  rechtsgeleerde,  geboren  te  Eënigsberg 
den  loden  November  1801,  stadeerde  aldaar 
in  de  rechten,  bezocht  voorts  de  hoogescholm 
te  Berl0n  en  te  Bonn,  alsmede  de  éeole  de 
droit  te  Partjs,  hield  in  1831  te  Eönigsberg 
voorlezingen  over  het  Bomeinsch  recht  en  sag 
er  sich  in  1833  tot  buitengewoon  en  in  1886 
tot  gewoon  hoogleeraar  in  de  rechten  benoemd. 
In  1846  werd  hQ  raadsheer  in  het  gerechtshof 
van  het  koningrijk  Proisen  te  Königsberg 
en  in  1848  afj^vaardigde  naar  de  Nationale 
Vergadering  te  Frankfort,  waar  hy  als  secre- 
taris, daarop  als  vioepresident  en  eindelUk 
als  president  werkzaam  was,  totdat  hQ  tegen 
het  laatst  van  Mei  1849  het  lidmaatsohsi)  der 
Vergadering  nederlegda  Hg  wist  de  vaak 
stormachtige  beraadslagingen  met  schrander- 
heid, overleg  en  vastheid  te  leiden.  In  Novem- 
ber en  December  1848  was  h|f  te  Berign  als 
Bgkscommissaris  werkzaam,  om  de  volksbe- 
wegingen tot  kalmte  te  brengen,  en  den  8den 
April  1849  bevond  hg  zich  aan  het  hoofd  der 
depntatie,  welke  den  Koning  van  Prnisen 
syne  verkiesing  tot  Daitsch  Keizer  aankon- 
digde. In  den  zomer  van  1849  werd  hy  door 
zyne  vaderstad  tot  afgevaardigde  gekozen  naar 
de  Pnüsische  Tweede  Kamer  ea  schitterde 


hier  als  óen  van  de  beste  redenaars  der  con- 
stitntioneele  party.  In  1850  was  hy  lid  van 
het  Volksparlement  te  ErAirt  en  zag  er  zich 
tot  voorzitter  benoemd.  Sedert  het  mOa^rvan 
1852  bepaalde  hy  zich  by  zyne  rechteriyke  en 
academische  betrekking.  Eerst  in  1859  werd 
hy  weder  lid  van  de  Tweede  Kamer  en  be- 
kleedde er  in  1860  en  1861  het  voorzitterschap* 
In  1860  werd  hy  viee-president  en  in  1869 
eerevoorzitter  van  het  hof  van  appèl  te  Frank- 
fort aan  de  Oder.  Zoowel  de  constitneerende 
als  de  eerste  gewone  Byksdag  van  den  Noord- 
Daitschen  Bond  en  het  Tolparlement  kozen 
hem  in  1867  tot  voorzitter,  zoodat  aan  hem 
de  taak  werd  opgedragen,  het  adres  van  den 
Byksdag  aan  den  Beschermheer  van  den  Noord- 
Duitschen  Bond  (3  October  1866)  op  den  barcht 
Hohenzollem,  alsmede  het  adres  van  10  De- 
cember 1873,  waarby  aan  Koning  Wilhelm  de 
waardigheid  van  Dnitsch  Keiier  werd  toege- 
kend, aan  laatstgenoemde  te  Versailles  over 
te  brengen.  Ook  de  Daitsche  Byksdag  koos 
hem  tot  voorzitter,  doch  in  1874  wees  hy 
wegens  zyne  wankelende  gezondheid  eene 
herkiezing  van  de  hand  en  verliet  in  1877  de 
staatkundige  loopbaan.  Hy  wist  steeds  de  de- 
batten met  groote  onpartydigheid  te  besturen* 
Den  30sten  April  1879  zag  hy  zich  benoemd 
tot  eersten  president  van  het  nieuwe  Byksge- 
rechtshof  te  Leipzig  en  tevens  tot  geheimraad 
in  werkeiyken  dienst  met  den  titel  van 
excellentie.  In  Mei  daaraanvolgende  vierde 
hy  het  gouden  feest  van  zyn  doctoraat.  Van 
zyne  geschriften  noemen  wy:  „Gesohichte 
des  Këoigsberger  Obertribunals**.  — Zynzoon 
Bemhard  JEdmardj  sedert  1877  gewoon  hoog- 
leeraar in  de  geschiedenis  te  Freiborg,  gaf 
de:  „Jahrbttcher  des  firftnkischen  Beichsunter 
Ludwig  dem  Frommen  (8874—1876,  2  dln)*' 
en  „Jahrbücher  der  FriUikischen  Beichsunter 
Karl  d.  Gr  (1883)*'in  het  licht 

Sinaï  of  JEToraft,  is  de  naam  van  een  berg 
in  het  suideiyk  gedeelte  van  het  Sinaïtische 
Schiereiland,  waar  het  Israëlietisehe  volk  ten 
tyde  van  Mwtêt  de  Wet  der  Tien  Geboden 
ontving.  Of  dit  geschiedde  by  den  hedendaag- 
schen  Ditfebel  Moesa  (Mozesberg,  2244  Ned. 
el  hoog),  by  den  meer  noordwaarts  gelegen 
Gatharinaberg  (2632  Ned.  el  hoog)  of  by  den 
meer  noordwestwaarts  zich  Vf  rheifonden  Serbal 
(2001  Ned.  el  hoog),  is  niet  met  zekerheid  be- 
slist, hoewel  men  vry  algemeen  eerstgenoemden 
berg  als  dien  der  wetgeving  l>eschoawt.  Het 
geheele  gebergte  (D^ebel  Toer),  waartoe  de 
Sinaï  behoort,  is  woest  en  rotsachtig,  vaa 
vele  enge,  doorgaans  waterlooze  dalen  door- 
sneden en  bestaat  uit  eene  kern  van  onbe- 
groeid, oorspronkeiyk  gesteente  (graniet,  por- 
phier,  glimmerlei  en  dioriet),  naar  de  ii^^ 
der  kust  met  zandsteen  en  verder  met  kalk 
bedekt  In  eene  dalkloof  aan  den  voet  van 
den  D^jebel  Moesa  ligt  het  klooster  van  St 
Catharina  (1528  Ned.  el  hoog),  dat  op  eene 
vesting  geiykt  en,  naar  men  meent,  in  527  door 
den  Byzaotynschen  Keizer  Juttimanut^  werd 
gesticht  Drie  Ned.  myi  vandaar  (2097  Ned. 
el  hoog)  verheft  zich  de  Kapel  van  JK«a#,die 
derwaarts  vluchtte,  nadat  hy  de  BslUspriesters 
aan  de  beek  Kison  had  gedood.  Vanhier  be- 
reikt men  in  ^/4de  uur  gaans  den  top  van  den 
SinaY,  waar  eene  kerk  verryst,  het  hoofddoel 
der  bedevaarten.   D4ar,  zoo  zegt  men,  stond 


538 


SINAI-SINGKEL. 


eens  JfoMi,  toen  de  HeerlOkbeid  dei  Heeren 
hem  TOorbQging.  In  eene  kleine,  daarnftait 

gelegene  moskee  brengen  de  Bedoeïenen  hem 
eden  ten  dage  nog  dieren  ten  ofTer. 
Sinapis,  sle  Mottêrd. 
Sindn,  eene  provineie  in  het  Britseh-In- 
disohe  presidentscliap  Bombay,  grenst  in  het 
saiden  aan  den  Eatq)  en  de  Arabische  Zee, 
in  het  westen  aan  Beloedi^jistan,  In  het  noorden 
aan  Pend^jaob  en  in  het  oosten  aan  de  woestSnen 
▼an  Rad^poetana,  en  telt  op  2818  Q  geogr. 
mUl  bOna  2414000  inwoners(1881).  Het  midden- 
Bte  gedeelte,  van  de  In  dus  doorkronkeld,  is  seer 
welvarend  en  op  die  plaatsen,  waar  men  de 
landen  op  eene  kunstmatige  wt)ze  besproeien 
kan,  leer  ymchtbaar;  de  Engelschen  hebben 
er  dan  ook  vele  kanalen  doen  grayen.  Naar 
de  westzyde  ryst  bet  dal  van  de  Indos  tot 
naakte  hoogvlakten,  om  allengs  in  het  Hala- 
of  Soeleimangebergte  over  to  gaan.  Naar  het 
oosten  strekt  eene  onafzienbare  vlakte  lich 
nit,  eindigend  in  de  woestyn  Thar.  Delndns- 
delta  beiit  een  zouten  kleigrond;  itj  is  onge- 
zond en  sehier  ongeschikt  voor  den  planten- 
groei. Over  het  geheel  heeft  8indh  een  droog 
klimaat  met  eene  regenhoeveelheid  van  100 
tot  260  Ned.  streep.  Opper-Sindh  gelQkt  op 
de  heete  zandwoestHnen  van  het  AfHkaansohe 
binnenland,  en  in  Beneden-Sindh  bedraagt  de 
gemiddelde  jaariyksobe  warmtegraad  aan  de 
kast  nog  26V3^  C.  De  voornaamste  voortbreng- 
selen van  dit  gewest  zOn  riJst,  gerst,  tarwe, 
katoen  en  oliehoudende  gewassen ;  slechts  2% 
der  geheele  oppervlakte  is  er  onder  den  ploeg. 
Men  heeft  er  vele  schapen,  kameelen  en  ezels, 
en  het  aardewerk,  het  leder  en  de  tapyten 
▼an  Sindh  zQu  vermaard.  De  inwoners  z^n 
er  vredelievend  en  goedaardig,  maar  veel  on- 
beschaafder dan  'hnnne  naburen.  Zy  qireken 
het  Sindbi,  eene  Arische  taal,  maar  ten  ge- 
volge van  veroveringen  en  volksverhuizingen 
met  Perzische  en  Arabische  woorden  vermengd 
en  tevens  met  een  aanmerkeiyk  Drawidisoh 
element,  loodat  het  Sindhi  meer  van  het 
Sanskriet  verschilt  dan  de  overige  van  dit 
laatste  aflitammende  talen.  Men  bez^  er  voorts 
het  Arabisch  schrift.  Sindh  is  verdeeld  in  6 
districten.  Hyderabad  is  er  de  hoofdplaats,  en 
Karatqji  de  voornaamste  haven.  —  In  de  dagen, 
toen  AUsBOMdèr  de  Groote  derwaarts  trok  (826 
vóór  Chr.),  was  Sindh  onder  4  Vorsten  ver- 
deeld. In  de  3de  eeuw  werd  het  korten  tyd 
eene  provincie  van  het  Grieksche  Byk  in 
Bactriê,  en  by  den  aanvang  onzer  jaartelling 
de  wykplaats  der  uit  Centraal  Azië  naar 
Indië  opgerukte  Turksch-Tartaarsche  stammen 
der  Indo  Scythen.  In  686  werd  het  door  de 
Arabieren  onder  K€um  veroverd.  Sedert  746 
was  het  onderworpen  aan  de  beerschappy  van 
de  Koningen  der  Badi^poeten;  in  1026  werd 
het  overwonnen  door  de  QkatnawideMy  in 
1210  verwoest  door  de  Mongolenhorden,  en 
het  bleef  nu  onder  het  gezag  der  Mohamme- 
danen, die  er  met  militair  despotismus  regeer- 
den. In  1691  werd  Sindh  by  het  Byk  van  den 
Groo^Mogol  te  Delhi  gevoegd,  in  1740  door 
Kadir-JSfach  van  Perzië  met  ruim  2  miliioen 
gulden  schatting  bezwaard,  om  vervolgens 
onder  ^gene  Vorsten  de  souvereiniteit  te  er- 
kennen der  Do0ram  te  S^andahar  (Afghanistan). 
In  1768  werden  er  de  eerste  Engelsche  feo- 
toryen  gesticht  en  in  1775  nam  de  beerschappy 


van  het  Vorstenhuis  der  Kaioera  of  TMlfoet, 
die  het  land  onder  den  titel  van  emirr^gser- 
den,  een  einde.  Botsingen  met  de  Kigelaohea 
sedert  het  eiUde  der  18de  eeuw  leidden  tot 
verstoring  van  den  vrede,  zoodat  ia  den  oor- 
log van  1848  Sindh  in  eene  Engdaehe  pio- 
vlneie  herschi^u  werd. 

Sindoro,  een  vulkaan  op  Javs  op  de  greas 
van  Pekalongan  en  Bagelén,  heeft  eene  hoogte 
van  8124  Ned.  «^  is  aan  de  bettedemte  he- 
ling met  tabak,  kool  enz.,  hooger  op  met 
ryst  beplant  en  verder  met  bosoh  begroeid. 
De  laatste  uitbarsting  van  zyn  krater  had 
plaats  in  1811,  en  men  vindt  aan  sUn  voet 
vele  overbiyibelen  der  Oudheid. 

Sineonre,  afkomstig  van  de  Latyasche 
woorden :  mm  cwra  (zonder  zorg),  is  de  nasa 
van  een  ambt,  dat  aanzieniyke  inkomsten 
oplevert  zonder  van  den  titularis  veel  wdA. 
te  vorderen. 

Singapoer  of  a'm^aporê  (Leeawenstad), 
een  Britsch  eiland  by  de  zuidpunt  van  het 
schiereiland  Malakka  en  door  een  smal  kaoasl 
Straat  Toembroe  genaamd,  van  hel  vaste  land 
gescheiden,  telt  op  10>/i  D  geogr.  myi  onge- 
veer 116000  inwoners.  Het  is  in  1819  door 
de  Britsch  Oost-Indische  Compagnie  van  den 
Sultan  van  Djohor  door  aankoop  Terkregen. 
Het  hoogste  punt  van  het  ^land  verheft 
zich  167  Ned  el  boven  de  oppevlakte  der 
zee.  Het  klimaat  is  er  vochtig  en  voor  Euro- 
peanen niet  ongeschikt,  de  grond  zeer  vrucht- 
baar. De  bevolking  bestaat  er  hoofdzakelill^ 
uit  Chineezen  (18000),  —  voorts  nit  Maleien 
enz.,  terwyi  er  slechts  860  Europeanen  ge- 
vonden worden.  De  evenzoo  genoemde  «fo^ 
aan  de  zuidkust  op  n716'' N.B.  en  108''60  28^ 
OX.  van  Greenwich  gelegen  en  met  Ciüneesen, 
Maleiers  en  Europeanen  bevolkt,  is  de  zetel 
van  den  Britschen  gouverneur  der  Strait  Settle- 
ments  en  heeft  zich  sedert  1819,  toen  zy  eene 
vryhaven  werd,  van  een  ellendig  zeeroovertaieit 
tot  een  aanmerkeiyk  handelsstation  tusschen 
Vóorindië  en  Cbina  ontwikkeld.  Zy  is  de 
aanlegplaats  van  verscheidene  Enropeesche 
stoombootiynen,  die  er  éen-  of  tweemaal  in 
de  maand  hare  vaartuigen  brengen  en  alsoo 
de  gemeenschap  bevoAeren  tusschen  ons 
werelddeel,  Oost-Azië  en  Australië,  terwyi  er 
tevens  het  verkeer  met  Noord- Amerika  onde^ 
honden  wordt  Men  heeft  er  groote  soheeps- 
timmerwerven  en  magazynen.  Het  dok  by  de 
Toorstad  New  Harbour  is  er  met  eene  leagte 
van  128  Ned.  el  nit  de  rots  gehouwen,  en  de 
groote  schepen  kunnen  er  aanleggen  aan  de 
kade,  die  eene  lengte  heeft  van  860  Ned.  éL 
Het  fort  Comvrallis,  hetwelk  de  stad  heet  te 
verdedigen,  is  een  oud  kroonwerk,  bewapend 
met  oud  modól  vestinggeschut  De  reede,  >•& 
de  zuidzyde  van  de  stad  gelegen,  wordt 
echter  betreken,  door  eene  battnü  van  zes 
24  Cm.  achteriaadlcanonnen. 

Singkel,  een  voormalig  Byi^e  op  Sumittai 
westkust,  vroeger  door  een  Bad)a  bestum 
dü9  de  Buzereiniteit  van  A^eh  erkende,  werd 
in  1840  door  de  Nederlanders  veroverd,  aoodat 
het  thans  eene  afdeelfaig  uitmaakt  van  de 
residentie  Tapano^.  Deze  afdeeling  grenst» 
het  noorden  aan  A^eh,  in  het  oosten  asn  de 
landschappen  SimpangKiri  enSimpangKs^ 
en  het  door  Batta*B  bewoonde  Dsliri,  in  »^ 
zuiden    aan    de  afdeeling  Baros  en  in  het 


SINGKEL— SINTENIS. 


689 


wetten  aan  de  Indiaohe  Zee.  Tot  dese  atttee- 
ling  behooren  de  Bai^akeUanden.  Men  heeft 
er  een  eontr61eor  en  een  commiea-ontnuiger, 
tevens  havenmeester,  belait  mht  de  etrand- 
vonderQ.  Het  land  is  eene  groote  allnviale 
vlakte,  met  moerassen  en  wonden  bedekt  en 
van  de  rivier  van  Singkei  met  hare  zyrivieren 
doorkronkeld.  £r  waaien  geregeld  land-  en 
Eeewinden.  Men  heeft  er  in  het  algemeen  een 
ryken  plantengroei,  maar  de  ellendige  toe- 
stand der  wegen  maakt  het  reisen  er  leer 
beiwaarltlk.  Tot  de  wilde  dieren  behooren  en 
de  orang-oetang,  het  hert,  de  rhinóoeros,  de 
beer,  de  boschkat,  de  koningstQger,  de  oli- 
£ant,  de  krokodil,  ens.  —  en  men  heeft  er 
veel  visch.  Voorts  zyn  er  de  muskieten  eene 
geweldige  plaag.  De  bevolking  telt  er  raim 
20000  lielen;  velen  honden  er  lich  besig 
met  eenigen  handel  in  benaoYn,  kamfer, 
rotan,  timmerhont  en  getah  pertqja,  —  voorts 
met  het  bereiden  van  bruine  sniker  en  met 
het  ontbolsteren  van  padi.  De  rivier  Singkei 
is  over  een  klein  gedeelte  voor  groote  schepen 
bevaarbaar,  en  in  de  hoofdplaats  van  dien 
naam  bevinden  sloh  Nederlandsche  ambtenaren, 
benevens  een  klein  garnizoen. 

Sinigaglia,  eene  stad  in  de  Italiaansche 
provincie  Ancona,  aan  de  Adriatische  Zee  en 
aan  den  spoorweg  van  Bologna  naar  Ancona, 
is  de  setel  van  een  blBsohop,  bezit  een  ly- 
ceum, een  gymnasium,  een  seminarium,  eene 
technisohe  school,  eene  hoofdkerk  en  onder- 
scheidene andere  kerken,  eene  rQke  synagoge, 
een  groeten  schouwburg,  een  hospitaal,  een 
vondelingen-  en  een  weeshuis,  eene  kleine 
haven,  een  zeebad,  een  levendigen  handel  en 
ruim  11 000,  maar  als  gemeente  dubbel  zooveel, 
inwoners.  Deze  stad  werd  door  de  Gallische 
Sduonen  —  vandair  Sana  OaUiea  —  gesticht, 
kwtfnde  in  de  middeneeuwen,  maar  ontving 
later  door  hare  Juiyaarmarkt,  de  grootste  in 
Italië,  eene  nieuwen  bloei.  Z||  is  de  geboorte- 
plaats van  de  zangeres  Caidlani  (1784)  en  van 
Paus  Fins  IX  (1794). 

'Sinope,  eene  Qrieksche  kolonie  aan  de 
Zwarte  Zee,  op  de  smalle  strook  van  een 
klein  rotsachtig  schiereiland  van  het  Klein- 
Aziatisch  landschap  Paphlagonifi  tusschen  2 
natuuriyke  havens»  werd  volgens  de  sage  door 
AuUiUfeut^  een  reisgenoot  van  Jafo»,  gesticht. 
In  werkeiykhéid  is Sinope eene oudAssyrische 
volkplanting,  die  zich  evenwel  eerst  ontwik- 
kelde, toen  zd  het  eigendom  was  geworden 
der  Grieken.  De  eerste  kolonisatie  vond  plaats 
omstreeks  het  Jaar  760  vóór  Chr.,  de  tweede 
in  632.  Sinope,  door  hare  ligging  begunstigd, 
werd  eerlang  eene  machtige  koopstad,  wier 
gebied  omstreeks  het  Jaar  400  zich  uitstrekte 
tot  aan  de  Halys,  terwtfl  z(|  zelve  hier  en 
daar  koloniën  deed  verrUzen.  Door  JPhamacm  L 
koning  van  Pontus,  van  hare  vrtfheid  beroofd 
<188),  werd  zQ  onder  diens  derden  opvolger, 
MUhHdatu  dê  Oroote,  die  er  het  levenslicht 
had  aanschouwd,  de  residentie  der  Koningen 
van  Pontus  en  door  genoemden  Vorst  uitge- 
legd en  aanmeriLeltIk  verfraaid.  Gedurende  den 
Derden  Mithridatischen  Oorlog  (72)  werd  sQ 
door  LwadUu  veroverd  en  vrQ  verklaard, 
doch  in  46  voor  Chr.  brachten  de  Romeinen 
eene  kolonie  derwaarts.  In  de  dagen  van 
Strabo  was  Sinope  nog  altQd  eene  aaazienltlke 
stad.  Sedert  1204  behoorde  zg  tot  het  Keiaer- 


rSk  Trebiaonde,  maar  werd  reeds  in  1214 
door  de  Seld^|oeken  veroverd,  waarna  zQ  het 
hoofdbolwerk  werd  van  den  roofetaat  Easta- 
moeni.  In  1461  werd  zQ  door  Sultan  Moktm- 
med  II  ingenomen,  en  na  dien  tt|d  bleef  sQ 
in  het  bezit  der  Turken.  De  tegenwoordige 
stad,  S'MÓb  geheeten,  is  de  hoofdplaats  eener 
liwa  in  het  Tnrksche  oJaleet  Kastamoeni,  de 
zetel  van  een  (Mekschen  aartsbisschop  en  een 
stoombootenstation;  zU  heeft  eenige  vesting- 
werken,  eene  door  2  forten  beveiligde  haven 
en  8-  tot  10000  inwoners.  Hier  werd  op  den 
SOsten  November  1864  eene  afdeeling  der 
Turksche  vloot  door  den  Bnsslschen  vioe- 
admiraal  HaMmow  geheel  vernield  en  de  stad 
grootendeels  verbrand. 

Sintang,  een  BQk  in  Bomeo's  Western 
afdeeling,  grenst  in  het  noorden  aanSilat,Sa- 
wait  en  Salimbouw,  in  het  oosten  en  zuidoosten 
aan  het  stroomgebied  van  de  Melawi,  in  het 
zuiden  aan  Pinoh  en  Matan  en  in  het  westen 
aan  Sapank  en  Blitang.  De  bevolking  telt  er 
ongeveer  67000  zielen,  onder  welken  zich 
62  000  Dijaks  en  4600  Maleiers  bevinden. 
De  voornaamste  voortbrengselen  des  lands 
zt|n  rOst,  rotan  en  was  Ook  wordt  er  hier 
en  daar  goud  gedolven.  De  Vorst  van  Sintang 
voert  den  titel  van  Pangeran  DipatL  Naar 
dat  BSk  wordt  de  afdeeling  genoemd,  die  veel 
uitgestrekter  is  en  de  dirtricten  Melawi  of 
Nanga,  Pinoh,  Sintang,  Boven-Kapoeas  én 
Sanggouw  bevat  en  een  onderdeel  van  de 
residentie  Wester  Afdeeling  van  Bomeo  uit- 
maakt. De  afdeeling  Sintang  wordt  bestuurd 
door  een  assistent-resident  b0gestaan  door  drie 
controleurs.  De  evenzoo  genoemde  hoofdplaats 
ligt  aan  het  vereenigingspnnt  der  rivieren 
Melawi  en  Kapoeas  op  on  SO'  N.B.  en  111"^' 
O.L.  van  Green wicb.  Zt|  telt  ongeveer  ander- 
half honderd  huizen  en  is  door  palissaden 
van  Qaerhoat  omgeven.  Op  de  rivier  wonen 
vele  kooplieden  op  vlotten.  Men  heeft  er  een 
paleis  van  den  Pangeran  Dipati,  eene  moskee 
en  een  fort  met  eene  vrQ  talrQke  bezetting. 

Sintenis  (Karl  Friedrich  Ferdinand),  een 
verdiensteigk  rechtsgeleerde,  geboren  te  Zerbst 
den  26sten  Juni  1804,  studeerde  te  Leipzig 
en  te  Jena  en  vestigde  zich  in  1826  als  ad- 
vocaat in  z(|ne  geboortestad.  Met  anderen 
sloeg  hg  in  1829  de  hand  aan  de  eerste 
Duitsche  vertaling  van  het  „Corpus  Juris  ci- 
vUis  (1880—1884,  7  dln)*\  waarop  die  van 
een  uittreksel  van  het  „Corpus  Jurto  canonici 
(1830—1884,  2  din)*'  volgde.  Na  de  uitgave 
van  zQn  „Handbuch  des  gemeinen  Pfiand- 
rechts  (1886)"  werd  hQ  benoemd  tot  gewoon 
hoogleeraar  te  Gieszen,  en  in  1841  werd  hfl 
lid  van  de  Begeering  en  van  het  consistorie  te 
Deesau  en  in  1848  lid  van  het  hooggerechtshof 
aldaar.  In  1860  nam  htf  zitting  in  het  Par- 
lement te  Erftirt  en  werd  htl  tevens  tweede 
president  van  het  gemeenschappelUk  hoogge- 
rechtshof van  Anhalt-Dessau  en  Köthen.  BQ  de 
vereeniging  dezer  beide  hertogdommen  in  1868 
sag  h0  zich  bevorderd  tot  president,  —  voorts 
werd  htl  in  1862  Ud  van  het  Kabinet  in  An- 
halt-Dessau en  in  1868  geheimraad  in  werke- 
Iflken  dienst  Toen  inditJaarAnhalt-Bembnrg 
aan  Denaa  werd  toegevoegd,  zag  8'mtêmê 
aich  belast  met  de  taak,  dat  Und  in  beilt 
te  nemen  en  bevond  zich  eerlang  aan  het 
hoofd  van  het  ministerie  voor  geheel  Anhatt. 


§40 


SINTENIS-SIRAÜDIN. 


Met  den  £r4>riii8  nam  hy  in  Angnatna  1868 
deel  aan  het  Vontenoongrös  te  ESfankfórt  en 
wae  in  1866  en  1867  vertegenwoordiger  Tan 
Anhalt  in  den  raad  van  den  Noord-IMtaeben 
Bond.  In  liet  begin  yan  1868  werd  h0  gepen- 
sioneerd en  overleed  te  Deoeaa  den  2den  Angns- 
toa  van  dat  Jaar.  Van  s0ne  gesohriften  vermel- 
den w0:  „Daa  praktische  gemeine  Civilrecht 
(1844—1865,  8   dln;  Sde  dmk,  1868-1879)", 

—  en  n^oleitang  som  Stadiom  des  bürger- 
liehen  Qesetzbnelia  ittr  das  Königreich  Sachaen 
(1864)". 

Sinues  dé  ICaroo  (Donna  Haria  del  Pi- 
nar),  de  echtgenoot  van  den  tooneelschrOver 
JoU  de  Marooj  is  eene  gevierde  Spaanacbe 
scbrtfféter,  die  zich  door  onderscheidene  wer- 
ken over  opvoeding  heeft  bekend  gemaakt. 
Vele  van  hare  gesdiriften  worden  in  SpaiOe 
als  achooiboeken  gebmikt,  aooala  „La  If  y  de 
Dios",  eene  uitbreiding  van  de  Tien  Geboden, 

—  «A  la  laz  d*ane  Umpara",  —  en  de  „Cnen' 
toa  de  color  de  cielo  (1867  en  1886)".  Voorta 
leverde  z0  een  bondel  kleine  novellen  onder 
den  titel:  „Veiadas  del  inviemo  (1866)",  — 
een  bnndei  legenden:  ,.Palmas y flores (1877)", 
»  eene  „Galeria  de  miOeres  oelebres  (1879)", 

—  en  „Dramas  de  £amUia  (1886)". 
Sinus,  zie  Chmiomeirie. 

Sioet  of  Attiotiy  de  hoofdstad  van  Opper- 
Effypte,  op  den  linker  oever  van  de  N01,  is 
h&  eindstation  van  den  Ëgyptisohen  spoor- 
weg, de  zetel  van  een  Pasja  en  vaneenKop- 
tiachen  biaschop  en  de  voornaamste  atapei- 
plaata  van  den  liandel  tusachen  CaYro  aan  de 
éene  zOde  en  Foer  en  Sennaar  aan  de  andere. 
Men  heeft  er  een  aanztenltjk  paleia,  vele  moe- 
keeën,  onderscheidene  fobrieken,  vooral  ter 
vervaardiging  van  katoenen  en  linnen  atoifen, 
een  belangryken  opinmhandel  en  omstreeks 
82  000  inwoners  (1882).  Deze  atad  droeg  in 
den  ond-Egyptischen  tOd  denzelfden  naam 
en  was  gewtJd  aan  den  god  Aph&roer,  ^akals 
en  wolven  behoorden  er  tot  de  gewyde  dieren, 
wier  mnmmiën  er  in  groeten  getale  voorhan- 
den zQn,  weshalve  de  Grieken  kiaar  Lyoópolis 
(Wolvenstad)  noemden.  Hare  haven,  het  dorp 
£1  Hamra,  ligt  onmiddelltfk  aan  de  NQ!  en  is 
door  een  dam  met  de  stad  verbonden. 

Sion.  Onder  dezen  naam  vermelden  wt|: 

SuM^  een  henvel  te  Jerusalem,  waarop  reeds 
de  Jebnsiten  een  barcht  hadden  gesticht,  die 
door  David  veroverd  en  versterkt  werd.  Na 
dien  tQd  was  deze  henvel  het  bovengedeelte 
der  stad,  terwyi  thans  alechta  de  noordeiyke 
helft  dezer  hoogte  tot  Jemaalem  behoort  en 
de  znideltfke  stadsmuur  er  overheen  loopt  £n 
het  westen  en  zuidwesten  daalt  deze  henvel 
steil  af  naar  het  dal  Hinnom.  BQ  de  profeten 
en  dichtere  des  Oaden  Verbonda  draagt  de 
geheele  hoofdstad  wel  eens  den  naam  van 
8ion,  vooral  dat  gedeelte,  waar  de  tempel 
zich  verhief,  ofschoon  deze  op  den  bergMoria 
was  gebouwd.  In  de  middeneeuwen  werden 
vele  kloosters  in  Nederland  met  den  naam 
van  Sion  bestempeld. 

Sion^  in  het  Duitsch  SUts»,  het  Sêdtmum 
der  Romeinen,  thans  de  hoofdstad  van  het 
Zwitsersehe  canton  Wallis.  Zy  ligt  aan  de 
bmiaende  Sionne  in  het  Anaaiste  gedeelte  van 
het  Bhönedal  en  telt  omstreeks  6000  inwo- 
ners. Tot  de  merkwaardigste  gebouwen  be- 
boeren  er  de  hoofdkerk  en  een  paar  andere 


kerken,  het  ttochoppeigk  paleis,  het  kasteel 
Valeria,  thaaa  een  aeminarinm,  en  een  paar 
bouwvallen.  Het  overdekte  kanaml  Grand  Post 
vomït  er  de'  voemaamate  atiamt.  De  bogen- 
gangen,  de  talrüke  kloosters  ens.  geven  aan 
Sion  een  middeneeuwsch  voorkomen.  Het  bis- 
dom werd  er  reeds  in  de  6de  eeuw  geatieht 

Siouz  of  DaoUa't  ia  de  naam  vaa  era  te 
voren  machtigen  atam  der  Indianen  in  Noord* 
Amerika.  Hunne  nakomelingen,  thans  totom- 
streeks  14000  geslonken,  bewonen  er  hei 
binnenland  aan  beide  n^etk  van  de  Miaaanii 
zy  zyn  nitcnuntende  ruitera  en  Jagen,  die  des 
zomen  de  bnflèls  vervolgen  in  de  prairieëa 
en  des  winters  hunne  hutten  opslman  aan  de 
oeven  van  rivieren  en  meren.  Zie  ook  onder 
Daeota,  —  Sioux  OUg,  eene  atad  in  dsn 
Noord-Amerikaanschen  Staat  Jowa,  is  eeo 
behmgryk  vereenigin gepunt  van  apoorwegeo, 
bloeit  door  een  ievendigen  handel  en  telt 
7000  inwonen  (1880). 

Sipahis  of  spahi  (krftgsUeden  in  het  P^ 
zisch) ,  soms  ook  sipoys  geheeten ,  zOn  in 
Gentraal-Azië  mannen  van  adel,  die  in  tyd  van 
oorlog  een  zeker  aantal  soldaten  ter  beechikkhig 
moeten  stellen  van  den  Vorst  In  hetBritaeh- 
Indiaohe  Keizerryk  geeft  men  dien  naam  aia 
de  inboorlingen,  die  ala  aoldaten  dienen.  Zf 
telden  in  1886  op  voet  van  vrede  8212  Ëngelselie 
officieren,  117670  Indiaansohe  officieren  sa 
manschappen  met  21870  paarden  en  190000 
man  op  militahre  wyze  georganiseerde  politie. 

Siphnos,  thans  Süfkeito  of  difanto  gebea- 
ten,  een  Grieksch  eiland  van  de  groep  éet 
(Jycladen,  4  geogr.  myi  ten  westen  vanParM 
gelegen,  telt  op  omstreeks  2  Q  geogr.  nljl 
5  700  inwoners  (1879).  Het  is  wei  is  waar  rotsach- 
tig, maar  tevens  vruchtbaar;  men  verbouwt  er 
graan,  katoen,  vQgen,  oiyven  enz.  Gok  worden 
er  honig,  was,  stroohoeden  en  smeltkroeaes 
uitgevoerd.  De  Jongelingen  en  meiitles  verba- 
ren  zich  meestal  te  Athene  ala  dienatbodeo, 
alaook  te  Smyrna  en  te  Gonatantinopel.  Ia 
de  dagen  der  Oudheid  had  men  er  vermaarde 
goud-  en  ziivermynen.  In  het  midden  vanltt't 
eiland  heeft  men  het  stadje  Stawri  ot  Apol- 
lonia  met  1200  inwonen  en  op  de  oostknit 
op  eene  sterk  bevestigde  rota  het  dorp  K»^ 
tron  of  Seraglio  met  760  inwoners. 

Siphonia,  zie  Kaoêttfoek. 

Sir,  afkomstig  van  het  Framche  woord 
gire  (sieur,  senior),  is  in  Engeland  de  titel 
van  een  baronet  en  knight  en  wordt  voor 
den  doopnaam  geplaatst  In  het  dagelQkfleo 
leven  wordt  intussohen  ieder  gentleman  met 
den  naam  sir  aangesproken. 

Sirach,  eiffenlik  Jêzu»,  de  zoon  van  8t 
raekf  een  Israëliet,  die  vermoedeiyk  omstreeks 
het  Jaar  200  vóór  Chr.  te  Jerusalem  leefde, 
bracht  een  aantal  spreuken  byeen,  die  door 
haar  godsdienstigen  geest  en  hare  echte  1^ 
vensw^heid  eene  merkwaardige  plaats  be- 
kleeden  in  de  Isramietische  letterknnde.  '29 
werden  omstreeks  het  Jaar  180  vóór  Ckr.  door 
s0n  kleinzoon  in  het  Grieksch  vertaald  en  vao 
eene  voorrede  voorzi^Q.  De  vertaling  is  opf!^ 
men  onder  de  Apocryphe  boeken  van  het  Oi^ 
Testament.  Een  uitmuntende  commentaar  bg 
die  spreuken  werd  geleverd  deor  tHUehêiX^S^h 

Siraousa,  zie  S^aomtê.  ,  . 

Siraudin  (Paul),  een  Fransch  bltfspeldieb- 
ter,  geboren   te  Par(|s  in  1812,  werkte  reed» 


SIRAUDIN-8ISM0NDI. 


541 


in  1837  Yoor  het  tooneel  en  schreef  TandeTil- 
ks,  blQspelen,  parodieën  en  operateksten,  die 
in  het  Palais  Boyal  en  in  de  Variétés  werden 
opgevoerd.  In  1860  opende  hg  eene  handels- 
■aak  te  ParQs,  wat  groot  opsien  baarde;  maar 
sQne  werkaaamheden  voor  het  tooneel  hadden 
daaronder  niet  te  l^den.  Tot  i^ne  meest  be- 
kende stokken  behooren:  nUne  fSftotioa 
de  nnit  (1842)'%  —  ,,Un  voyage  en  Es- 
pagne  (1848)",  —  ,,Une  histoire  de  volenrs 
(1846)'\  —  «Clandine  (1851)'\  —  ,,Le  misaa- 
tlurope  et  TAa^ergnat  (1862)",  —  „Un  mari 
qni  ronfle  (1854)",  —  ,|Iies  denx  flrontins 
(1868)",  —  „Fon  yo  Po  (1860)",  —  „Les 
Ramonenrs",  —  „Le  Jardinier  galant",  — 
„L'argent  fait  penr  (1861)",  —  „Les  femmes 
sérienses  (1864)",  —  „Le  Délnge  (1866)",  — 
„Les  idees  de  Beancomet  (1867)",  —  „Panl ! 
firat  rester  (1868)",  —  en  „Marlborongh  s'en 
va-^en  gnerre  (1868)".  Ook  was  hQ  medewer- 
ker aan:  „La  fllle  de  madame  Angot".  Hy  over- 
leed te  Enghlen  in  het  begin  van  September 
1883. 

Sir  Daija,  een  gebied  in  Russisch  Toer- 
klstan,  telt  op  7  308  n  S«ogr.  mgi  bt)na  IV4 
mlllioen  inwoners  (1884),  van  welken  slechts 
m!m  Va^o  vaste  woonplaatsen  besit,  terwfl  de 
overigen  tot  de  swervende  horden  behooren, 
j0n  s&ekt  sleh  nit  aan  beide  zyden  van  den 
middenloop  der  evenioo  genoemde  rivier. 
Het  is  in  het  inidoostelOk  gedeelte  bedekt 
met  nitloopers  van  den  Thian-iOan,  maar  langs 
de  rivier  leer  vmehtbaar.  Tot  42>/i''  N.  B. 
groeien  er  katoen,  rOst,  Enropeesche  granen, 
toinvmehten  en  moerbeaifinboomen,  en  men 
aiet  er  graaige  weiden,  terwtfl  men  er  elders 
nitgeetrekte,  woeste  steppen  aantreft.  De  vee- 
teelt is  er  alleen  b0  de  zwervende  horden 
▼an  eenig  belang.  Men  heeft  er  groote  wegen 
langs  de  rivier,  van  Semipalatinsk  over  Wer- 
noje  naar  Taakend  (de  hoofdstad)  en  vanhier 
oostwaarts  naar  Chokand  en  anidwaarts  naar 
Samarkand;  voor  't  overige  bedient  men  dch 
als  middel  van  vervoer  van  den  kameel.  — 
De  evensoo  genoemde  rivier,  de  Jaxmrt»  der 
Ouden  en  op  éene  na  de  grootste  van  het 
westelijk  gedeelte  van  Oentraal  Azië,  ontstaat 
door  de  vereeniging  van  de  Tar  en  de  Kara 
Ooeld^a,  die  op  de  westelQke  helling  van  den 
Tbian-4an  ontspringen.  Zy  erlangt  haar  naam 
by  hare  komst  in  de  steppe,  neemt  by  Namagan 
de  wateren  op  van  de  Naryn,  heet  op  dat  punt 
Kara  Dai:ja,  verandert  achter  Chod^lent  hare 
snidwesteiyke  richting  in  eene  noordeiyke  en 
4aama  in  eene  noordoosteiyke  en  stort  ein- 
deiyk  zich  uit  in  het  Meer  van  AraL  Beneden 
Perowski  lendt  zy  de  D^jani  en  26  Ned.  myi 
verder  de  Koewan-Darja  nit,  welke  echter 
genoemd  Meer  niet  bereiken.  Zy  bevat  veel 
^visch  en  is  tot  aan  Perowski  voor  stoombooten 
bevaarbaar. 

Sirenen  zyn  in  de  Grieksche  mythologie 
bekooriyke  maagden,  die  op  een  eiland  der 
Westelyke  Zee,  tnsachen  de  eilanden  Aea  en 
Scylla,  op  eene  bloemryke  weide,  omringd 
door  menachenbeenderen,  op  het  strand  ver- 
toefden en  door  haar  betooverend  gezang  de 
voorbyvareaden  tot  zich  lokten,  om  hen  te 
dooden.  Toen  Odm9$Êm  (Ulysees)  langs  dat 
eiland  zeilde,  vulde  hy  op  raad  van  dro^  de 
ooren  van  zyne  reisgenooten  met  was,  terwyi 
iiy  zich  zelven,  om  aan  het  gevaar  te  ont- 


snappen, aan  den  mast  liet  vastbinden,  zoo- 
dat hy  ongehinderd  zyn  tocht  kon  voortzetten. 
Daarop  stortten  zich  de  Sirenen  in  zee  en 
werden  in  drie  klippen  herschapen.  Volgens 
de  latere  dichters  (na  Kwmê/mi)  waren  zy 
dochters  van  den  riviergod  AdUitmtj  zoodat 
zy  ook  wel  AMUMem  genoemd  werden. 

Sirenida  of  Zeekoeien  is  de  naam  eener 
orde  van  WalvitokadUiffm  (zie  aldaar).  De 
soorten  van  dit  geslacht  voeden  zich  met  wier, 
zeegras  enz.  Zy  onderscheiden  zich  daardoor, 
dat  de  kop  door  een  hals  met  den  romp  is 
verbonden,  door  neusgaten  vóór  aan  den  snuit, 
door  dikke,  van  borstels  voorziene  lippen,  door 
tanden  en  kiezen  met  platte  kroonvlakte  en 
door  tepels  aan  de  borst  der  wyfjes.  Tot  de 
Sirenia  behooren  slechts  de  Lamantjfn  (Blana- 
tus),  de  Duffonff  (Halicore)  en  de  sedert  1768 
uitgestorvene  8idUr$che  ^^^^«(BytinaStelleri). 

Skrêitida  is  voorts  de  naam  eener  fiunilie 
nit  de  klasse  der  Amphibieën,  waartoe  het 
geslacht  Lêpidotirm  uit  Zuld-Amerika  en 
ProiopUnu  uit  Znid-Afrika  gelnracht  worden, 
zy  leven  in  het  water  en  ademen  door  kieu- 
wen en  gedurende  den  zomer,  als  het  water 
uit  de  moerassen  verdwenen  is,  door  longen. 
Eveneens  tot  de  Amphibieën  rekent  men  eene 
andere  familie  der  Sirenida  met  de  geslachten 
Siren,  Protens  (in  onderaardsche  wateren  van 
Dalmatie)  en  Siredon  (Axolotl). 

SiriiiB  of  de  Sondsitêr,  eene  ster  van  de 
eerste  grootte  en  de  helderste  van  dengehee- 
len  hemel,  aan  den  bek  van  den  Groeten 
Hond  geplaatst  en  ook  op  de  lyn  gelegen, 
welke  naar  de  linker  hand  door  de  drie  sterren 
van  den  gordel  van  Orion  getrokken  wordt, 
heeft  volgens  de  berekening  van  Oyldén$eeü% 
parallaxis  van  0,193  boogseconden.ZynafMand 
van  onze  Aarde  bedraagt  derhalve  1069000 
zonsafstanden,  ieder  van  20  mlllioen  geogr. 
myi,  en  het  licht  heeft  byna  17  Jaar  noodig, 
om  vandaar  tot  ons  te  komen.  Sirius  behoort 
tot  de  dubbelsterren,  en  de  haar  toegevoegde 
ster  heeft  een  omloopstyd  van  ruim  49  jaar. 
Door  hare  komst  boven  den  horizon  bepaal- 
den de  oude  Egyptenaren  de  lengte  van  het 
Jaar,  en  aan  deze  ster  ontleenen  de  Honda- 
dagen  hunnen  naam,  oftchoon  deae  thana 
buiten  verband  met  haar  staan. 

Slroooo  is  de  naam  van  een  drukkend 
warmen  zuidoostenwind,  die  in  het  vóór-  en 
ni^Mur  in  het  zuiden  van  Italië  wel  eens 
waait  en  een  hoogst  nadeeligen  invloed  heeft 
op  het  dieren-  en  plantenleven.  Men  houdt 
dezen  wind  voor  den  Afrikaanschen  samoem, 
die  gedurende  zyn  tocht  over  de  Middelland- 
Bche  Zee  veel  van  zyne  kracht  verloren  heeft. 
Vooral  Sicilië,  Napels  en  de  Ionische  Eilan- 
den hebben  veel  van  den  sirocco  te  lyden. 

Sismometer  of  $mêmomê^,  ale  onder 
Aardbevitiff. 

Sismondi  ( Jean  Charles  Léonard  Simondo 
de),  een  verdiensteiyk  geschiedschryver  en 
letterkundige,  geboren  te  Ctenöve  den  9den 
Mei  1773,  vluchtte  in  de  dagen  der  omwente- 
ling aldaar  (1798)  met  zyn  vader  naar  Enge- 
land, keerde  in  1794  naar  zyne  geboortestad 
terug,  maar  werd  er  in  hechtenis  genomen, 
daar  hy  ondersteuning  had  verleend  aan  de 
vervolgden.  Toen  hy  weder  op  vrye  voeten 
was  gesteld,  begaf  hy  zich  in  1796  naar 
Toscane  en  kocht  een  eigendom  by  PeseUu 


548 


SISMONDI— SIWAH. 


Intoasohen  werd  hfl  ook  hier  door  de  Fnui- 
sohen  als  een  aristocraat  en  kort  daarna  door 
de  Italianen  als  een  Franschman  in  de  ge- 
vangenis geworpen.  In  1800  vertrok  by  weder 
naar  Genöve,  waar  hQ  onderscheidene  ge- 
meenteiyke  betrelüüngen  liekieedde  en  liek 
vooral  bexig  hield  met  de  beoefening  der  ge- 
schiedenis, waartoe  hy  betrekkingen  aan- 
knoopte met  mevrouw  de  Stail,  Bewjamin 
Oomtaniy  Gmzoé^  JPieM  enz.  In  1880  vestigde 
hQ  zich  weder  in  Italië,  maar  overleed  te 
Chène  bU  Genöve  den  268ten  Juni  1842.  Yan 
zyne  geschriften  vermelden  wQ:  „Histoire  des 
répnbliqnes  Italiennes  da  moyen  &ge  (1807— 
1808,  4  dln;   laatste  uitgave  1840,  10  dln)". 

—  „Histoire  de  la  renaissance  de  la  liberte 
en  ItaUe  (1832,  2  dln)'\  —  „Histoire  des 
Francais  (1821--1844.  81  dln)",  —  een 
„Précis"  daarvan  (1839,  2  dln)",  —  „Histoire 
de  la  chdte  de  Tempire  romaln  (1836, 2  din)", — 
.Julia  Sé?éra  on  Tan  992  (1822,  3  dln)",  — 
„De  la  littórature  du  midi  de  l*£nrope  (1813)", 

—  en  „Etudes  sur  les  sciences  sociales  (1889 
8  dln)". 

Siatowa,  eene  stad  in  het  Turksche  Donau- 
Ojaleet,  op  den  rechter  oever  van  de  Donau, 
tusschen  Nicópoli  en  Boest^oek,  heeft  niet 
zeer  sterke  vestingwerken,  eenige  katoen- 
fikbrieken  en  leerlooieryen,  wat  scheepvaart, 
handel  en  wQnbouw  en  11 438  inwoners  (1881). 
Hier  werd  in  1791  de  vrede  gesloten  tusschen 
Oostenr0k  en  Turkfje.  In  1810  werd  zQ  door 
de  Bussen  verwoest;  maar  de  stoomvaart  op 
de  Donau  schonk  baar  een  nieuwen  bloeL 
Den  228ten  Juli  1877  legden  de  Bussen  er 
eene  brug  over  de  Donau,  om  met  hun  leger 
in  Boelgiurye  te  vallen.  In  het  district  Sistowa 
heeft  men  bQna  41000  inwoners  (1881). 

Sisyphus,  in  de  Grieksche  fabelleer  een 
zoon  van  AêoUu  en  van  JSnareté,  voorts  de 
gemaal  van  Mtrapê,  de  stichter  en  Koning 
van  Ephyra  (Corinthe)  en  de  uitvinder  der 
Isthmische  spelen,  wordt  voorgesteld  als  de 
schranderste  der  menschen.  H0  verried  de 
voornemens  der  goden,  verontrustte  Attica 
door  zyne  strooptochten  en  werd  om  die  reden 
door  Tkêseut  gedood.  Zyne  straf  in  den  Tar- 
tams  bestond  daarin,  dat  hy  steeds  een  rots- 
blok tegen  eene  steilte  moest  omhoog  wen- 
telen, vanwaar  het  telkens  weder  naar  be- 
neden rolde.  —  In  de  staathuishoudkunde  be- 
stempelt men  met  den  naam  van  Siiffphitmuê 
het  stelsel  van  hen,  die  den  arbeid  op  hoogen 
prys  stellen  om  den  arbeid  zelven,  zonder 
daarby  op  de  gevolgen  van  den  arl>eid  te  letten. 

Sil&a,  het  voornaamste  eüimd  van  de 
Alexandergroep,  aan  de  noordwestkust  van 
Noord-Amerika  op  67°  N.B.  gelegen  en  tot 
het  territorium  Ala^ka  behoorend,  is  bedekt 
met  uitgestrekte  dennenwouden,  maar  weinig 
geschikt  voor  den  landbouw.  Op  de  westkust, 
aan  de  Sitkabaai,  ligt  er  de  stad  Nieuw- 
Arohangel. 

Bitten,  zie  onder  Sion. 

Bitter  (Albert  Jan  de),  een  verdiensteiyk 
Nederiandsch  geschiedkundige,  geboren  te 
Chroningen  den  Isten  September  1748,  stu- 
deerde eerst  te  Groningen  en  daarna  te  Leiden 
in  de  rechten  en  werd  na  zyne  promotie  be- 
noemd tot  rentmeester  der  stads  venen  te 
Groningen  en  later  tot  drost  der  beide  Oid- 
ambten.  In  1787  moest  hy  zyne  betrekking 


nederieggen  en  bleef  ambteloos  tot  1796.  Toen 
werd  141  door  Groningen  en  de  Ommelaiidea 
alisevaardigd  naar  de  Slaten-Genermal  es  door 
deze  benoemd  tot  ambassadeur  te  Par9s.K<nt 
daarna  benoemde  men  hem  tot  lid  van  de 
eerste  en  tweede  Nationale  Vergmderiiig  en 
voorts  tot  lid  der  commissie,  belaat  met  het 
ontwerpen  eener  constitutie.  Den  SSalen  Janu- 
ari 1798  werd  hy  met  andere  heeren  in  hech- 
tenis genomen  en  op  het  Huia  in  *t  Booeh 
gevangen  gehouden.  Na  dien  tyd  heeft  hg 
zich  verwyderd  van  het  staatkundig  tocMieel, 
en  met  weerzin  aanvaardde  hy  in  1803  wederom 
de  betrekking  van  drost  der  beide  Oldaabten, 
welke  'hy  echter  in  1811  verwisselde  met  die 
van  vrederechter  van  het  kanton  Yeendais; 
deze  bekleedde  hy  tot  aan  zyn  dood  (17 
Juni  1814).  Hy  schreef:  „Voorloopiff  register 
van  charters,  privilegiën,  placcaten,  ordon- 
nantifin  enz. ,  Stad  en  lande  betreffende  eai. 
(1789)",  —  en  met  r.  ModderuuM  bewerkte 
hy  den  „Tegenwoordigen  staat  van  Stad  ea 
Lande  (1798—1794,  2  dln)",  —  terwQl  hj) 
belangryke  verhandelingen  plaatste  indewer 
ken  van  het  genootschap:  „Pro  ezcoleado 
jure  patrio*\  De  door  hem  toegezegde  „Ge- 
schiedenis van  Wedde  en  Westwoldingerlaad" 
is  achterwege  gebleven. 

Situatieteekenen  noemt  men  de  kaa^, 
gedeelten  van  de  oppervlakte  der  Aarde  ia 
den  vorm  eener  kasrt  zoo  nauwkeurig  m 
zoo  duideiyk  op  het  papier  te  brengen,  dat 
men  by  eene  vergeiyking  aanstonds  de  copis 
van  eenig  gedeelte  herkent.  Men  plaatst  de^ 
halve  op  zulk  eene  teekening,  bti  vogelper 
speetief  genomen,  al  die  by  zonderheden,  wdke 
het  eigenaardige  van  het  landsohap  nitmakes, 
niet  alleen  de  rivieren  en  wegen,  maar  oek 
de  gebouwen  en  zeUli  de  boomen  en  de  vruch- 
ten, die  er  op  verschillende  akkers  groeien, 
waarby  voorts  de  onefTenheden  van  den  bodem 
niet  worden  vergeten.  Het  geschiedt  meest  vol- 
gens een  bepaalden  maatstaf  en  naar  de  theorie 
van  XeAMkum,  die  tegen  het  einde  der  vorige 
eeuw  een  werk  over  het  situatieteekenen  in 
het  licht  zond. 

Siwa  of  Qiva,  ook  Mahadeuw  (OhrooteCM) 
geheeten,  is  de  naam  van  éen  der  Indische 
Gk>den.  Éy  wordt  in  het  zuiden  des  lands  door 
de  groote  meerderheid  en  in  het  noorden  door 
een  aanzieniyk  gedeelte  des  volks  gehuldigd. 
Hy  is  de  beschermgod  der  boetvaardigen,  wieai 
gunst  evenwel  niet  door  boete  of  onthoudfaig 
verkregen  wordt  —  hy  is  tevens  de  maohtigef 
hoog  op  den  Himalaya  (op  een  top  van  des 
Meroe)  tronende  heer  van  het  gebergte,  die 
verwoestend,  maar  tevens  louterend  en  vracht- 
baarmakend  werkt.  Algemeen  is  zyne  vereerisir 
met  den  lingamdienst  verbonden.  Als  zinnebeeld 
van  zyne  macht  draagt  hy  een  drietand  en  aeo 
Jachtstrik  (lasso),  somtyds  ook  eene  vlam  is 
zyne  hand.  Voorts  heeft  hy  een  derde  oog  ia 
het  voorhoofd  en  wordt  ook  wel  afgebeeld  nMt 
vyf  hoofden.  Zyne  gemalin  is  Panot^  ook 
wel  Doerga  of  Kali  geheeten. 

BiwaliyOene  aan  den  Onderkoning  (Khedive) 
van  Egypte  schatplichtige  oase  in  de  Libysehe 
Woestyn,  16  dagreizen  van  Alexandrië,  dioe? 
in  de  dagen  der  oudheid  den  naam  van  Otf^ 
van  Jupiter  Ammon.  Zy  is  30  Ned.  myi  \mH 
en  tot  2  Ned.  myi  breed,  ligt  29  Ned.  el  benedeo 
den  spiegel  der  zee,  bestaat  uit  een  door  berg^ 


8IWAH— SDLTÜS. 


543 


omgeren  cUd  met  ondeneheidene  mereo,  beiit 
mild  besproeide  weideo,  tnineo,  korenvelden  en 
pébnboflsclien,  levert  een  overvloed  van  dadels, 
meloenen,  oigven,  granaatappels,  droiven  en 
versehillende  granen  en  telt  8846  inwoners 
(1882),  die  bestuurd  worden  door  vier  tot  iet 
Èyeiks  en  geheel  en  al  onafhankel||k  z0n  van 
bet  £g3rpt&cb  geiag.  De  ingesetenen  beiitten 
meer  dan  800000  dadelboomen,  die  in  gonstige 
Jaren  9600  kameellasten  (elk  van  8  toloente- 
naars)  vmobten  opleveren.  —  In  de  hoofdflaatt 
l^wak  s0n  sommige  der  yan  leem  gebouwde 
huilen  vgf  verdiepingen  hoog  en  de  straten 
overdekt  Het  znidel$k  gedeelte  der  oase  is 
eene  prachtige  ooftgaarde,  waar  oraiOe- appelen 
en  citroenen  groeien,  en  in  bet  dorp  Agenmh^ 
op  eene  steile  rots  gelegen,  heeft  men  over- 
bltlftelen  van  oude  tempels  en  van  diepe 
waterputten. 

Siwas  of  J^fmoast,  de  hoofdstad  van  een 
evenioo  genoemd  Turksch  c(}aleet  en  van  een 
sand^ak  in  BUein-Aaië,  ligt  niet  ver  van  den 
bovenloop  der  Kysyl-Irmak  {Halys)  op  eene 
geionde  en  Tmohtbare  hoogvlakte,  telt  onge- 
veer 50000  inwoners  en  heeft  groote  baaars, 
veel  ntfverheid  en  een  aaniienl|ken  transito- 
handel. 

Slx  is  de  naam  van  een  oud  geslacht ,  dat 
zich  omstreeks  het  einde  der  sestiende  eeuw 
uit  FrankrOk  in  Nederiand  heeft  gevestigd. 
Onder  dien  naam  vermelden  wQ: 

Jam  iSup,  ambachtsheer  van  Wimmenum  en 
Yromade,  geboren  te  Amsterdam  den  14den 
Januari  1618  en  overleden  den  28sten  Mei 
1700  als  burgemeester  en  raad  van  Amsterdam. 
Hg  was  gehuwd  met  Matsartika  7Wp,  eene 
dochter  van  den  burgemeester  Nioolaa$  Tulp. 
Hg  was  een  begunstiger  van  de  dichters  dier 
dagen  en  zelf  een  verdiensteigk  Latijnsch  en 
vooral  Nederlandsch  dichter.  Daarvan  getui- 
gen zSn  bigspel:  „Onschuld'*,  z^jn  treurspel 
„Medea",  z0n  gedicht  „Muiderberg"  en  onder- 
scheidene verspreide  gedichten. 

Jam  8ix  van  Chamdditr^  een  zoon  vanJoco^ 
aia^  en  desgelijks  een  beoefenaar  der  dicht- 
kunst Ht)  was  geboren  te  Amsterdam  den 
20sten  Februari  1612,  werd  op  zt)n  vtjftigste 
jaar  door  eene  miltziekte  aangetast,  zoodat 
hü  zich  naar  Spa  begaf  en  die  badplaats  in 
verzen  verheerlOkte.  Later  reisde  hg  in  Frank- 
rgk,  SpaiUe  en  Italië,  bleef  meer  dan  tien 
Jaren  van  zgn  vaderland  verwgderd  en  bezocht 
daarna  Engeland.  HQ  leverde:  ,,Poézt|,  ver- 
deeld in  zes  boeken  en  eenige  opschriften 
(1657)",  —  en  „Davids  Psalmen,  op  de  gewoon- 
lijke wgzen  gergmd  (1674;  8de  druk,  1765)". 
i^n  sterfjaar  is  onbekend,  maar  men  weet 
dat  hg  in  de  Zuiderkerk  te  Amsterdam  werd 
ter  aarde  besteld. 

Jhr.  mr.  Sêndrik  Sia  van  RüUgmn,  een 
gverig  bevorderaar  der  schoone  kunsten.  Hg 
werd  geboren  den  4den  September  1790,  was  lid 
der  ridderschap  der  provincie  Noord-Holland, 
lid  van  den  Baad  der  stad  Amsterdam  en  van 
het  Koninkigk  Nederlandsch  Instituut,  zag 
zich  tot  voorzitter  van  dit  lichaam  benoemd  en 
overleed  te  *s  Graveland  den  24sten  Augustus 
1847. 

Mr.  WüUm  Sioff  geboren  te  Amsterdam  den 
19den  December  1761.  Hg  promoveerde  in  1779 
op  eene  dissertatie  „De  Magno  Mariae  Privile- 
gio".  Na  reeds  verschillende  betrekkingen  te 


hebben  bekleed,  o.  a.  die  van  secretaris  van 
*sLands  vloot,  werd  hg  in  1795  gevolmachtigd 
naar  Fargs  tot  het  sluiten  van  den  vrede  met 
Frankrgk,  die  op  den  16den  Mei  van  dat  jaar 
te  'sGravenhage  is  geteekend.  Van  1802  tot 
1805  was  hg  lid  van  de  Personeele  Oommissie 
wegens  de  Oost  Indische  zaken,  en  intusschen 
maakte  hg  deel  uit  van  de  Ck>mmissie,  in  1808 
naar  Frankrgk  gezonden  om  te  handelen  over 
den  bgstand,  door  de  Bataaftiche  Republiek  te 
leveren  tegen  Engeland.  Hg  werd  in  1805 
benoemd  tot  lid  van  den  Staatsraad  der  Ba- 
taaüMhe  Republiek  en  begaf  zich  in  1806  met 
VerMuMy  Qogél^  van  Sijfrum  en  JBraniim  naar 
Frankrgk  om  hoofdzakeigk  het  tractaat  te 
negotieeren,  krachtens  hetwelk  de  troonbe- 
klimming  van  L<mi$  Napoleon  zoude  plaats 
hebben.  Onder  diens  regeering  was  hg  lid  van 
den  Staatsraad,  toekende,  als  eerste  com- 
missaris des  Konings,  het  tractaat  van  Fon- 
tainebleau  van  11  November  1807  en  werd 
hg  het  volgende  jaar  buitengewoon  gezant  en 
gevolmachtigd  müuster  aan  liet  Hof  van  Rus- 
land. Hg  was  honorair  lid  van  het  Bataaftch 
Genootschap  van  proefondervindeigke  wgsbe- 
geerte  te  Rotterdam,  ridder  van  de  koninkigke 
orde  van  Verdienste,  grootkruis  van  de  konink- 
igke orde  der  Unie,  officier  van  het  Legioen 
van  Eer,  enz.  In  1810  werd  hg  benoemd  tot 
Intendant  des  biens  de  la  couronne  en  Hollande 
en  overleed  te  Arasterdam  den  SOsten  Juli  1811. 

Comelis  Okarlet,  baron  Six  van  OUrleéky  een 
broeder  van  den  voorgaande.  Hg  werd  geboren 
te  Amsterdam  den  dOsten  September  1772, 
promoveerde  in  1792  te  Leiden  op  eene  dis- 
sertatie „De  Edicto  Nannetensi,  ab  Henrico  IV 
protestantibus  dato,  a  Lndovico  XIV  lursus 
erepto".  In  1808  werd  hg  Ud  van  den  Raad 
der  stad  Amsterdam,  en  was  van  1806  tot  1807 
lid,  in  1807  president  der  Vergadering  van 
Hoog  Mogenden.  Na  de  troonbeldimming  yan 
LoMU  Napoléon  werd  hg  eerst  benoemd  tot 
thesaurier  van  Amsterdam,  daarna  tot  staats- 
raad en  tot  directeur-generaal  der  publieke 
schuld.  In  1810  benoemde  Keizer  NapoUom 
hem  tot  mattre  des  reqaêtes  en  directeur  van 
het  grootboek  der  publieke  schuld.  Na  onze 
bevrgding  van  de  Fransche  overheersching 
was  hg  vice  president  der  Vergadering  van 
Notabelen  ter  beoordeeling  van  het  ontwerp 
der  grondwet  en  trad  hg  op  eerst  als  direc- 
teur-generaal der  centrale  kas  en  nationale 
schuld,  daarop  (1814)  als  secretaris  van  Staat 
en  toen  (1815)  als  minister  van  FinanciSn,  welk 
ambt  hg  bekleedde  tot  in  1821.  Hem  werd 
in  1821  de  titel  verleend  van  l>aron  met 
overgang  volgens  recht  van  eerstgeboorte.  Na 
zgne  aftreding  als  minister  was  hg  president 
van  de  Nederlandsche  Handelmaatschappg  en 
werd  hg  benoemd  tot  minister  van  Staat.  Hg 
was  directeur  van  de  Hollandsche  Maatschappg 
der  Wetenschappen  en  honorair  lid  van  het 
Provinciaal  Utrechtsch  Genootschap, —  voorts 
kommandeur  van  de  koninkigke  orde  van  de 
Unie,  later  van  de  keizerigke  orde  der  Reunie 
en  grootkruis  der  orde  van  den  Nederland- 
schen  Leeuw.  Hg  overleed  te  Utrecht  den 
8den  Juni  1888. 

Siztufl  is  de  naam  van  vgf  Pausen  te 
Rome,  nameigk:  Siatuê  I,  een  Romein,  die 
in  116  (119)  den  Heiligen  Stoel  beklom  en, 
naar  men  meldt,  in  126  (127)  onthoofd  werd, 


544 


SIXTÜ8-SJAL0T. 


■oodftt  men  hem  later  als  martelaar  Tereerde; 
—  8ixiM9  Ilf  uit  Athene  afkonutlg  en  ia 
t57  tot  Pans  gekoseo;  hQ  werd  b|i  de  ver- 
TOlging  der  Christenen  onder  Valenamu  ter 
dood  gebracht;  —  iXxtmê  III y  een  Romeinen 
sedert  482  aan  het  bewind;  hU  aond  den  hei- 
ligen Fairiemi  naar  Ierland,  deed  de  kerk  Tan 
8anta  Maria  Maggiore  Terryzen  en  overleed 
in  440;  —  Sixiut  IV,  eigeniyk  Ftanomeo 
d'Alhmcóla  ddla  BoMre,  geboren  den  228ten 
Joli  1414  te  Celle  bQ  Savona  en  de  aoon 
van  een  yiasoher,  werd  eerst  generaal  yan 
de  Orde  der  Franciscanen,  bezoedelde  als  Pans 
^n  naam  door  nepotismns  en  simonie,  gaf 
aanleiding  tot  oorlogen  en  samenzweringen 
en  Toerde  door  de  bul  Tan  1468  in  Bpai^e  de 
Inquisitie  in,  maar  bouwde  tevens  de  BixtQn- 
sche  kapel,  eene  brug  over  de  Tiber  en  eene 
groote  waterleiding,  versierde  Rome  met  fraaie 
gebouwen  en  overleed  den  12den  Augustus 
1484;  —  Sixtui  F,  eigenl||k  Felio$  FeretU, 
geboren  den  18den  December  1621  te  Grotte 
a  Mare  bU  Montalto  in  de  mark  Anoona.  HQ 
was  een  boerenzoon  en  moest  in  zijne  jeugd 
voor  geld  de  zwanen  hoeden.  Eén  zQuer  bloed- 
verwanten, een  Franciscaner  monnik,  bezorgde 
hem  in  een  klooster,  waarna  hy  te  Ferrara 
en  te  Bologna  studeerde  en  leeraar  werd  in 
het  kerkelijk  recht,  eerst  te  Rimini,  daarna  te 
Siéna,  voorts  in  1648  priester,  doctor  in  de 
godgeleerdheid  en  directeur  van  de  klooster- 
school aldaar.  Sedert  1661  schitterde  htf  te 
Rome  als  kanselredenaar,  hoewel  zUn  werk 
over  de  mystieke  godgeleerdheid  en  zQu 
„Qulden  register",  een  uittreksel  uit  de  ge- 
schriften van  Ariitótdet  en  van  diens  com- 
mentator Averrhoëi,  hem  veel  verdriet  berok- 
kenden. In  1667  werd  h0  inquisiteur-generaal 
te  VenetiS,  in  1660  consultor  van  het  Heilig 
officium  te  Rome,  professor  aan  de  universiteit 
en  procureurgeneraal,  in  1666  vicaris-generaal 
van  de  Franctocaner  Orde,  bisschop  van  Sant* 
Agata  dei  Goti  en  pauseiyk  biechtvader,  en  in 
1670  cardinaaL  Als  zoodanig  noemde  hy  zich 
MonidUo  en  hield  zich  hoofdzakeiyk  bezig 
met  wetenschappeiyken  arbeid,  werken  van 
weldadigheid  en  vrome  stichtingen  en  scheen, 
ziek  en  zwak  van  ouderdom,  alleen  aan  ^n 
dood  te  denken.  Juist  deze  omstandigheid  be- 
woog na  het  overiyden  van  Chrt^orims  XIII 
de  cardinalen,  hem  tot  Paus  te  kiezen,  daar 
zy  hem,  zoo  zy  meenden,  gemakkeiyk  naar 
hunne  hand  zonden  kunnen  zetten.  Nu  echter 
ontdeed  Sixtuê  zich  van  zyn  masker,  wierp 
den  staf  weg,  waarop  hy  leunde,  en  betoonde 
zich  even  zoo  gestreng  als  hy  te  voren  zacht- 
moedig was  geweest  Hy  vernietigde  de  roo- 
verbenden  in  den  Kerkeiyken  Staat,  zorgde 
voor  eene  onpartydige  rechtspleging,  beperkte 
de  kosten  van  i^ne  Hofhouding  tot  het  vol- 
strekt noodige,  herstelde  de  naar  hem  ge- 
noemde groote  waterleiding  (Aqua  Felioe), 
vermeerderde  de  Yaticaansehe  boekery,  deed 
hiervoor  een  prachtig  gebouw  verryzen  en 
stichtte  eene  eigene  drukkery,  waar  de  werken, 
van  den  heiligen  Ambrotimi,  eene  nieuwe  uitgave 
der  „Septuagint  (1687)**  en  de  „Ynlgata  (1490)** 
werden  ter  perse  gelegd.  Ook  zorgde  hy 
voor  den  bloei  der  ny  verheid  door  het  stichten 
van  zyde-  en  wolspinneryen  en  door  lïet  op- 
heffen van  bezwarende  tollen.  Het  aantal 
cardinalen  bepaalde  hy  op  70,  en  in  godge- 


leerde gesehiUen  legde  hy  eeae  ongomeoae 
omalehtigheid  aaa  den  dag.  Hy  legde byv.het 
iwygen  op  aaa  de  JeaoXeten,  die  in  shfd 
waren  getaakt  met  de  nniversitait  teLeavsa. 
Daarentegen  nam  hy  met  yver  deel  aaa  de 
staatkun^ge  aaagelegeaheden  van  zyn  t04. 
Ia  de  twisten  tnssohen  Frankryk,  Spai^e  ea 
Navarre  speelde  hy  eene  merkwaardige  rol  ea 
ondersteunde  de  Qm9êê  tegen  de  Hngenotea. 
Voorts  deed  hy  BIMhM  vao  Engehwë, 
Hendrik  III  en  Héndnk  «o»  ifoMNtv  in  dea 
ban.  Hy  overleed  den  278ten  Augustas  1606, 
6  mülioen  sendi  nalatende.  De  Senaat  plaatste 
het  standbeeld  van  deaen  Paus  op  het  Ospi- 
tool,  maar  het  werd  weldra  omvetgeworpea 
door  het  volk,  dat  hem  haatte  wegens  ^ne 
gestrengheid.  Hy  beaat  een  sohimnder  oordeel, 
maar  was  als  heerscher  een  dwingeland,  ter 
wyi  hy  veel  grooter  belang  stelde  in  stss^ 
kundige  dan  in  godsdienstige  aangelegeaheten. 

Sjaal,  zie  SkoÊoL 

Sjaoh,  een  Perzisch  woord,  dat  Jtomng  of 
«MMMToft  betekent,  is  de  titel  vaa  de  KobIb- 
gen  van  Perzië,  van  Afghaaiatan  en  vaa  oa- 
dersoheideae  voormalige  heeraohappyvoeiden 
in  Indie.  Intnssohen  wordt  hna  in  officieels 
stukken  de  naam  van  Mtoa  of  Pa<^a*  toe- 
gekend. 

Sjakal,  aie  onder  JakkmLt. 

8|)alot  (Allium  asealonicum  L^  aie  bf- 
gaande  figuur  in  a),  is  de  naam  van  eene  plaat 
uit  de  fiunilie  der  lAUaoêëm.  Zy  heeft  klefaie. 
dicht  by  elkander  geplaatste  bollen;  de  steagei 
is  éen  tot  twee  Ned.  pahn  hoog,  de  bladerea  4^ 


OV). 


AUium  cucaloncium. 
smal,  priem-  en  buisvormig,  en  het  bloemschen» 
heeft  de  gedaante  van  een  bol.  De  bloemea 
zyn  vóór  het  bloeien  in  eene  vliezige  blo6«- 
Boheede  opgesloten  en  het  kroonachtig  bk)ett- 


SJALOr-SJAMTL. 


546 


dek  Is  PM»  mei  Iftneefcreraiige  toppeit.  De 
meeldnden  (zie  h)  ^n  loo  laag  als  hel  Uoem- 
éek  en  de  drie  Masenele  helmdraden  bVii» 
100  breed  als  4  laag  süb,  doordien  i|  aaa 
de  batte  iSn  Terbreed.  Men  meent,  dat  de 
KnUsTaarders  deae  plant  nit  Aaoalon  liebben 
medesebraeht  en  dal  4  daaraan  haar  naam 
ontleent  ZV  behoort  tot  de  toorten  van  het 
geelaeht  AUinm,  die  gektreekt  en  alt  teetptft 
gegeten  worden.  •—  Bene  Terteheftdenheld  mei 
meer  oitgerekte  bollen  it  bekend  onder  den 
naam  Tan  ^dknu. 

Sjiamaninmng.  De  getehiedenit  der  Tol- 
ken maakt  gewag  van  yertohillende  stammen, 
die  lich  niet  tol  het  begrip  van  een  Hoogste 
Wesen  konden  Terheflén  en  op  godsdieiullg 
gebied  de  groflite  en  londerlingste  denkbeel- 
den koesterden.  Deae  laatste  met  hnaae  too- 
Tersprenken  en  pleehtigheden  bestempelt  men 
met  den  naam  Tan  ^kmamiwimi^  afliomstig 
Tan  het  Indisohe  woord  Otmmmui,  dal  de  be- 
teekenis  heeft  van  BoeddhcMuehe  boeidiHffm. 
Inaonderheid  geeft  men  den  naam  van  ^a- 
wtamm  aan  priesterigke  heelmeesters  der  Noord- 
en Oost-AiiatisdM  stammen,  enraren  intoover- 
knnsten  en  als  bemiddelaars  optredend  tosschen 
de  Qoden  en  de  menschen.  Zg  geren  voor, 
openbaringen  te  ontvangen  omtrent  toekom- 
tAge  gebeurtenissen  en  komen,  terwgiiQ hnn 
gesang  met  velerlei  bewegingen  begeleiden, 
in  een  toeetand  vaniennwaehtigeoverprikke- 
ling,  die  lieh  allengs  tot  krampachtige  stoip-. 
trelckingen  verheft.  Op  dergelUke  wt|aealsde 
fiyamanen  van  Siberië  gedragen  xich  ook  de 
geneeskundigen  (Pii^es)  in  Noord-Amerika, 
de  tooverprieeters  van  Znld-Amerika  en  de 
feti^maanen  (Ifgangas)  in  Zoid-Aürika,  welke 
laatsten  tevens  regenmakers  x||n.  <}elt|k  ellce 
■lekte  aan  den  invloed  van  een  toovenaar 
toegesohreven  wordt,  aoo  meent  men  ook, 
dal  daardoor  het  sterven,  aeUil  bQ  boogen 
ouderdom,  wordt  veroonaakt;  men  is  alaoo 
btf  de  vereerden  van  het  SJamanismns  van 
oordeel,  dat  de  mensoh  tot  de  onsterMigke 
weaens  behoort,  maar  dat  boosetoovenarQ  hem 
om  het  leven  brengt  Vooral  heersoht  dit  ge- 
voelen bO  de  inboorlingen  van  Zuld-Afrika, 
die  den  fbti^man  steeds  raadplegen  omtrent 
de  oomak  van  een  sterijseval.  Aan  hem  wordt 
eene  hoogere  wetensehiq»  toegekend,  en  alle 
wicheiarO,  alle  tooversimuken  en  me\h  de 
geestenklopperQ  van  onze  dagen  behoorentot 
het  Sjamanismus.  Op  verdachte  personen  wordt 
het  godsoordeel  (ordalium)  toegepast,  berustende 
op  de  dwaling,  dal  eene  onzichtbare  almacht, 
op  kunstmatige  wQze  geraadpleegd,  eene  recht- 
vaardige besUssing  moet  geven.  Zulke  gods- 
oordeelen  (bQv.  het  innemen  van  vergif)  iffn 
in  Afrika,  Indië,  Arnbië,  Nieuw-Oninóa  eni. 
in  zwang,  terwtfl  men  se  in  Amerika  niet 
aantreft.  Ook  in  ifinropa  waren  4  als  water- 
proef^ ketelvang,  het  loopen  over  gloeiend 
Dzer  tot  zeUb  na  de  middeneeawen  in  ge- 
bruik, en  men  vindt  ie  nog  in  de  oorlogen 
der  volkeren  en  in  het  tweegevecht;  ook  deie 
behooren  tot  het  (Syamantomus  en  getoi- 
gen  alioo  van  een  bdurompen  geest,  verre 
verwyderd  van  dien  des  Clirlstendoms.  Het 
iSlIamanismus  berust  alioo  op  de  gedachte, 
dal  men  de  oniichtbare  machten  kan  dwingen; 
vandaar  de  linnebecldige  gebruiken  en  ge- 
heimilttnige  tooverspreuken.  Zulk  eene  verre- 
XIIL 


gaande  leUbmlslelding  sMCt  bovenal 

plechtigheden  en  linnebeelden;  ook  het 
^  te  m  de  filMuBanen  een  tooverformnlier, 
dat  eene  bepaalde  werking  heeft  op  den  wil 
der  Godheid.  De  Boeddhaftten  hebben  wéUi 
bidmaehines  uitgevonden,  die  in  bewegtaig 
gebracht  worden  om  een  gebed  tot  in  heten- 
eindige  te  herhalen,  daar  iH  meenen,  dat  -de 
Godheid  al  die  machinale  gebeden  wel  degeiyk 
In  aanmerking  neemt.  Ook  de  offordienst,  uit 
een  gevoel  van  dankbaarheid  ontstaan,  te  in 
SJamanismns  ontaard,  daar  de  oiferaar  ver- 
gelding verwacht  voor  de  aangebodene  gaven. 
Nergens  heeft  dit  iel/bedrog  dieper  wortelen 
geschoten  dan  in  Indië;  hier  staan  aan  hel 
hoofd  van  het  GDamanismus  de  Brahmanen, 
lich  beroemend  op  eene  ul^ewerkte  thesrie, 
op  diepiinnigheid  van  denkbeelden  en  op  eene 
dulien4|arige  oefening,  loodal  aan  hen  alleen 
de  geheime  beleekente  en  de  kracht  der  ptodn 
HglMden  en  spreaken  bekend  Meven,  terwfl  i| 
■elven  sich  bovenmenschelUke  eigenschappen 
tsd^enden  en  sIch  tot  in  het  vleetch  verMba« 
■en  goden  verhieven.  Alle  volken  huldigden' 
vroeger  het  SJamantemus,  en  slechts  wefaiig» 
hebben  lich  daarvan  vdkosMn  genrMsd^ 
Heksenprocessen  behooren  lelte  in  ons  Vader- 
land nog  niet  tot  den  lang  verleden  tOd,  en 
de  gedadile,  dat  men  met  veer  geld  gekecfata 
lielmissen  de  Godheid  kan  noodmücen, 
of  genen  uit  het  vagevuur  naar  den 
brengen,  te  btf  het  groe  der  B.  KalhoUeke 
Ohrislenen  nog  algemeen.  In  het  algemeen  te 
de  onontwttkelde  menigte  ner  geneigd,  aan 
eene  ilnnebeeldige  handeUng  eene  bovenna*' 
tuurltlke  werking  toe  te  schreven  en  alaoo 
het  Sjamanismus  te  huldigen.  Dit  laatete  kan 
alleen  door  het  verspieiden  van  verli<Ate 
denkbeelden  en  door  een  beroep  op  het  geaond 
versUnd  worden  bestreden. 

Stiamyl,  een  Imam,  T^kessenhoofdman 
en  aanvoerder  der  bergvolken  in  den  sti#i 
tegen  de  Bussen  en  geboren  in  1797  te  Aoel 
Himry  in  het  noordelWk  gedeelte  van  Dagestan, 
genoot  onder  r«fi  MoUak  Dêfddl-êdéèt  grsn- 
dlg  onderwtfs  in  de  Arabische  taal  en  wgs* 
begeerte  en  onderscheidde  lieh  reeds  in  i|^ 
)mgA  door  trotschheid  en  een  oabuigiamen 
wit  Met  belrekklag  tot  den  godsdienst  hMe 
h0  over  tot  eene  vemienwing  van  het  SoeÉa» 
mus,  welke  eerlang  de  verschillende  staounea 
van  Dagestan  op  het  nauwst  met  elkaiHifr 
verbond.  H|  verkeerde  ate  nsoerlde  (geesle- 
mke)  in  sthie  geboorteplaats  en  nam  in  18M 
met  üêfdéa-edékm  deel  aan  den  opstand  tegen 
de  Bussen.  By  het  legevierend  voorwaarts 
mlEken  van  deien  onder  JBom»  namen  die  belde 
mannen  de  wffk  naar  de  bergvesting  Himrr. 
BO  de  bestorming  van  18  Ootober  1881  snan- 
vdden  al  de  verdedigers  behalve  ifflawjil,  die 
gewond  liggen  bleef  en  ate  door  een  wender 
aan  den  dood  ontsm^ite.  Dtt  verleende  hem 
den  straalkrans  der  heiligheid,  en  daar  hV 
buitendien  een  indmlcwekkend  voorkómenen 
schuierende  gave  ate  redenaar  beail, 
hg  eerlang,  tot  opperhoofd  der  sectege- 
konen,  waarna  htf  zich  begverde,  de  berg- 
volken van  Dagestan  door  den  band  der 
godsdienstige  geestdrift  te  vereenigen.  Innos- 
derheld  steMe  hel  door  hem  voorgeschreven 
van  oorlogvoeren  de  bergvolken  in 
in  de  worstoUng  tsgra  de  Baswn  Ie 


eene 


546 


SJAMYL— SJIYTEN. 


Tolhifdett.  Toea  geaeiMl  BrmUê  den 
AagonÈOB  1889  de  bergrestiiig  Aehoelgo  b» 
waakopigen  tegemtaad  inaam,  oatkwam  Sftmtfl 
wederom  op  eeae  oabegrtfpelVke  wUie.  Na 
T6ittgde  hy  iSa  aetel  ia  de  borgyertiag  DargOy 
btaeht  er  de  BoBaea,  die  haar  ia  1848  ator- 
meaderhaad  wildea  iaaeaiea,  mei  groot  ver- 
liea  aaa  het  wükea  ea  deed  ia  1848  eea  iaval 
ia  het  aaa  de  Boisea  oaderworpea  gebied  der 
Awarea.  Ook  oader  het  atadhonderMhap  Taa 
IToroiuaw  |  aette  hy  dea  ttrOd  yoort  tegea  de 
geweldige  overmacht  der  Boaaea.  Ia  het  toI* 
geade  Jaar  yeroTorde  hy  Kabarda,  maakte 
lich  moester  yan  de  yestiag  Gerghebil  ea  bleef 
ia  haar  beait,  toea  Wor&ngow  vaa  18—16  Jaai 
haar  ia  1847  belegerde.  Toea  hg  voorta  in  1848 
ia  de  yeatiag  Salty  was  iagealotea,  aloeg  hU 
er  lioh  doorheea  mi  oatkwam  in  het  gebergte. 
Dat  gelakte  hem  erenaeer,  toea  de  Teettag 
Achoelgo  aa  eeae  belegeriag  Taaelfmaaadmi 
op  dea  89atea  Aagaatoa  1849  eiadelj0k  ia  haa- 
dea  der  Boaaea  viel.  Geetadig  riep  htf  de 
▼olkerea  vaa  dea  CaaeaaoaoptotdeaheiUgea 
oorlog,  aaanMurdde  ia  1867  bU  de  Terek  en 
de  Koebaa  aogmaala  dea  atefd  tegen  de 
BoMoa,  leTorde  voorapoedige  gerechtea  ia 
T^je^aa  ea  strekte  ia  de  Tolgeade  Jarea  atfae 
atro<^itochtea  ait  tot  ia  de  Traaa>C^oa8iaehe 
▼lakte.  Na  het  aitbaratea  yaa  dea  Krimooriog 
Tatte  Sjfcmmlf  door  de  ▼Vaadea  vaa  BoslaBd 
oaderaleaad,  wederom  de  wapeaa  op,  doohop 
dea  26Btea  Aagaataa  1869  aioeat  bU  lich,  geheel 
mi  al  iagealotea  op  dea  berg  Ghoaib,  aan  dea 
Boaaiaehea  Vorst  Barfaiiiukif  OTergevea.  HQ 
werd  eerat  aaar  Peterabarg  gebracht,  sag  aioh 
daaraa  Kaloega  tot  yerblUft^loata  aaageweaea, 
ea  Tortrok  vaahier  ia  1868  aaar  Kiew  ea  ia 
1870  aaar  Mekka.  HQ  overleed  ia  1871  te 
Mediaa.  —  £éa  itfaer  ooaen  dieat  ia  het 
Boaaiaohe  leger,  ea  een  ander,  Oktm  Mekmwd^ 
verliet  Boalaad  ea  begaf  aich  aaar  Coastaa- 
tlaopel;  in  1877  voerde  htl  bevel  over  eea 
T^jerkeaaiach  vrQkorpa  ia  Armeaiè. 
ajjanghai ,  aie  akamghai. 
8|)edi0B,  eea  goaveraemeat  ia  Boaaiach 
Polea,  ligt  ia  het  ooatelDk  gedeelte  dealaada, 
toaaohen  de  Boeg  ea  de  Wiepri  ea  telt  op  onge- 
veer 260  D  geogr.  mtfl  raim  280000  ia woaera 
(1888).  Het  ia  over  het  geheel  vlak  ea  heeft 
ftaaie  boaaohea  ea  vroehtbare  graanlaadea. — 
De  eveasoo  geaoemde  koofMad  vaa  het  goa- 
veraemeat ligt  aan  dea  apoorweg  Brest- 
Litowak-Waraehaa  en  telt  bOna  18000  iawo- 
aera.  Er  is  een  prachtig  kastel  ea  een  deftig 
laadhais.  Er  wordt  eea  aaaaleaigke  haadel 
gedreven  ia  tarwe. 

SIjeiremelgew  is  de  aaam  vaa  eea  oad 
Boaaiach  gealaoht,  met  het  Hoia  Momanaw 
venaaagaohapt  Iwtm  WamljmoU^  afênmetjmo 
oaderaeheidde  aioh  oader  Gaaar  Iwm  II  dê 
Vêrtokrikkdühê  in  vele  veldalagen  tegea  de 
Krimaohe  Tartarea,  alamede  bff  de  verove- 
riag  vaa  Kaaan  ia  1652.  ZQa  aooa  Feior 
IwamcmUf  ^trtmetfem  sloot  ia  1618  en  ook 
later  een  voordeeligen  vrede  met  Polen.  — 
Bariê  JPeirawU^f  gnaf  afêremetjêWj  generaal- 
veldmaarschalk  ea  éea  der  hervormers  van 
het  Boaaiache  leger  oader  JP«iêr  de  Grootey 
geborea  dea  25Btea  April  1652,  werd  in  1682 
tot  bojaar  benoemd,  sloot  dea  12dea  December 
1689  met  Koaiag  Jokam  Sobiéiki  vaa  Polea 
dea  vrede  ea  daarop  met  Keiser  LeopM  I 


eea  varboad,  veroverde  de  OoatioeproflnelCa, 
vooral  door  atfae  overwiaaiagen  op  dea  Zweed- 
aohea  generaal  SekUppmiaek  bg  Doipat  ea 
aaa  de  Embaeh,  ea  voerde  bO  Poeltawa  mat 
aitatekead  beleid  bevel  over  het  oeatrvm  der 
BoMoa.  HQ  werd  ia  dea  gravenataad  opgeao- 
mea  ea  overleed  dea  17dea  Fdbraarll719.— 
MRekM  Bori$iowii^\  graaf  l^êtêmeifew,  oodate 
aooa  vaa  dea  voorgaaade  ea  Koaalaoh  geaeraal- 
au^K>or,  geboren  dea  latea  September  1672, 
oaderteekeade  aiet  /^'mflr&w  de  traetatea  net 
Torktfe  aaa  de  Proeth  dea  ISdea  JaU  1711 
ea  te  Adriaaopel  dea  ISdea  JaU  1718,  en 
overleed  te  Kiew  ia  1714.  ZQae  brleffrine- 
liag  met  Gaaar  Fêimr  dê  OrooU  werd  doot^ 
aooa  la  het  licht  gegevea  (1674—1779,  6 
dia).  —  29ieolm  FHTo^riUf,  graaf  afêrmetfm, 
oppei^kamerheer  dea  K^aera  en  geboren  ia 
1761,  atichtte  ia  1808  te  Moekoa  een  naar 
hem  geaoeaid  hoq^itaal  voor  holpbehoefeade 
vreemdeliagea  ea  overleed  den  Mem  Janoari 
1819. 

flyerif,  eea  Arabisch  woord,  dat  M%, 
vmrkmm  beteekeat,  ia  hg  de  Mohammedaaea 
de  titel  der  aakoaieliagea  van  dea  Profeet 
De  gealachtaregiatera  vaa  hen  wordea  door 
bepaalde  ambteaaiea,flMl95^«f;m/'gebeeten, 
ia  elke  lalamitiache  atad  vaa  eeaig  belasf 
getroaw  bQgehoadea  ea  jaarlUks  aiet  de  ki- 
ravaaa  der  pelgrima  aaar  dea  ^|erif  vaa  Mekka, 
ala  atamvon^  opgeaoadea.  Aaa  diea  titel  i^i 
«joveawel  geeae  ataatkoadige  voorreehtea  Te^ 
kaocht 

Sjiïten  ia  de  aaam  eener  Mohammedaan- 
aohe  aeote,  welke,  in  atr^d  met  het  gevoelea 
der  Soennieten,  AU,  den  aoon  vaa  JJboe  TM, 
dea  achooaaooa  dea  Profeeta,  als  dea  wettifea 
opvolger  vaa  Mokammêd  erkeaaea  en  de 
eerste  drie  khalifMi:  Ahoe  Bskr,  Omm  ea 
Oaiar  ala  overweldigera  verwerpea.  Deie 
aeete,  aiet  laag  aa  het  overigdea  vaa  Jfo* 
ktmmêd  oatstaaa,  trad  opealtlk  op,  toen  de 
vervolgiag  der  aanhaagera  vaa  AU  door  de 
eerste  Omtffadm  eea  gedeelte  der  Moaleaua 
tot  eea  vergeldiagaoorlog  aittartte.  Ia  FeM, 
verwaarta  de  volgeliagea  vaa  AU  sieh  het 
eerat  begavea  ea  waar  het  gekreakte  natio- 
aaliteitagevoel  aioh  aaakaatte  tegea  de  Anr 
bierea,  vond  het  fiUiltiamaa  grootea  btM  ea 
werd  er  door  dea  fiüach  Iwmad  al  8afi  M 
ataatagodadieaat  verhevea.  De  aacceaaieati9d 
heeft  laagaamerhaad  ook  eea  veraehil  vaa 
leersteUiagea  voortgebracht;  mea  gaf  aaa  de 
Soeaaa  ea  aaa  de  overleveriag  verachillende 
verklariagea,  —  aelih  werden  aommige  ott- 
sprakea  van  dea  Koraa  bestredea,  aoodat  de 
fiÜittea  ia  vele  opaichtea  vaa  de  SoeoaiteB 
aiwykea.  Ia  het  algemeen  kan  men  aanaemea, 
dat  de  fiUifet  aich  aaowgesetter  aan  de  letter 
hoadt  daa  de  Soenniet  ea  alaoo  als  de  meett 
orthodoxe  kaa  worden  beachoawd.  UiiPcff^^ 
heeft  het  l^firtiamaa  aich  naar  het  westen  nage- 
noeg in  't  geheel  aiet  ea  aaar  het  aoidoo^es 
slechts  aeer  weiaig  aitgebreid.  Yaa  afkomst  stf» 
de  OiÜUm  meestal  Ariërs,  namelOk  Penen  ea 
Indiërs.  Oader  de  Tarkea  heeft  men  er  aleohla 
in  A8erbeld4|aa  ea  Traas-Gaoeasië,  ea  Af»- 
bisohe  £|iilten  alleen  in  Bagdad  en  omstrekeB. 
Daar  de  fiyütea  het  KhalUhat  aiet  erkénaes, 
heeft  ook  de  geeatelüke  soavereiaelt  vaa  dea 
Soltaa  te  Goastantinopel  voor  heageeages»^ 
ea  de  fiyach  vaa  Pende  wordt  doorheaeeke^ 


SJÜTEN--SJOA. 


547 


als  beschennheer  des  gelooft,  geensdiis  als 
plaatsvenranger  van  den  Profeet  aangemerkt 

Sijimpansé  (Simia  troglodytes  Bhmenb.) 
of  Ckwip€ms4,  mie  onder  Aap, 

Qjir-Ali,  emir  van  Afghanistan,  een  soon 
▼an  Dost- Mohammed' Kka»  en  van  de  dochter 
van  een  stamhoofd  nit  het  noorden  van  Herat, 
bracht  aQne  Jeugd  hoofdsakeiyk  door  met  rid- 
derigke  oefeningen,  terwQl  hg  tevens  onder- 
wOs  erlangde  in  den  godsdienst  en  in  het 
schrQven  van  een  Per^achen  brief.  Als  een 
lieveling  iQns  vaders  werd  h||  reeds  vroeg, 
met  voorb^gaan  van  ondere  broeders,  tot 
diens  troonopvolger  bestemd.  NanwelUks 
echter  had  hff  na^  het  overiyden  van  Dost- 
Mohammed  (1863)  de  tengels  van  het  bewind 
in  handen  genomen,  toen  twee  ondere  broe- 
ders achtervolgens  hem  van  den  troon  zochten 
te  stoeten,  waarb0  hem  eenmaal  de  Kroon 
werd  ontrnkt.  Later  moest  hQ  strQd  voeren 
tegen  zi|n  eigen  soon  Jakoeb-Khauy  zoodat 
h||  allengs  in  een  despoot  veranderde.  Zonder 
al  die  tegenspoeden  was  h0,  volgens  getui- 
genis van  Vambétyf  een  beter  Vorst  geworden, 
daar  het  hem  niet  ontbrak  aan  welwlUendheia 
en  liefde  Jegens  sSne  onderdanen.  Dit  bleek 
vooral  bQ  den  dood  van  z|in  oudsten  zoon 
D^MlrJBd^j  die  in  den  slag  van  Ked^|bar 
(9  Juni  1866)  sneuvelde.  Sfir-AU  voerde  toen 
oorlog  tegen  éen  zSner  broeders  en  schoon  hU 
overwinnaar  bleef  in  den  slryd,  verviel  hg 
door  het  verlies  van  zgn  zoon  tot  eene  moe- 
deloosheid, die  maanden  duurde.  Zelfs  meende 
men  algemeen,  dat  de  Emir  van  Afghanisten 
krankzinnig  was  geworden.  Die  vaderigke 
teergevoeligheid  verhinderde  echter  niet,  dat 
hy  met  vasten  wil  zgn  tweeden  zoon  Jakoeh- 
KhoM  van  de  erfopvolging  uitsloot  en  den 
minder  begaafden  AJbdoMah  tot  opvolger  koos. 
Toen  JakoefhKhoM  tegen  ztfn  vader  opstond, 
werd  h||  op  sluwe  wlze  naar  Kaboel  gelokt 
en  in  de  gevangenis  geworpen,  waar  b||  vQf 
Jaar  opgesloten  bleef,  zoodat  hy  eerst  gedu- 
rende den  Jongsten  oorlog  tegen  Engeland  op 
vrge  voeten  werd  gesteld.  Sfir-AUy  zich  in 
1878  tegen  Engeland  verzettend,  werd  door 
de  vreemde  krggsbenden  zoozeer  in  het  nauw 
gebracht,  dat  htf  zich  op  de  vlucht  moest  be- 
geven en  den  21sten  Februari  1879  te  Maza- 
rii^erif  overleed.  —  Zgn  opvolger  Jdkoeb-Zham 
zocht  vrede  te  sluiten  met  de  Engelschen, 
nuttr  een  gezantschap,  door  laatstgenoemden 
naar  diens  hoofdstad  Kaboel  gezonden,  werd 
door  muitzieke  troepen  vermoord,  waarna  de 
maehtelooze  Emir  met  een  klein  gevolg  naar 
het  Engelsche  leger  vertrok,  om  zich  onder 
bescherming  te  stellen  der  Europeanen. 

SüirsB  (Leeuwenbuik),  de  hoofdstad  der 
Perzische  provincie  Fars,  in  een  bekoorigk, 
door  kale  kalkbergen  omgeven  dal,1860Ned. 
el  boven  de  oppervlakte  der  zee  gelegen, 
heeft  eene  citadel,  een  door  Kmm-Khan  ge- 
bouwd, doch  thans  zeer  vervallen  paleis,  vele 
moskeeën,  scholen,  bazars.  karavansera*s  en 
baden,  fiibrieken  van  wollen  stoffen,  zeep, 
aardewerk,  glas,  rozenwater  enz.,  een  uitge- 
breiden  handel  en  80-  40000  inwoners.  De 
straten  der  stad  zgn  nauw,  oneffen  en  mor- 
sig, de  gebouwen  en  stadsmuren  vervallen, 
de  vermaarde  tuinen  verwilderd  en  de  kas- 
teelen  in  den  omtrek  verwaarloosd.  Deze  stad 
is  de  geboorteplaats  van  de  dichters  SafU  en 

xm. 


en  niet  ver  vandaar  vindt  men  de 
bouwvallen  van  het  oude  Persépolis.  De  om- 
streken van  Sjiraz  zQu  vermaard  wegens  de 
rozenteelt  en  den  wgnbouw.  Sjwaz  was  na 
den  val  der  Sanamden  de  residentie  derKha- 
lifen  in  het  midden  der  7de  eeuw  en  bloeide 
vooral  onder  Dtfoii^-Jthan  en  zyne  opvolgers 
als  het  middenpunt  der  Perzische  kunst  en 
wetenschap.  Tegen  het  einde  der  14de  eeuw 
werd  zg  door  Timoor  veroverd.  Vooral  had 
zg  veel  te  igden  van  aardbevingen;  het  laatst 
in  den  aanvang  van  Mei  1878,  toen  zg  bgna 
geheel  verwoest  werd  en  er  10000  menschen 
om  het  leven  kwamen. 

fiüifijkow  (Alexander  Semenowit^),  een 
Buasisch  admhraal,  minister  en  schrgver,  ge- 
boren in  1754,  volbracht  als  zee-officier  onder- 
scheidene reizen,  werd  in  1812  staatssecretaris, 
schreef  in  die  betrekking  tot  1815  ondenchei* 
dene^  later  (1816)  door  hem  verzamelde  o^ 
roepingen,  manifesten,  nkazen  en  proclamatifin, 
die  van  vaderlandlievende  geestdrift  getulgeoy 
werd  in  1816  president  der  Académie  van 
Buasische  taal,  in  1820  lid  van  den  Bgksraad 
en  in  1824  minister  van  Openbaar  Onderwgs, 
alsmede  directeur-generaal  der  geesteigke  aan- 
gelegenheden van  alle  niet-GHrieksche  kerkge- 
nootschappen in  Rusland  en  overleed  in  April 
1841.  Zgae  verzamelde  werken  verschenen  in 
1823—1833  in  14  deelen,  en  zgne  brieven  en 
gedenkschriften  werden  uitgegeven  door  Zii- 
sdow  en  Samariné 

Stjitomer,  in  het  Poolsch  ZjfiomiorMj  de 
hoofdstad  van  het  Bussische  gouvernement 
Vollhynië,  ligt  aan  de  Teterew,  telt  bgna 
40000  inwoners,  heeft  10  Grieksch- Bussische 
en  2  B.  Katholieke  kerken,  een  klooster  der 
Bemardgnen,  eene  synagoge,  een  gymnasium, 
eene  kweekschool  voor  onderwgzers,  2  He- 
breeuwsehe  boekdrukkergen,  83  fabrieken, 
waar  leder,  hoeden,  kleederen  enz.  worden 
vervaardigd,  en  een  levendigen  handeL  In 
1240  en  1287  had  zg  veel  te  igden  van  de 
Tartaren,  en  in  1320  werd  zg  veroverd  door 
CMAmm^  vorst  van  Lithauen.  DeKhan  J«i^ 
verwoestte  haar  in  1399,  maar  reeds  in  1444 
was  zg  weder  éene  der  aanzienigkste  steden 
van  Lithauen,  verkreeg  in  1544  het  Maagden- 
burger  recht  en  werd  het  daarop  volgende  Jaar 
eene  prooi  der  vlammen.  In  1606  werd  zg 
nogmaals  door  de  Tartaren  verwoest,  maar 
kwam  weder  tot  aanmeriLcigken  bloei  onder 
de  Poolsohe  heerschappg,  die  aan  haar  als 
hoofdstad  van  het  woiwodeschapKiew  dezelfde 
rechten  toekende  als  aan  de  residentie.  In  1778 
werd  zg  met  Busland  vereenigd  en  in  1804 
de  hoofdstad  van  het  gouvernement. 

Sjiwa,  zie  Shoa, 

Sjoa,  een  onaf hankeigk  Christeigk  koning- 
rgk  in  het  zuidoosten  van  Abessiniê.tnssohen 
8«80'— 11**  N.  B.  en  38*— 40**80'  O.  L.  van 
Greenwich,  is,  evenals  Abessinië,  een  hoog^ 
land,  waar  de  Bas  Goedroe  (3650  Ned.  el 
hoog)  en  het  Goeragoeégebergte  (2  600  Ned.  el 
hoog)  zich  het  hoogst  verheffen.  In  het  zuiden 
en  westen  des  lands  stroomt  de  Hawa^jrivier, 
die  in  het  moerassige  Aoessameer  zich  uit- 
stort, in  het  noordoosten  de  Blauwe  Ngi, 
die  de  wateren  ontvangt  van  de  voornaamste 
bwgrivieren  des  lands.  De  geologische,  bota- 
nische en  zoölogische  gesteldheid  van  £Uoa 
geigkt  op  die  van  Abessinië;  ook  de  inwonen 

35* 


548 


SJOA— SJOBWALOW. 


ifn  Abefltiniera  yan  den  stam  der  Amhara^ 
«f  Heldenache  ea  MohjuiimedaaiMclie  Oalla*i. 
Ertiff  schatte  hun  aastal  in  1840  op  1  mil- 
lioen.  De  stMttvegeling,  leden,  gebruiken  en 
godsdienst  stemmen  er  overeen  met  die  van 
Abessinid,  waartoe  SJoa  voor  en  na  be- 
hoede, het  laatst  in  1856,  toen  Koning  Bwüoê 
MMcot  door  iLoning  Tktodorut  OTorwonnen 
werd.  Sedert  1867  is  &Uoa  weder  een  Mlf- 
staadig  Bgic  onder  Koning  MèmOek^  die  te 
Lit^lié  zgn  Terhlt|f  hondt  en  aooveel  mogelQlc 
EnropeeedM  landverhuizers  naar  zgne  Staten 
lokt  Het  land  kan  veel  voortbrengen,  maar 
de  weinigbeteekenende  handel  moet  de  koop- 
waren verroeren  door  de  woeetyn  Adal  langs 
den  karavanenweg>  die  naar  de  haven  Tad- 
qjoerra  aan  de  Golf  van  Aden  leidt 

Süöberg  (Erik),  een  Zweedseh  lierdichter, 
geboren  den  14den  Januari  1794  in  het  kerspel 
Ijnngo  in  Sddermanland  van  behoeftige  ouders, 
beiocht,  door  een  vaderl||ken  vriend  onder^ 
gtetmd,  het  gymnasium  te  Strengnfts  en  ver- 
volgens de  universiteit  te  Upssla.  Hier  ver- 
keerde hy  in  uiterst  bekrompene  omstandig- 
heden en  moeit  door  het  geven  van  privaatlessen 
in  lOn  onderhoud  voorden.  Hg  had  veel  te 
igden,  werd  daarenboven  door  ziekte  gepQnigd 
en  overleed  den  4den  Maart  1824.  Zyne  ge- 
dichten, welke  van  1819  tot  18S6  in  stukken 
in  het  licht  verschenen,  geven  getuigenis  van 
i^tte  sombere  gemoedsgesteldheid,  maar  tevens 
van  een  diep  gevoel,  alsmede  van  eene  aeld- 
aame  dichtergave. 

Sjoemla  of  Sfomma^  eene  stad  en  vesting 
in  het  Turksehe  Donau-i^aleet,  in  een  dal 
gelegen,  heeft  onderscheidene  moskeeën  ea 
miaaiets,  alsaiede  eenige  Christeigke  kerken, 
onder  welke  lich  eene  fraaie  Armenische  be- 
vindt, een  heeht  kasteel,  een  arsenaal,  onder- 
soheideae  kaaemen  en  een  militair  hospitaaL 
Er  worden  voortrefiéiyke  koperen  voorwerpen 
vervaardigd,  —  voorts  laken,  leder,  i^de 
eas.,  en  er  is  een  drukke  handel.  D9  bevol- 
king telt  er  (londer  het  gamiaoen)  20000 
aielen,  vaa  welke  de  helft  den  Mohammedaan- 
schen  godsdienst  beigdt  filjoemla  is  de  sterkste 
veeting  van  Turklfe  en  een  punt  van  strate- 
gisch gewicht,  doordien  de  groote  wegen  van  de 
Donauveetingen  over  den  Balkan  naar  Boemeli6 
sieh  hier  vereenigen  en  men  vaahier  meester 
is  van  de  oostelt|ke  Balkaapassen,  van  de 
Donau-ovaigangen  bg  Boest^joek  en  Silistria 
en  van  de  havenplaatsen  Vama  en  Bal^iik. 
De  vestingwerken,  na  1858  nog  versterkt, 
bestaan  hoofdaakeiyk  uit  gedetacheerde  fortea, 
die  eene  groote  legerplaats  beveiligen.  Drie- 
maal lUn  de  Bassiache  legers  door  dit  bol- 
werk in  hun  tocht  gestuit,  nanMigk  onder 
Momtmtow  (1774),  JTommmI^  (1810)  en  WUt- 
gmuUm  (1828).  BQ  laatstgenoemde  gelegenheid 
werd  de  vesting  verdedigd  door  Hóeumm-JPa^a^ 
doch  DiêbUêf  trok  haar  in  1829  om.  — 
Sjoemla  werd  in  811  door  K^ier  Nioêphorug 
verwoest,  in  1087  door  Keiaer  AlexUu  bele- 
gerd, in  1888  door  de  Turken  onder  ^Ut-PoMa 
bp  verdrag  ingenomen,  in  1649  en  1768  uit- 
gdegd  en  versterkt  In  het  vooijaar  van  1854 
was  deae  stad  het  hoofdkwartier  van  Ommt- 
JPoMa  en  het  oentraalpuat  der  Turksehe  armee. 

figoerds  (Foeke),  een  verdiensteigk  Friesoh 
gesdiledschrgver,  geboren  te  £e  in  Friesland 
den  2den  Juni  1713,  werd  in  1789  ouderwg- 


ler  mi  vooraanger  te  LJeussens  en  ia  1742  te 
Ngkerk  (in  Oostdongeradeel),  voorts  in  1746 
dorparechtèr  en  sag  aich  in  1748  benoemd  tot 
afgevaardigde  naar  den  Prins  vam  Oratie.  Mi 
sQn  terugkeer  vervaardigde  hg  onderscheidene 
gedichten,  vooral  gelegeaheidsgediehtea;  nasr 
vaa  meer  belang  waren  de  geaehiedkuadige 
naaporingen  vaa  deien  eenvoudigen,  ansr 
helderdenkenden  man.  Hg  schreef:  ,Kortver 
toog  vaa  dea  staat  ea  de  geachiedeais  der 
Kerke  des  Nieuwe  Testaments.  vaa  Christsi 
geboorte  tot  op  dmi  tegeawoordigea  tgd,  ver- 
gelekea  met  de  vooraaaaiste  wereldl|^e  ge- 
sohiedeaiflMa  (1761—1765,  8  dia)'*,  terwp 
vaa  eea  4de  deel  vaa  dit  werk  ia  1771  de 
tweede  druk  verseheea,  —  „Algemeeae  be- 
schrgving  van  Oud-  en  Nieaw-Friealaad,  ve^ 
tooaeade  desaelfi  gelegeaheid,  verdeeliag, 
voortbrengselen,  dgken,  sylen,  mitsgaders  der 
Friesen  oorsprong,  seden,  wetten  ea  gewoon- 
tea  ens.  (1765—1768,  2  dln  in  4  stakkea)**, 
—  ea  «Historische  Jaarboekea  vaa  Ood-  es 
Nieuw-Friesland  van  de  vroegste  geheagenii- 
sen  tot  op  den  tegenwoordigen  tgd  (1768— 
1771)*\  Hg  overleed  den  18denDeoember  1770 
en  sou,  indien  hg  langer  geleefd  had,  de  be- 
trekking van  historieschrgver  van  Friesisad 
hebben  verkregen. 

Sijoeqa,  eene  arrondissementahoofdstad  in 
het  Russische  gouvernement  Jelisawetpol  ii 
Traas-Caucaaië,  is  eene  bergveetiag  aaar  de 
4de  vaa  Perzië  ea  tdt  24  562  iawoaeis  (1882). 
(jok  heeft  mea  er  een  aaasieaigkea  lumdeL 

CÜOe^jtar,  bg  FUmm  SoBtra  ea  ia  deoid- 
deneeuwen  7VMdlra,iseenestadindePerrisohe 
provincie  Choesistan  of  AraMstaa.  Zg  ligt 
aaa  de  Koeroea  ea  telt  27000  iawoBerB.H0i 
heeft  er  eea  burcht,  eeae  prachtige  moskee, 
vele  wevergea  vaa  wollea  stoflba  ea  eeaiges 
haadeL 

Gljoewalow  is  de  aaam  vaa  eea  geslaett 
vaa  Bussisohe  Gravea.  Hetonderaoheiddesick 
het  eerst  door  l¥>an  Sfoêwalowj  die  in  de 
dagen  vaa  JPeimr  d$  QtooU  als  geaerasl  ea 
kommandant  van  Wiborg  ia  hooge  mite 
het  vertrouwen  van  den  Caaar  genoot  Z||se 
aonen  Mexander  en  JPêimr  Iwam  werden  is 
1747  door  Keizerin  Slwabdh  in  den  gisv«*' 
stand  opgenomen  en  door  JPtter  III  tot  wê»- 
schalken  des  Bgks  benoemd.  JPtUr  /«J"* 
vond  eene  bepaalde  soort  van  houwitien  sit 
ea  overleed  als  miaister  vaa  Ooalog  den  lödea 
Januari  1762.  —  Iwam  IwtmowUff  Sfmoti»^ 
een  neef  der  bovengenoemde  broeders  en  g^ 
boren  den  ISdea  November  1727.  was  deige- 
igks  een  gunsteling  van  Keizerin  Slkabdii 
werd  door  haar  tot  opperkamerheer  benoead, 
stichtte  in  1755  de  universiteit  en  tweegJ0' 
nasla  te  Moskou,  alsmede  ial758éeaeadéiBia 
te  Petersburg  en  overleed  aldaar  den  26^ 
November  1798.  —  JPtnU  Andt^mn*^,  fB^ 
S/oewalow,  geboren  den  Slstea  Mei  1776  es 
een  bloedverwant  van  de  voocgaanden,  sus 
onder  Soewarow  deel  aan  het  bestonnen^B 
Praga  en  was  op  25-Jarigen  leefigd  reetf 
generaal-miyoor.  Hg  onderscheidde  ^^^ 
den  veldtocht  van  1807,  alsmede  in  den Jvk 
Bohen  Oorlog  in  1809,  toen  hg  overdeTome* 
in  Zweden  rukte  en  Shelefta  inaam,  wssn* 
hg  tot  luiteaaat  geaeraal  ea  tot  a4f«^ 
geaeraal  des  Keiaers  bevorderd  werd.  [^ 
1812—1815  bevond  hg  aich  bg  den  BaMb^kes 


SJOEWALOW'-SEALDEN. 


649 


genenJen  staf  en  rergeielde  den  Keiser,  on- 
derhandelde  in  1818  met  (kmimamri  over  den 
wapeBBtUitand  van  4  Jnni  en  sloot  den  26sten 
Juni  1818  den  wapenstilstsnd  van  Nenmark. 
Na  den  intoclit  der  Geallieerden  in  Par08  lag 
htf  lieh  belast  met  de  taak,  Keiserin  Ma^ia 
Lomka  naar  Weenen  en  vervolgens  NapoUim  I 
naar  Fr^lns  te  vergeiellen.  HQ  overleed  den 
Isten  Deeember  1825.  —  Pêt9t  AMdreJ9wUt(f\ 
graaf  ^omoalowy  geboren  den  15den  Jall  1827 
te  Petmbnrg,  de  loon  van  wyien  den  opper- 
hoftnaarscbalk  Andreas  SjoêwaUho^  werd  in 
1860  Ivitenaat-generaal  en  KeiserlQk  vleagel- 
adjndant  en  klom  in  1871  op  tot  generaal  der 
kavallerie  londer  ooit  belast  te  zQn  geweest 
met  een  militair  kommando.  Nadat  liy  eenigen 
ttfd  als  militair  attaché  te  Part|s  had  doorge- 
braeht,  werd  hg  in  1862  directenr  der  eerste 
kanselarg  in  bet  ministerie  van  Binnenlandsche 
Zaken,  in  1866  gonvemenr-ffeneraai  der  Oost- 
seeprovincién  en  den  16den  April  1866  chef  van 
de  derde  afdeeling  van  de  geheime  politie 
des  KelierB,  alzoo  van  de  geheime  politie 
van  het  geheele  BQk.  Dit  geschiedde  na  een 
aanslag  op  het  leven  des  Keiaers.  Nadat  htf 
over  dien  aanslag  een  behooriyk  licht  had 
verspreid,  wist  hy  met  goed  gevolg  ondersoek 
te  doen  naar  de  Nihilistische  vereenigingen 
in  Rnsland  en  bekleedde  s0n  ambt  metonge- 
meenen  üver  en  volharding.  In  1878  werd  hem 
eene  buitengewone  zending  naar  Londen  op- 
gedragen, om  het  Britsche  Kabinet  gerost  te 
stellen  omtrent  den  veldtocht  naar  Khiwa  en 
de  Russische  veroveringsplannen  in  Centraal- 
Azië.  Daarna  bracht  hg  het  huweigk  tot  stand 
van  den  Hertog  vam  JUMmyh  met  de  Groot- 
vorstin Maria^  de  eenige  dochter  van  Alexamdêfj 
en  werd  in  1874  in  de  plaats  van  Brtmnow 
tot  ambassadeur  te  Londen  benoemd.  Inzon- 
derheid vervulde  hg  eene  belangrgke  rol  op 
het  Congiès  te  Berign  fai  1878.  Nadat  hg  den 
Czaar  gewaarschuwd  had  tegen  een  oorlog, 
waartoe  de  bepalingen  van  het  verdrag  van 
San  StefiuKo  aanleiding  zouden  geven,  haalde 
hg  liem  ever  om  dat  verdrag  aan  eene  nadere 
regeUng  op  bovengemeld  Congres  te  onder- 
werpen. Vele  aanzienigke  Russen  waren  des- 
wege op  hem  gebeten.  Hg  keerde  aanvanke- 
igk  niet  naar  Londen  terug,  maar  begaf  zich 
als  aangewezen  voor  eene  aanzienigke  betrek- 
king naar  zgn  vaderland.  Zgne  tegenstanders 
wisten  hem  echter  op  den  achtergrond  te 
sehaiven,  zoodat  hg  in  het  vooi^iaar  van  1879 
zgn  geaantschapspost  in  Engelands  hoofdstad 
weder  aanvaardde,  doch  in  November  van 
dat  Jaar,  op  zgn  verzoek,  teruggeroepen  werd 
en  zieh  geplaatst  zag  aan  het  Hof  van  den 
Csaar.  —  Zgn  broeder.  JPaul  Graaf  9foewalow, 

S boren  in  1880,  onderscheidde  zich  in  de 
rim  en  in  den  oorlog  tegen  Turkge  en  Is 
luitenant-generaal  in  Russischen  dienst.  In 
December  1881  nam  hg  zgn  ontslag. 

flIJögren  (Andréas  Johan),  een  verdlenste- 
igk  gesehied-  en  taalkundige,  geboren  den 
asten  Mei  1794  in  het  kerspel  Ithis  in  Fin- 
laad,  studeerde  te  Abo  en  legde  zich  in  het 
bgzonder  toe  op  de  geschiedenis  en  op  de 
klassieke  en  Oostersche  talen.  In  1818  ves- 
tigde hg  op  aansporing  van  Eatk  zgne  aan- 
dacht op  de  geschiedenis  en  de  taal  van  Fin- 
land. In  1820  vertrok  hg  naar  Petersburg, 
waar  hg  huisonderwgzer  werd  bg  den  Pro- 


teetantaehen  bisschop  (SfffnamUf  welke  betr^- 
king  hg  een  Jaar  daarna  aanvaardde  bg  een 
dorpsgeesteigke  niet  ver  van  de  residentie.  In 
die  dagen  schreef  hg:  „Ueber  die  ünnlsohe 
Sprache  und  ihre  Literatur  (1821)".  In  1828 
werd  hg  bibliothecaris  van  Graaf  SamoMow 
en  ondernam  in  1824—1829  eene  groote  we- 
tensehappeigke  reis  door  Finland  en  het  noor- 
deigk  gedeelte  van  Rusland  tot  aan  den  Oeral. 
Na  zgn  terugkeer  werd  hg  in  October  1829 
adjunct  aan  de  Académie  te  Petersburg,  in 
1882  buitengewoon  lid  der  Académie  en  in 
Juni  1838  tevens  bibliothecaris  der  tweede 
afdeeling  van  de  boekerg  der  Académie  van 
Wetenschappen.  Nu  leverde  hg,  behalve  zgne 
„  Anteckningar  om  fltavamlingame  i  Kemi-Lapp- 
mark  (1828)**,  onderscheidene  geschiedkundige 
verhandelingen  in  de  „Mémoires**  der  Aca- 
démie te  Petersburg.  Wegens  het  verlies  van 
zgn  rechter  oog  le^e  hg  het  ambt  van  biblio- 
thecaris neder  en  aanvaardde  op  nieuw  eene 
wetensohappeigke  reis  naar  den  Oaucasas^ 
gedurende  welke  hg  zich  bekend  maakte  met 
het  Tartaarsch,  Turksch,  Perzisch.  Armenisch, 
Georgisch,  T^jerkessisch  en  Ossetisch.  In  De- 
cember 1844  werd  hg  benoemd  tot  gewoon 
hoogleeraar  in  de  taal-  en  volkerenkunde  te 
Petersburg,  in  1846  belast  met  de  directie 
van  het  ethnographisch  museum  en  in  1846 
bevorderd  tot  staatsraad.  De  bouwstoifen,  die 
hg  in  1846  bgeenbracht  op  een  tocht  tot  opspo- 
ring der  oudheden  in  Lgfland  en  Koerland, 
vulde  hg  aan  op  eene  tweede  reis  in  hetjaar 
1852.  Hg  overleed  den  6den  Januari  1866« 
Het  eente  deel  zgner  verzamelde  werken 
bevat  historische  en  ethnographische  verhan- 
delingen over  fHnland  en  het  noorden  van 
^uhuid,  en  het  tweede  zgne  spraakkunst 
van  het  Lgflandsch  met  een  woordenboek. 

Skagorrak  (Het)  is  een  zeeboezem  ter 
lengte  van  220  en  ter  breedte  van  110  Ned. 
mgi  in  het  oosteigk  gedeelte  van  de  Noordzee 
tuBSchen  de  noordkust  van  Jutland,  de  zuid- 
kust van  Noorwegen  en  de  westkust  van 
Zweden.  Laatstgenoemde  twee  hebhen  overal 
goede  havens,  maar  de  Jutsche  kust,  door  de 
zeelieden  met  den  naam  van  „Jemkysten 
(IJzeren  kust)**  bestempeld,  is  wegens  hare 
zandbanken  gevaarigk  voor  de  scheepvaart 
Het  Skagenak  is  voor  *t  overige  een  v^ig 
vaarwater,  waarvan  de  diepte  van  de  Jutsche 
kust  af,  waar  zg  30—40  vadem  bedraagt, 
naar  het  noorden  toeneemt  tot  meer  dan  200 
vadem.  De  stroom  loopt  er  gewoonigk  langs 
de  Jutsche  kust  in  eene  oosteigke  en  langa 
de  Zweedsche  en  de  Noorweegsohe  in  eene 
westeigke  richting,  behalve  bg  hevige  stormen 
uit  het  noordwesten. 

Skalden  of  diekien  noemde  men  in  het 
Noorden  de  zoodanigen,  die  in  de  gebmi- 
keigke  vormen  gedichten,  vooral  lofdttehtea, 
vervaardigden.  SiarJeadh  de  Oude  wordt  voor 
dèn  oudsten  skalde  uit  het  mythische  tgdperk 
gehouden.  Tot  de  vermaardste  skalden  behoo- 
ren:  jyodolfj  de  dichter  van  de  „Tnglinga- 
tar.en  7iloni6;d»«,  de  zanger  van  de  „Haralds- 
mal^,  die  beiden  tegen  het  einde  der  9de  eeuw 
aan  het  Hof  van  Hareid  de  SekooiJkmnife  ver- 
keerden. Voorts  vermeldt  men  uit  de  10de 
eeuw  den  Noorweger  Sytimd^  die  de  beroemde 
.Hikonarmal**  dichtte,  en  den  IJslander  J^, 
den  maker  van  de  „Egil  saga**.  Ook  worden 


550 


8EALD£N-^KASPAim>. 


MaUfrêdh,  Gunlamoky  QhHÊi,  JBifolf  em.  als 
skalden  gepresen,  en  de  laatste  van  hen  waa 
S^wrla^  overleden  In  1284. 

Skanderbegf  de  held  der  Aibaneezen, 
heette  eigeniyk  Chorg  Zastfioia,  was  geboren 
in  1414  als  de  soon  van  Johan  Zattrioiay 
heer  van  Kr<da  (Akhissar)  in  Albanië,  en  van 
de  Servische  Prinses  JTouawa  en  werd  by 
den  inval  van  Snltan  Motrad  van  Epims  (1428) 
met  ztlne  drie  broeders  als  gDzelaars  overge- 
bracht naar  het  serail.  HQ  onderscheidde  zich 
loowel  door  een  krachtigen  liohaamsbonw 
als  door  gaven  des  geestes,  werd  in  den  Mo- 
hammedaanschen  godsdienst  opgevoed  en  sag 
lieh  op  19'Jarigen  onderdom  aan  het  hoofd 
geplaatst  van  een  sand^jak.  In  die  betrekking 
verwierf  h0  door  iSne  dapperheid  den  naam 
van  UJcmtderhpg  (Vorst  Alexander).  Ook  bleef 
hg  in  Torkschen  dienst,  hoewel  de  Sultan 
aUne  drie  broeders  door  vergif  had  doen  om- 
brengen en  s0n  vorstendom  na  den  dood  z0ns 
vaders  (1442)  werd  vervallen  verklaard,  en 
verborg  met  groote  omdchtigheid  it)ne  vrQ- 
heids-  en  vaderiandsliefde.  Eerst  toen  in  1448 
de  Hongaren  met  hunne  zegevierende  benden 
naderden,  ontvluchtte  hy  met  800  Albaneeien 
uit  het  Turksche  leger,  maakte  zich  door  list 
van  de  vesting  Kroja  meester,  riep  de  Alba- 
neezen  op  tot  den  stryd  voor  hunne  vryheid 
en  was  na  80  dagen  meester  van  de  geheele 
provincie.  De  naburige  Albaneesche  stamhoof- 
den erkenden  hem  op  eene  vergadering  te  Alessio 
aan  den  mond  der  Drino  als  opperbevelhebber 
en  verklaarden  zich  bereid,  schatting  op  te 
brengen.  Skandêrbeg  versloeg  daarop  in  1444 
aan  het  hoofd  van  8000  ruiters  en  7  000  man 
voetvolk  een  Turksch  leger  van  40000  man 
onder  AU  JPcuja  en  behaalde  daarenboven  over- 
winningen op  drie  andere  Pasja's.  Zelfs  Moerad 
tastte  hem  in  Mei  1449  met  100000  man 
vruchteloos  aan  en  werd  genoodzaakt  in  1450 
de  belegering  van  Kroja  op  te  breken.  Ook 
na  den  dood  van  Moerad  (1451)  wist  Skan- 
derheg^  hoewel  door  de  afvalligheid  van  som- 
mige stamhoofden  verzwakt  en  eenige  malen 
geslagen,  zich  tegenover  de  legers  van  Mo- 
hmrned  II  in  het  bezit  van  Albanië  te.  hand- 
haven, zoodat  hem  by  den  vrede  van  1461 
dit  gewest  werd  toegekend.  Hy  slaagde  er  in. 
de  verschillende  stammen  aldaar  tot  eenheid 
ie  brengen  en  verhief  dit  land  tot  een  bol- 
werk der  Christenen  tegen  de  Mohammedanen. 
AlB  aanvoerder  van  den  door  J?hw  II  verkon- 
digden kruistocht,  verbrak  hy  in  1464  den  vrede, 
vmloeg  wederom  twee  legers  van  den  Sultan 
en  eindeiyk  den  Snltan  zei  ven,  doch  overleed 
Ce  Alessio  den  17den  Januari  1466.  De  stryd 
bleef  nog  12  jaar  aanhouden  en  eerst  na  den 
val  van  Kroja  en  de  verwoesting  des  lands 
onderwierpen  zich  de  Albaneezen  weder  aui 
de  Porte. 

Skandinavlë  of  het  Skandinatueke  Sokier- 
eilemd  is  omgeven  door  de  Noordeiyke  Uszee, 
de  Noordzee,  de  Oostzee  en  de  Bothnische 
Golf  en  draagt  de  koningryken  Zweden  en 
Noorwegen,  Zie  onder  deze  namen. 

Skaraborg  of  Mariestad,  een  Zweedsoh 
Ittn,  strekt  zich  uit  over  het  vruchtbaar  noor- 
deiyk,  tuflschen  het  Wener-  en  Wettermeer 
gelegen  gedeelte  van  Westgothland  en  telt  op 
155 Vs  D  8^«^-  myi  154000  inwoners  (1884). 
Dit  gewest  is  in  het  noorden  met  bosch  bedekt, 


maar  voor  t  overige  eene  wél  bebonwde, 
slechts  hier  en  daar  door  heweliatfigewiBirtde 
vlakte.  De  spoorwegen  hebben  er  eeneleagte 
van  486  Ked.  myi. 

Skarbek  (Frederik  Florian,  graaf),  een 
verdiensteiyk  Poolsch  dichter  en  achryver, 
geboren  te  Thom  den  15den  Februari  1792, 
studeerde  eerst  te  Warachan  en  toen  te  Parys, 
waar  hy  zich  vooral  op  de  staatsireteaschap- 
pen  toelegde.  Ka  zyn  terugkeer  in  Polen  in 
1812  wydde  hy  zich  aan  het  beheer  aOner 
goederen  zonder  zyne  wetenschappeiyke  stn- 
diën  te  laten  varen.  In  1818  werd  hy  hoog- 
leeraar In  de  staathuishoudkunde  aan  de  nni- 
versiteit  te  Warschao  en  tevens  aan  de  school 
voor  boBchcnltnur.  Hy  schreef:  Staatawirt- 
schaft  (1820-1821,  4  dln)",  gevolgd  door 
^Qrundrisz  der  Finanzwissenschaften  (1824)*", 
—  „Grundzttge  der  Nationalwirtschaft*',  — 
en  „Theorie  des  richesses  sodalea  (1829)'*. 
Voorts  maakte  hy  zich  verdienateiyk  door 
verbetering  der  armenbedeellng  en  der  gevan- 
genissen in  Polen,  waarop  hy  in  1880  door 
den  Keizer  naar  Petersburg  ontboden  werd, 
om  een  onderzoek  in  te  stellen  naar  de  hos- 
pitalen aldaar.  Hy  ontving  er  eene  benoeming 
tot  staatsraad,  kamerheer  en  lid  van  het  Voor- 
loopig  Bewind  en  keerde  toen  naar  Polen  terug. 
Na  het  mislukken  der  Poolsche  revolutie  van 
1881  werd  hy  lid  der  regeeringzcommissie 
en  der  hoofdcommissie  voor  de  instellingen 
van  weldadigheid.  Onder  zyn  bestanr  ont- 
stonden uitstekende  gevangenissen,  rerbeter- 
en  werkhuizen,  een  instituut  voor  verwaar- 
loosde kinderen  enz.  in  Polen.  In  1844  werd 
hy  voorzitter  van  laatstgenoemde  conunissie, 
en  hy  verwierf  tevens  als  dichter,  novellist 
en  romanschryver  een  goeden  naain,  terwyi 
van  zyne  historische  werken  inzonderheid  eene 
yOeschiedenis  van  bet  groothertogdom  War- 
schau (1860,  2  dln)'*  vermelding  verdient  H0 
overleed  te  Warschan  den  25sten  October  1866. 

Skarga  (Piotr  Paweski),  de  vermaardste 
kanselredenaar  der  Polen  in  de  16de  eeuw, 
door  zyne  tydgenooten  ^de  Poolsche  Ckrveo- 
eümtu''  genoemd,  werd  geboren  in  1586  te 
Qrodzieo  in  Masovië,  studeerde  te  Krakan,  werd 
onderwyzer  van  Jan  TBoigntkif  trad  daarna 
in  den  geesteiyken  stand  en  werd  kanunnik 
te  Lemberg.  In  1568  begafhy  zich  naar  Bome, 
werd  er  opgenomen  in  de  Orde  der  Jezuïeten 
en  keerde  in  1571  na«r  zyn  vaderland  terug- 
Hier  spreidde  hy  al  de  kracht  zyner  welspre- 
kendheid ten  toon  en  bracht  een  groot  aantal 
Polen  terug  tot  de  B.  Katholieke  Kerk.  HS 
stond  den  bisschop  Frotanewicz  te  Wilna  ter 
zyde  en  was  vervolgens  25  jaar  lang  Hofjpre- 
diker  van  Koning  Siegmund  III  te  Warschau. 
Eindeiyk  verliet  hy  het  Hof,  betrok  een 
klooster  te  Krakau  en  overleed  in  1612.  Wi 
onderscheidde  zich  door  grondige  geleerdheid 
innige  overtuiging,  vorige  vade^landsli^de  en 
zuivere  bedoeUngen,  en  zyne  redevooringen  op 
den  Byksdag  maakten  veelal  een  beelissenden 
indruk.  Zyne  leerredenen  en  andere  geachrifte&i 
modellen  van  welsprekendheid,  zyn  meermalen 
nitgegeven.  Vermaard  is  bovenal  zyn  werk: 
«Levensbeschryvingen  van  de  Heiligen  des 
Ouden  en  NienwenTestaments  voor  alle  dagen 
des  jaars'*. 

Skarpanto,   in  het  Turksch  Kerpe,  het 
aloude  Karpathoiy  een  Turksch  eiland  in  de 


SKABPANTO-45KOBTABL 


561 


Aeireesohe  Zee  tofBohen  GandlA  en  Bbodasyki 
48  Ned.  m01  iMg  en  11  Ned.  mtfl  breed  en 
■eer  bergachtig,  maar  ia  het  binnenland  TToeht- 
baar  en  goed  bebonwd.  Er  i||n  endenebeidene 
kleine  bayena,  vele  oudheden  en  5000  inwo- 
ners, die  meestal  naar  elders  trekken  ato 
timmerlieden,  metselaars,  soheepstimmerkneoh- 
ten  ena. 

Skattan  is  de  naam  van  een  hombrespel, 
dat  inionderheid  in  Doitsohland  met  32  kaar- 
ten gespeeld  wordt.  Dit  geschiedt  door  8  per- 
sonen, die  elk  10  kaarten  ontvangen,  terwUl 
de  orerige  twee  atemderigk  gel^  worden 
en  den  naam  van  $kai  (ócwt)  dragen. 

Skest  (Walter  William),  een  Engelsch  taai- 
kenner, geboren  te  Londen  den  21  November 
1885,  is  hoogleeraar  in  het  Angelsakstech  te 
Cambridge.  HU  leverde :  The  songs  and  bai- 
lads  of  Uhlaad  (1864)*\  —  „Oerman  poetry'*, 

—  „A  tale  of  LadlowCastle(1856)",>-„Lan- 
eelot  of  the  Laik(1865r,  — „PaiaUelextracts 
from  29  Mannserips  of  Fiers  the  Plowman 
(1866)",  —  „Partenay  (1866)",  —  „Piers  the 
Plowman  (1867—1884.  5  dln)",  —  „Plers  the 
Plowman*8  (?rede  (1867)",  —  „Bomanee  of 
Joseph  of  Armathie  (1871)",  — „Aelfirie*s  Lives 
of  saints  (1881—1882)",  —  „WUliam  of  Pa- 
leme  (1867)",  —  „Havelok  the  Dane(1868)", 

—  „Barbonr's  Bmce  (1870— 1877)",  —  „Chau- 
cer*8  Treatise  on  the  Astrolabe  (1872)",  — 
yBomanee  of  Alezander  and  Dindimns  (1878)", 

—  „Specimens  of  earlyEnglish  (met  Jfbrrit)", 

—  „Specimens  of  English  literatore,  (1874— 
1879)",  —  en  „EtTmological  DioHonaryofthe 
English  langnage  (1879—1886)".  Ook  stichtte 
ht)  met  FwndvaU  de  Early  English  Tezt 
Society  en  de  English  Dialect  Society. 

Skelet,  sic  QmumU. 

Skink  (Scinens  Lawr.)  is  de  naam  van  een 
geslacht  van  Rrmpendé  ditrêm  (Beptilia)  nit  de 
orde  der  HagMtêm  (Sanria)  en  nit  deikmilie 
der  Kmiim^tm  (BreviUngnia).  Het  omvat 
hagedissen  met  een  kegelvormigen  kop,  een  van 
onder  plat  lichaam,  4  pooten,  waarvan  de 
voorste  graaf)[K>oten  sSn,  6  afgeplatte  teenen 
met  geaMgde  soomen  en  met  gehemeltetanden. 
De  gmotmê  tkimk  (S.  oiBcinalis  Lamr.)  is  geel- 
bmin  met  donkere  dwarsiMuiden,  15  Ned.  doim 
lang  en  leeft  in  rotsspleten  in  het  noorden 
van  Afrika ,  wellicht  ook  in  Syrië.  De  Meeihimk 
(S.  marinns)  werd  te  voren  m^t  yver  gevan- 
gen, gedroogd  en  naar  de  apotheek  gelnracht, 
doch  thans  alleen  door  btfgeloovigen  aan- 
gewend. 

Skobel0W.(Miehafil  Dimitrijewitqj),  een 
Bossiseh  generaal,  veroverde,  na  het  overwin- 
nen van  vele  moetlUkheden  en  van  het  hard- 
nekkig venet  der  Tekke-Toerkmenen,  door 
een  bloedigen  strtfd  hnnne  vesting  Gteoktepe 
op  den  12den  Jaaoari  1881  en  daardoor  was 
de  onderwerping  van  dien  stam  voltooid,  filsa- 
hdeto  behidd  het  opperbevel  in  het  veroverd 
gewest  en  regelde  de  verkonding  der  inwoners 
lot  de  Bnssische  Begeering.  T^pen  het  einde 
yav  1881  keerde  hQ  naar  Bnsbind  temg,  werd 
tot  goavemenr  van  Ifinsk  benoemd  en  baarde 
groot  opalen  door  eene  redevoering,  door  hem 
op  den  12  Januari  1882  ter  gelegenheid  van 
het  gedaohtenisfeast  der  inneming  van  Qeok- 
tepe  te  Petersborg  ■itgosprokea,  — eeneiede- 
Toering,  welke  tintelde  van  haat  jegens  de 
Doitsehers^  Na  eenige  nitvallen  op  Frêimrik 


dê  QrooU  en  op  «01»  Bitmamkf  die  in  de  po- 
litiek het  vnistreeht  ingevoerd  en  macht  boven 
recht  gesteld  hadden,  wees  hü  opdeverplieh- 
tlBg  van  Bnsland  om  de  Slawen  tot  eenheid 
te  brengen  en  op  den  pünlVken  indmk,  dien 
htf  verkregen  had  van  de  onderdrukking  der 
Slawische  broeders  in  Dalmatië  door  de  Duit- 
sohe  wapenen.  Daarmede  echter  was  lyne 
Sdelheid  nog  geenssins  bevredigd.  Op  eene 
reis  naar  Fraakr||k  onderhandelde  hU  met 
Ckmhetta  en  tot  eene  deputatie  van  Ser- 
vische studenten  hield  ht  eene  aanspraak, 
waarin  hQ  gewaagde  van  geciviliseerde  onder- 
drukkers aan  de  Donau,  die  spoedig  gestraft 
moesten  worden,  en  van  een  onveratJIdelOken 
strOd  tusschen  de  Slawen  en  Tontonen.  Voorts 
befadgde  hQ,  dat  alleen  heil  te  verwachten 
was  van  eene  vereeniging  der  Slawen  met 
Frankrgk.  Maar  aeUh  in  FrankrQk  vondsgne 
snorkende  taal  geen  bQval;  iQ  werd  alleen 
toegejuicht  door  de  Panslavlstische  pers  te 
Moskou.  Keiaer  Alêmmdêt  aag  zich  genood- 
saakt ,  hem  terug  te  roepen.  Skóbdew  overleed 
te  Moskou  den  7den  Juli  1882  in  den  onder- 
dom van  88  Jaren,  en  het  Bussische  volk  be- 
treurde bO  zyn  dood  het  verlies  van  een  be- 
kwaam krQgsman  en  van  een  vurig  voorstan- 
der der  Panslavlstische  partQ. 

Skoda  (Joseph).  een  uitstekend  genees- 
kundige, geboren  oen  lOden  December  1805 
te  Pilsen  in  Bohemen ,  studeerde  te  Weenen 
en  werd  in  1881  arts  van  een  chóleradistrict 
in  Bohemen  en  in  1885  tweede  geneesheer 
aan  het  algemeen  siekenhnis  te  Weenen, 
waar  htf  onder  EokUamghff  en  KdUHêohk»  de 
pathologisehe  anatomie  bestudeerde  endeaus- 
cultatie  en  percussie  toepasfee.  Sedert  1885 
bestuurde  h||  de  practische  oefeningen  aan 
het  dekbed,  werd  in  1840  benoemd  tot  ge- 
neesheer in  de  toen  gestichte  saai  voor  borst- 
10ders,  in  het  volgende  Jaar  tot  eerste  genees- 
heer en  in  1884  tot  hoogleeraar  in  de  kliniek 
te  Weenen.  Geroot  opalen  baarde  zUne  «Ab- 
handlnng  ttber  Auskultatton  nnd  Perkusslon 
(1882;  5de  druk,  1864)"  en  hü  heeft  zoowel 
daardoor  als  door  zUn  voortreüéiyk  onderwQs 
groote  diensten  bewezen  aan  het  geneeskun- 
dig ondenoek.  HQ  overleed  den  18den  Juni 
1881. 

SkoetwrL  Onder  dien  naam  vermelden  wf) : 

8ko0ian,  in  het  Slawisch  Skadar^  8knd/fy 
in  het  Turksch  Jbfkodra,  Shodra^  eene  ves- 
ting en  tevens  hoofdstad  van  een  Turksch 
césleet ,  hetwelk  aich  uitstrekt  over  het  noor- 
deigk  gedeelte  van  Albanifi.  Zg  ligt  In  eene 
vlakte  ten  zuiden  van  liet  evenzoo  genoemd 
Meer  en  aan  de  BoJana ,  25  Ned.  mQl  van  de 
AdrIatische  Zee,  is  de  zetel  van  een  gouver- 
neur-generaal en  van  een  Orieksohen  bissohop, 
de  st^lplaats  voor  den  handel  van  Albanlé 
en  Bosnifi ,  bezit  geweerfiibrieken ,  wolweve- 
rtten,  scheepvaart,  een  levendig  vertier  en 
10000  inwoners,  van  welken  ^ijde  den  Moham- 
medaanschen  godsdienst  belQden,  en  is  het 
aloude  Skodra,  de  hoofdstad  van  den  Hlyrisohen 
stam  der  Labeaten. 

Skoetari  of  Oeëêhmder^  eene  stad  in  het 
Turksche  ^aleet  Stamboel.  Z|  ligt  aan  de 
Bospoms  tegenover  Oonstantinopel  en  wordt 
als  de  voorstad  van  laatstgenoemde  beschouwd. 
Zg  is  de  zetel  van  een  molla  en  de  stapel- 
plaats der  uit  Azi6  aangevoerde,  Toor  Gou- 


5M 


SK0ETABI--«LAAP. 


■tantinopel  bestemde  koopwareB.  Men  heeft 
er  een  iMieis  nui  den  Soltaa ,  8  moikeeSii , 
bMan  etL  magasOBen  ,  eene  groete  kasenie , 
iQde-  en  kaloenweveiilen ,  een  drok  Tertler 
ea  60-  tot  70000  inwonen,  meeat  Tarken.Z0 
is  ▼oor  eenigen  tyd  door  een  spoorweg  met 
Ismid  verbonden.  Merkwaardig  is  er  ketgroote 
eyptessenboseh  in  het  midden  der  stad,  alwaar 
yan  onds  vrome  Torken  nit  Oonstantinopel 
eene  begsaa^laats  lüesen ,  om  in  Aiië  als 
hnn  eigenlijk  yaderland  te  msten. 

Skrsyneoki  (Jan  Bonen),  een  Poolsoh 
g»Mraal ,  geboren  in  Galicifi  den  18den  Fe- 
broaii  1786,  studeerde  te  Lonberg  hoofdn- 
keltfk  in  de  wiskunde,  trad  in  1806  in  dienst 
bS  het  Poolsche  leger,  ondersoheAdde  aieh 
meermalen  in  de  Teldtochten  van  1812 — 1814 
•B  ontYing  na  s|b  temgkeer  in  Polen  als 
kolonel  het  kommando  over  een  reghnent  in- 
tenterie.  Bg  het  oitbarsten  der  reyolntie  van 
29  November  1880  stelde  hg  lich  ter  beschik- 
kiag  van  den  Grootvorst  en  volgde  hem  aaa 
het  hoofd  van  sgn  regiment,  maar  keerde  den 
aden  December  naar  Warscliam  terug,  om  aioh 
aan  de  iQde  der  opstandelingen  te  scharen* 
De  opperbevelhebber  JKaddipiZ/ benoemde  kern 
tot  brigade-generaal,  en  hg  voerde  bg  den 
slag  van  Grocbow  (26  Febmari  1881)  met 
uitstekend  beleid  het  bevel  over  eene  divisie. 
Na  het  aftreden  van  BadamUl  lag  hg  lich 
tot  opperbevelhebber  b^oemd ;  nu  wgdde  hg 
Bioh  met  gver  aan  eene  nieuwe  legworgani* 
satie,  maar  vertraagde  de  krggsbeweglBgeB 
tot  het  einde  van  Maart  in  de  hoop  op  eene 
tossehenkomst  der  buitenlandsohe  Mogendhe- 
den. Wél  bracht  hg  daarop  eene  nederlaag  toe 
aan  generaal  ChUmar  bg  Wawre  en  aaa  het 
hoofdkorps  van  generaal  Soiem  bg  Dembe, 
maar  versuimde  voordeel  te  trekken  van  sgae 
overwinningen.  Eerst  toen  de  Bussen  hunne 
strgdkrachten  aochten  te  vereenigen,  waagde  hg 
den  8sten  April  een  aanval  op  SUeeeenopde 
korpsen  van  JSmm  en  FMm  II  bg  Iganië, 
■mar  verviel  vervolgens  op  nieuw  tot  werke- 
kNtsheid.  De  ongelukkige  afloop  van  den  slag 
bg  Ostiolenka  (26  Mei),  waaraan  hg  niet 
weinig  >ehuld  had  door  ign  ontgdigen  af- 
tocht, noodaaakte  hem,  naar  Warschau  terug 
te  koeren.  Hier  socht  hg  het  bestuur  te  her- 
vormen, ten  einde  den  invloed  der  patriottische 
cAnbs  te  venwakkmi,  maar  versuimde  daar- 
door de  gunstige  gelegenheid  tot  een  aanval 
op  de  vganden,  die  na  den  dood  van  Ditbiiêf 
door  de  cholera  waren  verswakt.  De  Bgkadag 
Bond  dientengevolge  eene  commissie  van  on- 
denoek  naar  het  leger  vóór  BomUow,  waarop 
8knifnêeH  het  opperbevel  nederlegde.  Na  dien 
tgd  diende  hg  onder  het  bevel  van  generaal 
JBoiydki  en  overschreed  met  deaen  de  grenaen. 
▼an  den  vrgstaat  Krakau,  om  lich  vervolgens 
naar  Galici6  te  begeven.  Later  woonde  hg  te 
Praag  en  vertrok  in  1889  naar  België,  waar 
h0  Bioh  met  het  opperbevel  over  het  leger 
belastte,  maar  op  vertoogen  van  Busland, 
Oostenrgk  en  Pruisen  als  divisie-generaal  op 
wachtgeld  werd  gesteld.  Hg  overleed  te  Krakas 
den  12den  Januari  1860. 

Sky  e  ia  het  grootste  eiland  van  de  middenste 
groep  der  Hebriden.Hetis  door  den  Sleatsound 
en  den  Innersound  van  het  vaste  land  geschei- 
den en  telt  op  bgna  26  Q  geogr.  mgi  bgna 
20000  inwoners.  De  kusten  agn  er  steil  en  rots- 


achtig en  vooral  in  het  «uiden  en  weslenvaa 
talr|ke  baaien  voonrien.  Het  MmieBlaBd  is 
berfaehtig;  do  OuIHob  mils  verrgasB  er  ter 
hoogte  van  966  Ned.  el,  en  men  heeft  ervele 
kleine  meren,  moerassen  en  bevnlüge  daleo. 
Het  kUamat  is  er  in  het  algemeen  sacht,  maar 
Beer  vetanderigk.  Tot  devoomanaMlebroBBeB 
van  bestaan  behooren  er  de  veeteelt,  sodabe> 
reiding  en  visadierg.  Men  heeft  er  overbigMen 
van  oude  burchten,  basaltauilen  ens.  De  hooM- 
plaats  is  Portree  met  nog  geen  1 000  ittwonen. 

Skyros,  aie  Seyrm. 

Skythen,  sie  8eMê». 

SImp  (somnus)  is  die  physiologische  toe* 
stand,  waarin  de  uitingen  van  het  bewwtaOs 
op  den  achtergrond  treden  of  geheel  verdwg- 
nen.  De  eerste  oonaak  van  dit  v^MBChgnnl 
is  vermoedeigk  deze,  dat  in  den  slaap  eene 
geriBgere  hoeveelheid  bloed  naar  de  herseBen 
stroomt  dan  gedurende  het  waken.  Gedurende 
den  slaap  schorten  de  uitwendige  BintuigeB 
hunne  werksaamkeden  op,  de  vrillekeurige 
bewegingen  ontbreken  en  de  atofwisselfaig 
vermindert  aanmerkcdgk.  Een  éiepe  slaap  il 
rustig  en  duurt  doorgaans  lang,  —  een  IkM 
slaap  is  tevens  onrustig.  De  alaap  is  in  het 
beglB  het  diepst  en  hetverkwikkendst;dasris 
komen  de  lichaaauverrichtingenBOOveelmogs- 
igk  tot  rost  In  de  eerste  levensweken  wordt 
het  geaonde  kind  alleen  wakker  om  voedsel 
te  nemen;  na  bos  maanden  bigft  het  resdi 
eenige  uren  wakker,  maar  zelili  na  verloop 
van  een  Jaar  is  het  langer  in  een  iriapendea 
dan  in  een  wakenden  toestand,  terwgi  het  ii 
het  derde  en  vierde  levensjaar  aiek  nog  dik- 
wgis  bg  dag  aan  den  slaap  overgeeft.  Hflt 
5-  of  6^Jarig  kind  slaapt  9  of  10,  de  volws»- 
feene  ongeveer  7  uren,  en  de  ouden  van  dagea 
gewoonU^k  veel  korter.  De  diepte  van  den  sissp 
neemt  aanvankeigk  snel,  dMma  wat  lao^ 
aamer  toe  en  bereikt  aa  verloop  van  ongeveff 
öen  uur  haar  toppunt,  om  daarna  eent 
snel  en  vervolgens  langsamerliané  te  vemis- 
deren.  Ia  de  laatste  uren  is  de  slaap  seer 
lieht  Bg  het  inslapen  bigft  het  gehoor  het 
langst  werkaaam  van  alle  BintnigMl.H^oo^ 
waken  is  het  moeieigkst  bg  den  aanvaagm 
den  slaap  en  gaat  alsdan,  wanneer  het  wed«^ 
inslapen  verhinderd  wordt,  veelal  vergeseit 
van  dofheid  in  het  hoofd,  nmtheld,  knoiriff' 
beid  ena.  Wordt  echter  de  slaap  slechts  evea 
gestoord,  dan  is  hg  na  het  weder  insUpe> 
dtoper  dan  te  voren.  Naeenbehoorigkeniiasf 
is  de  ontwakende  volkomen  versterkt  Hetj» 
voel  van  honger  is,  in  weerwil  van  delangdiB^ 
onthouding  van  voedsel,  niet  bgaonder  levei^ 
de  sintuigen  agn  geseherpt  en  de  opmariE- 
aaamheld  is  toegenomen.  Deae  versebgaseua 
echter  vertoonen  sioh  niet  na  eenovermsttg 
langen  slaap.  Heeft  men  eenigen  tgd  geslapei} 
dan  worden  de  sintuigen  gevoeliger  en  haa 
invloed  op  het  lichaam  Is  grooter,  despi^fM 
aga  minder  rustig  en  het  geheel  nadert  motf 
tot  den  toestand  van  waken.  Zoo ontstaatees 
toestand  van  halven  slaap  of  van  sloimeiMf 
waarin  de  gemeenschap  met  de  buitenwereM 
allengs  hersteld  wordt  en  het  ontwaken  Df 
de  geringste  stoornis  plaats  heeft  Btf^ 
menschen  is,  wat  regelmaügbeld  en  diep» 
aangaat,  de  slaap  het  meest  ontwikkeld.^ 
ren,  die  staande  slapen,  verkeeren  ^"^^^^^ 
reeds    in    een  toestand,  welke  aaa  dien  v^ 


SLAAP— SLAAPZISKTE. 


Mi 


wakett  grentt  en  hebben,  evenals  vele  vogels, 
een  lioliten  slaay.  B|f  de  btf^re  klaasen  der  ge- 
wervelde dieren  vindt  men  geene  regeUDstige 
afwineUng  van  slapen  en  waken.  In  den 
winterslaap  van  sommige  aoogdieren,  kno- 
pende dieren  en  visschen  vindt  men  al  het 
eigeuardige  van  een  diepen  slaap,  waar- 
m  de  Uchaamsverriohtingen  nagenoeg  ge- 
heel s0n  opgeheven.  De  slaap  wordt  bevor- 
derd door  vermoeienis  van  het  liehaam  of 
van  den  geest,  door  vermindering  van  de 
prikk^  der  sintnigen  of  door  e^ne  eentonige 
aandoening  van  dese,  voorts  door  konde, 
door  een  kraehtigen  maalttfd  en  door  iMt  ge- 
bndk  van  alkol^lische  draaken  en  van  som- 
mige vergiften  (narcotica).  Tot  de  middelen, 
die  den  stoap  verstoren,  behooren  prikkels  der 
zintn^^,  aooals  het  gelnid,  een  sterk  lieht 
en  eene  prikkeling  der  hnidiennwen.  Eene 
sterke  vermindering  of  een  geheel  ophouden 
van  gewone  prikkels  knnnen  den  mensehins- 
gelüks  doen  ontwaken.  De  molenaar  bQv.  ont- 
waakt, wanneer  hü  bfj  het  stilstaan  van  den 
molen  het  gewone  gedmisoh  niet  meer  hoort 
De  snelheid  van  de  pols  van  volwassenen 
vermindert  in  den  slaap  van  3  tot  18  slagen 
in  elke  minnnt  De  ademhaling  islcalmer  en 
minder  diep  dan  b|i  den  wakende.  De  nrine- 
aftoheiding  is  tot  op  de  helft  verminderd,  maar 
het  voeht  is  veel  meer  geconcentreerd.  De 
algemeene  stofwisseling  is  gedurende  den  slaap 
vMl  geringer,  hierdoor  daalt  de  temperatuur, 
loodat  men  meer  beschutting  noodig  heeft 
tegen  afkoeling  des  lichaams.  De^tenqwrataar 
daalt  gedurende  den  slaap  ^j^ée  tot  1°C.  beneden 
dien  van  den  wakenden  toestand.  Van  dmi 
toestand  der  spieren  komt  een  donker  besef 
tot  bot  gewaarwordingsvermogen ;  vandaar 
dat  de  slapende  b))  eene  ongemakkelijke  hou- 
ding lich  verlegt  De  gevoeUgheid  der  lin- 
tai^  is  seer  gering,  doch  de  gemeenschi^ 
met  de  buitenwereld  niet  geheel  en  al  ver- 
broken. Het  ontbrekend  bewusti0n  verhindert 
voorts  eene  juiste  opvatting  van  de  prikk^ 
der  aintaigen,  aoodat  de  indrukken,  in  den 
slaap  ontvangen,  zeer  gebrekkig  i||n  en  slechts 
in  het  algemeen  den  loop  der  droomen  bepalen. 
De  psyehische  verrichtingen  openbaren  lich 
gedurende  den  slaap  inaonderheid  in  den  vorm 
van  droomen.  Het  bewusli^n  is  daarbU  um^ 
onbelemmerd  werkiaam,  trarwül  de  herinnering 
van  liet  gedroomde  doorgaans  b0  het  ontwaken 
geheel  verdwenen  <^  slechts  leer  onvolko- 
men bewaard  gebleven  is;  aie  voorts  onder 
i>roo«Mii. 

Niet  alleen  by  de  dieren,  ook  btf  de  planten 
wordt  de  slaap  vraargenomen.  ^  openbaart 
aioh  bQ  dese  in  een  neerhangen  en  gevouwen 
lyn  der  bladeren  en  in  het  sich  sluiten  der 
Moemen  gedurende  den  nacht  Die  versel^n- 
selen  staan  vooraeker  in  verband  met  den 
verminderden  prikkel  van  het  lieht;  men  ont- 
vraart  ie  voorsl  btf  samengestelde  bladerm, 
btfv.  hu  die  van  de  klaver  en  van  den  acacia- 
boom. Volgens  Früêoh  haagt  de  slaap  der 
bloemen  geensains  alleen  van  den  Uchtprikkel 
9ij  maar  ook  van  de  vochtigheid  der  hwht, 
van  den  barometerstand  en  van  de  tempera- 
tuur der  lucht  Was  het  licht  hierb)f  de  eenige 
oomak,  dan  souden  alle  Uoemen  aich  des 
ochtends  openen,  om  des  avonds  weder  dieht 
te  gaan.  De  ondervinding  leert  eehter,  dat  er 


bloemen  lUn,  die  eerst  op  den  middag  of  des 
namiddags  of  aelib  tegen  den  avond  sich  openen 
en  tot  hwt  in  den  nacht  open  blflven.  ZelAl 
weten  wQ  dat  de  Koningfai  van  den  nacht 
(Cactus  grandifloms  Z.)  alleen  gedurende 
eenige  naehtelfke  uren  hare  geurige  bloem« 
kroon  opent  Op  die  verschgns^  heeft  men 
de  samenstelling  gebouwd  van  een  bloemen- 
horloge,  door  24  planten  naast  elkander  te 
phwtsen,  die  op  de  24  verschillende  uren  van 
het  etmaal  lioh  openen. 

Men  geeft  den  naam  van  ilapêm  (tempora) 
tevens  aan  de  beide  ^den  van  het  hoofd, 
boven  de  wangen  en  de  kauwspieren  gelegen 
Zg  sHn  gedeelteltfk  behaard,  gedeettelUk  on- 
behaard, en  de  hersenkas  is  op  die  plaatMO 
het  dunst 

Slaapbol  of  maamkop^  sie  onder  Papanêt. 

Slaapdrank  (Een),  dienende  om  aan  een 
igder  een  gerusten  sfautp  te  beiorgen,  is  een 
of  ander  narcotisch  (slaapwekkend)  ^niddel, 
veelal  opium  in  vloeibaren  toestand.  Zalkéen 
middel  werkt  b^  gedurige  herhaling  »er  aa- 
deeUg  voor  de  geaondlield  en  wordt  begroete 
giften  doodeigk.  In  den  jongsten  tgd  heeft 
men  daartoe  vooral  ehloralhydraat  gebecigd, 
dat  minder  schadelfk  is,  asuMir  toch  wel  dege- 
Ifk  misbruikt  kan  worden. 

Slaapwandelen  "(Het)  komt  dikwt)ia 
voor  bg  aenuwaohtige  gestellen,  die  stoh 
onder  den  invloed  bevinden  van  hevige  ge* 
moedsaandoeningen,  alsmede  bg  kinderen* 
81aiH;»wandehiais  staan  op  aonder  te  ontwaken 
en  verrichten  in  de  duisternis  datgene,  vrat 
10  gewoon  sgn  by  dag  te  doen.  Hetsomnam^ 
bulismus  is  een  dgenaardige  toestand  der 
heksenen,  waarbg  alleen  een  van  binnen  naar 
buiten  werkend  bewustsgn  bestaat,  terwgi 
geene  indrukken  van  buiten  worden  opgenomen* 
Doorgaans  begeven  lich  de  slaapwandelaara 
later  weder  te  bed,  sonder  aich  bQ  het  ont- 
vraken  iets  van  het  voorgevallene  te  herin- 
neren. Het  somnambulismus  kan  klimmen  tot 
verrukking  (extase),  soodat  de  geest  van  den 
slaapwandelaar  ver  boven  den  kring  der 
alledaagsehe  denkbeelden  sweeft  Al  sOne 
woorden  en  daden  verkrggen  alsdan  eene 
fsntastlsche  kleur.  Naast  dit  ideo-somnambn- 
Usmus,  dat  uit  sich  aelf  ontstaat,  bevindt  sich 
het  magnetisdi  somnambulismus,  dat  Icunst- 
matig  wordt  opgewekt  (sie  onder  Magnêl^ 
mm»).  Men  dient  het  slaapwandelen  met  de 
grootste  omaichtigheld,  bgv.  door  saeht  roepen 
en  vrakker  maken,  te  bestrgden,  vooral  daar 
men  de  extase  als  een  eersten  graad  van 
kranksinnigheid  dient  te  beschouwen. 

Slaapziekte  (hypnosis,  sopor)  noemt  men 
eene  aiekeigke  gesteldheid,  waarbQ  het  be- 
WHStaUn  en  de  gevoeligheid  der  lenuwen  in 
meerdere  of  mindere  mateverdwffnen, — eene 
gesteldheid,  wdke  sich  vertoont  In  de  ge- 
daante van  slaperigheid  of  slaap.  ZQ  onder- 
scheidt lich  van  eene  beroerte  doordien  ssen 
by  haar  geene  spierverlamming,  flauwte  of 
schyndood  opmerkt,  terwyi  de  werknamheld 
van  het  hart  en  van  de  longen  onveranderd 
biyft.  Tot  de  verschillende  soorten  van  slaap- 
aiekte  behooren:  de  elgenigke  élaaptiM» 
(eoma)  die  aicb  vooral  by  sware,  koortsige 
siekten  vertoont,  soodat  de  lyder  sich  onop- 
houdeiyk  in  een  diepen  slaap  bevindt  en  vóór 
het  wyken  van  den  aanval  niet  van  aelf  wakker 


Wi 


SL1AFZIEKTE-8L1KKBN. 


wordt;  —  da  slmmwaaJemêktê  (eoma  Tigil).  «en 
toestaiid  van  halren  slaap,  waarbO  de  Mider 
antwoord  goeft  eo  de  oogen  half  opent,  «mder 
evenwel  daidelQk  te  zien  of  tot  Tolkomene 
bewustheid  te  geraken;  —  de  slaperiffkM 
(somnolentia),  bQ  typhns  vooral  voorkomende, 
—  en  de  doodilaap  (lethargia),  een  diepe, 
aanhoudende  slaap,  by  onden  van  dagen  ge- 
woonlük  met  den  dood  eindigend.  De  eigen- 
mke  idiopaüiekê  êUu^mekiê  (eataphora)  om- 
vat die  raadselachtige,  Mlden  chronische  ge- 
vallen, waarin  de  10der  een  natnnrlQken  slaap 
BohOnt  te  genieten,  welke  al  of  niet  door 
wakker  worden  afgewisseld  wordt  en  weken 
of  maanden  kan  duren.  EindelUk  noemen  wff 
nog  de  bêdwdmiuff  (nareosis),  ontstaan  door 
eene  veranderde  bloedmenging  ten  gevolge 
van  ingenomen  vergif  (alkohol,  oplnmens.), 
door  drukking  of  schndding  veroonaakt  en 
vaak  met  ülhoofdigheid,  krampen  ena.  ver- 
bonden. 

Slag  en  Slagveld,  zie  Vddtlag. 

Slagader,  sie  Sari  en  Aderen. 

Slagaderontateking  (arteriltis)  heeft 
men  tot  nn  toe  slechts  gedeeltelQk  aan  éene 
of  meer  slagaders  waargenomen.  Zy  is  bg 
het  leven  moeielOk  te  onderkennen.  20  ver- 
oonaakt eene  hevige  ontstekingskoorts  en 
haar  verloop  is  zeer  snel. 

Slagaderopening  (arteriotomia)  wordt 
gewoonlük  toegepast  op  de  slsapslagaders  en 
hare  takken,  ook  wel  op  de  spaakbeenslag- 
ader  en  op  de  palmslagaders  der  vingers, 
wanneer  men  eene  snelle  en  sterke  bloed- 
ontlasting  bevorderen  of  eene  spoedige  on- 
macht veroorzaken  wil.  Zg  geschiedt  meteen 
bistoorie  of  met  een  lancet,  en  bg  moeielOk- 
heid,  om  het  bloeden  te  stelpen,  kan  men  de 
slagader  afbinden. 

SlagaderverwJJding,  zie  Anmnfwma. 

Slag^oedjea  ztfn  van  koper-  of  messing- 
blik  geperste  dopjes,  bestemd  tot  het  opnemen 
van  eene  ontplofbare  verbinding,  die  veelal 
tot  het  doen  ontbranden  der  lading  van  per^ 
enseiegeweren  bestemd  is.  ZQ  worden  maehteaal 
vervaardigd  ten  getale  van  4-  tot  800  in  eene 
minnnt  Qemelde  verbinding  bevat  in  hooMiaak 
knalkwik;  daaraan  is  tot  vermindering  der 
ontplofbaarheid  meelpoeder  enz.  toegevoegd. 
81aghoe4)e8  zün  bO  ons  leger  ingevoerd  in 
1841.  Doch  het  thans  voorgeschreven  model 
dagteekent  van  1867. 

Slakken  oiBwkpooHgêwOodiBtmiOwiib&n-' 
poda)  is  de  naam  eener  orde  van  WetMiefm 
(Mollnsca)  met  een  min  of  meer  dnidelijk  af- 
gescheiden kop,  voorzien  van  zintuigen,  2  of 
4  voelhorens  en  mondwerktnigen,  met  een 
aan  den  buik  geplaatsten,  spieraehtigen  voet, 
meestal  in  den  vorm  van  eene  lange  zool 
<Platypoda)  of  eene  loodrecht  geplaatste  vin 
<Hetert^oda)  of  van  voren  2  vleugelvormige 
lobben  (Pteropoda).  De  mantel  vormt  op 
den  mg  eene  min  of  meer  mime  verdubbeling 
van  de  huid  met  een  meestal  verdikten  of 
gelobden  rand  en  bedekt  in  den  regel  de  adem- 
haUngsholte.  Het  lichaam  ontwikkelt  zich 
voorts  enkelvoudig  en  regelmatig  of  met  een 
nitgestulpten  zak  voor  de  ingewanden.  Door- 
gaans wordt  eene  schaal  (hoorn  of  shikkenhuis) 
alisescheiden,  ook  aanvankelük  btf  die  soorten, 
welke  later  tot  de  naakte  slakken  behooren. 
Die  aÉMheiding  geschiedt  in  den  beginne  door 


de  gehe^  huid,  welke  den  iagewaadsank 
OBUgeeft;  maar  de  schaal  wordt  grooter  door 
den  raad  van  den  manteL  ZQ  is  fii  dea  rsfd 
eene  vaste  kalkschaal  van  dergeltlkeabouwsli 
de  parelmoerlaag  der  schelpen  en  met  eese 
mwe,  nelih  hari^  opperhuid  bekleed.  Soiit|di 
is  de  schaal  zacht,  hoomaohtig,  buigttsst, 
kraakbeen-  of  geleiaelitig;  in  eenige  gevaltoa 
bedekt  zQ  alleen  demantelholtemethetsdeB- 
halingsorgaan  of  is  zQ  in  de  mantelhuid  beslotsa. 
Somtids  ook  wordt  z^  reeds  vroeg  afgewoipas, 
maar  meestal  heeft  zy  de  gedaante  van  eea 
ingewandenzak,  zoodat  het  dier  er  ook  dis 
kop  en  den  voet  in  terugtrekken  kan.  Stesdi 
is  de  sehaal  enkelvoudig  (niet  twee-  of  maer 
kleppig),  plat  ofkomvormi^ofopversohilleade 
wffzen  sptoaalvormig  gewondeo.  De  raad  vu 
den  mond  heeft  eene  binnenwaarts  eabiitBB- 
waarts  gebogene  Up,  en  de  laatste  is  wsi 
eens  uUgesneden  of  tot  het  opnenaen  vaa  de 
bnisvormige  opening  der  ademhalingsholte  (m 
den  sipho)  tot  een  langwerpig  kanaal  nttge- 
rekt.  Vele  slakken  bezitten  aan  het  aohtersiaAi 
van  den  voet  een  bl0vend,  hoora-  of  kalkaefctif , 
geringd  of  spfaraalvormig  gewonden  deksel, 
bestemd  om  de  openlag  der  schaal  teslnttes. 
Vele  landslakken  sohelden  vdor  den  aaavuf 
van  den  winterslaap  een  kalkaohtig  dalnel 
(winterdeksel)  af ,  dat  zO  fai  het  volgend  voo^a» 
verlieaen.  De  schaal  bedekt  het  dier  gewooslflc 
■eer  ruim  en  staat  daarmede  in  verband  door 
eene  spier,  welke  boven  op  den  voet  ontqyrisgt 
en  bU  de  laatste  winding  aan  de  spil  vanhet 
huh^e  is  vastgeheoht  Het  zenuwstelsel  der 
slakken  komt  in  vele  opzichten  overeen  net 
dat  der  schelpdieren.  Oogen  zUn  er  ten  getale 
van  twee  aanwezig;  zyzOnzMestalopdentsp 
geplaatst  van  stelen,  die  zich  met  de  Toet- 
horens vereenigen,  en  men  kan  ze  in  grootte 
en  maaksel  met  die  der  insecten  en  spinnes 
vergeiykea.  De  gehoororganen  zt|n,  uitgesos- 
derd  by  de  Heteropoden,  met  den  voet  veriM»* 
den  en  aldaar  op  een  korten  steel  geplaste; 
men  meent,  dat  de  Heteropoden  endeloogee* 
dragende  landslakken  (Pulmonata)  ook  het  sis- 
tuig  vaa  den  reuk  bezitten.  Tot  gevoelsorganes 
dienen  de  voelhorens,  de  vaakeeltachtigeisa' 
den  der  lippen,  alsmede  de  gelobde  aaahangeeii 
vaa  den  kop,  mantel  en  voet  De  voelhoreni,  ge* 
woonigk  ten  getale  van  twee  aanwezig,  4a 
enkelvoudige,  voor  samentrekking  vatbsie 
verlengsels  der  huid:  zy  kunnen  by  sonnige 
lOngendragende  slakken  uitgestulpt wofdeaea 
hebben  eene  aan  den  top  zich  verdikkeuM 
zenuw,  by  de  landslakken  tevens  het  reu' 
ofgaan  vormend.  Dat  vaa  het  tynere  gejoel 
is  gelegen  in  eigenaardige  kleine  oellea.  Do 
■londopening,  door  de  randen  der  lippen  y 
noomd,  grenst  aan  eene  met  v|Mte  kauwweit- 
tuigen  gewapende  mondholte  uMt  eea  8pie^ 
aehtigen  wand,  vanwaar  een  lange  slokdai* 
zich  uitstrekt  naar  eene  mwe,  op  een  bUa^ 
darm  geiykende  maag.  Het  meestal  lange,  ^ 
eene  zeer  groote  lever  omhulde  dannksaaH 
opent  zich  in  de  nabyheid  der  adembslbtfa' 
organen  en  ook  wel  aan  de  rugsgde.  1^ 
kauwwerktnigen  van  den  mond  bestsaa  u» 
éene  of  meer  hooraaohtige  kaken  aan  ^ 
bovencyde  en  uit  eene  spieraohtig^kraakbeeo^ 
tong,  waarop  zich  plaaQes,  tanden  ea  hakea 
verbeiTen.  De  grootte,  het  aantal  en  de  ge- 
daante hiervan  zyn  zeer  verschillend  en  wocooa 


SLAKKEN. 


665 


alfl  kenmerken  b0  de  verdeeling  gebezigd. 
Het  htrt  bevindt  zich  nabQ  den  rag  van  het 
dier  en  beetaat  nit  éene  kamior  met  de  aorta 
en  een  yoorhof.  De  uiteinden  der  slagaders 
openen  zich  in  eene  holte,  vanwaar  het 
bloed  naar  de  ademhalingsorganen  en  naar 
den  voorhof  wordt  gebracht.  tSoct  het  water- 
Tatenstelsei  van  den  voet  en  den  eigenaardigem 
bonw  der  nieren  komt  er  water  in  gemelde 
holte.  Slechts  weinig  slakken  halen  adem  door 
de  geheele  haid|  verreweg  de  meeste  door 
kieawen,  vele  door  longen  en  enkele  door 
kienwen  en  longen  beide.  De  kienwen  z||n 
meestal  bUdvormige  of  vertakte  en  vedervor- 
mige  aanhangsels  der  hnid,  die  zelden  vrg 
op  den  rag,  gewoonigk  tusschen  den  mantel 
en  den  voet  gelegen  en  door  de  verdubbeling 
van  den  mantel  bedekt  zUn.  BQ  hen,  die  in 
de  locht  ademhalen,  dient  de  mantelraimte 
desgeigks  tot  ademhalingsholte,  maar  omslnit 
tevens  een  netwerk  van  bloedvaten.  De  kieuw- 
en  longenholten  hebben  door  eene  spleet  in 
den  mantelrand  en  door  eene  ronde,  ^nitbare 
opening  gemeenschap  met  de  vrQe  lucht  Dik- 
wQls  loopt  de  mantelrand  der  kienwholte  nit 
in  eene  lange  ademhalingsbnis,  welke  op  den 
dpho  der  schelpdieren  gelfkt  De  slakken 
zUn  gedeeltelQk  twee-  en  gedeeltelUk  éen- 
slachtig,  en  btjna  alle  leggen  eieren.  De  jonge 
slak  vertoont  óf  reeds  aanstonds  den  vorm  van 
het  moederdier  öf  ontwikkelt  zich  door  ge- 
daantewisseling. In  dit  geval  bezit  de  larve, 
pas  aan  het  ei  ontkropen,  twee  groote,  op 
de  phiats  van  den  onontwikkelden  voet  tot 
hewegingsorganen  dienende  trilhaareellen  en 
«ene  kleine,  platte  schaal  met  eerste  windingen, 
welke  echter  spoedig  afgeworpen  en  door  eene 
bUJvende  vervangen  wordt.  Zelden  zUn  in  latere 
tydperken  de  larven  wormvormig  en  van  tril- 
baarkransen  voorzien.  De  meeste  slakken  leven 
in  het  water,  inzonderheid  in  zee;  uitsluitend 
in  deze  laatste  bevinden  zich  de  Pteropoden, 
Heteropoden  en  Ophistobranchia,  van  welke 
laatste  slechtii  enkele  soorten  in  brak  water 
voorkomen.  Tot  de  soorten,  welke  men  in 
zoet  water  aantreft,  behooren  enkele  Proso- 
branchia,  terwyi  van  de  Pnlmonat^i,  die 
het  water  bewonen,  slechts  weinige  soorten 
in  zee  leven.  De  groep  der  Neurobranchia 
(onder  de  Prosobranchia)  leeft  op  het  hmd. 
Tot  de  vleeschetende  soorten  behooren  de 
Pteropoden,  Heteropoden  en  de  meeste  buis* 
mondvormige  Prosobranchia.  Daarentegen 
zijn  de  overige  gedeeitelQk  of  uitsluitend 
plantenetende  dieren.  Men  vindt  reeds  slakken 
in  de  oudste  beaonkene  lagen.  In  de  Silurische 
vormingen  heeft  men  Prosobranchia,  Pteropoden 
(Tentaculitee)  en  Heteropoden  (Bellerophon). 
Van  de  Pteropoden  strekt  Theca  zich  uit  tot 
in  het  dyas.  Prosobranchia  (Macrocheilus, 
Murohisonia)  treft  men  ook  aan  in  de  Devo- 
nische  vorming,  en  Ophistotnranohia  in  het 
trias  en  lias.  Het  laatst  vertoonen  zich  de 
longendragende  slakken ;  hoewel  er  eenige 
weinige  voorkomen  in  trias  en  krgt,  vindt  men 
haar  eerst  sterk  ontwikkeld  in  de  tertiaire 
vormingen  (Lymnaeus,  Planorbis),  terwtfl 
aldaar  ook  andere  vormen  goed  vertegenwoor- 
digd z|jn  (Cerithinm  enz.).  Men  kent  meer 
dan  22000  soorten  van  slakken,  van  welke 
raim  16000  leven  en  7000  uitgestorven  zQn. 
De  talrgkste  afdeelinf  is  die  der  Prosobran- 


chia (14000),  terwgi  ook  die  der  Pulmonaten 
vele  soorten  telt  (6  600).  Men  verdeelt  de  orde 
der  slakken  in  8  ftimiliën,  nameiyk  die  der  «mh 
wMÜ^m  (Pteropoda  Okv.),  over  het  algemeen 
kleine,  langwwpige  of  met  het  achterste  ge- 
deelte spiraalvormig  opgerolde  dieren,  met 
een  niet  scherp  afgescheiden  kop,  met  2 
vinnen  beneden  den  mond,  door  middel  van 
welke  zQ  zich  in  zee  snel  kunnen  bewegen. 
Het  lichaam  blQft  naakt  of  scheidt  eene 
hoora-,  gelei-,  kraakbeen-  of  kalkachtige  schaal 
af.  De  mond  is  somttfds  door  armvormige, 
met  zuignapjes  gewapende  aanhangsels  om- 
geven. De  ademhaling  geschiedt  door  de  huid 
(Clio),  door  uitwendige  of  door  inwendige 
kienwen.  De  oogen  ontbreken  gewoonlVk,en 
zO  gaan  doorgaans  des  nachts  op  roof  uit 
Alle  Pteropoden  zfju  tweeslachtig,  en  zj)  leggen 
hunne  eieren  in  lange,  ronde,  vrQ  in  zee 
dobberende  snoeren.  De  rondzwervende  kiemen 
ontvangen  zeilvormige  lobben  en  schalen  en 
erlangen  als  larven  hare  vr^heid.  TerwQl  de 
lobben  aftiemen,  ontwikkelen  zich  de  vinnen, 
en  de  schaal  wordt  gewoonlQk  afgeworpen. 
Men  vindt  ze  schier  overal  in  volle  zee,  som- 
tQds  in  verbazende  menigte,  zooals  Limacina 
aietica  (htv,  en  Clio  borealis  Brtiff^  waarmede 
de  walvisschen  zich  voeden,  in  de  UszeeSn. 
Men  verdeelt  hen  in  Thecosomata  (schaal- 
dragenden)  en  Gymnosomata  (naakten).  Van 
deze  familie  kent  men  220  soorten,  van 
welke  130  fossiel  voorkomen.  —  ISgekl^kê 
Mlakhm  (Gastropoda  Oko.,  Platypoda  Leuek,)^ 
weekdieren  met  een  meestal  duideiyk  begrens- 
den kop,  2,  zelden  4,  voelhorens  en  2  oogen 
op  afeonderiüke  stelen,  zelden  op  den  top 
van  het  achterste  paar  voelhorens.  De  zeer 
verschillend  gevormde  voet  is  meestal  eene 
platte  BChQf  en  dient  om  te  kruipen.  De 
meeste  slakken  van  deze  ftimilie  halen  adem 
door  kieuwen,  slechts  enkele  door  de  huid, 
sommige  door  longen  en  enkele  door  kleuwmi 
en  longen  tegeiyk.  De  kienwen  liggen  vrQ  op 
het  lichaam,  maar  gewoonlQk  tusschen  den 
mantel  en  den  voet  in  eene  holte,  welke  door 
eene  opening  of  buis  gemeenschap  heeft  met 
de  lucht  De  beide  kieuwen,  van  welke  alleen 
de  rechter  kfeuw  volkomen  ontwikkeld  is, 
reiken  met  hare  platen  in  de  ademhalingsholte. 
Itte  kieuw  bestaat  uit  platen,  die  in  éene 
of  twee  rtfen  kamvormig  achter  elkander  zffn 
geplaatst  (kamkieuwigen).  Behoorlek  ontwik- 
kelde longen  naast  volkomene  kieuwen  vindt 
men  bQ  slechts  weinige  geslachten.  Inmiddels 
bezigen  ook  de  Jonge  zoetwaterpulmonaten 
hunne  mantelraimte  eerst  als  kieuwholte,  en 
vele  kunnen  in  ontwikkelden  toestand  in  de 
lucht  en  in  het  waler  ademen.  Voorts  let 
men  bQ  de  verdeeling  op  den  bouw  van  de 
kaak  en  van  de  tong.  In  het  deksel  der  admn- 
halingsholte  vindt  men  algemeen  eene  klier, 
welke  soms  groote  hoeveelheden  siym  aftcheidt 
Daarenboven  vindt  men  bO  vele  soorten  nog 
andere  klieren,  zooals  btj  de  pnrperslak.  De 
slakken  van  deze  afdeeling  i^n  gedeelteltik 
twee,  gedeelteigk  éenslachtig.  De  eerste 
(Ophistobranchia  en  byna  alle  Pulmonaten) 
onderscheiden  ztób  door  een  nauw  verband 
tusschen  de  beide  soorten  van  voortplantings- 
klieren  en  door  onderscheidene  littkomende 
klieren  en  aanhangsels.  Eene  eiwitklier  bgv. 
omhult  met  hare  afecheiding  den  kleinen  dojee, 


656 


SLAKflLEN-SLANGEN. 


m  m  de  Undthliken  Tormm  kalkaflinhfthHngen 
eene  Taste  eienolutaL  Bg  de  Helidden  (f^- 
gurdflbtkken)  vindt  men  een  nk,  waarin  i 
een  pülyonnig  itaaOe,  de  liefdepgi,  ontstaat, 
welke  bO  de  bemiehthig  te  ToofBcl^ln  treedt, 
alsdan  afbreekt  en  door  oen  ander  verrangen 
wordt  De  uitwendige  yoor^lantingswerktoigen 
liggen  meestal  aan  de  rechter  sSde,  in  de  nabQ* 
heid  van  den  kop,  in  eene  holte.  BQ  de  éen- 
slaohtige  soorten  lOn  die  organen  in  het  al- 
gemeen eenvoudiger  van  bouw.  B0  eenige 
slakken  doorloopen  de  ^eren  in  het  moeder- 
Uehaam  eene  aanmerkelQke  ontwikkeling; 
meestal  worden  Izg  spoedig  uit  het  lichaam 
▼erwlKlerd,  en  wel  ateonderltjk  als  kuit,  in 
gelei-aohtige  klompen  of  snoeren  of  in  hoom- 
aohtige  omkleedsels,  die  tot  onregehnatige 
massa's  vereenigd  iQn,  of  ook  wel  tot  eene 
regelmatige,  aoodat  in  eene  massa  eiwit  een 
bepaald  aantal  dcjers  aanweaig  is.  De  kieuw- 
slakken doorloopen  bü  hare  ontwikkeling  eene 
gedaantewisseling  en  verlaten  het  «i  als 
larre  met  trilharen,  terwQl  de  longenslak- 
ken lioh  rechtstreeks  uit  het  ei  ontwikkelen. 
BVna  alle  slakken  kruipen  door  middel  Tan 
haren  voet,  doch  sommige  (Strombus)  springen, 
terwQl  anderen  uitmuntend  zwemmen.  E^ige 
ifeiiüge,  looals  de  wormslakkea  (Vermetus) 
^n  met  hare  schaal  op  andere  dieren  Tast- 
geheeht  en  leven  als  parasieten.  Men  Terdeelt 
èeie  familie  der  slakken  in  de  onderfiunilién 
der  OpkiitóbranekU  (tweeslachtige  kieuwshtk- 
ken,  wier  kieuwaderen  achter  de  hartkamer 
in  dMi  Toorhof  uitloopea),  meestal  nachtdieren, 
aooals:  de  draadslak  (Aeolis),  de  leehaas 
(Aplysia),  Doris,  enz.,  —  JPnuobraaiMm  (van 
aehalen  Toeniene  kieuwslakken,  wier  kieuwen 
en  TOorhof  TÓor  het  hart  gelegen  zgn),  èen- 
slaehtige  dieren.  lOoals  de  zee-oor  (Haliotis), 
ée  tolslak  (Trochus),  de  wenteltr^  (Scalaria), 
de  <^iiilak  (OlivaX  <!«  stekelslak  (Murex)),de 
pnrperslak  (Purpura),  de  kegelslak  (Conus),  de 
porseleinslak  (C^ypraea),  de  vleugelslak  (Strom- 
bus), de  moerasslak  (Paludina),  de  wormslak 
(Vermetus),  enz.,  —  LomgMklcm  (Pulmonata, 
kind-  en  waterslakken  met  eene  long  en  een 
daarachter  gelegen  hart),  tweeslachtige 
dieren,  looals  de  moerasslak  (Limnaeus),  de 
sehotebhik  (Planorbis),  de  tuinslak  (Limaz), 
de  huizes-  of  wffngaardshtk  (Helix),  de  agaat- 
slak (Achatina),  enz.  ËindelDk  noemen  wÓ  als 
derde  onderftunilie  die  der  JEi«{fW0^«»  (Hete- 
ropoda)  met  een  dooniehtig,  gelei  achtig  li- 
chaam, eene  snuitTormig  Toonütstekenden  kop, 
groote,  goed  ontwikkelde  Toelhorens  en  oogen 
en  eene  goed  gewapende,  beweegbare  tong. 
Het  Toorste  en  middenste  gedeelte  Tan  dra 
Toet  is  tot  eene  bladTorsnige  vin,  vaak  met 
eene  zuignap  Toorsien,  Terrormd,  terwtfl  het 
aehterste  gedeelte  een  staartrormig  Tcrlengsel 
Tsn  het  lichaam  schgnt  te  wezen.  Zg  zin  naakt 
of  met  eene  spiraal-  of  hoedTormige  schaal  Toor- 
zien,  tweeslachtig,  leggen  eieren  in  snoeren 
en  ontwikketen  zich  met  gedaantewisseling 
(metamoiphose).  Ztj  leTon  in  zee,  boTinden 
er  zich  Taak  in  troepen,  zwemmen  langzaam 
met  naar  boTon  gekeerde  buikvlakte  door  het 
heen  en  weer  bewegen  Tan  het  lichaam  en 
Tan  de  Tin  en  lOTen  Tan  den  roof. 

ifiifcWfcAn  noemt  men  die  gedeelten  Tan 
het  tiaererts,  welke  na  het  uitsmeiten  in  de 
hoogovens  zich  Tan  het  ruwVzer  aftcheiden. 


De  slakken  waren  als  afral  gendiMn  1(4 
waardrioos.  Later  is  men  op  de  gedai^ 
gekomen  om  ze  op  nieuw  te  smelten  en  er 
bouwsteraen  enz.  Tan  te  gieten.  Maar  Toonl 
heeft  flsen  zieh  beVTerd  om  ze  door  stoom  faieeo 
draadTormigen  toestand  te  brengen  en  onder 
den  naam  Tan  dakkêmool  tot  het  omhaUei 
Tan  stoomgeleiders,  alzoo  tot  het  betotten  m 
warmteTeriies,  te  gebruiken. 

Slamat,  zte  QM. 

Slaxigen  (Ophidia  i?»i0|^)l8denaameeDer 
orde  Tan  Krwifmdê  êUrm  <Beptilia)  met  eei 
zeer  lang ,  rolrond ,  naar  den  staart  allso^ 
dunner  uitloopend  lichaam,  met  een  meestil 
platten,  broeden  of  driehoekigen  kop,  siet 
langer  onder-  dan  boTonkaak ,  terwf  1  de  onder- 
kaak  in  2  helften  gescheiden  en  debekslsoo 
Toor  eene  aanmerkelüke  TerwOding  TZtbsir 
is,  —  Toorts  met  Tordikkingen  der  lederfaoid, 
die,  met  de  hoomaehtige  opperhuid  bedekt, ito 
dakpansgewUs  geplaatste  schubben  of  met  de 
randen  aaneengiMlotensehildenTormai.  Onder 
den  buik  Tindt  men  meestal  zeer  breede,iiiisr 
korte,  aan  den  aehterrand  eenigsrinsuitsprii- 
gende  schilden ,  aan  wier  binnenzgde  s^ 
bundels  zSn  Tas^geheeht,  zoodat  de  Biug 
daarmede  als  met  haken  zQne  beweging  Itogs 
een  oneifen  bodem  ondersteunen  kan.  Zy  nt- 
wisselt  elk  Jaar  eenige  malen  Tan  opperhiid 
(TcrTellra).  Het  geraamte  Tan  de  slaag  OBde^ 
sekeidt  zich  door  het  groot  aantal  wervelfi,dtt 
wel  eens  800  bedraagt,  alsmede  doordereedi 
Termelde  beweegbaarheid  der  kaak-  en  getie- 
meltebeenderen.  Al  de  wenrels  Tan  denroni», 
met  uitzondering  Tan  den  atlas,  dragen  ribbei, 
welke  echter  niet  door  een  borstbeen  Tereedfd 
zVn,  maar  met  afgeronde  uiteinden  hi  öe 
spieren  dieht  onder  den  huid  eindigen  ea 
bg  de  beweging  Tan  dienst  zyn.  Terwfll  ^ 
sohoudergordel  overal  ontbreekt,  vindt  ven 
bH  sonunige  slangen  dicht  b||  de  anale  opesiflg 
eenige  sporen  van  een  bekken.  In  de  ollde^ 
kaak  ztet  men  twee  rtfen  naar  achteren  ge- 
kromde tanden,  in  de  bovenkaak  met  ket 
gehemelte  vier  rOen.  Behalve  deze  maai^ 
tanden  vindt  men  in  de  bovenkaak  van  ioio- 
mige  soorten  gegroefde  of  doorboorde  giftvi* 
den,  wier  basis  in  verband  staat  met  de  «»- 
loozingsbnis  eener  gif  kUer.  Veelal  besit  de 
bovenkaak  aaa  élke  zOde  sleehtaéenenkeleo, 
grooten,  doorboorden  giftand.  De  gegroeto» 
tanden  zQu  zelden  talrgker  en  staan  óf  T00^ 
aan  in  de  bovenkaak  óf  a<^ter  eene  rf  ^^ 
haaktanden  aan  het  achtereinde  van  de  boves- 
kaak.  Terwgi  de  gegroefde  tanden  in^ 
regel  onbeweegbaar  zyn,  richten  de  doerboorde 
giftanden  bQ  het  openen  van  den  bek  »ca 
op,  om  in  het  vleesch  der  prooi  door  tednfl* 
gen.  Tevens  vloeit  het  a^sêchelden  vocht  der 
gifklier,  dat  door  de  slaapspieren  er  m^ 
perst  wordt,  met  kracht  in  de  wonde,  konrt^ 
met  het  bloed  in  aanraking  en  veroorzsakt  een 
plotselVken  dood.  Het  meerdere  ofmindei» 
gevaar  van  den  slangenbeet  is  •^^'^^''^ 
van  de  soort  en  de  grootte  der  slang,  ▼'^ 
gesteldheid  en  de  kracht  van  het  ^f^/^^^ 
schepsel  en  van  hetjaargettfdeenhetkl^^ 
Op  warmbloedige  dieren  werkt  het  gif  ^ 
sndler  en  heviger  dan  op  kruipende  diare» 
en  vissehen,  —  in  de  warme  landen  te» 
krachtiger  dan  in  de  gematigde  Inobtive^ 
en  bO  koude.  De  lange,  sachte,  duovUesir 


SLANGEN-dLAYEMMEBR. 


657 


slokdarm  loopt  naar  eene  lanfwerpig  ▼erwyde 
maag.  De  linker  long  Is  weinig  ontwikkeld, 
terwtfl    de    sterk  ontwikkelde  reckter  long 
aan  haar  ntteinde  eene  aaamerkeltlke  holte 
▼onnt  voor  de  Inoht  Het  nltwMdig  oor  ont- 
kreekt ,  en  de  oogen  met  eene  meestal  spleet- 
Yormige  pnpil,  die  door  eene  doocsiehtige  hnid 
kedekt  ^n,  missen  de  oogleden.  De  nens- 
openingen  liggen  meestal  aan  het  niteiade  of 
aan  de  lUden  van  den  bek.  De  gailélvormig 
gespleten,    hoomaohtige  tong  dient  tot  tast- 
orgaan    en    is   in  eene  scheede  verborgen, 
tsrwQl  zy  ook  bV  gesloten  bek  door  eene 
opening  van  deien  kan  worden  aitgestoken. 
De  slangen  bewegen  lich  vooral  door  i||- 
waartsohe  krommingen  of  kronkelingen,  door 
de    wervelkidom    voortgebracht.  ZQ  voeden 
lieh  met  levende  dieren,  die  10  gewoonl^k 
in  hare  kronkelsvasthonden,metdegiftanden 
doeden  en  daarna  in  hnn  geheel  inzwelgen , 
waarby  4  hare  prooi  met  een  overvloed  van 
speeksel  glibberig  maken.  Het  strottenhoofd 
treedt  dan  tot  onderhonding  der  ademhaling 
tasschen  de  kaken  te  voorschyn ,  en  het  dier 
ilaat  de  haaktanden  gedurig  verder  in  z^n 
bnit,  om  deaen  allengs  voort  te  schuiven  naar 
de  maag.  Na  dit  verzwelgen  is  de  slaag  afjge- 
mat  en  lusteloos ,  en  de  tyd  eener  langzame 
q;»f|svertering  neemt  een  aanvang.  De  slangen 
leggen  na  de  bevruchting  doorgaans  een  klein 
aantal  groote  eieren  met  eene  ruwe.  leder- 
achtige  schaal,  waarin  de  ontwikkeling  der 
kiem  reeds  min  ofmeer  gevorderd  is.  Sommige 
slangen (zoetwi^erBlangenen  vergiftige  soorten) 
brengen  levende  Jongen  ter  wereld  (etorleggend, 
levendbarend).  Slechts  zelden  zet  zich  de  vrou- 
weiyke    slang  tot  broeden.  De  meeste,  de 
grootste  en  de  fraaiste  slangen,  inzonderheid 
de  vergiftige  soorten,  vindt  men  in  de  keer- 
kringslanden ;  slechts  weinige  en  daarby  kleine 
soorten  treft  men  aan  op  den  noordeiyken  ge- 
matigden gordel.  Zy  leven  op  het  laad,  vooral 
in  bosohryke  bergstreken,  waar  sy  zich  onder 
steenen,  loof  en  mos  verschuilen,  en  sommige 
gaan  dikwyis  te  water.  Andere  leven  op  beo- 
men,  in  vlakke,  zandige  gewesten  of  in  zee. 
In  koude  streken  kruipen  zy  weg  gedurende 
den  winter  en  houden  een  winterslaap,  — in 
warme    landen   vervallen  zy  gedurende  de 
droogte  van  den  zomer  tot  een  staat  van  ver- 
styving  en  beginnen  eerst  by  den  aanvang 
van  den  regentyd  weder  te  leven.  Byna  alle 
scheiden    uit    eene    klier,    naby    de  anale 
opening  gephuttst,  een  kwaiykriekend  vocht 
af.    Fossiele  overbiyteelen  van  slangen  ^ 
spaarzaam  voorhanden;  men  vindt  er  eerst 
in  het  oudere  tertiaire  tydperk.  Men  verdeelt 
de  slangen  in  drie  lkmili6n,  nameiyk:  1.  die 
der  gifslangen  (Venenosa),  welke  in  het  bezit 
zyn  van  giftanden.  Deze  zyn  gegroefd  by  dè 
Brilslangen  (Ni^a)  en  Zeeslangen  (^drophis), 
hol    by   de  Adders  (Yipera)  en  BatdÜang 
(Crotalen);  2.  die  der  niet  vergiftige  slangen 
met  de  geslachten  Boa,  Python,  Dvjophis  en 
Oohiber,  waartoe  onze  ringslang  (C.  natriz)  en 
de  gladde  slaag  (O.  laevis)  behooren.  8.  De 
üamilie  der  Angkwtomata,  wier  bek  niet  voer 
verwyding  vatbaar  ki  en  die  de  inOost-Indi9 
levende    geslachten    Uropdtis    en  Typhlops 
omvat. 
Slaxigendrager,  zie  OphimtHm. 
Slaagenkruid  of  dmn^wkkopy  zie  EehiiÊm, 


Slaapen  (Bgidius),  eeuNederlaadsch  ge- 
schied- en  oudheidkundige,  geboren  te  Hoens- 
broeck  in  Limburg  dèn  288ten  Augustus  1820, 
bezocht  eene  kostschool  te  Glons  by  Luik , 
was  werkzaam  als  klerk  op  het  bureel  van 
het  kadaster  eerst  te  Hasselt  en  toen  te 
Haastricht,  werd  in  1848  rentmeester  der 
freules  de  KmmUry  op  het  kasteel  Aldengoor 
te  Halen  by  Boermond,  keerde  In  1868  naar 
4ne  geboortephutts  terug,  werd  er  in  1867 
burgemeester,  behoorde  in  1868  tot  de  stichters 
van  het  Provinciaal  Genootschap  voor  Oeschie- 
denis  en  Oudheidkunde  in  Limburg ,  werd  in 
1878  lid  van  de  Haatschappy  van  Nederland- 
sohe  Letterkunde  te  Leiden  en  overleed  den 
ISden  October  1882.  By  uiterste  wilsbeschik- 
king  vermaakte  hy  eene  som  van  10000  gul- 
den tot  stichting  van  eene  studiebeurs  en  schonk 
zyne  verzameling  van  autographen  en  hand- 
teekeningen  aan  het  Byksarchief  te  Maastricht. 
Van  zyne  geschriften  noemen  wy :  „HetMarfc- 
graafKshap  Hoensbroeck,  gevolgd  door  ge- 
schiedkundige aanteekeningen  over  het  voor- 
maUg  land  van  Valkenburg  (1869)",  --  „By- 
dragen  tot  de  geschiedenis  van  het  tegenwoor- 
dige hertogdom  Limburg  (1866  — 1878, 2  dln)", 
—  en  onderscheidene  oudheidkundige  opstellen 
in  tydschriften ,  vooral  in  de :  .Publication  de 
la  Société  d'Histoire  et  d* Archeologie  dans  Ie 
duché  de  Limbourg". 

Slapeloosheid  (agrypnia,  asomnia)  is 
een  zenuwachtige  toestand ,  welke  by  langen 
duur ,  vooral  by  kinderen  en  Jonge  lieden,  als 
een  zeer  onrustwekkend  verschynsel  mag 
worden  beschouwd.  Zy  is  in  het  algemeen 
verbonden  met  een  onaangenaam  gevoel,  met 
hoofdpyn ,  rillingen ,  angstige  droomen  en  ge- 
durig opschrikken,  teiwyi  zy  afgematheid, 
neerslachtigheid,  prikkelbaarheid  en  gebrek  aan 
eetiust  achterlaat.  Biyft  zy  aanhouden ,  dan 
veroorzaakt  zy  groote  ellende  en  leidt  dikwyis 
tot  zelftnoord.  Zy  ontstaat  door  een  geprik- 
keiden  toestand  der  gevoelszenuwen,  waartoe 
hartstocht ,  overspanning  of  droefheid  of  ook 
opstyi^ng  van  bloed,  koorts,  bedwelming, 
overmatig  gebruik  van  koffie,  thee,  rooktabak, 
narcotische  middelen  of  ookjeukende  huid- 
ziekten, hoest,  hartklopping,  asthma  enz. 
aanleiding  geven.  By  de  behandeling  dezer 
ziekte  zy  men  er  hoofdzakeiyk  op  bedacht , 
de  oorzaak  weg  te  nemen  en  den  lyder  kalmte 
en  verstrooiing  te  bezorgen.  De  slaapkamer 
zy  koel ,  de  lucht  zuiver  en  het  bed  niet  al 
te  warm.  Vaak  is  het  van  belang  afleidende 
middelen  te  gebruiken,  zooals  voetbaden, 
mosterdpappen,  lavementen  enz.  Voor  zwakke 
mi  bejaarde  lieden  is  zeer  aan  te  bevelen  een 
glas  goed  bier  of  wyn  voordat  zy  zich  ter 
ruste  leggen ,  en  voor  Jongeren  van  Jaren,  die 
aan  hartklopping  lyden,  het  drinken  van  een 
glas  koud  water  of  het  waaschen  van  het 
boveniyf  met  koud  water.  Tot  het  bestryden 
der  slapeloosheid  bezigt  men  voorts  slaap- 
wekkende middelen ,  inzonderheid  chloraL 

Slatousty  eene  arrondlssementshoofSstad 
m  het  Russische  gouvernement  Oefs,  btt  het 
veremügingspunt  van  de  Tesma  en  de  Ai  en 
in  het  zuideiyk  gedeelte  van  den  Oeral ,  telt 
byna  19000  inwoners  (1888)  en  heeft  een 
groot  aantal  yzersmelteryen ,  waar  omstreeks 
1800  personen  werk  vinden. 
SlaTMimeer  (Het  Groote)  of  GfÉtst  Skutê 


66» 


SliAYENMEER-SLAYEENU. 


Lakêf  in  bet  noordwetteiyk  gedeelte  van 
Noord- Amerika  gelegen,  heefteene opperrlakte 
▼•n  660  Q  geogr.  mQl,  neemt  de  Slavenrivier 
op  en  ontlaat  sioh  door  middel  van  de  Hae- 
kenzieriner  in  de  NoordelOke  Ussee.  Het  ii 
gedurende  een  half  Jaar  met  fja  bedekt  en  op 
den  noordelQken  oever  met  boeebrykebeuTele 
omsoomd.  —  Het  JTZmm  Slavtnmêerj  wat  lui- 
deiyker  gelegen,  is  veel  kleiner  en  heeft  Toor 
atfn  waterafvoer  gemeenacbap  met  de  Atba- 
paskarivier. 

Slavenoorlogen  werden  door  de  Bo- 
meinen  in  Italië  tegen  het  einde  van  het 
tSdperk  der  Republiek  bfj  herhaling  gevoerd 
tegen  hunne  talrüke  slaven ,  die  door  eene 
bude  behandeling  tot  opstand  waren  aange- 
spoord. De  eerste  barstte  uit  in  188  vóór  Chr. 
te  Enna  op  Sicilië  en  breidde  zich  uit  over 
het  geheele  eiland.  Onder  het  bevel  van  den 
Syriër  J^MNit,  die  sich  Koning  AnÜoekuê  noemde, 
en  van  den  CUiciër  KUon  brachten  de  slaven 
de  nederlaag  toe  aan  vier  Bomeinsche  prae- 
tors  (138—185) ,  voorts  in  de  beide  volgende 
Jaren  aan  twee  consuls,  waarna  ly,  dpordien 
voorspoed  aangemoedigd,  200000  man  onder 
de  wapens  hadden.  Eerst  in  182  maakte  de 
eonsul  P.  MuiüHu  een  einde  aan  den  strQd 
door  de  verovering  van  Tanromenium  en 
Enna ,  waarop  de  gevangen  genomen  slaven 
gedeeltelijk  gekruisigd  en  gedeeltelijk  van  de 
rotsen  geworpen  werden.  Omstreeks  tenielfden 
tyd  ontstonden  te  Bome,  Mintumae,  Sinuessa, 
in  Attica  en  op  het  eiland  Delos  slavenop- 
standen, en  ook  de  oorlog  in  Aaië  tegen 
AfiiiMoui  (181—129)  geleek  op  een  slaven- 
oproer,  daar  laatstgenoemde  de  slaven  ten 
s^de  riep.  —  De  tweede  Slavenoorlog  nam 
in  108  wederom  op  Sicilië  een  aanvang,  om- 
dat de  stadhouder  uit  inschikkelOkheid  Jegens 
de  slavenhouders  weigerde,  eene  verordening 
van  den  Senaat  ten  uitvoer  te  leggen ,  vol- 
gens welke  aan  eene  zekere  klasse  van 
slaven  de  vryheid,  hun  ten  onrechte  ont- 
roofd, zou  worden  teruggegeven.  Ook  deze 
oorlog  erlangde  onder  aanvoering  van  de  Ko- 
ningen Thrypktm  en  Aihemtm  een  groeten  om- 
vang en  werd  eerst  in  het  Jaar  100  na  talrOke 
nederlagen  der  Romeinen  door  den  prooonsul 
R,  Bmpdiui  tot  een  goed  einde  gebracht.  — 
De  derde  Slavenoorlog,  gewoonlQk  de  gladi- 
atorenoorlog geheeten ,  barstte  uit  in  75  vóór 
Chr.  in  Italië  en  duurde  tot  71.  Zie  onder 
Spartaotu. 

Slavemjy  noemt  men  den  toestand,  waarin 
een  mensch,  beroofd  van  zyne  vryheid,  als 
eene  «aak  behandeld  en  als  zoodanig  als  de 
eigendom  van  een  ander  beschouwd  wordt 
In  de  Oude  Wereld  was  de  slavemQ,  als  steun- 
pilaar van  de  maatschappelijke  gesteldheid, 
algemeen  verspreid;  men  bediende  zich  name- 
lijk tot  het  verrichten  van  huiselOke  bezigheden 
of  tot  het  uitvoeren  van  bedrijf  werkzaamheden 
meestal  van  slaven ,  en  dezen  waren  inzonder- 
heid in  overouden  t|jd  meestalkrUgsgevangenen. 
In  de  dagen  der  Oudheid  bestond  de  slaveratj 
zoowel  bO  de  Oostersohe  volken  als  btj  de 
Grieken  en  Romeinen;  b|j  deze  laatsten  was 
de  slavemtl  eene  eigenaardige  rechüdnstelling. 
De  slaaf  (servus)  bezat  volgens  het  Romeinsch 
recht,  dat  het  ontstaan  van  slavernij  ook  voor 
schulden  toeliet,  geene  persoonlijkheid  en  dus 
ook  geene  rechten.  H|j  was  als  zaak  een  voor- 


werp van  haad^;  kinderen  van  alaveD  waren 
slaven  wegens  hunne  afkomst,  en  de  ^genaar 
had  de  vrOe  beschikking  over  het  leven  ea 
den  dood  zQner  slaven.  Wat  de  slaaf  verdiende, 
behoorde  aan  z)|n  meester.  Eerst  laagsamer- 
hand  ontwikk^de  zich  de  bevoegdheid  van 
den  slaaf^  om  ook  zelf  eeaigen  eigendom  (peei- 
linm)  te  verwerven,  waardoor  de  mogelBkbeid 
ontstond  van  zich  vrQ  te  koopoi.  Haar  ook 
de  vrOgelatenen  (libertlni)  bleven  met  betrek- 
king tot  hunne  vocmnalige  meesters  nogaltOd 
in    een    toestand    van  afhankeltfkheld.  Ook 
waren  de  soorten  van  vrQlating  (maaumisBio) 
zeer   verschillend.   ZQ  kon  geschieden  door 
uitersten  wil  (per  testamentnm)  of  door  eene 
plechtige  rechtshandeling  voor  den  magistrsat 
(per  vindietam)  of  ook  daardoor,  dat  de  eigenaar 
itn  slaaf  als  vr||  burger  deed  inschrgven  (per 
censam),  —  voorts  door  toezending  van  een 
vrObrief  (per  epistolam)  of  eindelijk  do<tf  eene 
eenvoudige  verklaring  Qnter  amicos,  permea- 
saa,  per  convivnm).  De  b<^egening  der  slaveii, 
die  in  groeten  getale  tot  zeer  verschillende 
werkzaamheden  werden  gebruikt,   gaf  meer- 
malen door  hare  willekeor  en  woestheid  asn- 
leiding  'tot    een    slavenoproer,   Ja,  aelft  tot 
slavenoorlogen,  inzonderheid  nadat  liat  tegea 
het  einde  der  Republiek  gewoonte  was  ge- 
worden, slaven  tegen  wilde  dierea   en  ook 
tegen  ellumder  in  een  strQd  op  leven  en  dooi 
in  het  worstelperk  te  zenden.  Vooral  sagzieh 
de  Republiek  bedreigd  door  het  <^mer  vaa 
Spartaeus.  Toen  het  Cliristendom  allengs  de 
staatsgodsdienst  werd  in  het  Romeinsche  RQky 
had  er  lAeohts  eene  verzachting  plaats  der 
slavemQ:  z|j  zelve  trotseerde  de  vemietigiBi 
van  het  Westersche  RQk.  Bg  de  Germaanselie 
volken  vormden  de  onvtijen,  idt  onderworpenea 
en  krijgsgevangenen  ontstaan,  een  aikonde^ 
miien  stand,  en  wie  er  toe  behoorden,  zsgea 
zich  in  den  loop  der  middeneeuwen  in  hoorigea 
of  lijfeigenen  veranderd.  -—  Zachter  van  aard 
was  weleer  de  slavernij  btj  de  bewoners  vao 
het  Oostea;  aldaar,  bepaaldelijk  in  Egypte, 
Arabië,   Marocco,    Persië  en  Turkge,  is  st 
aelfiB  voor  de  beBchaving  van  onzen  ^d  niet 
geweken.    Is    er    ook,  bijv.  in  Tnrl4e,  de 
openlijke  slavenhandel  verboden,  de  slavenif 
woekert  er  voort  in  het  geheim  en  de  harems 
der  aanzienlijken  worden  er  niet  alleen  vaa 
Negerslaven,  maar  ook  vaa  blanke  vronwea 
uit  Circassië  en  Oeorgië  voorzien.  In  Algiers, 
Tunis,  Tripoli   en  Marocco  heeft  de  handel 
met  Christenslaven,  verbonden  -  met  zeeroof, 
tot  in  de  19de  eeuw  geduurd;  eerst  in  1842 
werd  er  de  slavenhandel  verboden  en  in  1846  de 
slavemü  opgeheven  door  den  Bey  vaa  ToiiM. 
In  het  binnenland  van  Afrika  echter  bestaat 
nog  altijd,  in  weerwil  van  het  ernstig  venw 
van  Engeland,  een  uitgebreide  ^venhandel, 
welke  blijkbaar  door  het  winstbejag  vaazloii 
Christenen  noemende  handelaren  op  deerg^ 
igkate  wSze  nog  bij  voortduring  begunstigd 
wordt  De  handel  in  Negerslaven  is  reeds  in 
overouden  t|jd  ontstaan.  Vanouds  waren  sw^'' 
vende  horden  der  Sahara  gewoon,  Negers  te 
roeven  of  hen  van  de  hoofden  in  mU  te  ont- 
vangen, om  hen  aan  de  bewoners  van  dea 
oever  der  Middellandsche  Zee  te  verkoopo^ 
Men   meent,    dat  te  Lissabon  het  eerst  de 
Portugees  6Fmm2«  (1484)  Negers  in  dea  handel 
heeft  gebracht  Dit  vond  in  Spai^e  navolgingi 


SLAYEBNU. 


559 


en  eerlang  waren  er  onderteheidene  markteui 
die  tot  in  de  16de  eeaw  in  8tand  bleven. 
Die  atechnwelOke  mentohenhandel  nam  vooral 
sterk   toe  bU   de  ontdekking  van  Amerika. 
Men  legt,  dat  de  priester  Xm  Coëot  aan  liet 
Spaanach  Bewind  het  voorstel  gedaan  heeft, 
in  de  Nieuwe  Wereld  Negers  in  de  sniker- 
plantaadjes  en  in  de  mt|nen  te  doen  werken, 
omdat  de  Indianen  daartoe  niet  sterk  genoeg 
waren.  Xard  V  verleende  in  1517  aan  Ylaam- 
sohe  schepen  h^  voorrecht  (a8siënto)Jaarlt)k8 
4000  Afrikaansehe  slaven  naar  Amerika  te 
vervoeren,  en  deae  assiëntohandel  werd  al- 
lengs   aan    onderscheidene  volken  vergund. 
Ook  Engelschen  en  onder  dezen  de  vermaarde 
JVoneif  Drakêy  Nederlanders,  Franschen,  De- 
nen en  selft  Noord- Amerikanen  namen  er  deel 
aan.  De  voortduring  van  dien  verfoeieigken 
Negerhandel  werd  krachtig  bestreden  door  de 
Kwakers,  en  sedert  1768  ondersteunde  vooral 
Wfüiam  WUherforee  die  pogingen  in  het  Parle- 
ment,   totdat    in  1807  de  ,»Abolition-act  of 
slavery"    werd  aangenomen,  volgens  welke 
de  Engelsche  Negerhandel  met  1  Januari  1808 
moeste  ophouden.    De    onderhandelingen  der 
Groote  Mogendheden  te  Londen  leidden  in 
1816  tot  de  opheffing  van  den  slavenhandel 
bQ  de  Franschen,  nadat  reeds  vóór  1814,  1^ 
den  Vrede  van  Weenen,  Spanje  en  Portugal 
aflrtand  gedaan  hadden  van  den  slavenhandel 
ten  noorden  van  den  Evenaar.  Spanje  liet  hem 
in    1817    tegen  eene  schadeloosstelling  van 
400000    pond  sterling  en  Portugal  in   1828 
tegen  eene  van  800000  pond  sterling  geheel 
en  al  varen.  Ook  Brasilië  verbond  sich  daar- 
toe op  grond  van  overeenkomsten  met  Enge- 
land van   1826  en  1830.  Intusschen  werd  de 
Negerhandel  nog  altt|d  in  t  geheim  voortge- 
let,  en  de  in vryheid* stelling  der  zwarte  sla- 
ven had  in   de  Staten  van  Amerika  slechts 
langzaam  en  gedeeltelSk  plaats  en  ging  met 
vele  moeiltfkheden   gepaard.  Nadat  nameiyk 
in  de  eerste  plaats  de  Britsche  Begeering  in 
1880  al  de  slaven  der  Kroon  in  vrt|heid  had 
gesteld,  volgde  den  28sten  Augustus  1833  de 
volledige  emancipatie  der  slaven  in  de  Engel- 
sche   Koloniën,  terv^Ql  de  planters  werden 
schadeloos  gesteld  met  eene  som  van  20  mil- 
lioen  pond  sterling,  zoodat  op  eenmaal  on- 
geveer   689000    sUven,  op  Jamaïca  alleen 
822000,  de  vr0heid  erlangden.  Desgelüks  werd 
in  1848  in  de  Fransohe  Koloniën,  ten  gevolge 
der    Bevolntie,    de  slavemt)  afgeschaft,  en 
datzelfde  gesc)iiedde  allengs  in  de  Noorde- 
Itfke  staten  der  Noord-Amerikaansche  Unie. 
In  Nederland  waren  reeds  in  1818  en  1824 
wetten  uitgevaardigd  tot  wering  en  uitroei- 
ing   van    den  slavenhandel,  maar  eerst  in 
1849  kwam  er  de  wet  tot  stand,  waarin  be- 
paald werd,  dat  met  1  Januari  1860  de  sla- 
vemt)  in  geheel  Nederlandsch  Indië  zou  af- 
geschaft zyn,  ja,  dat  van  elders  als  slaven 
aangevoerde  personen  in  het  volle  genot  der 
vrQheid  zouden  treden,  zoodra  zy  het  grond- 
gebied van  Nederlandsch  Indië  hadden  bereikt. 
Aan  de  slavenhouders  werd  btj  de  wet  van 
7  Mei  1859  eene  schadeloosstelling  toegekend 
van  50  tot  800  gulden  voor  eiken  vrUverklaarde. 
Bg  de  wet  van  8  Augustus  1862  werd  de 
slavemt)  opgeheven  in  de  kolonie  Suriname 
.  met  den  Iston  Juli  1863.  De  vr0gemaakten 
bleven  echter  nog  10  jaar  onder  het  toezicht 


I  van  den  Staat,  opdat  zQ  tot  het  familielevoi 
zonden    worden  opgeleid.  Yoor  eiken  slaaf 
werd  aan  den  eigenaar  300  gulden  toegekend, 
terwgi  de  Begeering  premiën  uitloofde  voor 
den  aanvoer  van  vrt|e  arbeiders.  Door  diezelfde 
wet  en  op  hetzelfde  tQdstip  werd  de  slavernQ 
ook  opgeheven  op  de  eilanden  Cura^ao,  Boni^re, 
Aruba,   St  Eustatius  en  Saba,  alsmede  op 
het    Nederiandsch  gedeelte  van  St  Martin. 
Tot  tegemoetkoming  werd  voor  ieder  vr|{ge- 
laten    slaaf  op  eerstgenoemde  eilanden  200 
gnlden  en  op  St  Martin  30  gulden  toege- 
staan. —  In   de  Zuldeigke  Staten  der  Noord- 
Amerikaansche  Unie  nam  de  slavemü  inmid- 
dels meer  en  meer  toe,  zoodat  men  er  in  1860 
ongeveer  4  millioen  Negerslaven  telde.  Pogin- 
gen om  er  dien  menscbonteerenden  gruwel  af 
te  schaifen  bleven  zonder  gevolg,  want  men 
beschouwde  de  slavemQ  als  onmisbaar  voor  de 
katoen-,  tabaks-  en  suikercultuur.  Het  Missouri- 
Ck>mpromis  van  1820,  volgens  hetwelk  desla- 
vemy   in  de  gewesten  boven  36^  N.  B.  voor 
altoos  verbannen  zou  ztJiK  werd  in  1854  ver- 
nietigd  door  de  Kansas  Nebraska-act,  die  het 
handhaven  of  afschaffen  der  slavemQ  eene  par- 
ticuliere aangelegenheid  van  eiken  Staat  ver- 
klaarde. De  republikeinsche  partQ  kwam  daar- 
tegen in  verzet,  en  de  verkiezing  van  Lmooitm 
in   1860  bezorgde  haar  de  overwinning,  maar 
deed  eerlang  den  Burgeroorlog  uitbarsten.  De 
emancipatie-oorkonde,  den  Isten  Januari  1863 
uitgevaardigd,  welke  aan  alle  slaven  en  aan 
hunne  nakomelingen  de  vryheid  schonk,  was 
een    oorlogsmaatregel,  maar  werd  door  het 
Congres  op  den  31sten  Januari  1864  bekrach- 
tigd, tot  wet  verheven  en  in  de  constitatie 
opgenomen.  Zj)  kon  in  1865,  na  de  onderwer- 
ping der  Zuideiyke  Staten,  worden  toegepast, 
terwtjl  de  geheele  vrüverklaring  door  doelma- 
tige bepalingen  geregeld  vrerd.  Daarop  volgde 
in  1871  de  emancipatiewet  in  Brazilië,  terwQ! 
voorts  ook  op  Cuba  in  weerwil  van  een  hard- 
nekkigen  tegenstand  de  vryverklaring  werd 
doorgezet  In  het  binnenland  en  ook  aui  de 
kust  van  Afrika  biyft  de  aféchuweiyke  slaven- 
handel nog  bestaan,  en  de  ongelukkige  slaven 
werden  tot  vóór  korten  tyd  vandaar  vooral 
naar  Egypte  en    Turkye  vervoerd.  Op  hoe 
vreeseiyke  wyze  de  zoogenaamde  slavei^acht 
in  Afrika  de  landen  ontvolkt  en  de  grootste 
gruwelen  na  zich  sleept,  is  in  de  laatste  Jaren 
door  Cameiron^  lAmmgêt&ne  en  Statdmf  duideiyk 
aan  het  licht  gebracht.  lAtiMg»t(m9  heeft  be- 
rekend, dat  er  jaariyks  althans  350000  men- 
schen  worden  weggesleept,  doch  dat  van  dezen 
slechts  70000  levend  de  plaats  hunner  bestem- 
ming bereiken;  Ja ,  hy  heeft  beweerd,  dat  langs 
onderscheidene  handelswegen  van  de  9  slechts 
1  in  het  leven  bleef.  In  een  bericht  van  de 
anti'Slavemyvereeniging  te  Londen  werd  het 
aantal  Negers,  Jaarl|ks  met  geweld  van  hunne 
vryheid  beroofd,  op  een  half  millioen  geschat 
Ook  nog  in  den  laatsten  tyd  heeft  zich  de 
Britsche  Begeering  met  kracht  tegen  dat  sohan- 
deiyk    bedryf   verzet.  Door  hare  bemoeiing 
kwam  in  1877  de  afiBchafSng  der  slaveray  op 
Madagascar  tot  stand.  Alsmede  is  in  dat  Jaar 
een    verdrag  tusschen  Engeland  en   Egypte 
gesloten,    waardoor    de  in    en  uitvoer  van 
Negerslaven  in   Egypte  verboden  en  de  ver- 
minking van  Jeugdige  Negers  met  gestrenge 
straffen    bedreigd  wordt  Engelsche  kruisen 


MO 


SLAVBSNU-SLAWEN. 


4b  daarbg  beToegd  ▼6rk]aftrd,alftT8Moh6peii 
^  te  braigen,  die  onder  Egyirtieehe  vlag 
▼afen,  terwm  omgekeerd  Egyptiêehe  •ohepea 
de  TMTtaigeii  mogen  nemen ,  die  tlaTen  aan 
boord  liebbeo  en  de  EngetoelM  vlag  httschen. 
I^LarenboTen  heeft  de  a^jeteeden  Kbedive 
aich  toen  TerpUchi,  de  ^Tem0  in  Egypte 
binnen  7  en  in  de  grensproTinoiSn  en  den 
Soedan  binnen  12  Jaar  af  te  aehaffen.  Ook 
het  aanToeren  yan  koeli*i  in  Znid-Amerika  en 
An0tralië  wordt  door  Engrtand  tegengegaan, 
omdat  die  aanvoer  in  TOle  opsichten  met  den 
slaTenliandel  overeenkomt 

Slawen  (De)  yormen  naast  de  Germanen 
en    Bomanen    eene  hoofdafdeeling  van  den 
Indo-Germaansehen  of  Ariachen  stam  im  Enropa 
en  lyn  hoofdiakel(ik  in  het  oosten  raa  om 
werelddeel  gevestigd.  B||  eene  beschonwing  der 
Arische  talen  blOkt  het,  dat  de  Noord*Enro- 
peesohe  (Slawo-Dnitsohe)  afdeeling  van  het 
Indo-Qermaansche    volk   het  eerst  nit  AM 
westwaarts  naar  Enropa  is  getrokken.  Deie 
a(deeling  splitste  aich  vervolgens  weder  in 
eene  SUwo-Lithanensche  en  eene  Dnitsche, 
en  nit  de  eerste  van  deie  ontstond  de  taal 
der  Lithanërs  en  die  der  eigenlUke  Slawen, 
welke    laatste  de  moeder  is  der  Slawische 
talen   in  het  algemeen.  De  Slawen  namen 
loen  allengs  eene  landstreek  in  beait,  welke 
thans    nog    gedeeltelijk    hnn    naam  draagt, 
nameiyk  de  Enropeesche  vlakte  tnssehen  de 
Don  en  de  Di^epr  en  ook  aan  de  overzQde 
van  deae  rivier,  nch  uitstrekkend  naar  het 
eosteiyk  gedeelte  van  de  Baltische  Zeo,  naar 
de  zjf de  van  den  middenloop  van  de  Weiehsel 
en  anidwaarts  vermoedeigk  tot  aan  dePripet* 
rivier.  Vandaar  breidden  de  Slawen  aioh  nit 
naar  het  noorden  en  naar  het  anidweeten.  Op 
welken  t0d  sich  de  Slawen  aldaar  vestigden, 
is  niet  nanwkenrig  te  bepalen.  Volgens  Woed 
gesehiedde  aolks  nog  niet  in  het  bronaentOd- 
perk,  daar  men  tot  nn  toe  tnssehen  de  Don  en 
de  Weiehsel  nog  geene  antieke  bronaen  voor- 
werpen ontdekt  heeft.  Daarentegen  vindt  men 
op  het  grondgebied  dier  Slawen  wel  Uaeren 
gereedschappen,  aoodat  men  van  oorded  is, 
dat  de  Slawen  het  bronaen  tQdperk  niet  ge- 
kend hebben.  In  elk  geval  is  de  vestiging  der 
Slawen  aldaar  vóór  den  aanvang  der  5de  eenw 
geschied.  Op  taalkundige  gronden  wordt  voorts 
terecht  beweerd,  dat  de  Slawen  aldaar  Umd- 
bonweis  en  veefbkkers  waren  en  niet  langer 
tot  de  rondawervende  herders  behoorden,  fiet 
den  landbouw,  die  een  geheel  ander  voor- 
komen aan  den  bodem  besorgde,  neemt  er 
een  nieuw  en  belangrt|k  tydperk  van  ontwik- 
keling een  aanvang,  doordien  de  waarde  van 
het  grondbeait  w^  erkend;  trouwens  een 
groot    aantal    Slawische  woorden  geven  er 
getuigenis    van,  dat  atf  vaste  woonplaatsen 
beaten.  De  Slawen  waren  niet  oorlogzuchtig 
van  aard  en  waakten  dus  slechts  voor  t  be- 
houd   van    hetgeen   zQ   verworven  hadden, 
waartoe  ay  houten  omheiningen  (grid)  deden 
verr0iea.  Het  hniseigk  leven  herinnerde  er 
aan  den  tQd  der  aartsvaderen.  De  bewoners 
eener  plaats  vormden  eene  door  bloedverwant- 
schap   verbonden   afdeeihig    (ob^tina,  rod), 
wier  leden  een  gemeenschap^^lDken  naam  droe- 
gen, gemeenschappelOke  gtÏBderen  bezaten  en 
onder   het  geaag  van  een  gekozen  Oudste 
waren  geplaatst  Uit  een  aantal  dier  afdeelin- 


gen  ontstond  een  stam  (pUeme),  en  aan  het 
hoofd  van  deaen  bevondaieh  een  aaavosrdsr. 
De  stammen  veieenigden  zich  wedar  tot  vol- 
keren (narod).  Daar  de  jOudsten  steeds  de 
eersten  van  huns  geleken  waren,  beaalea  de 
Slawen  een  denioerati8ebenregeerlngBvonB.Het 
hnwd^fk  werd  b«  hen  heUig  gebonden;  ieder 
man  had  slechts  éene  vrouw,  en  de  vrouwos 
waren  geenszins  buiten  de  wet  geateld.  Beeèi 
voordat  de  SUwen  zich  in  tattea  verdeeUsa, 
hadden  zij  van  onds  ovetgeieverde  vachtsf0^ 
men  (pravo,  zakon);  van  erven  waa  e^ter 
geene  sprake,  daar  zulks  in  hun  ftariliotefen 
niet  te  pas  kwam.  Hun  godadiOBSt  wai, 
evenals  bQ  de  andere  Arisehe  votten,  sen 
natnurdienst  De  versehVaselen  der  natast, 
vooral  die  des  hemels,  werden  door  de  Slawen 
beschouwd  als  bezielde  weaeos,  die  weklades 
uitstrooiden  of  rampen  verooraaaktea  De 
eersten  noemden  ^  h^  en  de  laalatea  ifm. 

In  de  geschiedenis  kcmien  de  Slawsa  bet 
eerst  voor  onder  den  naam  van  Serben  (of 
Sorben)  en  Veneten.  Onder  dezen  naam  wms 
z0  tot  in  de  Me  eeuw  gevestigd  in  de  landen  tot- 
schen  de  Oostaee  en  de  Zwarte  Zee,  tnttekes 
de  Carpathen  en  de  Don,  aan  den  bovealoop 
van  de  Wolga  tot  aan  Nowgorod  en  vandsir 
tot  aan  de  waterscheiding  van  de  Wetduel 
en  de  Oder.  Ongeveer  in  den  aanvang  der 
6de  eenw  komen  de  namen  Anien  voor  Ood- 
Slawen  en  Slommê»  in  gebruik.  Deae  msen 
werden  echter  niet  lang  gebezigd  voer  het 
geheele  volk,  daar  men  met  die  der  Seiben 
en  Slowenen  bepaalde  stammen  daarvan  tei* 
duidde.  De  naam  van  Veneten  werd  in  die  m 
Wenden  herschapen.  De  Slawen  breidden  ack 
uit  naar  het  aaiden  en  westen.  In  de  6de  eeov 
rukten  zQ  voortwaarts  naar  den  benedeakey 
van  de  Donau,  naar  Moesifi,  l^raeifi  en  Vs- 
eedonië.  Ja,  aeUi  naar  den  Peloponnesoi.  Bet 
B«k  der  W<^Boelgaren,  in  678  in  MoedS 
gesticht,  werd  door  de  Slawen  IngenomeBi 
terwtll  deaen  reeds  veel  vroeger  vraren  fooit- 
getr«Uen  tot  aan  de  Elbe  en  de  Ssale  ei 
aich  in  Bohemen  en  Moravié  hadden  gevV' 
tigd.  De  voornaamste  Slawische  stam,  die  dtf 
Caeehen,  vereenigde  in  de  9de  eeuw  de» 
aonderliJke  stammen  van  dat  gebied  tot  ée> 
volk.  Uit  IMoravië  begaven  rioh  de  Slaw«i 
naar  de  westeigke  Carpathen  en  nasr  ?»• 
nonië,  waar  zü  als  Slowaken  optradoi  » 
eoie  taal  bezigden,  welke  van  die  der  OMelieo 
en  üoraviërs  verschilde»  Ten  noorden  v^de 
Czechen,  tnssehen  de  Saaie  en  4BBober,veiflr 
den  zich  de  Sorbra  (Wenden)  aan  belde  afdes 
van  de  Elbe.  Zg  bestonden  uit  8  9P^^ 
ondenclieidene  kleine  stammen.  De  neordeW^ 
naburen  der  Sorben,  de  Lutizen  (Wél0tei)t 
tnssehen  de  Oder,  de  Elbe  en  de  Oo^ 
wonend,  waren  in  stammen  verdeeld,  ea  d 
het  oostelijk  gedeelte  van  Holslein  en  Me(^ 
burg  woonden  de  Bodritzen  of  Obetrttoi^ 
de  tweede  helft  der  6de  eeuw,  nahetvectreK 
der  Loagobarden  (668),  begonnen  de  Slawee 
zich  uit  te  breiden  van  de  Donan  over  r»' 
noniS,  Norioum  en  Camié,  aoodat  s|)  1<^ 
zamerhand  doordrongen  op  het  gebied  v>b 
het  hedendaagseh  Opper-Oostenifk  (Stierf 
ked,  Carinthi6,  Kraïn  en  Tyrol).  Ook  is  ^ 
V^d  genoten  slechts  enkele  Slawische  volk«^ 
erae  staatkundige  seUbtaadigheid ;  veie  ttf 
hen  gingen  gebogen  onder  het  Juk  der  Aftf^' 


SLAWEK. 


561 


totdat  iSlMno,  een  Frank  van  geboorte,  er  in 
8taiagde  (628),  hunne  macht  te  ▼emiedgen  en 
een  groot  SlawenrOk  te  stichten  met  Bohemen 
als  middenpnnt;  doch  dat  Buk.  bestond  slechts 
84  Jaar.  In  de  eerste  helft  der  7de  eenw  oyer- 
sehreden  de  Croaten  (Chorfoaten)  nit  hnane 
achter  de  Carpathen  gelegen  landen,  alsmede 
de  Serbea,  zegevierend  de  Donan,  verdreyen 
de  Avaren  en  vestigden  lich  in  Pannonië, 
DalmatlS  en  JMyri^.  Met  het  einde  der  7de 
eenw  waren  de  groote  landverhuisingen  der 
Slawen  naar  het  westen  en  zniden  volbracht 
In  de  8ste  en  9de  eeuw  vertoonen  sich  de 
Slawen  in  de  geschiedenis  als  aftonderlSke 
▼olken,  die  door  taal  en  staatsregeling  sdbterp 
van  elkander  geseheiden  i||n,  en  at)  beslaan 
eene  landstreek,  die  schi«  aan  éen  stak  slch 
uitstrekt  van  de  Zwarte  en  Aegeesche  Zee  tot 
aan  de  Oostaee  en  het  Umenmeer,  alsmede 
van  de  Ëlbe,  de  Saaie,  het  Bohemerwond, 
de  Inn,  de  Alpen  en  de  Adriatische  Zee  tot 
aan  den  bovenloop  van  de  Don  en  den  bene- 
denloop van  de  Pnjepr.  Het  land  aan  beide 
Eyden  van  de  Weichsel  tot  aan  de  Oder  werd 
bewoond  door  den  stam  der  Leehen  of  Polen. 
Ten  oosten  van  deaen  waren  in  de  Sarmat!- 
•che  Vli^Ete  onderscheidene  kleine  Slawische 
stammen  gevestigd,  die  later  sichvereenigden 
onder  den  naam  van  Bossen. 

Na  dit  oversioht  van  de  onde  geschiedenis 
der  Slawen  zollen  w0  de  aandacht  vestigen 
op  hnnne  ontwikkeling.  Volgens  de  Qrieksche 
en  Gomaansche  schrijvers  vormden  de  onde 
Slawen  een  vredelievend  en  nffver  volk,  ge- 
hecht aan  onde  zeden  en  gewoonten,  met 
hartstochtelUken  (ver  het  land  bebonwendea 
tevens,  zooals  biyht  uit  hnnne  taal,  ook 
eenigen  handel  dravend.  Honne  gastvryheid 
wordt  zeer  geroemd  en  is  ook  heden  ten  dage 
geenszins  verdwenen.  De  zieken  en  behoef- 
tigen  werden  behooriyk  verpleegd  en  verzorgd, 
en  men  verwijderde  alleen  de  boosdoeners. 
Veelwtlverg  was  geoorloofd,  maar  alleen  de 
aanzienleken  maakten  gebrnik  vandatverlot 
De  grondslag  van  het  borgerlljk  en  staatkun- 
dig bestuur  was  democratisch;  allen  konden 
deel  nemen  aan  de  zi^en  van  den  Staat  en 
van  de  gemeente.  AanvankelSk  waren  er  geene 
verschillende  standen,  en  de  erfelUke  waar- 
digheid van  Vorst  was  er  onbekend.  Aan  het 
hoofd  der^ftimUievereeniging  (geslacht)  bevond 
zich  de  starosta  (oudste)  en  deze  was  de 
bestuurder  van  het  gemeensehappelSk  ver- 
mogen van  het  geheele  geslacht.  Er  bestonden 
das  geene  erfeninen,  omdat  niemand  een  af- 
zonderiVk  vermogen  bezat,  en  hierin  vindt 
men  een  kenmerkend  onderscheid  tusschen 
de  Slawen  en  de  Giermanen  en  Bomanen. 
Later  ontstonden  er  het  erfelijk  vorstelijk 
gezag,  het  lyfeigenschap  en  de  slavemQ.  De 
woorden  voor  vorstelijke  nutcht  (knes,  kral, 
<:Jesar)  en  voor  adel  (szlachta  of  geslacht)  zijn 
van  vreemden  oorsprong.  Ook  thans  nog 
vindt  men  bij  de  Zuid-Slawen  de  voormalige 
vereeniging  van  eene  zelfde  familie  (zadmga). 
Die  versnippering  der  Slawen  was  oorzaak, 
dat  zij  in  de  geschiedenis  geene  dergelijke 
plaats  konden  innemen  als  de  Qermanen  en 
Bomanen.  Met  betrekking  tot  hunne  ontwik- 
keling is  het  opmerkelQk,  dat  de  Slawen 
worden  voorgesteld  als  hartstochtelijke  bemin- 
naars  van  gezang,  geiyk  ook  thans  nog  be- 

xin. 


valUge  en  gevoelige  liederen  bQ  hen  in  zwang 
zijn.  Zg  haldigtton  een  Opperwezen,  den 
schepper  van  Hemel  en  Aarde,  van  het  licht 
en  van  het  onweder,  aan  wien  de  overige 
Ck>den  onderworpen  waren.  Zijn  naam  was 
Swaroff  (de  Blinkende)  en  als  dondergod  heet 
hy  Pêfoên.  Zyne  zonen  waren  de  Zon  en  het 
Vuur.  De  Zonnegod  (Dacijdbog  of  Qoederen- 
sphenker)  was  tevens  Oorlogsgod.  Als  verper* 
soonl^lking  der  lucht  wordt  SwantowU  ge- 
noemd, als  god  van  den  storm  Strtbqgy  en  als 
lentegodinnen  vindt  men  Lada  en  Dw  ver- 
meld. Onder  de  booze  godheden  staat  de 
vertegenwoordigster  van  den  winter  (Moraoa) 
bovenaan.  Wanneer  men  den  stryd  tusschen 
het  goede  en  booze  niet  in  aanmerking  neemt, 
bestond  er  intusschen  geen  dualismus.  Tot  de 
fabelachtige  wezens  van  minderen  rang  be- 
hoorden de  Vilen  en  de  Boesalken,  die  heer- 
schappy  voerden  ovor  rivieren,  bosscbea  en 
bergen,  —  de  Bojenitzen  of  noodlotsgodiaaien, 
-T  en  de  sombere  machten  Jagbaiba^  Bitu  en 
VJêdf  aan  welke  laatste  de  Zons-  en  Maans- 
verduisteringen werden  toegeschreven.  De 
Slawen  zochten  de  gunst  en  de  bescherming 
der  (Joden  te  erlangen  door  gebeden  en  offer- 
anden. Deze  laatste  waren  braadoffars  van 
runderen  en  schapen  op  bergen  en  in  bosschen , 
waar  zich  tevens  afgodsbeelden  bevonden. 
Menschenoffsrs  kwamen  slechts  zelden  voor. 
De  oflferanden  werden  volbracht  door  de  oud- 
sten van  den  stam;  de  Slawen  hadden  geen 
a&onderiyken  priesterstand  en  ook  geene  tem- 
pels. Tot  hunne  feesten  behoorden  <0e  van  den 
'aanvang  van  den  winter,  lente  en  aomer. 
Volgens  het  gevoelen  der  Slawen  nam  met 
den  dood  des  Uchaams  het  leven  geenszins 
een  einde,  daar  zy  de  ziel  (doe^a)  als  on- 
sterfeiyk  beschouwden;  deze  kwam  in  het 
Paradis  (nav,  n^),  dat  als  eene  schoone  weide 
werd  voorgestdd.  De  lijken  werden  verbrand  of 
begraven.  Door  Semietischen  invloed  kwassen 
de  Slawen  in  het  bezit  van  een  klanksehrift, 
terwyi  zy  te  voren  hoogstwaarsohyniyk  een 
teekenschrift  bezigden,  iüs  hervormer  van  het 
runenschrift  wordt  later  O^riüuê  genoemd.  — 
Onder  de  volkeren  van  Europa  bekleedden  de 
Slawen  naast  de  Bomanen  en  Oermaneneene 
a&onderiyke,  doch  merkwaardige  plaats.  Daar 
zich  by  hen  geene  burgery  en  geene  sfeeden 
ontwikkelden,  bleven  zy  naast  genoemde  twee 
hoofdstammen  in  handel  en  ny verheid,  in  kunst 
en  wetenschap  steeds  ten  achteren.  Er  was 
geen  onderscheid  van  heer  en  landbouwer, 
zoodat  zy  zonder  hulp  van  buiten  op  het  ge- 
bied 'der  beschaving  niets  belangrykstot  stand 
brachten,  hoewel  het  hun  niet  ontbrak  aan 
vaardigheid.  Nog  altyd  behooren  ^/sde  der 
Slawen  tot  den  landbouwenden  stand.  Ja,  tot 
vóór  weinige  Jaren  meerendeels  tot  dien  der 
lyiéigenen.  Busland  was  langen  tyd  het 
eenige  gebied,  waar  zy  een  zelfiitendigen  Staat 
vormden;  terwyi  er  velen  in  Duitschlaad, 
Oostenryk  en  Turkye  zyn  verspreid.  Het 
geheele  aantal  Slawen  wordt  in  den  tegen- 
woordigen  tyd  geschat  op  omstreeks  90 '/i 
millioen.  Van  dezen  wonen  in  Busland  ruim 
62  Vi  millioen,  —  in  Oostenryk-Hongarye  byna 
17V2  millioen,  —  in  TurtMJe  ruim  6V4  mil- 
lioen, —  in  Dnitschland  ruim  2  Va  millioen, — 
in  Servië  ruim  1  millioen,  —  in  Montenegro 
128000,  —  in  Boemeniê  120000,  —  in  ItaUë 

86 


562 


SLAWEN— SLEEDOORN. 


S7  000,  —  in  Fnukrgk  9000,  —  in Engeliad 
6000,  ^  en  ia  Zwitserland  1000.  Zie  ook 
onder  FatuUMeiitmu. 

De  ^ammhe  talm  Tormen  eene  fiuniUe 
YtoL  den  grooten  Indo-GermnanBdbten  tMlihim 
en  komen  daarin  het  meest  oyereen  met  de 
Lithaoenaclie  en  Germaaniohe  talen.  De  oudste 
Slawische  taal  is  het  KerkelVk  SUwisch,  ook 
Ond-Boelgaarsoh  geheeten,  namelQk  de  taal, 
waarin  de  beide  broeders  O^riüut  en  MM4h 
dim»^  de  apostels  der  Slawen,  omstreeks 
het  midden  der  Ode  eenw  na  Chr.  de  ETan- 
geliën  en  eenige  liturgische  geeehriften  ver- 
taalden, -—  eene  taal,  welke  eerst  door 
een  handselirift  van  het  Evangelie  van  Cktro- 
m/t  tot  onse  kennis  kwam.  Het  is  nog  onseker. 
waar  deie  taal  gesproken  werd ;  in  elk  geval 
in  het  auiden  van  het  B||k  der  Slawen,  vol- 
gens Dabrowikif  op  de  reehter  oever  van  de 
Donau  tot  aan  den  mond  van  deie  rivier  en 
vandaar  auidwaarts  tot  aan  de  Adriatische 
Zee  en  tot  in  Maoedonid,  terwfil  10  volgens 
aoklnckBt  de  moeder  is  van  het  hedendaagsehe 
Boelgaarsch,  waarmede  zjf  veel  overeenkomst 
heeft.  Nog  heden  ten  dage  is  it  bQ  de  Sla- 
wisohe  volken  van  den  Oosterschen  ritus  bf 
de  godsdienstoefening  algemeen  in  gebruik, 
hoewel  in  een  meer  modernen  vorm.  Ook  het 
Bussisch  alphabet  is  eene  wtfsiging  van  het 
op  den  grondslag  der  GMeksche  schrOfteekens 
gew0iigde  alphabet,  door  Ojfriüua  voor  het 
Kerkel0k  Slawisch  uitgevonden.  Dit  laatste  is 
In  xgne  antieke  gedaante  niet  de  moeder, 
maar  de  oudste  luster  der  Slawische  talen 
en  dientengevolge  voor  de  vergelOkende  taai- 
studie van  het  hoogste  belang.  Zeer  mark- 
waardige geschriften  sQu  daarover  in  het  licht 
gegeven  door  I^kUmeh^  looals:  „Lautlehre 
(ld50)",  —  „Formenlehre(1874r,  — „Badices 
lingnae  slovenlcae  veteris  dialecti  (1845)",  — 
en  „Lexicon  palaeo-slovenico-graeco-latinum 
(1862-1865)".  Tot  de  levende  Slawische  talen 
behooren:  het  Riumok  met  züne  tongvallen, 
het  Wit-Bussisch  en  Boethenisch,  —  het 
PooUek^  lich  onderscheidend  door  eene  rDke 
letterkunde,  —  het  Bokêemêok  of  Cxechisch, 
-—  het  StMrbm^WmêUeh^  in  de  Ober-  en  I^eder- 
Lausiti  in  gebruik,  hetwelk  thans  door  slechts 
180000  personen  gesproken  wordt,  —  het 
ShwakiitUL  slch  door  Moravifi  heen  tot  aan 
de  Garpatnen  uitstrekkend,  ~  het  SUmmuok^ 
la  Garinthië,  Stiermarken,  Kraln  en  Istriö 
heerschende,  —  het  a&rvuek^  —  en  het  Bod- 
gaaméh, 

Slawoniè  of  Slawmii  vormt  met  Oroatië  en 
de  voormalige  OroatischSlawonisohe  Militaire 
Chrenien  een  gewest  der  Hongaarsche  Kroon. 
Het  ligt  tusschen  de  Drave,  de  Donau  en  de 
Save,  grenst  ten  noorden  en  oosten  aan  Hou- 
garOe,  ten  westen  aan  Croatië  en  telt  op  ruim 
175  D  geogr.  mQl  877618  inwoners  (1881). 
Het  is  in  drie  comitaten  verdeeld,  gedeeltel|}k 
bergachtig  en  gedeelteiyk  zeer  vruchtbaar.  De 
bergstreek  is  er  rQk  aan  steenkolen,  marmer  en 
minerale  bronnen.  Ook  s0n  er  uitgestrekte 
moerassen.  De  bewoners,  krachtig,  slank  en 
schoon  van  lichaam,  besigen  de  Servische  taal. 
Behalve  deSlawoniërsheeftmenerDuitschers, 
Magyaren,  Israëlieten  en  Zigeuners,  en  de 
voornaamste  kerkgenootschappen  zjfn  er  die 
der  B.  en  der  QriekBchKatholieken.  De  hoofd- 
stad des  lands  is  Esiek  of  Essek. 


Slede  is  de  naam  van  eea  voertaig,  dtt 
■it  een  bak  bestaat,  waarin  ése  of  meer  per- 
sonen kunnen  i^aats  nemen,  terw||l  die  bik 
rust  op  een  ondewtel,  waarvan  twee  e? euwgiig» 
hoornen  in  aanraking  ifn  met  den  grond.IXe 
hoornen  B)|n  met  |^  beslagen,  loodat  4 
gemakkemk  over  Vs  en  sneeuw  heeaglldas. 
Meq  heeft  narrensleden,  die  door  een  pstrd 
getrokken,  schuifUeden,  die  door  eeneraekter 
loopend  persoon  voortgeschoven  en  priksMea, 
die  door  dengene,  die  er  op  geieten  is,  door 
middel  van  twee  stokken  met  yiecea  pnates 
voortgeduwd  worden. 

Sleeokx  (Jan  Lambrecht  Domien),  en 
verdienstelük  Belgisch  letterkundige,  g^Nma 
te  Antwerpen  den  2den  Februari  1818,  ibi- 
deerde  aan  het  athenaeum  in  iSne  geboorte- 
plaati,  werd  vervolgens  klerk  bg  een  notu^ 
toen  onderwQier  aan  eene  lagwe  school,  re- 
digeerde achtervolgens:  het  „Ylaemsch  BelgK'', 

—  „De  Vlaemsohe  Belgen**,—  en^DeVlsem- 
sche  slem**  te  Brussel,  -—  voorta :  „De  SchaUe**, 

—  den  „Lloyd  Anversois**,  —  en  „Le  Pré* 
eurseur*'  te  Antwerpen,  en  werd  in  1861  pro- 
fessor aan  de  StaatsnoBnaalachocd  te  Uer. 
Van  s0ne  talrQke  geschriften  vermelden  wQ: 
„Kronyken  der  straten  van  Antwerpen  (18^ 
8  din)**,  '  „Koben  Daemes  (1847)**,  -,Di7 
kleine  ware  geschiedenissen  (1848)**,  —  .Yolki- 
verhalen  (1848  en  later)**,  —  ^  *tschippen- 
kwartier  (1856  en  Uter)**,  —  „De  scheept- 
timmerlieden  (1870)**,  —  „Hildegonde,  eet 
verhaal  van  het  einde  der  15de  eeuw  (1872)", 
-—  „Dramata,  venameling  van  vier  oonproB- 
keigke  tooneelstukjes  (1841)**,  —eene menigte 
biy-  en  tooneelspelen,  —  „Besehrgvingnuide 
provincie  Antwerpen  (1852)**,  —  „BeschrjIfiBg 
van  de  provincie  Oost-VUenderen  (1858)**,  - 
„Beschrgving  der  provincie  Brabant  (1861)^ 

—  onderscheidene  woordenboeken,  — JStgl  ei 
letterkunde,  handboek  voor  het  opstellen  ei 
beoordeelen  van  Nederlandsche  gesehriftei 
(1866  en  1878)**,  —  „Over  den  toestand  der 
Ylaemsche  beweging  (1849)*',— „Belnnaertie 
Vos  (1866)**,  —  „Jacob  van  Ifaerlant  (im', 

—  en  „Eliaabetti  Becker  en  Agatha  Dekei 
(1878)**.  —  benevens  talryke  btfdrsgea  ii 
verschillende  tQdschriften.  Zgne  volledige  wer- 
ken werden  onlangs  in  17  doelen  te  Geit 
uitgegeven. 

Sleedoom  (Prunus  spinosa  L.)  ii  ^ 
naam  van  een  heester  van  tot  8  Ned.  el 
hoogte  met  doomige  takken,  van  welke  4e 
oudere  en  de  Jongere  groen  bQu.  HQ  behoort 
tot  de  familie  der  Amamddaektigm  (Amygdir 
leae).  De  onderste  knoppen  der  takken  bres* 
gen  bloemen  voort,  de  bovenste  bladeren.  Deie 
sQn  gestoeld,  lanoetvormig,  gezaagd  en  tf^ 
de  ondengde  nacht  behaard.  De  bloenen 
staan  in  den  regel  alleen.  De  bloemstelens|s 
onbehaard.  De  kelk  is  klokvormig  en  heeft 
een  soom  met  5  tanden,  die  weder  met  kkino 
tanden  zgn  beset  De  meeldraden  zQn  talffkt 
draadvormig,  by  afwisseling  langer  en  korter, 
de  helmknoppen  langwerpig  en  2-hokkigjJ^ 
s^ll  is  draadvormig  en  gegroeid,  de  stempel 
knodsvormig.  De  steenvrucht  is  bdvomlg; 
donker  blauw  met  een  lichtblauw  waas,  de 
steenkem  bol-eivormig,  spits  en  samengednkt 
De  sleedoom  groeit  veelal  op  dorre  plaaties 
en  bloeit  in  April  en  Mei.  Op  een  vetten 
grond  wordt  deie  plant  minder  doomig.  I> 


8LEED00BN— SLEESWIJK. 


568 


bQ^ftaade  figmir  siet  men  in  a  een  bloeien- 
den iaky  in  h  een  vroohtdragenden  tak  op  Vade 
der  natnurlfike  grootte,  in  0  een  gedeelte  yan 
den  kelk  met  meeldraden  op  drievoudige 
grootte,  in  d  een  tand  daarran  op  4-Toadige 
«grootte,  in  0  een  meeldraad  op  6-vondige 
grootte,  in  f  een  stamper,  desgelüks  op  6- 
▼ondige,  en  in  ^  eene  overlangs  doorgesneden 
steenyracht  op  natnnriyke  grootte. 

Sle^vaart  (De)  heeft  in  het  algemeen 
plaats  bQ  seehavens,  om  er  schepen  binnen 
of  holten  te  brengen,  en  op  rivieren  om  er 
▼aartnigen,  inzonderheid  tegen  den  stroom  op, 
naar  hnnne  bestemming  te  slepen.  Daartoe 
hebben  xieh  hier  en  daar  maatschappijen  ge- 
vormd, en  deze  hebben  stoombooten  doen 
boawen,  die  door  hnnne  groote  kracht  geschikt 
BQn  voor  de  sleepvaart  Intnsschen  bedient  men 
xioh  in  den  Jongsten  tQd  op  de  rivieren  ook 
van  gezonken  kettingkabels,  waarlangs  de 
schepen  tegen  den  stroom  worden  opgetrokken. 

Slee8wijk,tot 
1864  een  Deensch 
hertogdom,  omvat 
het  gedeelte  der 
Pmisische  provin- 
cie Sleeswt|k-Hol- 
stein,  hetwelk  ten 
noorden  van  de 
Eider  gelegen  is. 
SleeswQk  is  van 
ouds  door  de  Oer- 
manen  bewoond, 
aanvankelQk  naar 

alle  vermoeden 
door  de  Cimbren, 
voorts  in  het  oos- 
ten door  de  An- 
gelen,  in  het  bin- 
nenland door  de 
Jaten  en  in  het 
westen  door  de 
Friezen.  Toen  se- 
dert de  4de  eenw 
de  Denen  zich  der- 
waarts begaven , 
verhuisde  een  ge- 
deelte der  Angelen 
naar  Britanje.  De 

achterbiyvende 
stammen  vereenig- 
den  zich  met  de 

Denen  tot  een 
nienwenOermaan- 
schen  stam,  en  in  de  plaatsnamen  vindt 
men  nog  aanwQaigingen  van  een  tQd,  waar- 
in die  afitonderigke  beetanddeelen  geseheiden 
waren.  BQ  de  Denen  regeerden  ondtyds 
onderscheidene  Koningen  te  geiyk;  éen  van 
hen,  in  Hethaby,  het  Angelsche  Sliawic 
(Sleeswlfk),  gezeteld,  gebood  over  het  zuiden 
van  Jotland,  nameltfk  over  SleeewQk.  Yan 
ouds  was  er  de  Eider  de  grensrivier  naar  de 
zy de  der  Koord- Albingische  Saksen.  Toen  dezen 
door  Karel  de^BrwOe  waren  ten  onder  gebracht, 
deed  de  Deensche  Koning  Goüfriêd  in  818 
ten  noorden  van  die  rivier  en  van  zee  tot  zee 
een  wal  opwerpen.  ZQn  zoon  SemmiM^  stond 
in  810  het  land  ten  noorden  van  de  Eider  tot 
in  de  nabyheid  van  de  Schlei  aan  den  Keizer 
af.  Onder  Koning  Oorm  in  de  10de  eeuw  werd 
Jutland,  alsmede  Sleeswyk  met  het  Deensche 
XIIL 


Prunus  «pinoso. 


eilandenryk  vereenigd,  en  reeds  vroeger  hadden 
de  Denen  hunne  heerschappy  tot  aan  de  Eider 
uitgestrekt.  De  Duitsche  Koning  Sèmdrik  I 
noodzaakte  i3hrm  in  984  het  gebied  tusschen  de 
Eider,  Treene  en  Schlei  af  te  staan,  hetwelk 
toen  den  naam  ontving  van  het  Duitsche 
Mark  Sleeswyk.  Dit  gaf  den  Koning  der  Denen 
aanleiding  tot  de  stichting  van  het  Danewerk, 
eene  hechte  schans  ten  zuiden  van  de  plaats 
Sleeswyk.  Het  Christendom,  wellicht  door 
AM$gaHiu  aldaar  het  ecvst  verkondigd,  breidde 
er  zich  vooral  uit,  toen  de  Duitsche  Koning 
OHo  I  geheel  Jutland  aan  de  Denen  ontrukte 
en  te  Sleeswyk  een  bisdom  stichtte.  De  heer- 
schappy over  Sleeewyk  bleef  intusschen  steeds 
een  twistappel  tusschen  Duitschland  en  Dene- 
marken, totdat  eindeiyk  in  1027  Keizer  JTomi- 
raad  II  Sleeswyk  aÜBtond  aan  Knoti  de  Groatey 
koning  van  Denemarken,  en  de  Eider  als 
grens  aanwees.  Het  land  werd  van  dien  tyd  af 
door  Deensche  stadhouders,  somtyds  Jongere 
Prinsen  van  den 
bloede,  als  een  af- 
zonderiyk  land  be- 
stuurd. Onder  Ko- 
ning IM9  ver- 
kreeg Knoét  La- 
wardf  een  zoon 
van  den  vorigen 
Koning  Srik^  in 
1115  het  bewind 
over  Sleeswyk, 
regeerde  er  als 
eerste  hertog  en 
knoopte  vriend- 
sehappeiyke  be- 
trekkingen aan  met 
Duitschland.  In 
dien  tyd  wordt 
voor  het  eerst  mel- 
ding gemaakt  van 
eene  volksverga- 
dering te  Ume- 
höved.  In  1131 
werd  Knoei  ver- 
moord door  zyn 
neef  Ma^fwtUj  ko- 
ning van  Dene- 
mariLon,  en  hierop 
volgde  een  tydperk 
van  bloedige  ge- 
weldenary.  Einde- 
lyk  werd  in  1160 
Waldewtar  J,  een 
zoon  van  Knoeiy  door  den  Deenschen  Koning 
Svend  tot  hertog  van  Sleeswyk  verheven;  hy  er- 
kende de  souvereiniteit  van  den  Duitsdien 
Keizer  en  verwierf  in  1167  door  de  overwinning 
op  de  Oratheheide  den  Deenschen  troon.  Zoo- 
doende werd  Sleeswyk  met  Denemarken  ver- 
eenigd. Het  land  werd  aanvankeiyk  door  een 
stadhouder  geregeerd,  maar  in  1182  door  Knoei 
II  aan  zyn  broeder  Waldemar  II  verleend. 
Deze  noemde  zich  hertog  van  Jutland,  hoewel 
hy  het  noordeiyk  gedeelte  van  het  schiereiland 
niet  bezat  Nadat  Waldemar  in  1202  den 
Deenschen  troon  beklommen  had,  viel  in  1218 
het  hertogdom  aan  zyn  derden  zoon  JErik  ten 
deel  en  na  de  verheffing  van  dezen  tot  erfge- 
naam van  den  troon  van  Denemarken  (1282) 
aan  Jhd,  den  Jongeren  zoon  van  Waldemar. 
Laatstgenoemde  heeft  het  wetboek,  dat  hy 

36* 


664 


SLEESWLJK. 


in    1S41    in    sjn    koningrgk  invoerde,  het 
^^Jntuche  löv*\  ooIl  voor  SleeBwQk  verMndend 
veilcUard.    Abd  erkende  in  1248  voor  zQn 
hertogdom  de  leenheerachAppt  Tan  Denemar- 
ken, doch  deed  in  1260  Koning  JCriX;  ombren- 
gen   en    Tereenigde    gedurende    korten  tyd 
SleeswVk    met    Denemarken.    Hg  sneoTelde 
reeds  in  1262  in  den  strtfd  tegen  deoproerige 
Friexen.   In  Denemarken  kwam  met  AhéVt 
hroeder  CkrUioffd  de  Jongere  lOn  aan  het 
bewind;    Ahd*s    aooif    Watdêmar   III  werd 
▼oorbQgegaan  en  yerlcreeg  eent  in  1264  het 
hwtogdom  benevens  het  eiland  Alsen,  nadat 
hg  te  Kolding  den  leeneed  had  afgelegd.  Na 
zfn  dood  (1267)  kwam  sgn  broeder  JËnk  I 
aan  het  bewind;  deie  maakte  te  vergeefii aan- 
spraak op  de  opvolging  in  Denemarken,  doch 
redde  door  de  zegepraal  op  de  Loheide  (1261), 
door  Holstein  geholpen,  althans  ign  hertog- 
dom. Na  den  dood  van  ErVc  (1272)  belastte 
Koning  JHI:   OUpping  zich  met  de  voogdg- 
schap  over  de  JoDgere  Hertogen  en  beleende 
eerst  in   1283   Wdldêmar  IV  met  Sleeewgk; 
in  1287  had  deze  na  het  ombrengen  van  Erik 
CfUppmg  Usen,  Aroe  en  Femare  verkregen, 
doch  moest  die  bezittingen  in  1296  weder  af- 
staan aan  Denemarken.  Sedert  dien  tgd  is  de 
zeUMandigheid  van  Sleeswgk  en  de  erfeigk- 
heid  der  Kroon  in  het  Hertogeigk  Huis  niet 
langer  bestreden.  Zelfs  het  kroondomein  aldaar 
werd  door  Koning  Srik  Menved  in  1813  aan 
Hertog  JBrik  II  afgestaan.  Toen  deze  in  1826 
overleed,  aanvaardde  Koning  Ckrittoffd  II  de 
voogdgschap  over  den  mindeijarigen  WdUU- 
ma/r  Ily  maar  werd  door  .ErO;**  zwager.  Graaf 
Chrhard  III  van  Holstein,  zelf  nit  zgn  ko- 
ningrgk  verdreven.  Hertog  WaUmnaf  V  van 
Sleeswgk  werd  daarop  in   1326  tot  koning 
van    Denemarken  uitgeroepen  en  stond  het 
hertogdom  af  aan    Oerkard  van  Holstein  als 
een  leen  van  Denemarken.  Door  de  Constitu 
tio  Waldemariana  werd  tevens  bepaald,  dat 
Sleeswgk  in  de  toekomst  onvereenlgbaar  zon 
zgn  met  Denemarken.  Toen  Oêrkard  in  1330 
den  terugkeer  van  den  verdreven  Koning  op 
den  Deenschen  troon  veroorloofde,  gaf  hg  het 
hertogdom  aan    Waldêmar  terug,  maar  deed 
de  CoDstitntio  Waldemariana  en  de  opvolging 
Tan  zgn  Huis  in  het  hertogdom  bekrachtigen. 
In  1340  werd  Sleeswgk  de  naam  van  het  te 
voren  Jutland  of  Zuid-Jutland  geheeten  her- 
togdom, een  bewgs,  dat  men  zich  van  Deensch 
JuUand  wilde  afzonderen.  Hertog  Waldêmar 
benoemde  in  1360  zgn  zoon  Mendrik  tot  mede- 
regent Deze,  sedert  1364  alleen  aan  het  be- 
wUid,  voegde  zich  bg  den  groeten  bond  tegen 
Denemarken  (1368),  wgkende  voor  den  invloed 
der  Holsteiners,  die  zgn  land  gedeelteigk  bezet 
hielden.    Toen  hg  in   1375  overleed  zonder 
erfgenamen  na  te  laten,  deden  de  Oraven 
Smdrik  en   ^lauê  van  Holstein  aanspraken 
gelden  op  het  hertogdom,  doch  deze  werden 
door  Denemarken  auivankeigk  niet  erkend. 
Eerst  den   16den  Augustus  1336  werd  Graaf 
Gêfhard   VI    van    Holstein  te  Ngborg  met 
het  hertogdom  beleend  en  het  recht  van  erf- 
opvolging aan  zgn   geslacht  toegekend.  Se- 
dert dien  tgd  b^rtond  er  een  SUmwijkSól' 
êirin    (zie    onder    SóUtein  en  SUuwijk  HcH- 
f^éMi). 

Sieeswjjk,  eene  arrondissementshoofdstad 
in  de  Pruleische  provincie  SleeswgkHolstein , 


is  gebouwd  langs  het  west^Qk  uiteinde  4er 
Schlei  in  een  halven  ciikel  ter  lengte  van  4  Nel 
mgi  en  bestaat  nit  8  deelen,  de  Altstadhikel 
noorden,  — -  den  Friedrichsberg  in  het  zuiden,  - 
en  den  tusschen  die  belde  gelegen  Lolifios.  De 
stad  is  de  zetel  van  de  Begeering  van  Sleeswgk- 
Holstein, van  eene  arrondisBementseehtbsok, 
van  een  hoofdkantoor  der  belasting  eas.  Er 
zgn  3  kerken,  onder  welke  zioh  de  Dom  in 
spitsboogstgi  bevindt,  met  een  mamerea  prtsl- 
graf  van  Frêderik  i,  koning  van  Denemarkes, 
en  een  met  kunstig  hontsngweik  venM 
altaar.  Daarenboven  heeft  men  er  eene  kerk 
in  het  St  Jansklooster,  alsmede  op  het  stot 
Gottorf,  op  een  eiland  in  de  Schlei  geleges 
en  tot  1719  de  residentie  der  Hertogen.  Wgéen 
vindt  men  er  een  adeligk  stift  voor  Luthendw 
lyeules  met  rgke  bezitUngen,  de  dosMehMl 
(gymnasium  en  hoogere  burgerschool)  iMt 
een  kabinet  voor  natuurigke  historie  ea  eeM 
boekerg,  eene  meisjesschool,  een  fautttoot 
voor  doofirtommen  enz.  en  16  000  iBWOsen 
(1886).  De  stad  was  reeds  in  806eenebelug- 
rgke  handelsplaats.  In  hare  nabQheid,  toHsd- 
deby,  deed  Antgainmê  de  eerste  ChirM^ 
kerk  in  Denemarken  verrgsen;  in  W  wtri 
er  een  bisdom  gesticht  en  in  1200  ▼«'^'^ 
zg  stedeigke  rechten.  In  de  oorlogen  tmoei 
de  Duitschers  en  de  Denen  (1848-1864)  w» 
Sleeswgk  wegens  het  Danewerk  eenegewkli- 
tige  plaats:  ^  werd  den  6den  April  1864 door 
de  Denen  voor  de  Pruisen  ontruimd. 

Sleeswijk-Holfltein  (zie  de  kMiiJf 
het  artikel  Dmtêmarlcen)^  eene  P'^i^"'^ 
provincie  tusschen  de  Noord-  en  Oostzee,  w- 
staat  uit  de  weleer  —  tot  aan  1864  --W 
Denemarken  behoorende  hertogdommen  Steet- 
wgk,  Holstein  en  Lauenburg.  Beide  eeng- 
'noemde  werden  door  Oostenrgk  bgdenvrede 
van  Praag  (23  Augustus  1866)  aan  Pnosn 
afji^estaan,  terwgi  Lanenbnrg,  sehoon  fee» 
bg  het  Verdrag  van  Gastein  (1866)  door  ()(»»• 
rgk  aan  Pruisen  toegekend,  eerst  in  1876  » 
„arrondissement  hertogdom  Lanenburg  J^ 
Pruisen  ingeigfd  en  bg  de  provincie  Sleeswg- 
Holstein  gevoegd  werd.  Deze  provincie  gnv 
in  het  noorden  aan  Jutland,  in  het  oosten  ttf^ 
Oo^zee,  Lttbeck  en  Mecklenburg,  in  hetiames 
aan  Mecklenburg,  Hamburg  en  Hannover  en 
in  het  westen  aan  de  Noordzee,  en  heeft  ee^ 
oppervlakte  van  bgna  340  Q  «eofi^'JJSlS 
ligt  over  het  geheel  in  de  Noord-D«H«^ 
vlakte,  maar  is  niet  volkomen  effen,  dsar  «8 
in  de  nabgheid  der  zee  den  NoordI)aiw«° 
landmg  draagt,  waarop  in  Holstein  deBo^' 
berg  (169  Ned.  el  hoog)  en  de  PieUbeig(l^ 
Ned.  el  hoog)  en  in  Sleeswgk  de  W^ 
Bergen  (110  Ned.  el  hoog)  de  hoogste  pawj» 
zgn.  Van  het  oudere  gesteente  vindt  »*[/" 
enkel  het  gips  der  aechsteenvorming,  watf^B^ 
men  in  den  Jongsten  tgd  beddingen  vsa  ■»«•■ 
zout  aantrof.  Krgt  is  in  de  diepte  h^ 
daar  gevonden  en  de  tertiaire  vormiog  ^ 
er  hier  en  daar  tot  onderlaag,  terwjl  •• 
aan  de  oppervlakte  slechts  diluvium  en  ^^ 
opmerkt  Men  heeft  er  vruehtbare  klei  1|^ 
de  Oostzee  en  op  de  eilanden  aldasr,  tf^ 
met  steenen,  waar  veel  rogge  verbouwd  wojWj 
op  den  landrug,  en  geest  ofhoogensandgj!*^ 
in  de  grootste  westeigke  helft  deslaods^ 
laatste  bestaat  uit  bruinen,  lossen  <*<>'r? 
of  uit  een  mengsel  van  zand  en  steasv* 


SLEESWUK. 


565 


Hier  vindt  men  Tooral  heideTelden  en  yraen. 
Voorts  lieeft  men  er  langs  de  Noordzee  de 
Troelitbare  marschen  met  een  bodem  T«n 
zeedib,  dch  uitstrekkend  langs  de  westztfde 
der  fraaie  lienvelketen  van  Blankenese  tot 
aan  Hoyer  in  Noord- Sleeswtfk,  met  eene 
breedte  van  7—22  Ned.  m||i  en  door  dUken 
ter  hoogte  yan  8  Ned.  el  tegen  overstrooming 
beyeiligd.  Gedurig  —  liet  laatst  in  1857  — 
worden  er  nieuwe  marschen  ingedgkt.  Het 
'losse  sand,  eene  plaag  van  Jutland,  behoort 
de^gelüks  tot  het  allnvium  en  vormt  duinen 
op  de  buitenste  eilanden,  insonderheid  op  Sylt 
De  Oostsee  bespeelt  SleeswHk  Holstein  over 
eene  lengte  van  876  Ned.  mt)l;  de  kust  is  er 
steil  en  men  vindt  er  in  het  geheel  geene 
duinen.  Lange,  smalle  boesems  dringen  er  tot 
diep  in  het  land  en  vormen  voorttreflèiyke  ha- 
vens, Eoorals  de  Neustftdter  haven  in  de  Baai 
van  LtU>eok,  de  Haai  van  Kielen  £ckemn5rde, 
de  Sehlei,  de  Baai  van  Flensburg,  Apenrade  en 
Hadersleben.  Tusschen  deie  baaien  Ugt  eene 
reeks  van  landtongen,  sooals  het  Deensche 
Wohld  tusschen  de  Baaien  van  Kiel  en  £ckem- 
förde,  Schwansen  tusschen  laatstgemelde  en 
de  Sehlei,  Angeln  tusschen  de  Sehlei  en  de 
Baai  van  Flensburg,  Sundewitt  ten  noorden 
van  laatstgemelde  ens.  Naast  de  landtong 
Sundewitt  ligt  het  eiland  Alsen,  door  de  smalle 
Alsener  Sond  van  het  vaste  limd  gescheiden, 
en  ten  noordwesten  van  Holstein  verryst  het 
eiland  Fehmam.  Er  s||n  vuurtorens  te  Aeroe- 
sund,  Apenrade,  Kekenishöi  op  Alsen,  Bttl- 
kerhoek  aan  de  Baai  van  Kiel,  Puttgarden 
op  Fehmam  -en  Pelzerhaken  by  Neustadt.  De 
Noordzee  bespeelt  deze  provincie  van  den 
mond  der  Elbe  tot  aan  de  grenzen  van  Jut- 
land. Men  heeft  er  in  het  zuiden  van  Slees- 
wttk  de  landtong  Eiderstadt.  Ten  zuiden  daar- 
van heeft  men  den  broeden  mond  van  de 
Eider  en  de  Baai  van  Meldorf.  Ten  noorden 
van  Eiderstedt  strekken  de  Sleesw0keche 
Wadden  zich  uit  met  hunne  talrQke  eilanden, 
—  vooreerst  de  ingedekte,  zooals  Nordstrand, 
Peil  worm  en  Husum,  vervolgens  de  niet  in- 
gedekte, zooals  de  Halligen,  Föhr,  Amrum, 
Sylt  en  Böm.  Hier  en  daar  heeft  men  in  de 
Wadden  diepe  geulen,  die  er  de  scheepvaart 
bevorderen.  De  Elbe  en  de  Eider  zt|n  er  de 
voornaamste  rivieren.  Eerstgenoemde  is  er 
grensrivier  naar  de  zyde  van  Hannover  over 
eene  lengte  van  108  Ned.  myi  en  ontvangt 
uit  Sleeswyk  Holstein  de  Delvenau,  de  Bille, 
de  Alster,  de  Phinau,  de  KrQckaue,  de  Rhin 
en  de  Stör.  De  Eider  stroomt  er  door  het 
midden  des  lands;  zQ  ontspringt  ten  noord- 
oosten van  Neumflnster  in  Holstein,  stroomt 
hoofdzakelQk  westwaarts  en  is  188  Ned.  myi 
lang,  van  welke  144  bevaarbaar  zyn.  Zy  ont- 
vangt op  den  rechter  oever  de  Serge  en  de 
Treene,  op  den  linker  oever  de  Jevenan, 
Luhnau,  Haarelaue  en  Qieselaue.  Yan  de 
overige  rivieren  storten  de  Husumer  Aue  en 
de  Widaue  zich  uit  in  de  Wadden,  de  Sch wen- 
tine  in  de  Baai  van  Kiel  en  de  Trave  biüt^ 
de  provincie  in  de  Baai  van  Ldbeck.  Yan  de 
kanalen  noemen  wy:  het  Eiderkanaal  (82 
Ned.  myi  lang)  tusschen  de  Eider  en  de  Baai 
van  Kiel,  —  het  Stecknitzkanaal  of  de  geka- 
naliseerde Delvenau  (66  Ned.  myi  lang)  tus- 
schen de  Elve  en  de  Trave,  --  het  Kanaal 
van  Kudensee  (14  Ned.  myi  lang)  tusschen  de 


Holstenaue  en  de  Elbe.  —  de  SttderbootlUirt 
van  Qarding  naar  de  Eider,  •—  en  het  Kanaal 
van  Tondem  naar  de  Widaue.  Yoorts  beeft 
men  er  ondersch^dene  meren  in  het  noord- 
oosten van  Holstein.  zooals:  het  PlOner  en 
het  Selenter  Meer,  het  Waseker  en  Onbet 
Meer  by  Oldenburg  enz.  In  Lauenburg  heeft 
men  het  Ratzeburger  Meer  en  het  Sohal- 
meer,  —  in  Sleesiv^k  het  Wittenmeer  enz. 
Het  klimaat  is  er  door  den  invloed  der 
zee  gematigd.  De  gemidddde  jaariyksche 
warmte  bedraagt  er  te  Kiel  8,86*^  C.  en  de 
Jaariyksche  regenhoeveelheid  60  tot  70  Ned. 
duim.  Men  verbouwt  er  veel  tarwe  en  men 
vindt  er  hier  en  daar  den  tuin-  en  ooftbouw 
sterk  ontwikkeld.  Uitmuntende  weiden  in  de 
marsehen  geven  er  gelegenheid  tot  eene  aan- 
zieniyke  veeteelt.  In  1886  waren  er  166684 
paarden,  727  606  runderen,  820  761  schapen, 
268061  zwynen,  42  610  geiten  en  114  700 
byenkorven.  Er  bestaat  eene  stoetery  te  Traven- 
thal.  Het  rundvee  is  er  voortieffeiyk  en  wordt 
er  in  aanzien  lyke  hoeveelheid  uitgevoeird. 
Wild  is  er  schaars,  met  uitzonderhig  van 
wilde  eenden;  de  visschery  levert  er  meer 
voordeel  in  de  Oostzee  dan  in  de  Noordzee, 
en  op  de  Sleeswyksche  Wadden  is  de  oester- 
teelt  van  groot  belang.  Tot  de  delfstoffen  be« 
hooien  er  groote  massa's  turf,  gips  en  steen- 
zont,  potklei  en  sporen  van  bruinkolen  en 
aardolie.  In  1880  telde  er  de  bevolking  1 121 140 
zielen,  van  welke  1 111 262  beiyders  waren 
van  den  Protestantschen  en  8  908  van  den  B. 
Katholieken  godsdi^st  Zy  zyn  meerendeels 
Ddtschers,  die  zich  van  het  plat-Duitseh  be- 
dienen, en  men  heeft  Friezen  op  de  eilanden 
aan  de  westkust.  Ten  noorden  van  Flens- 
burg en  Tondern  hebben  de  Denen  de  over- 
hand, doch  hun  aantal  in  de  geheele  provincie 
bedraagt  slechts  160000.  Er  zyn  64  steden, 
doch  daartoe  behooren  ook  16  vlekken,  die 
als  steden  worden  vertegenwoordigd,  —  voorts 
1802  landgemeenten  en  848  adeliyke  goederen. 
De  voornaamste  bedryven  zyn  er  landbouw, 
veeteelt,  scheepsbouw  en  scheepvaart,  terwyi 
men  alleen  in  de  steden  groote  fikbriekea 
heeft  Er  behooren  ongeveer  142  stoombooten 
en  671  zeilschepen  te  huis  (1884).  De  spoor- 
weg Altona—Wandrup  loopt  van  het  zuiden 
naar  het  noorden  door  deze  provincie  en  zeodt 
te  Nenmttnster  takken  uit  naar  Kiel,  Neustadt 
Lttbeek  en  Tönning,  —  voorts  van  Elmshom 
naar  Itz^oe,  van  Lübeck  naar  Tdnnlng,  van 
Tingleff  naar  Tondem  enz.  Ook  heeft  men  in 
het  zuiden  des  lands  de  spoorwegen  van  Beriyn 
naar  Hambtirg,  vaa  Hamburg  naar  Lflbeck 
en  van  Lübeck  naar  LOneburg.  In  1886  be- 
droeg  de  lengte  dier  gezameniyke  spoorwegen 
omstreeks  1 000  Ned  myL  Tot  de  inriehtingem 
van  onderwys  behooren  er  eene  universiteit 
te  Kiel,  12  gymnasia,  8  reaalscholen  van  den 
eersten  en  8  van  den  2den  rang,  10  hoogere 
burgerscholen,  17  onderwyzerskweekseholen, 
eene  marineschool  te  Kiel,  eene  kadettenschool 
te  P16n,  8  zeevaartscholen  enz.  De  provincie 
zendt  naar  den  Dultschen  Byksdag  10  en  naar 
het  PnüslBehe  Parlement  19  afgevaardigden. 
De  Provinciale  Staten  bestaan  er  (metuition- 
dering  van  Lauenburg)  uit  16  vertegenwoor- 
digers van  het  grondbezit,  19  van  de  steden 
en  19  van  de  landgemeenten.  Ten  behoeve 
der  rechtsbedeeling  heeft  men  een  Hof  van 


666 


SLEESWUK. 


An^l  te  Kiel,  8  arrondlfleemeiitfrechtbaiikeii 
en  77  kmntoBgerechten. 

Ontrent  het  ontstaan  deier  Hertogdommen 
en  honne  yereeniging  raadplege  men  de  êxü- 
keien  SoUidm  en  ^SZmmpmXt.  Met  het  Yoorloopig 
Bewind  van  24  Maart  1848  begint  een  nienw 
tgdperk  in  de  geschiedenis  yan  Sleeswtfk- 
Hotetein.  Terwgi  rreéUrik  VII^  koning  van 
Denemarken,  in  een  brief  van  24  Maart  1848 
aan  de  Begeering  aankondigde,  dat  hg  de  toe- 
treding Tan  Sleeswgk  tot  den  Doitschen  Bond 
met  de  wapens  beletten  zon,  beloofde  JWé- 
dHA  Wühdm  JFvanPmisenineenschrtlTen 
Tan  deaeiide  dagteekening  het  handhaTon 
Tan  de  selfMandighdd  en  onschendbaarhdd 
Tan  Sleeswtlk-Holstein,  benoTens  de  erfopTol- 
ging  in  de  manneiyke  ign  in  het  Hnis  Tan 
Hertog  OArif^ÜRMi  van  ^tt^Mftoi&Mry.  Dese  aan- 
kondigingen en  het  openen  van  den  Landdag 
op  den  8den  April  te  Etendsborg  gaven  aan 
het  Yooriooplg  Bewind  een  hechten  stenn. 
Beeds  den  268ten  Maart  had  het  bQ  den  Dnit- 
schen  bond  aanioek  gedaan  tot  opneming 
Tan  Sleeswtik  en  tevens  dadelQken  büstand 
gOTraagd.  De  Bondsdag,  door  het  Toorbeeld 
Tan  het  Parlement  te  Frankfort  medege- 
sleept,  gaf  daarop  den  12den  April  aUne  toe- 
stemming, en  de  oorlog  was  TorkUard.  In- 
middels had  Prins  Frederik  «o»  Atiffutfênimrs 
de  geheele  militaire  macht  der  Hertogdommen 
bg  Bendflbnrg  b|)eengebraoht  en  rokte  Tan 
Fiensbnrg  noordwaarte,  maar  moest  na  het 
rampspoedig  gevecht  bg  Ban  (9  April)  voor 
4e  Deensche  overmacht  naar  Eckemförde  terog- 
trekken.  De  stad  Sleeswyk  werd  den  Uden  AprQ 
door  de  Denen  beset  Volgens  de  Bondsbeslntten 
van  15  April  trokken  2  Pruisische  regimen- 
ten en  het  10de  armeekorps  onder  Wrangdin 
Hdlstein,  brachten  den  23sten  April  aan  de 
Denen  eene  nederhiag  toe  bQ  Sleeswyk  en 
den  24sten  b0  Oeversee  en  noodiaakten  hen, 
fileeswyk,  met  nttaondering  van  Alsen.  te 
ontruimen.  Nadat  hy  korten  tyd  het  aaiden 
van  Jntland  met  Fredericia  had  beaet,  keerde 
WroK^d  naar  Sleeswyk  temg  en  stelde  zieh 
door  de  overwinning  by  Dtlppel  op  de  Denen, 
die  uit  Alsen  deswaarts  waren  gesneld,  in 
het  besit  van  het  schiereiland  Sandewitt  Beeds 
in  Mei  waren  de  Baitenlandsche  Mogendheden 
ten  gnnste  van  Denemarken  tnsschenbeiden 
gekomen.  De  diplomatieke  onderhandelingen, 
die  te  Londen  een  aanvang  hadden  genomen, 
werden  onder  bemiddeling  van  Zweden  tos- 
schen  Denemarken  en  Pruisen  te  MalmS 
voortgexet  en  leidden  in  de  eerste  plaats  tot 
een  wapenstilstand  van  drie  maanden,  die  den 
19den  Juli  te  Bellevue  by  Kolding  gesloten 
werd.  Tevens  stemden  de  beide  Mogendheden 
er  in  toe,  de  hertogdommen  te  on^uimen  en 
het  Yoorloopig  Bewind  te  vervangen  door 
een  ander,  door  haar  beiden  te  benoemen. 
Te  vergeefé  verklaarde  de  Doitsche  Nationale 
Vergadering,  dat  zy  alleen,  zoodanigen  vrede 
zou  bekrachtigen,  waardoor  de  rechten  der 
Sleeswykers  en  de  eer  van  Duitschland  wer- 
den gehandhaafd.  De  Byksbestunrder  was  het 
eens  met  de  inschikkeiyke  politiek  van  Prui- 
sen en  zond  den  vryheer  Max  van  Qoffem 
naar  de  onderhandelingen  te  Malmö,  die  in 
Augustus  wederom  werden  geopend.  Door 
het  Verdrag  van  Mahmö  van  26  Augustus  werd 
de  wapenstilstand  tot  7  maanden  verlengd  en 


door  opheffing  van  aBe  wetten  vmn  bei  Yoor- 
loopig Bewind  de  Toormalige  toeaCand  her- 
steld. Aan  het 'hoofd  Tan  het  nieawe  Bewind 
kwam  Graaf  Karl  MoUUy  bekend  en  gehaat 
als  een  Triend  der  Denen. 

Nadat  Pruisen  alzoo  SleeswQk  had  laten 
Taren,  bekrachtigde  de  Duitsche  Nattonale 
Vergadering  den  wapenstilstand,  oitehoon 
eerst  na  eenige  debatten,  gOTOlgd  door  het 
bloedige  straa^TOcht  te  Frankfort  op  den 
18den  September.  Drie  dagen  te  vrnvuwasiB 
de  Hertogdommen  eene  nieuwe  grondwet  tot 
stand  gekomen.  Gedurende  den  wmpenatüstaad 
trokken  er  Pruisische  en  andere  Bondstroe- 
pen binnen  en  werden  onder  de  berden  ge- 
steld Tan  den  Pmiirïschen  luitenant-generaal 
vtm  Friitwitz,  Om  den  oorlog  met  kracht  te 
kunnen  doorzetten,  waren  Beider  en  de  Onaf 
von  BevenilowFreeU  er  den  26sten  Maart  1849 
met  het  stadhouderscliap  belast  Ook  Dene- 
marken had  ayn  leger  te  lande  aanzieoVk 
Torsterkt  en  op  86000  man  gebracht.  Den  Utn 
April  nam  de  wapenstilstand  een  dnde,  en 
reeds  den  8den  OTcrschreden  Deensche  troepen 
de  grenzen  Tan  Jutland  en  TeroTerdeHaders- 
leb^.  Den  Men  April  Torscheen  eene  Deen- 
sche flotille  in  de  Baai  Tan  EckemfSrde, 
maar  leed  er  een  aanzieniyk  Terllea,  dewp 
door  eene  Sleeswyk-Holsteinschebattery,  eerst 
laat  door  eenlg  TOldgeschut  bygestaan,  het 
Deensche  liniM^ip  „Ghristiaan  VIH**  in  braad 
geschoten  en  het  flregat  „(leflon'^  Tcroverd 
werd.  In  weerwil  Tan  deze  zegepraal  werd 
de  oorlog  door  de  Bykstroepen  met  eene  in 
het  oog  loopende  lauwheid  Toortgeaet  Bol- 
land en  Frankryk  hadden  zich  reeds  by  het 
horratten  der  v^andeiykheden  tegen  het  be- 
zetten Tan  Jutland  Torklaard,  en  aan  00»  iVitf* 
füUt  werd  derhalTO  opgedragen,  alleen  Sleei- 
wyk-Holstein  te  bezetten  en  slechts  Tmdedi- 
genderwys  te  werk  te  gaan.  Het  bestcmneB 
Tan  de  Dflppeler  Schansen  op  den  18den  Aprü 
door  de  Beieren  en  Saksen  bleef  dan  ook 
Toor  *s  hands  het  eenige  wapenieit  der  Doit- 
sche troepen.  Met  beter  gOTolg  opereerden  de 
Sleeswyk-Holsteiners  onder  Bw^  in  hdt  noo^ 
den.  Nadat  zy  onder  herhaalde  gOTechten  tot 
Hadersleben  waren  geTorderd,  TeroTorden  4 
den  20sten  April  Kolding  en  brachten  den2Meo 
Tan  die  maand  aldaar  en  den  7den  Mei  14 
Gudsöe  eene  nederlaag  toe  aan  de  Deaest 
die  hen  in  sterkte  OTcrtroifen.  Doch  het  beloof 
Tcnrolgens  door  de  Denen  Tóor  Frederii^ 
geslagen,  werd  noodlotiig,  doordien  de  mast* 
regelen,  door  Bamn  genomen,  aan  de  Denen 
Teroorloofden,  hun  geheele  leger  in  die  ▼«• 
ting  byeen  te  brengen.  Het  goTolg  daarm 
was,  dat  het  Teel  zwakkere  Sleeewyk-Hol' 
steinsche  leger  in  den  nacht  Tan  den  5den 
op  den  .6den  Juli  OTcrrompeld  en  uit  stfne 
Terschansingen  gejaagd  werd,  waarna  men 
de  belegering  moest  opbreken.  Terwyi  nn  de 
Landdag  besloot,  aanstonds  eene  aionvre 
reserTobrigade  op  te  roepen,  kwam  het  be- 
richt, dat  de  Pruisische  Begeering  reeds  den 
lOden  Juli  een  wapenstilstand  met  Denemir- 
ken  gesloten  had.  Daarin  was  bepaald,  dnt 
Sleeswyk  Tan  Holstein  zou  worden  geechei' 
den,  —  dat  in  eerstgenoemd  Hertogdom  0^ 
demareatieiyn  zou  worden  getrokken  ea  dst 
het  noordeiyk  gedeelte  door  Zweedsch-Noor- 
weegsche  tro^n,  het  znideiyk  gedeelte  door 


SLEESWUK. 


se? 


Proisisclie  soldaten  «m  worden  beiel,  —  en 
dat  bet  bewind  ion  bestaan  oH  een  DeeiMcben, 
een  Prniaisoben  en  een  Engetoeben  eommina- 
ris,  terwQl  in  Holstein  bet  stadbonderigk  bestnnr 
ion  Toortdnren.  Voort  overige  moest  bet  Slees- 
wtik-Holsteinscbe  leger  binnen  26  dagen  Slees- 
wQk  ontruimen.  Het  nienwe  bestuur  van  Slees- 
wQlt,  bestaande  nit  den  Engelsebman  Boigm^ 
den  Pruiaiseben  Qraaf  «o»  MlmAweg  en  den 
Deen  tam  7S0i«dk,  venrolgde  nu  met  ongemeene 
beftigbeid  al  wat  Dnitscb  was  in  Sleesw^k. 
Pruisen  bekreunde  sieb  niet  langer  om  de 
laak  der  Hertogdommen,  en  den  2den  Juli 
1860  werd  de  Vrede  tosseben  Pruisen  en 
Denemarken,  door  eerstgenoemde  tevens  in 
naam  van  den  Bond,  geteekend,  volgens 
welken  de  reebten,  die  elke  Mogendbeid  vóór 
den  oorlog  beieten  bad,  bersteld  werden  en 
de  Koning  van  Denemarken  het  reebt  erlangde 
de  tusscbenkomst  van  den  Bond  in  te  roepen 
en,  ingeval  deie  werkeloos  bleef,  tegen  Hol- 
stcdn  geweld  van  wapenen  te  gebruiken. 
SleeswVk-Holstein  bad  intusseben  met  de 
grootste  inspannhig  80000  man  op  de  been 
gebraebt  en  eene  vloot  gebouwd;  doob  reeds 
de  eerste  stappen  van  generaal  wm  WUlitêH, 
die,  te  voren  in  Pruisiscben  dienst,  in  plaats 
van  Bamm  bet  opperbevel  bad  aanvaard,  waren 
weinig  geeobikt  om  vertrouwen  in  te  boeie- 
men.  In  plaats  van  aanstonds  een  inval  te 
doen  in  Noord-Sleeswyk  en  de  vereeniging 
te  beletten  van  de  beide  belften  van  bet  Deen- 
scbe  leger,  van  welke  de  éene  zicb  op  Alsen 
bevond,  terwtfl  de  andere  van  de  syde  van 
Jutland  naderde,  trok  by,  in  verband  met 
eene  volgens  bem  noodsakeiyke  reorganisatie, 
naar  Idstedt  terug.  Hier  werd  die  weifebmoedige 
en  volgens  bet  oordeel  der  Sleeswtfk-Holstei- 
ners  kwaadbroedende  man  den  24sten  en  26sten 
Juli  door  den  Deenseben  generaal  Kn^h  ge- 
slagen en  trok  aobter  de  Eider  terug.  Den 
12den  September  leverde  b|)  aan  de  Denen  bQ 
Missunde  een  gevecbt,  dat  aanvankelSk  leer 
voorqioedig  was,  maar  deed  den  4den  Oeto- 
ber  vrucbtelooie  poi^gen,  de  vesting  Frie- 
driobstadt,  sedert  den  288ten  September  door 
kolonel  wm  dmr  Tcmm  gebombardeerd,  stor- 
menderband  in  te  nemen.  Inmiddels  was  van 
de  4de  van  den  Dnitscben  Bond  betbericbt 
by  de  Hertogdommen  ingekomen,  dat  bet 
Vredesverdrag  van  2  Juli  1860  moest  worden 
ten  uitvoer  gelegd.  Pruisen  riep  al  syne  ver- 
lofgangen uit  bet  Slees wyk-Holsteinscbe  leger 
terug,  en  ten  gevolge  van  de  overeenkomst 
van  Olmttts  (20  November  1860)  werd  eene 
Oostenrykscb-Pruisisobe  bevredigingsoommis- 
sie  naar  Holstein  geionden,  alsmede  een  Oosten- 
rykseb  armeekorps  naar  de  Hertogdommen. 
Den  7den  Deeember  nam  generaal  wm  WUU- 
êem  lyn  ontslag  en  werd  door  generaal  mmi 
dêt  Éónt  vervangen.  In  Deeember  werden 
ook  de  onderbandelingen  van  de  Oostenrykseb- 
Pmisisdie  oommissie  met  bet  stadbouder- 
scbap  te  Kiel  geopend,  en  bet  staken  der 
vyandeiykbeden,  benevens  bet  terugtrekken 
van  alle  troepen  acbter  de  Eider  van  den 
Landdag  geSisebt  Dese  gaf  den  Uden  Januari 
1861  toe  en  ging  daarna  uiteen.  Het  leger 
werd  afgedankt;  Oostenrykscbe  soldaten  na- 
men bet  land  in  besit,  en  de  Deensobe  troe- 
pen vielen  nit  bet  noorden  in  het  land.  ZelA 
Rendsburg  werd  door  de  Oostenrykers  over- 


in  hunne  banden.  Op  den  2den  Fe- 
bruari benoemde  de  commissie  in  naam  van 
den  Souverein  en  op  last  van  den  Duitsehen 
Bond  een  bnrgeriyk  opperbestuur  voor  bet 
hertogdom  Holstein,  betaande  uit  Baron 
BUmej  Hmmitê^  Swudmamny  Malmrot  en 
Preknr,  de  grondwet  van  16  September  1848 
werd  opgeheven,  de  Landdag  ontbonden  en 
de  geldendheid  der  Duitsohe  grondrechten  ver- 
nietigd. Het  hertogdom  Sleeswyk,  waar  de 
regeeringscommiasaris  «o»  TiUiuk  met  het  op- 
pergeiag  was  bekleed,  bevond  sich  nu,  met  uit- 
sondering  der  omstreken  van  Bendsburg,g(^eel 
en  al  in  bet  beiit  der  Denen.  Van  de  amnestie, 
door  den  Deenseben  Koning  den  lOden  Mei 
voor  Sleeswyk  verleend,  bleven  trouwens  de 
hertogeiyke  funille  wm  AMgtutmbwrp^  de  stad- 
houder BêêeUfj  de  leden  der  voormalige  Slees- 
wyk-Holsteinscbe  Regeering  en  onderscheidene 
ambtenaren  uitgesloten.  Intusseben  duurden 
te  Beriyn  de  onderhandelingen  over  het  Slees- 
wyk-Holsteinscbe  vraagstuk  voort;  Pruisen 
verlangde  nog  altyd  eene  staatsreobteiyke  ver- 
eeniging der  beide  hertogdommen,  en  Dene- 
marken kon  zich  daarmede  niet  vereenigen. 
Den  28sten  Januari  1872  verscheen  nit  De- 
nemarken een  Koninkiyk  besluit,  waarbi|  in 
de  beide  hertogdommen  afconderl^ke,  alleen 
aan  den  Koning  verantwoordeiyke  ministers 
werden  benoemd,  terwyi  voorts  een  vertegen- 
woordigend lichaam  met  besUssend  gezag 
werd  ingesteld.  Voor  Sleeswyk  werd  Qraaf 
Kèrl  MdUhe.  voor  Holstein  Graaf  Sémnek 
MeveidUtw  OnmimL  met  de  portefeuille  be- 
last Den  20sten  Februari  begonneo  de 
Oostenrykscbe  troepen  het  land  te  ruimen 
en  ook  de  Bondscommissarissen  verlieten  de 
Hertogdommen.  Tevens  werd  de  kwestie 
der  erfopvolging  beslist  en  bet  protoeol 
der  hierover  te  Londen  door  de  Groote  Mo- 
gendheden gevoerde  onderhandelingen  den 
Ssten  Mei  ^sloten.  Diensvolgens  werd  het 
Deensche  erfrecht  toegekend  aan  Prins  Cftrir- 
üaam  van  ^eenoijh-SoUtmm'Somdêrbwrg-Qlêokê- 
hmrg  en  aan  de  manneiyke  er^g^enamen  van 
desen  en  van  Frimset  Louite,  en  tevens  in  be- 
ginsel de  integriteit  van  de  Deensche  monar- 
chie erkend.  Den  8den  Juni  hechtte  ook  de 
Dnitsche  Bondsdag  daaraan  syn  legel.  In 
stryd  echter  met  alle  beloften  van  de  Denen 
woedde  er  aanstonds  eene  hevige  vervolging 
tegen  de  nationale  party.  Met  andere  ambte- 
naren werden  ook  de  aeht  hoogleeraren  te 
Kiel  ontslagen,  die  hun  oordeel  over  den  open 
brief  van  CkHtÜaam  VIII  hadden  uitgespro- 
ken. Den  6den  Oetober  1868  kwamen  de 
Sleeswykscbe  Standen  te  Flensburg  en  de 
Holsteinscbe  te  Itsehoe  byeen.  Daar  was  de 
provinciale  wet  het  hoofdonderwerp  der  be- 
raadslagingen. Het  ontwerp  voor  Sleeswyk 
noemde  dit  hertogdom  een  onaféebddeiyk  deiti 
van  het  Deensche  Byk,  en  dat  voor  Holste 
dit  laatste  een  zelfstandig  deel  der  Deensche 
monarchie,  hiermede  door  de  wet  der  troon- 
opvolging van  81  Juli  1868  voor  altyd  ver- 
eenigd.  Hoewel  beide  vergaderingen  die  ont- 
werpen verwierpen,  werd  toch  dat  voor  Slees- 
wyk door  eene  verordening  van  16  Februari 
en  dat  voor  Holstein  door  eene  van  4  Juni 
1864  afgekondigd.  Daarop  volgde  den  26sten 
Juli  1864,  zonder  dat  de  Vertegenwoordiging 
er  over  gehoord  was,  eene  grondwet  voor  de 


U8 


SLEESWUK. 


belde  HevtogdoBinieii  gesamenlQky  net  ie> 
paltDgeo,  die  hoogit  verderfelQk  waren  toot 
hnB&e  lelfttmndigheid,  waarin  voorts  btf  eene 
herriening  (2  Ootober  1866)  niets  veranderd 
werd.  Het  bestnnr  werd  inmiddels  in  Sleeswgk- 
Holstein  meer  en  meer  op  Deensche  leest 
geschoeid.  Men  sehoof  er  het  Doitsch  element 
looTeel  mogeiyk  ter  sQde,  vereenigde  de 
Bleeswtjk-Holsteinsche  troepen  met  het  Deen- 
sche leger  en  stichtte  voor  SleeswtJk  eenaf- 
aonderltlk  Hof  van  Appel  in  plaats  van  dat 
te  Kiel.  EindelQk  nam  den  Uden  Febmari 
1868  de  Bondsdag  het  beslnit,  van  de  Deen- 
sche Begeering  te  vragen,  in  Holstein  en  Lanen- 
borg  een  toestand  in  het  leven  te  roepen,  die 
in  evereenstemming  was  met  de  wetten  van 
den  Bond,  en  vooral  een  loodanigen,  die  de 
'  leUMandigheid  der  Hertogdommen  eerbiedigde. 
Toen  hief  Fredêttk  VII  de  gemeenschappe- 
lyke  grondwet  voor  Holstein  en  Lanenbnrg 
op  en  leverde  den  8den  Januari  1869  b|  de 
Holsteinache  Standen  het  ontwerp  in  van  eene 
nieuwe  provinciale  wet.  De  Standen  verwier- 
pen het  en  brachten  twee  uitgewerkte  ontwer- 
pen  van  grondwet  ter  tafel  voor  deDeensehe 
monarchie  en  voor  het  hertogdom  Sleeswtfk; 
volgens  eerstgenoemde  sou  Denemarken  uit 
vier  zeUMandige  deelen  met  gelttke  reehten 
bestaan,  namel|k  nit  Denemarken,  SleeswQk, 
Holstein  en  Lanenbnrg.  Dit  werd  echter  door 
de  Deensche  Regeling  van  de  hand  geweien. 
Eerst  na  eene  herhaalde,  ernstige  vermaning 
van  de  KQde  van  den  Bondsdag,  die  selfemet 
Bondsexeontie  dreigde,  legde  de  Deensche 
Begeering  den  6den  Maart  1861  aan  de  Hol- 
steinsche  Standen  de  grondtrekken  voor  van 
eene  nieuwe  gemeenschappel|ke  constitutie, 
benevens  een  wetsontwerp  omtrent  den  voor- 
loopigen  toestand  van  Holstein  met  betrekking 
tot  de  gemeenschappelOke  aangelegenheden 
der  monarchie.  Eén  en  ander  werd  eenstemmig 
verworpen  door  de  Standen,  die  hardnekkig 
aandrongen  op  eene  innige  verpeniging  met 
Sleeswtjk,  dat  lynersQds  door  Denemarken 
als  onaflieheidelUk  van  de  Deensche  monarchie 
beschouwd  werd. 

In  1868  besloot  Denemarken,  tot  een  be- 
sUssenden  stap  over  te  gaan.  Door  koninklUk 
besluit  werd  eene  grondwet  vastgesteld,  waarbQ 
SleeswQk  in  Denemarken  werd  ingelQfd.  Doch 
nu  ontwaakte  ook  de  Duitsche  Bond  uitzjfne 
werkeloosheid,  eischte  onder  bedreiging  van 
Bondsexecutie,  dat  de  Koning  die  grondwet 
lou  intrekken  en  besloot  bQ  's  Vorsten  ont- 
wakend antwoord  werkelQk  tot  de  executie. 
Denemarken  locht  naar  nieuwe  uitvluchten  en 
werd  daarin  door  Engeland  ondersteund,  toen 
de  onverwachte  dood  van  Frêderik  VII  eene 
groote  verandering  bracht  in  den  loop  der  la^ 
ken.  Met  hem  verdween  het  Koninklijk  Hots 
van  Oldenbnrg  in  de  mannel||ke  lt|n.  Volgens 
het  bestaande  erfrecht  moest  nu  de  Deensche 
monarchie  in  verschillende  deelen  vervallen. 
Het  eigenltik  Koningryk  en  de  drie  Duitsche 
hertogdommen  waren  onderworpen  aan  ver- 
schillende rechten;  in  het  eerstgenoemde  had 
ook  de  vrouwelQke  IQn  het  recht  van  opvol- 
ging, maar  in  laatstgemelde  niet,  zoodat 
hier  de  troon  op  een  mannelQk  oor  van  éene 
der  Jongere  IQnen  uit  het  Huis  OldenJmrg 
moest  ovefgaan.  Doch  het  verlangen,  Dene- 
marken als  éen  Staat  te  behonden,  had  de 


Groote  Mogendheden  geleid  tot  de  OBdsrtoe- 
kening  van  het  Londeasche  protocol  vaa  8 
Mei  1863,  waarbtf,  na  het  overi|den  m 
den  toenmaligeB  Koning,  Prins  OkmüiÊm 
vtm  SKênm^k-Sóisiêm'Stmdêrhmra'QlËehèmrj  sk 
B)|n  opvolger  werd  erkend.  Noch  de  Hertog- 
dommen, noch  de  Duitsche  Bond  hadden  het 
protocol  goedgekeurd,  en  van  het  geslseht 
Aagmimièmgy  dat  de  meeste  aanspraak  km 
doen  gelden,  had  alleen  het  hoofd,  H«tog 
COmliaaih  verklaard,  dat  htf  ikh  tegen  de 
Londensehe  overeenkomst  niet  ion  venetten, 
doch  Prins  Frei&rtk  wmm  Noer  en  de  Erfjpiiaa 
Wred&rik  hadden  daartegen  geprotesteerd.  Zoo- 
dra nu  Koning  J^rtdêrik  overieden  was,  deed 
de  £rfj[)rin8  mw  ^«.^iwlMftttr^  als  naaste  agssit 
zVne  aanspraken  gelden  op  de  drie  hertog- 
dommen. Beeds  den  Idden  November  verklaarde 
htf  het  bewind  te  aanvaarden  ODderdenoaam 
van  Hertog  Wrtdêftk  VIII  van  aUmw^MdOm 
en  locht  handhaving  van  kQu  recht  b(|  den 
Duitsohen  Bond.  Tevens  schond  Koning  (Xru- 
Haam  IX  het  Londensehe  protocol,  toes  % 
wQkend  voor  de  opgewondendheid  der  mesigte 
te  Kopenhagen,  de  gemeenschappelijke  gra&d- 
wet  van  18  November  bekrachtigde.  Ka  noeik 
de  Bondsvergadering  te  Frankfort  besünes. 
De  voormaligiB  aljsevaardigde  van  Holstein  et 
Lanenbnrg  vertoonde  aldaar  den  dSsten  No- 
vember aOne  nieuwe  volmacht  in  naam  tsb 
Ohnêüaam  IX  van  Denemarken  als  hertog 
van  SleeswtJk-Holstein  en  Lauenbnrg,  terwjp 
de  Prins  mw  Amgmtmiwrg  door  tusseheakoBflt 
van  den  geiant  vim  Baden  het  aanvasrdeo 
van  de  Kroon  als  wettig  hertog  der  drie 
hertogdommen  aankondigde  en  vMderde,  dat 
men  dien  gennt  als  aün  vertegenwoordiger 
non  erkennen.  De  Bondsdag  besloot  echter, 
dat  voorloopig  Holstein-Lauenbnrg  geeneaten 
lou  hebben  in  de  vergadering.  Oo^tenrOk  ee 
Pruisen,  die  inmiddels  eene  schikking  g»- 
troffen  hadden,  verklaarden  te  lamen,  dst  4 
zich  gebonden  achtten  door  het  Londeaaebe 
protocol.  Zoo  sprak  ook  vom  Bittmarek  in  het 
Huis  van  Afgevaardigden  in  Pruisen,  sosdtf 
zich  te  bekreunen  om  de  geheel  andere  ge- 
voelens van  dit  lichaam  of  om  de  weoaehea 
van  het  Duitsche  volk.  De  pressie  der  Ofoote 
Staten  van  Dnitschland  werkte  op  de  overige; 
den  7den  December  werd  de  door  Saksen  yoo^ 
gestelde  occupatie  van  Holstein  met  8tegeB^ 
stemmen  verworpen  en  tot  de  executie  beslo- 
ten. De  Nationale  geweging  verkreeg  daardoor 
nieuwe  kracht  Waar  de  Kamers  in  Doitaeb- 
land  btieen  kwamen,  huldigden  zQ  de  nationale 
eischen,  en  b||na  in  alle  steden  werden  metgee^ 
drift  volksvergaderingen  gehondenen  geldes  br 
eengebracht  Den  9den  December  kwamen  del»* 
ders  der  Groot- en  Klein  Duitsche  partd  te  Nttff- 
berg  bVeen  en  besloten,  eene  gioote  vergade- 
ring te  Frankfort  te  honden  en  er  het  eiioP' 
volgingsrecht  van  Hertog  Frederik  te  ferkon* 
digen.  Weinige  dagen  later  verklaarde  Kosiog 
Max  van  Beieren,-  dat  hQ  de  rechten  van  des 
Afiputtenbmrffêr  gegrond  achtte  en  hereid  waa 
die  te  ondersteunen.  Hetaelfde  gevoelen  we^ 
uitgesproken  op  genoemde  vergadering  ^ 
Fraokfort,  en  men  belastte  er  eene  eoniia^ 
van  36  leden  met  de  leiding  der  bewegiBf* 
Inmiddels  was  ook  de  bevolking  der  H^| 
dommen  opgestaan,  vooral  In  HolsteiUftenn)! 
Sleeswtik   en  Lauenbnrg  nog  kalm  hle^i 


SLEE8WIJK. 


6G9 


bet  eente  omdat  het  in  h^  noorden  oyer> 
Btreomd  waa  Tan  Deenache  ambtenaren  en  in  het 
zuiden  van  Deensche  troepen.  Beeds  den  19den 
Kovember  verkondigden  24  leden  der  Holstein- 
sohe  Standen  te  Kiel  het  legitieme  recht  van 
Hertog  FrêderiJr,  daarop  volgden  den  22tten 
December  de  overige  leden  en  den  28sten  te 
Kiel  de  praelaten  en  de  Bidderschap.  ZU  wend- 
den zich  tot  den  Dnitschèn  Bond  ter  hand- 
having van  de  rechten  des  lands. 

De  Bondsexecutie  van  Holstein  was  in  de 
eerste  plaats  aan  Saksen  en  Hannover,  in  de 
tweede  plaats  aan  OostenrQk  en  Pruisen  op- 
gedragen. Eerstgenoemden  moesten  het  hertog- 
dom met  12000  man  bezetten  en  laatstgemelden 
ieder  5000  man  aan  de  grenzen  plMtsen  als 
reserve  en  tevens  eene  grootere  militaire  macht 
in  gereedheid  houden.  Den  12den  December 
maakten  de  vier  Mogendheden  Denemarken 
daarmede  bekend  en  voegden  er  den  eisch 
b0,  Holstein  binnen  eene  week  te  ontruimen. 
Koning  Ckriêtiaem  antwoordde  met  een  pro- 
testf  maar  gaf  tevens  bevel  aan  zyne  troepen, 
voor  de  oprukkende  Duitschers  achter  de 
vaste  positie  van  het  Danewerk  terug  te  trek- 
ken. Den  23sten  December  overschreden  de 
Bondstroepen  onder  het  bevel  van  den  Saksi- 
schen  generaal  Make  de  grenzen  van  Holstein 
en  hadden  het  weldra  in  bezit.  Den  27Bten 
December  kwamen  ongeveer  20000  Holsteinen 
te  Blmshom  b0een  en  besloten  Hertog  Frêderik 
door  een  gezantschap  uit  te  noodigen,  in  z||n 
erfland  te  verschynen.  Beeds  den  dOsten  van 
die  maand  werd  deze  te  Kiel  met  uitbundig 
g^uich  ingehaald,  en  schoon  h|}  reeds  vroeger 
een  ministerie  benoemd  had,  riep  hi)  de  Slees- 
wyk-Holsteineia  op,  gehoorzaam  te  wezen 
aan  het  Yoorloopig  Matuur,  door  den  Bond 
ingesteld.  De  Groote  Mogendheden  in  Duitsch- 
land  hielden  inmiddels  vast  aan  hunne  vroe- 
gere staatkunde,  welke  hemelsbreed  verschilde 
van  die  van  den  Duitschen  Bond.  Haar  voor- 
stel, om  Hertog  IMUrik  uit  Holstein  te  ver- 
bannen, werd  den  2den  Januari  1864  te 
Frankfort  verworpen.  Ook  omtrent  de  maat- 
regelen, die  men  met  betrekking  tot  Sleeswyk 
nemen  zou,  heerschte  tusschen  de  Groote 
Duitsche  Mogendheden  en  den  Bond  geene 
eenstemmigheid.  De  meerderheid  van  den 
Bondsdag  verlangde  eene  bezetting  van  dit 
hertogdom  ten  behoeve  van  FredêHk  Villen 
verwierp  den  14den  Januari  het  voorstel  van 
OoBtenr^k,  dat  de  Bond  de  opheffing  der 
Novemberconstitutie  eischen  en  bQ  weigering 
het  land  bezetten  zou.  Daarop  verklaarden 
de  beide  Mogendheden,  dat  i||  zelven  voor 
de  handhaving  der  rechten  van  den  Bond  op 
Sleeswtjk  zouden  zorgen.  De  Bond  protes- 
teerde daartegen,  maar  de  SleeswykHolstein- 
sche  kwestie  viel  nu  niettemin  in  de  handen 
van  Oostenrijk  en  Pruisen. 

Beeds  den  16den  Januari  vervoegden  zich 
hunne  gezanten  bfj  de  Deensche  Begeering  met 
den  eisch,  bovengenoemde  constitutie  binnen 
48  uren  in  te  trekken,  terwQl  anders  de 
beide  Mogendheden  Sleeswtjk  als  onderpand 
zouden  bezetten.  Denemarken  weigerde,  en 
dienzelfden  dag  trokken  de  Oostenrlksche  en 
Pruisische  troepen  in  Holstein,  zonder  van 
de  i4fdo  ^'^  Bondsarmee  eenige  belemmering 
te  ondervinden.  Voor  het  einde  van  Januari 
bevonden    zich  43500  Pruisen  met  110  en 


28500  Oostenrykers  met  48  kanonnen  op  de 
grenzen  van  Sleeswtfk.  De  Pruisen  wer- 
den aangevoerd  door  Prins  JMedriok  Karl^ 
de  Oostenrykers  door  den  vrtthoervo»  QaÜUnz 
en  het  opperbevel  was  in  handen  van  den 
Pruisischen  veldmaarschalk  wm  Wramgd. 
Den  Sisten  Januari  richtte  laatstgenoemde  tot 
den  Deenschen  opperbevelhebber  dé  Mexa  da 
vraag,  of  hy  gezind  was,  het  hertogdom 
SleeswQk  te  ontruimen.  Het  antwoord  was 
eene  weigering,  en  op  den  Isten  Februari 
overschreden  daarop  de  Geallieerden  de  gren- 
zen. Het  Prnisisohe  armeekorps  vormde  den 
rechter  vleugel  en  trok  van  Kiel  naar  Eckem- 
förde,  de  CkwtenrUkers  bevonden  zich  in  het 
centrum  op  den  weg  van  Bensburg  naar 
SleeswUk,  en  eene  divisie  der  Pruisische 
gfu-de  onder  generaal  txm  dmr  MMe  vormde 
den  linker  vleugel.  De  Denen,  ongeveer  30  000 
man  sterk,  verwachtten  den  vtjand  achter  het 
Danewerk,  doch  om  deze  verschansing  — 
11  geogr.  m||l  lang  -—  naar  eisch  te  verdedi- 
gen, was  hun  aantal  slechts  half  voldoende. 
Den  Isten  Februari  namen  de  Pruisen  Eckem- 
fdrde  in  bezit  en  leverden  aan  de  Denen  op 
den  volgenden  dag  by  Missande  een  weinig- 
beteekenend  gevecht,  terwyi  de  Oostenrykers 
den  3den  by  Jagel,  Overselk  en  den  Kdniga- 
berg  met  groote  dapperheid  streden  en  tot 
aan  de  hoofdverschansingen  van  het  Danewerk 
voorwaarts  rukten.  Hier  wilden  zy  na  verloop 
van  eenige  dagen  eene  bestorming  beproeven, 
terv^l  de  Pruisen  zich  meester  maakten  van 
den  overtocht  over  de  Schlei.  Generaal  de  Meta 
nam  nu,  na  gehouden  krygsraad,  het  besluit, 
het  Danewerk  te  ontruimen,  daar  hy  zyn  af- 
tocht bedreigd  zag.  In  den  avond  van  den 
5den  Februari  nam  de  terugtocht  een  aanvang, 
doch  eerst  in  den  ochtend  van  den  6den  kre- 
gen de  Oostenrykers  daarvan  bericht  en  trok- 
ken in  het  ontruimde  Sleeswyk,  terwyi  da 
Pruisen  ongehinderd  de  Schlei  overschreden 
en  voorwaarts  rukten  naar  Flensburg.  Met 
den  meeeten  spoed  vervolgden  de  Oostenry- 
kers de  Denen,  doch  bereikten  alleen  de 
achterhoede,  die  stand  hield  en  een  bloedig 
gevecht  leverde,  zoodat  het  hoofdleger  veilig 
de  positie  van  Dttppel  bereiken  kon.  Den  7den 
Februari  namen  de  Oostenrykers  Flensburg 
in  bezit  Eenige  dagen  later  trokken  ook  de 
Pruisen  naar  de  Dttppeler  schansen,  doch 
weldm  was  men  er  van  overtuigd,  dat  de 
Deensche  positie  slechts  door  eene  behooriyke 
belegering  kon  genomen,  worden,  weshalve 
eerst  zwaar  belegeringsgeschnt  uit  Pruisen 
moest  worden  aangevoerd.  Inmiddels  trok  reeda 
vermelde  divisie  der  Pruisische  garde  uit  Flena- 
burg  en  bezette  Kolding.  Met  uitzondering  van, 
eenige  eilanden  en  van  Dttppel- Alsen  was  ge- 
heel Sleeswyk  reeds  voor  Denemarken  verlo- 
ren; daarent^en  kon  het  zich,  zoo  men  meende, 
achter  de  Düppeler  schansen  lang  genoeg 
handhaven,  om  aan  óene  der  groote  Mogend- 
heden van  Europa  gelegenheid  te  geven  tot 
bystand.  Engeland  deed  trouwens  aan  Frank- 
ryk  en  Zweden  het  voorstel  tot  eene  gewa- 
pende tusschenkomst,  doch  te  vergeefs.  Dene- 
marken bleef  dus  zonder  hulp,  en  het  had 
door  zyne  hardnekkigheid  de  za^  der 
Hertogdommen  niet  weinig  bevorderd.  De 
Duitsche  Groote  Mogendheden  moesten  hunne 
vasthoudendheid  aan  het  Londensche  protocol 


670 


SLEE8WIJK. 


laten  Taren,  omdat  Denemarken  g^^en  Trede 
wilde  iloiten  met  Ddtachland.  De  stoatheid 
en  behendigheid  yan  wm  Biamarck  legepraal- 
den  na  op  de  sehroomvalligheid  Tan  Oostenrijk. 
Op  den  7den  Ifaart  trok  ook  wm  GabUmx  in  Jut- 
land en  bracht  de  Denen  bQ  Veile  aan  het 
wQken,  loodat  ay  achter  de  Limflord  te- 
ngteokken.  Ook  Toor  Dttppel  naderde  het 
onr  der  besllaslng.  De  parallelen  werden  ge- 
opend en  den  18den  April  nam  de  bestorming 
onder  de  persooniyke  leiding  Tan  Prins  Friê- 
drie^  KÖH  een  aanTang.  In  weerwil  Tan  de 
wakkere  tegenweer  der  Denen  werden  de 
schansen  ingenomen  en  de  Denen  met  groot 
Terlies  OTer  de  brug  Tan  Sonderbnrg  naar 
Alsen  TordroTen.  Na  werd  Jatland  b«Eet  en 
met  eene  schatting  Tan  650000  thaler  be- 
zwaard. Kort  daarop  werd  te  Londen  eene 
conferentie  geopend,  waaraan  ook  de  de  onder- 
teekenaars Tan  meergemeld  protocol  deel  na- 
men; doch  eerst  na  onderscheidene  littlngen 
gelakte  het,  een  wapenstilstand  Tan  eene 
maand  te  sloiten.  Nogmaals  deden  Pruisen 
en  OostenrQk  het  ToorsteL  de  kwestie  door 
eene  persoonl|)ke  nnie  Tan  Denemarken  en  de 
"Hertogdommen  tot  een  goed  einde  te  brengen, 
doch  zeUé  Denemarken,  steeds  hopende  op 
btlstand  Tan  elders,  noemde  het  onaanneme- 
lyk.  Na  onttrokke  Pruisen  en  Oostenrijk  lich 
openlQk  aan  het  Londensche  Terdrag  en  Tcr- 
langden  den  28sten  Mei  in  OTereenstemmiag  met 
wm  Beutty  den  Tertegenwoordiger  Tan  den 
Bondsdag,  eene  „Tolkomene  scheiding  derher- 
togdommen SleeswDk  en  Holstein  Tan  Dene- 
marken, en  hunne  Tereeniging  tot  éen  Staat 
onder  de  souTCreiniteit  Tan  den  Erfl[>rins  wm 
Ai^ffutimibmrsf^'.  Engeland  kwam  daarop  met 
"den  Toorslag  Tan  eene  Tcrdeeling  Tan  Slees- 
wDk met  de  Schlei  als  grens,  of  anders  Tan 
de  benoeming  eener  commissie  tot  regeling 
der  grensen.  Doch  de  Dnitsche  Mogendheden, 
alsook  Denemarken,  Terwierpen  dese  Toorstel- 
len,  en  den  25Bten  Juni  ging  de  conferentie 
ouTerrichter  sake  uiteen.  Een  nieuw  Toorstel 
Tan  het  Britsche  Kabinet  aan  het  Fransche, 
om  althans  met  eene  Tloot  tegen  Duitschland 
op  te  treden,  werd  desgelijks  Tan  de  hand 
gewezen,  en  ook  Zweden  deed  ifne  Tloot 
terugfceeren.  Den  298ten  Juni  ToroTerden  de 
Pruisen  het  eiland  Alsen,  aoodat  de  Deen- 
sche  troepen  de  wQk  moesten  nemen  naar 
Fttnen,  waaroa  de  Geallieerden  tot  het  noor- 
delijkste punt  Tan  Jutland  doordrongen  en 
de  eilanden  Sylt,  Föhr  ens.  in  besit  na- 
men. Toen  was  de  trots  der  Denen  Temietigd; 
de  Koning  Tcrzocht  aan  Oostenrijk  en  Pmi- 
sen,  de  Ttjandeigkheden  te  staken,  en  aan- 
'stonds  namen  de  Tredesonderhandelingen  te 
Weenen  een  aauTang.  De  Trede  werd  er  den 
908ten  October  gesloten.  Koning  Chriiüaan 
stelde  aljne  rechten  op  de  drie  Hertogdommen 
ter  beschikking  Tan  Oostenryk  en  Pruisen, 
terwijl  die  landen  met  de  oorlogscontributie 
en  een  gedeelte  der  Deensche  staatsschuld 
werden  bezwaard.  De  aauTraag  Tan  Proisen 
en  Oostenrijk  aan  den  Bond,  de  Bondstroe- 
pen onder  hunne  bcTelen  te  stellen,  was  Tan 
de  hand  gewezen;  doch  Prins  Friêdrich  Kmi 
ontTing  bcTol,  zich  Tan  Rendsburg  meester 
te  maken,  zoodat  generaal  Rake  zich  genood- 
zaakt zag,  die  stad  Toor  de  OTermacht  te  ont- 
ruimen. In  Frankfort  en  in  de  Kleine  Duitsche 


Staten  was  men  Terontwaardigd  otct  doB 
daad  Tan  geweld,  en  wm  Buwutnè  achtte  kt 
Tan  belang  zich  inschikkelijk  te  betaones, 
zoodat  de  Bondstroepen  eerlang  naar  Baadi- 
burg  terngkeerden.  Doch  kort  daarop  richtte 
de  Pruisische  eerste  minister  tot  de  Bageerin- 
gen  Tan  Saksen  en  HaunoTcr  den  eisch,  ,de 
Bondstroepen  onTerw|jld  terng  te  roepen  «o 
den  Bond  daarTaneeuToudig  bericht  te  gerest 
HannoTcr  was  daartoe  aanstonds  beiraid  m 
Saksen  moest  zich  schikken,  noodat  san  ge- 
melden  eisch  werd  Toldaan. 

De  zaken  der  Hertogdommen  moeftea  n 
Toor  goed  geregeld  worden.  Niet  sUmb  de 
bcTolking  Tan  Sleeswtjk-Holstein,  maar  eok 
Oostenrijk  en  Pruisen  hadden  de  rechten  m 
den  Hertog  Tan  A^j;uHeMbtÊrff  erkend.  Het- 
zelfde gCToelen  werd  omhelsd  door  de  rediti- 
geleerde  faculteiten  Tan  16  hoogesehotos.  Kt 
echter  traden  andere  pretendenten  op:  is  de 
eerste  plaats  de  Groothertog  Tan  Oldesbary, 
aan  wien  de  Keizer  Tan  Busland  s||no  un- 
spraken  had  afisestaan,  TOorts  Prins  JMril 
wm  Rê$$e»  en  eindeigk  Pruisen.  Hier  hadKevr- 
Torst  Joaek4m  I  Tan  Brandenburg  ten  behoere 
Tan  zijne  gemalin  JBluahetk  Tan  wege  haren  n* 
der.  Koning  Johan  wm  Denemarken,  bpbetu^ 
BterTon  Tan  diens  mannelijke  nakomelingach^ 
een  erfrecht  Toorbehonden  en  dientengerolge 
niet  slechts  aanspraak  op  het  Koninkl|fk  ps- 
deelte  der  Hertogdommen,  maar  ook  op  de 
CTentueele  opTolging  in  het  andere  gedeelte. 
Pruisen  moest  CTcn  wd  de  meerdere  gegrondbeM 
der  aanspraken  Tan  An^ueienbmrff  en  OUoAtrs 
erkennen.  Een  betere  grondslag  TOor  PndBei 
was  dan  ook  de  Vrede  Tan  Weenen,  waarlf 
Ckrittiaam  IX  zQne  rechten  aan  Proiflen  69 
OostenrQk  OTordroeg.  Het  kwam  erdnssleehti 
op  aan,  Oostenrgk  tot  rechtsafetand  te  be«^ 
gen.  Eene  Pruisische  oorkonde  Tan  w 
noemde  dan  ook  die  beide  Mogendheden  de 
rechtmatige  bezitters  der  Hertogdonomen.  3i^ 
mafrck  was  echter  in  beginsel  geen  tegenstander 
Tan  de  Torming  Tan  een  Staat  onder  den  aeke^ 
ter  Tan  A^gnttef^wrgy  doch  h|j  maakte  de  toe 
stemming  daartoe  Tan  Pruisen  afhankel||lM^ 
de  Tolgende  Toorwaarden:  SleeswBkHohff 
sluit  een  of-  en  defensief  Torbond  metProiMi 
en  stelt  afjn  leger  ter  beschikking  ▼«'Jjf 
Koning  Tan  Pruisen,  —  de  Pruisiacbe  ^ 
taire  wetgCTing  wordt  er  ingcToerd  en  W 
leger  zweert  den  eed  Tan  trouw  aan  dei 
Koning,  —  Rendsburg  wordt  eene  Bondffti' 
ting,  —  SleeswIjkHolstein  staat  aan  Pré|« 
de  stad  Sonderburg  en  de  Testing  Friederieke- 
ort  met  de  omstreken  af,  —  en  de  nieo^ 
Staat  treedt  toe  tot  het  ToiTerbond,auTatfdt 
het  Pruisische  st;elsel  Tan  belastingen  op  dei 
uit-  en  inToer  en  stelt  de  posterQ  en  teteg^ 
phie  ter  beschikking  Tan  Pruisen.  Ooatesi^ 
wees  den  5den  Maart  die  TOorwaarden  f»J 
hand,  en  ook  in  de  Hertogdommen  Tsridaaig 
men  ze  ouTereenigbaar  met  de  zelflitsadighB|^ 
des  lands.  De  Pruisische  Begeering  gaf  daarv 
geen  antwoord,  maar  Tcrplaatste  het  station  d» 
Dnitsche  Tloot  Tan  Dantzig  naar  Kiel.  OokB|Br' 
tog  JV»d«^rj/I  Terwierp4ebeUngr||lMjBW^ 
palingen  Tan  het  Pruisische  Toorstel,na0eqp 
die  omtrent  het  leger,  de  posterO  o»  ^*  **l 
graphie.  Toen  Pruisen  Toorts  «ffl**"£JZ 
het  bijeenroepen  Tan  een  Sleeswtk  Hob^ 
schen  Landdag,  was  het  de  Traag,  v<Mi^ 


SLEESWIJE. 


S71 


welke  kieswet  die  veiiBfaderioir  moeet  gekosen 
wordffii,    en  toen  Oostenrgk  en  Proisen  op 
de  kieswet  ran  1854  wesen,  kwmm  de  Gfool- 
bertog  Tan  Oldenburg  tegen  elke  Terkiering 
in  verset,  soolang  er  eene  Aagnstenborgsche 
Begeering  te  Kiel  bestond.  Nn  begeerde  de 
«erste    minister,  in    Proisen,  dat  OostenrQk 
den  Angostenbnrger  aon  laten  raren  en  sgne 
.  eigene  reohten  overdragen  aan  den  Groothertog 
Tan    Oldenbnrg,    terwQl    het    lich    geneigd 
▼erlLlaarde,    zjfne    Toorwaarden    te  matigen. 
Toen  OostenrOk  éen  en  ander  weigerde,  scheen 
de   oorlog  eerlang  te  znllen  uitbarsten.  Er 
kwam  echter  den  14den  Aogostns  te  Qastein, 
waar  de  Koning  yan  Proisen  sich  beyond,  eene 
Toorloopige  overeenkomst  omtrent  het  lot  der 
Hertogdommen  tot  stand,  namelffk  de  Oasteiner 
Conventie.  ZQ  maakte  een  einde  aan  het  ge- 
lamenigk  bezit  der  Hertogdommen  SleeswVk 
•en  Holstein  en  wees  het  beetoor  van  het  eerste 
toe    aan    Proisen     en  dat  van  het  tweede 
«an  OostenrUk,  terw||l  Laoenborg  voor  2  '/^  mil- 
lioen  Deensehe  rtfksdaalders  door  Oostenrgk 
aan    Pndsen    werd  afgestaan.   Daarenboven 
verkreeg  dit  laatste  de  havens  van  Kiel  met 
iiet  recht  om  die  te  versterken,  voorts  het 
medebezit  van  de  vesting  Rendsborg,  totdat 
'Kiel  tot  Bondshaven  en  Rendsborg  tot  Bonds- 
vesting verheven  was,  en  eindelQk  het  opper- 
toezicht  over  het  te  graven  Noord-Oostseelumaal. 
Te  vergeefs  protesteerden  bgkans  alle  vader- 
landlievende  aotoriteiten  in  de  Hertogdommen 
tegen  deze  conventie.  Op  eene  vergadering  van 
afgevaardigden  te  Frankfort  verschenen  260 
nit  Zoid-  en  HiddenDoitschland  en  slechts 
^7  oit  Noord-Doitschland,  zoodat  hon  verzoek 
■aan  het  Hois  van  Afgevaardigden  in  Proisen, 
„voor  de  geschonden  rechten  der  Elbehertog- 
<lommen,  voor  de  bQeenroeping  der  Vertegen- 
woordiging aldaar  en  voor  de  stichting  van 
4en  Staat  SleeswykHolstein  op  eene  beslissen- 
de wt|ze  en  onverwgid  in  de  bres  te  springen"*, 
"geen  groeten  invloed  had.  Den  2dsten  Janoari 
1866  werd  te  Altona  eene  vergadering  van 
S-  tot  4000  SleeswgkHolsteiners  gebonden, 
die  met  Over  aandrong  op  het  bQeenkomen 
"van  eene  Vergadering  der  Standen;  hetzelfde 
werd  gevraagd  door  31  leden  van  de  Holstein- 
'sche  V^gatoring  der  Standen,  maar  de  Hol- 
flteinsche  Regeering  nam  het  verzoekschrift  niet 
aan.  De  Proisische  goovemeor  in  Sleeswtfk, 
-generaal  «o»  Matamffd^  meende  het  bestaan 
de  bedoelingen  der  Proisische  Regeering  te 
beantwoorden,    als  hQ   de  voorstanders  van 
Auguitmbrns  ontsloeg  en  door  beperking  van 
het  recht  van  vereeniging  en  van  de  v^heid 
<ler  drokpers  de  vrQe  openbaring  der  gedachten 
^bedwong.  Daarmede  was  de  bonding  van  wm 
BMenz    in    Holstein   niet  weinig  in  strQd. 
Dientengevolge  zond  v<m  Bismarek  een  schrij- 
ven naar  het  Oostenryksche  Kabinet,  waarin 
hü  het  geheele  regeerstelsel  van  OostenrQk  in 
Holstein  in  scherpe  bewoordingen  afkeorde 
als  eene  krenldng  van  de  conservatieve  be- 
langen en  van  de  antirevohitionaire  staatkonde 
van  beide  Mogendheden,  tevens  dreigende  met 
eene  verbreking  der  alliantie.  In  een  antwoord 
van  7  Febroari  verwierp  OraafJlf«w<ior/7deze 
bescholdiging    op    beslissenden    toon,  er  hg 
voegrade,  dat  Oostenrgk  in  het  regeerstelsel 
in  Holstein  zon  volharden.  Den  268ten  April 
deed  het  Oostenrgksehe  Kabinet  aan  Proisen 


het  voorstel,  honne  door  den  Vrede  van  Weenen 
verkregene  rechten  af  te  staan  aan  den  preten- 
dent, die  door  den  Doltschen  Bond  als  wettig 
Verst  der  Hertogdommen  zoo  worden  erkend, 
terwVl  OostenrOk  er  dan  toe  zoo  medewerken, 
aan  Proisen  al  die  voordeelen  te  bezorgen, 
die  het  bg  de  Gbwteiner  conventie  verkregen 
had,  namelQk  het  bezit  van  Kiel,  Rendsborg 
en  Sottderborg.  Het  Proisische  Kabinet  liet 
deze  depêche  aanvankelijk  onbeantwoord,  maar 
de  oificieele:  „Staatsanzeiger**  van  8  Mei  ver- 
klaarde,   dat  Pmisen  niet  gezind  was,  het 
met  OostenrQk  veroverde  en  door  volkenrechte- 
igke  verdragen  verworvene  bezit  afhankeltfk  te 
maken  van  eene  andere  beslissing  dan  van  een 
nit  eigen  beweging  genomen  besloit.  Daarop 
droeg  Oostenryk  op  den  Isten  Joni  de  beslis- 
sing der  SleeswQk-Holsteinsche  kwestie  op  aan 
den  Bondsdag.  Proisen  protesteerde  den  Sden 
Joni  tegen  dien  stap  als  eene  schennis  van 
de    GaiSeiner    conventie,  volgens  welke  de 
vraag  der  erfopvolging  in  de  Hertogdommen 
alleen  beslist  kon  worden  door  eene  gemeen- 
schappelOke  oitspraak  der  beide  Doitsche  Groo- 
te  Mogendheden,  en  reeds  den  6den  van  die 
maand  deed  de  Proisische  goovemeor  van  Slees- 
wtfk  aan  den  OostenrQkschen  stadhooder  in  Hol- 
stein het  bericht  toekomen,  dat  hQ  in  last  had, 
zOne  troepen  reeds  den  volgenden  dag  te  doen 
oprokicen  naar  Holstein.  Deze  namen  dan  ook 
den   7den  Rendsborg,  Kiel  en  Itzehoe  in  be- 
zit, en  von  GaUeiu,  die  slechts  over  3  000  man 
te  beschikken  had  tegenover  20  000  Proisen, 
trok  onder  protest  met  het  landsbeetoor  en 
Hertog  Frederik  naar  Altona  terog.  JifafffM/ye^ 
ontsloeg  daarna  de  Holsteinsche  Regeeringen 
benoemde  den  vrQheer  vom  Seked'JPUssem  tot 
opperpresident  van  beide  Hertogdommen,  hem 
Kiel  als  woonplaats  aanw^zend.  De  bfieen- 
komst    der  Holsteinsche  Standen  te  Itzehoe 
den   Uden  Joni  werd  door  de  Pmisen  met 
geweld  belet.  Op  dien  dag  drong  Oostenryk 
op  grond  van  artikel  19  der  Bondsacte,  wegens 
het  braetten  van   Holstein  door  Pmisen,  by 
den  Bond  ernstig  aan  ophetmobielmakenvan 
het  geheele  Bonasleger,  met  oltzondering  van 
het  Proisische  gedeelte.  De  aanneming  van 
dit  voorstel  op  den  14den  Janoari  door  de 
meerderheid  had  de  ontbinding  van  den  Bond 
en  de  nitbarsting  van  den  oorlog  tosschen 
Pmisen    en   OostenrQk  ten   gevolge.    In  de 
vredespréliminairen,  den  268ten  Joli  te  Nikols- 
borg  onderteekend,  deed  de  Keizer  van  Oosten- 
ryk ten  behoeve  van  den  Koning  van  Proisen 
afttand  van  al  ztfne  rechten  op  Sleeswifk  en 
Holstein,  onder  de  bepaling,  dat  het  noordeiyk 
gedeelte  van  Sleeswgk,  wanneer  de  bevolking 
dezen  wensch  op  eene  wettige  wyze  te  kennen 
gaf,  weder  bO   Denemarken  zoo  worden  ge- 
voegd, —  en  de  Vrede  van  Praag  bekrachtigde 
dezen    eisch.    Pmisen    verwierf  voorts  door 
het  verdrag  van  27' September  1866  van  den 
(jhroothertog  van  Oldenborg  ook  de  aanspraken 
van  het  Hois  SóUtdn  Bottarp  op  SleeswQk- 
Holstein  tegen  betaling  van  1  milioên  thaler 
en  den  afstand  van   het  Holsteinsche  ambt 
Ahrensbock.  Volgens  de  annexatiewet  van  24 
December  1866  en  volgens  hetKoninkltJk  patent 
van  inbezitneming  van  12  Janoari  1867  werd 
de  iniyving  van  Sleeswyk-Holstein  in  Pmisen 
op  den  24sten  Januari  1867  volbracht  De  Proi- 
sische grondwet  werd  er  ingevoerd  op  den 


hn 


SLEESWIJK-8LIJMK00BTS. 


Iften  October  1867.  Het  Troeger  Teniielde  ge- 
deelte der  Deensche  Staatatchiüd  werd  door 
PnuMn-  OYergenomen,  doeli  artikel  5  vtii 
den  Vrede  tsd  Praag,  eeae  ▼oUuBtemming  ,of 
men  tot  Doittchland  of  Denemarken  wilde  be- 
hooren**,  is  niet  ten  niWoer  gelegd.  NapoUon  III 
maakte  in  1867  daarvan  gebnük,  om  dePmlr 
giBcke  Begeering  in  Terl^nbeid  te  brengen. 
Biimmteh  evenwei  verklaiurde  sicb  bereid,  de 
•temming  te  doen  plaats  grüpen,  maar  ver- 
langde tevens  van  de  Deenscbe  Begeering  waar- 
borgen ,  welke  aan  de  Dnitsche  gemeenten , 
die  weliioht  op  de  aan  Denemarken  ten  deel 
vi^ende  landen  gevestigd  waren,  bet  bebood 
van  liare  nationaliteit  londen  verzekeren. 
Toen  DenemarlLen  den  Isten  Juni  geene  andere 
waarborgen  wilde  verleenen  dan  de  bestaande 
wetten,  werd  de  geheele  saak  verscboven. 
De  onderhandelingen  tosschen  Denenarken 
en  Pnüsen ,  die  den  volgenden  winter  te 
Beriyn  wederom  werden  opgevat,  leden  vooral 
s(^pbrenk  op  den  eiscb  van  Denemarken, 
om  bet  bezit  te  erlangen  van  Alsen  en  Dttppel. 
Ten  gevolge  eener  wet  van  23  Juni  1876 
werd  op  den  Isten  Juli  van  dat  jaar  ook  bet  her- 
togdom Laaenbnrg  met  Sieeswyk-Holstein  ver- 
eenigd ,  zoodat  het  na  dien  tyd  een  arrondis- 
sement vormt  van  deze  provincie.  In  1882 
werd  door  Pruisen  aan  het  Hois  SUuut^h- 
HóUUm- QUkiktkwrg  een  Jaargeld  toegekend 
van  64000  mark  en  ook  het  Hiüs  jAk^im toi&iir^ 
ontvfaig  in  1885  eene  schadeloosstelling,  be- 
staande in  het  kasteel  Angnstenbnrg,  het  slot 
te  Sonderborg  met  de  aldaar  zich  bevindende 
Kapel  met  den  vorsieUiken  grafkelder  en  een 
Jasjrgeld  van  800000  mark. 

Steidaniis  (Jobannes),  eigenlijk  FMUfi- 
#01»,  een  verdienstelük  geschiedschrUver,  ge- 
boren in  1506  te  Schldden  in  den  Eifel, 
stadeerde  te  Lnik ,  Keulen ,  Leuven ,  Par08 
en  Orléans  in  de  rechten ,  trad  in  1637  in 
dienst  van  Fram^  J,  koning  van  Frankryic, 
maar  moest  wegens  zfju  overgang  tot  het 
Protestantismus  (1541)  FrankrQk  verlaten.  Hy 
werd  in  1542  tolk  en  gevolmachtigde  van  het 
Schmalkaldiscb  Verbond  en  vestigde  zich  te 
Straatsburg.  In  1645  begaf  by  zich  als  afge- 
vaardigde der  Protestantsche  Vorsten  naar 
den  Koning  van  Engeland  en  vervolgens  naar 
de  kerkvergadering  te  Trente,  waar  hQ  eene 
ongemeene  achting  genoot.  Bfy  overleed  aan 
de  pest  te  Straatsburg  den  Sisten  October 
1556.  Qrooten  roem  verwierf  by  door  zyn  ge- 
schrift: ,De  Statu  religionis  et  reipublicae 
Oarolo  V  Caesare  commentarii  (1555  en  later)". 
Zyne  „Opusculae'*  werden  door  FuUohim  in 
1608  in  het  licht  gezonden. 

Sleutelbeen  (clavicula)  is  de  naam  van 
een  plat ,  S-vormige  gebogen  been,  dat  by  den 
mensch  aan  het  onderste  gedeelte  van  den 
hals  over  de  eerste  rib  gelegen  is  en  het  borst- 
been min  of  meer  bewegeiyk  met  het  schou- 
derblad verbindt.  Het  houdt  het  schouderge- 
wricht van  de  borstkas  verwyderd  en  veroor- 
zaakt eene  stevigen  verbinding  van  den  arm 
met  den  romp. 

Sleutelbloem ,  zie  Frimüa. 

Sligo,  een  graafschap  in  de  lersche  pro- 
vincie Connaught,  ligt  aan  den  Atlantischen 
Oceaan  en  telt  op  nagenoeg  34  Q  geogr,  myi 
111000  inwoners  (1880),  van  weiken  90%  tot 
de  B.  Katholieke  Kerk  behooren.  De  westeiyke 


vlakten  by  de  KiMilabzsi  zyn  deer  de  Ok 
Mountaina  vim  die  in  bet  züdden  iwm  hat 
graatechap  geseheideB ,  waar  de  bevaarbera 
Oweamoce  aleh  ia  de  SUgobaai  uHrtort  D« 
desgeiyks  bevaarbare  Moy  vormt  er  de  we»- 
teiyke  grens.  Men  heeft  er  21%  bo«wUusd  , 
byna  52\  weilaad,  mlm  1°/^  besok  en  W^^ 
veen.  In  1876  waren  er  7244  pairdes,  474 
muildieren,  7588  ezels, 97 658 runderen, 66 867 
schapen  en  byna  20000  zwynen.VooitaiB  er  de* 
visscbery  van  veel  belaag,  maar  de  lubriek»- 
ny  verheid  van  weinig  beteekenis.  —  De  even- 
zoo  genoemde  koofdêiad  ligt  aan  de  ffliffobami, 
heeft  een  goed  voorkomen  en  een  levesdiflieit 
handel  en  nüm  10000  inwoners. 

Slijkvulkaaen.  ook  êoUen  en  wawfaif 
gehelen,  zyn  kegelvormige,  van  InnmnrliHc 
slib  opgeworpene  heuvels ,  do<Mqgaaiis  aleehtn 
eenige  Ned.  el,  maar  ook  wei  eens  meerdjw 
100  Ned.  el  hoog ,  met  eeae  kratervonulse 
holte  in  den  top.  Op  den  bodem  dier  holte 
heeft  men  openingen,  waandt  geweenigk 
gassen  ontsnappen.  Zyn  deze  openingen  ver- 
stopt, dan  hebben  er  veelal  uitbarstingen  plaatBi 
waarby  slib  en  steenen  in  de  hoogte  werden 
geslingerd,  terwyi  warsse  siykstroomen  langs 
de  helling  van  den  kegel  boeien.  Het  meest 
bekend  is  de  reeds  door  SiraèQ  vermelde 
siykvulkaan  Kaealuba  by  Qirgenti  op  SksifiS. 
zyn  kegel  is  60  Ned.  el  hoog,  en  op  den  plat- 
ten top  vindt  men  een  aantal  kleine  kegeltjes. 
Ook  elders  in  Italië,  voorts  op  Usland,  Java, 
Trinidad  en  vooral  aan  de  Zwarte  en  mam  de 
Oaepische  Zee  heeft  men  siykvnlkanen. 

Slijm  (mncus)  is  de  dik-vloeibare,  kleve- 
rige, kleurlooze,  in  den  regel  alkalisch  reagce- 
rende  afiMiheiding ,  die  in  geaonden  staat  als 
eene  dunne  hiag  de  oppervlakte  van  alle  alSs»- 
vliezen  bedekt  en  deze  glibberig  maakt.  Het 
siym  is  in  de  verschillende  lichaamsdeeka 
verschillend.  Het  bevat  in  het  algemeen  4 — 6^. 
vaste  stoffen  en  voor  *t  over%«  water.  Eöa  der 
hoofdbestanddeelen  is  de  stikstofhoadeBde 
siymstof  (mucine) ,  welke  de  aftcheicyng  kle- 
verig maakt.  Deze  laatste  bevat  steeds  aljse- 
stootene  epitbelinmeellen ,  alsmede  sltlmfi- 
cbaampjes,  ronde»  gegranuleerde  cellen,  vrdke 
op  kleurlooze  bloed-  en  etterlichaasssles  ge- 
lyken.  In  gezonden  teestand  zyn  zy  in  geringe 
hoeveelheid  voorhandep ,  maar  by  eene  oatsle- 
king  der  siymvliezen  nemen  zy  soo  sterk  toe, 
dat  het  siym  een  geel  en  etteraohtig  voorko- 
men verkrygt.  Het  siym  wordt  hoofdsakeiyk 
door  de  siymklieren ,  maar  ook  door  de  ge- 
heele oppervlakte  van  het  riymvlies  afgeschei- 
den. Het  vloeibare  bestanddeel  van  bet 
siym  is  niets  anders  dan  het  prodnet  eeeer 
vormverandering,  welke  de  c^len  der 
siymklieren  en  de  epitheliumcellen  van  ket 
siymvlies  ondergaan.  Het  is  dps  enkel  eene 
gewyzigde  celstof.  Iets  dergeiyks  als  het 
siym  is  het  Udvocht  (^novia)  der  gewriclitea 
enz.,  en  door  ziekte  ontstaat  wel  eens  siym 
in  lichaamsdeelen ,  waar  het  in  geaonden 
toestaod  niet  vowkomt 

Slijmkoorts  (febris  muoosa)  is  e^  eiges- 
aardige  vorm  van  maagkatarrh,  welke  b| 
eene  middelmatige  koortsverbefBng  zich  os- 
derscheidt  door  hardnekkigheid  en  door  de 
atecheiding  van  eene  grm^  boeveelheid  tasi, 
gomachtig  siym ,  niet  alleen  in  de  maag  en 
de  darmen ,  maar  ook  in  de  keel ,  den  mond 


SLIJMKOOBTS-SLINGELANDT. 


578 


en  de  luohtwegen.  Deie  liekte,  die  men  In- 
senderheid  bS  penMien  van  geTorderden  leef* 
tQd  aftBtreft,  neemt  een  aanvanir  >net  eene 
eenigtttaiB  Tefinelde  pols  en  Tettoogde  11- 
ehaamtwamte.  De  patiënten  gevoelen  lich 
seer  zwak  en  mat;  zQ  z}in  lusteloos,  slaperig 
en  afkeerig  Tan  alle  Toedsel.  Nuttigen  zj 
iets,  dan  wordt  het  genuttigde  met  eene 
groote  hoeveelheid  taai  slQm  door  braking 
uitgeworpen.  Ook  gaat  deze  koorts  vergeieid 
Tan  katarrh  van  den  mond  en  van  den  slok- 
darm. Vooral  in  den  oohtend  ontlasten  zich 
de  zieken  door  nieaen,  hoesten ,  braken  enz. 
van  eene  groote  massa  draderig  sigm.  BQ  den 
stoelgang  worden  onverteerde  sp^n  desge- 
Ifk»  met  veel  siym  verwQderd.  De  lichaams- 
zwakte neemt  toe  met  de  lusteloosheid.  Komt 
er  na  verioop  van  8  of  4  weken  een  begin 
van  betefBchap,  dan  verdwenen  langzamer- 
hand genoemde  versohOnselen ,  doch  bQ  de 
geringste  aanleiding  keeren  zU  zeer  licht  terug, 
en  by  zwakke  gestolen  is  een  doodel^ke  af- 
loop Met  zeldzaam.  De  igders  vinden  vooral 
baat  bQ  een  dieet,  dat  gemakkelQk  te  ver- 
teren voedsel  voorschrOft,  bO  het  gebruik  van 
sodawater,    koolzure    alkaliën  en  verdunde 


SlJjinTiMOh^l  (Blenaii)  is  de  naam 
eener  fiunilie  van  visschen  uit  de  orde  der 
SMcéUtimiigm  (Acanthopterigii).  ZQ  onder- 
scheiden zich  door  een  langwerpig,  meestal 
ztfdelings  samengedrukt  lichaam,  eene  slQ- 
merige,  naakte  huid,  somtyds  echter  met 
kleine  schubben,  eene  lange  mgvin,  onder  de 
keel  of  borst  geplaatste  buikvinnen,  een  af- 
geplat, driehoel^  achterhoofd  en  het  ontl»reken 
der  zwemblaas.  Deze  familie  van  visschen 
telt  onderscheidene  gestechten,  zooals  ^{MfiiKf, 
Sidarias,  Zoafees  (waartoe  de  kwabaal  be- 
hoort) enz. 

SlJjmTlieseii  (membraoa  mucosa)  zQu 
weeke,  flaweelaehtige,  vaat- en  zenuwrOfce, 
slQmaftcheidende  vliezen,  welke  de  grootere 
en  kleinere,  naar  buiten  zich  openende  holten 
en  kanalen  des  lichaams  (luchtwegen,  spQs- 
verteringsorganen  enz.)  bekleeden.  BQ  de  uit- 
wendige, natuurlQke  openingen  dezer  holten 
gaat  het  slymvlies  allengs  over  in  de  gewone 
huid,  zoodat  men  de  grenzen  tussohen  die 
beide  niet  kan  aanwQsen.  Ieder  sltlmvlies 
bestaat  hoofdsakeltfk  uit  twee  lagen;  vooreerst 
de  «pUkêUmkUui^  of  de  bovenlaag,  enkel  uit 
cellen  gevormd,  welke  de  gedaante  van  plaatjes 
of  van  cylinders  hebben  en  in  het  laatste  geval 
al  of  niet  met  trilhaar  bedekt  zQn.  De  cellen 
liggen  óf  naast  elkander,  zoodat  zQ  éene 
laag,  <Vf  op  elkander,  zoodat  zQ  meer  lagen 
vormen.  De  tweede  laag  is  het  mgemLijik 
iUfmvliei^  dat  men  met  de  lederhuid  zou 
kunnen  vergeiyken;  het  is  namelük  eene  laag 
bindweeftel  van  verschillende  dikte.  Onder 
het  eigenl0k  slQmvlies  bevindt  zich  los  cel- 
weefiMl ,  dat  het  slymvlies  met  den  wand  der 
holte  verbindt.  De  kleur  van  het  slymvlies  is 
grysachtig  wit  tot  donkerrood.  De  prikkel- 
baarheid der  siymvliezen  is  in  de  nabyheid 
der  natunriyke  openingen  zeer  groot,  maar 
op  meer  verwyderde  plaatsen  zeer  gering. 
De  siymvliezen  bevatten  voorts  siymaft»hei- 
dende  klieren ,  die  enMvoudig  of  samenge- 
Btdd  zyu.  De  eerste  bestaan  uit  zeer  kleine 
oitstuipingen  van  het  bovenvUes  en  van  de  bind- 


weefiNllaag  van  het  siymvlles  en  strekken  zich 
slechts  zelden  uit  tot  in  het  losse  eelweefisel. 
Daardoor  ontstaan  flaechvormige  zakjes  van 
cellen ,  die  op  de  epitheliumcellen  geiyken , 
met  deze  in  verband  biyven  en  tot  slQmvor- 
ming  dienen.  De  opening  dezer  klieren  op  de 
vrye  oppervlakte  van  het  slymvlies  is  zoo 
groot  als  die  eener  naaldprik.  De  samenge- 
stelde siymklieren  dringen  door  tot  in  het 
loese  celweeftel,  hebben  de  grootte  van  een 
gierstkorrel  tot  een  peperkorrel  en  bestaan 
uit  talryke,  niet  volkomen  geslotene,  onder- 
ling gemeenschap  hebbende  blaai;}es,  vrelke 
zich  als  tot  druiventroiiJes  samenvoegen.  Ieder 
tro^e  heeft  een  uitloozingsbuiqje ,  dat  zich 
met  die  der  overige  tot  eene  buis  vereenigt, 
welke  aan  de  oppervlakte  van  het  slymvlies 
uitkomt.  De  inhoud  dier  klierblaa^les  bestaat 
uit  talryke,  in  siym  veranderde  cellen.  De 
siymvliezen  zyn  dikwyis  de  zetels  van  onge- 
steldheden ,  hoofdzakeiyk  van  katarrh ,  doch 
ook  wel  van  sjrphilitische ,  tuberculeuse  en 
typhense  zweren ,  alsmede  van  croupachtige 
en  diplitheritische  aandoeningen. 

Slijpen  is  zoowel  de  kunst,  om  metalen, 
glazen,  steenen  of  houten  voorwerpen  aan  de 
oppervlakte  van  hunne  oneffenheden  te  be- 
rooven  en  ze  te  voorzien  van  glad-  of  fijn 
gekraste  zydeu,  die  alsdan  glanzig  worden 
gemaakt  door  ze  te  poiysten,  alsook  de  kunst, 
om  snydende  of  stekende  werktuigen  scherp 
te  maken.  Men  gebriiikt  daarioe  rondwente- 
lende  siypsteenen  (gewooniyk  van  zandsteen) 
of  ook  wel  handsiypsteenen  (oliesteenen)  enz., 
—  voorts  ^n  gewreven  houtskool,  met  water 
tot  pap  geroerd,  en  inzonderheid  amaril,  het- 
welk dient  tot  het  glad  maken  van  staal, 
yaer ,  messing ,  Britannlametaal  enz.  Amaril 
wordt  daartoe  met  olie  bevochtigd  en  op  een 
met  vilt  bekleed  plankje  gebracht  en  op  de 
Toorwerpen  gewreven.  Men  geeft  daaraan  ge- 
wooniyk den  naam  van  poeUen.  Over  het 
siypen  van  dvtmani  en  ^tZm  is  gesproken  onder 
die  woorden. 

Sliliken  (degluütio)  is  eene  verrichting, 
vraardoor  vaste  of  vlo^bare  stoffen  uit  den 
mond  naar  de  maag  worden  gebracht.  Het  be- 
staat uit  eene  reeks  van  aanvankeiyk  wille- 
keurige, daarna  onwillekeurige  spiersamen- 
trekkingen ,  waarby  de  tong ,  het  zachte 
gehemelte ,  de  strottenhoofdklep ,  de  strot  en 
eindeiyk  de  slokdarm  hunne  diensten  bewyzen. 
Inzonderheid  is  daarby  deze  laatste  door  de 
wormvormige  samentrekkingen  van  de  ver- 
schillende spiervezelringen  werkzaam,  daarby 
geholpen  door  het  naar  de  zyde  van  de  maag 
gerichte  epithelium  van  het  slymvlies. 

Slingelandt  (Simon  van),  een  uitstekend 
Nederlandsch  staatsman,  geboren  in  1664, 
genoot  eene  zorgvuldige  opvoeding  en  muntte 
vooral  uit  door  eene  grondige  kennis  van  het 
Orieksch.  Hy  studeerde  te  Ldden  en  werd 
op  26-Jarigen  leeftyd  opvolger  van  zyn  vader 
als  secretaris  van  den  Raad  van  State.  Zyne 
bekwaamheid  bleek  zoowel  in  den  oorlog 
tegen  Frankryk,  vraaraan  de  VredevanBys- 
wyk  een  einde  maakte,  alsindenSpaanschen 
Successie-oorlog.  Voorts  wendde  hy  veleriei 
middelen  aan  om  de  kwynende  welvaart  des 
Vaderlands  te  doen  herieven,  vooral  ook  door 
eene  nieuwe  regeling  der  in-  en  uitgaande 
rechten.  Hy  zag  zich  vervolgens  benoemd  tot 


574 


SLINOELANOT-SUNGEB. 


■chatmeeiter  der  Uaie  en  op  6i-Jarigeii  leef- 
tgd  tot  raadpensioDaris  Tan  HoUand.  In  die 
betrekking  was  h0  door  beleid,  0¥er,  Mbraa- 
derheid  en  ervaring  tot  een  legen  voor  het 
G^emeenebest  H0  regelde  de  belangen  der 
▼erschillende  Staten  van  Eoropa  door  het 
Weener  Verdrag  en  wist  in  den  oorlog  tnt- 
Behen  OostenrSk  en  Bnsland  aan  de  óene  en 
Frankryk ,  Spanje  en  Sardinië  aan  de  andere 
ztlde  de  nentraliteit  der  Nederlandaehe  gewet- 
ten  te  handhayen.  In  het  boitenland  werdhy 
hoog  geacht  en  met  de  meeste  onderacheiding 
bejegend.  Hoewei  hQ  in  >||ne  laatste  levens- 
jaren veel  te  IQden  had  van  de  Jieht,  vroeg 
hg  b||  herhaling  vnichteiooB  B0n  ontslag  en 
overleed  den  Isten  Deeember  1786.  zyne 
«Staatkundige  geschriften",  in  4  deelen  in  het 
licht  verschenen,  B0n  hoogst  merkwaardig 
voor  de  geschiedenis  van  dien  ti|d. 

Slingeneyer  (Ernest),  een  verdienstelUk 
Belgisch  schilder,  geboren  den  21sten  Mei 
1824  te  Loocristy  in  OostYlaanderen, besooht 
de  académie  te  Antwerpen  en  het  atelier  van 
Wa/fftm  en  verwierf  reeds  in  1841  met  ztln 
eerste  stok:  «De  schipbrenk  vanhetFransohe 
ichip  Le  Vengenr  (in  het  mnsenm  te  Keolen)" 
groeten  lof.  Hy  aette  daarop  zifne  stadiën 
voort  te  Rome  en  beiocht  de  voornaamste 
landen  van  Europa  en  in  1870  ook  Afrika. 
Sedert  1870  is  h0  Ud  van  de  Belgische  Aca- 
démie en  hy  versierde  hare  vergadenaal  met 
13  voortreffeiyke  stokken.  Voorts  noemen  wy 
van  hem:  „De  slag  van  Lepanto  (in  het 
museum  te  Brussel)**,  —  leventien  godsdien- 
stige tafereelen  in  de  hoofdkerk  te  Dublin. 
—  «Jacobson^s  dood''  en  «Ciarthago  (in  het 
besit  van  den  Koning  van  België)**,  — •  en 
«De  dood  van  Claessens  (in  het  besit  van 
den  Koning  der  Nederlanden).** 

Slinger  (De)  is  in  zyn  eenvoudigsten  vorm 
een  zwaar  lichaam,  aan  een  draad  opgehan- 
gen. Beschouwt  men  den  draad  als  londer 
gewicht  en  het  lichaam  als  een  enkel  massa- 
deeltje  dan  heeft  men  '  een  maihêmaiiaektm 
êUi^«r.  Verwydert  men  den  slinger  uit  s0n 
verticalen  stand,  om  dien  vervolgens  los  te 
laten,  dan  keert  hy  door  de  werking  der 
swaartekracht  met  eene  toenemende  snelheid 
tot  dien  stand  terug,  doch  gaat  door  den 
evenwichtsstand  heen,  en  verwydert  sioh  met 
telkens  afnemende  snelheid  van  den  even- 
wichtsstand tot  hy,  in  rust  gekomen  door  de 
zwaartekracht,  genoodzaakt  wordt  den  boog 
in  tegengestelden  zin  te  doorloopen,  en  dan 
om  dien  evenwichtsstand  te  schommelen.  De 
hoek  tusschen  de  lynen,  welke  de  uiterste 
standen  van  den  slinger  aangeven,  is  de 
wydte  der  schommeling,  de  slingerwydte  of 
ampUiMdo,  By  het  voortduren  der  sehommelin<' 
gen  wordt  door  den  weerstand  der  lucht  en  de 
vrryving  in  het  ophangpunt  de  amplitudo 
allengs  kleiner,  totdat  de  slinger  tot  zyn  oor- 
spronkeiyken  verticalen  stand  en  alaoo  tot 
rust  is  teruggekeerd.  By  eene  kleine  amplitudo 
is  de  duur  dier  schommelingen  evengroot,  en 
dat  merkwaardig  verschynsel,  door  (MM 
ontdekt,  noemt  men:  «de  wet  van  het  isochro- 
nismus  der  slingerschommelingen**.  De  duur 
der  schommelingen  (zoo  deze  klein  zyn)  wordt 
dus  op  dezelfde  plaats  alleen  bepaald  door 
de  lengte  van  den  slinger,  en  by  slingers  van 
verschillende  lengte  staan  de  êUnsfert^dem  (de 


tyden  voor  de  sehommelingen  Tmn  elk  dier 
sUagers  vereiseht)  tot  elkander  als  de  vier- 
kantiwortels  uit  de  lengten  der  aUngen.  U 
alzoo  de  verhouding  van  deae  laatste  als  1, 
4,  9,  dan  zal  die  dm  eehosmelingatyden  4ii 
als  1,  8,  3. 

De  mathematisohe  slinger  is  een  denkbeeldig 
werktuig.    De  natuuriyke  slinger  bestaat  ge- 
wooniyk  uit  eene  stang,  vaa  boven  zóo  op- 
gehangen, dat  zy  aieh  met  deminatflMgeiyke 
wryving  bewegen  kan,  en  van  onder  voorsieB 
van    een    leasvormig    lichaam.    Daar  ieder 
deelUe   van  zulk  een  riinger  zich  te  sa^er 
zoekt    te  bewegen,  naarmate  het  akh  diefatar 
by    het  ophangpunt  bevindt,  en  alle  deeUfes 
toch    genoodzaakt    zyn  door  hoa  ondeNteg 
verband    geiyktydige  schommeUBgen  te  vol- 
brengen, zoo  wordt  de  beweging  der  dee^es 
naby    het    ophangpunt  vertraagd  ea  die  iter 
verder  afgelegene  bespoedigd.  Bdt  iNmt,wssr 
geene  vertraging  of  versnelling  plaats  hsa^ 
noemt  men  iMt  êlMffwpmif  en^n  afttandvu 
het  ophangpunt  de  ware  tav^yandensttsger. 
Verwisselt  men  by  een  slinger  het  ophangt 
met  het  slingerpunt,  dan  biyft  de  alingertOd 
onveranderd.  Daardoor  kan  men  de  eigeal^e 
lengte  van  den  slinger  gemakk^Qk  bepstoo; 
men  bedient  zich  daartoe  van  den  door  Bd- 
nmUrgêf  ontworpen  en  door  JTo^fr  toegepsila 
rw&ninVmgtT,  —  Beeds  door  onzen  Ohririwm 
Mmjfgkmi  werd  voorgesteld,  de  lengte  vanden 
seoondeslinger,  vreinig  verschillend  van  die  dir 
tegenwoordge  Nederlandsehe  el,  tot  eenheid 
van  lengtemaat  te  nemen.  Die  voonlag  werd 
in    Engeland  eenigermate  aangenomen,  dssr 
men    hier  de  betrekking    vaststelde  van  de 
yard    (Engelsohe  el)  tot  de  lengte  van  des 
seoondeslinger    te  Londen;  doek  de  iMkesde 
oommissie    te    Parys  verwierp  dien,  omdat 
men    daarby    een  vreemd  element,  namellk 
den  tyd,  in  rekening  moest  brengen. 

De  slingertyd  ^  van  een  slinger  wordt  be- 
paald door  de  formule  i  =  t|/  — ,  waarin  l 

de  lengte  van  den  slinger,  g  de  vefsneUisf 
(acceleratie)  der  zwaartekracht,  en  t  de  ver- 
houding van  den  cirkelomtrek  tot  zyne  mid- 
deliyn  (8,14159)  aanduidt  De  vennelling  der 
zwaartekracht  (de  maat  voor  de  aantiekldH^ 
kracht  der  Aarde)  kan  men  uit  den  vrfBs 
val,  wegens  de  groote  snelheid  van  een  ^ 
vallend  lichaam,  niet  nauwkeurig  bepaloi; 
maar  kent  men  de  lengte  van  den  seeoade- 
slinger,  dan  is  ff  met  de  meeste  nauwkeong- 
heid  uit  bovenvermelde  formule  te  heiek^* 
De  lengte  van  den  secondeslinger  is  vereeiiu' 
lend  op  verschillende  plaatsen  der  Aarde  we* 
geus  haar  meerderen  of  minderen  afirtandvaa 
haar  middenpunt;  wegens  de  middeapont- 
vliedende  kracht  en  de  afj[>latting  van  oaie 
planeet  neemt  zy  van  den  evenaar  nssr  de 
polen  langzamerhand  toe.  De  accelerstie  va* 
het  vryvaUend  lichaam  bedraagt  aan  de  pooi 
9,8309,  op  45  graden  breedte  9,8065  eo  op 
den  evenaar  9,7801  Ned.  eL  Men  kan  dssr- 
door  het  bedrag  dw  afj[>latting  berekenen. 

Dok  de  dichtheid  (het  soort^k  gewiekt) 
onzer  Aarde  bepaalde  Airy  door  ^^^^J^ 
den  slinger;  hy  nam  proeven  aan  de  o^ 
vlakte  der  Aarde  en  in  eene  myn  ter  di^^ 
van  383  Ned.  el.  Hy  nam  waar,  dat  de  ^' 


SLINQER-SLOET. 


575 


nelling  grooter  was  in  de  mttn  dan  aan  de 
opparrlaktei  en  kwam  daardoor  tot  het  be- 
sloit.  dat  het  inwendige  der  Aarde  grooter 
dichtheid  bezit  dan  de  aardkont.  Volgens  de 
uitkomsten  van  z^n.  onderzoek  is  de  gemid- 
delde dichtheid  der  Aarde  6>/|maal  soo  groot 
als  die  yan  water,  doch  volgens  Meieh,  die 
by  aifne  proeven  een  anderen  weg  insloeg, 
SVs-maal.  Een  schommelende  slinger  blQft 
volgens  de  wet  der  traagheid  in  s0n  slinger- 
vlak,  ook  by  de  omwenteliig  der  Aarde,  — 
en  daarop  berust  de  beroemde  slingerproef  van 
FimeaiiU.  Het  slingervlak  schf)nt  daarby  aan 
de  polen  in  24  uren  om  360^  te  draaien  en 
aan  den  aequator  verandert  het  niet  van 
stand;  de  draaiing  van  het  slingervlak  be- 
draagt op  de  breedte  Q  in  24  uren  360^  Sin  Q. 
De  slinger  is  derhalve  een  hoogst  merkwaardig 
werktu^  en  daarenboven  volgens  de  aanwy- 
ling  van  Sfi$sfhenM  onmisbaar  voor  den  geiyk- 
matigen  gang  der  slingeruurwerken.  Zie  voorts 
onder  Oompmtaiiê, 

Men  goeft  ook  den  naam  van  «2M»y«r  aan  een 
wapentuig  der  Oudheid,  bestaande  uit  een 
komvormig  stukje  leder,  waaraan  een  paar 
koorden  waren  vastgehecht.  De  behendige 
krygsman,  de  uiteinden  dier  koord  in  syne 
hand  nemende,  wist  een  op  dat  ieder  geleg- 
den steen  met  kracht  en  Juistheid  naar  den 
vyand  te  slingeren. 

Slingeren  noemt  men  de  beweging  van 
het  schip  van  de  éene  lange  ayde  naar  de 
andere  of  het  heen-  en  weêrgaan  van  zyn 
bovengedeelte  op  de  breedte,  —  en  stampen 
de  op'  en  neergaande  beweging  van  net 
vaartuig  over  de  lengte  of  het  balanceeren 
van  het  voor-  en  achterschip  op  de  golven. 

Slingerplanten,  zie  Lianen. 

Slingerproeven,  zie  onder  Stingêr. 

Sloane  (Hans),  een  Ëngelsch  kruidkundige, 
geboren  in  1660  te  Killileagh  in  het  noorden 
van  Ierland,  studeerde  in  de  geneeskunde, 
vergezelde  daarop  den  Hertog  van  MbemarU 
naar  Jamaïca  werd  in  1727  lyfarts  des  Ko- 
nings,  kort  daarna  president  van  de  Royal 
Society  en  overleed  in  1753.  Zyne  kostbare 
wetenschappeiyke  verzamelingen  vermaakte  hy 
aan  het  Parlement  en  gaf  daardoor  aanleiding 
tot  de  stichting  van  het  Britsch  Museum. 

Sloep  (Bene)  is  een  licht  vaartuig  met  een 
mast,  met  of  zonder  dek  en  ingericht  voor 
riemen.  Zy  kan  zeer  verschillend  van  vorm 
wezen.  De  Engelsche  sloep  is  een  snelzeilend 
vaartuig,  dat  met  koopwaren  over  het  kanaal 
steekt  De  Qroenlandsche  sloep  is  geheel  open ; 
zy  wordt  door  4  man  geroeid  en  met  een 
riem  bestuurd.  Zeeschepen  hebben  altyd  al- 
thans éene  sloep  en  groote  oorlogsschepen 
wel  eens  acht  De  seheepesloepen  hebben  ver- 
schillende namen,  zooals  de  iarkat,  de  werk- 
êloep^  de  sffoote  sloep,  de  ffiek,  de  officierssloep 
(kotter),  de  jol  enz.  Zy  worden  op  het  dek 
geplaatst  of  buiten  boord  aan  davits  opge- 
hangen. 

Sloet.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 

LnMf  Anne  Jan  Wuif  baron  Sloei  van  de 
BeoUj  een  verdiensteiyk  Nederlandsch  oud- 
heidkundige. Hy  werd  geboren  te  Voorst 
den  28sten  Maart  1806,  studeerde  te  Utrecht 
in  de  rechten,  promoveerde  aldaar  in  1830 
en  was  achtervolgens  advocaat  en  procureur 
te  Zutfen,  griffier  van  de  Staten  van  Gelder- 


land, president  van  den  raad  van  toezicht  op 
de  Staatsspoorwegen  en  gouverneur- generaal 
van  Nedrlandsch  Indië  (1866—1871).  Later 
vestigde  hy  zich  eerst  te  Leiden  en  toen  te 
Arnhem  en  werd  lid  van  de  Tweede  Kamer 
der  Staten-Oeneraal,  president  curator  der 
Leidsche  hoogeschool  en  lid  van  den  Hoogen 
Baad  van  Adel.  Van  zyne  geschriften  ver- 
meiden wy:  „Hetjachtbedryf  onzer  voorouders 
(1849)'\  —  „Bijdragen  tot  de  kennis  van  (Gelder- 
land (1852—1855)",  —  „Beschryving  van  den 
watervloed  in  (jfelderland  in  1855  (met  den 
hoofd  ingenieur  Fynje,  1856)",  —  „Myn  ver- 
biyf  te  Kissingen  (1857)",  —  „Oorkondenboek 
der  grasftchappen  Gtelre  en  Zutfen  tot  den 
slag  van  Woeringen  (1872—1875)",  —  „De 
heilige  Ontkommer  of  Wilgeforthis.  Een  ge- 
schiedkundig onderzoek",  —  en  onderscheidene 
merkwaardige  opstellen  In  tydschriften,  vooral 
in  de  „Nederlandsche  Jaarboeken  van  rechts- 
geleerdheid en  wetgeving",  in  de  „Sydragen 
voor  Yaderlandsche  geschiedenis  en  Oudheid- 
kunde", In  de  „Mededeellngen  en  verslagen 
der  Konlnkiyke  Académie  van  Wetenschap- 
pen", in  de  „Verhandelingen"  dier  Académie 
en  in  de  „Handelingen  der  Maatschappy  van 
Nederlandsche  letterkunde  te  Leiden". 

Barikolomeue  Willem  Anne  Sliea,  baron 
Sloet  tot  Oldkuis,  een  verdiensteiyk  Neder- 
landsch dichter,  een  ervaren  staathulshoud- 
kundige  en  een  broeder  van  den  voorgaande. 
Hy  werd  geboren  te  Voorst  den  14den  Oc- 
tober  1808,  studeerde  te  Utrecht  In  de  rech- 
ten, woonde  met  zyn  broeder  den  Tlendaag- 
schen  Veldtocht  by  en  werd  na  zyne  promo- 
tie burgemeester  van  Hengeloo  (In  Overysel) 
en  in  1838  lid,  later  voorzitter  van  de  arron- 
dissementsrechtbank te  Zwolle.  Sedert  1840 
redigeerde  hy  het  „Xydschrift  voor  staathuis- 
houdkunde en  statistiek"  en  leverde  daarin 
eene  reeks  van  belangryke  opstellen.  Hy 
behoorde  tot  de  oprichters  van  de  Overysel- 
sche  Maatschappy  van  Provinciale  welvaart 
en  bevorderde  het  houden  van  8taa^  enland- 
huishoudkundige  congressen,  die  hy  als  voor- 
zitter of  eerevoorzitter  steeds  met  getrouw- 
heid bywoonde  —  het  laatst  te  Veendam  in 
1883.  Reeds  te  Hengeloo  had  hy  zich  onder- 
schelden door  zQne  belangstelling  in  het  open- 
baar onderwys  en  later  was  hy  Jaren  lang 
als  schoolopziener  werkzaam.  Het  algemeen 
belang  vond  in  hem  steeds  een  yverigen 
voorstander.  Geruimen  tyd  was  hy  lid  van 
den  gemeenteraad  te  Zwolle,  van  de  Provin- 
ciale Staten  van  Overyasel  en  van  de  Tweede 
Kamer  der  Staten  Generaal  en  overleed  te 
Zwolle  den  17den  Juni  1884.  Als  een  geluk- 
kig beoefenaar  der  dichtkunst  en  tevens  door 
zyne  geestige  gesprekken  had  hy  vele  vrienden 
verworven,  die  zyn  heengaan  diep  betreuren. 
Hy  schreef  o.  a.:  „Studentenkoor  uit  de  can- 
tate voor  het  stndentenconcert  (1828)",  — 
„Antigonus,  treurspel  (1830,  2de  druk,  1865)", 

—  „Lierzang  op  het  tweede  eeuwfeest  der 
(Jtrechtsche    hoogeschool  (bekroond,   1836)", 

—  „Levensschets  van  P.  O.  C.  Vorsselman 
de  Heer  (1843)",  -  „Uit  myn  dichteriyk  leven 
(1869)",  —  en  „Herfctdraden  (1873)",  —  be- 
nevens onderscheidene  bydragen  in  tydschrif- 
ten. Jaarboekjes,  dagbladen  enz.  Ook  leverde 
hy  vertalingen  van  eenige  staathulshoudkun- 
dige  werken  van  Drox  en  Dumont. 


576 


8L0KDABM-SL0WAKEN. 


Slokdarm  (oesophagiis)  is  de  oaam  Tftn 
een  tot  de  BpOfrerteringsorganen  befaoorende 
vliei ige  buis,  die  aan  den  hals,  achter  het  onder- 
ste gedeelte  van  het  strottenhoofd  een  aanvang 
neemt,  benedenwaarts  loopt,  het  middenrif 
doorboort  en  met  eene  trechteryormige  opening 
tn  de  maag  nitkomt  ZQne  wanden  bestaan 
uit  een  sterk  spierrliee,  gOTormd  door  eene 
menigte  overlangsche  en  dwarsche  spieryexels. 
Aan  de  bnitensOde  vindt  men  eene  bindweef- 
sellaag,  die  de  bnis  met  de  nabVgelegen 
weeftels  Terbindt,  en  aan  de  binnenzQde  een 
sigmvlies,  van  tepel^Jes  voonien  en  met 
pUatepithelinm  bekleed,  terw01  er  tevens 
vele  siymalbcheidende  klieren  voorhanden  i))n. 
I>9  ziekten  van  den  slokdarm  syn  vooral 
ontstekingen  met  hare  gevolgen,  sooals:  ver- 
xwering,  vernauwing,  kankerachtige  ont- 
aarding enz.,  welke  meestal  moeielQk  te  ge- 
nezen en  dos  zeer  gevaarlek  ztfn. 

Slot  (Een)  is  in  de  eerste  plaats  een  werk- 
tuig, hetwelk  tot  sloiting  dient.  Het  bestaat 
hoofdzakeigk  uit  eene  verschuifbare  schoot 
en  een  sleutel,  die,  in  het  sleutelgat  gestoken, 

Smoemde  schoot  heen  en  weer  kan  schuiven, 
et  slot  met  het  sleutelgat  en  den  sleutel  wor- 
den van  velerlei  insngdingen  en  uitsteeksels 
voorzien,  om  te  beletten,  dat  men  het  met 
een  anderen  dan  den  echten  sleutel  zou 
kunnen  openen.  Men  heeft  vaste  sloten  en 
hangsloten,  en  tot  de  eerstgenoemde  behoo- 
ren  de  kruksloten  aan  kamerdeuren,  waarbS 
de  vierkante  krukstaaf  de  dienst  van  den 
sleutel  bewgst  (^ewoonlOk  is  met  het  kruk- 
slot  een  sleutelgat  verbonden.  Tot  de  kunst- 
sloten  behooren  vooral  het  Chubbslot  het 
Bramahslot,  het  Yaleslot,  het  proteotorslot, 
het  permutatieslot  en  het  contrOleslot.  Ook 
heeft  men  lettersloten,  die  dan  alleen  open- 
gaan, wanneer  men  de  daarop  aanwezige 
letters  tot  een  bepaald,  aan  den  eigenaar  be- 
kend woord  samengevoegd  heeft. 

JSm  êlot  is  voorts  een  gedeelte  van  het 
draagbaar  vuurwapen.  Het  dient  om  vuur  te 
verschaffen  ter  ontsteking  van  het  buskruit 
der  in  den  loop  aanwezige  Uding.  AanvankelQk 
had  men  musketten  met  Umiloten;  tusschen 
de  lippen  van  den  haan  nameUfk  was  eene 
brandende  lont  vastgeklemd,  en  men  deed 
deze  neerslaan  in  het  buskruit  van  de  pan. 
In  1617  werd  te  Nflmberg  het  radiloi  uitge- 
vonden, bestaande  uit  een  getand  gzeren 
rad,  dat  door  zt|ne  draaiende  beweging  gloei- 
Jende  staaldeel^es  van  eene  stalen  plaat  in 
het  buskruit  bracht.  Het  werd  in  dentQdvan 
Lodewijik  XIV  vervangen  door  het  mmntea^ 
êUrtf  en  dit  wederom  door  hei  perouaieslotf 
dat  in  1842  in  ons  Vaderland  bQ  het  leger 
is  ingevoerd.  Dit  laatste  bestaat  hoofdzakelVk 
uit  het  schoorsteenije,  een  met  buskruit  ge- 
vuld buiqje,  dat  gemeenschap  heeft  met  de 
lading  en  bedekt  is  met  een  slaghoecUe,  — 
den  haan,  die  op  het  slaghoecUe  valt  en  dit 
doet  ontbranden,  —  eene  slagveer,  die  men  na 
spanning  kan  loslaten,  zoodat  zQ  plotseling 
en  met  kracht  den  haan  doet  neêrelaan,  — 
en  den  trekker,  dien  men  met  den  vinger 
naar  achteren  haalt,  om  de  loslating  van  de 
slagveer  te  bewerken.  Van  geheel  anderen 
aard  is  het  slot  van  het  naaldgeweer,  in  1831 
door  Drmftê  uitgevonden  en  vervolgens  bQ 
het  Russische  en  Pruisische  leger  ingevoerd. 


Het  bestaat  lÉt  eene  veer,  welke  eene  sfrttse 
naald  in  de  slagsas  drQft  en  deae  daardoor 
doet  ontbranden.  Zie  voorts  onder  i 

—  Ook  aan  een  antiek  kastel  of  : 
boreht  geeft  men  wel  den  naam  van  «M. 

Slowacki  (Julius),  een  zeer  vmditlwar 
Poolsch  dichter,  geboren  den  SSsten  September 
1809  te  Kremenez  (VolhyniS),  hield  i '  ' 
vroeg  bezig  met  letterkundigen  arbeid 
deh  in  1888,  na  het  voleinden  zSneri 
geplaatst  bg  hek  ministerie  van  FinaaeifiB  te 
Waiechau.  Weldra  vervaardigde  hQ:  sHogo 
(1829)'*,  een  dichterigk  verhaal,  —  hettreonpeli 
„Mindowe  (1829)'*,  —  verschillende  aadere 
dichtstukken,  —  het  treurspel :  «Marya  Sstoart 
(1880)",    ^    de  eerste  zangen  van  Zmfa^, 

—  en  in  1881  de  „Ode  aan  de  vrfpield**  « 
het  „Lied  van  het  legioen  Lithaaen** 
Blaart  1881  begaf  hg  zich  over  I>resden 
Londen  en  in  September  daaraanvolgende  i 
ParOs,  waar  bQ  bovengemelde  ged^ten  ter 
perse  legde  (1882,  2  dln),  die  evenwol  geene 
groote  geestdrift  wekten,  —  en  het  derde 
deel,  later  te  Genöve  gedrukt,  evenmin.  Qtoo- 
ten  bQval  echter  vond  zQn  dramatiseh  gediehit: 
„Kordyan".  waarin  zich  zQn  gloeiende  liaat 
tegen  Rusland  openbaart  Voorts  dichtte  hH 
te  Genève  de  trrarspelen:  „Has^pa'*  en 
„Balladyna",  alsmede  het  leerdicht :  „InZwÜ- 
serland'\  In  1836  vertrok  hQ  naar  Bone, 
waar  hg  vriendschappeigke  betrekkingen  aan- 
knoopte met  Graaf  Sig/itmmmd  KradiÊM^  vol- 
bracht in  het  nijaar  eene  reis  naar  het  Ooeken 
en  vestigde  zich  na  zQu  terugkeer  in  1887  te 
Florence.  In  1888  ging  hQ  weder  naar  Parf|B 
en  deed  er  onderscheidene  gedichten  ïm  hel 
licht  verschQnen,  onder  welke  zich  het  ' 
spel:  „Lila  Weneda"  bevindt  De 
Jaren  van  zt|n  leven  werden  verbitterd  door 
iQne  verregaande  oneenigheid  met  JfinKiwiitcf, 
en  door  atjne  toetreding  tot  de  mystieke  aeelo 
van  Tbwiamki  verbeurde  hQ  ook  de  vriend- 
schap van  KratimkL  Hg  leverde  voorts  sog 
onderscheidene  drama's  en  gedichten  en  over- 
leed te  Parys  den  4den  Maart  1849.  ~ 
gezamenlijke  werken  z1|n  in  1872  in  4< 
in  het  licht  gezonden.  HQ  onderscheidt  aksh 
zoowel  door  stoutheid  van  denkbeelden  ak 
door  het  meesterschap  over  den  vorm. 

Slowaken  (De)  vormen  een  tak  van  den 
groeten  Slawlsohen  en  in  tbyzonder  vanden 
Ozechischen  stam;  zQ  bewonen  ten  getale vna 
omstreeks  2  millioen  het  noordwestelSk  ge- 
deelte van  HongarQe,  waar  zich  intnasoken 
ook  Duitsche  koloniën  bevinden,  terw^dnar- 
entegen  Slowakische  volkplantingen  eldeia 
door  HongarQe  ztfn  verq>reid.  De  Slowakinehe 
taal,  die  haar  hoofdzetel  heeft  in  heteomttnat 
Thurocz,  is  eigenlek  slechts  een  dialeet  van 
het  Ozechisch  en  verschilt  van  ^t  laatste  alleen 
door  klankvoller  vocalen,  door  vele  twee- 
klanken en  door  oude  woorden.  De  Slownk 
is  in  den  regel  een  landbouwer,  die  aan 
schralen  bodem  op  eene  eigenaardige 
eenige  vruchten  ontwoekert  BQ  Neutra,  I 
burg.  Bars  enz.  houdt  hy  zich  benig  met  den 
w0nbouw,  in  de  bergséeek  met  veeteelt  en 
kaasmakerp,  alsmede  met  het  veUea  van  hoot 
Daar  de  handel  er  hoofdzakeljk  door  IsraS- 
lieten  gedreven  wordt,  moet  de  Slowak  zieh 
vergenoegen  met  het  verkoopen  van  linnen, 
muizen  vallen,   kanten  enz.  De  Slowaken  zQn 


SL0WAKEN-SLUI8. 


677 


Toor  de  helft  Protestanten  en  voor  de  andere 
helft  R.  Katholieken.  De  beoefeninir  ^^  Slo- 
wakiflche  taal  en  letterkunde  wordt  er  bevor- 
derd door  een  genootaehap,  dat  1000  leden 
telt  en  een  aanzienigk  kapitaal  besit  De 
etn^  pogingen  om  in  die  taal  te  flohrgven 
werden  in  1788—1791  beproefd  door  AitioM 
Smêolak,  en  na  dien  tyd  litn  onderscheidene 
geschriften  in  het  Slowakisch  nitgegeyen.  — 
De  geschiedenis  der  Slowaken  mag  wel  met 
den  naam  van  igdensgeschiedenls  worden  be- 
stempeld. Nadat  zQ  het  Jak  der  Avaren  had- 
den aüi^worpen,  namen  zQ  deel  aan  de  vor- 
ming van  het  Groot-Moravische  Ryk,  en  toen 
dit  ten  val  kwam,  werd  hnn  land  een  twist- 
appel tusschen  de  Csechen,  Polen  en  Ma- 
gyaren,  totdat  het  in  1018  voor  alt^d  werd 
toegekend  aan  de  Hongaarsche  Kroon.  Niet- 
temin bleef  het  een  aflBonderigk  vorstendom 
(Tertia  pas  rmi).  De  laatste,  die  de  waar- 
digheid van  vorst  van  dit  gebied  bekleedde 
(1306-1821),  was  MaMaau  vam  TYeiMin. 
Na  dien  ti|d  deelde  het  gewest  der  Slowaken 
in  het  lot  van  Hongar||e. 

Slowenen  of  Wendêm  is  de  naam  van 
eenige  Siawlsohe  stammen,  die  in  Stiermar- 
ken, CariathiS,  Kraïn  en  het  westen  van 
Creatie  gevestigd  zgn.  Nadat  zV  tegen  het 
einde  der  6de  eeuw,  wDkend  voor  de  aan- 
rukkende Avaren,  uit  PannoniS  derwaarts 
getrokken  waren,  vinden  wQ  hen  reeds  in 
696  in  oorlog  met  TI<r«rt2o,  hertog  van  Beieren. 
In  de  7de  eeuw  werd  onder  hen  hetChrlstendom 
verkondigd.  Nadat  sg  met  afwisselenden  voor- 
spoed getreden  hadden  tegen  den  Karkgraaf 
van  f^nl,  moesten  zQ  zich  in  het  midden 
der  8ste  eeaw  aan  de  heerschappt)  der  Fran- 
ken onderwerpen.  Als  de  eerste  der  onderwor- 
pen Vorsten  van  de  Wenden  wordt  Boroet 
(760)  genoemd.  Daarna  vormde  de  Mark  der 
Wenden  een  bestanddeel  van  het  Ryk  van 
Karel  de  Chrooiê,  doch  later  zt|n  de  hertog- 
dommen Stiermarken,  C?arlnthl6  en  Kraïn 
daarvan  gescheiden.  Ook  thans  nog  voert  de 
Keizer  van  Oostenrgk  den  titel  van  „Heer 
der  Wenden". 

Sluier  (De)  is  een  kleedingstnk  der  vrou- 
wen, gewoonlQk  van  gaas  of  van  een  ander 
dun  weefeel  en  dienende  om  het  gelaat  te 
bedekken,  terwyi  de  gesluierde  er  zonder 
moeite  doorheen  ziet  Vooral  in  het  Oosten 
is  het  van  ouds  de  gewoonte  dat  de  vrouwen 
■ich  niet  anders  dan  gesluierd  in  het  openbaar 
vertoonen.  In  Europa  is  de  sluier  meer  een 
gedeelte  van  het  toilet,  ofechoon  hy  ook  wei 
aan  den  hoed  bevestigd  wordt,  om  de  draag- 
ster tegen  zonneschyn,  stof  of  koude  te  be- 
schutten. Voorts  dragen  de  nonnen  veelal  een 
Bhüer,  en  de  uitdrukking:  „den  sluier  aanne- 
men*' heeft  de  beteekenis  van  „in  een  klooster 
gaan  en  non  worden*'. 

Sluikhandel,  zie  Stnohhdhandel, 

Sluipwesi>en  (Ichneumonida)  is  denaam 
«ener  funilie  van  in%ê9f>Uugd%gê  im$êote».  Zy 
onderscheiden  zich  door  een  meestal  slank, 
Bomtyds  ongemeen  dun  en  tenger  lichaam. 
De  voorvleugels  zUn  in  volkomene  cellen  ver- 
deeld, de  lange  sprieten  borstel-  of  draadvor- 
mig  en  uit  een  groot  aantal  (17  tot  60)  leden 
samengesteld,  waarvan  het  eerste  gewooniyk 
iets  dikker  is  dan  de  overige.  De  kop  is  naar 
alle  kanten  gemakkeUik  beweegbaar  en  door 

xni. 


een  hals  van  het  borststiik  gescheiden.  De 
legboor  is  dikwyis  een  uitwendig  orgaan  van 
8  aaneengeslotene,  borstelachtige  draden  in 
eene  uit  2  stfstnkken  samengestelde  soheede.  De 
sluipwespen  sVn  levendig,  vliegen  onophoude- 
igk  van  de  éene  plaats  naar  de  andere  en  tasten 
steeds  met  de  lange  sprieten  om  zich  heen. 
zy  dringen  in  allerlei  slniphoeken,  zoeken  er 
larven,  poppen  en  spinneneieren,  verwonden 
de  eerste  met  haar  legboor  en  leggen  in  de 
wonde  een  eitje,  waaruit  zich  eene  made  ont- 
wikkelt van  rolronden  vorm,  geel  van  kif  ur 
en  met  een  ronden,  hoomachtigen  kop.  De 
ropsen  bl||ven  voortleven,  maar  de  larven  der 
sluipwespen,  die  soms  In  groeten  getale  in 
*t  lichaam  der  rups  aanwezig  zyn,  voeden  zich 
ten  koste  van  deze.  Wanneer  ze  ontwik- 
keld zyn,  doorboren  ze  *t  lichaam  der  rups  om 
aan  muren  of  planken  zich  te  verpoppen,  of 
ze  gaan,  wanneer  zich  slechts  éen  van  hen 
in  het  Hchaam  der  rups  bevindt,  in  de  pop 
der  raps  in  pop  oVer.  In  het  laatste  geval 
ontwikkelen  zich  alleen  de  poppen  der  shilp- 
wespen.  Sommige  soorten  van  sluipwespen 
brengen  groot  voordeel  aan  door  het  vernielen 
van  schadeiyke  rupsen. 

Sluis  (Eene)  is  eene  waterkeerlng,  die  zoo- 
danig is  ingericht,  dat  de  watergemeenschap  tus- 
schen het  hoogere  en  lagere  gedeelte  van  een 
kanaal  of  rivier  kan  opengesteld  of  afgesloten 
worden.  Eene  sluis  bestaat  gewooniyk  uit  ge- 
metselde hoofden,  tusschen  welke  zich  twee 
deuren  bevinden,  die  naar  de  zyde  van  den 
hoogeren  waterstand  een  Aanwen  hoek  met 
elkander  maken.  Aan  zee  heeft  men  twee 
paar  deuren ;  het  paar,  dat  zich  het  dichtst 
by  de  zee  lievindt,  maakt  een  hoek  naar  de 
aeezyde,  om  het  zeewater  te  koeren  by  vloed, 
en  het  andere  paar  naar  de  landzQde,  om  het 
zoete  water  te  koeren  by  eb.  In  de  kanalen 
met  aanzleniyk  verkanff^  dat  is  verschil  van 
waterstand  by  het  begin  en  einde,  heeft 
men  schutsluizen,  welke  dienen,  om  in  de 
verschillende  kanaalpanden  een  behooriyken 
waterstand  te  behouden  en  tevens  aan  de 
schepen  gelegenheid  te  geven,  hunnen  tocht 
voort  te  zetten.  —  Eene  schutsluis  of  vaUaat 
heeft  twee  paar  deuren,  hoeken  makend  naar 
de  zyde  van  den  hoogsten  waterstand,  en 
tusschen  die  paren  deuren  Is  eene  voldoende 
ruimte  voor  éen  of  meer  vaartuigen.  Komt 
een  schip  van  boven  en  bevindt  zich  by  ge- 
sloten deurenparen  het  water  in  de  slul&olk 
op  de  hoogte  van  het  water  beneden  de  sluis, 
dan  biyft  het  onderste  deurenpaar  goed  ge- 
sloten, maar  In  het  bovenste  paar  opent  men 
eene  schuif,  zoodat  het  water  in  de  koik  op 
deselfde  hoogte  komt  als  het  bovenwater. 
Daarna  haalt  men  het  bovenste  deurenpaar 
open  en  het  vaartuig  er  binnen,  waarna  het 
bovenste  deurenpaar  en  ook  de  schuif  gesloten 
wordt  Vervolgens  opent  men  de  schuif  in  het 
onderste  deurenpaar,  zoodat  het  water  in  de 
kolk  daalt  en  geigk  wordt  in  hoogte  met  het 
benedenwater.  Nu  haalt  men  de  onderste 
sluisdeuren  open,  zoodat  het  schip  het  vol- 
gende kanaalpand  kan  bevaren.  Het  is  duideigk 
dat  genoemde  schuiven  tevens  dienst  kunnen 
doen  om  den  waterstand  In  de  beide  opvol- 
gende panden  te  regelen.  Het  schynt,  dat  de 
sluizen  reeds  in  de  dertiende  eeuw  in  ons 
Vaderland  zyn  bekend  geweest;  althans  in 

87 


578 


SLUIS^SMAK. 


eene  oorkonde  ytn  1268  vindt  men  gewftg 
gemaakt  7an  eene  «spatie**  te  Sparendiun.  In 
lUOië  werd  er  eene  gebouwd  bH  Padna  in  1481. 

Slxüter  (Willem),  een  gemoedelVk  en 
8tichtelOk  Nederlandflch  dichter,  geboren  te 
Nede  den  22tten  Maart  1627,  stadeerde  te 
Utrecht  in  de  godgeleerdheid  en  werd  predi- 
kant te  Eiben^en.  Z^ne  echtgenoot  werd 
hem  na  een  haweiyk  van  2  jaren  ontrukt, 
en  hg  yerraardigde  bt  die  gelegenheid  het 
gedicht:  „Doods- echtscheiding**.  H0  verdeelde 
n^  syn  ^|d  tnsBchen  de  bedgheden  nm  ^ 
ambt  en  de  beoefening  der  dichtkunst  en  le- 
verde syne  .Vreugde-  en  liefdeiangen**,  als- 
mede eene  «vertaling  der  Psalmen**  en  «Het 
Buitenleven**.  B0  den  inval  der  Mttnsterschen 
in  1665  nam  hQ  eenigen  tyd  de  w||k  naar 
Holland  en  leidde  b|j  sUn  terugkeer  eene 
eenxame  levenswQs,  door  hem  beschreven 
in  zQn  «Eeniaem  huys-  en  winterloven**. 
Voorts  vervaardigde  hy  ztfn  «Triumpheeren- 
den  Christus**,  —  eene  «LQkrede**  op  lich 
aelven,  —  en  ztln  «Lof  van  liaria**.  In  1672 
moest  hQ  wederom  vluchten  en  ontmoette  te 
Alkmaar  JmtimOf  gravin  van  Nassau,  vrQ- 
vrouwe  van  Schagen,  aan  wie  h0  de  ber|)mde 
vertaling  van  «Jeremia*s  klaagkliederen*'  op- 
droeg. Voorts  nam  hy  gedurende  een  half 
Jaar  den  predikdienst  waar  te  Deventer  en  aan- 
vaardde een  beroep  te  Bouveen,  doch  over- 
leed kort  daarna,  in  December  1673,  ten 
hnixe  van  syn  swager  Biddit^  te  ZwoUe.  De 
laatste  druk  van  iyne  geaameniyke  werken 
is  in  1775  in  2  doelen  in  het  licht  versche- 
nen. —  Zyn  bet-achterkleinxoon  Jan  Oito 
SUdiêff  geboren  te  Garderen  den  4den  Mei 
1782,  werd  reeds  in  1803  hoogleeraar  in  de 
geschiedenis,  welsprekendheid  en  Qrieksche 
letterkunde  te  Franeker,  doch  legde  na  ver- 
loop van  2  Jaar  syn  professoraat  neder  en 
overleed  den  8sten  Februari  1815.  Hy  schreef 
o.  a.:  ^Lectiones  Andocideae.** 

Sliutrede  (ratiocinatio)  noemt  men  in  de 
redeneerkunde  de  gevolgtrekking  welke  men 
uit  éene  of  meer  stellingen  opmaakt.  In  het 
eerste  geval  heeft  men  eene  enkelvoudige,  in 
het  tweede  eene  samengestelde  sluitrede. 
Tot  de  enkelvoudige  behooren  die,  by  welke 
men  van  het  algemeene  tot  het  byzondere 
besluit  ens.  Samengestelde  sluitredenen  dnt- 
gen  ook  den  naam  van  Mfllogiêmem.  De  voor- 
afgaande stellingen  heeten  proêmitsa  en  dese 
bestaan  veelal  uit  een  t^rmimu  mafor  en 
mimor  en  uit  een  besluit  (condusio),  byv.:  De 
mensch  is  sterfeiyk.  De  koning  is  een  mensch.  i 
Derhalve  is  de  koning  sterfeiyk.  Door  sa- 
menvoeging van  sluitredenen  ontstaat  de  <o- 
rUet  (eene  reeks  van  sluitredenen).  Bedriegeiyke 
sluitredenen  noemt  men  ook  drogredenen  (so- 
phismen).  De  leer  van  sluitredenen  is  het  eerst 
duideiyk  uiteengeaet  door  Arutótdet. 

Sluter  (Klus),  een  Nederlandsch  beeld- 
houwer uit  de  14ae  eeuw,  werd  in  1390  door 
Hertog  FiUipe  van  BowrgondiS  naar  Dyon  ge- 
lokt en  tot  hertogeiyk  ywuigier  benoemd.  Ge- 
wooniyk  wordt  hy  voor  een  Vlaming  gehouden, 
maar  men  vindt  in  eene  rekening  van  1897, 
aflB^egd  aan  den  Graaf  van  Holland,  gewag 
gemaakt  van  Dwk  die  SltOer,  leverancier  van 
kanonnen  ens.,  bestemd  voor  oorlogschepen 
in  de  Lauwers.  soodat  sich  destyds  eene 
familie    Slmter    m  Noord-Nederland  bevond. 


Van  Klmoê  Slmter  vindt  men  te  Dtos  eea 
praalgraf  van  Hertog  i^^iZ^,  —  een  uitstekand 
kunstwerk,  bewonderenswaardig  om  de  4jn- 
held,  de  waarheid  en  den  humor  der  Taortig 
kleine  monnikenbeelden  van  het  voetstuk.  Het 
bevindt  dch  thans  aldaar  in  het  stedelSk 
museum.  Nog  meer  wordt  een  ander  kooBt- 
gewrocht  van  SMer  geroemd,  nameigk  het 
voetstuk  van  een  gedenkteeken,  aldaar  in  de 
nabyheid  van  het  kranksinnigengesticht  aan- 
we4g  en  onder  den  naam  van  MoseqE^ot  Im- 
kend.  Dat  voetstuk  is  seshoekig  en  dnagtde 
groote  standbeelden  Ytai  Mozeê^Datid^Jtrema, 
Zaokaria^  Daniël  en  Jeêofa,  Zy  UntelMi  m 
leven  en  doen  denken  aan  eenvoorloopernn 
lüehêU  Angde^  aan  een  Noord-EoropeeMslu^s 
Kxodo  JPitano.  Van  de  lotgevallen  via  dies 
genialen  kunstenaar  is  verder  niets  bekend. 

Smaak  (gustus)  is  de  gewaarwording,  te 
weeg  gebracht  op  het  sintuig,  waarmede  wQ 
proeven,  dat  is  op  de  tong  en  het  altuTliei 
van  het  aachte  gehemelte.  Wy  wataa  om- 
trent de  werking  van  dit  sintuig  nieto  ea 
kunnen  alechta  de  voorwaarden  opnoeoen, 
waaraan  voldaan  moet  worden "^om  amaakge- 
waarwordingen  te  veroorsaken.  Deteproefen 
stof  moet  in  het  speeksel  oplosbaar  f|n,  aa- 
ders  kan  de  tong  se  wel  voelen,  maar  vd 
proeven.  Sommigen,  hoewel  ten  onreeate, 
hebben  dan  ook  aangenomen,  dat  de  flmaak- 
opwekkende  stof  eene  omaetting  in  hetapeeiuel 
veroorsaakt  Eene  andere  voorwaarde  is,  w 
de  te  proeven  stof  in  aanraking  moet  kooa 
met  dat  gedeelte  van  het  siymvlies,waariBde 
smaaksenuw  (nervus  glossopharyngena)  m 
uitbreidt,  nameiyk  de  achterste  helft  fan  de 
tong,  het  sachte  gehemelte  en  een  gedeelte 
van  de  atrot.  Van  de  andere  twee  aennwea, 
de  ondertongsenuw  (nervus  hyplogowu)efl 
de  tongtak  van  het  5de  senuwpaar  (rantf 
lingualis  nervi  trigemini),  dient  de  eents  tot 
regeling  der  spierwerking  en  de  tweede  toot 
het  tastgevoel.  Met  M  voorste  gedeelte  m 
de  tong  kan  men  seer  (Ui^  voelen,  maar  o^ 
proeven,  terwyi  met  het  achterste  geM» 
het  omgekeerde  het  geval  is.  De  smaak  ^ 
hoort  tot  de  lagere  sintuigen;  de  hoogen 
ontwikkeling  van  *smenschen  ge«s^®^^' 
mogens  wordt  er  weinig  door  bevorderd.  ^ 
een  dik  katarrhaal  beslag  op  de  tong  ii  de 
smaak  verkeerd  of  geheel  verdwenen.—*» 
gebruikt  voorts  het  woord  smaak  ook  u 
hoogere  beteekenis,  nameiyk  in  die  na 
kunstsoiaak.  Dese  is  een  gevoel  van  w^t- 
behagen  by  het  gewaarworden  van  tgees 
waariyk  schoon  is.  Daar  echter  omtrent  afl 
«waariyk  schoone**  groot  verschil  van  ge^ 
bestaat,  luidt  het  oude  spreekwoord  teredit. 
„De  gustibus  non  est  disputandum  (over  oeo 
smaak  mag  men  niet  twisten)**. 

Smak  (Eene)  is  een  vaartuig,  dal  «wj 
hoofdsakeiyk  op  de  binnenwateren  in  Neoer 
land  en  DuitschUud  aantreft.  Z0  ^  P^ 
van  vorm,  aan  den  voor- en  achtersteven  em 
breed,  een  weinig  oploopend,  met  een  ^f^ 
ven  dek.  De  mast  heeft  een  gaifol  0»^ 
grootseil,  en  tot  steun  van  den  mtft  i^ 
een  boegspriet,  waarop  de  leiders  dtf  «r 
seUen  worden  uitgehaald.  Het  roer  is  ^ 
groot,  en  aan  de  syden  syn  swaardenm« 
bracht  Smakken  syn  seer  geschikt  tot  liekte»^ 
de  grootste  kunnen  60  last  innemen. 


SM&LAND-SMEEKSCHRIFTJSN. 


C7d 


Sm&land,  een  landschap  inhetznidenran 
Zweden  en  in  het  midden  van  QoUiland,  is  ver- 
deeld in  de  3  l&n  Kalmar  (zonder  het  eiland 
Oeland),  Wezitf  of  Kronoberg  en  JÖDkopini^  en 
heeft  eene  beyolking  mn  669 128  zielen  (1884). 
Het  is  over  het  geheel  niet  zeer  Tmchtbaar ;  gra- 
zige  weiden  wisselen  er  af  met  woeste  heide- 
gronden, wonden  en  nitgestrekte  moerassen. 
Het  oostelQke  kostgewest  is  er  ryk  in  fraaie 
natonrtafSereelen.  Uit  het  noorden  loopt  een 
bergrug  derwaarts,  die  aan  het  zoideiyk  uit- 
einde van  het  Wettermeer  in  den  alleenstaan- 
den Taberg  (886  Ned.  el  hoog)  en  in  den 
Bjeltsölaberg  (337  Ned.  el  hoog)  zUne  aan- 
zienlOkste  toppen  heeft  en  zich  yandaarznid- 
westwaarts  tot  aan  de  grenzen  yan  Schonen 
uitstrekt  Van  de  riyieren  noemen  wQ  de 
Nissaa  en  de  Lagaa,  die  zich  in  het  Katte* 
gat  uitstort,  yoorts  de  Helgea,  de  Mttrrnma, 
de  Bonnebya  en  de  Lyckebya,  die  zich  zuid- 
waarts, en  de  Emma,  die  zich  oostwaarts 
naar  de  Oostzee  spoeden.  Ook  heeft  men  er 
behalye  het  Wettermeer  nog  eenige  andere 
belangrSke  meren.  Het  land  beyat  yooral  in 
het  noordeiyk  gedeelte  yele  deUbto£Fen,  inzon- 
derheid yzerertB,  maar  yeeteelt  en  landbouw 
zyn  er  de  yoornaamste  bronnen  yan  bestaan. 
Door  onderscheidene  spoorwegen  (te  zamen 
ruim  1000  Ned.  myi  lang)  wordt  er  de  ge- 
meenschap beyorderd. 

SmaUcaXdiflch  Verbond,  zie  Sohmal' 
Tedtduek  Vtrhond. 

SmaUegange  (Mattheus),  een  yerdienste- 
10k  Nederlandsch  geschied-  en  oudheidkun- 
dige, geboren  te  Gk>es  in  1620,  studeerde  te 
Utrecht  in  de  rechten  en  oyerleed  aldaar  in 
1704.  HO  heeft  zich  yooral  bekend  gemaakt 
door  zQne  „Nieuwe  cronyk  yan  Zeeland 
(1696)",  waarin  die  yan  JB^ndiuê  en  Eeygtrê' 
Urgen  z)|n  opgenomen.  Voorts  schreef  hQ: 
„Qeslachtsrekening  der  Doorluchtigste  Vorsten 
yan  Nassau  en  Oraengen  enz.  (1675)",  — 
„Nederlands  yerqnikking  of  d^ontwaekte  leeuw 
enz.  (1673),  —  en  „Wapenen  der  steden  en 
oud-adellOke  geslachten  in  de  machtige  repu- 
biyke  yan  Holland  en  West-Friesland",  — 
terw01  hy  ook  onderscheidene  yertalingen 
leyerde. 

SmaUenbiirg  (Nikolaas)^  een  yerdienste- 
IQk  Nederlandsch  rechtsgeleerde,  geboren  te 
Nootdorp  in  Delftsland  den  Isten  Decembw 
1761,  studeerde  en  promoyeerde  te  Leiden  in 
de  rechten,  yestigde  zich  als  adyocaat  te 
Utrecht  en  werd  in  1788  te  Franeker  en  in 
1790  te  Leiden  tot  hoogleeraar  benoemd.  Hier 
was  hy  gedurende  meer  dan  40  Jaren  op  eene 
roemrOke  w0ze  werkzaam,  bekleedde  drie- 
maal het  ambt  yan  rector  magnificus,  ontying 
een  eeryol  emeritaat  en  betrok  een  buiten- 
yerbiyf  te  Warmond,  waar  hy  den  20sten  Juli 
1836  oyerleed.  Hy  was  ridder  der  Orde  yan' 
den  Nederlandschen  Leeuw,  lid  yan  de  Hol- 
landsche  Maatschappy  yan  Wetenschappen, 
yan  de  derde  klasse  yan  het  Koninkiyk  Ne- 
derlandsch Instituut  enz.  Vaiizyne  geschriften 
noemen  wy :  „ A.  Sohultingii  notae  ad  titulos 
Digestorum  de  yerborum  slgniflcatione  et  re- 
gnlis  Juris.  Edidit  atque  animadyersiones  suas 
acUecit  N.  Smallenbnrg  (1799)",  —  „A.  Sohul- 
tingii notae  ad  Digesta  seu  Pandectas.  Edidit 
atque  animadyersiones  suas  acUecit  N.  Smal- 
lenbnrg (1804—1835,  7  dln)",  —  en  „Primae 
XIIL 


lineae  Juris  ciyilis  Belgici  (1820;  2de  druk, 
1825)".  Ook  heeft  hy  onderscheidene  „Ora- 
tiones"  in  het  licht  gegeyen. 

Smalt  is  hetzelfde  als  Kobalt  (zie  aldaar). 

Smaragd,  een  fraai  edelgesteente,  is  eene 
yerscheidenheid  yan  beryl  en  bezit  eene  sier- 
lyke  groene  kleur,  afkomstig  yan  chromium- 
yerbindingen.  De  smaragd  wordt  yooral  geyoc- 
den  in  het  Tuncadal  in  Nieuw-Qranada,  en  de 
meest- ?ermaarde  groef  is  die  yan  Muso,  om- 
streeks 30  geogr.  myi  in  het  westen  yan  Bogota, 
waar  deze  edelgesteenten  in  bitumineuse 
kalk,  op  steenkolenhoudenden  leisteen  rus- 
tende, besloten  zyn.  Deze  groef  werd  reeds 
in  1568  door  de  SpaiOaarden  ontgonnen,  maar 
men  hield  de  plaats  geheim  en  gaf  yoor,  dat 
de  daaruit  yersamelde  smaragden  in  Peru  ge- 
yonden  waren.  Nadat  de  Spaansche  Begeeriog, 
toen  daaruit  eene  groote  hoeyeelheid  sma- 
ragden was  opgedolyen,  de  groef  had  doen 
sluiten,  om  den  prys  dezer  edelgesteenten 
yoor  daling  te  bewaren,  werd  zy  na  het  ein- 
digen yan  den  onaf  hantceiykheidsoor log  onder 
Boliwjiir  weder  geopend.  Ook  komen  de  sma- 
ragden in  groote  hoeyeelheid  yoor  in  den 
Oeral  en  wèl  in  het  district  Jekaterinenbnrg. 
Prachtige  smaragden  yindt  men  in  de  musea 
te  Petersburg,  Dresden,  Weenen  en  Mttnchen. 
Beeds  by  de  Ouden  was  dit  gesteente  bekend, 
en  ook  thans  wordt  het  tot  yeryaardiging 
yan  sieraden,  yooral  yan  armbanden,  gebe- 
zigd. Het  is  zelden  yry  yan  strepen,  ylekken 
en  wolken,  doch  de  yolkomen  ziüyere  worden 
in  dergeiyke  yormen  geslepen  als  de  diamant. 
De  smaragd  bestaat  uit  68,8%  kiezelzuur, 
17,35%  aluinaarde,  12,5%ber7lliumozyde,l% 
yzerozyde,  0,3%  chromiumozyde  en  25% 
kalk.  Zyne  samenstelling  wordt  uitgedrukt 
door  de  formule  BeaAl^SioOig.  Eén  der  fraaiste 
smaragden  beyindt  zich  in  het  Keizeriyk  Ka- 
binet te  Petersburg:  hy  weegt  30  karaat 
Voorts  bracht  S<»rry  EmanMël  op  de  Engelsehe 
internationale  tentoonstelling  yan  1851  een 
zeer  zuiyeren  smaragd  yan  156  karaat  Door 
iiratê  kan  men  echter  den  smaragd  zoo  yol- 
komen namaken,  dat  het  yeelal  moeieiyk 
is  het  echte  edelgesteente  yan  het  onechte  te 
ondefschdden. 

Smart,  zie  Pjfn. 

Smeden  noemt  men  het  bewerken  yan 
sommige  metalen  —  yooral  yan  yzer,  koper, 
goud  en  zilyer  —  by  roodgloeihitte.  Hiertoe 
wordt  het  metaal  in  het  smidsyuur  gelegd, 
dat  met  houts-  of  steenkool  gestookt  en 
doorgaans  door  een  blaasbalg  aangewakkerd 
wordt.  Men  neemt  het  in  gloeienden  toestand 
met  een  daaryoor  geschikte  tang  er  uit  en  legt 
het  op  het  aanbeeld  om  het  onder  den  hamer 
(handhamer,  yoorhamer,  staarthamer,  stoom- 
hamer) te  bewerken.  Om  het  metaal  te  kunnen 
wellen  moet  het  tot  witgloeihitte  worden  yerhit 

Smeeksohriften  of  vm'xoekseknfien  noemt 
men  brieyen,  gericht  tot  regeerende  Vorsten  of 
machthebbende  lichamen,  waarin  de  schryyer 
eene  gunst  yraagt,  waaroyer  genoemde  Vor- 
sten of  lichamen  kunnen  beschikken.  Zy 
werden  yooral  gebezigd  in  yroegeren  ty^ 
toen  de  rechten  der  inwoners  yan  een  land 
tegenoyer  hunne  oyerheden  minder  nauw- 
keurig  waren  omsehreyen,  zoodat  zy  dikwyis 
in  de  noodzakeiykheid  waren,  de  handhaying 
yan  bestaande  of  de  herstelling  yan  geschon- 

37* 


580 


SHEEKSOHRIFTfiN-SMELTEK. 


deiM  rechten  op  eene  ootmoedige  wgie  te  Ter- 
loeken  of  In  een  geschrift  af  te  smeeken. 
lu  de  Nederlandtehe  geschiedente  bigfl  iiet 
Bmeekachrift  verauMurd,  door  het  VerlMnd  der 
Edelen  te  BnuMl  op  den  Men  April  1566 
aan  de  landvoogdes  MargarMa  va»  ÖMtêmrifk 
ingediend,  waarin  aangedrongen  werd  op  de 
achorring  der  afgekondigde  bloedplakkaten. 
Thant  ^n  lo  eoniUtationeele  landen  aan  de 
Vorsten  bepaalde  praerogatieren  toegekend, 
b0v.  het  recht  van  gratie  en  in  sommige  ge- 
vallen van  dispensatie,  en  belangstellenden 
kannen  daarom  aanvrage  doen  door  middel 
van  een  smeek-  of  verzoekschrift.  Ook  andere 
machten  in  den  Staat  kunnen  op  veraoeksohrif- 
ten  beschikken,  en  daaruit  heeft  aioh  bet 
retM  vam  peiUie  ontwikkeld,  dat  in  onie  Grond- 
wet aldus  is  omschrevan:  „Ieder  ingeieteB 
heeft  het  recht  om  veraoeken  aan  de  bevoegde 
macht  schriftelijk  in  te  dienen,  mits  die  per- 
soonltjk  en  niet  in  naam  van  meer  worden 
onderteekend,  welk  laatste  alleen  kan  ge- 
schieden door  of  van  wegen  lichamen,  wet- 
t4sl0k  samengesteld  of  als  aoodanig  erkend, 
en  in  dat  geval  niet  anders  dan  over  onder- 
werpen, tot  hunne  bepaalde  werkiaamheden 
behoorende**.  Verzoekschriften,  ingediend  bt 
de  Staten  Oeneraal,  worden  In  handen  gesteld 
eener  commissie,  die  daarvan  verslag  nit- 
brengt  in  de  volle  vergadering  en  daarby  con- 
cludeert tot  nederlegging  ter  griffie,  tot  me- 
dedeeling  aan  betrokken  autoriteiten  of  tot 
het  overgaan  tot  de  orde  van  den  dag. 

Smeerklier  (folUcnlns  adlposus)  is  de 
naam  van  enkel?ondige  kliertjes,  doorgaans 
In  groepen  aanweaig  op  plaatsen,  waar  eene 
vette  afiKhelding  noodig  is,  b0v.  aan  de  haar- 
wortels, in  het  oor,  in  de  okselholte  ens. 
Kr  ontstaan,  vooral  door  onsindelQkheid,  hier 
en  daar  wel  eens  awarte  puntjes  (comedones) 
op  de  huid;  dese  aUn  ophoopingen  van  den 
Inhoud  der  smeerklieren  en  geven  wel  eens 
aanleiding  tot  kleine  venweringen.  Ook  de 
bekende  Jenevemens  (acne  rosaoea)  is  daaraan 
gewoonlQk  zQn  oorsprong  verschuldigd.  Ver- 
harding van  de  stof  der  smeerklieren  in 
b«^t  oor  veroorsaakt  wel  eens  doofheid. 

Smeermiddelexi  dieoen  om  de  beweeg- 
bare doelen  van  samengestelde  werktuigen 
glad  te  houden  en  alsoo  door  vermindering 
van  wrijving  de  beweging  gemakkelOk  te  ma- 
ken. Dit  geschiedt  doordien  deae  middelen  de 
poriën  vullen  en  alsoo  alle  oneflTeDheden  weg- 
nemen. Ztf  behooren  tot  de  plantaardige, 
dierUlke  of  delfstoffeiyke  verbindingen. 

Van  de  eerste  noemen  wQ  ignolie,  oiyven- 
olie  en  amandelolie,  —  van  de  tweede  klatawen- 
vet,  beenderenvet  en  de  uit  wolzweet  verkregen 
lanoline,  —  en  van  de  derde  de  bQproducten 
van  de  destillatie  van  petroleum,  zooals  vul- 
kaanolie en  vaseline.  Tot  de  smeermiddelen, 
die  in  vasten  toestand  gebeslgd  worden,  be- 
hooren vooral  talk  en  palmolie.  De  smeermid- 
delen worden  met  hulp  van  doelmatige  In- 
richtingen naar  de  verschillende  deden  der 
machines  gebracht 

Smeoriel  (linimentum)  noemt  men  in  de 
geneeskunde  onderscheidene  middelen,  welke 
tot  Inwrgvingen  der  huid  dienen.  Zy  >||n  ge- 
wooniyk  dikvloelbaar  en  worden  veelal  bereid 
uit  vette  oliën,  waaraan  men  prikkelende  of 
speceryachtige  stoffen  toevoegt.  Een  gewoon 


bestaat  mt  olie  en  was  of  ook  aen- 
voodig  uit  reuaeL  Het  IMmmiwm  voUiUe  (vlneh- 
tig  smeersel)  bestaat  «H  8  doelen  papaverolie 
en  1  deel  geest  van  salmiak,  en  het  Unlaieii* 
tum  volatile  eamphoratum  uit  deaeitde  be- 
stinddeelen  met  eenig  kamfer.  Het  pbospkor- 
soseersel  Is  eene  oplossing  van  phosphonu  in 
olp venolie,  en  ook  daaraan  wordt  wel  eeos 
kamfer  toegevoegd. 

Smeerwortd  (S/mphytum  offidnale  L.)» 
ook  hÊti  ,  wal ,  sükuur ^  'spek-  of  vêttooriH  ge- 
heeten,  Is  eene  plant  uit  de  fimilie  der  Rmm- 
Uad\§0a  (Boragineae).  20  heeft  swarte,  elSmige 
wortels,  waaruit  telken  Jare  krachtige,  sterk 
getakte,  hoekige  stengels  oprgsen,  dle,eveBmte 
de  elliptische  bladeren*  ruw  op  het  aanvotiee 
zgn.  De  bladeren  schQnen  met  den  voet 
aap  weérsiOden  van  den  wortel  vastgegroeid. 
De  bloemen  s0n  rood,  paars,  blauw,  vuil- 
geel of  wit  en  bestaan  uit  een  bdeefigen 
kelk,  eene  van  onder  buis-  vanboven  klok- 
vormige  bloemkroon  met  5  driehoekige  slob- 
ben, wdke  met  evensooveel  meeldradee  af- 
wisselen, en  éen  stamper,  aan  wiens  voet 
de  vier  iwarte,  glinsterende  nootles  ringvormig 
geplaatst  aUn.  In  de  apotheken  vindt  mee 
den  wortel  van  deie  plant  onder  den  naam 
van  radix  contdlidaé  m<i^^frU\  ht|  bekoort  er 
tot  de  bitter  sigmacbtige  middelen. 

Smelt  (Ammodjrtes  tobianns)  of  mnmUsI 
is  de  naam  van  een  vischje,  dat  tot  de  orde 
der  Weékvimmgên  (Halacopterigii)  behoort,  en 
vooral  in  Zeeland  bp  eb  in  het  sUb  der  kust 
achterbigft.  Het  is  langwerpig  laneetrorarig, 
sQdelings  samengedrukt,  heeft  eene  lange  rag- 
vin,  eene  aarsvin,  eene  gevorkte  staartvin  en 
kldne  borstvinnen.  Het  mist  de  zwemblaas  en 
wordt  door  velen  voor  zeer  smakelijk  gekoudea. 

Smelten  is  het  overgaan  van  een  lickaam 
van  een  vasten  in  een  vloeibaren  toestand 
door  den  invloed  der  warmte.  Detempermtnui^ 
waarbp  een  Itehaam  smelt,  valt  doorgmaas 
samen  met  die,  waarbp  het  verstpft  (bevriest). 
Intttssohen  kunnen  vele  sloffen  bp  eene  voor- 
ilohtige  en  langzame  afkoeling  en  volkomeee 
rust  tot  beneden  het  smeltpunt  vloeibaar 
bipven,  terwpi  zp  daarna  bp  den  geringaten 
schok  geheel  vast  worden.  Ook  door  de  vloeistof 
In  nauwe  buikjes  op  te  sluiten  of  door  er  andere 
stoffen  in  op  te  lossen  kan  de  verstgving 
worden  vertraagd.  Bp  vele  stoffen  ligt  ket 
smeltpunt  tusscken  die  warmtegraden,  wtike 
men  met  de  gewone  middelen  kan  voortbren- 
gen; vele,  zooals  platina  en  kwarts,  smeten 
eerst  In  de  knalgasvlam,  terwpi  andere,  sooals 
koolstof,  osmium,  magneeinmoxyde,  atamininra- 
oz  jde,  oaloiumozydo  tot  nu  toe  onsmelttiaar  aQn. 
Wanneer  men  een  smeltbaar  lichaam  verUt, 
dan  bereikt  het  eindeipk  de  temperatuur  van 
het  smeltpunt,  en  de  temperatuur  blpft  daa 
dezelfde  totdat  de  geheele  massa  vloeibaar 
geworden  is.  De  gedurende  het  smeten  toe- 
gevoerde  warmte  verricht  arbeid,  doordien  de 
moleculen  van  het  smeltend  liehaam  van  eikair 
verwpderd  en  das  hun  onderiinge  aantrekking 
grootendeels  opgeheven  wordt;  zp  dient,  looak 
men  het  gewoonipk  uitdrukt,  tot  het  verrichten 
van  inwendigen  arbeid.  Een  Ned.  pond  sneeuw 
van  O''  en  1  Ned.  pond  water  van  Td"*  C.  le- 
veren 2  Ned.  pond  water  van  O"",  zoodat  de 
latente  smeltingswarmte  van  sneeuw  geipk 
is  aan  79  warmte-eenheden.  De  latente  smet- 


SMELTEN—  SMEBDIS. 


mt 


Üagftwarmte  wik  kwik  bedraagt  2^,  Taa 
pkoiphonis  6,  van  lood  5,4,  Tan  swavel  9,4, 
van  iodiom  11,7,  fan  biaomüi,  12,6,  van  kad« 
mlnm  18,7,  van  tin  14,25,  yan  lUver  21,1,  en 
▼an  aiak  28,1  63  warmte  eenheden.  BQ  vele 
liekamen  wordt  bg  het  overgaan  van  den 
vaaten  in  den  vloeibaren  toeitand  eene  aan- 
merkeltke  en  bU  andere.  Jniat  op  het  smelt- 
pont  eene  ploteeiyke  oitietting  waargenomen. 
Phoephoma  iet  zich  tot  aan  het  smeltpont 
geiykmatig  nit  en  vermeerdert  zün  volnmen 
bS  het  nnel^^nnt  M7o*  Sommige  stoflèn, 
sooahi  Ha  en  biamnth,  hebben  in  den  gesmol- 
ten toestand  een  kleiner  volnmen  dan  in  den 
vasten ;  bQ  deae  wordt  het  smeltpant  door 
dmkking  verlaagd,  doch  by  de  overige  stoffen 
verhoogd.  BQ  eene  dmkking  van  8  atmosfeeren 
daalt  het  smellpnnt  van  ys  0,0575°,—  by  eene 
van  17  atmosfeeren  0,129^  Mengsels  hebben 
vaak  lager  smeltpant,  dan  met  het  gemiddelde 
der  met  elka&r  gemengde  stoffen  overeenstemt; 
er  zyn  byv.  legeeringen,  die  by  zeer  lage 
temperatnor  smelten. 

Chn  te  smelten  gebruikt  men  tmdthroexm 
of  vaten.  Zy  zyn  verschillend  van  gedaante 
en  grootte  en  worden  nit  verschillende  stoffen 
vervaardigd.  Van  de  leemen  smeltkroezen  zyn 
vooral  de  Hessische  algemeen  in  gebmik. 
Deze  worden  hoofdsakeiyk  nit  Orosaalme- 
rode  en  Abterode  Ih  Kenr  Hessen  in  den  han- 
del gebracht  en  nit  zeer  vette,  yzer-  en  kalk- 
vrye  pypaarde  (leem)  vervaardigd,  dat  voor 
Va  of  Vi  vermeogd  is  met  grof  kwaitssand. 
TJi  zyn  vuurvast  en  bestand  tegen  eene  groote 
wisseling  van  temperatuur,  maar  voor  vele 
bewerkingen  te  poreus  en  te  grofkorrelig;  ook 
doen  alkalISn,  loodöxyde  enz.  er  lii^t  gaten 
in  ontstaan,  doordat  ze  zich  met  de  1>estand- 
deelen  van  de  kroes  tot  gemakkeiyk  smelt- 
bare silicaten  verbinden.  Beter  bestand  tegen 
vuur  zyn  de  smeltkroezen  van  Stourbridge, 
vervaardigd  van  2  deelen  Stourbridgeleem  en 
éen  deel  coaks.  Zy  komen  ongebrand  in  den 
handel  en  worden  onmiddeliyk  vóór  het  gebruik 
met  coaks  verhit  door  ze  met  de  opening  naar 
beneden  in  een  oven  te  plaatsen,  met  coaks 
te  bedekken  en  deze  aan  te  steken.  Is  de 
kroes  gebrand,  dan  wordt  hy  omgekeerd  en  hy 
is  gereed  voor  het  gebruik.  Men  bezigt  deze  soort 
van  kroezen  vooral  in  de  messingtebrieken  te 
Birmiogham.  Voor  metallurgische  proeven  zyn 
vooral  de  smelikroezen  van  Com  wallisgeschikt, 
van  welke  de  kleine  eene  groote  tempera- 
tuurwisseling kunnen  verdragen,  terwyi  de 
grootere  zelfii  by  eene  omzichtige  verwarming 
licht  scheuren.  By  witgloeihltte  worden  zy  week. 
Van  alle  leemen  kroezen  zyn  de  Londensche 
het  best  tegen  loodozyde  bestand ;  doch  er 
ontstaan  licht  barsten  in.  De  Patysehe  smelt- 
kroezen, uit  Ardenner  leem  en  poeder  van 
oude  smeltkroezen  vervaardigd,  verdragen  een 
aanmerkeiyken  warmtegraad  en  zyn  zeer  vuur- 
vast en  voor  smelten  van  loodglit  geschikt  Voor 
een  zeer  hoogen  warmtegraad  gebruikt  men 
de  smeltkroezen  van  kalksteen,  van  magnesia 
en  van  aluinaarde.  Deze  laatste  vervaardigt  men 
uit  een  mengsel  van  aluminiumhydrox/de  en 
sterk  gebrande  ahiinaarde.  Ook  beveelt  men 
smeltkroezen  aan  van  aluinaarde  en  magnesia 
(spinelkroeaen),  bauxiet  en  eene  kieielhoudende 
rotssoort  onder  het  kry  t  in  de  Ardennen.  Zeer 
doelmatig  zyn  voorts  de  smeltkroezen  van  spek* 


steen,  daar  dit  bestand  is  tegen  het  vnnr,  by 
langzame  verwarming  niet  barst  en  ook  niet 
smelt  en  door  zuren  nk)t  wordt  aangetast.  Cha- 
mottekroezen  bestaan  uit  leem  met  kwartssaad, 
chamotte  enz.  Ook  bezigt  men  smeltkroezen 
van  zuivere  houtskooL  die  men  veelal  ver- 
vangen kan  door  grapniet  (potlood).  De  mra- 
phietkr(^ezen  dienen  vooral  tot  het  smetten 
van  gegoten  staal,  goud,  zilver,  messing  en 
nieuw-ziivOT.  Men  vervaardigt  ze  uit  een 
mengsel  van  graphiet  en  vuurvast  leem,  en 
zy  komen  ongebnuid  in  den  handeL  ZeUis  de 
grootste  van  deae  verdragen  eene  plotselinge 
verandering  van  temperatuur,  maar  siyten  af 
door  een  langzaam  verbranden  van  het  gra- 
phiet Om  dit  te  verhoeden,  bedekt  men  ze  aan 
de  buitenzyde  met  een  bry  van  leem  met  eene 
boraxoplossing.  Zy  zyn  zeer  glad  en  leveren 
dns  een  zuiver  gietseL  De  beste  smeitkroezen 
van  graphiet  komen  nit  NOmberg,  Oberaeli 
en  Hafnerzell  by  Passan,  Achenrain  in  Tyrol 
en  High  Holbom  en  Battersea  in  Engeland. 
Men  heeft  er  ook  vervaardigd  van  8  volumina 
Stourbridgeleem ,  evenzooveel  chamotte,  6 
volumina  eoaks  en  4  volumina  graphiet,  — 
alsmede  van  4  volumina  Stourbridgeleem  en 
2  volumina  gaseoaks,  —  of  van  12  deelen 
versch  geslibd  Lennerleem,  13  deelen  cha- 
motte van  Lennerleem  en  2  deelen  4)a  gewreven 
houtskool.  In  het  scheikundig  laboratorium 
gebruikt  men  porseleinen  smeltkroezen,  zoo- 
wel verglaasde  als  onverglaasde ;  deze  zyn 
bestand  tegen  de  meeste  scheikundige  agentia, 
maar  in  het  algemeen  niet  tegen  eene  sterke 
wisseling  van  temperatuur.  Alkaliën,  die  lee- 
men sineltkroezen  te  sterk  aantasten,  smelt 
men  in  gegoten  yzeren  kroezen,  en  voor  de 
scheikundige  analyse  gebruikt  men  kroezen  of 
schaalUes  van  platina  en  zilver,  die  bestand  zün 
tei^  eene  hooge  temperatuur,  maar  eene  voor- 
zichtige behandeling  vereischen,  omdat  zy  door 
vele  stoffen  sterk  worden  aangetast 

Eindeiyk  heeft  men  tmêltovem  of  beslotene 
ruimten,  waarin  men  door  verbranding  van 
koolstofhoudende  stoffen  de  warmte  doet  ont- 
staan, die  voor  het  smelten  van  metalen, 
ertsen,  glasmassa's  enz.  noodig  is.  Men  heeft 
sehachtovens,  waarin  de  te  smelten  stof  in 
onmiddeliyke  aanraking  is  met  de  brandstof, 
vlamovens,  waarin  zy  alleen  in  aanraking 
komt  met  de  vlam  en  retortovens,  waarin 
de  te  verhitten  stof  door  den  éen  of  anderen 
wand  zoowel  van  de  brandstof  als  van  de 
vlam  gescheiden  is.  De  eerste  geven  de  hoogst*», 
de  laatste  de  laagste  temperatuur  aan  de  te  ver- 
hitten stof.  In  het  laatste  geval  wordt  de  stof, 
die  verhit  moet  worden,  niet  verontreinigd, 
daar  ze  noch  met  de  brandstof  en  de  asch, 
nochmetde  vhun  en  de  verbrandingsproducten 
in  aanraking  komt. 

SmerdiB,  een  zoon  van  Ofnuj  werd  door 
zyn  broeder,  den  Perzisohen  Koning  (hmh$9ê9f 
omgebracht  Een  magiSr,  sterk  op  den  ver- 
moorde geiykende,  gaf  zich  voor  dezen  uit 
en  verklaarde,  dat  hy  ten  behoeve  van  bet 
misnoegde  volk  den  troon  beklom.  Ctm^*ei 
trok  yiings  naar  Susa,  om  hem  te  straffen, 
doch  overleed  op  dien  tocht  De  valsche  SiMfifit 
{Pmuh'Smtrdis)  handhaafde  zich  nu  op  den 
troon,  maar  werd  door  éene  zyner  vrouwen 
verraden,  waarna  er  eene  samenzwering  oot- 
stond,  die  hem  van  het  leven  beroofde,  iiy 


SMERDIS-43MINU. 


had  ftlecbts  7  maanden  geregeerd,  maar  toI- 
gens  het  bericht  yan  Bm^édoimi  het  Tolk  met 
Tele  wQse  Terordentogen  beweldadigd. 

Smetius.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wg  twee  ondheidknndigen,  namelQk: 

Joha»nêi  Smêtiusy  geboren  te  Aken  den 
lOden  October  1690.  HQ  studeerde  te  Harder- 
wQk,  Heidelberg  en  Oenè?e,  volbracht  eene 
reis  door  FrankrOk  en  Engeland  en  werd 
Protestantscb  leeraar  te  Sittard,  te  Sedan  en 
eindeigk  te  Nijmegen,  waar  hy  den  SOsten 
Mei  1651  overleed.  Htf  verzamelde  een  rgken 
schat  van  oudheden,  in  en  om  Nümegen  op- 
gedolven.  Daardoor  ontstond  een  kabinet,  dat 
door  zQn  zoon  uitgebreid  en  na  het  overiyden 
van  dezen  voor  20000  gulden  aan  den  Keur- 
vorst  van  de  PAtlz  verkocht  werd.  Van  iQne 
geschriften  noemen  wQ :  „Thesaurus  antlquua 
Smetianus  (1658)*\  —  „Oppldnm  Batavorum 
sen  Novlomagum  (1644)*',  —  en  „Antiquitates 
Noviomagensea  (1678)". 

Johamnst  Smetiuty  een  zoon  van  den  voor- 
gaande. Hy  studeerde  te  Utrecht,  Sedan  en 
Saumnr  In  de  godgeleerdheid  en  was  achter- 
volgens  predikant  te  Ubbergen,  Weert  en 
Nlfmegen,  waar  hy  In  Mei  1704  overleed.  Hy 
zette  de  oudheidkundige  nasporingen  van  zyn 
vader  voort  en  bey?erde  zich,  diens  geschriften 
in  het  licht  te  geven.  De  „Cronyk  van  de 
Oude  stad  der  Batavieren'*,  door  zyn  vader 
In  het  Latyn  begonnen.  Is  door  hem  In  het 
Kederlandsch  omgewerkt  en  AootindeBetowo 
(1784)  vervolgd. 

Smids  (LudolO,  een  verdlensteiyk  Keder- 
landsch oudheidkundige  en  tevens  een  beoefe- 
naar der  dichtkunst,  geboren  te  Groningen 
den  18den  Juli  1649,  studeerde  aldaar  en  te 
Lelden  in  de  geneeskunde,  vestigde  zich  eerst 
in  zyne  geboorteplaats  en  na  zyn  overgang 
tot  het  Protestantlsmus  te  Amsterdam,  waar 
hy  den  7den  Mei  1720  overleed.  Voor  het 
tooneel  dichtte  hy:  „Dd  Debooajant  of  de 
Mostellaria  van  Plautus  (1686)'',  —  „Konradyn, 
treurspel  a686)",  —  y,l>^  geschaakte  Clnthia 
(1688)",  •—  „De  Ctnthla  geveinsd  enz",  — 
„De  knorrepot  of  de  gestoorde  doctor  (1695)", 
en  een  paar  verjaardagsspelen,  te  zamen  onder 
den  titel :  „Tooneelpoëzy*  In  het  licht  ver- 
schenen. In  1744  en  1759  verscheen  zyne 
„07ergeble?en  Tooneelpoëzy",  eenige  andere 
stukken  bevattende ;  voorts  schreef  hy :  „Gal- 
lerye  ofte  proef  van  zyne  dlchtoefenhigen 
(1585;  2de  druk,  1690)",  —  „Oranjes  overtogt 
naar  Engelandt  enz.  (1689)",  —  „Tooneel  van 
Staat  der  Boomsche  Keizeren  enz.  (1694)",  •— 
„Emblemata  herolca  of  de  medalische  zinne- 
beelden der  86  graven  van  Holland  (1712)",— 
en  vooral  den  algemeen  bekenden :  „Schatkamer 
der  Nederlandse  oudheden  (1711;  3de  druk, 
1774)".  Voorts  leverde  hy  nieuwe  uitgaven 
van  merkwaardige  boekwerken,  voerde  eene 
uitgebreide  briefwisseling  over  verschillende 
onderwerpen  met  de  geleerdste  mannen  van 
zyn  tyd  en  behoorde  tot  de  redacteuren  van 
de  nBoekiaal  der  Geleerde  Wereld". 

Smidt  (Johann),  een  verdiensteiyk  Duitsch 
staatsman,  geboren  te  Bremen  den  5den  No- 
vember 1773,  studeerde  te  Jena,  werd  pro- 
fessor In  de  geschiedenis  aan  het  gymnasium 
en  in  1800  lid  van  den  gemeenteraad  In  zyne 
geboortestad.  De  belangen  van  deze  heeft  hy 
op  uitstekende  wyze  behartigd.  Na  den  slag 


by  Lelpsig  handhaafde  hy  de  zellMandIghekl 
der  Hanzesteden ,  loodat  deae  in  den  Dalt- 
schen  Bond  werdMi  opgenomen.  Hy  bevor- 
derde het  sluiten  vmn  handelsverdragen  tusschen 
Bremen  en  vreemde  Mogendheden ,  alonede 
de  stichting  van  Bremerhaven.  In  1821  u% 
hy  er  zich  tot  burgemeester  benoemd,  ont?nig 
in  1831  eershalve  den  titel  van  doctor  in  de 
rechten,  bekleedde  daarenboven  onderscheldeBe 
aanzieniyke  waardigheden  en  overleed  te 
Bremen  den  7den  Mei  1857. 

Smiles(Samuel),  een  verdienstel||k  Engelieb 
Bohry  ver ,  geboren  in  Schotland ,  vrydde  zich 
aanvankeiyk  aan  de  geneesknnde ,  maar  be- 
lastte zich  vervolgens  eenigen  tyd  met  de 
redactie  van  de :  „Leeds  Times ,  waarna  hf 
secretaris  werd  van  verschillende  spoorweg- 
maatschappyen.Van  zyne  geschriften  vermdden 
wy :  „Rallway  property  (1849)",  —  „Life  of 
George  Stephenson  (6de  druk,  1864)",  — „Self 
help  (1860;  2de  druk,  1874)'*,  —  „Workmeoa 
earnings,  strikes  and  wages  (1861)'*,  — „Lires 
of  engineert  (1862;  2de  druk,  1874,  15  dlB)'^T 
—  „Industrial  biography  (1868;  2de  drBi^ 
1877)**,  —  „The  Huguenots,  their  settlementB 
in  England  and  Ireland  (4de  druk,  1876)",- 
„Character  (2de  druk,  1874)",  —  „The  Hogae 
nots  in  France  (1873;  3de  druk,  1877)", - 
en  „The  thrift  (1875)**. 

Sminia  Is  de  naam  van  een  aanzlenljpt 
Friesch  geslacht.  YtUe  wm  Smmia,  geboien 
den  4den  Juli  1625,  was  raadsheer  in  h«t 
Hof  van  Friesland,  grietman  van  Gaasterlsnd, 
lid  van  Gedeputeerden  en  afgevaardigde  asar 
de  Staten- (ïeneraal  en  overleed  den  16deD 
December  1678.  Hy  was  gehuwd  met  AMm 
Maria,  eene  dochter  van  Sobbe  van  Saer^i 
grietman  van  Haskerland.  —  Bêotor  van  SmiaU, 
geboren  te  Leeuwarden  den  5den  December 
1763,  was  advocaat  by  het  Hof  vanFriealziHl 
en  bekleedde  onderscheidene  aanzieniyke  be- 
trekkingen, o.  a.  in  1813,  toen  de  Franschen 
het  land  verlieten,  met  E.  A.  Bergma  die 
van  commissaris -generaal  van  het  departement 
Friesland.  Hy  werd  na  het  herstel  onzer  on- 
afhankeiykheid  in  den  adelstand  opgenomen, 
met  de  ridderorde  van  den  Nederlandschen 
Leeuw  begiftigd  en  benoemd  tot  lid  van  de 
Tweede  Kamer  der  Staten-Generaal,  en  over- 
leed als  grietman  van  Idaarderadeel  den  Sinten 
October  1861.  —  BMe  Baerdt  va»  Smkiih 
een  zoon  van  den  voorgaande,  geboren  te 
Leeuwarden  den  dOsten  September  1797,  stn- 
deerde  te  Groningen,  werd  lid  der  riddernclisp 
en  der  ProvincUle  Staten  van  Friesland  en  in 
1823  grietman  van  Tie^erksteradeel.  Hywtfdde 
zich  met  groeten  yver  aan  de  beoefening  der 
geschiedenis  van  Friesland  en  schreef  o.  &•• 
„G^eechiedenis  van  de  onlusten  tusschen  de 
Sohieringers  en  Vetkoopers  (1827)'*,— „Nienwe 
naamiyst  van  Grietmannen,  met  geschledl^aD' 
dige  aanteekeningen  (1837)",  —  en  „Wande- 
lingen van  myn  Oudoom  den  opzichter  doer 
een  gedeelte  van  de  provincie  Friesland  e^ 
(1841)",  terwyi  hy  in  den  „Friescfae  toU»* 
almanak**  en  in  den  „Vrye  Fries'*  vele  merk- 
waardige bydragen  leverde.  Hy  was  lid  ^ 
Provinciale  Staten  van  Friesland,  in  1^^ 
van  de  dubbele  Kamer  der  SUtea-Oen^' 
curator  van  het  Athenaeum  te  Franeker,  wera 
ridder  der  Orde  van  den  Nederlandschen  Lee<{^ 
en  lid   der  Maatschappy  van  NederUodneb« 


SMINIA— StflTH. 


683 


Letterkande  te  Leiden,  atond  eenigen  tQd  als 
voonitter  aan  het  hoofd  van  het  Frieech  Ge- 
nootschap en  overleed  den  25tien  Joli  1868. 

Smirgél,  tmêrg^  of  ama/rü  is  eene  fUn- 
korrelige  Terscheidenheid  van  komnd.  ZQ  heeft 
tot  samenstelling  AlsOs  en  bevat  min  of  meer 
Qzerozyde  en  kieselzunranbydride.  Stelt  men 
de  hardheid  van  saffier  =  100,  dan  is  die 
van  korund  =  67—77  en  die  van  smirgel 
=  40-67.  Aan  zQn  gehalte  aan  magneetQier- 
steen  ontleent  smirgel  tevens  zQn  vr0  hoog 
soorteiyk  gewicht  =  4,51.  Het  vormt  wel  eens 
dikke  lag^  in  glimmerlei  en  korrelige  kalk, 
btfv.  by  Sehwarzenberg  in  Saksen,  inDalma- 
tië,  Spanje,  op  Naxos,  in  Klein-Asi6,  China, 
Massachnsetts  enz.  Dit  mineraal  wordt  door- 
gaans gebezigd  om  te  poljjsten,  vooral  het 
smirgel  van  Naxos.  Intnsschen  geeft  men  den 
naam  van  smirgel  of  amaril  in  den  handel 
aan  onderscheidene  mengsels  van  harde  edel- 
gesteenten, van  tfzerglans  en  kwarts,  die 
wegens  hanne  geringe  hardheid  op  verre  na 
de  waarde  niet  hebben  van  echten  smirgel, 
waar?an  de  hardheid  8—9  bedraagt. 

Smith.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 

Adam  Smith,  een  beroemd  Engelsch 
Btaatshaishondknndige.  Hy  werd  geboren  te 
Kirkaldy  in  Schotland  den  6den  Juni  1728, 
ontving  eene  zorgvuldige  opvoeding,  stadeerde 
eerst  te  Giasjrow  en  daarna  te  Oxford,  en 
vestigde  zich  in  1748  te  Edinbnrgh,  waar'hy 
voorlezingen  hield  over  redeneerkande  en 
wysbegeerte.  In  1761  werd  hfl  hoogleeraar 
in  de  logica  en  vervolgens  ook  in  de  zede- 
kunde  te  Qlasgow.  ZQne:  „Theory  of  moral 
sentiments"  verscheen  in  1769  en  zyn  werk: 
„On  the  origin  of  langoages  and  of  the 
di£Ferent  genins  of  those,  who  are  original 
and  componnded**  iets  later.  Door  het  eerste 
van  die  twee  geschriften  verwierf  hy  de  vriend- 
schap van  den  Jongen  Hertog  van  Bueoleughy 
die  hem  tot  toch^enoot  begeerde  op  zyne 
reizen.  Smith  legde  dientengevolge  zyn  hoog- 
leeraarsambt  neder,  reisde  in  1764  en  1766 
in  Frankryk  en  Zwitserland  en  werkte  na 
zyn  terugkeer  10  Jaar  lang  aan  zyn  beroemd 
geschrift:  „Inquiry  into  the  nature  andcauses 
ot'  the  wealth  of  nations  (1776)'\  In  1778 
werd  hy  by  de  belastmgen  geplaatst  en  over- 
leed te  Edinburgh  den  17den  Juli  1790.  Door 
de  uitgave  van  laatstgemeld  boek  heeft  hy 
aan  de  staathuishoudkunde  eene  nieuwe,  we- 
tenschappeiyke  richting  gegeven  en  ook  thans 
nog  wordt  door  velen  op  de  door  hem  gelegde 
grondslagen  voortgebouwd. 

Jamei  JBduard  Smith,  een  verdlensteiyk 
kruidkundige,  geboren  te  Norwich  den  2den 
December  1769.  Hy  studeerde  in  de  genees- 
kunde, werd  eerst  arts  te  Londen,  vervolgens 
in  zyne  geboorteplaats,  stichtte  met  Bemkê 
de  „Linnaean  Societj**,  kocht  het  herba- 
rium van  Linnaeuê  met  al  diens  boeken  en 
bandschriften,  was  de  eerste  voorzitter  van 
bovengemeld  genootschap,  volbracht  eene 
wetenschappeiyke  reis  door  de  Nederlanden, 
Frankryk  en  Italië,  maakte  zich  zeer  ver- 
diensteiyk  Jegens  de  stelselmatige  botanie  en 
de  flora  van  Engeland  en  overleed  den  17den 
Maart  1838.  Hy  schreef  o.  a.:  „Plantamm 
icones  hactenus  ineditae  plerumque  ad  plantas 
in  herbarto  Linnaeano  conservatas  delineatae 
(1789—1791,    met    76    platen)",  —   „Icones 


pictae  plantarum  rariomm  (1790—1793)",  — 
„Englisch  botany,  oreolouredflguresofBritish 
plants  (1790-1814,  36  dln  met  2  692  platen)", 

—  „Ftora  britannica  (1800—1804,  3  dln)", 

—  „Exotic  botany  (1804—1806,  2  dln  met 
120  platen)",  —  „An  introduction  to  physio- 
logical  and  systematioal  botany  (1807,  88te 
druk,  1822)",  —  en  „The  English  flora  (1824— 
1886,  6  dln.  met  anderen)". 

Sir  WUliam  8$dnm/  Smith,  een  Britsch  ad- 
miraal, geboren  te  Londen  den  21sten  Juni 
1764.  Hy  bezocht  het  marine-instituut  te  Bath, 
werd  op  zyn  16de  Jaar  luitenant  en  in  1783  kapi- 
tdn  op  een  flregat,  begaf  zich  in  Zweedschen 
dienst  en  onderscheidde  zich  in  den  zeeslag 
van  9  Juli  1700  tegen  de  Bussische  scheeren- 
vloot  Na  het  sluiten  van  den  vrede  trad  hy 
in  dienst  in  Tnrkye,  maar  na  het  uitbarsten 
van  den  Engelsoh-Franschen  oorlog  yide  hy 
naar  Toulon,  om  er  de  Engelsche  vloot  onder 
Lord  Sood  op  te  zoeken.  Toen  de  Engelschen 
Toulon  verlieten,  stak  Smith  er  de  dokken, 
de  vyandeiyke  schepen  en  het  arsenaal  ih 
brand  (18  December  1793).  Daarop  zag  hy 
zich  benoemd  tot  bevelhebber  van  het  fregat 
.Diamond",  verontrustte  de  Fransche  en 
Nederlandsche  kusten,  wist,  tot  conunodore 
bevorderd,  met  een  klein  eskader  door  te 
dringen  tot  in  de  haven  van  Brest  en  droeg  niet 
weinig  by  tot  verydeling  van  het  plan  der 
Fransehen,  om  de  koopvaardyschepen,  die  van 
Jamaïea,  Cadix,  Lissabon  en  Oporto  terug- 
keerden, op  zee  te  onderscheppen.  In  1796 
werd  hy  vóór  Le  Havre  gevangen  genomen, 
naar  Parys  gebracht  en  in  den  Temple  gestreng 
bewaakt;  eerst  in  April  1798  herkreeg  hy 
door  list  zyne  vryheid.  In  hetzelfde  Jaar  werd 
hy  als  kommandant  op  het  linieschip  „Tiger" 
g^laatst  en  vertrok  daarmede  naar  de  Mid- 
dellandsche  Zee.  Met  zyn  broeder  Jemet 
Spencer  Smith,  Britsch  gezant  te  Constanti- 
nopel,  haalde  hy  de  Porte  over  tot  een  ver- 
bond met  Engeland,  ten  einde  gezameniyk 
de  Franschen  uit  Egypte  te  verdry  ven.  Daarop 
nam  hy  de  Fransche  vloot,  die  op  de  kust 
van  SyriS  voor  anker  lag,  versterkte  St.Jean 
d'Acre  met  gesohut  en  met  Britsohe  officieren 
en  dwong  Sonaparte,  de  belegering  op  te 
breken.  In  1806  werd  hy  schout-by-nacht  en 
ontving  den  last,  Sicilië  te  beschermen.  In 
1807  kruiste  hy  vóór  den  moud  van  de  Taag 
en  bracht  den  Prins-regent  van  Portugal  naar 
BrazUiö.  In  1810  werd  hy  viee-admiraal,  in 
1881  admiraal  en  in  1830  bevelhebber  der 
marinesoldaten.  Hy  werd  echter  in  het  proces 
van  Koningin  Oarolina  gewikkeld,  zoodat  hy 
zich  meestal  te  Parys  ophield,  waar  hy  den 
26sten  Mei  1840  overleed. 

Sgd»e^  Smith,  een  geestig  Engelsch  sehry  ver, 
geboren  den  3den  Juni  1771  te  Woodford  in 
Essex.  Hy  studeerde  te  Oxford  in  de  theologie 
en  stichtte  in  1802  met  Jeffref^  en  Br<mgham 
te  Edinburgh  het  beroemde  tydschrift:  „Edin- 
burgh Beview".  Nadat  hy  onderscheidene 
leeraarsplaatsen  had  bekleed,  ontving  hy  in 
1831  het  eanonicaat  aan  de  St.  Paulskerk  te 
Londen  en  overleed  aldaar  den  228ten  Fe- 
bruari 1846.  Hy  streed  voor  alle  vrysinnige 
instellingen,  en  zyne  „Letters  on  the  sol^ect 
of  the  catholics,  to  my  brother  Abraham,  who 
lives  in  the  country,  by  Peter  Plymley  (1838)" 
onderseheiden    zich    door  eene  wegslepende 


584 


SMITH. 


geestlgkaid.  Voorts  beeft  men  na  hem  meri[- 
watfcUge  Toorleiiagen  o?er  wQigeerige  lede- 
koude  onder  dea  titek  „Elementarf  aketchee 
of  BonU  philoMphy  (1860  ea  ,1866)'\  Zyne 
yenamelde  geieliriAea  syn  bQ  herhaling  nitge- 
geren. 

Jmm  Smiik,  een  luimig  Engelsch  diehter. 
geboren  den  lOden  Febmari  1775  en  opgevoed 
te  Chigwel  in  Easex.  Hy  werd  verTolgMia 
geplnntst  b0  den  Board  of  ordnance  en  ver- 
wierf weldra  door  zQne  onoitpntteiyke  geestig- 
heid eene  groote  vermaardheid.  Zyne  eerste 
proeven  verschenen  in  het  „Pie  Nic-  News- 
paper"  en  in  den  «London  Beview*\  Daarop 
leverde  liy  met  sQn  broeder  .fibroM  eene  reeks 
vaa  diehterigke  navolgingen,  waarin  hy  den 
diohttrant  der  meest  gevierde  poëten  van  dien 
tyd,  sooahi:  B$ra»^  Wordnoorik^  Stmikej^ 
OoUê^  OeUri4^  en  sVn  broeder  dien  van 
Walirnr  Seoti^  Moore^  MamkLêwit,  FUtsmrald 
en  Jdkmêom  op  eene  bespotteiyke  wys  paro- 
dieerde. Een  en  ander  werd  uitgegeven  onder 
den  titel:  |,The  n^eoted  adresses  (1812  ea 
Uter  by  herhaUng)**.  Eene  dergeiyke  venok 
mtiing  onder  den  naam  van  «Horaee  in 
Londen*'  versoheen  in  1818.  Hy  overleed  den 
24sten  Deoember  1889.  —  Zyn  bovenvermelde 
broeder,  geboren  in  1779,  schitterde  op  het 
geMed  der  geschiedkundige  romans.  Van  deae 
noemen  wy:  nBrambletye  House**,  ^-  „Tor 
HiU**,  —  „Zillah**,  —  „Walter  Colyton**,  — 
,^ane  Lomax**,  —  „Adam  Brown'*,  —  „ Arthur 
Arundel**,  —  en  vooral  ^Address  tothemum- 
my**.  Hy  overleed  den  ISden  JuU  1849. 

WtUiam  Anta,  een  verdiensteiyk  beoefenaar 
der  oude  talen.  Hy  werd  geboren  te  Londen 
in  1818,  studeerde  eerst  in  de  rechten  en 
daarna  in  de  letteren,  was  van  1858—1869 
examinator  in  de  klassieke  talen  aan  de  uni- 
versiteit te  Londen  en  werd  er  in  1849  lid 
vaa  den  Senaat  Voorts  is  hy  sedert  1867  be- 
last BMt  de  redactie  van  het  „Qoarterly 
Beview'*.  Hy  schreef:  „Dicaonary  of  Qreek 
and  Roman  aatiquities  (1840— 184S;  8de  druk, 
1849)**,  —  „Dictlonary  of  Greek  and  Boman 
biography  and  mythology  (1844—1849,  8 
dln)**,  —  „A  dictlonary  of  Greek  and  Boman 
geography  (1854  -1857,  2  dln)**,  —  „Dictio- 
nary  of  the  Bible  (1860—1868,  8  dln)**,  — 
„()opious  and  eritical  English-Latin  dictlonary 
(1870)**,  —  „Historical  atlas  of  ancient  geogra- 
phy, bibUoal  and  dassical  (1872,  met  €hrmoey\ 
—  „Dictlonary  of  christian  antiqnitles  (1875, 
met  CkmihamY\  —  en  „Dictlonary  of  christiaa 
biography,  seots  etc  (1877)**. 

OM¥nm  dmiihy  een  Engelsch  geschiedkun- 
dige, geboren  den  ISden  November  1828  te 
Beadlng  in  Berkshire,  stadeerde  te  Oxford, 
werd  in  1847  advocaat,  later  secretaris  der 
examencommissie  aan  de  universiteit  te  Oxford 
en  eindeiyk  professor  hi  de  nieuwe  geschie- 
denis aldaar.  Nadat  hy  In  1864  de  Vereenlgde 
Staten  besocht  had,  waar  de  Brown-unlverslteit 
hem  den  doctorsgraad  verleende,  legde  hy  in 
1866  het  hoogleeraarsambt  te  Oxford  neder 
en  keerde  naar  Amerika  terug,  waar  hy  aan 
de  aienwe  ualversiteit  Ithaka  hi  1868  eea 
profBssoraat  la  de  Eagelsche  geschiedenis 
aanvaardde.  Ook  dese  betrekking  viel  niet  In 
syn  smaak,  soodat  hy  naar  Canada  vertrok 
en  ilch  te  Toronto  vestigde.  Van  syne  tal- 
ryke  geschriften  noemen  wy:  „Irish  history 


and  Irish  character  (2de  druk,  1862)**,  — 
„Lectures  on  modem  history  (1861 ;  8de  druk, 
1866)**,  —  „Empire,  a  series  of  letteca  (1863)", 

—  „BelatlOBS  betweea  Eaglaad  aad  Americs 
(1869)**,  —  „Three  Eogllsh  statesmaa:  Pym, 
CromweU  aad  Pitt  (1867)**,  —  „Leetaree  oa 
the  study  of  history  (2de  druk,  1865)**, — 
„History  of  Eaglaad  dowato  the  Beformatioa**, 

—  „PoUtlcal  (^stlay  of  Oaaada  (1879)*%  — 
ea  „The  coadact  of  Eaglaad  to  Irelaai  (1882)". 

WUUam  Emr$  SmM.  een  Engelseh  staats- 
man, geboren  te  Londen  In  1826.  Vrfi  laat 
betrad  hy  de  staatkundige  loopbaan,  werd  ia 
1868  de  plaatsvervanger  van  Stmmri  MiU  m 
het  ParlemMit  en  zag  sloh  In  1874  tot  secre- 
taris vaa  financiën  en  In  1877  tot  eerstelord 
der  admiraliteit  (minister  van  Marine)  benoeauL 

AUaamdêr  8mM^  een  Engelsch  dichter  ea 
proassohryver,  geboren  den  Sisten  December 
1880  te  Kllmamock  In  SchotUnd.  Hy  vrerd 
teekenaar  aan  eene  kantenfabrlek  te  Glaegow^ 
en  gaf  In  1858  een  bundel  „Poema**  la  het 
licht,  die  100  grootea  byval  voad,  dat  mea 
hem  la  het  volgende  Jaar  tot  seoretans  van 
de  ualversiteit  te  Edlaburgh  beaoemde.  HQ 
overleed  te  Wardle  by  Edlaburgh  dea  oden 
Jaauarl  1867.  Van  xyne  overige  geachriflea 
noemea  wy :  „City  poems  (1857)**, —ea  „Edwia 
of  Delra(1861)**,— eadeprosawerkea:  „Dream- 
thorpe  (1868)**,  —  „A  suauner  la  Skye  (1865)*\ 

—  ea  „Alfred  Hagart*s  household  (1866, 2  dia)**; 
ook  leverde  hy  eeae  uitgave  der  „Poetlcal  wocka 
of  B.  Bums  with  a  Memoir  (1865,  2  dln)**. 

Mt^iitald  Boêworik  SmUk,  een  verdleastaiyk 
Engelsch  geschiedkundige,  geboren  den  2SBtBa 
Juni  1889  teSU£fordlnDorsetshlre.Hy  studeesda 
aan  de  universiteit  te  Oxford  en  woont  tbana 
te  Harrow  by  Londen  als  leeraar  aaa  het 
gymnasium.  Zyn  eerste  geschrift:  „Mohammed 
and  Mohammedanlsm  (1875)**  beaorgde  hem 
reeds  een  goeden  naam.  Na  het  volbrehgea 
van  eene  reis  In  Noord- AMka  schreef  hy: 
„Carthage  and  the  Carthaginians  (1878)**  ea 
„Bome  and  Carthage  (1880)**  en  hield  over 
dat  onderwerp  voorleslngen  in  de  Boyal 
Listltutlon  of  Great  Britaln  te  Londen,  ^a 
Joagste  werk  is  eene  uitvoerige  levensbesohry- 
vlng  van  Lord  LawrêMoe  vice-konlng  Tua 
Indlé  (1883). 

Oeor^ffê  Smiihj  een  uitstekend  beoefenaar  der 
Assyrlsche  taal  en  letterkunde.  Hy  werd  ge- 
boren te  Londen  den  26sten  Maart  1840,  was 
eerst  kopergraveur,  doch  werd  by  het  etaea 
der  platen,  behoorende  by  het  werk  Tsa 
Bawlimtom  over  het  Assyrischspyker-ofwigge- 
BchrUt,  in  geestdrift  ontstoken  voor  de  over- 
biyfselen  der  Oudheid.  Aan  de  studie  rma 
deae  wydde  hy  al  syn  tyd  en  kracht,  waartoe 
hy  gelegenheid  had  doordltts  hy  geplaatst 
werd  aan  het  Britsch  Museum.  Nadat  hfl 
eerst  een  goeden  naam  verworven  had  aJa 
medearbeider  aan  het  8de  deel  van  het  boek 
van  Bawlimom,  getiteld:  „Cunelform  inserlp- 
tlons  of  Western  Asla**,  wekte  hy  eerlang  de 
algemeene  opmerksaamheld  door, syne  glaas- 
ryke  ontdekkingen  op  het  gebied  der  Assyrlsche 
oudheden.  Hy  bewees  uit  de  opschriften,  ia 
het  Britsch  Museum  voorhaadea,  dat  de 
Koningen  Aktu  en  Asatria  van  Jnda  en  JPêkaJk 
en  Motea  van  Israël  tydgenooten  geweest  zya 
vaa  dea  Assyrlschea  Koning  Tl^Utik  FÜmmr^ 
bepaalde  den  datum  van  eene  totale  aonsver- 


SliTTH— 8MOLEN8RO. 


666^ 


dnistering ,  die  in  768  vóór  Cbr.  plaats  had, 
en  ontdekte  de  SyriBChe  vertaüng  van  bet 
Bgbelaoh  verhaal  van  den  Zondvloed.  HU  toI- 
biacht  daarop  tot  tweemaal  toe  eenereis  naar 
Assyrifi,  gaf  daarvan  verslag  in  syne:  „Assyrian 
disooveries  (6de  dmk,  1877)'',  begaf  sich  in 
1876  naar  Bagdad  en  overleed  te  Aleppo 
den  19den  Aogustos  van  dat  Jaar.  Van  i0ne 
overige  geschriften  vermelden  wf}:  ^^History 
of  Assnrbanipal,  from  coneiform  inscriptions 
(1871)'\  —  „Phonetio  valaes  of  the  coneiform 
eharacters  (1871)'\  —  „Asmia  from  the  ear- 
liest  times  to  the  fiOl  of  Nineveh*',  —  ,»Epo- 
nym  canon  firom  the  death  of  Solomon  to 
Nebochadneuar",  —  „The  Chaldean  account 
of  Genesis  (1875)'\  —  n^Ekirly  history  of 
Babylonia",  —  en  „History  of  Babylonia^ 

Joe  Smith,  de  Mornumem. 

Smithson  (James),  een  yverig  bevorderaar 
der  wetenschap  en  goboren  te  Londen,  was 
de  onwettige  zoon  van  Hertog  Mt^h  vcm  Sori- 
hmmbêflamdj  studeerde  te  ()xford,  werd  in 
1787  lid  van  de  Boyal  Society,  wgdde  zich 
op  het  vaste  land  bQ  voorkeur  aan  de  be- 
oefening der  natuur-  en  scheikunde  en  over- 
leed te  (}enua  den  27sten  Juni  1829.  ZOne 
nalatenschap,  ten  bedrage  van  120000  pond 
sterling,  viel  ten  deel  aan  zyn  neef  JUmr^ 
Jamêi  Mua^erford  onder  beding,  dat  zy,  inge- 
val laatstgehoemde  zonder  wetüge  erfgéhamen 
overleed,  dienen  zou  tot  stichting  van  een 
wetenschappeiyk  instituut  in  de  Vereenigde 
Staten  van  Noord- Amerika.  Toen  echter  den 
6den  Juni  1836  SMmgerford  te  Pisa  kinderloos 
overleed,  opperde  de  Court  of  Chancery  te 
Londen  bezwaren  tegen  de  wettigheid  van 
het  legaat  en  er  ontstond  een  proeös  dat  in 
1838  ten  gunste  van  de  Amerikaansche  Begee- 
ring werd  uitgewezen.  Op  den  lOden  Augustus 
1846  verrees  dan  ook  in  Noord-Amerika  de 
„Smithsonian  Institution  for  the  increase  and 
diffusion  of  knowledge'*.  De  zetel  dezer  stich- 
ting is  Washington  en  de  President  der  Ver- 
eenigde Staten  is  haar  voorzitter.  De  werk- 
zaamheid van  dit  Instituut  bepaalt  zich  vooral 
tot  nasporing  op  het  gebied  van  volken-, 
sterren-  en  aardkunde  en  van  aardmagnetismus. 
Zy  heeft  500  meterologische  stations  in  Noord- 
Amerika  en  byna  2  (KM)  correspondenten  in 
Europa.  Daarenboven  beschikt  zy  over  eene 
boekery,  eene  sterrenwacht,  een  kabinet  voor 
natuuriyke  historie  en  een  museum  voor  kunst, 
terwyi  zy  voor  de  uitgave  en  verspreiding 
zorgde  der  jSmithsonian  contributions  to 
knowledge  (1848—1825,  25  dln)''  en  steeds 
Jaariyksche  berichten  levert  omtrent  de  nieuwste 
ontdekkingen,  alsmede  „Miscellaneous  Colieo- 
tions  (tot  1885  reeds  27  dlo)". 

SmökkelhandeL  SmokluiU»  of  êlitikem 
noemt  men  het  behendig  en  argelistig  ontduiken 
der  belastingen,  welke  op  den  ui^  of  invoer 
van  sommige  handelsartikelen  gelegd  zyn,  en 
het  dryven  van  koopmanschap  metgesmokkelde 
waren  bestempelt  men  met  den  naam  van  imoh- 
hdhamdêl  of  ^Imkhamdd.  Dat  kwaad  heerscht 
bepaaldeiyk  aan  de  grenzen,  en  van  Byksr 
wege  worden  ambtenaren  aangesteld,  om 
datftegen  te  waken.  Daar  de  smokkelaar  te 
kort  doet  aan  de  schatkist,  eene  bezitting 
van  den  geheelen  Staat,  zoo  maakt  hy  dch 
schuldig  aan  diefotal  Jegens  zyne  medebur- 
gers. Trouwens  de  ondervinding  heeft  geleerd, 


dat  de  smokkelhandel  eene  leerschool  is  voor 
dievery.  —  Ook  het  ontduiken  van  belastingen 
in  het  algemeen,  byv.  van  de  belasting  op 
het  geslacht  enz.,  wordt  veelal  met  den  naam 
van  smokkelen  bestempeld. 

Smolensko,  een  Bossisch  gouvernement, 
tosschen  de  gouvernementen  Pskbw,  Twer, 
Moskon,  Kaloenga,  T^jemigow,  Mohilew  en 
Witebsk  gelegen,  heeft  eene  oppervlakte  van 
1 017,77  O  geogr.  myi  Het  land  is  er  het  hoogst 
in  het  noordoosten,  waar  men  in  het  boech- 
ryk  Alaoenisch  gebergte  de  bronnen  aantreft 
van  de  Wolga,  de  Moskwa,  de  Dnjepr  en  de 
Duna.  Tot  de  aanzieniykste  rivieren  behooren 
er  de  Oegra  met  de  Worjae,  alsmede  de  reeds 
genoemde  met  onderscheidene  zyrivieren. 
Intusschen  is  er  sedert  den  aanleg  van 
spoorwegen  naar  Orel,  Riga  en  Moskou  de 
scheepvaart  aanmerkeiyk  verminderd.  In  het 
noordwesten  des  lands  ontmoet  men  eene 
menigte  zwerfblokken.  Talryke  meren  en 
moerassen  bevorderen  er  de  vochtigheid  van  het 
klimaat  Schoon  men  het  veUen  van  hout  er  met 
kracht  voortzet,  is  het  zuideiyk  gedeelte  van  dit 
gouvernement  nog  met  nitgestrekte  wouden 
bedekt  Door  dit  land  liep  weleer  de  groote 
weg  der  WarSgen  naar  Byzantium,  en  het 
hier  gevestigde  volk  der  En  witten  onderhield 
handelsbetrekkingen  met  verwyderde  gewesten, 
zooals  biykt  uit  de  aldaar  gevondene  Arabische 
munten  uit  de  8ste,  9de  en  10de  eeuw.  Dit 
land  vervulde  in  het  algemeen  eene  merk- 
waardige rol  in  de  geschiedenis  vanBusland, 
en  onder  de  muren  zyner  hoofdstad  werd 
menige  bloedige  stiüd  gestreden  tusschen  de 
Russen  en  de  Polen,  gesteund  door  deLithauera. 
Sedert  de  verdeeling  van  bet  vorstendom  Kiew 
onder  Jmrodaw  I  had  SmolcLsko  tot  aan  1895 
zyne  eigene  Vorsten,  maar  onderwierp  zich 
toen  aan  WUawt^  vorst  van  Lithauen.  (Gedu- 
rende de  eeuwenlange  veete  tusschen  Moskou 
en  Lithauen  bleef  het  land  met  de  steden 
meestal  in  het  bezit  der  Lithaners,  totdat  het 
in  de  17de  eeuw  voor  goed  ten  deel  viel  aan 
Busland.  In  1719  werd  het  gebied  van  Smo- 
lensko als  eene  provincie  by  Lijfland  gevoegd, 
en  sedert  1796  is  het  een  zelfstandig  gouver- 
nement Het  telt  1223000  inwoners  en  is  ver- 
deeld in  12  arrondissementeu,  gedeelteiyk  door 
Groot-Bussen,  gedeelteiyk  door  WitBussen 
bewoond.  Met  het  oog  op  de  inwoners  vormt 
het  land  een  overgang  van  een  landbouweod 
tot  een  industrieel  gouvernement.  Wegens  de 
gesteldheid  van  den  bodem  en  van  het  klimaat 
kan  de  landbouw  er  alleen  in  gunstige  Jaren 
in  de  behoefte  der  ingezetenen  voorzien,  — 
en  het  graan  heeft  er  dikwyis  veel  te  lyden 
yan  aanhoudende  regens,  gevolgd  door  felle 
hitte.  Men  verbouwt  er  vooral  haver,  wat 
gerst  en  boekweit  vlas  en  hennep.  Ook 
ontbreekt  het  er  aan  goede  weiden,  aoodat 
de  paarden  en  runderen  er  klein  en  zwak 
zyn.  De  ny verheid  bepaalt  er  zich  hoofdzake- 
lyk  tot  het  bereiden  van  leder,  het  winnen 
van  olie  en  talk,  het  stoken  van  brandewyn 
en  het  brouwen  van  bier.  Uitvoerartikelen 
zyn  er  lynzaad,  vlas,  hout  houten  voor- 
werpen, haver,  talk,  leder  en  olie,  — \en  tot 
de  invoerartikelen  behooren  er  vooral  meel 
en  manu/heturen.  —  De  evenzoo  genoemde 
hoofdêtad^  reeds  in  879  in  de  Jaarboeken  des 
Byks  vermeld,  ligt  op  de  beide  oevers  van 


666 


SMOLEMSKO-SMYRNA. 


de  Dnjepr  en  is  het  kraiapant  der  spoorw egen 
▼an  Riga  naar  Oriow  en  van  Moslcoa  naar 
Brest  Er  zQn  onderscheidene  oude  Qriekaeh- 
BoBsische  iierken,  een  gymnasium  yoor  Jongens 
en  een  voor  meines,  eenige  ikbrieken,  een 
weinig  handei  en  bQna  86  000  inwoners  (1882). 
Sedert  het  einde  der  14de  eeuw  was  zQ  eene 
stad  In  Lithanen  en  ontving  het  üagdebnrger 
recht;  tevens  was  sg  eene  sterke  vesting  en 
telde  in  haar  bloeityd  meer  dan  100000  in- 
woners. Meermalen  werd  sQ  belegerd,  bQv. 
in  1611  door  den  Poolschen  Koning  SUgmund  III 
en  in  1654  door  Czaar  Alexéi  MiehailowUsf. 
Den  17den  Angnstos  1812  behaalde  NapoUon  I 
er  eene  overwinning  op  de  Bassen  en  opende 
zich  daardoor  den  weg  naar  Moskoa,  doch 
z|)n  leger  leed  er  in  November  daaraan- 
volgende   bil    den  temgtocht  de  nederlaag. 

Smolka  (Franz),  een  OostenrQksch  staats- 
man, geboren  den  4den  November  1810  te 
Kaloesz  in  Gallcië,  studeerde  te  Lemberg  in 
de  rechten  en  vestigde  zich  in  1840  aldaar  als 
advocaat.  Als  éen  der  leiders  van  het  „Jonge 
Polen"  werd  hQ  na  een  vierjarig  proces  ter 
dood  veroordeeld,  doch  ontving  genade.  In 
Maart  1848  plaatste  hQ  zich  aan  het  hoofd 
van  de  nationale  Poolsche  beweging  in  Galicië 
en  was  in  het  belang  van  deze  werkzaam  op 
den  Btjksdag  te  Weenen  en  Kremsler,  waar 
hy  eerst  tot  vice-president  en  vervolgens  tot 
president  gekozen  werd.  Na  de  ontbinding  van 
den  Byksdag  keerde  hy  terug  tot  de  rechts- 
practyk  te  Lismberg.  In  1861  werd  hy  weder 
naar  den  Byksraad  afgevaardigd,  voegde  er 
zich  by  de  Poolsche  en  Czechische  Foedera- 
listen  en  verzette  zich  tegen  het  centralisatie- 
stelsel  van  wm  Scihmerlimg,  Toen  In  1866  de 
Hongaarsche  Landag  ontbonden  werd,  bestreed 
hy  openiyk  de  samensmelting  der  verschillende 
Staten;  maar  ook  het  duaUsmus  van  1867, 
dat  alleen  aan  de  Magyaren  zelfstandigheid 
wilde  verleenen,  vond  in  hem  geen  verdediger. 
Daarom  wees  hy  een  nieuw  mandaat  voor  den 
Byksraad  van  de  hand  en  nam  slechts  deel 
aan  het  gewesteiyk  beheer  van  Qallclê,  waar 
hy  de  zelfiitandlgheld  des  lands  zooveel  mo- 
geiyk  zocht  te  bevorderen.  Intusschen  Is  hy 
in  1872  weder  tot  lid  van  de  Kamer  van  Af- 
gevaardigden benoemd,  waar  hy  tot  de  leiders 
der  Poolsche  fractie  behoort  en  den  15den 
Februari  1881  zag  hy  zich  gekozen  tot  voorzit- 
ter van  dat  lichaam. 

Smollett  (Tobias  Georg),  een  verdiensteiyk 
Engelsch  roman-  en  geschiedschry ver,  geboren 
in  1721  te  Dalquhnm  House  by  Benton  in 
Schotland,  studeerde  te  Glasgow  en  werd 
scheepsheelmeester  aan  boord  van  een  linie- 
schip, dat  in  1741  naar  West-Indië  stevende. 
Na  velerlei  wederwaardigheden  nam  hy  zyn 
ontslag,  keerde  in  1746  naar  Engeland  terug 
en  betrad  er  de  dichteriyke  loopbaan  met 
zyne:  „Tears  of  Scottland**,  waarin  hy  de 
wreedheden  der  regeeringstroepen  in  de  Hoog- 
landen na  den  slag  by  CuUoden  aan  de  kaak 
stelde.  Hy  woonde  meestal  te  Londen,  vol- 
bracht onderscheidene  reizen  naar  Frankryk 
en  Italië  en  overleed  te  Livomo  den  20aten 
October  1771.  Van  zyne  geschriften,  o.  a. 
uitgegeven  door  Browne  (1873,  6  dlo),  vermel- 
den wy:  „Hlstory  of  England  (1758,  4  dln)*\ 
en  de  veelal  koddige  of  humoristische  romans: 
„Boderick    Bandom",    —   „Peregrine  Pickle 


(1751)",  —  ,PerdinandCountFatiiom(175l)", 
—  „8lr  Lancelot  Greaves  (1762)",  —  en  „The 
expedition  of  Humphrey  Clinker  (1771, 8  dln)"". 

Smout  (Adriaan  Jorisz.)  of  SmamHm^  een 
berucht  yveraar  tegen  de  Bemonstranten,  stn- 
deerde  te  Leiden  in  de  theologie,  werd  to 
1604  predikant  te  Bhoon  en  Pendrecht,  hi 
1609  te  Delfthaven,  voerde  een  hettigen  steQd 
tegen  den  Botterdamschen  predikant  yietimat 
GreviMckhovem  en  zag  zich  in  1620  beroepen  te 
Amsterdam,  maar  yverde  hier  zoo  geweldig 
van  den  kansel  tegen  de  Bemonstranten  eo 
tegen  de  Begeering,  dat  hy  van  burgemeestsn 
de  aanzegging  ontving,  de  stad  binnen  24  nor 
te  verlaten.  Hy  vertrok  toen  naar  Botterdam, 
alwaar  hy  in  1646  overleed.  Het  is  bekead, 
dat  Vondd  hem  met  den  geesel  der  satyre 
duchtig  kastydde.  Yan  zyne  geschriften  ver- 
melden wy:  „Bode  met  twee  seyndtbrieven, 
Prosperi  ende  Hllarll,  aan  Auguatinum;  nn 
de  overbiyfeelen  van  de  ketterye  der  PelagianeD 
(1608)",  —  „Eendracht  van  over  vyfUdi 
schriften  tegen  *t  Pelagtaansdom  (1609)",  — 
„Schriftuurlic  Ja  over  de  vraghen  of  de  leer- 
poincten,  die  ten  huydighen  daghe  in  geschil 
getrocken  worden,  het  fundament  der  sslig- 
heyt  raken  ofte  niet  (1618)",  —  „Onse  Vader 
enz.  (1618)",  —  en  „M.  Grevinckhovins  hesa- 
tontlmorumenos  etc.  (1617)". 

Smyma,  In  het  Turksch  Itmir,  de  hoofd- 
stad van  het  Aziatlsch-Turksch  ejaleet  Aldin 
(Ismir)  en  de  aanzleniykste  koopstad  ras 
Kleln-Azlë,  ligt  aan  de  evenzoo  genoemde 
Golf,  een  gedeelte  der  Aegeesche  Zee,  dat  ter 
diepte  van  75  Ned.  myi  Inspringt  in  het  land.  De 
stad  is  amphitheatersgewys  gebouwd  rondom 
een  berg,  op  wiens  top  dch  de  overbiyfoelen 
van  een  middeneeuwsch  kasteel  verheffen. 
Het  inwendig  van  Smyma  beantwoordt  wei- 
nig aan  zyn  indrukwekkend  voorkomen  nit 
de  verte.  Behalve  de  Frankenwyk,  het  firaaiste 
gedeelte,  uitsluitend  door  Christenen  bewoond, 
heeft  men  er  de  wyk  der  Grieken  eti  die  der 
Armeniërs,  terwyi  In  de  Bovenstad  slecbti 
Turken  gevestigd  zyn;  In  dit  laatste  gedeelte 
heeft  men  hoofdzakeiyk  nauwe,  stelle  strsteo 
en  stegen  en  ellendige  houten  halzen.  Tnascbes 
de  Boven-  en  Benedenstad  ligt  de  vervalles 
Jodenwyk.  Smyma  is  de  zetel  van  den  goo- 
vemeur-generaal  der  Provincie,  van  een  B. 
Katholieken,  .Griekschen  en  Armeniseheo 
aartsbisschop,  van  talryke  consuls,  van  eene 
handelsrechtbank  en  van  eene  wisselbank.  Men 
vindt  er  eenige  weinigbeteekenende  en  slordig 
onderhouden  fbrten,  vele  moskeeën,  onde^ 
scheidene  kerken  en  kloosters,  eenige  Pro- 
testantsche  kapellen  in  de  huizen  van  oonnob) 
eenige  synagogen,  een  gymnasium  (Evangelike 
schoTe)  met  een  museum  en  eene  boeker), 
Grleksche  kostscholen,  eene  Armenische  school, 
eene  Duitsche  mei^esschool,  8  Fransche  scho- 
len, eenige  Engelsche  colleges  en  andere  in- 
richtingen van  onderwys.  — voorts  hospitslw, 
vondelingen-  en  weeshuizen,  magazynen,  k** 
ravansera^s,  baden  enz.  De  nyverheid  is  ^ 
niet  van  groot  belang;  zy  bepaalt  zichvooiti 
tot  de  vervaardiging  van  tapyten,  van  z9^^t 
wollen  en  katoenen  stoffen,  aardewerk,  l6der 
sigaren  enz. ,  terwyi  er  In  den  jongsten  tfd 
ook  machlnenfabrleken  en  yzergietery^ii  ^' 
rezen  zyn.  Van  groot  belang  Is  er  daarentegen 
de  handel;  tot  de  uitvoerartikelen  bebooren 


SMYRNA— SNEEUW. 


687 


er  katoen,  saideltike  vrachten  (roagnen  en  tQ- 
gen),  graan,  galappels,  drogerQen,  opiam, 
meekrap,  tapQten,  olie,  hniden,  aoethont,  tabak 
en  wt|a,  —  en  tot  de  Invoerartikelen:  laken, 
katoenen  stoifen,  papier,  porselein,  glas, 
sioaden,  galanterieën,  mm  en  koloniale  waren. 
In  1880  bedroeg  er  de  waarde  van  den  nitvoer 
96V8de  en  die  van  den  invoer  99  millioen 
francs.  De  haven  van  Smjma  is  met  nage- 
noeg alle  koopsteden  der  Middellandsohe  Zee 
door  een  dagelüksch  stoombootverkeer  ver- 
bonden. Onder  de  1450  schepen,  die  er  in 
1879  binnenkwamen,  bevonden  aich  759  stoom- 
bloten.  Er  leggen  stoombootenaan  van  6  Engel- 
Bohe  en  2  Fransehe  maatschappden  en  van  éene 
Italiaanache,  éene  Oostenry  k-Hongaarsche,  óene 
BoBsisohe,  éene  Egyptische,  éene  Nederlandsche 
en  éene  Belgische  maatschappQ.  Voorts  be- 
dienen er  meer  dan  50  Engelscbe  stoomboo- 
ten  de  kustvaart  toasohen  Smyma  en  Syrië. 
Ook  heeft  men  er  een  telegraphisch  bureau, 
en  er  s||n  spoorwegen  aangelegd  uaar  Aïdin, 
Manissa  en  Ala^èr.  De  bevolking,  een  meng- 
sel van  allerlei  natiën,  wordt  er  gescliat  op 
200000  zielen.  Van  deze  belQdt  een  vierde- 
deel  den  Mohammedaansehen  godsdienst,  — 
voorts  zt|n  er  10-  tot  15000  Israëlieten, 
en  voor  't  overige  Qrieken,  Armeniërs, 
Franschen,  Hongaren,  Engelschen,  Daitschers, 
Italianen  enz.  —  Smyrna  is  vermoedelijk  eene 
kolonie  der  Ephesiërs,  behoorde  aanvankeiyk 
aan  de  Aeoliërs  en  kwam  in  688  vóór  Chr. 
in  handen  der  loniërs.  In  639  werd  de  stad 
door  Alifaiietf  koning  van  Lydië,  vernield  en 
bleef  Unger  dan  4  eeawen  een  poinhoop, 
totdat  Aut^onms  10  stadiën  ten  noordwesten 
van  de  oude  stad  een  nieaw  Smyma  stichtte, 
dat,  voorzien  van  eene  aitmtintende  haven, 
zich  eerlang  tot  éene  der  rijkste  koopsteden 
van  Azië  ontwikkelde.  Nadat  het  reeds  biJ  de 
verovering  door  Dolabella  veel  geleden  had, 
werd  het  in  178  of  180  na  Chr.  nog  vreese- 
lyker  geteisterd  door  eene  aardbeving,  maar 
door  Marem  Awrelius  weder  opgebouwd. 
Sinyma  droeg  er  roem  op,  de  geboorteplaats 
van  Moménu  te  wezen  en  deed  te  zQner  eer 
een  prachtig  gebouw  verrHzen. Het  Christendom 
verbreidde  er  zich  met  groote  kracht.  Oader  de 
Byzantynsche  Keizers  waren  de  lotgevallen  der 
stad  zeer  verschillend.  In  1808  werd  zij  door 
den  zeerover  Tzaohat  ingenomen;  de  Byzan- 
tijners  heroverden  haar,  doch  moesten  haar  in 
1402  op  nieuw  prijs  geven  aan  Tamerlam;  in 
1424  echter,  onder  Moerad  11^  kwam  zfj  voor 
goed  onder  de  heerschappij  cler  Turken. 

Sneek,  eene  welvarende  stad  in  de  Neder- 
landsche provincie  Friesland,  niet  ver  van  het 
Saeeker  Meer  en  aan  den  pas  geopenden 
spoorweg  van  Leeuwarden  naar  Stavoren,  heeft 
6  kerken,  een  gymnasium,  eene  hoogere  bur- 
gerschool met  5  Jarigen  cursus,  eenige  fabrie- 
ken, een  aanzienlijken  boterhandel  en  mim 
10000  inwoners. 

Sneeuw  is  een  neerslag  in  den  dampkring, 
die  op  dergelQke  wtjze  ontstaat  als  de  regen.  Oe- 
Bchiedt  de  verdichting  van  den  waterdamp  bQ 
eene  temperatuur,  welke  beneden  het  vriespunt 
is  gedaald,  dan  erlangt  de  neerslag  de  gedaante 
van  ys  en  vertoont  zich  in  vormen  (sneeuw- 
fikren),  die  uit  4jne  zeszydige  kristallen  be- 
staan, vaak  tot  sieriyke  sterren  gegroepeerd, 
waarin  de  zeshoekige  vorm  de  overhand  heeft. 


In  het  algemeen  zyn  de  vormen  van  geiyk- 
tffdig  neervallende  sneeuwvlokken  volkomen 
geiyk.  Ontstaat  er  echter  eene  tusschenpoos 
by  het  nedervallen  van  sneeuw,  dan  ontwaart 
men  gewyzigde,  doch  ook  weder  onderling 
overeenkomende  gedaanten.  Nadert  de  lucht 
tot  het  vriespunt,  dan  neemt  men  in  die  figu- 
ren vooral  naalden  waar,  terwyi  zich  by 
vermeerderde  koude  ysblaa^jes  vertoonen.  By 
eene  temperatuur  van  —  20°  C.  valt  er  zelden 
sneeuw.  De  sneeuwflguren  zyn  meestal  platte 
sterren,  welke  door  hare  vereeniging  dikkere 
lichamen  vormen.  By  windstilte  en  by  afwe- 
zigheid van  nevel  zyn  de  vormen  het 
zuiverst.  By  nevel  ontstaan  rawe  kristallen, 
en  de  wind  doet  de  naalden  breken.  Byeene 
gematigde  temperatuur  vereenigden  zich  vele 
sterren  tot  groote  sneeuwvlokken.  Het  volumen 
van  sneeuw  is  ongeveer  12  maal  zoo  groot 
als  dat  van  water,  en  een  kubieke  Ned.  ei 
sneeuw  weegt  gemiddeld  85  Ned.  pond.  Biyft 
de  sneeuw  lang  liggen,  dan  wordt ay dichter; 
de  Zon  doet  kleine  hoeveelheden  smelten,  en 
hoewel  het  water  aanstonds  weder  l)evriest, 
verbindt  het  de  sneeuwkristallen  en  doet  eene 
vaste  bovenkorst  en  in  de  sneeuwmassa  allengs 
grooter  wordende  yskorrels  ontstaan.  Daar- 
door ontstaat  het  gietscherys.  In  droge  lucht 
verdampt  het  ys  zeer  spoedig;  wegens  iiare 
witte  kleur  dooit  de  sneeuw  zeer  langzaam 
weg,  en  wanneer  zy  doortrokken  is  van  water, 
absorbeert  het  door  de  zonnewarmte  verdam- 
pende vocht  zooveel  warmte,  dat  de  sneeuw 
lang  kan  biyven  liggen.  Eenig  donker  poeder, 
zooals  houtskool,  zwarte  aarde,  enz.,  over 
de  sneeuw  uitgestrooid,  bevordert  het  weg- 
dooien  ongemeen,  alsook  het  bestrooien  met 
zout,  doordien  hierdoor  eene  zontoplossing 
ontstaat,  welke  niet  licht  bevriest  Zuivere 
sneeuw  levert  na  het  ontdooien  water,  dat 
met  regenwater  overeenkomt.  De  verblindend 
witte  kleur  van  de  sneeuw  geeft  aanleiding 
tot  sneeuwblindheid.  In  het  hooggebergte  heeft 
de  sneeuw  wel  eens  eene  roode  kleur,  ont- 
staande door  microscopisch  kleine  organis- 
men, zooals  Sphaerella  nivalis  (Protococcus, 
Diceraea),  waarvan  de  Jonge  cellen  groen  zyn, 
maar  later  rood  worden  of  een  grauw  kleur  ver- 
krygen,  veroorzaakt  door  Podura  nivalis,  een 
diertje  uit  de  familie  der  Thysanura  en  uit  de 
orde  der  Bechtvleugelige  insecten  (Orthoptera). 
Op  die  plaatsen  der  Aarde,  waar  de  tem- 
peratuur beneden  het  vriespunt  biyft,  ligt  de 
sneeuw  voortdurend  op  het  land.  Op  de  koude 
gordels  en  op  het  hooggebergte  is  sneeuw  de 
gewone  neerslag  uit  den  dampkring.  Het  ryk 
van  de  sneeuw  begint  op  de  vlakte  ongeveer 
by  80—50°  N.  B.  Op  de  bergen  valt  overal 
sneeuw,  maar  de  hoogte,  waarop  men  haar 
ontmoet,  is  te  aanzieniyker  naar  mate  men 
zich  dichter  bU  den  Evenaar  bevindt.  Het 
grootste  gedeelte  van  de  wintersneeuw  smelt  in 
den  zomer  slechts  tot  op  eene  bepaalde  hoogte ; 
daarboven  biyft  zU  het  geheele  Jaar  liggen. 
Het  sneeuwkleed  der  bergen  strekt  zich  des 
winters  dieper  in  de  dalen  uit  en  wordt  des 
zomers  weder  naar  de  zyde  van  den  bergtop 
opgerold.  De  grens  van  de  sneeuw  in  den 
zomer  noemt  men  de  tneewoUjn*  De  ligging 
van  deze  is  af hankeiyk  van  de  zomerwarmte 
en  van  de  dikte  der  hoeveelheid  sneeuw  in 
den  winter.  De  8neeuwl0n  valt  derhalve  geena- 


588 


SN££UW--dN££UWHO£N. 


uas  samen  met  4e  iaotherm  vaa  o^;  immen 
dan  aoa  liet  grootite  gedeelte  Taa  SiberiB 
BteedB  onder  eeawige  sneenw  bedolren  i||n, 
terwtJl  in  de  omatroken  van  Jakoetik  by  eene 
gemiddelde  Jaarigkaohe  temperatanr  Taa  —  lO** 
C.  nog  graan  wordt  rerboawd.  De  gemiddelde 
JaarlQkBohe  temperatanr  bg  de  8neefiwi||n  ligt 
Dn  eenB  boren,  dan  weder  onder  bet  Trieepnnt 
▼aa  water;  10  daalt  te  meer,  naar  gelang  er 
een  meer  oontinentaal  klimaat  heeneht  en  de 
hoereelheid  ineenw  in  den  winter  geringer 
is.  Daarom  is  ook  de  Terlegging  der  onderste 
sneenwgrenaen  gedurende  het  geheele  Jaar 
bet  grootat  in  die  gewesten,  waar  het  Ter- 
schil  tnsschen  de  aomerwarmte  en  winter- 
koude het  aanaienigkst  is.  Zg  is  gering  in 
een  knstklimaat  en  aeer  klein  op  den  ETonaar. 
Wg  reegen  achter  de  rolgende  plaatsen  de 
geograpfeSsche  breedte  en  de  hoogte  der  saeeaw- 
grens  (in  Nederlandsehe  ellen):  Spitsbergen 
TT""  N.  B,  460  —  Uslaad  65°  N.  B.,  936,  — 


v^Qo. 


▼an  een  heester  uit  de  fiunilie  der 
ftMè  adUi^m  (OiH^oUaeeae)  en  ondefsclMadt 
zich  door  8-  of  5-lobbige,  grof-gesaagde  Na- 
deren met  8  kleine,  seholelTormige  klie- 
ren op  de  bladstelen  en  door  witte ,  tot  bf- 
schennen  Tereenigde  bloemen,  die  gedeeltei|ik 
klein  en  tweeslachtig,  gedeeltellME  groeten 
onigdig  ign.  Die  bloemen  hebben  een  54aB- 
digen  kelk  en  eene  5spletlge  bloemkrooi, 
waarop  5  meeldraden  agn  ingeplant.  De  bes- 
sen, die  in  September  rgp  worden,  hebben 
eene  donkerroode  klenr.  Deie  heester  gieeit 
in  boschachtige  streken,  rooral  aan  dendiria- 
kant,  in  het  wild  en  wordt  in  de  tninen  ge* 
kweekt  (sie  bggaande  flgnnr).  De  meest  be- 
kende soorten  agn  F.  ofmbu  en  F.  LtuUma. 
Sneeuwbes  (Syniphoricarpaa  racesMSU 
MSeL)  is  de  naam  van  een  nit  Amerika  s^ 
komsógen  heester,  die  onder  dea  naam  ns 
rmdi^Aoomfje  algemeen  in  onae  toinen  ?tm- 
komt.  Hg  onderscheidt  aich  door  agne  ofste, 


ii^^fó  .1 


De  sneeuwbal. 


Noorwegen,  binnenland  70°  N.  B.,  1 021 ;  kost 
70%  884,  —  Alpen  46-47°  N.  B.,  2  700,  — 
Cancasus  41— 441/3  N.  B.,  oostagde  4300  en 
westzgde  8570,  —  Himalaya  26°  N.  B., 
znideigke  helUng  4  940  en  noordeigke  5  570,  — 
Tibet  19-36°  N.  B.,  5  820,  —  Kilimand^jaro 
3°  Z.  B.,  5  000,  —  Andes  0°.  4820,  —  An- 
des  in  Patagonië  42°  Z.B.,  1830,  — en  Straat 
van  Magelhaens  52V2^ZB.,  1100.  De  sneeu w- 
grens  1^  derhalye  het  hoogst  in  Tibet  en 
daalt  in  Patagonië  (op  de  breedte  van  Bome) 
tot  1830  Ned.  el.  Op  het  noordeigk  halfrond 
daalt  de  sneeawgrens  nergens  tot  de  opper- 
vlakte der  zee,  —  't  geen  wel  degeigk  plaats 
heeft  op  het  aoideigk  balArond;  bet  geschiedt 
er  reeds  op  het  eiland  Zoid  Oeorgia  en  op  het 
Eergoeleneiland,  op  de  breedte  van  Enge- 
land en  Ierland  gelegen. 

Sneeuwbal  (yibnmam  Opnlns),  ook  hal- 
rooê  en  OeldêTéche  rooê  geheeten,  is  de  naam 


gave  bladeren,  door  tot  eindelingsche  aren  ver 
eenigde,  roaeroode  bloemen  en  vooral  door 
zgne  op  radgsen  geigkende  vruchten.  Hf 
behoort  tot  de  t'amilie  der  Kampêrfodiê-aeküfa 
(Caprifoliaeeae). 

Sneeuwhoen  (Lagopus  rMta.)isdeDsaii 
van  een  vögeleDgeslacht  uit  de  Amilie  der 
Boickkotmdarê  (Tetraonidae  XeooA).  Hetom^at 
aeer  gedrongen  vogehi  met  ylengehi  van  mid- 
delmatige lengte,  een  korten,  afgerosdea 
staart,  een  kleinen  snavel,  betrekkeigk  kert^ 
gevederde  pooten  en  lange  nagels.  Het  «i^ 
êneeuwkoen  (L.  albus  NUU.)  is  44  Ned.  diüm 
lang  en  tnsschen  de  vleugeltoppen  6é  N*d. 
duim  breed,  in  den  winter  wit  met  swsrte 
staartvederen  en  donker  bruine  strepen  op  de 
slagpennen,  in  den  aomer  biain  ^^^^^^ 
wit  geteekend  en  met  een  roeden  kaa.  om 
bewoont  bet  noorden  van  de  Onde  ^ 
Nieuwe    Wereld    en    trekt    in    dea  winter 


8NEEUWH0EN— SKELL. 


589 


oaar  bet  nlden,  loodat  het  iMi  tot  in  Oost- 
Pnrisen  Tortoont.  GewoonlSk  hondt  het  iQii 
▼erbl|if  op  de  koogrUkten  en  tndetoendn*B; 
het  Toedt  lich  met  plftntaardige  stoffen,  in  den 
winter  met  knoppen  Taa  berken-  en  wilgen- 
boomen,  en  de  hen  legft  in  een  pltt  neet  onder 
■tmikgewM  9  tot  15  geelbroin  geWekte  eie- 
ren. Dit  hoen  lerert  leer  imakdVk  Tleeseh. 
Voorts  heeft  men  bet  SdMsdkê  ên0$uwhoen  (L. 
■coCtens  Gffttv),  alsmede  het  AlpêmneetmhoM 
(L.  ftlpinns  JSUli.)^  welk  Uuitste  in  de  Alpen, 
PyreneeSn  enz.  gerenden  wordt 

Sneeuwkiolge,  lie  GélaMihus. 

SneeawUin,  sie  6immw, 

Sneeuwsohoenen  sgn  bonten,  op  sohaat- 
een  geigkende  toestellen,  ter  lengte  van  IJb 
tot  2  Ned.  el,  waarvan  men  lieb  in  Skan- 
diaaTie  en  elders  op  de  jaebt  bedient,  om 
sich  snel  orer  eene  bevroaene  sneenwTlakte 
te  knnnen  bewegen.  Om  zich  te  onderstennen 
bezigt  men  tevens  een  stok,  die  van  onder 
voorzien  is  vaa  eene  scbyr. 

Sneeuwval  (De)  of  Unriene  ontstaat  in 
bet  gebergte,  wanneer  de  vochtige  sneenw 
op  of  naby  den  top  zich  losmaakt  van  de 
belling,  langs  deze  voortrolt,  daarbg  gestadig 
toeneemt  in  massa  en  eindeiyk  met  groote 
snelheid  en  donderend  geraas  nederstort  in 
bet  daL  De  sneeuwvallen  komen  op  sommige 
plaatsen  fai  bet  hooggebergte  dikwgis  voor  en 
ztfn  gevaarlek  voor  de  reizigers,  die  er  door 
medegesleept  en  eronder  bedolven  worden.  Om 
die  reden  beeft  men  op  de  bergwegen  boven 
de  meest  bedreigde  plekken  gaanderVen  ge- 
bouwd, waaronder  men  veilig  zQn  tocht  kan 
vervolgen,  omdat  de  sneeuwvallen  er  over- 
heen rollen.  Reizigers,  die  in  den  zomer  het 
Berner  Oberland  doorkruisen,  zQn  allidit  in  de 
gelegenheid,  een  sneeuwval  waar  te  nemen, 
w  mneer  zQ  den  Wengero-Alp  bezoeken  en 
vandaar  het  oog  vestigen  op  de  Jungfirau, 
van  wiens  helling  er  gedurig  in  bet  Trtta- 
letendal  nederdalen. 

Snelheid.  Een  lichaam,  dat  door  eene 
kracht  in  beweging  is  gebracht,  verandert 
van  plaats  en  snelt  voorwaarts  in  eene  be- 
paalde richting.  Ondervindt  het  geenerlei  weer- 
stand, dan  zal  bet  in  die  bewc^ng  volbarden 
en  steeds  in  geigke  tyden  gelfke  wegen 
doorloopen.  Aan  den  doorloopen  afttand,  ge- 
deeld door  den  daartoe  gebedgden  tgd,  geeft 
men  den  naam  van  tnOhmd,  Deze  is  alaoo 
de  weg,  dien  bet  lichaam  in  de  tgdseen- 
beid,  bQv.  in  éene  seconde,  aflegt  Wer- 
ken gedurende  die  beweging  andere  kraeb- 
ten  op  zulk  een  lichaam,  dan  kan  men 
niet  meer  spreken  van  zQne  snelheid  In  bet 
algemeen,  maar  enkel  van  zt|ne  snelheid  op 
een  bepaald  punt  ntfner  baan  of  op  een  ge- 
geven oogenbUk.  Men  verstaat  dan  daaronder 
den  weg,  dien  het  lichaam  in  de  tgds- 
eenheid  doorloopen  zou,  wanneer  het  zich 
met  de  op  dat  punt  of  op  dat  oogenblik  ver- 
kregene  snelheid  bleef  voortbewegen.  In  eene 
seconde  is  b0v.  de  snelheid  van  de  volgende 
voorwerpen  de  in  Ned.  el  daarachter  geplaat- 
ste: van  eeoe  slak  0,00167,  —  van  eeninlian- 
terist  (gewonen  pas)  1,  (etormpas)  1,5,  —  vaa 
eene  bramseilskoelte  8,2,  -^  van  een  snelzeilend 
schip  4,67,  — -  van  eene  stoomboot  6,84,  —  van 
een  rendier  voor  eene  slede  8,  —  van  eene 
locomotief  en  van  een  geoefend  sohaatsenrH- 


der  12,  —  van  een  storm  22,  —  van  een 
windbond  27.  —  vaa  een  orkaan  44.  —  van 
eene  postduif  45,  —  van  bet  geluid  888,  — 
van  een  24-ponds  kanonskogel  560.  De  snel- 
heid van  bet  middenpunt  der  Aarde  in  hare 
baan  om  onze  Zon  is  4,  —  die  van  bet  licht 
22000  en  die  van  de  electriciteit  60000  geogr. 
mSl  tal  de  seeonde. 
SnelL  Onder  dezen  naam  vermelden  wj): 
Lmdmi^  8iM^  een  uitstekend  voorstander 
der  vrUAnnige  beginselen  in  Zwitserland.  HQ 
was  geboren  den  6den  April  1785  te  Idstein 
ia  het  voormalig  hertogdom  Nassau,  studeerde 
te  Oleszen  en  werd  leeraar  aan  het  gymna- 
sium in  zQue  geboorteplaats  en  vervolgens 
directeur  van  dat  te  Wetzlar.  Na  de  beruchte 
.Bepalingen  van  Karlsbad  *  evenwel  ontving 
bV  wegens  zUne  vrVzinnige  gevoelens  zQn 
ontslag,  ging  in  1824  naar  Londen,  waar  hif 
door  privaatlessen  in  z|)n  onderhoud  voorzag, 
maar  keerde  weldra  om  redenen  van  geaond- 
beid  naar  bet  vaste  land  terug  en  hidd  te 
Basel  voorlesingen  over  Qrieksche  letterkunde 
en  wQsbegeerte.  Na  de  Julinmiwenteling  van 
1880  werkte  hS  Uverig  mede  aan  de  staat- 
kundige hervorming  van  Zwitserland,  haastte 
sidi  in  1881  met  de  redactie  van  den  „Be- 
pubükaaer**,  erlangde  het  burgerrecht  in  bet 
canton  Zttrich  en  werd  er  gekozen  tot  Ud 
van  den  Qrooten  Baad.  Na  de  stichting  der 
boogeschool  te  ZOrich  aanvaardde  hy  er  een 
professoraat  en  later  een  te  Bern.  Hier  echter 
kwam  hg  in  strtfd  met  de  heerschende  party 
en  moest  in  het  ni^|aar  van  1886  het  canton 
verlaten.  Nu  keerde  h0  naar  Zfirich  terug  en 
kwam  er  zoowel  in  verzet  tegen  het  beroepen 
van  D.  F.  Séramn  als  tegen  het  toenemend 
pietismus  en  had  in  het  algeoMon  door  zUne 
verstandige  oppositie  een  gunstigen  invloed  op 
bet  volk.  In  1844  ontwierp  hU  de  petitie  aan 
den  groeten  Baad,  waarin  de  ophefliog  van 
de  Orde  der  JezuYeten  werd  gevnagd.  Gedu- 
rende een  vrg  lang  verbluf  in  Nassau  wasbti 
in  denzelfden  geest  in  Duitsche  dagbladen 
werkzaam.  Na  z^n  terugkeer  in  Zwitserland 
in  1847  O^erde  bU  weder  tegen  de  JezuYeten 
en  den  Sonderbnnd  en  voor  de  invoering 
eener  nieuwe  Bondseoastitutie.  Hg  vestigde 
zich  vervolgens  te  Kusznacht  en  hield  er  zich 
bezig  met  het  onderzoek  der  socialistische  be- 
ginselen. Hg  overleed  den  5den  JnU  1854. 
Van  i4|ne  geschriften  vermelden  wy  bet  tweede 
deel  van  het  „Handbuch  der  Kant'schen  Pbi- 
loeophle  (1883)",  waarvan  het  eerste  geleverd 
was  door  zQn  vader  en  zyn  oom  (desgeiyks 
geleerde  mannen,  inzonderheid  op  het  gebied 
der  wysbegeerte),  —  en  het  ,.Handbuch  des 
Schweizerischen  Staatsrechts  (1844,  6  dln)*\ 
Wühdm  SmM^  een  verdienst^k  rechtsge- 
leerde en  een  broeder  van  den  voorgaande. 
Hy  werd  geboren  te  Idstein  den  89ten  April 
1789,  studeerde  te  (Heszen  en  zag  zich  be- 
noemd tot  rechter  van  instructie  te  Dillenburg. 
Wegens  een  geschrift  over  de  Domeinen  van 
Nassau  ontving  hy  zyn  ontslag,  aanvaardde 
tn  1819  een  hoogleeraarsambt  te  Dorpat, 
maar  zag  zich  door  reactionaire  vyanden  i;e- 
drongen  daarvan  alMand  te  doen,  waarna  hy 
in  1821  beroepen  werd  als  professor  te  Basel. 
Vanhier  vetrok  hg  in  die  betrekking  in  1828 
naar  Zürich  en  in  1885  naar  Bern.  Ook  bg 
werd  hier,  evenals  zyn  broeder,  wegens  vry- 


690 


SNELL— 8NELLIUS 


lUmige  geyoelens  uit  het  caatoo  rerbaBneii. 
Nu  Yemigde  hüt  lich  in  BaaelUnd,  werd  er 
lid  Tan  den  Lsndraad,  doch  keerde  Terrolgent 
naar  Bern  temg,  waar  hV  den  Saten  Mei  1861 
orerleed.  Hy  is  de  etiohter  van  eene  nieawe, 
aeer  invloedryke  rechtageieerde  tehool  in 
Zwitserland. 

Karl  SmU^  een  Terdienateiyk  wit-  en  na- 
tnnrlnindige,  tot  de  bloedTorwanten  der  beide 
▼oorgaanden  beboorende.  Hy  was  gelMren 
den  lOden  Janoari  1806  te  Dachsenhanaenf 
werd  in  1829  leeraar  aan  het  gTmnaeiaai  te 
Dreeden,  in  1864  hoogleeraar  ta  Jena  en 
aelureef  o.  au  „Einleitnng  ia  die  Differential- 
nnd  Integralrechnang  (1847—1861,  2  dln/\— 
„Lehrbach  der  geradünigen  Planimetrie  (2de 
dmk  (1869)'',  —  „Kreialehre  nnd  ebene  Tri- 
gonometrie (1868)*',  —  „Newton  and  die  me- 
chaniaehe  Natnrwiiaenschaft  (2de  dmk  1868V', 
—  „Die  Schöpfting  des  HeDsehen  (1868)",  — 
en  «Nikolaat  Kopemikns  (1873)". 

Snellaert  (Ferdinand  Aagostyn),  een  rer- 
dienateiyk  Vlaamsch  solirOrer,  geboren  den 
2lBten  Juli  1809  te  KortrQk,  stodeerde  aan 
de  militaire  geneeskundige  school  te  Utrecht 
werd I. in  1829  oifloieryan  geaondheid  teAnt- 
weq>en,  bleef  tot  1886  in  Nederlandschen 
dienst  en  restigde  aich  in  1838  aispractisch 
geneesheer  te  Qent,  waar  h0  den  3den  Jnli 
1872  oyerleed.  Om  den  Franschgesinden  geest 
in  België  te  bestryden  en  de  liefde  Toor  de  na- 
tionale letterkunde  aan  te  wakkeren,  stichtte 
hy  reeds  in  1836,  gedurende  zyn  Tcrbiyf  te 
Glent,  met  anderen  het  letterkundig  genoot- 
schap: „De  tael  is  gansch  het  volk",  —  yoorts 
in  1847  het  tydschrift:  „Kunst  en  letterblad", 
hetwelk  hy  tot  in  1843  redigeerde.  Met  Blom- 
mtmt  wekte  hy  in  1840  het  volk  op  tot  een 
algemeen  petitionnement  ter  opruiming  der 
hindernissen,  die  aan  het  gebruik  der  Yiaam- 
sehe  taal  werden  in  den  weg  gelegd  en  bleef 
steeds  in  woord  en  gesdirift  een  onvermoeid 
stryder  voor  deie  bew^ng.  Hy  was  secretaris 
en  opsteller  yan  het  verslag  der  beruchte 
Orierencommissie,  ingesteld  door  het  Staats- 
bestuur (1869).  Zyne  „Schets  eener  geschie- 
denis der  Nederbuadsche  letterkunde  (3de  druk, 
1866)"  Tond  groeten  by?al,  en  syne  „Vlaam- 
sche  bibUographie  (1861  en  1867)"  niet  minder. 
In  1847  werd  hy  lid  Tan  de  Académie  te 
Brussel  en  na  den  dood  van  WiUêmê  beaorgde 
hy  de  voortietting  van  diens  „Oude  Ylaamsche 
liederen  (1869)"  en  de  tweede  uitgave  van 
diens  „Beinaert  de  Vos  (1860)",  leverde  eene 
volksuitgave  van  de  „Oude  en  nieuwe  liecUM 
(1863  en  1864)",  plaatste  |n  de  door  de  Aca- 
démie uitgegeven  verxameling  van  Oud- Ylaam- 
sche dichtwerken  de  „Alezander*8  geesten" 
van  Moêflamt  (1860—1861,  2  dln)",  alsmede 
de  „Nederlandsche  G^edichten  uit  de  14de  eeuw 
van  Jan  BoemdaUy  Mmm  vam  Aken  en  anderen 
naar  het  Oxfordsoh  handschrift  (1869)",  en 
deed  daarenboven  vele  kleinere  geschriften, 
redevoeringen  en  gedichten  in  het  licht  ver- 
schynen. 

Snellen  van  Vollenhoven  (Samuël 
Constant),  een  verdiensteiyk  Nederlandsoh  en- 
tomoloog,  geboren  te  Rotterdam  den  19den 
October  1816,  studeerde  en  promoveerde  in  de 
wis-  en  natuurkunde  en  was  eenigen  tyd  con- 
servator van  's  Byks  museum  te  Leiden,  doch 
legde  die  betrekking  neder  en  vestigde  sich 


te  *s  (}ravenhage.  Hy  leverde  vele  bfArscen 
in  „Nieuwenhuls  Woordenboek  van  knuten 
en  wetenschappen",  de  „Algemeeme  Kanst-ca 
Letterbode"  en  den  „Spectator"  en  aehreeC 
onderscheidene  werken  over  natuuriyke  kia- 
torie,  Booals:  „De  inaeeten  welke  den  laad- 
bouwer  schaden  (1862)",  —  „(Mede  dierea 
(1869-1860,  2  dln)",  —  „De  inseetea,  hunne 
gedaantewisseling  en  levenswyae  (1879,  naet 
266  afbeeldingen)",  ena.  Hy  was  vootalftier 
der  Bntomologisehe  Yereeniging  in  Nederiaad. 

Snellius  of  AmUm*  van  Bogen.  Oaéet 
deaen  naam  vermelden  wy*. 

Bndolf  Snellims,  een  Nederlandsch  geleerde, 
geboren  te  Oudewater  den  8iten  October  1646. 
Hy  studeerde  te  Utrecht  ia  de  ietterm,  be- 
soeht  voorts  buitenlandsche  hoogeecholen  en 
sag  aich  te  Marburg  belast  met  hetonderwQs 
in  de  GMeksche  en  Latynsche  talen.  Na  ver- 
loop van  14  jaar  beaocht  hy  Italié  en  legde 
te  Pisa  sich  toe  op  de  geneeskunde.  Hier 
vertoefde  hy  2  Jaar,  begaf  sich  naar  Bome, 
keerde  naar  syn  vaderland  terug,  gaf  te 
Leiden  onderwys  in  de  voorbereidende  irelea- 
sehappen,  werd  er  buitengewoon  hoogleeraar 
in  de  wiskunde,  sag  er  sich  belast  met  de 
lessen  in  het  Hebreeuwsch,  werd  er  voorts  in 
1601  benoemd  tot  gewoon  hoogleeraar  in  de 
wysbegeerte  en  overleed  den  2den Aprill614. 
Hy  schreef  o.  a.:  „Oommentaria  ad  dialeetleaa 
Petri  Bami",  —  „Ethica,  methode  Bamea 
oonseripta",  —  „Expiicationesinarithmelieam 
Baad  (1696)",  —  „AnnoUÜones  in  ethkam 
etc.  OomelU  YalerU  (1696)",  —  en  i^arti- 
tiones  physicae". 

WiUebrordns  SMêUiui^  een  verdieaateiyk 
wis*  en  natuurkundige  en  een  aoon  vaa  den 
voorgaande.  Hy  werd  geboren  te  Leiden  in 
1691,  sou  in  de  rechtsgeleerdheid  studeer^ 
maar  gevoelde  aich  veel  meer  aangetrokken 
door  de  wiskunde.  Beeds  op  syn  17de  Jaar 
beproefde  hy  het,  éen  der  verloren  werkea 
van  Apolloniut  Fêrgamui  „De  seotione  deter- 
minata^'  te  herstellen  en  g^zyne  naaporingen 
uit  onder  den  titel  van  ApoUonimt  BmUmu 
(1601).  In  1610  hield  hy  vooriesingen  over 
den  „  Algamest'*  van  FtoUmaem  en  deed  eene 
reis  naar  Duitschland,  waar  hy  kennia  mankte 
met  7)feko  Brako  en  KepUr.  Yoorta  beaocht 
hy  Frankryk  en  Zwitserland  en  werdin  I6U 
buitengewoon  en  2  Jaar  later  gewoon  hoog^ 
leeraar  te  Leiden.  Hy  heeft  groeten  roem  ver- 
worven door  de  naar  hem  genoemde  wet  van 
de  straalbreking,  nameiyk,  dat  by  den  over- 
gang van  een  lichtstraal  van  de  éene  stof  ia 
eene  andere  het  quotiënt  van  den  sinus  van 
den  hoek  van  inval  door  dien  van  den  hoek 
van  breking  eene  standvastige  waarde  heeft, 
—  alsmede  door  de  invoering  van  de  trigono- 
metrische  methode  by  de  graadmeting,  eene, 
methode,  die  nog  altyd  wordt  toeg^ast  In 
éen  syner  werken,  na  syn  dood  door  Sort^Ê- 
«iiw  uitgegeven,  wordt  het  eerst  de  sande- 
mentdriehoek  vermeld,  en  zyn  gesdirift  over 
de  aeevaart,  getiteld:  „Tiphys  Batavus"  bevat 
belangryke  opmerkingen  over  de  loxodromisohe 
lyn.  IntusBchen  was  hy  niet  vry  van  imgeloot; 
aooals  biykt  uit  syne  „Descriptio  cometae 
anni  1618  (1619)".  Hy  overleed  den  SOstim 
October  1626,  en  van  syne  overige  geseliriftBn 
vermelden  Wy:  „De  re  nummaria  (1613)",  -* 
„Oyclometricns    seu    de    circuli    dimensione 


SNELI 


. .  I.    .  ,1  ,^  ■  _;  iMU 


1 11  vf'rr^tiH'ltt*'  iiilitiülli'n  <KfU*nU  "-  HAiT^r). 


Vt.  yteemh'nkHïieljif^i'i*  (S<ibinioi'.<i  Wpriipr  u.  Stein]. 


4»  Snclpera  yool*  liet  di-ukk^u  m(?t  twee  kleuveu  ( Koewig  u>  Buupr;. 


Kiig«lieli«  ifw 


Geïllustreerde  Eucyclopaedie.    2de  druk. 


EESEN. 


tK  Hütatiemelpf  i*  voor  liet  drukken  vru  illustratie?!  ( Macliiaenfabrbk  Aiigsbor^ ). 


Aberty - ileg'eMrukaueïpere  van  Weilei"  fA.  Walilow 


S,  Rfttlnef'rinTfl  mH  lea  fyliiulfr!^  t  W.  F.  Heim). 


Bij  het  artikel :  Snelpersen. 


SNKLLIÜS-SNIPPEN. 


591 


(1621)",  —  en  „De  canm  nayiam  et  renavali 
(1624)". 

Snelpersen.  Deze  zya  beschreveD  in  het 
artikel  Boêkdrukhuui.  De  merkwaardigste  soor- 
ten ziet  men  afgebeeld  op  nevensgaande  plaat 

Snepper  is  de  naam  van  een  heelkundig 
werktuig,  waarvan  eene  veer  en  éenofmeer 
meftjes  &  voornaamste  bestanddeelen  z|)n.  Voor 
het  aderlaten  gebruiken  velen  den  laatsuepper 
met  éen  me^je.  dat  bj)  het  loslaten  der  veer 
den  wand  van  het  bloedvat  doorsnijdt,  en  bO 
het  koppen  bezigt  men  den  kopsnepper  met 
onderscheidene  me^ea,  welke  ,  insnQdingen 
maken  in  de  huid. 

Sniadeoki  (Johan),  'een  verdienstelijk 
PoolBch  sterrenkundige  en  schryver,  geboren 
den  29sten  Augustus  1756  te  Znin  in  Posen, 
studeerde  te  Eiakau,  werd  er  hoogleeraar  in 
de  wiskunde,  reisde  in  Duitschland,  Italië, 
Frankrtik  en  Engeland,  zag  zich  in  1807 
benoemd  tot  hoogleeraar  te  Wilna,  IJverde 
met  KoUontaj  voor  de  reorganisatie  van  het 
onderwijs  in  Polen  en  overleed  te  2ii^zun7 
bg  Wilna  in  1830.  HU  schreef  o.  a.  eene 
„Sferische  trigonometrie"  en  eene  „Mathema- 
tische geographie  (Sde  druk,  1818)"  en  z|jne 
gezamenlijke  werken  z|Jn  in  1837  in  7deeien 
uitgegeven.  —  Zyne  broeder  ^cirAM,  geboren 
in  1768,  was  geruimen  t|Jd  hoogleeraar  in  de 
scheikunde  te  Wilna  en  schreef  o.  a.  eene 
„Theorie  der  bewerktuigde  schepping". 

Snieders.  Onder  dezen  naam  vermelden  wQ: 

Jiom  EtMter  Snieders,  een  verdienstelQk 
Ylaamsch  letterkundige,  geboren  te  Bladel  in 
Noord  Brabant  den  228ten  Kovemberl812.HU 
studeerde  te  Leuven  in  de  genees-,  heel-  en 
verioskunde  en  promoveerde  in  1838,  waarna 
htJ  zich  te  Turnhout  vestigde  en  de  bevorde- 
ring der  Ylaamsche  letterkunde  zeer  ter  harte 
nam.  H|J  stichtte  de  maatschappij :  „De  Dage- 
raad", en  schreef  o.  a.  „Het  kind  met  den 
helm  (1852)",  —  „Dorpsverhalen  (1854)",  — 
„De  hut  van  Wardije  Nulph  (1864)".  —  „Uit 
de  kronyken  van  Turnhout  (1855)* ,  —  „De 
meesterknecht  (1855)",  -^  „Amanda  (1855,  2 
dln)",  —  „Doctor  Marcius  (1858)",  —  „De 
lelie  van  het  gehucht  (1860)",  —  „Op  de 
grenzen  (1860)",  —  „Brecht  Bakels  (1861)", 

—  „De  gouden  Willem  (1866)",  —  „Het  Pa- 
radQs  (1865)",  —  „Op  de  pijnbank  (1867,  2 
dln)",  —  „Het  wonder  van  StHubert  (1869)", 

—  „Mentor  (1870,  2  dln)",  —  en  „De  geuzen 
in  de  Kempen  (1875,  2  dln)". 

A^guH  Sitiêdêrêj  een  broeder  van  den  voor- 
gaande en  desgelijks  geboren  te  Bladel  den 
9den  Mei  1824.  Aanvankelijk  legde  hU  zich 
toe  op  de  boekdrukkunst,  doch  werd  in  1845 
medewerker  aan  het  „Handelsblad  van  Ant- 
werpen", waarvan  hQ  sedert  jaren  hoofdre- 
dacteur is.  H0  schreef  o.  a:  j,M0ne  eerste 
zangen  (1848)'\  —  „De  arme  schoolmeester 
(1851)",  — -  „De  Landverrader,  een  verhaal 
met  geachiedkundige  herinneringen   (1852)", 

—  „De  Dorpspastoor,  historische  tafereelen 
uit  den  t|jd  der  Fransche  overheersching 
(1853)",  —  „De  Orgeldraaier,  een  verhaal 
uit  den  Jare  1817  (1854)",  —  „De  Gasthuis- 
non (1855)",  —  „De  verstooteling,  uit  het 
hedendaagsche  leven  (1856)",  —  „Het  Ver- 
vallen Huis  (1867)",  —  „De  Fortuinzoekers 
(1858)",  —  „De  Wolflager  (1860)",  —  „Arme 
Jalia    (1861)*',  —  „Het  Jan  Klaassen  spel, 


met  levende  beelden  uit  onzen  t|Jd  (1868)", 
—  „Verborgen  geluk  (1867)",  —  „Gedenk- 
boek van  den  oorlog  (1870-1871)",  —  „Da 
Koningin  van  het  voetUoht  (1875)",  —  „De 
Speelduivel  (1877)",  —  „Oranje  in  de  Kem- 
pen (1876)",  —  „Antwerpen  in  brand, 
tafereelen  uit  den  Jare  1576  (1876)",  —  „Anne 
Dleu  Ie  veut  (1877)",  —  „De  kraaien  zullen 
het  uitbrengen  (1879)",  —  „AUeen  in  de 
wereld  (1880)".  —  en  „VUU  Platelle  (1880). 
zyne  „Volledige  werken"  verschenen  in 
1876-1878  in  20  doelen. 

Snjjbiet,  zie  JBeetworteL 

Snijders  (Frans)  een  verdienstelijk  die- 
renschilder,  geboren  te  Antwerpen  in  1579, 
ontving  onderwys  in  de  kunst  van  A.  va» 
Balen  en  koos  reeds  vroeg  het  genre,  waarin 
by  een  Europeeseben  naam  verwierf.  Men  weet 
niet  met  zekerheid,  of  by  Italië  bezocht  heeft 
Een  paar  Jaar  vertoefde  by  aan  het  Hof  van 
Aartshertog  Albm  t  te  Brussel  en  legde  in  de 
school  van  Mubene  zich  toe  op  het  schilde- 
ren vap  het  Jachtbedryf.  Eene  „Wilde  awy- 
neujacht"  in  het  museum  te  Dresden  wordt 
voor  zyn  meesterstuk  gehouden.  Ook  teMün- 
chen,  Weenen  en  Pi^s  vindt  men  stukken 
van  zyne  hand.  In  het  Maurltshuis  te  *b  Graven- 
hage  heeft  men  van  hem  eene  groote  „Herten- 
Jacht",  alsmede  eene  „Keuken  met  wild  en 
groenten",  en  in  het  Byksmuseum  te  Amster- 
dam twee  „Stillevens"  en  eene  „Jacht  op 
krokodillen".  Hy  overleed  in  1657. 

Snijdervogels  noemt  men  kleine  Oost- 
Indische  vogels,  tot  de  orde  der  ZamgvogeU 
(Cantatores)  en  wel  tot  de  geslachten  Orthoto- 
miu  en  Frinia  behoorend.  Zy  onderscheiden  zich 
door  een  ongemeen  kunstigen  nestbouw.  De 
meest  bekende  soort  is  £e  van  Ceylon  en 
Hindostan  (OrthotomussutoriusX.);  deze  kiest 
tot  het  vervaardigen  van  zyn  nest  een  heester 
met  vry  groote  bladeren,  plukt  katoen  van  den 
katoenboom,  spint  daarvan  met  bek  en  poë- 
ten een  draad  en  naait  dan  2  of  3  dier 
bladeren  door  middel  van  lange  steken  aan 
de  randen  aaneen.  In  de  daardoor  gevormde 
holte  brengt  hy  katoen  en  vederen  om  er 
vervolgens  eieren  op  te  leggen.  De  Javaansche 
snydervogel  (Prinia  familiaris  Horef.)  handelt 
op  dezelfde  wyae,  maar  bezigt  als  naaigaren 
zyde,    nameiyk    het  spinsel  van  rupsen. 

Snikken  is  een  krampachtig  inademen, 
door  zenuwaandoeningen  veroorzaakt  Het  is 
verwant  aan  den  hik,  doch  deze  heeft  by  elke 
inademing  slechts  eenmaal  plaats,  terwyi  het 
snikken  gedurende  eene  ademhaling  meerma- 
len geschiedt. 

Snippen  zyn  vogels  uit  de  orde  detSteU- 
loopers  (Grallatores)  en  uit  de  £unilie  der 
Lan^sMaveligen  (Longirostres)  of  SnipachHffe» 
(Scoiopacidae).  Zy  hebben  een  langen,  dun- 
nen, rechten  snavel,  aan  weêrszyden  met 
eene  groeve  voorzien,  doorboorde,  lange 
neusgaten  aan  den  wortel  van  den  snavel, 
vry  groote  oogen,  matig  lange,  dunne  pooten 
en  van  voren  met  schilden  bedekte  voetwor- 
tels.  zy  leven  van  insecten,  jonnen  en  slak- 
ken, sommige  ook  van  zaden,  toeven  in  het 
voor-  en  naiBxr  in  ons  land,  maar  broeden 
er  zelden.  Wy  kennen  in  Nederland  4  soor- 
ten, nameiyk:  de  houtenip  (Scolopaz  rosti- 
cula  X.),  de  grootste  soort,  op  den  kop,  den 
nek  en  de  rugzyde  grys,  roestbruin  en  don- 


692 


8NIPPEN-SNOIL8KY. 


kerbintn  gemannerd,  aan  de  keel  witachtig,  op 
de  bont  en  onder  den  baik  grtfs  met  brnlne  stre- 
pen en  aan  de  pnnt  yan  den  staart  bmingrOs; 
stj  TÜegt  bO  nacht  en  boadt  sicb  des  daan 
Terscholen  in  het  bosch;  —  Ae  podmip  (8. 
iD%)or  X.)f  die  slechts  lelden  voorkomt;  — 
de  watêrtmp  (8.  galUnago  L.)  met  een  rossen, 
aan  weérssQden  bmin  gestreepten  kop,  don- 
kerbraine  Tlekken  op  Talen  grond  op  bals  en 
krop,  witte  borst  en  bnik,  roestklenrige  staart- 
pennen  met  swarte  ligsagbanden  en  donker- 
awarten  mg  en  ylengels,  gemarmerd  met 
roestklenrige  Tlekken.  I^ese  snip  komt  het 
meest  Toor  en  bloedt  in  Groningen  en  Noord- 
Brabant.  ZQne  eieren  ign  gr^Mchtig  groen 
met  broine  Welles;  —  dndelQk  het  hohfê  of 
de  hatÊrmip  (8.  gallinnU  X.),  Teel  kleiner 
dan  de  TODrgaande  soorten,  met  pnntige,  Tale 
Btaartpennen  en  groene,  metaalglanzige  Tederen 
op  den  mg.  Dese  Togel  broedt  zelden  by  ons 
en  is  seer  ongestadig  in  s|)neTlneht. — Al  die 
soorten  leyeren  nitmnntend  fdldbraad. 

Snoeien  (Het),  eene  belangrUke  knnstbe- 
werking  in  tninbonw  en  hontteelt.  bestaat  in 
het  wegnemen  of  inkorten  Tan  takken  en  ge- 
schiedt hoofdzakelQk  om  de  sappen,  welke 
gebmikt  zonden  worden  Toor  de  afjsesneden 
loten,  ten  Toordeele  te  doen  komen  Tan  den 
gesnoeiden  boom,  en  ook  wel  om  aan  dezen 
eene  bepaalde  gedaante  te  gOTon  en  toegang 
te  Torschaffen  aan  licht  en  Incht  Is  het  soms 
ter  TorkrVging  Tan  betere  Tmchten  Tan  be- 
lang, die  sappen  in  een  kleiner  aantal  takken 
te  concentreeren ,  men  Teriieae  daarbij  niet 
nit  het  oog,  dat  een  boom  nooit  te  Teel  bla- 
deren kan  hebben.  Eene  Termindering  Tan 
dese  leidt  allicht  tot  eene  Tertraging  der  le- 
TensTerrichtingen.  Daarom  is  het  snoeien  Tan 
opgaand  hout,  waarbij  ^^  niet  om  Tmchten, 
maar  om  hontrermeerdering  te  doen  is,  ge- 
woonlQk  niet  aan  te  boTelen.  Het  snoeien 
Tan  Trnchtboomen  Tereischt  Teel  kennis  en 
omzichtigheid,  daar  men  zorsen  moet,  het 
Tmchthoat  niet  weg  te  nemen.  De  plaats  toch 
waar  de  boomen  de  Trachten  Tormen,  is  zeer 
TerschiUend,  blJT.  de  noteboom  op  het  bont 
Tan  hetzelfde  Jaar,  de  wijnstok  op  dat  Tan 
bet  tweede  Jaar,  appel-  en  pereboomen  op 
dat  Tan  Troegere  Jaren.  Ook  de  tgd  Tan  het 
Jaar,  waarop  die  knnstbewerking  geschiedt, 
is  Terre  Tan  onTerschillig;  men  denke  slechts 
aan  het  bloeden  Tan  den  wijnstok.  Men  snoeit 
gewoonlijk  in  het  midden  Tan  den  winter  en 
Tan  den  zomer.  In  het  eerste  gOTzl  om  het 
overtollige  hout  weg  te  nemen,  —  in  het 
tweede  om  de  onderlinge  verhouding  der  tak- 
ken te  regelen  en  Ucht  te  verschaffen  aan  de 
vrachten. 

Snoek  (Esox  Incius  Z.)  is  de  naam  van 
een  visch  uit  de  afdeeling  der  Jreekmnni^en 
(Alalacopterigii)  en  de  familie  der  Snoekachü' 
gen  (Ësocii).  Hy  onderscheidt  zich  door  een 
lang,  dik  lichaam  met  langen  romp  en  korten 
staart,  zoodat  de  aarsvin  en  rngvin  ver  naar 
achteren  liggen.  Van  onzen  inlandschen  snoek 
is  de  voorkop  evenzoolang  als  de  kop  achter 
de  oogen,  terwijl  de  onderkaak  voor  de  bo- 
venkaak uitsteekt  De  staart  beslaat  het 
kleinste  vierdedeel  des  lichaams.  De  staart- 
vin  is  groot  en  diep  gevorkt  en  de  buikvin- 
nen  hebben  9  stralen.  De  bek  is  tot  onder 
den    voorrand  der  oogen  gespleten  en  met 


talrOke  pnntige,  kleine  tanden  op  ▼enebll- 
lende  beenderen  bezet,  terwgi  men  aan  de 
iQden  der  onderkaak  groote,  kraehtige  tsotdea 
ontwaart  De  schubben  sgn  seer  klein.  Op 
den  mg  is  de  huid  donker  oiyfgroen  met 
groene  en  geelachtige  vlekken  en  de  Imik 
is  vnil  wit  De  borst-  en  bnikvüraen  xQn 
Uehtbrain,  de  overige  vinnen  donkerder,  met 
groengele  en  witte  vlekken.  De  TraatmeM 
van  den  snoek  Is  zoo  groot,  dat  nen  be» 
den  haai  der  zoete  wateren  noemt;  hQ  ▼ver- 
slindt niet  slechts  Tlsschen  en  kikToraebeB, 
maar  ook  kiekens  en  ratten.  Wf  kmn  seer 
ond  en  zwaar  worden;  men  Tangt  wel  eess 
snoeken  Tan  85  Ned.  pond,  doch  him  rleeaeh 
is  Tooral  by  zulk  een  hoog  gewleht  zeer  dor. 
Het  is  bekend,  dat  dit  dier  dikwyia  in  hdder 
water  onbewegeiyk  geruimen  tyd  blflft  staan 
en  dan  dikwyis  met  een  strik  Taa  don 
koperdraad  gerangen  wordt 

Snoek  (Andries),  een  uitstekend  Neder- 
landsch  tooneelkunstenaar  en  niet  ten  onieehte 
.de  Nederlandsche  TaJma"'  genaamd,  werd  ge* 
Doren  te  Rotterdam  in  176e.  Beeds  vroeg 
moest  liy  zyn  Tader  missen,  zoodat  hg  meC 
zyne  zeer  Jeugdige  zusters  door  liet  gevea 
Tan  tooneelvoorstellingen  in  bon  onderhoni 
zocht  te  voorzien.  Dit  geschiedde  eerst  in  een 
afkonderiyk  lokaal  en  daarna  in  den  door  hen 
gehuurden  schouwburg  te  Botterdam.  Ka  de 
gebeurtenissen  van  1798  begaven  sB  zieh  aaar 
de  zuideiyke  Nederlanden,  maar  keerden  ia 
1795  naar  hunne  vaderstad  terug,  waar  4 
in  het  gebouw  „Utile  et  amusant^,  alamede 
te  Amsterdam,  meermalen  met  zoo  groeten 
byval  optraden,  dat  zy  eerlang  veibondeB 
werden  aan  den  Amsterdamschen  schonwbnif. 
Hier  werd  Snoek  het  sieraad  van  het  toonea!, 
vooral  in  het  hooge  treurspeL  Begaafd  met 
eene  krachtige  g^talte,  eene  volle,  wellsi- 
dende  en  buigzuae  stem,  geoefend  in  een 
indrukwekkend  en  eenvoudig  gebareoapel, 
zich  vereenzelvigend  met  de  door  hem  voor- 
gestelde karakters,  wekte  hy  de  algemeeae 
bewondering,  zelft  die  van  TViImo,  hoewel 
deze  de  Kederlandsche  taal  niet  verstond.  H| 
wist  de  toeschouwers  zóo  weg  te  slepen,  dat 
men  zyn  vergevorderden  leeftyd  niet  zag,  wan- 
neer hy  een  Jeugdig  persoon  voorstelde.  Hy 
overleed  den  8den  Januari  1829. 

Snoer  zonder  eind  (Het)  is  een  eeaigs- 
zins  veerloachtig,  meestal  van  leder  vervaar- 
digd, in  zichzelf  terugkeerend  snoer,  dat 
oTor  twee  rollen  gespannen  wordt,  teneinde 
de  omwenteling  van  de  éene  op  de  andeie 
over  te  brengen.  Gewooniyk  bezigt  men  het 
tot  het  overbrengen  van  kleine  krachten,  byv. 
tot  het  in  beweging  brengen  van  siypsieenen 
spinnewielen,  draaibanken  enz.;  dodi  in  dn 
Jongsten  tyd  heeft  men  het  snoer,  van  touw 
vervaardigd,  ook  aangewend  tot  het  overbren- 
gen van  de  beweging  van  de  as  van  e«a 
stoomcylinder  op  de  verschillende  werkluigea 
van  eene  fiftbriek. 

Snoilsky  (Karel  Johan,  graaf),  een  Zweednek 
dichter,  geboren  den  8sten  8eptember  1841  Ie 
8tokholm,  studeerde  te  Upsala,  be^  zich  ia 
1865  als  attaché  van  het  Zweedsch  gezant- 
schap naar  Parys,  werd  in  1866  tweede  en  in 

1874  eerste  secretaris  by  het  Departement  van 
Baitenlandsche  Zaken  te  Stokhotm,  vertrok  in 

1875  als    zaakgelastigde  naar  Kopenhagen 


SNOILSKY— S0BIË8KI. 


keerde  in  1876  naar  iQn  post  te  Stokbolm 
temg,  maar  nam  in  1879  xQn  ontslag  om  zicli 
op  reis  te  begeren.  H|)  schreef:  ,,8ffl&dikter 
{Kleinegedichten,  1864)*\— „Orchideer(18e2)*\ 
—  ,,Dlkter  (8de  dmk,  1878)",  —  en  „Sonetter 
(1871)",  waarna  bV  in  1876  tot  Ud  der  ZweeAKsbe 
Académie  werd  benoemd.  Z|)ne  gedichten  on- 
derscheiden sich  door  verhevene  denkbeelden, 
fHschheid  van  kleur  en  een  vloeienden  vers- 
bouw. Ook  leverde  hg  eene  nitmnntende  ver- 
taling der  gedichten  van  OötJke,  alsmede  eenige 
geschriften  over  mant-  en  penningknnde,  sooals : 
„Ett  svenskt  mnntkabinet  (1873)*'  en  .N^miis* 
matiska  meddelanden  (1876)",  benevens  onder- 
seheidene  bibliographische  opstellen  in  tt|d- 
sehriften. 

Snorken  noemt  men  het  geluid,  hetwelk 
dikwijls  de  ademhaling  van  slapenden  verge- 
zelt. Het  ontstaat  doordien  de  ingeademde 
lacht  het  zachte  gehemelte  (zie  Bekemdté) 
doet  trillen.  Dit  gel>eart  te  eerder  naar  mate 
de  hnig  langer  is.  Ook  ontstaat  het  snorken 
bO  eene  ziekelQke  verlamming  van  het  zachte 
gehemelte,  b^v.  bfl  een  aanval  van  Iteroerte, 
by  hersenschadding  enz.  Gaat  het  dan  met 
bewnsteloosheid  gepaard,  zoo  wordt  het  als 
een  ongnnstig  teeken  l>eschoawd.  Niet  zelden 
ontstaat  het  snorken  voorts  bQ  eene  uitzet- 
ting der  amandelen,  zoodat  het  alleen  door 
eene  verwydering  van  deze  weggenomen  kan 
worden. 

Snorri  Storluson  een  verdlensteigk 
Usiandseh  geleerde,  die  in  de  gescliiedenis 
der  Skandinavische  en  Uslandsche  letterkunde 
eene  gewichtige  rol  vervult,  werd  geboren 
in  1178  op  de  hoeve  Hvamm  op  IJsland  en 
behoorde  er  tot  éen  der  aanzienlijkste  ge- 
slachten, dat  der  Stwrlrnnffen.  Van  ztjn  derde 
jaar  af  werd  htj  opgevoed  bQ  Jon  LopU- 
MMi,  den  kleinzoon  van  SSmund,  HQ  besteedde 
een  aansdenlQk  gedeelte  zQuer  schatten  aan 
de  verbetering  van  het  landgoed  Reykholt 
Meermalen  bekleedde  hQ  het  ambt  vanopper- 
reehter,  in  die  dAgen  de  hoogste  waardigheid 
op  IJsland.  Aan  de  familietwisten  der  Sttir- 
Umffen,  waarover  de  „Sturlungasaga"  handelt, 
nam  hy  tfverig  deel,  schoon  niet  altyd  op 
loffelQke  wQze,  terwgl  hy  geenszins  is  vry 
te  pleiten  van  eer-  en  hebzucht.  In  1287  moest 
hy  voor  zyn  broeder  Sighvat  en  diens  zoon 
de  wyk  nemen  naar  Noorwegen  tot  Hertog 
SkuUy  met  wien  hy  tydens  zyn  eerste  verbiyf 
te  Noorwegen  (1218)  eene  harteiyke  vriend- 
schap had  aangeknoopt  Koning  Sdhmy  die 
hem  van  medeplichtigheid  aan  den  opstand 
van  SkuU  verdacht,  zag  hem  in  stryd 
met  het  uitgevaardigd  verbod  in  1289  naar 
Usland  terugkeeren,  beschuldigde  hem  van 
hoogverraad  en  zorgde,  dat  hy  den  22sten 
September  1241  te  Reykholt  door  zyn  eigen 
echoonzoon  Qitwrr  overvallen  en  vermoord 
werd.  Roemryker  dan  de  staatkundige  loop- 
baan is  de  letterkundige  werkzaamheid  van 
Snoffi  Simrhuon,  Deze  bleek  vooral  in  de 
^Heimskiingla",  eene  verzameling  van  16  sa- 
ga*s  omtrent  Konihgen  van  Noorwegen,  zooals: 
Sidfdan  de  Zwariê^  Sardld  Se^oonhaar^  Eakon 
dê  €hede,  Sarald  OrciafeU,  Olaf  TrytfVêtany 
•Olaf  de  SMge,  Magimê  de  &oede  enz.  Vóór 
dien  bundel  he^  men  eene  voorrede  en  de 
mythische  „ Ynglingasaga".  De  „Heimskringla- 
.**  is  overgeleverd  in  twee  handschriften, 
XIIL 


de  „Kringla**  en  „JOfraskinna",  welke  beide 
in  1728  te  Kopenhagen  verbrand,  maar  in 
afschriften  l)e waard  gebleven  zyn.  Omtrent 
het  aandeel  van  SMorri  Stwrhuam  aan  die  ver- 
zameling zQn  de  gevoelens  verschillend;  het 
is  niet  zeker  of  14  die  saga's  vervaardigd  of 
byeengevoegd  en  omgewerkt  heeft,  —  voorts 
of  men  ze  alle  dan  wei  gedeelteiyk  aan  hem 
moet  toekennen.  Het  is  intusschen  bekend, 
dat  hy  gebruik  maakte  van  voorhanden  saga's, 
en  het  is  zyne  voornaamste  verdienste,  dat 
hy  de  aanwezige  bouwstoffen  geschift  en 
gebruikt  heeft,  voorts  zyn,  volgens  geloof- 
waardige getuigenissen,  de  oudste  gedeelten  der 
jongere  „Edda"  van  hem  afkomstig.  Zie  onder 
Sdda. 

Snottolf  (Oyclopterus  lumpus  L.)  is  de 
naam  van  een  merkwaardigen  zeevisch,  die 
op  onze  kusten  meermalen  gevangen,  maar 
niet  gegeten  wordt.  In  plaats  van  buikvinoen 
heeft  hy  eene  flauw  uitgeholde  zuigschyf, 
waarmede  hy  zich  aan  steenen  en  rotsen  kan 
vastzuigen.  Hy  wordt  byna  y^  Ned.  el  lang 
en  heeft  een  hoog  lichaam  met  een  middel- 
matigen  kop,  kleine  oogen  en  een  kleinen 
bek;  zyne  huid  is  niet  met  schubben,  maar 
met  ruwe,  beenige  korrelQes  bezaaid  en  met 
zeven  overlangsche  ryen  grootere,  kegelvor- 
mige knobbels  bezet.  Zyn  geraamte  is  byna 
geheel  kraakbeenig;  zyne  borstvinnen  zyn 
afgerond  en  korter  dan  de  kop,  maar  loepen 
ver  naar  voren  tot  onder  de  keel,  terwyi  de 
eerste  rugvin  byna  geheel  onder  de  huid 
verscholen  en  de  staartvin  recht  afgesneden 
is.  In  den  rytyd  is  hy  firaai  gekleurd;  de 
buik  en  vinnen  zyn  dan  oranjekleurig,  de 
overige  deelen  bruinachtig  geel  met  oranje, 
purperrood  en  blauw  en  de  oogen  donkerrood. 

Snnitkevers  (Curcullonida)  is  de  naam 
van  eene  ftimilie  van  meestal  kleine  sohild- 
vleugelige  insecten  (Ck)leoptera),  die  zich  on- 
derscheidt door  een  hoomachtigen,  vooruitste- 
kenden snuit,  die  in  eene  zydelingsohe  groeve 
knodsvormige  sprieten  draagt.  Zy  leggen  hunne 
eieren  in  allerlei  plantendeelen.  De  larven, 
welke  pooten  en  oogen  missen,  leven  in  het 
voedsel,  dat  zy  gebruiken.  Men  kent  tegen- 
woordig 26000  soorten  van  snnitkevers..  Ons 
Vaderland  telt  daarvan  onderscheidene  soorten, 
waartoe  ook  de  ArorMitform  (zie  aldaar)  behoort 
Voorts  noemen  wy:  het  populiersnuitkevertje 
(C.  popnü  L.\  den  eiketunuithever  (C.quercus 
L.)  en  den  loUgentnuUkeüer  (O.  saUcis  X.). 

Soane  (Sir  John),  een  beroemd  Engehch 
architect,  geboren  den  lOden  September  1752 
te  Reading  in  Berlcshire,  ontwikkelde  zich 
onder  de  leiding  van  Qeorff  Danee  en  aan  de 
Koninkiyke  Académie  en  vertrok,  door  den 
Koning  ondersteund,  vervolgens  naar  Italië.  Na 
zyn  terugkeer  deed  hy  onderscheidene  groote 
gebouwen  verryzen,  onder  anderen  het  West" 
minsterpalefs.  In  1802  werd  hy  lid  der  Aca- 
démie en  in  1806  aan  haar  verbonden  als 
hoogleeraar  in  de  architectuur.  In  1833  stichtte 
hy  van  de  door  hem  verzamelde  kunstwerken 
een  museum  en  bestemde  eene  som  van  30  000 
pond  sterling  tot  onderhoud  en  verryking  dier 
stichting.  In  1830  gaf  hy  belangryke  „Memoirs'* 
in  het  licht  en  hy  overleed  te  Londen  den  20sten 
Januari  1837. 

Sobiëski,  zie  onder  Joihan  111^  koning 
van  Polen.  ^  Het  SehM  tan  St>biStki  is  de 

38 


594 


S0BIË8£I-80CIAALD£H0CBiLTI£. 


DMm  Tftii  een  sterreobeeld  Tftii  het  siildel0k 
hemeUuUürondy  toMchen  273^56'— 282^19'  rechte 
Uimming  eo  l'^W—WhT  nüderdecliiiatie. 
Het  is  alsoo  genoemd  door  SndUu  ter  eere 
Tan  Toomoemden  Koning  ran  Polen,  en  be^at 
11  voor  het  ongewapend  oog  lichtbare  sterren 
▼an  de  4de  grootte  en  daarbeneden,  alsmede 
een  sterrenhoop. 

Sooiaaldemooratie  Is  de  naam  van  eene 
richting  of  van  eene  partg,  die  den  toestand 
der  arbeidende  klasse  door  eene  omyerwerping 
van  den  bestaanden  burgerlijken  en  staatkun- 
digen toestand  wil  verbeteren,  inionderheid 
door  het  yerscbil  van  maatschappelQke  standen 
en  het  kapitaal  op  te  heffen.  Dit  streven  wordt 
ook  wel  met  den  naam  van  êocialitmms  be- 
stempeld en  aan  het  woord  toeialiti  geeft 
men  dikwQls  deielfde  beteekenis  als  aan  het 
woord  sonaaldemooraaif  doch  ten  onrechte, 
daar  de  oplossing  der  sociale  kwestie  ook 
langs  andere  wegen  wordt  beproefd.  Anders 
dan  in  de  meeste  andere  landen,  waar  iQ 
slechts  eene  schijngestalte  was  van  het  com- 
mmnitmmi  (sie  aldaar),  ontving  sQ  in  Duitsch- 
land  onder  de  leiding  van  Fmrdmamd  LasudU 
(zie  aldaar)  eene  lelbtandige,  nationale,  poli- 
tieke beteekenis.  De  vereeniging  der  verschil- 
lende socialistische  groepen  op  het  congres  te 
Qotha  in  1876  geschiedde  onder  de  verklaring, 
dat  het  commnnismus  de  grondslag  is  der 
Doitsche  sociaaldemocratie.  In  het  later  vast- 
gestelde programma  vindt  men  als  beginselen 
opgenomen,  „dat  arbeid  de  bron  is  van  allen 
ryiEdom  en  yan  alle  beschaving,  en  daar  al- 
gemeen voordeelbrengende  arbeid  slechts  door 
de  maatschappij  kan  verricht  worden,  soo  be- 
hoort de  opbrengst  daarvan  aan  al  hare  leden 
by  algemeene  verplichting  tot  arbeid,  volgens 
geltjk  recht,  naar  ieders  redelijke  behoeften; 

—  in  de  tegenwoordige  maatschappQ  zyn  de 
hulpmiddelen  tot  den  arbeid  een  monopolie 
der  kapitaalbesitters  en  de  hierdoor  ontstaande 
afhankelijkheid  der  arbeidende  klasse  moet 
beschouwd  worden  als  de  oorzaak  van  ellende 
en  slavernij,  in  allerlei  vormen'*.  De  arbei- 
dende klasse,  die  alzoo  tegenover  alle  andere 
klassen  eene  reactionaire  party  vormt,  streeft 
volgens  ^t  programma  naar  „vrijmaking  van 
den  arbeid"  door  de  middelen  tot  den  arbeid 
te  veranderen  in  een  gemeenschappelijk  eigen- 
dom der  maatschappij,  —  voorts  naar  eene 
maatschappelijke  regeling  van  al  den  arbeid 
met  eene  gemeenschappe^jke  aanwending  en 
rechtvaardige  verdeeling  der  opbrengst  van  den 
arbeid.  Jammer  slechts,  dat  b|j  dit  alles  in 
den  regel  wordt  uitgegaan  van  eene  geiykheid 
in  Ijver,  bekwaamheid  en  kracht  der  ver- 
schillende individn*s;  hieraan  toch  faalt  het 
dermate,  dat  veelal  ten  bate  van  luiheid  en 
onkunde  komen  zou,  wat  men  aan  naarstig- 
heid en  en  bedrevenheid  diende  toe  te  kennen. 
De  socialistische  arbeiderspartij  verlangt  alsoo 
een  vr|jen  Staat,  eene  socialistische  maat- 
schappU,  de  vernietiging  der  Qseren  loonwet 
door  anchaiBng  van  het  stelsel  van  loonarbeid, 

—  de  opheffing  der  exploitatie  van  den  mensch 
door  den  mensch  en  de  vereffening  van  alle 
maatschappelijke  en  staatkundige  ongelijkheid. 
In  bijzonderheden  begeert  z|j  van  den  Staat 
de  stichting  van  socialistische  werkvereeni- 
gingen  (coöperatie)  met  t^jstand  van  den 
Staat,  —  algemeen,  gel|jk  en  rechtstreeksch 


stem-  en  kiesrecht  met  geheime  en  verpB^te 
stemming,  —  rechtstre^Lsche  wetgeving  door 
het  volk,  —  beslissing  over  ooriog  en  vrede 
door  de  borgen,  —  kostelooae  recktbmaken 
en  scholen.  ZQ  eisoht,  dat  de  godsdieaat  worde 
aangemerkt  als  eene  private  aaagelegeaheM, 
als  de  zaak  van  ieders  geweten,  —  dat  eeae 
algemeene  progressieve  InkomstenbelafldBg 
worde  ingevoerd  ten  behoeve  van  den  Staat 
en  van  de  gemeenten,  —  dat  een  onbeperiEt 
recht  van  vereeniging  worde  toegestaan,  » 
en  dat  de  dagelijksche  werkuren  naar  de  be- 
hoeften der  maatschappij  worden  vastgestoU. 
Daarenboven  wil  s|j,  dat  men  den  arbeid  van 
kinderen  verbiede,  alsook  dien  der  vrouwen, 
voorzoover  deze  nadeellg  Is  voor  de  xede]||k- 
heid  en  gezondheid.  Eindeiyk  vordert  sg  van 
den  Staat  beschermende  wetten  voor  het  leven 
en  de  gezondheid  der  arbeiders,  een  gencmd- 
heidstoeaicht  op  de  arbeiderswoningen,  ^i^«ttf4f 
toezicht  op  de  verschillende  werkplaataen  4sr 
nijverheid  door  ambtenaren,  welke  door  de 
werklieden  gekozen  zlJn,  —  regeling  van  dan 
arbeid  der  gevangenen  en  een  zelAtendig  be- 
stuur voor  de  hulp-  en  ondersteuningskassen 
der  werkUeden.  De  beweging  der  sodaaldesM)- 
cratie  heeft  aanvankelijk  in  Duitsehland  gioot» 
vorderingen  gemaakt,  zooals  inaonderiiei& 
bleek  in  1877  bO  de  verkiezingen  voor  den 
Bijksdag.  Van  de  57»  millioen  oitgebnu^te 
stemmen  viel  bjjna  Vs  millioen  aan  de  canfi 
daten  der  sociaaldemocratie  te  deel,  en  vaa 
dezen  werden  12  gekozen.  Het  algemeen  dag- 
blad dier  part|j  is:  „Yorwftrts**,  te  Lieipai^ 
uitgegeven,  en  z|j  beschikt  dasrenboven  over 
onderscheidene  andere  bladen  en  over  de  se- 
cialistische  revue:  „Die  Zukunft".  —  Ka  de 
aanslagen  van  Bödd  en  NóbUii^  meende 
editer  de  Regeering  maatregelen  te  moeten 
nemen  tesen  de  uitspattingen  der  soctaaldeaio- 
craten.  Nadat  het  eerste  ontwerp  vna  eene 
wet  op  de  socialisten  den  24sten  Mei  1878 
door  den  Duitschen  Rijksdag  verworpen  waa, 
werd  de  vergadering  door  vom  Bitmmrek  ont- 
bonden. Na  een  hevigen  verkiesingstrSd,  waarin 
het  den  sociaaldemocraten  gelukte,  al  hunne 
aetels  op  drie  na  te  heroveren,  werd  eehter  de 
conservatieve  part|j  zoodanig  versterkt,  dat  men 
eene  vaststelling  van  het  wetsontwerp  ver> 
wachten  kon.  Onder  deze  omstandigheden 
werd  den  9den  September  1878  de  «ji^ag 
geopend.  Reeds  uit  de  troonrede  ble^  dat 
die  vaststelling  het  eenige  doel  der  nittlng 
was.  De  motieven  van  het  ontwerp  gaven 
eene  uitvoerig  overzicht  van  het  ontstann  der 
socialistische  beweging  in  Duitsehland;  s^ 
wezen  inzonderheid  op  haar  staathuiahond- 
kundig  karakter,  terw|jl  z|j  hare  staatkundige 
richting  nagenoeg  onaangeroerd  lieten.  Zg  be- 
toogden het  onvoldoende  van  reprewlofti 
maatregelen.  Van  groot  gewicht  waren  intas- 
schen  al  dadelQk  de  presidentskeuzea,  welke  be- 
wezen, dat  de  nationaalliberale  parlQ  nog  al- 
tijd de  meerderheid  had;  immers  de  president 
en  de  vice-presidenten  van  den  ontbondsn 
ROksdag  werden  herkozen.  Ook  de  gesteldheid 
der  partijen  tegenover  het  wetsontvrerp  waa 
weinig  gewijzigd,  zoodat  alles  aankwam  vp 
de  houding  der  nationaaUiberalen.  De  eerste 
lezing  der  wet  had  plaats  op  den  16dea  Sep- 
tember, en  na  eenige  beraadslaging  werd  het 
ontiferp  in  handen  gesteld  eener  comnrissie 


SOCIAALD£MOCBATI&-SOCIALISM(JS. 


5d6 


▼an  21  leden  van  den  Bgkadjig.  Na  vele  en 
ernstige  onderhandelingen  over  den  daar  der 
wet  ens.  werd  bet  ontwerp  door  de  meerder- 
heid der  commissie  goedgekeord  voor  eene 
tweede  lesing.  Dexe  had  plaats  den  9den 
Ootober.  Aan  het  debat  nam  ook  wm  JBUmarek 
deel  met  eene  indrukwekkende  redevoering, 
soodat  het  ontwerp  ten  slotte  met  221  tegen 
149  stemmen  aangenomen  werd.  Ook  de 
Bondsraad  hechtte  daaraan  zyn  segel.  De 
wet  kwam  den  22sten  October  in  nitvoering 
en  sou  van  kracht  blQven  tot  aan  den  Sisten 
Maart  1881,  welke  termgn  later  tot  den  dOsten 
Ssptember  1884,  daarna  nog  weder  en  in  1886 
nogmaals  twee  jaar  verlengd  is.  ZQ  is  gericht 
tegen  de  sociaal-democratische  agitatie,  tegen 
het  verspreiden  van  denkbeelden,  dieii|andig 
ayn  tegen  de  Begeering,  soowel  in  het  dage- 
lyksch  leven  als  door  middel  van  de  druk- 
pers, —  verbiedt  alle  vereenigingen,  welke  de 
omverwerphig  beoogen  van  Staat  en  maat- 
schappü,  en  plaatst  de  overige  vereenigingen 
onder  het  toezicht  van  den  Staat,  bepaaldelyk 
van  de  politie,  en  deie  strekt  ook  hsM  toezicht 
uit  over  drukwerken,  geldinzamelingen,  col- 
portage enz.  Bezwaren  tegen  de  handdhigen 
der  politiebeambten  kunnen  ingeleverd  worden 
bf)  eene  daartoe  benoemde  commissie,  maar 
verzet  tegen  de  beschikkingen  dier  beambten 
wordt  geótraft  met  eene  boete  tot  een  maxi- 
mum van  1000  mark  of  met  gevangenisstraf 
tot  een  maximum  van  6  maanden.  I^  sociaal- 
democratie heeft  daardoor  als  openbare  staat- 
kundige partH  den  doodsteek  ontvangen,  maar 
blQft  met  te  meer  kracht  in  het  geheim  hare 
woelingen  voortzetten.  In  1884  bleek  het  bQ 
de  verkiezingen  voor  den  Byksdag,  dat  zy  over 
549990  stemmen  en  over  24  zetels  kon  be- 
schikken. De  wegen,  welke  zQ  thans  bewan- 
delen moet,  liggen  bulten  het  gebied  der  wet. 
Door  het  aannemen  der  socialistenwet  hebben 
eindelQk  de  gedweeë  volgelingen  der  Begeering 
de  meerderheid  verkregen  op  den  Byksdag. 
Ook  zyn  Beriyn  (1878),  Hamburg  (1880)  en 
Leipzig  (1881)  in  den  kleinen  staat  van  beleg 
verklaard.  Uit  die  steden  kunnen  allen,  die 
men  van  opruiing  verdenkt,  zonder  vorm  van 
proc^  worden  verbannen. 

Tot  de  organen  der  sociaaldemocratie  be- 
hoort ook  de  ySocialdemocrat",  welke  sedert 
1879  te  ZOrich  in  het  Ucht  verschynt. 

In  ons  Vaderland  hebben  de  sociaaldemo- 
craten onder  de  leiding  van  Domda  JSTiemwenkmê 
en  enkele  anderen  aanleiding  gegeven  tot 
luidruchtige  vergaderingen,  tot  verzet  tegen 
de  politie  en  zelfo  tot  oproer  te  Amsterdam, 
waar  men  zyne  toevlucht  moest  nemen  tot 
bloedige  maatregelen  om  de  rust  te  herstellen. 

Sooialiamus,  eigeniyk  een  maaiêchappe- 
l^h  ttOêê^  is  volgens  de  gewone  beteekenis 
het  geheel  van  al  die  leerstellingen  en  pogin- 
gen, die  eene  doortastende  hervorming  der 
bestaande  maatschappeiyke  verordeningen  be- 
oogt ter  gunste  van  eene  nieuwe  regeling, 
welke  aan  de  eischen  van  het  algemeen  wel- 
zyn  en  rechtsgevoel  beter  beantwoordt  dan  de 
bestaande.  Wy  hebben  de  geschiedenis  van 
het  socialismus  op  een  practisch  gebied  be- 
handeld in  het  artikel  Ccmmummmu.  zoodat 
wy  ons  hier  by  de  theorie  kunnen  oepalen. 
Het  onderwerp  van  de  volkshuishoudkunde 
is  de  bestaande  burgermaatschappy ,  het  is, 

xm. 


evenals  van  elke  wetenschap,  hare  taak, 
feiten  te  onderzoeken  en  in  onderling  verband 
voor  te  stellen.  De  volkshuishouding  echter 
is,  evenals  het  recht  en  de  Staat,  geen  voort- 
brengsel der  natuur,  maar  het  gewrocht  van 
de  vrye,  zedeiyke  handelingen  der  menschen. 
De  bestaande  maatschappy  is,  evenals  het 
recht  en  de  staatsregeling,  onderworpen  aan 
de  eritiek  en  alzoo  vatbaar  voor  verbete- 
ring. Is  de  maatschappeiyke  orde  bevredigend, 
vry  van  gebreken  of  slechts  besmet  met  zoo- 
danige gebreken,  dat  men  het  verhelpen  daar- 
van gerust  kan  overlaten  aan  den  geschied- 
kundigen ontwikkelingsgang?  Wie  aan  de 
overlevering  vasthoudt,  geeft  op  deze  vragen 
een  toestemmend  antwoord.  Luidt  dit  echter 
ontkennend,  wordt  eene  doortastende  hervor- 
ming verlangd  van  den  bestaanden  toestand , 
dan  verheft  het  sodalismus  h^  hoofd. 

Met  het  volste  recht  mag  men  vragen,  of  de 
maatschappeiyke  gesteldheid  bevredigend  is, 
daar  de  onvolkomenheid  haar  merk  drukt  op 
alles,  wat  door  den  mensch  wordt  tot  stand 
gebracht.  Het  maatschappeiyk  leven  der  men- 
schen is  in  onze  dagen  geheel  anders  dan  in 
vroegere  tydperken.  Die  verandering  is  het 
gevolg  van  de  toenemende  ontwikkeling,  en 
zy  zal  dus  in  latere  tydperken  wederom 
wysigingen  ondergaan.  Daar  nu  deze  laatste 
van  genoemde  ontwikkeling  afhankeiyk  zyn, 
kan  men  ze  niet  op  eene  willekeurige  wyze 
bespoedigen.  GMeelteiyk  echter  is  de  hervor- 
ming van  het  maatsohappeiyk  leven  ontstaan 
door  de  veranderingen  in  de  rechtsregellng. 
De  slavemy  gaf  aan  het  maatschappeiyk 
leven  der  Ouden  eene  geheel  andere  kleur, 
dan  die ,  waarin  dat  van  onzen  tyd  zich  ver- 
toont. Éet  maatschappeiyk  leven  in  de  mid- 
deneeuwen verschilde  evenzeer  van  dat  der 
Ouden  als  van  dat  van  onze  dagen.  Het 
zuchtte  onder  den  druk  van  het  leenstelsel 
en  verdween  met  dit  laatste.  Er  bestaat  dus 
grond  voor  de  vraag,  of  door  verandering  der 
rechtsbeginselen  geene  hervorming  in  het  maat- 
schappeiyk leven  kan  worden  veroorzaakt, 
die  tevens  als  eene  schrede  op  den  weg  van 
vooruitgang  kan  worden  beschouwd.  Het 
hedendaagsche  recht  berust  op  de  hoofdbegin- 
selen der  peisooniyke  vryheid,  der  geiykheid 
voor  de  wet  en  der  onschendbaarheid  van 
den  eigendom.  Het  beantwoordt  aan  de  eischen, 
die  na  het  eindigen  der  middeneeuwen  wer- 
den gesteld.  Wat  mannen  als  Rngo  de  Qraot^ 
MacchiaveUi,  SMm^  Sfinota^  Bomêeau^  Mom' 
ie»quiêUf  Kant^  Adam  Smith  ahi  een  ideaal 
beschouwden,  ]b  thans  werkeiykheid  geworden. 
Maar  als  wy  nu  eens  nieuwe  idealen  konden 
aanwyzen,  vrier  verwezeniyking  een  nieuw 
tydperk  der  geschiedenis  zou  openen?  In 
elke  maatschappy  had  men  tot  nu  toe  eene 
bevoorrechte  en  eene  van  voorrechten  versto- 
kene  klasse.  De  eerste  heeft  velen  tot  ontevre- 
denheid gestemd,  maar  werd  door  de  tevrede- 
nen verdedigd.  Armoede  en  ellende  hebben  ten 
allen  tyde  bestaan,  en  de  hoop,  dat  staat- 
kundige vryheid  en  geiykheid  voor  de  wet 
die  beide  souden  verbannen,  is  niet  vervuld. 
Wat  is  daarvan  de  oorzaak? 

Door  het  antwoord,  hetwelk  Karl  Marm 
op  die  vraag  gegeven  heeft,  ontstond  een 
nieuw  tydperk  van  theoretisch  socialismus. 
Terwyi  de  oudere  socialisten,  zooals  Féwrier^ 

88» 


696 


SOCIALI&MUS. 


JSuffamHm  en  Caieif  zieb  vergenoegden  met 
beneD8chimmen  en  lueblktiri^eD,  die  it 
gaarne  in  werkelQkbeid  louden  berscbapen 
Kien,  vestigde  Mar»  den  critiscben  blik  op 
den  bebtaanden  toestand.  Het  is  t^n  gevoelen, 
dat  de  staatkundige  vrUbeid  en  de  gelfkbeia 
voor  de  wei  niet  bQ  maehte  itn,  een  einde 
te  maken  aan  de  exploitatie  van  den  menscb 
door  den  menscb.  HQ  segt:  |,I>e  rffke  koopt 
de  arbeidskracht  van  den  arme  voor  den  pr^s, 
welke  tot  onderbond  dier  arbeldskraeht  vol- 
strekt noodzakelDk  is.  Hj)  baalt  uit  die  arbeids- 
kracbt  al  wat  er  uit  te  balen  is,  en  dit  beeft 
eene  hoogere  waarde  dan  de  kosten  van  on- 
derbond. De  arme  intusschen  is  genoodsatkt, 
sQne  arbeidskracht  te  verkoopen,  omdat  dese 
sonder  de  noodige  middelen  van  onderbond 
verloren  gaat  en  de  Qaeren  wet  van  het 
arbeidsloon  belet  hem  een  hoogeren  prys  te 
becUngen,  omdat  ook  het  arbeidsvermogen 
onderworpen  is  aan  de  algemeene  wet,  dat 
de  prys  eener  waar  licb  op  den  duur  niet 
veel  boven  de  kosten  van  voortbrenging  ver- 
heffen kan.  Het  verschil  tussoben  arm  en 
ruk,  dat  zulke  verfbeielOke  gevolgen  heeft, 
moest  echter  niet  bestaan.  De  rjjke  is  niet 
rQk  geworden  door  syne  deugden,  door  vtgt 
en  spaarzaamheid,  en  door  die  ii||ner  voor- 
vaderen evenmin;  maar  de  eerste  kapitaal- 
vorming was  eene  daad  van  geweld,  en  toen 
het  kapitaal  eenmaal  bestond,  heeft  het  zicb, 
onder  het  bestaande  staatbuishoudkundige 
stelsel  gestadig  uitgebreid  op  kosten  van  den 
arbeid**.  Zoo  critiseert  Marw  op  eene  onbe- 
schroomde wtjse  den  bestaanden  toestand, 
maar  hg  is  tevens  zeer  omzichtig  en  schroom- 
vallig bjl  de  aanwHsing  der  middelen  tot  ver- 
betering. Zyn  aanhanger  LauaUê  was  van 
meening,  dat  er  coöperatieve  vereenigingen 
moeten  gevormd  worden,  waartoe  de  Staat 
het  kapitaal  diende  te  leveren ;  dit  zou  bt|v. 
voor  Pruisen  800  milUoen  mark  bedragen. 
Ook  Mofw  wilde  de  private  nyverheidsonder- 
nemingen  vervangen  zien  door  de  genoot- 
flchai^eltlke  ondernemingen,  maar  op  de  vraag, 
op  welke  wQse  hg  zulks  ten  uitvoer  zou 
kunnen  brengen,  gaf  hg  geen  voldoend  ant- 
woord. Hg  vermeed  dit  zelfb  met  opzet,  om- 
dat naar  zgne  meenig  eene  volkomene  omver- 
werping van  den  bestaanden  staatkundigen 
toestand  aan  de  maatscbappeigke  hervorming 
moest  voorafgaan.  Behalve  Marx  noemen  wg 
BodhertMê  als  een  verkondiger  van  socialistische 
denkbeelden;  hg  heeft  ze  echter  slechts  met 
algemeene  trekken  aangeduid.  Volgens  hem 
ontstaat  een  tgdperk  van  volkomen  vrgen 
handel  of  liever  van  onbeperkte  mcatscbappe- 
igke  vrgheid  op  elk  gebied,  wanneer  eene 
bestaande  maatschappeigke  gesteldheid  ten 
val  neigt  en  eene  nieuwe  nog  geboren  moet 
worden.  Hg  heeft  gezocht  aan  te  toonen,  dat 
de  antieke  maatscbappeigke  toestand  onder 
de  Romeinsche ;  Keizers  gevolgd  is  door  een 
tgdperk  van  onbegrensde  vrgheid,  hetwelk 
echter  voor  de  nieuwe  maatscbappeigke  vor- 
men der  middeneeuwen  plaats  maakte.  Ook 
de  thans  bestaande  maatscbappeigke  vrgheid, 
de  beerschappg  der  onbeperkte  mededinging, 
is  volgens  hem  een  overgangstoestand,  waar- 
aan eene  nieuwe  sociale  organisatie  een  einde 
aal  maken.  De  thans  bestaande  wetgeving 
begunstigt  het  kapitaal  en  legt  het  grondbe- 


zit en  den  loonarbeid  aan  banden.  Doch  ook 
Eödhertm  deelt  niet  mede,  waaHn  de  nieuwe 
organisatie  moet  bestaan.  Hg  kan  wellicht  be- 
schouwd worden  als  de  vader  der  katheder- 
êodalutêm  (zie  aldaar),  daar  ook  dezen,  even- 
als BodbertuMf  een  afkeer  hebben  van  geweld- 
dadige omwentelingen  en  langs  den  weg  der 
wetgeving  hervormingen  tot  stand  wenaehen 
te  brengen.  Bg  velen  van  hen  beweegt  zich 
de  hervormingsgezindheid  tusseben  zoo  enge 

rzen,  dat  er  in  beginsel  tusseben  hen  en 
staathulsboudkundigen  der  oude  school 
schier  geen  onderscheid  bestaat,  terwQI  ande- 
ren in  hunne  theoretische  gevoelens  se^  dicht 
naderen  tot  de  sociaaldemocraten.  SckSffle  geeft 
in  zgn  nQointessenz  der  socialen  Frage  (4de 
druk,  1877)**  eene  beknopte  voorstelling  vsn 
het  streven  van  het  socialismus  en  fonnnleert 
de  voornaamste  vragen  zoodanig,  dat  men  de 
sympathie  van  den  schrgver  voor  soclaliatlBdie 
hervormingen  en  zgn  afteer  van  den  bestaan- 
den maatsohappeigken  toestand  dnldel|^  ge- 
voelt r<w&!JI«e{  in  zgne:  „Theorie  der  soeialen 
Frage  (1671)**  beschouwt  als  hoofdzaak  der 
sociale  kwestie  de  taak,  dat  men  den  strQd  uit 
den  weg  ruime,  daarin  gelegen,  dat  op  dea 
grondslag  van  het  beginsel  der  vrtfheid  en 
geigkbeid  de  maatscbappeigke  onvrgh^d  ea 
ongeigkbeid  zich  gestadig  sterker  ontwikke- 
len. SchmóUer  beeft  in  zgn  boek:  „Ueber 
einige  Orundlagen  des  Rechts  und  derVolks- 
wirtschaft  (1876)'*  vooral  het  denkbeeld  ont- 
wikkeld, dat  men  door  wgziging  der  wetgeving 
verandering  moet  brengen  in  den  maataebap- 
peigken  toestand.  Adolf  Wanner  eindeigk  heeft 
beweerd,  dat  men  tot  eene  andere  verdeeüng 
der  inkomsten  moet  overgaan ;  men  dient  het 
arbeidsloon  te  verboogen  en  de  winst  van 
den  ondernemer  te  verminderen. 

Bg  eene  behandeling  van  de  bedoelingen 
en  uitzichten  der  socialisten  ontmoet  men 
booMzakeigk  de  beide  volgende  vragen:  is 
eene  vermeerdering  der  algemeene  welvaart, 
eene  aanmerkeigke  verbetering  van  den  toe- 
stand der  arbeidende  klasse  mogdgk  door 
eene  andere  verdeeling  der  aanwcHÉige  goede- 
ren, der  beschikbare  middelen  tot  bevredi- 
ging van  *smenBcben  behoeften?  —  Ia  het 
psychologisch  te  vermoeden,  is  het  in  orer- 
eenstemming  met  *s  menschen  aard.  dat  het 
individu  zgne  maatscbappeigke  plichten  met 
even  groote  nauwgezetheid  vervullen  zal,  waa- 
neer zgn  wel  en  wee,  zgn  rgkdom  en  armoede 
niet  langer  afhankeigk  zgn  van  zgne  Tigt, 
overleg  en  spaarzaamheid,  —  wanneer  de  ge- 
stadige mededinging  het  individu  niet  langer 
noodzaakt  tot  het  bepeinzen  der  vraag :  langs 
welken  weg  'zullen  mgne  pogingen  de  voor- 
deeügste  uitkomsten  leveren?  Op  de  eerste 
vraag  antwoordt  de  staathuishoudkunde,  dat 
alleen  vermeerdering  der  voortbrenging  de  maat- 
scbappeigke ongelegenheid  verhelpen  Ican,  — 
voorts  dat  eene  nieuwe  verdeeling  de  bezit- 
ters geenszins  gelukkig  zou  maken.  Vermeer- 
derde voortbrenging  zal  wel  is  waar  de  onge- 
igkbeid  in  bezit  niet  wegnemen,  maar  den 
toestand  van  aUe  klassen  der  maatschappQ 
op  voldoende  wgze  verbeteren.  Bg  de  tweede 
vraag  wordt  opgemerkt,  dat  het  sociaHsnras 
hen,  die  tot  nu  toe  over  hun  vermogen  kon- 
den beschikken,  veranderen  vril  In  bestuur- 
ders van  een  gemeenschappeigk  vermogen, 


SOCIALI8MU3-SOCIOLOGIE. 


69  T 


en  dat  Juist  hi«rdo<Mr  het  overleg,  de  beUuig- 
itelliog,  de  üver  ▼eniietigd  wordeo,  sonder 
welke  wti  oas  geea  maatachappemkea  Toor- 
nitgaag  kunnen  yooiBtellen. 

De  sociale  kwêitU  Is  derhalve  geen  bepaald 
▼raagstak.  Onder  dien  naam  vat  men.  alle 
▼ragen  lamMi,  welke  betrekking  hebben  op 
den  maaiBchappelOken  toestand,  in  verband 
met  de  vraag,  of  door  eene  verandering  der 
wetten  de  gesteldheid  der  behoeftige  klasse, 
inzonderheid  die  der  daglooners,  kan  worden 
verbeterde 

Sociëteit  (Doopsgezinde),  zie  Dooptge- 
tïndem. 

Sociëteitseilanden,     zie     QeuUehapf 

tiUmden, 

Socinianen  noemt  men  de  aanhangers  der 
godgeleerde  gevoelens  van  Laelius  en  F<nuiu9 
Soemui,  die  aan  hunne  volgeliugen,  de  Uni- 
tariërs of  Antitriuitariërs ,  bepaalde  leerbe- 
grippen en  een  kerkgenootscliappelDken  vorm 
schonken.  Eerstgenoemde,  LadUu^  een  telg 
uit  het  aloud  Italiaansch  geslacht  der  Saxtmif 
was  in  1525  geboren  te  Siéna.  By  wtjdde 
zich  hier  aanvankelQk  aan  de  studie  der 
rechtsgeleerdheid  en  vervolgens  aan  die  der 
theologie,  waarna  bQ  begon  te  twOfelen  aan 
de  leer  der  Drieëenheid.  Sedert  1547  reisde 
bO  in  Fraikrijk,  Engeland,  de  Nederlanden, 
Zwitserland  en  Duitsehland  en  kwam  te 
Zflrich  met  BnUiiigêr^  te  Wittenberg  met 
Mêlanehtlum  in  aanraking.  Alleen  de  ongewone 
voorzichtigheid,  waarmede  hy  zQne  gevoelens 
uitsprak,  beveiligde  hem  tegen  verkettering 
door  de  Protestanten,  terwfll  de  Inquiiritie 
beslag  gelegd  had  op  zQne  goederen  in  Italië. 
110  overleed  te  Zürich  in  1562.  De  naar  hem 
genoemde  party  erlangde  echter  eene  veel 
grootere  uitbreiding  en  vastheid  door  zQn  neef 
Fanstus  Soemmê,  Deze  was  geboren  in  1589 
te  Siéna,  maar  moest  wegens  kettersche  ge- 
voelens in  1559  zyne  geboortestad  verlaten. 
Hy  woonde  eerst  te  Lyon  en  begaf  zich  in 
1562  naar  Zürich,  waar  hy  door  het  lezen 
van  de  letterkundige  nalatenschap  van  zQn 
oom  volkomen  in  diens  meeningen  ingewyd 
en  bevestigd  werd.  Hj  keerde  toen  terug  naar 
Italië,  vertoefde  12  Jaar  lang  aan  het  Hof  te 
Florence  en  verspreidde  zyne  denkbeelden 
door  middel  van  naamlooze  geschriften.  Toen 
hy  tegen  de  vervolgingen  der  Inquintie  elders 
veiligheid  moest  zoeken,  begaf  by  zich  in 
1574  naar  Basel  en  in  1578  naar  Slebenbttr- 
gen,  om  als  scheidsrechter  op  te  treden  in 
den  twist  tnsschen  Franciteu»  Davidis  en  Gtfor^ 
BUndrata  over  de  aanbidding  van  €hrUiui. 
Daar  zyne  uitspraak  wegens  zyne  vryzinnige 
gevoelens  geen  ingang  vond,  vertrok  hy  in 
het  volgende  jaar  naar  Krakau,  doeh  ook  hier 
wilden  de  Unitariërs  hem  niet  als  gelooftge- 
noot  erkennen,  daar  hy  niet  alleen  den  kin- 
derdoop, maar  ook  den  wederdoop  afkeurde. 
Eerst  in  1608  werd  het  anabaptismus  door 
de  gemeente  der  Unitariërs  verworpen.  8oeini$9 
woonde  sedert  1567  weder  te  Krakau  en  begaf 
zich  In  1598  naar  Luclawice  by  KralLau  naar 
een  Poolschen  edelman ;  hier  overleed  by  den 
SJen  Maart  1604. 

De  voornaamste  zetel  der  Socinianen  was 
in  den  beginne  Bakow,  vanwaar  hunne  leer- 
stellingen zich  naar  eldeia  verspreidden.  Hun 
bloeityd  valt  samen  met  het  einde  der  16de 


en  met  het  begin  der  17de  eeuw.  Doch  reeds 
in  1638  werden  zU  in  Polen  door  de  B.  Ka- 
tholieken als  Arianen  op  velerlei  wyzen  ver- 
volgd en  van  de  godsdienstvryheid,  zelfs  aan 
Israëlieten  toegekend,  uitgesloten.  Toen  ziob 
omstreeks  het  jaar  1657  gedurende  den  oorlog 
tnsschen  Zweden  en  Polen  eenige  Socinianen 
wegens  geleden  onrecht  onder  Zweedsehe  be- 
scherming badden  geplaatst,  werd  zulks  aan 
de  geheele  secte  als  landverraad  toegerekend, 
zoodat  zy  niet  mocht  doelen  in  de  amnestie, 
aan  de  Hervormden  toegestaan.  Gedwongen, 
hun  vaderland  te  verlaten,  begaven  zy  zleb 
gedeelteiyk  naar  Hongarye  en  Siebenbttrgen, 
waar  zy  echter  eerst  door  het  tolerantie-^lct 
van  Jotêf  II  geiyke  rechten  verkregen  met  de 
beiyders  van  andere  erkende  Christeiyke  kerk* 
genootschappen,  —  voorts  naar  Silezië  en 
Brandenburg,  alsmede  naar  de  Nederlanden, 
waar  zy  zich  met  de  Arminianen  (Remon- 
stranten) vereenigden.  Uit  Engeland,  waar 
hun  de  godsdienstoefening  verboden  werd, 
vertrokken  zy  reeds  vroeg  naar  Amerika. 
Eig^iyke  symbolische  schriften  zoekt  men 
by  hen  te  vergeefs  Hunne  leerstellingen  vindt 
nien  in  den  „Hakower  Katechlsmus  (Cate- 
chesis  ecdeslarum  Polonicarum,  1605),"  uit 
de  werken  van  Fauttut  Soeimts  opgemaakt. 
Hunne  leer  is  rationalistisch,  en  zy  be- 
schouwen het  kerkeiyk  dogma  der  Drieëen- 
heid als  in  stryd  met  het  gezond  verstand 
en  met  de  Heilige  Schrift.  Okristuê  Is  volgena 
hen  een  mensch,  die  echter  wegens  zyne 
bovennatuuriyke  geboorte  door  den  Heiligen 
Qeest  en  door  wegvoering  naar  den  hemeï 
(raptua  in  coelum)  in  staat  was,  der  mensch- 
held  zuivere  denkbeelden  te  brengen  omtrent 
Qod  en  het  eeuwige  leven.  Door  zyn  dooé 
heeft  hy  de  waarheid  zyner  leer  als  bloedge- 
tuige bevestigd  en  tevens  een  zinnebeeld  ge- 
geven der  goddeiyke  liefde  als  tegenstelling 
tegen  de  offeranden  ^er  Israëlieten.  Doop  en 
avondmaal  zyn  nuttige,  maar  niet  volstrekt 
noodzakeiyke  plechtigheden.  De  kerkgenoot- 
Bchappeiyke  Inrichting  der  Socinianen  verschilt 
weinig  van  die  der  overige  Protestantsche 
seeten.  Men  ziet,  dat  de  moderne  theologen 
van  onzen  tyd  niet  alleen  de  voornaamste 
stellingen  der  Socinianen  bezegelen,  maar  nog^ 
veel  verder  gaan  op  den  door  hen  ingeslagen 
weg. 

Sociologie  (De)  of  de  leer  van  bet  maat- 
schappeiyk  leven  behelst  de  natuurkunde  of 
liever  de  phjsiologle  der  mensehheid.  Haar 
naam  is  het  eerst  door  Comtê  en  vervolgens^ 
door  Spencer  gebezigd.  Volgens  die  beide 
schryvers  vormt  de  sociologie  de  kroon  der 
door  hen  gerangschikte  reeks  van  positieve 
wetenschappen,  waarin  elke  voorgaande  de- 
basis  vormt  van  ledere  volgende.  Zj)  omvat 
(volgens  Comie)  in  kUmmenden  rang  de  wis- 
kunde, de  sterrenkunde,  de  natuurkunde  en 
de  scheikunde  als  wetenschappen  van  heton- 
bewerktuigde,  en  de  biologie  en  de  soeiologie 
als  wetenschappen  van  het  bewerktiMgde  ryk. 
De  biologie  behandelt  in  het  algemeen  alle 
levende  voorwerpen^  planten,  dieren  en  men- 
schen,  nameiyk  deze  laatsten  als  individuen, 
terwyi  de  sociologie  hen  beschouwt  al»  ver- 
bonden met  hunne  medemenschen,  als  een 
maatschappeiyk  geheel  met  bepaalde  wetten 
voor  zyn  leven  en  zyne  ontwikkeling.  (ïeiyk 


698 


SOCIOLOGIE-SöCBATES. 


de  natnnrknnde  des  hemels  aan  die  der 
Aarde,  de  natnarkimde  yan  het  oobewerfc- 
tiügde  aan  die  Tan  het  bewerktnigde,  loo 
moet  ook  de  „nataiirkimde  van  het  indiTida** 
aan  die  van  het  geslacht,  toot  loover  dit 
eene  geaellige  Tereeniging  Tormt,  voorafiB^aan. 
Sümêcer  w||kt  bierran  af  door  tnsschen  de 
uologie  en  de  sociologie  de  psychologie  te 
plaatsen  (welke  bQ  Oomiê  als  phrenologie  éen 
is  met  de  physiologie)  en  op  éen  en  ander  de 
ethica  te  doen  volgen.  De  natnarlQke  ontwik- 
kelingswet  der  measchheidyWier  voorstelling 
den  inhood  uitmaakt  der  sociologie  en  de 
plaats  inneemt  van  de  ^P^UoBophie  der  ge- 
schiedenis**, openbaart  zich  volgens  Oomts  in 
het  drietal  trappen  van  beschaving,  de  theo- 
logische, metaphysische  en  positieve,  doch 
volgens  Sfpeneer  in  eene  gestadige  ontwikke- 
ling, in  een  voortschreden  van  bet  lagere  tot 
het  hoogere.  JBuekU,  Le^^  Dr^^êr^  ^^or, 
Lewêi  en  anderen  zyn  verder  gegaan  op  dien 
weg.  Oamtê  beochonwt  Eatii  wegens  diens  ge- 
schrift: „Idee  zn  einer  aUgemeinen  Qeschichte 
in  WeltbttrgerUcher  Absicht  (1784)*'  als  den 
voorlooper  van  d^e  richting. 

SóorateB,  de  beroemdste  Orieksche  wt|s- 
geer,  een  zoon  van  den  beeldhouwer  Sopkro- 
mteuê  en  van  de  vroedvroaw  FkaemareU, 
werd  geboren  te  Athene  omstreeks  het  jaar 
469  voor  Cbr.  H0  oefende  zich  eenigen  tyd 
in  de  werkplaats  van  z0n  vader,  en  eene 
groep  aan  den  voet  van  eene  trap,  welke  naar 
de  Acrópolis  voerde,  werd  als  van  hem  af- 
komstig beschouwd.  Eerlang  echter  gaf  hQ 
kosteloos  onderwDs  in  den  vorm  van  gemeen- 
zame gesprelLken;  tevens  zocht  by  onafhan- 
keltik  te  biyven  door  wHtne  stoflèigke  behoeften 
tot  het  volstrekt  noodzakelOke  te  beperken.  Men 
z^  dat  hQ  dageiyks  slechts  eenige  obolen  (stni- 
vers)  daartoe  gebmikte  en  ook  nagenoeg  geen 
vermogen  bezat.  Intosschen  heeft  men  om- 
trent zgne  middelen  van  bestaan  geene  ge- 
noegzame zekerheid,  en  het  vermoeden  ligt 
voor  de  hand,  dat  by  eenige  ondersteoning 
genoten  heeft  van  ztJne  aanhangers,  alsmede 
dat  die  ondersteoning  vermeerderd  werd  door 
de  verdiensten  van  z0ne  Xantippe^  die  ten 
onrechte  als  een  toonbeeld  van  boosaardigheid 
en  kyfzncht  wordt  voorgesteld.  Te  midden 
van  de  beginseUoosheid  der  Sophisten  en 
van  de  algemeene  bedorvenheid  van  het 
privaat  en  openbaar  leven  der  Qrieken 
onderscheidde  zich  Sóoraies  in  alle  opzichten 
door  voortrefTeiykheid  van  leer  en  wandel 
en  door  eene  yverige  verdediging  der  eeuwige 
beginselen  van  recht  en  zedeiykheid.  Door  de 
vastheid  van  zijn  karakter  en  de  helderheid 
van  z|}n  verstand  bezat  hy  eene  groote  aan- 
trekkeiykheid  voor  de  meest  verschillende 
personen  en  verkeerde  by  met  vele  Jonge  man- 
nen, die  een^  belangryke  rol  vervulden  op 
staatkundig  gebied.  Ook  schitterende,  maar 
zeer  ydele  personen,  zooals  een  AldHad^i  en 
zelfs  een  Oriüas^  wist  by  te  boeien  en  achting 
in  te  boezemen.  Zyne  degeiykheid  openbaarde 
zich  niet  alleen  in  woorden  maar  ook  in 
daden;  hy  nam  deel  aan  drie  veldtochten,  naar 
Potidaea,  Delium  en  Amphipolis,  en  legde 
daarby  eene  ongemeene  dapperheid  aan  den 
dag.  Doch  Juist  zyne  aansporing  tot  deugd 
in  dagen  van  bedorvenheid,  Juist  zyne  pogUi- 
gen,  om  de  Jeugd  van  de  uitspattingen  der 


zedeloosheid    te    brengen   tot  de  vefterene 
werkzaamheden  des  geestes,  waren  ooisaak 
van  z|n  marteldood.  De  Sophisten  en  ataail- 
kundige  dry  vers  brachten  eene  aanklacht  tagea 
hem  in;  zy  beschuldigden  hem,  dat  hg    de 
Jeugd  becUerf  en  andere  (3oden  dan  die  Taa 
den  Staat  verkondigde.  Als  zyne  benehaidi- 
gers  worden  genoemd  de  dichter  MMêm»^  de 
lederkooper  en  demagoog  An^/hu  en  de  rlietar 
Ljfcon,  Hy  verdedigde  zich  op  eene  moedige 
en  waardige  wyze,  doch  zonder  z||ne  lecktera 
te  verschoonen.  Nadat  hy  met  eene  geriage 
meerderheid  veroordeeld  was  en  nu  Totgens 
een  oud  gebruik  zyne  straf  bepalen  moest,  wees 
hy  dit  aanbod  van  de  hand  en  deed  spottender- 
wyze  den  voorslag,  dat  men  hem  tot  loon  atfner 
verdi^isten  in  het  Prytanéum  mocht  opaemea. 
Daarover  verontwaardigd,  veroordeelden  zOae 
rechters  hem  met  groote  meerderheid  ter  dood. 
Volgens  het  godsdienstig  gebruik,  hetwelk  de 
voltrekking  van  een  doodvonnis  ongeoorloofd 
achtte   voordat    het    naar   Delos   genondeae 
„Heilige  schip**  was  teruggekeerd,  vergunde 
men  hem  nog  30  dagen  te  leven.  CMoreode  dien 
tyd  sprak  by  in  de  gevangenis  met  ztfne  vol- 
gelingen over  wysgeerige  onderwerpen,  inzoa- 
derhdd  over  den  dood.  Het  aanbod  vma  OUe, 
hem  de  deuren  der  gevangenis  te  doen  openen, 
wees  hy  van  de  hand.  Met  de  grootste  kalmte 
dronk  hy  den  gifbeker  en  overleed  in  399, 
in  den  ouderdom  van  omstreeks  70  Jaar.  Tot 
in  den  Jongsten  tyd  toe  is  de  verhouding  vaa 
Sóeraiêt  tot  de  Sophisten   op  eene  zeer  ver- 
schillende en  wel    eens  op  eene  zondertisge 
wyze  voorgesteld.  Zeker  is  het,  dat  velen  vaa 
zyne   tydgenooten  hem   als  een  sophist  be- 
schouwden, byv.  Jfutópkamn  in  het  drama: 
„De  wolken**.   Ook  heeft  JUffd  ten  onrechte 
beweerd,  dat  de  Atheners  met  het  volste  recht 
het  doodvonnis  over  hen  hadden  uitgesproken. 
Het   groote  gewicht  van  het  optreden   vaa 
Sóerates  is  gelegen  in   de   opwekking,   door 
zyne  leer  en  vooral  door  zyn  dood  veroorzaakt 
Zyn  voortreifeiyke  leerling,  de  edele  en  aehran- 
dere  Flaio,  heeft  in  wereldberoemde  aam^ 
spraken  het  karakter  en  de  gevoelena  vaa 
zyn  meester  in  een  dichteriyk  gewaad,  maar 
tevens  naar  waarheid  voorgesteld.  Eene  aeer 
eenvoudige,  maar  Juist  daarom  hoogst  belangd 
ryke    schets  van   den  omgang  van   aócrmim 
met  zyne  leerlingen  bezitten  wy  in  de  ^Xe- 
morabilia**  van  Xenophom,  die  deegeiyka  tot 
den    kring    zyner  vrienden  behoorde.   Daar 
8óoraie9  zelf  geenerlel  geschrift  heeft  nagela- 
ten, is  het  moeieiyk,  zyne  leer  vast  te  stel- 
len. Daideiyk  is  het  iatusschen,  dat  hy  de 
wysbegeerte  afriep  van  hare  hooge  standplaats 
en  overbracht  naar  het  gebied  der  zedeiykheid, 
op  deze  wyze  eene  nieuwe  richting  volgend, 
zyne  methode  bestond  in  eene  soort  vaa  cri- 
tiek  over  de  zedeiyke  beginselen  aan  de  hand 
der  ervaring.  Door  ArittóteUs  wordt  hem  de 
invoering  der  inductie  en  der  definitie  toege- 
kend, en  zyne  eigenaardige  wyze  van  behaa- 
deling  der  onderwerpen  draagt  ook  thans  nog 
den  naam  der  Socratische  methode.  Hy  zelf 
verzekert  van  deze :  dat  zy  als  eene  sooft 
van  verloskunde  moet  dienen,  om  denkbeel- 
den aan  bet  licht  te  brengen,  en  dathyalzoo 
op  geesteiyk  gebied  het  bedryf  zyner  moeder 
uitoefende.  Die  methode  berustte  op  eene  zekere 
vaardigheid,    om   zich  op  het  standpunt  te 


SóCBAT£S--^30£CH0EM-B:ALÉ. 


599 


plaatsen  Tan  degeneii,  die  onderwSsTerlangdeiiy 
Tan  dat  standpunt  vraj^n  te  doen  en  nit  te 
gaan  van  de  onderstelling  eener  yolkomene 
onwetendheid.  De  Termaarde  Soeratiseiie  iro- 
nie bestond  in  eene  Toorgewende  onwetend- 
heid en  een  yeiioek  om  inlichting.  Daarbü 
was    de  bekende  belQdenis.  dat  men  niets 
weet  tegenover  de  aanmatiging  derSophisten, 
dat  iQ  alles  wisten,  een  belMigryk  bestand- 
deel der  Sooratisehe  wUsbegeerte.  Men  yer- 
haalt   trouwens  ook,  dat  Sóeraies  juist  om 
die  reden  door  het  orakel  te  Delphi  de  wyste 
der  stervelingen  is  genoemd.  Deze  bel0denis 
van  „niets  weten"  was  niets  anders  dan  eene 
reroordeeüng  der  holle  waanwQsheid,  waar- 
mede de  Sophisten  bQ  gebrek  aan  degel0ke 
kennis  praalden.  Opmerkeitjk  en  torens  rud- 
seiachtig  is    het  beroep  van  Sócraiêt  op  sHn 
„daemonium**,   nameiyk  op  eene  inwendige 
stem,  die  hem  bU  gewichtige  aangelegenheden 
waarschuwde,  maar  hem  nooit  bgstond  met 
een    bepaalden  raad.  Dit  daemonium,  door 
hem    als   een  goddeigk  weien  aangemerkt, 
kan  beschouwd  worden  als  het  geheel  Tan 
die  waarschuwende  en  InstinctiCTe  machten, 
welke    men  niet  met  nauwkeurigheid  kan 
omschrgven,  terwQi  ^  een  beslissenden  in- 
Tloed  hebbmi  op  's  menschen  wiL — De  Socra- 
tische denklieelden  deden  onderscheidene  wQs- 
geerige  secten  ontstaan,  namelSk  in  de  school 
Tan    Megara    die   Tan  de  Toorstanders  der 
redeoeerkunde,  —  in  de  Cynische  school  eene 
eenzydige,  ascetische  richting  der  zedeleer, — 
en  in  de  school  Tan  Cyrene  die  Tan  het  Hedo- 
nismus,  nameiyk  Tan  eene  leer,  welke  in  de 
aangename  be?rediging  van  alle  begeerten  het 
doel  des  lérens  zocht.  De  drie  rertegenwoor- 
digers  Tan  deze  hoofdtakken  der  Socratische 
wlsbegeerte,    nameiyk    JBueUdesj  AiUütkênê» 
en    Ariêtippuê^    moet   men  beschouwen  als 
Toorstanders  van  Terschiliende  richtingen,  wel- 
ke in  die  wysbegeerte   haar  rereeningspunt 
hebben.  Eene  vierde  school,  door  JPkUo  te 
Elis  gesticht,  was  van  ondergeschikt  belang. 
Daarentegen  omratte  JPlaio  en  later  Ariiióidet 
het  geheel  der  wysgeerige  gevoelens,  door  Soera- 
im  gekoesterd.  —  <8!di9fa^  was  meer  een  wyze, 
dan  een  wysgeer,  en  hy  heeft  het  zaad  uitge- 
strooid, waaruit  zich  Tervolgens  de  merkwaar- 
digste gedachten  der  Grieksohe  wysbegeerte 
ontwikkelden.  De  denkbeelden  van  Sóeratei 
leert  men  vooral  kennen  uit  de  drie  samen- 
spraken van  JPlaio,  bestempeld  met  de  namen: 
„Orito**,  „Phaedo**  en  „Apologia  Socratis*\ 
Soda,  zie  onder  IfalriMm. 
Soden  is  de  naam  van  eene  badplaats  in 
het   Pruisische    regeeringsdistrict  Wiesbaden 
aan  den  voet  van  den  Taunus,  in  een  be- 
kooriyk  dal,  142  Ned.  el   boven  de  opper- 
vlakte der  zee.  Het  is  door  een  zQtak  naar 
Höchst  met  den  Taunnsspoorweg  verbonden. 
Hen  vindt  er  24  zoute  bronnen  met  eene 
temperatuur  van  16^—24.6®  C,  een  nieuw, 
fraai  en  doelmatig  ingericht  badhuis,  sieriyke 
wandelplaatsen ,  schoone  landhuizen  en  1380 
inwoners.  Het  water  wordt  er  zoowel  gebe- 
zigd tot  baden  ab  om  het  te  drinken.  Yoorts 
is  er  in  den  jongsten  tyd  eene  bnm  geboord, 
welke  water  levert,  dat  eene  warmte  heeft 
van  81''  C.  Vooral  lyders  met  longaandoening, 
onderbuikskwalen  en  chronische  ontstekingen 
begeven  zich  derwaarts. 


Soden  (Friedrich  Jalius  Heinrich,  graaf 
von),  een  Duitsch  schrQver,  geboren  te  Ans- 
bach  den  4den  December  1754,  werd  regee- 
ringsraad  in  Brandenburg  en  later  Pruisisch 
gezant  te  Nümberg ,  waar  hy  den  18den  Juli 
1881  overleed.  Hy  schreef  de  tooneelstukken: 
.Ifiez  de  Gastro*',  .Anna  Boleyn",  „Bianca 
uapello"  en  „Die  Deutsche  Hausmutter",  — 
voorts:  «Qeist  der  peinllchen  Gesetzgebuog 
Deutschlands  (2de  druk,  1792)"  en  „Die 
Nationalökonomie  (1806—1824,  9  dln)".  Hy 
werd  in  den  Byksgravenstand  opgenomen  en 
was  eenigen  tyd  lid  van  de  Tweede  Kamer  in 
Beieren. 

SOdermanland,  een  landschap  in  het  mid- 
dengedeelte van  Zweden  en  ten  zuiden  van  het 
Mülar-  en  Hjelmarmeer,  telt  op  byna  160  O 
geogr.  myi  186794  inwoners  (1884).  De  bodem 
is  er  in  het  algemeen  vruchtbaar.  Het  zuideiyk 
gedeelte  is  bergachtig  en  boschryk  en  men 
vindt  er  een  groot  aantal  meren,  die  door 
korte  rivieren  met  elkander  verbonden  zyn 
en  hunne  overtollige  wateren  eindeiyk  in  de 
Oostzee  of  in  het  Mfllarmeer  uitstorten.  Eenige 
spoorwegen  doorsnyden  dit  landschap.  Land- 
bouw en  veeteelt  zjln  er  met  mynontginning 
de  voornaamste  bronnen  van  bestaan.  De 
hoofdstad  is  KykOping. 

Sodom  en  Gtomoirha,  twee  aloude  ste- 
den van  Palaestina,  in  het  dal  Siddim  ge- 
legen, zyn  volgens  de  berichten  des  BybeLs 
in  de  dagen  van  Abraham  wegens  de  godde- 
loosheid harer  inwoners  verwoest  en  onder 
de  wateren  der  Doode  Zee  bedolven. 

Sodoma  of  Soddomoj  eigeniyk  Oiavanni 
Anianio  JSaxzi  of  JSc^gi^  een  uitstekend  Ita- 
liaansch  schilder,  geboren  te  Yercelli  in  Piómont 
en  volgens  anderen  te  Vergelle,  een  dorp  op 
het  gebied  van  Siéna,  in  het  jaar  1479.  be- 
hoorde oorspronkeiyk  tot  de  school  van  Milaan, 
maar  bracht  zyne  dagen  grootendeels  door  te 
Sléna.  HU  schilderde  op  last  van  Jvlims  II  in 
het  Yaticaan,  en  Leo  II  benoemde  hem  tot 
ridder.  Ook  op  de  verdieping  van  het  paleis 
GA^  bevinden  zich  bevallige,  welbewaarde 
stukken  van  zyne  hand,  doch  de  beste  treft 
men  aan  te  Sióna.  Hiertoe  behooren:  „Chris- 
tus gegeeseld"  in  het  Franciscaner  klooster, — 
de  „Heilige  Sebastiaan"  in  het  museum,  -* 
de  „Heilig  Catharina  van  Sióna  in  onmacht" 
in  de  kapel  van  den  Heiligen  Ihvnniouiy  — 
en  bovenal  de  „Aiheming  van  het  Kruis**  te 
San  Franceseo.  FataH  is  ten  onrechte  weinig 
met  hem  ingenomen,  en  dit  heeft  zyn  roem 
zeer  benadeeld.  Hy  overleed  in  den  toestand 
der  grootste  armoede  in  het  hospitaal  te  Siéna 
in  1564.  In  den  iaatsten  tyd  heeft  men  er- 
kend, dat  hy  tot  de  beste  schilders  van  zyn 
tyd  behoort  Daar  hy  nagenoeg  alleen  fresco's 
geschilderd  heeft,  is  buiten  Italië  byna  niets 
van  zyne  hand  te  vinden. 

Soealdn,  zie  8*akU. 

Soeohoem-kalé  of  aoghoem-kala^  eene 
vesting  en  tevens  de  hoofdstad  van  het  Bus- 
dsohe  district  Soechoem,  dat  op  167  O  geogr. 
myi  byna  71000  inwoners  telt,  ligt  aan  de 
Zwarte  Zee  en  heeft  eene  goede  ankerplaats, 
maar  nauweiyks  1 200  inwoners.  Deze  stad 
werd  in  1810  door  de  Bussen  veroverd  en 
voorzien  van  groote  magazynen  en  van  eene 
bazar.  Den  24sten  April  1864,  by  de  nadering 
der  Engelsch-Fransche  vloot,  werd  zy  door 


GOO 


SOECHOEMKALÉ-SOELEDiAHPASJA. 


de  Rofleen  ontraimd,  gedeeltel||k  yerwoeit  en 
door  de  AbcbasiSn  g^londerd.  In  September 
1855  bmdde  Omar-JPatja  aldaar  met  een 
Tnrkflcb  leger,  om  yerrolgens  naar  Tiflia  te 
trekken.  In  Mei  1877  werd  sQ  nogmaals  door 
de  Turken  bezet,  doch  in  September  ran  dat 
jaar  weder  door  hen  verlaten. 

Soedan  of  BslddrmSuddm  (Land  der 
Zwarten  of  Negerland)  is  een  uitgestrekt  ge- 
west van  Hidden-Afrika,  dat  ten  noorden  de 
woeetyn  Sahara  en  ten  zniden  den  evenaar 
tot  grenzen  heeft  Men  verdeelt  den  Soedan 
in  Hooff-  en  LaagSoedtm.  HoogSoedan  strekt 
zich  uit  van  de  brongewesten  van  de  Niger, 
de  Senegal  en  de  Qambia  tot  aan  den  boven- 
loop van  de  N01,  althans  tot  aan  het  zaidelOk 
niteinde  van  het  Tsadmeer  en  omvat  de  berg- 
streken  en  hoogvlakten  van  de  Eong  en  van 
OpperSenegambiê,  het  Bykder AshantUnenen 
dat  van  Dahomey ,  alsmede  de  Byken  der 
Mandingo,  Havessa  en  Foelah,  die  zich  door 
een  weligen  plantengroei,  door  een  overvloed 
van  keerkringsgewaseea  en  door  de  aanwe- 
zigheid van  gond  onderscheiden.  Laag  Soedan 
of  Negritifi  strekt  zich  nit  langs  de  noordeigke 
hellingen  van  Hoog'Soedan  oostwaarts  tot  aan 
KordoCsn.  Dit  gewest  heeft  een  gedeelteigk 
golvenden  bodem.  Ztfne  ligging  tnsschen  de 
waterlooze  zandzee  der  woei^  en  de  ontoe- 
gankelijke bergstreek  ten  zniden,  verbonden 
met  een  gevaarlijk  klimaat,  en  de  woestheid 
der  bevolking  maken  het  schier  ontoeganke- 
lyk  voor  den  Europeaan.  Toch  is  het  bezocht 
door  Munjfo  JPark^  Laitig^  Deuhamj  dappertom^ 
OaiUié  en  Land&r  en  later  door  Ooerwg^ 
Barth^  Vcgd,  Btfwrmaam^  MoUfê  en  Naokii^ 
In  het  noorden  vindt  men  er  eene  woeste 
vlakte  en  in  het  zniden  wordt  het  land  be- 
sproeid door  de  Niger  en  het  Tsadmeer,  beide 
met  talrgke  zyrivieren.  Ten  zuiden  van  het 
Tsadmeer  ven^t  de  Mandara-  of  Wandala- 
keten  tot  eene  hoogte  van  1 000  Ned.  el  eu 
aan  de  ovtfzQde  van  de  Binoeë  bereikt  de 
Atlantica  in  Adamaoea  eene  hoogte  van 
2900  tot  8250  Ned.  el.  Het  klimaat  is  er 
zeer  warm,  maar  in  den  winter  daalt  de  ther- 
mometer wel  eens  beneden  het  vriespunt 
Diar  groeien  Adansonia*s,  Tamarindeboomen, 
Mimosa*s,  Deleb-,  Doem-  en  Dadelpalmen,  en 
men  verbouwt  er  tarwe,  ryst,  mals,  moorengierst, 
boonen,  komkommers,  hennep,  tabak,  katoen, 
indigo,  roode  peper,  koriander  enz.  Tot  de 
dieren  behooren  er  runderen,  schapen,  ezels, 
paarden,  civetkatten,  kameelen,  olifanten, 
rhinocerossen ,  rivierpaarden ,  leeuwen,  pan- 
ters, byena^s,  sjakals,  struisvogels,  krokodillen, 
slangen,  enz.  Het  ontbreekt  er  niet  aan  User- 
en  kopererts,  en  ook  goud,  lood,  tin,  salpeter 
en  zwavel  worden  er  gevonden.  Zont  wordt 
er  ingevoerd. 

De  bevolking  bestaat  er  gedeelteiyk  uit 
oorspronkeiyke  Negerstammen  en  gedeeltelOk 
uit  Foelbe  of  Fellata.  Zü  is  uit  Mohamme- 
danen en  Heidenen  samengesteld  en  houdt 
zich  bezig  met  veeteelt,  landbouw,  visscherQ, 
bewerking  van  katoen  enz.  Er  is  een  be- 
langrtfke  in-  en  uitvoerhandel  langs  de  kara- 
vaanwegen  en  tot  de  aanzienlflkste  handels* 
plaatsen  behooren  er  Segoe,  Bammakoe, 
Sansandig,  D^inne,  Timboektoe,  Sokoto, 
Eatsena,  Kano,  Jakoba,  Koeba,  Abesche  en 
Fascher.    Van    de    nitvoenuükelen    noemen 


wQ  katoen I  ivoor,  rhinooerosboonen,  4m 
wel,  struisvederen,  civet,  soedangom,  eopil- 
gom,  asa  foetida,  goeronoten,  koffie,  pep«^ 
cardamom,  tamarinde,  ebben-  en  sandflhost, 
indigo,  huiden,  katoenen  stollen,  matten,  lete 
en  vooral  palmolie,  gond  en  slaven.  Tot  de 
invoerartikelen  behooren  er  katoen,  syde,  Unnes, 
taptften,  wollen  mantels,  gordels,  glaipaista» 
Qzmn  voorwerpen,  vooial  w^^ena,  siendiës, 
tabak,  speceryen,  cacao,  suiker  enz.  Mea  be- 
taalt er  veelal  met  kauri's  (eene  soort  na 
schelpen),  stofj^oud  en  stukken  katoen.  De 
voornaamste  Staten  ztjn  er  Bambara,het  B|k 
der  FellaU,  Bomoe,  Baghirmi,  Wada!  es 
Darfoer. 

In  1881  verhief  de  Mahdi  in  OoetSoediade 
vaan  van  den  opstand  en  in  den  winter  ?» 
1882  op  1883  kon  de  Egypttsohe  Begeerisf 
dien  niet  beteugelen,  nadat  in  Januari  1883  B 
Obeïd  bezweken  en  de  Mahdi  daardoor  mees- 
ter van  geheel  KordoOsn  geworden  waa.  De 
Britische  kolonel  Biekt  kwam  den  SdenMeut 
te  Chartoem,  trok  verder  naar  £1  OM, 
maar  werd  den  dden  November  1883  met^n 
geheele  legw  vernietigd.  Terwtfl  in  het  oei- 
ten  de  Arabieren  onder  Otmam  Digma  neb 
aansloten  aan  deze  bewegmg  en  de  Britaeke 
troepen  Massaoea  en  Soeakin  in  bezit  wam, 
trok  de  Mahdi  langs  de  Nyioi  bezette  Berte 
in  Juni  1884.  AUeen  Chartoem  hield  etaoi 
aadat  JBaker-JPa^a  den  4den  Febmaii  1884 
de  nederlaag  geleden  had  by  £1  Teb.  D» 
opstandelingen  waren  daardoor  in  het  berit 
gekomen  van  wapens  en  munitie  en  Egyptiai^ 
soldaten  en  officieren  voegden  zich  Ml  dee 
opstand.  Oeneraal  Gordom  trok  uit  Engeltté 
derwaarts  en  bereikte  Chartoem  in  Fetmnn 
1884.  Hy  organiseerde  het  leger,  maar  wei^ 
door  den  Mahdi  omsingeld.  Intnaechen  mi 
Otnum  JHgma  IH|  Tamanieb  door  een  Briteeb 
korps  onder  generaal  Ordkam  verslagen,  doek 
hy  bleef  sterk  genoeg  om  het  oataet  vu 
Chartoem  te  beletten.  Toen  zond  Engelttd 
eene  aanzieniyke  legermacht  onder  WM^I 
derwaarts  om  Gordom  te  bevryden.  YóoriüBe 
aankomst  echter  was  Chartoem  gevallen  ea 
Qordtm  gedood,  zoodat  hy  met  zyn  leger  tang- 
trok  naar  Opper  Egypte.  Inmiddels  waade 
Mahdi  in  het  laatst  van  Juni  1886  aan  typhtf 
gestorven.  Beeds  in  Maart  1886  was  generaal 
Orakam  naar  Soeakin  gezonden,  om  vandaar 
Cliartoem  te  bereiken,  doch  zyne  pogingen 
waren  vruchteloos.  De  opvoli^  van  den  Mahdi 
zette  den  oorlog  voort,  omsingelde  Soeakb 
en  versterkte  in  Dongóla  de  troepen  onder 
bevel  van  Mohammed  el  Kkeir.  Wel  befasakl^ 
de  Engelschen  den  dOsten  December  1886  bf 
Kosjeh  de  overwinning  op  de  Soedaneeies, 
naaar  zy  keerden  weldra  terug  naar  EfiTP^ 
zoodat  zy  Dongola  en  geheel  Nnbiê  in  de 
macht  der  opstandelingen  achterlieten. 

Soeleiman-Pa^ja,  eenTurkschgeseraal, 
geboren  in  1840  in  Thracië,  ontving  tü^^ 
leiding  aan  eene  militaire  school,  trad  ia  18M 
in  de  gelederen,  was  reeds  in  1862  kapim 
ondersSieidde  zich  in  den  oorlog  in  Kea^ 
negro,  werd  daarop  als  kommandant  van  eea 
bataUon  1^  de  Keizeriyke  garde  m^ 
en  naar  Creta  gezonden,  waar  hy  bt  aet 
bestormen  van  den  berg  Bova  biyken  gaf  q» 
ongemeene  krygsknndige  bekwaamlieid,  keeiw 
vervolgens  naar  Constantinopel  terug  en  wef« 


SOELEIMAN-PASJAr-SOEMANEP. 


601 


er  profeMor  i&  de  letterkunde  aan  de  mili- 
taire school.  Htj  schreef  in  dien  tQd  onder- 
scheidene wetenschappeiyite  werl^en,  nameiyk: 
eene  ,yAlgemeene  geschiedenis''  in  3  deelen 
en  eene  „Xarksche  spraakkunst",  streed  onder 
het  berel  van  Redif-Tcuja  in  Yemen,  zag  sich 
beforderd  tot  generaal  mi^oor  en  tot  onder- 
directeur, eindeiyk  tot  directeur  yan  de  mili- 
taire school,  welke  hy  naar  Europeeach  model 
yerbeterde  en  uitbreidde,  en  nam  veryolgens 
deel  aan  de  onttroning  van  Aldoü  Atii.  In 
1876  werd  hff  divisie-generaal  (ferik)  en  voerde 
in  den  oorlog  van  1876  tegen  Servië  eerst 
het  bevel  over  eene  divisie,  daarna  over  een 
korps,  veroverde  Ej^a^ewatz  en  de  hoogten 
van  DJoenis  en  was  éen  van  de  eersten,  die 
in  Alexinata  doordrongen.  Nadat  hy  als  lid 
van  de  grondwetscommissie  met  MidJwt  mede- 
gewerkt had,  werd  liy  in  1877  tot  moe^ir 
of  opperbevelhebber  van  Bosnië  en  de  Hersego- 
wina  benoemd;  hy  voorzag  NiksitiU  van  le- 
vensmiddelen en  viel  in  Montenegro,  maar 
w^rd  in  Juli,  toen  de  Bussen  in  Boemelië 
binnenrukten,  teruggeroepen.  Hy  versloeg  de 
Bussen  by  Eski  Si^,  tastte  hen  van  21  tot 
26  Augustus  vruchteloos  aan  in  den  Sjipka- 
pas,  waarby  syn  uitstekend  leger  veel  te 
lyden  had,  zette  ook  in  September  zyne  aan- 
vallen voort,  werd  den  2den  Oetober  opper- 
bevelhebber van  het  Donauleger  en  trok  in 
Januari  1878  met  een  gedeelte  daarvan  achter 
den  Balkan  terug.  By  Philippópel  werd  den 
16den  en  17den  Januari  zyn  korps  geheel  en 
al  vernietigd,  waarna  men  hem  in  ICaart  te 
Constantinopel,  op  last  van  JSeoef  P<w;a,  mi- 
nister van  Oorlog,  in  hechtenis  nam  en  voor  den 
krygsraad  bracht,  waartoe  meer  dan  voldoende 
redenen  bestonden.  Hy  werd  veroordeeld  tot 
15  Jaren  ves:ingstraf.  maar  de  Sultan  schonk 
hem  genade,  omdat  net  bleek,  dat  hy  by  den 
SJipkapas  gehandeld  had  volgens  de  bevelen 
van  MdhÊnoed  Damai-JPasja  en  in  den  waan 
had  verkeerd,  dat  deze  tot  het  geven  daarvan 
de  bevoegdheid  van  den  Sultan  had  ontvan- 
gen. Hy  overleed  te  Constantinopel  den  lóden 
AprU  1883. 

Soelina,  zie  Sdiua, 

Soelioten  is  de  naam  van  een  Albaneesi- 
schen  volksstam,  gevestigd  in  het  zuiden  van 
het  pa^alik  Janina,  het  oude  Epirus.  Z^ 
stammen  ai  van  een  aantal  huisgezinnen,  die 
in  de  17de  eeuw  aan  de  verdrukking  der  Turken 
zochten  te  ontsnappen  in  het  gebergte  van 
Soeli,  in  den  omtrek  der  stad  Parga.  Zy  be- 
hooren  tot  de  Grieksch-Katholieke  Kerk  en 
bezigen  de  Grieksche  en  de  Albaneesche  taal. 
Behalve  van  de  veeteelt  en  van  den  landbouw 
leefden  zy  van  roovery,  daar  zy  gedurig  in 
dien  omtrek  aanvallen  deden  op  de  Turken 
en  voorts  door  hun  stelsel  van  verdediging  ge- 
ruimen  tyd  stand  hielden  tegen  de  overmacht 
hunner  vyanden.  Zy  bezweken  eerst  in  1803, 
verlieten  hunne  woonsteden  en  trokken  eerst 
naar  Parga,  vanwaar  zy  door  de  bedreigingen 
van  AliJPcuifa  werden  verdreven.  Toen  be- 
gaven zy  zich  naar  de  Ionische  Eilanden  en 
traden  er  in  krygsdienst  by  de  verschillende 
Mogendheden  (Busland,  Frankryk,  Engeland), 
die  er  heerschappy  voerden. AUFtutfa, in  1820 
in  Janina  door  de  Turken  onder  Kkoentfid- 
^oêfa^  ingesloten  en  door  de  Albaneeien  ver- 
laten, zocht  hulp  by  de  Soelioten  en  opende 


voor  hen  de  vesting  Kiagha.  De  Soeliotaa 
gaven  gehoor  aan  zyne  roepstem,  maar  ge- 
raakten door  het  overloopen  der  Albaneesche 
aanvoerders  naar  Kkoer^JPouja  en  door  de 
rampspoedige  uitkomst  van  den  veldtocht  der 
Grieken,  in  1822  tot  hunne  ondersteuning 
ondernomen,  in  groote  ongelegenheid;  zy 
moesten  de  vesting  Soeli  aan  de  Turken  over- 
leveren. Omstreeks  3000  Soelioten  werden  toe» 
op  Engelsche  schepen  naar  Cephalonia  gebracht, 
terwyi  de  overigen  eene  wykplaats  zochten  in 
het  gebergte.  Velen  van  hen  namen  deel  aan 
den  Grieluchen  bevrydingsoorlog  en  klommen 
later  op  tot  hooge  waardigheden,  zooals  Bwh 
garu  en  TtaveUoi. 

Soeloe^eüanclen  (De)  vormen  eene  groep 
van  eilanden  tusschen  de  noordoostpunt  vao 
Bomeo  en  de  zuidoostpunt  van  het  eiland 
Mindanao,  tussQhen  1''30'  en  2''30'  Z.B.Zybe- 
hooren  tot  het  gebied  van  den  Sultan  van  Tema- 
te  en  tellen  op  omstreeks  45  Q  geogr.  myi 
wellicht  75  000  inwoners.  Zy  zyn  hoog,  bergach- 
tig en  met  bosschen  bedekt,  en  de  vrucht- 
bare bodem  levert  er  veel  sago  en  ryst.  Het 
voornaamste  is  in  1875  door  de  SpaiUaarden 
bezet  en  by  het  gebied  der  Philippynsehe 
Eilanden  ingeiyfd.  Het  recht  op  dat  bezit  is 
in  1885  door  Duitschland  en  Engeland  erkend. 
Niettemin  is  een  gedeelte  van  dat  hoofd- 
eiland nog  altyd  aan  een  onafhankeiyken 
Sultan  onderworpen. 

Soemadang  is  de  naam  van  eene  afdee- 
ling  op  Java  in  de  residentie  Preanger-Begent* 
schappen  en  grenst  in  het  noorden  aan  Krawaag 
en  Cheribon,  in  het  oosten  aan  Cheribon^  in  het 
zuiden  aan  de  regentschappen  Tassik  Mali^o^ 
Limbangan  en  TJitJalengkaen  in  het  westen  aan 
Bandong.  Deze  atdeeling  h^eft  in  11  districten 
eene  bevolking  van  ruim  200000  zielen.  Het 
bestuur  is  er  in  handen  van  een  assistent- 
resident, die  er  den  regent  ter  zyde  staat 
Men  heeft  in  die  afdeeling  8  warme  en  16 
zoute  bronnen.  De  evenzoo  genoemde  hoofd- 
plaats ligt  aan  den  voet  van  den  Tampomis, 
450  Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee. 
Men  heeft  er  eene  ommegaande  rechtbank,  een 
landraad,  eene  gevangenis,  een  zoutpakhuis  enz. 

Soemanep  is  de  naam  eener  afdeeling, 
die  het  oosteiyk  gedeelte  van  het  eiland  Ma- 
doera  beslaat,  in  het  westen  aan  Pamakasaa 
grenst  en  veertien  districten  bevat.  De 
oosteiykste  hoek,  Tandjong  Lapa  geheeten, 
ligt  op  6°59'  Z.  B. ,  en  de  bevolking  deaer 
afdeeling  bedraagt  ongeveer  210  000  zielen, 
verdeeld  over  399  dorpen  en  gehuchten.  De 
hoofden  voeren  er  den  titel  van  radon  en 
m&s,  maar  worden  niet  door  het  gouverne- 
ment bezoldigd.  De  kusten  zyn  moerassig, 
vooral  aan  de  oostzyde,  en  men  vindt  er 
voorts  vele  kalkheuvels  en  bosschen.  De  voor- 
naamste rivier,  de  Sarokka,  doorsnydt  deze 
afdeeling  over  hare  geheele  lengte  en  is  tot  4 
palen  boven  haren  mond  voor  kleine  schepen 
bevaarbaar.  Deze  en  eenige  andere  rivieren 
komen  er  uitstekend  te  pas  ter  besproeiing 
der  rystvelden.  Voorts  zyn  er  talryke  bronnen 
en  groote  binnenwegen.  Men  verbouwt  er 
vooral  ryst,  doch  ook  de  veestapel  is  er  aaa- 
zieniyk.  Het  bestuur  is  er  in  handen  van  een 
regent  en  van  een  assistent-resident.  De  even- 
zoo  genoemde  hoofdplaats  ligt  aan  de  rivier 
Maringan  en  is  de  aanaieniykste  plaats  van  het 


«02 


SOEMANEP— SOERABAJA. 


geheele  eiland.  Men  heeft  er  een  fi>rt  met 
eene  beietting,  eene  gonTeraements  Ugere 
school,  eene  rechthank  van  ommegang,  een 
landraad,  een  Protetantsch  predikant  en  een 
bnitenrerbiyf  van  den  aasistent-resident 

Soematrs,  sie  Smmdtra. 

Soembawa,  een  eiland,  tot  de  Kleine 
Soenda  eilanden  behoorend,  grenst  in  het 
noorden  aan  de  Zee  Tan  flores,  in  het  wes- 
ten aan  Straat  Alias,  in  het  sniden  aan  den 
Indiachen  Oceaan  en  in  het  oosten  aan  Straat 
Sapi.  Het  ligt  toMChen  8°5'  en  9''4'  Z.  B.,  is 
Terdeeld  in  de  rQken  Soembawa,  Dompo, 
Biam  en  Sangar  beiit  eene  oppervlakte 
aan  278  Q  geogr.  myi  en  sorteert  onder  het 
bestnor  van  den  gonvemenr  van  Celebes  en 
Onderhoorigbeden.  Het  westelSk  gedeelte 
heeft  den  vorm  van  een  scherpen  hoek  en 
oostwaarts  strekt  het  aich  nit  met  onder- 
schddene  armen.  In  het  noordoosten  vindt 
men  er  vele  diepe  inhammen,  van  welke  de 
Baai  van  Soembawa  de  voornaamste  is  en 
in  den  oostmoesson  eene  goede  ankerplaats 
vormt  De  bodem  van  het  eiland  is  bergachtig 
en  vulkanisch;  de  bergen  z||n  er  steil  en 
sommige  bereiken  eene  hoogte  van  bOna 
SOOO  Ned.  el,  —  de  Tambora  eene  van  2881 
Ned.  el.  Laatstgenoemde,  een  vulkaan,  heeft 
bQ  s)Jne  uitbarsting  van  April  1815  om- 
streeks 12  000  menschen  doen  omkomen  en 
de  rQken  Tambora  en  Papekat  verwoest 
Daardoor  werd  de  plantengroei  van  het  ge- 
heele eiland  nagenoeg  vernietigd.  In  1836 
deed  er  sich  eene  aardbeving  gevoelen,  en 
in  1860  had  er  eene  uitbarsting  plaats  van 
den  Goenong  Api.  Op  enkele  plaatsen  is  het 
eiland  met  zwaar  hout  begroeid,  en  men  heeft 
er  in  het  algemeen  fraaie  houtsoorten.  Qroote 
verscheurende  dieren  z||n  er  niet  aanwezig- 
doch  in  de  bosschen  vindt  men  er  wilde  sw|, 
nen,  herten  en  wilde  katten.  Yóor  de  uitbar- 
sting van  1816  had  men  er  eene  bevolking 
van  170000  zielen,  doch  dit  aantal  was  in 
1847  tot  ruim  74000  verminderd.  De  inboor- 
lingen behooren  tot  den  Malelschen  stam  en 
komen  meer  overeen  met  de  bewoners  van 
Celébes,  dan  met  die  van  Java  en  Sum&tra. 
De  meest  beschaafde  bewoners  B|fn  er  Mo- 
hammedanen, terwyi  in  het  gebergte  nog  vele 
Heidenen  gevestigd  z||n.  Van  den  landbouw 
wordt  veel  werk  gemaakt,  en  rQst  is  er  het 
voomaam&te  gewas.  Ook  worden  er  vele  paar- 
den uitgevoerd  naar  Java.  —  8oêmb(»wa  is 
voorts  de  naam  van  eene  rUke  en  groote 
kampong  op  gemeld  eiland  aan  Straat  Alias. 
Hier  is  de  Sultan  van  Soembawa  gevestigd. 
De  bevolking  telt  er  ongeveer  6000  zielen. 

Soenda-eUanden  is  de  naam  van  de 
eilanden,  welke  zich  in  de  Indische  Zee  van 
het  schiereiland  Malakka  tot  aan  Nieuw- 
Holland  uitstrekken.  ZU  tellen  op  31681  Q 
geogr.  mQl  ruim  28  millioen  inwoners,  onder 
welke  zich  slechts  50000  Europeanen  bevin- 
den, en  worden  verdeeld  in  Grootê  Soenda- 
eilandê»,  nameiyk  Sumitra,  Java,  Bomöo, 
Celébes,  Banka  en  Billiton,  en  in  Klehê 
Soenda  eilanden^  van  welke  Bali,  Lombok, 
Soembawa,  Blores,  Sandelhout-eiland,  Ada- 
nara,  Solor,  Savo,  liomblen,  Pantar,  Alor, 
Ombaai,  Timor,  Samao,  Kambing,  Rotti  en 
Daw  de  voornaamste  zf)n.  Al  deze  eilanden 
ztfn  vulkanisch  van  aard  en  door  smalle  stra- 


ten van  elkander  gescheiden.  De  bodem  ii  er 
in  het  algemeen  vruchtbaar  en  de  plantengroei 
welig.  De  seizoenen  zOn  er  zeer  regefanstig; 
de  westmoeseon  waait  er  van  November  tot 
April  en  de  oostmoesson  van  April  tot  Ko- 
vember.  Deze  eilanden  zQn  nagenoeg  slleoa' 
derworpen  aan  het  middelltk  of  onndddell|k 
gezag  van  Nederland.  —  Straat  Soenda  is  de 
aee^ngte  tusschen  Sumitra  en  Java.  ^  ver- 
bindt de  Indische  Zee  met  de  Java  Zee  ee 
bevat  twee  merkwaardige  vaarwaten.  Het 
vaarwater  tusschen  het  Prinseneiland  en  Jnna 
Westhoek  (Behouden  Passage)  wordt  echter 
niet  anders  gebruikt  dan  door  sehepeo,  die 
naar  Java's  Zuidkust  stevenen.  Het  oiavre 
gedeelte  begint  tusschen  Kaap  Lesong  es  bet 
eiland  Krakatao,  waar  de  breedte  17  Engeiselie 
mgi  bedraagt.  Tusschen  Kaap  Ban gkoewan  op 
Java  en  den  Yarkenshoek  op  Sumitra  ii  de 
breedte  tot  12  Engelsche  mQl  verminderd.  De 
straat  is  60  Engelsche  mgilaog.  Midden  ii  bet 
vaarwater  liggen  de  eilanden  D  wars-tn-dea-ire? 
en  Toppershoe^Je.  Ook  heeft  men  er  OBdl^ 
scheidene  andere  dlanden.  —  £indel|fkw^ 
melden  wQ  nog  de  Soendaneetem^  een  folb- 
stam,  die  het  westelOk  gedeelte  van  Janbe* 
woont.  Zg  beschouwen  zich  als  de  oonproB- 
keigke  inboorlingen  des  lands  en  versckOlei 
in  alle  opzichten  veel  van  de  Javanen,  terwp 
hunne  taal  een  afsonderigken  tak  vormt  m 
den  Maleischen  stam.  Men  heeft:  een  Ksder- 
doitsch-Bfaleisch  en  Soendasch  Woordent^oek" 
van  A,  de  WUde^  uitgegeven  in  1841  door 
den  hoogleeraar  Boorda, 

Soenna,  een  Arabisch  woord,  hetwelk 
weff  of  riMinff  beteekent,  is  de  ov^leverifif 
omtrent  Jlfohammedj  welke  als  wet  geldt  ii 
zoodanige  gevallen,  waarover  de  Koran  ii 
het  geheel  geene  of  slechts  eene  tw^felaehtige 
uitspraak  doet.  Later  is  de  Soenna  te  boek 
gesteld,  en  zQ  vormt  naast  den  Koran  de  toot 
naamste  bron  voor  het  godsdienstig  lerea 
van  den  rechtzinnigen  Mohammedasii'  ^ 
meestberoemde  verzameling  onder  eenalseeht 
erkend  zestal  is  die  van  M  Boekari  (840  ut 
Chr.)  onder  den  titel:  „Edd^imi  eesabth  {WiV- 
achtige  verzamelaar)";  deze  bevat  7 875 over- 
leveringen,  door  den  schrQver  uit  een  SM» 
van  600000  gekozen.  —  Men  geeft  denmtj 
van  Soernniien  aan  de  Mohammedaoes,  die 
naast  den  Koran  de  Soenna  als  kenbron  vin  ^ 
godsdienst  aannemen  en  de  eerste  KhaUR») 
jüfoe  Sektf  Omar  en  Oihman  als  de  weW 
opvolgers  van  Mohammed  erkennen,  tarwpi 
de  Sjiïten  deze  waardigheid  uitsluitend  toe- 
kennen aan  AH  en  zQne  nakomeliogen.  Bet 
geesteigk  opperhoofd  der  Soenniten  b  «e 
Sultan  van  TurkUe.  Tot  hen  behooren  «y* 
noeg  alle  Mohammedanen  in  Aflrika,  EgTP^^ 
Syrië,  Turkije,  Arabiê  en  Tartarlje.  . 

Soerabiya,  eene  residentie  ^V^^^^^f^^ 
in  het  noorden  en  westen  aan  de  J*^J^ 
en. aan  de  straat  van  Madoera,  in  bet  ooiteo 
en  zuiden  aan  de  residentie  Pasoeroewts  ^ 
Kediri,  en  in  bet  westen  aan  Bembang.  ^ 
bestaat  uit  twaalf  controle  afdeelingen  en  «^ 
regentschappen.  Van  deze  staat  8<>***J5 
onder  hetoamiddeligk  bestuur  van  een  ^^ 
terwQl  de  overige  onder  assistent-residenfiSD 
gesteld  zQn.  Het  eiland  Bawean  behooK^JJr 
tot  dit  gewest  en  vormt  een  afconcww» 
regentschap,    waarin  het  Europeesch  g^**» 


S0ERABAJA-S0E8DAL. 


603 


deigel||k8  ie  haaden  is  van  een  aadstent- 
rerident  De  grond  is  er  gedeelteiyk  vlak, 
gedeeiteigk  hendel-  of  bergaciitig.  Ook  de 
noordeiyke  iielUng  ran  den  Ardjoeno  be- 
hoort tot  Soerabaja.  De  yoomaamste  rivieren 
iQn  er  de  Solo  en  Kedirie.  Het  klimaat 
is  er  niet  ongeiond,  en  tot  de  voornaamste 
voortbrengselen  behooren  er  ryst,  koffie, 
sniker,  indigo,  tabak,  katoen  en  klapperolie. 
Hier  en  daar  wordt  veel  zont  gewonnen  en 
kalk  gebrand,  terwtfl  visscherQ  en  scheeps- 
bonw  er  tot  de  middelen  van  bestaan  behooren. 
Men  heeft  er  vele  en  goed  onderbonden  we- 
gen. De  oppervlakte  der  residentie  bedraagt 
102,1  D  geogr.  mgi  met  omstreeks  1642000 
inwoners,  onder  welken  zich  ruim  5000 
Europeanen  bevinden.  —  De  hoofdplaait 
Soerabiya  ligt  aan  den  Groeten  Weg  en  aan 
de  Kali  Miu,  welke  door  de  stad  stroomt 
Dese  telt  met  hare  voorsteden  ongeveer  180000 
inwoners.  Het  ondste  gedeelte,  op  Hollandsche 
wtfze  gebOQwd,  ligt  ten  westen  van  de  Kali 
mSs  en  is  door  den  Groeten  Weg  in  een  noor* 
deigk  en  znidelQk  gedeelte  geseheiden.  Tos- 
schen  deze  Eoropeesche  wyk  en  de  voormalige, 
thans  reeds  lang  geslechte  vestingwerken,  die 
de  geheele  stad  omgaven,  liggen  inlandsche 
kampongs.  De  citadel  Prins  Hendrik  ligt  op 
den  oosteigken  oever  der  Kali  Mfts.  Men  vindt  te 
Soerabaja  eene  artillerie  coostmcüewinkel,  eene 
fabriek  van  stoomwerktnigen  voor  de  marine, 
particnliere  stoomfabrieken,  scheepstimmerwer- 
ven,  kazernes,  tnighuizen,  eene  aanzienlijke 
bezetting,  een  raad  van  Jostitie,  eene  Hervormde 
gemeente  met  twee  predikanten,  onderschei- 
dene scholen,  eene  VrQmetselaarsloge,  een 
departement  der  Maatschappij  tot  Nnt  van  *t 
Algemeen,  eene  Kamer  van  Koophandel,  eene 
wees-  en  boedelkamer,  een  muziekgezelschap, 
eene  iiedertafel  enz.  Tot  de  aanzienlt)kste 
gebouwen  behooren  er  het  stadhuis  of  resi- 
dentiegebonw,  de  Protestantsche  kerk,  de  B. 
Katholieke  kerk,  het  stapelpakhuis  der  Han- 
delmaatEchappO  en  het  bureau  van  in-  en 
uitgaande  rechten.  Ook  is  er  een  dr{jvend 
droog  dok. 

Soerakarta,  eene  residentie  op  Java, 
grenst  in  het  zuiden  aan  de  Indische  Zee,  in 
het  westen  aan  Djokjokarta,  in  het  noord- 
westen en  noorden  aan  Samirang  en  in  het 
oosten  aan  Madioen,  en  heeft  eene  oppervlakte 
van  byna  113  Q  geogr.  mt|l.  ZQ  is  verdeeld 
in  2  onderdeelen,  de  Soesoehoenansche  en 
de  Mangkoe  Negorosche  landen,  telt  ruim 
950000  inwoners,  onder  welken  zich  ruim 
1400  Europeanen  bevinden,  en  vormt  met 
DJol^okarta  de  Vorstenlanden,  welke  door  den 
Keizer  of  Soesoehoenan  van  Soerakarta  en 
den  Sultan  van  DJohJokarta  worden  bestuurd. 
Van  wege  het  Gouvernement  bevindt  zich  te 
Soerakarta  een  resident,  bUgestaan  door  een 
assistent-resident,  belast  met  de  politie,  door  een 
kommies,  een  tolk,  een  hoofdrechter,  een 
resideutieraad,  enz.  De  Keizer  is  leenman  van 
het  Nederlandsch  GhDUvemement  en  hoofd 
der  inlandsche  bevolking.  De  regeeringsvorm 
is  er  die  der  onbeperkte  monarchie  (despotismus), 
maar  de  macht  van  den  Vorst  is  er  begrensd  door 
de  bemoeiingen  van  het  Nederlandsch  Gour 
vemement,  zoodat  verminkende  straffen  zQn 
afgeschaft  en  een  door  hem  uitgesproken  dood- 
vonnis niet  volvoerd  kan  worden  zonder  be- 


krachtiging van  den  gouverneur  generaaL  HB 
wordt  bygestaan  door  een  Pangeran  Adipati 
of  ROksbestuurder,  onder  goedkeuring  van  het 
Nederlandsch  Gh)uvemement  benoemd ;  deze  is 
tevens  kolonel* kommandant  van  een  legioen, 
dat  door  het  Gouvernement  bezoldigd  wordt. 
Deze  reddentie  vormt  eene  door  bergen  inge- 
sloten kom.  De  voornaamste  toppen  z||n  er 
de  Lawoe  (8236  Ned.  el  hoog)  op  de  grenzen 
van  Bfadioen,  de  Merbaboe  (byna  even  zoo 
hoog)  op  de  grenzen  van  Samirang,  en  de 
Merapi,  slechts  weinig  lager,  gedeelteigk  tot 
Kadoe  behoorend.  Het  klimaat  is  er  in  het 
algemeen  gezond.  NabU  den  Lawoe  heeft  men 
minerale  bronnen  en  sitjkbronnen,  elders  zoute 
bronnen  en  ook  eenige  kleine  meren.  De  voor- 
naamste en  tevens  eenige  bevaarbare  rivier  is 
er  de  Solorivier  met  hare  tahrQke  zyrivieren, 
welke  uitstekende  diensten  bewezen  tot  be- 
sproeiing der  rUstvelden.  Men  heeft  er  veel 
timmerhout,  en  tot  de  voornaamste  uitvoer- 
artikelen  behooren  er  rQst,  koffie,  suiker, 
indigo,  maïs.  tabak,  thee,  vruchten,  zadels, 
tuigen  en  geoatikde  klee^les,  terwgi  er  linnen, 
laken,  meubels,  glas,  porselein,  Qzer,  staal, 
goud,  zilver,  was,  gambir,  speeer||en,  paar- 
den, runderen,  gedroogde  visch  en  sterke 
dranken  worden  ingevoerd.  De  Javanen  der 
Vorstenlanden  zQn  hoogmoedig  en  minder 
onderworpen  dan  die  der  overige  residentlën. 
—  Deloofdplaaiê  Soerakarta,  doorgaans  Solo 
genoemd,  ligt  aan  het  vereenigingspunt  der 
Solo-  en  der  Pépérivier  in  eene  vlakte  tns- 
schen  de  bergen  Merapi  en  Lawoe.  Door  het 
kraton  van  den  Soesoehoenan  is  erhetAloen- 
Aloenplein  in  twee  gedeelten  gescheiden  en 
op  elk  gedeelte  heeft  men  twee  heilige 
waringieboomen,  als  teekenen  van  vorstelQke 
macht.  Het  kraton  heeft  een  aanmerkeiyken 
omvang  en  onderscheidene  kwartieren.  Ten 
noordoosten  van  het  Aloen- Aioenplein  verrjfst 
de  Enropeesche  stad.  De  voornaamste  gebouwen 
i^n  er  het  resideatiehuis,  de  woning  van 
den  Rgksbestunrder  en  de  Protestantsche  kerk. 
Voorts  heeft  men  er  eene  gouvernements  lagere 
school,  de  kazerne  der  Keizeriyke  lyfwacht, 
een  schouwburg,  eene  sociSteit,  eene  kweek- 
school  van  onderwyzers,  eene  moskee  en  in 
het  midden  der  stad  het  groote  fort  Vasten- 
burg,  door  eene  breede  gracht  omgeven  en 
met  dertig  kanonnen  gewapend.  Er  zyn  om- 
streeks 150000  inwoners. 

Soerambi  is  de  naam  van  een  priester- 
raad, uit  een  hoogepriester  en  eenige  priesters 
bestaande,  rechtsprekende  in  beide  Javaansche 
vorstendommen  Soerakarta  en  DJol^okarta  in 
alle  zaken  betreffende  huweiyi^,  echtscheiding, 
boedelverdeeling,  erfopvolging  enz. 

Soesdal  of  Stoesdcdy  eene  arrondissements- 
hoofdstad  in  het  Russisch  gouvernement 
Wladlmir,  vindt  men  reeds  in  1024  in  de 
kronieken  vermeld.  Zy  was  onder  Joerij  Dol- 
fforoekij  de  hoofdstad  van  een  zelfstandig  vor- 
stendom, totdat  diens  zoon  zyn  zetel  vestigde 
te  Wladimir.  In  1390  vereenigde  Watü^j,  groot- 
vorst van  Moekon,  het  gebied  van  Soesdal 
met  het  zyne,  en  in  de  18de  eeuw  werd  de 
stad  tot  driemaal  toe  door  de  Tartaren  ge- 
plunderd en  verbrand.  Tegenwoordig  zyn  er 
25  Grieksch-Russische  kerken,  4  kloostera  en 
ruim  7  000  inwonen.  Te  voren  was  zy  eene 
der  aanzieniykste  en  rUkste  koop-  en  fabriek- 


604 


S0E8DAL  -80EWAR0W. 


■laden  van  BosUuid,  doch  bQ  beeft  slok  niet 
knnnen  hentellen  yan  de  herhaalde  yerwoes- 
ting.  Er  sjin  7  katoen&hrieken  en  yan  ondi 
bloeit  er  de  warmoeierO. 

Soest,  eene  arrondiBaementahoofditad .  in 
bet  PmisiBche  regeeringedistriet  Arnflberg,  ligt 
in  eene  ymchtbare  vlakte  aan  den  Westlkal- 
•chen  spoorweg,  van  welken  hier  een  it|tak 
nitgaat  naar  Dortmnnd.  Men  heeft  er  eene 
rechtbank,  6  Protestantaohe  kerken,  eene  B. 
Katholieke  domkerk,  een  gymnaainm,  eene 
kweekschool  van  onderwysers,  een  doofttom- 
men-  en  blindeninatitnnt,  een  groot  aantal 
fabrieken,  veel  land-  en  tninboow,  een  gar- 
niaoen  en  byna  16000  inwoner»  (1B84).  In 
de  middeneen  wen  was  Soest  éene  der  aan- 
sienlQkste  en  rQkste  handelasteden  met  eene 
bevolking  van  60-  tot  70000  sielen,  terwyi 
baar  stadsrecht  (1144-1166  te  boek  gesteld) 
in  vele  andere  steden  tot  voorbeeld  diende. 
Soest  werd  beschouwd  als  de  hoofdstad  van 
bet  land  Engem  in  bet  hertogdom  Saksen, 
en  na  1180  was  zy  een  twistappel  toseoben 
de  aartsbisschoppen  van  Kenlen  en  onderschei- 
dene wereldiyke  Vorsten. 

SoestdJjk  is  de  naam  van  een  vorsteiyk 
Instverbiyf  in  de  Nederlandsche  provincie 
Utrecht,  in  de  gemeente  Baarn.  Het  werd  in 
1674  gesticht  door  Willem  III  vam  Oramfe, 
aan  wien  de  Scaten  het  rechtsgebied  in  de  beer- 
lykbeden  Soest,  Baam  en  ter  Eem,  later  ook 
dat  in  de  beide  Eemnessen,  hadden  opgedragen. 
Ka  lyn  dood  verviel  het  aan  Jocm  WüUm 
FritQ  en  vervolgens  aan  de  stadhouders  Wü- 
Um IV  en.  r.  In  1796  werd  het  by  de  do- 
meinen gevoegd  en  in  1817  door  de  Staten- 
Oeneraal  geschonken  aan  den  Prins  van  Ofa»f0 
wegens  door  hem  betoonde  dapperheid  by 
Qoatre-Bras  en  Waterloo.  Vervolgens  kwam 
bet  door  erflating  in  het  besit  van  Prins  ^m- 
êrik  dêf  NederUmde»  en  verviel  na  diens  over- 
lyden  aan  den  tegenwoordigen  Koning  der 
Nederlanden,  die  er  na  en  dan  syn  verbiyf 
houdt. 

Soet  (Jan)  of  Soeiy  een  Nederlandscb  too- 
neeldichter,  geboren  te  Amsterdam  den  6den 
Maart  1608,  toonde  aich  een  yverig  voorstan- 
der van  het  Huis  van  Oranje  en  alzoo  een 
tegenstander  van  den  raadpensionaris  de  WUi. 
Hy  overleed  den  Uden  Juiaari  1674.  Van 
syne  geschriften  vermelden  wy :  „Hedendaag- 
sche  Mantel  eer,  voorstellende  de  grote  geld- 
sucht  deze  bedorven  eeuwe  (16S6)'*,  —  „ Jocbem 
Jool,  ofte  Jaloersche  Pekelharing  (1646)",  — 
„Chlorinde  en  Dambise  (1660)'\  —  „Oümpias, 
treurspel  (1640)'\  —  „Tbimoklea,  treurspel 
(1641)",  —  „Zebynasa  (1648)",  —  „Kornelia 
Bdntieogli  of  geluckige  ongelucken  (1660)",  — 
en  «Hel  en  Heemel  (1676)". 

Soetbeer  (Georg  AdolO  een  verdiensteiyk 
volkshuisboudkundige,  geboren  te  Hamburg 
den  2d8ten  November  1814,  studeerde  te  QÖt- 
tingen  en  te  Beriyn  en  wydde  zich  aan  de 
beoefening  der  Staathuishoudkunde.  Nadat  by 
„Des  Stader  ZoUes  Ursprung,  Fortgang  und 
Bestand  (1849)"  in  het  licht  gegeven  had, 
werd  by  in  1840  bibliothecaris  en  in  1848 
handelsoonsulent  te  Hamburg  en  in  1872  ho- 
norair hoogieeraar  te  Oöttingen.  Hy  schreef 
voorts  nog:  „Edelmetall,  Produktion  und  Wert- 
verb&ltnis  zwischen  Gold  und  Silber  seit  der 
Entdeckung    Amerikas    bis    zur    Qegenwart 


(1879)",  —  „Matwialien  inr  ErUoteroiff  uA 
Beurtheilang  der  wirtsdiaftUchen  EdetaMlaQ- 
verhnltnisse  (1886)",  —  „(Madsitsen  éa  po- 
litischen  Oekonomie  (naar  8ln&rtMiü,iée^nk^ 
1884)",  —  JBaamlaag  offizieller  Aktesstteke 
in  Besug  auf  Handel  undScbiffisbrtinKriegi- 
aeiten  (1866—1864)",  —  en  „Die  £lbi51b 
(1868)". 

Soeteboom  (Hendrik  JacobeX  ook  wd 
Zoeteboom  of  eenvoudig  Zoei  of  Soit  geheetes, 
een  Nederlandscb  geschiedkundige,  n^boreste 
Dost  Zaandam  in  1616,  was  boekhaoddsar  te 
Amsterdam,  en  overleed  aldaar  omitieekfthet 
jaar  1678.  Hy  leverde:  „Bescbryvinge  m 
Oud  Zaenden  enz.  (1640)",  —  „BaUvtoeEnte 
enz.,  treurspel  (1646)",— „Sanerdaal8Bloea^ 
crans  (1646)",  —  „*t  Kleyn  lustboOe  vol  m 
bruiloftssaagen  enz.",  —  «Dp-en  nederguf 
van  de  oude  koningiyke  en  loffeiyke  Ameitait 
Stavoren  enz.  (1647)",  —  „De  NederisoMe 
beroerten  en  oorlogen  omtrent  bet  Ueesm 
de  Zaen  (1668  en  later)",  —  „De  soetK» 
mende  Zwaane  van  Waterlandt  (1648)'*,- 
„De  Zaanlants  Arkadia  (1668;  2de druk  imf, 

—  „Vroens  begin,  midden  en  einde  enz.  (1661)", 

—  „De  historie  van  Waterlandt  (1661)',- 
„Het  „Nederlants  Schouwtooneel  (1678y\eiL 

Soewalki  of  SioemMi,  een  Bnrtifi 
Poolsoh  gouvernement,  in  b^  westen  aan  Pni- 
sen  en  voor  't  overige  aan  de  gonvemesMBtii 
Kowno,  Wilna,  Grodno  enLomshagreaieièe, 
telt  op  228  D  geogr.  myi  omstreeks  6O6000 
inwoners  (1882),  meestal  B.  Katholieke  PoleD. 
De  bodem  is  er  vlak  en  met  vele  wonden  ei 
moerassen  bedekt,  hoewel  men  er  ook  goede 
bouw-  en  weilanden  aantreft.  —  De  eveiiio 
genoemde  hoofdttadf  aan  den  oever  fsn  ket 
Wigrische  Meer  gelegen  is  regelmatig  ge 
bouwd,  heeft  goede  ini^htingt'n  vanonderw|i 
en  een  levendigen  handel  en  telt  byna  16  OOO 
inwoners. 

Soewarow  (Alexéi  WasiUewits^,  ga^ 
van  SoewarowBymniksiü,  prins  Ital^ ^ 
Soeworowy  een  vermaard  Bnssisch  veldbeer, 
geboren  den  26sten  November  1729  in  Fislsid 
uit  een  Zweedsch  geslacht,  nam  deel  ssndei 
Zeveqjarigen  Oorlog,  zag  zich  in  1763  be 
noemd  tot  kolonel  van  het  Astrakassch  le- 
giment  grenadiers,  voerde  by  den  Poolsckei 
opstand  van  1768  het  bevel  by  debestorBiog 
van  Krakau,  rukte  overwionelkd  voorwstitt 
tot  Lublin  en  keerde  na  de  eerste  verdeelkf 
van  Polen  als  generaal-miOoor  naar  Petenbvf 
terug.  In  den  oorlog  tegen  de  Turken  ieg«- 
praalde  hy  in  1774  by  Kosloedgi- Kt  4^ 
bevordering  tot  luitenant-generaal  ontfiog  b| 
in  1780  het  bevel,  tegen  de  oproerige  volkea 
in  den  Caucasus  te  velde  te  trekken;  diir 
bracht  hy  na  bloedige  gevechten  de  Leaj^lüSn 
tot  onderwerping  en  werd  tot  generaal  dff 
infanterie  en  tot  gouverneur  der  door  ^ 
veroverde  gewesten  benoemd.  Den  laten  0^ 
tober  1781  behaalde  hy  by  Kinbnm  ^ 
overwinning  op  de  Turken,  —  voorts  in  IW 
gesteund  door  de  Oo^nrykerd  ondCT  dtf 
Prins  fMM  SakeenCobmrSi  IM)  Fok^ani, akoede 
in  1789  aan  de  Bymnik,  weshalve  liSjJJ 
eemaam  van  Mifmmkêii  ontving  entotPo^ 
en  Bussisch  Byksgraaf  verheven  werd.  vm 
22sten  December  1790  veroverde  hy  itorof' 
derhand  de  vesting  IsmaU  en  Joeg  er  de  n* 
woners  over  de  kling.  Na  het  sloiten  vtf 


SOEWAROW— SOHN. 


605 


den  Trede  werd  h|  g<ni7ente«r  vnn  Jekateri* 
noelaw,  de  Krim  en  de  Tcrorerde  gewesten 
aan  den  mond  van  de  Dqjestr  en  bleef  eenige 
Jaren  in  Cherson,  waar  hQ  de  koBtverdedlging 
in   orde  braebt  Aan  den  Poolsohen  opstand 
▼an  1794  maakte  hH  spoedig  eene  einde  door 
de  bestorming  van  Praga  en  de  inneming  van 
Warscban,    waarna  btf  bevorderd  werd  tot 
generaai-veidmaarschalk.  Hierop  begaf  b0sieh 
naar  zQn  landgoed  Kant^fanski  in  bet  gonver- 
nement  Nowgorod,  totdat  in  1799  Keizer  Faul 
liem  met  bet  opperbevel  over  de  troepen  be- 
lastte, welke  met  de  OostenrOkers  in  Italië 
tegen   de  Fransehen  londen  strQden.  HQ  ver- 
sloeg laatHtgenoemden  den  27sten   April  bQ 
Oaasano,  den  17den,  18den  en  19den  Jnliaan 
de  Trebbia  en  den  15den  Angnstns  bg  Novi, 
veroverde  Alessandria  en  verjoeg  in  den  tQd 
van   5  maanden  den  vQand  alt  gebeel  Opper- 
Italië.  Daarop  trok  hy  naar  Zwitserland,  om 
sioh  met  Konalcow  te  vereenigen..  ZQn  tocht 
over  den  St.  Gotthard  ging  vergeield  met  ver- 
basend groote  moeieigkheden  en  kostte  kem 
het  derde  deel  van  syn   leger,  de  grootste 
helft  van  s0ne  paarden,   alle  Ustdieren,  be- 
nevens het  geschat  en  een   trein.  Toen  hy 
eindeiyk  het  dal  van  de  Ryn  bereikte,  ont- 
ving by  het  bericht  dat  de  Bondgenooten  in- 
middels   by    Zfirieh    door   Moësénaj  aan   de 
Linth  door  8<mlt  en  by  Hollis  door  MolUor 
waren  geslagen.  Hy  aanvaardde  derhalve  door 
Oranwbnnderland  den  temgtocht  naar  Italiö 
en  vandaar,  als  generalissimos  van  alle  Rus- 
sische legers,  in  Januari  1800  naar  Rostand. 
Nog  vóór  ayn  terugkeer  echter  viel  hy  we- 
gens verwaarlooBing  van  welnigbeteekenende 
Keizeriyke  dienstbevelen  in  ongenade,  bereikte 
in  dekeiyken  toestand   den  2den  Mei  1800 
Petersburg  en  overleed  aldaar  den  18den  Mei 
daaraanvolgende.   AUxander  I  deed  te  ayner 
eer  in  den  Keizeriyken  tnin  der  hoofdstad  een 
reusachtig  standbeeld  verryzen,  en  de  „Brief- 
wisseling van  Soewttrow  over  den  Russiseh- 
Oostenryksohen  veldtocht  van  1799*»  is  door 
wm  Fu^ê  in  het  licht  gesonden.  —  Zyn  aoon 
Arkady  AlexSfewiUj  Soewarow^  geboren  tn  1788, 
nam   deel  aan  den  veldtocht  van  1807,  werd 
iuitenant- generaal  en  verdronk  in  1811  in  de 
Rponik.  —   Diens  soon   Alexander  Arkaéjé' 
wüsj  Soewarow^Rymmiksïei,  prins  Itdlijiki,  ge- 
boren  in  1805,  een  Russisch  staatsman  en 
generaal,  diende  in  den  Caneasus  en  in  Polen, 
werd  meermalen  met  lendingen  belast  naar 
Duitsche  Hoven,  aag  lioh  in  1848  benoemd 
iot    gouverneur-generaal    der    Oostieeprovin- 
ciën,  in  1861  tot  militair  gouverneur  van  Pe- 
tersburg en  in   1866  tot  inspecteur-generaal 
der  infanterie.  Hy  werd  tevens  generaal  der 
infknterie,  adjudant  generaal  en  lid  van  den 
Byksraad  en  overleed  te  Petersburg  den  12den 
FebrusH  1888. 

Sofala,  een  Arabisch  woord  voor  „Het 
lage  land*",  is  een  kustgewest  van  oosteiyk 
AMka.  Het  strekt  sich  uit  van  de  Sambesi 
tot  aan  de  Delagoabaai  en  bestaat  uit  vlakke 
oeverlanden  met  de  daarvóór  gelegene  groep 
der  Bazaroeto  eilanden  en  eene  verder  in  het 
binnenland  gelegen  bergstreek.  Onderschei- 
dene rivieren,  van  welke  de  Baai,  Sabia  en 
Limpopo  de  voornaamste  syn,  storten  zich 
bier  uit  in  den  Oceaan  en  overstroomen  er 
•telken  Jare  het  laad.  De  grond  is  er  langs  de 


kust  leer  vruchtbaar  en  levert  er  vooral  rQst, 
orseiUe,  indigo,  kaoet^oek,  suikerriet  en 
koffie.  In  het  binnenland  bevindt  sich  veel 
goud,  koper  en  yser,  en  de  inboorlingen 
(Kaffers)  brengen  er  veel  ivoor  naar  de  kust. 
De  Portugeesen,  die  tegen  het  einde  der  15de 
eeuw  dese  kusten  ontdekten  en  in  besit  na- 
men, vonden  er  Arabische  volkplantingeD, 
die  afhankeiyk  waren  van  den  Sultan  van 
Kiloa.  Zy  brachten  dese  en  de  naburige  Kaffers 
tot  onderwerping  en  gaven  aan  de  nieuwe 
bezitting  den  naam  van  koningryk  Algarve. 
Vanhier  ondemamen  sy,  inzonderheid  in  ée 
16de  eeuw,  onderscheidene  tochten  in  het  bin- 
nenland, naar  de  goudryke  KafKérstaten  Mo- 
karanga  en  Monomotapa.  Het  verst  naar  het 
binnenland  liggen  in  Sofkla  de  goudmynen 
van  Maniica,  voorts  onderscheidene  in  1871 
door  Karl  Mamck  ontdekte  goudmynen,  als- 
mede de  bouwvallen  van  Zimbabje,  soodat 
men  Sofala  reeds  in  de  16de  eeuw  voer  het 
land  Ophir  hield.  —  De  stad  Sofiala  aan  het 
Kanaal  van  Mosambique  is  eene  seer  vervallen 
plaats  met  slechts  S  000  inwoners. 

Sofia,  sie  Sonhia. 

Softa  is  in  Turkye  de  naam  van  een  stu- 
dent in  de  godgeleerdheid.  De  sofla*s  syn 
afkomstig  uit  de  geringste  volksklasse  en 
verkeeren  gedurende  den  studletyd  in  de 
grootste  bekrompenheid.  Zy  moeten  onder- 
scheidene examens  afleggen  voordat  sy  den 
titel  van  „moUa**  en  eene  aanstelling  als  gees- 
teiyke  of  als  rechter  erlangen.  In  den  Jongirten 
tyd  hebben  sy  ook  aan  politieke  bewegingen 
deel  genomen. 

Sog^eQord  is  de  naam  van  eene  diep  in 
het  land  doordringende  Qord  aan  de  west- 
kust van  Noorwegen.  Zy  heeft  eene  lengte 
van  meer  dan  200  Ned.  myi,  eindigt  in  de 
LysterQord  en  is  nauweiyks  ergens  7  Ned. 
myi  breed  en  byna  overal  met  hooge,  steile 
rotswanden  beaoomd.  Het  landschap,  w  desen 
Qord  omgeeft,  Is  bergachtig,  en  de  voogdf 
Sogn  behoort  tot  de  meest  woeste  oorden  dea 
lands.  Ook  de  sytakken  van  dese  O^rd 
grenzen  aan  rotsen,  die  sich  loodrecht  ter 
hoogte  van  1600  tot  2000  Ned.  el  verbeffon. 
Eén  der  syQorden  strekt  sich  uit  tot  aan  den 
gletscher  van  JostedalsbHi,  eene  reasachtige 
sneeuw-  en  ysraassa,  onderscheidene  dalen 
vullende  en  de  grootste  van  het  vaste  land  van 
Europa. 

Schar  is  na  Maskate  de  aanrieniyke  ha- 
venstad van  het  Arabisch  landschap  Oman; 
sy  ligt  aan  de  Golf  van  Oman  en  heeft  eene 
goede  reede,  een  sterk  kasteel,  omstreeks 
24000  inwoners  en  eene  bloeiende  ny verheid. 

Sohl,  een  Hongaarsch  eomitaat,  door  4e 
comitaten  Liptau,  QömOr,  Neograd,  Hont, 
Bars  en  Thuroca  omgeven,  telt  op  ruim  51 
n  geogr.  myi  omstreeks  108  000  inwoners,  meest 
Slowaken.  Het  land  is  geheel  en  al  met  bergen 
bedekt,  vooral  met  traehietgevaarten  met  aan- 
zientyke  ertslagen,  en  de  Oran  kronkelt  er 
door  een  vruchtbaar  dal.  De  mynen  leveren 
er  swavel,  sllver,  koper,  yser,  vitriool  en 
kwik.  Ook  is  er  de  veeteelt  van  groot  belang, 
en  men  vindt  er  voorts  eenigen  wyo^x^^^  ^ 
onderscheidene  fkbrleken.  De  hoofdplaats  Ir 
Nèusohl. 

Sohn  is  de  naam  van  twee  verdiensteiyke 
schilders  te  weten : 


6oe 


SOHN-SOKOTOBA. 


Korï  Ftrdmamd  Sokm^  geboren  te  BerlQo 
den  lOden  December  1805.  HQ  oefende  dch 
onder  de  leiding  Tan  Sokadow^  dien  by  in 
1826  naar  DQaseidorf  Toigde,  en  bebandelde 
bg  Toorkenr  antieke  onderwerpen  of  ook  tafe- 
reelen  uit  de  werken  raakTas$Qy  CKftkê  eni. 
Tot  sQne  beate  stokken  bebooren:  „Binaldo 
en  Armida",  —  „De  aekaking  van  Hylas**,  — 
«Diana  en  Actaeon**,  —  ^De  loitepeelster", 
—  „Het  oordeel  van  Paria",  —  „Bomeo  en 
Julia'*.  —  „De  beide  Leonore'a*^  —  en  „De 
vier  Jaargettfden".  HQ  ia  een  meester  in  de 
beliandeling  Tan  het  Tleeacb  en  in  het  schep- 
pen Tan  Troawenfl.;areD ,  alsmede  in  het  Ter- 
Taardigen  Tan  portretten.  In  1830  Terge- 
selde  bg  Sokadow  naar  Italifi,  bexocht  Ter- 
Tolgena  Belgié,  Nederland  en  FrankrUk,  werd 
in  1832  leeraar  aan  de  Académie  te  Düaael- 
dorf,  in  1838  profeaaor  in  de  achilderkanot 
aldaar  en  OTerleed  te  Keulen  den  258ten  No- 
Tember  1867. 

Wühelm  Sohn,  een  neef  van  den  voorgaande 
en  geboren  te  Berign  in  1830.  Hg  Tertrok  in 
1837  naar  Dflaseldorf  en  ontwikkelde  xich 
onder  de  leiding  Tan  ign  oom,  waarna  hg 
lioh  op  reis  bc^af.  Hg  schilderde  aanTanke- 
igk  historiestnkken,  aooals:  „Chriatos  bgden 
storm  op  het  meer  (in  het  stedeigk  museum 
te  D&S8eldorf)*\  —  „Chiistns  op  den  Oigfberg 
(te  Jauer  in  Silesië)'\  —  en  „OenoTOTa",  maar 
bepaalde  sich  TerTolgens  bg  het  genre.  Zgne 
^QewetensTragen  (1864,  in  het  museum  te 
Karlsmhe)'*,  —  en  Tooral  agn  „Consult  bg 
een  adTOcaat  (1866,  in  het  museum  te  Leip- 
aig)'*  worden  seer  geroemd.  Daarop  werd 
hem  een  groot  stuk  besteld  Toor  het  Pmi- 
aiach  Nationaal  Museum,  en  hg  loTorde  daar- 
TOor:  „De  aTondmaalsTiering  Tan  eene  aan- 
Bienigke  Proteetantsche  &miUe'\  In  1874  werd 
hg  leeraar  aan  de  sehilderacadémie  te  DVa- 
seldorf.  Hg  is  lid  der  Académie  te  Amsterdam 
en  te  Stokholm  en  Verwierf  op  tentoonstel- 
lingen te  Amsterdam,  Berign  en  Pargs  de 
groote  gouden  medaille. 

Soissons,  eene  arrondissementshoofdstad 
in  het  Fransche  departement  Aisne,  ligt  aan 
de  Aisne,  waaroTer  eene  brug  is  gelegd  naar 
de  Toorstad  St.  Vaast,  en  aan  den  Noorder- 
spoorweg (met  een  sgtak  naar  Bheims);  sgis 
eene  Testing  Tan  den  tweeden  rang,  de  setel 
Tan  een  bisschop,  heeft  een  paar  rechtbanken, 
een  college,  een  groot  en  een  klein  seminarium, 
eene  teekenschool,  eene  openbare  boekerg 
met  30000  deelen  en  Tcle  handschriften,  een 
oudheidkundig  genootschap,  een  hospitaal,  een 
weeshuis  en  ruim  10000  inwoners,,  die  lich 
Tooral  bezig  houden  met  de  TerTaardiging  Tan 
aardewerlL,  kaarsen  en  chocolade,  met  gxer- 
giet^  en  met  een  nitgebreiden  handel  in 
meel,  penlTruehten  ens.  Tot  de  merkwaardigste 
gebouwen  hooren  er:  de  hoofdkerk  (uit  de 
12de  eeuw),  de  kerk  St  Léger,  de  kerk  St 
Pierre,  de  oTerbig&elen  der  in  1076  gestichte 
abdg  St  Jean  der  Vignes  en  het  stadhois. 
In  de  dagen  der  oudheid  heette  igNoTiodunom 
en  was  de  hoofdstad  der  Sutoonen.  weshalTc 
men  haar  later  Saödsio  en  eindeigk  Soissons 
noemde.  De  Bomeinsche  Keiaers  hadden  er 
een  paleis,  aoodat  er  nog  Tole  oudheden  alt 
die  dagen  gcTonden  worden,  en  bg  de  Ter- 
deeling  Tan  het  Frankische  Bgk  (511)  werd 
zg   de  residentie  van   CkloUuimê  L  Op  eene 


Bgkavergadering  teSoiasonain751  werd  Jyg» 
tot  K<ming  Bitgeroepen,  en  in  883  werd  Zodm 
wifk  dê  Vrome  er  gedwongen,  de  Kroon  neder 
te  leggen.  In  de  middeneeuwen  bleef  i|i  eese 
aansienigke  stad  en  er  werden  ondeneheidaiie 
kerkTorgaderingen  gehouden.  Tnmiddriii  was 
ag  de  aetel  Tan  aikonderigke  QraTea  mit  ver- 
schillende  Huiien  en  TorTiel  eetvt  in  1734  aan 
de  Fransche  Kroon.  Als  Tereenigingspantvaa 
groote  wegen  werd  deie  stad,  die  reeda  in 
1814—1815  eene  belegering  Terdnnrd  bnd  en 
in  1840  op  nieuw  Teraterkt  was,  in  October 
1870  door  eene  landweerdiTisie  onder  den 
Groothertog  Tan  Mecklenburg  ingesloten.  Den 
12den  Tan  die  maand  nam  het  bombardement 
een  aauTang,  en  na  eene  hardnekkige  ver- 
dediging  moeet  ig  lich  8  dagen  daarna  orer- 
gegCTen,  waarbg  4600  gcTangenen  en  128 
stukken  geschut  in  handen  der  Dnitaehen 
Tielen. 

Soja  JfoMel  is  de  naam  Tan  een  plnnten- 
geslacht  uit  de  familie  der  riimdérhhtmifém 
(Papilionaceae).  Het  heeft  slechts  éene  aoorttS. 
hispida  Moemtk  (Dolichus  So^a  -2^.),  eene  een- 
jarige, in  China  en  Japan  te  huis  bekoorende, 
maar  thans  ook  in  geheel  ZnidAzi6  gekweekte 
plant  Deae  heeft  een  stengel  ter  lengte  van 
1  Ned.  el,  langgesteelde,  drietallige  bladeren 
en  kleine,  tot  trossen  Tereenigde  bloeinea. 
De  sa&mgedrukte,  ruigharige  peulen  bevmtten 
8—6  nierTormige,  witte  of  Iffuine  anden, 
die  seer  smakeigk  sgn  en  Tooral  tot  het  be- 
reiden Tan  de  pikante  sans  dienen,  welke 
onder  den  naam  Tan  sotia  algemeen  bekend  is. 
Die  bereiding  geschiedt  door  de  gekookte 
boonen  met  gerooste  gerst  gedurende  2  of  S 
maanden  in  aout  water  te  laten  liggen  enöen 
en  ander  dan  uit  te  persen.  Het  bndne  Yoeht 
wordt  Toorta  in  kruiken  of  fleasohen  in  den 
handel  gebracht 

Soooto  of  Saekaioe  is  de  naam  Tan  een 
Bgk  der  Fellatahs  in  het  west^gk  gedeelte  van 
den  Soedan  (AMka).  Het  grenst  in  het  noorden 
aan  de  Sahara,  in  het  oosten  aan  Bomoe  en 
in  het  westen  aan  Qando  en  omTat  het  grootste 
gedeelte  Tan  Haoessa  met  eene  oppervlakte 
Tan  omstreeks  8000  geogr.  mgi.  De  hooM- 
stad  des  lands  en  de  residentie  Tan  den  Sultan 
ia  tegenwoordig  Woemo.  Dit  Bgk.  dat  onder  het 
beheer  Tan  de  Sultana  Bdh  (1816— 18S2)  en 
Atikoe  (1832—1837)  bloeide,  kwam  daarna  in 
TorTaL  —  De  oTenaoo  genoemde  «to<2,  de  TOor- 
malige  hoofBtad  des  Bgks,  gelegen  aan  eene 
rivier  van  denzelfden  naam,  eene  sgrivier  van 
de  Niger,  la  door  een  muur  omringd,  regel- 
matig gebouwd,  besit  een  groot  paleis,  onder- 
scheidene moskeeën  en  fabrieken  en  telt  raim 
20000  inwoners.  De  eerste  Europeaan,  die 
deze  atad  bezocht,  waa  de  Engelaeherewger 
aaj^>ert<m\  hg  bereikte  haar  in  1824.  bleef 
er  7  maanden  en  overleed  in  hare  nabOheid 
den  13den  April  1827.  In  1858  vond  BarU 
haar  gedeelteigk  ala  een  puinhoop  terug. 

Sokotora  of  8oMra^  afkomatig  van  den 
Griekachen  naam  Dioteóndêêf  is  een  eüaad  ia 
den  Indiachen  Oceaan,  220  Ned.  mgi  ten 
oosten  van  Kaap  GardaAii,  met  eene  opper- 
vlakte van  80  Q  geogr.  mgi  en  ^ae  bevol- 
king  van  5000  zielen.  Het  ia  met  uitzondering 
van  eene  amalle  strook  langs  de  kust  net 
hooge,  tot  1 860  Ned,  el  zich  verheffende  ber- 
gen bedekt,  karig  beqiroeid,  in  het  algemeen 


SOKOTOBA^SOLASIO. 


607 


woest  en  van  plantengroei  Teratoken.  maar 
alleen  in  de  diden  nabg  de  knst  ymcntbaar. 
DAar  groeien  de  aloë,  de  dadelpalm  en  de 
drakenbloedboom.  Yoorta  heeft  men  er  civet- 
katten  en  aan  bet  strand  schildpadden.  De 
bevolking  is  er  grootendeels  van  Arabischen 
oorsprong,  met  Negers  en  afstammelingen  van 
Europeanen  vermengd.  Zy  hondt  aieh  hoofd- 
zakeiyk  beiig  met  handel,  veeteelt  en  een 
weinig  landbouw.  De  hoofdplaats  isTamarida 
aan  de  noordknst.  In  de  41e  eenw  kwam  er 
uit  Arabië  eene  ChristelUke  gemeente,  die  er 
tot  in  de  17de  eenw  bleef  bestaan.  In  de  18de 
eenw  werd  %H  door  Jloivo  Polo  beiocht.  Soko- 
tora  was  tgdeigk  van  Maskate,  daarop  van 
den  £l)eik  van  Fartah,  aan  de  snidoostknst 
van  Arabië,  afkandeiyk:  doch  in  1876  werd 
het  door  Engeland  aangekocht  voor  eene  som 
van  omstreeks  150000  gulden.  . 

Solaneën  is  de  naam  van  eene  twee- 
saadlobbige  planten&milie.  Zy  bevat  éénjarige 
en  overbiyvende  kmiden^  heesters  en  hoornen 
met  afvdsselende,  zittende  of  gestoelde,  enkel- 
voudige, getande,  gelobde  of  gevinde  bladeren 
en  volkomene,  regelmatige  bloemen,  die  al- 
leen staan  of  tot  byschermen  vereenigd  zyn. 
De  kelk  is  éenbladig,  meestal  5  spletig  of  5- 
deelig,  rad-,  klok-,  trechter-  of  schotelvormig, 
meestal  met  een  5  spletigen  zoom.  De  6  meel- 
draden  bevinden  aich  hi  de  bloemkroonbuis 
en  wisselen  af  met  de  bloemkroonslippen.  De 
meeldraden  lyn  draad-  of  priemvormig,  de 
helmknoppen  binnenwaarts  gekeerd,  2-hokkig, 
soms  aan  de  toppen  samengegroeid,  met  eene 
overlangsche  spleet  of  met  eene  opening  aan 
den  top  openspringend.  Het  vruchtbeginsel  is 
bovenstandig,  2-hokkig  of  onvolkomen  4  bok- 
kig en  heeft  in  den  binnenhoek  der  hokken 
eene  dikke,  met  vele  amphitrope  saadknop- 
pen  bexette  placenta.  De  styi  is  eindstandig 
en  enkelvondig,  de  stempel  enkelvoudig  of 
gelobd.  De  vrucht  is  eene  bes  of  eene  doos- 
vrucht De  talryke,  min  of  meer  niervormige 
en  sa&mgedrukte  of  ovale  aaden  hebben  veel 
vleesig  lüemwit  en  eene  geheel  of  half  cirkel- 
vormig gebogene,  lelden  rechte  kiem.  Dese 
familie  telt  in  omstreeks  40  geslachten  meer 
dan  600  soorten,  die  grootendeels  in  de  keer- 
kringslanden  en  voorts  ook  op  de  beide  ge- 
matigde gordels  te  huis  behooren.  Vele  van 
haar  bevatten  narcotische  alkaloïden  en  ayn 
belangryke  artsenygewassen  of  gevaariyke 
gi4>lanten  (Hyoscyamus,  Datura,  Atropa), 
andere  wegens  haar  meel  gewichtige  voedings 
gewassen,  terwyi  nog  andere  tot  de  sier- 
planten worden  gerekend.  In  onderscheidene 
soorten  vindt  men  Solanine  (C4aH4iNOi«),  ook 
in  de  aardappelen,  vooral  in  de  uitloopers, 
welke  lich  in  het  vooijaar  vormen  aan  de 
aardappelen,  die  in  kelders  bewaard  worden. 
Laat  men  dese  trekken  met  aiynsuurhoudend 
water  en  slaat  men  het  uitstreksel  neer  met 
ammoniak,  dan  loet  alkohol  uit  dien  neerslag 
de  solanine  op.  Deoe  vormt  kleur-  en  reuke- 
looie,  bitter  smakende  kristallen.  Solanine 
lost  moeieiyk  op  in  water  en  aether,  gemak- 
keiyker  in  alkohol,  smelt  by  235''  C,  reageert 
swak  alkalisch  en  vormt  in  water  en  alkohol 
gemakkeiyk  en  in  aether  nagenoeg  oplosbare 
sonten,  waaruit  door  ammonis^  solanine  wordt 
neergeslagen.  Kookt  men  solanine  met  ver- 
dunde luren,  dan  wordt  iQ  ontleed  in  suiker 


en  solanidine  (C3ftH4iNO).  Dese  vormt  kristal- 
liseerbare  louten.  Solanine  is  een  swaar  vergit 

Solanum  X.  of  NaekUckade  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  uit  de  familie  der 
SoUmti».  Het  omvat  talryke  gedoomde  en 
ongedoomde,  vaak  met  klieren  en  haren  be- 
kleede  kruiden,  heesters  en  boomen,  inaour 
derheid  in  de  keerkringslanden  van  Zoid- 
Amerika,  somtyds  met  onderaardsche,  knol- 
lendragende  uitloopers,  verspreide,  gave  of 
gedeelde,  meestal  gestoelde  bladeren  en  oksel- 
standige  of'  niet-okselstandige  byschermen, 
somtyds  ook  met  alleenstaande  bloemen  en 
Bi^pige,  veelzadige  bessen.  8,  duioamare  L. 
(bitterzoet)  heeft  een  heen  en  weer  gebogen 
of  gewonden  stengel,  ei-,  hart-,  oor  of  lier- 
vormige  bUderen,  tegenover  de  bladeren 
geplaatste  byschermen,  paarse  bloemen  en 
roode,  langwerpige  bessen.  Deze  plant  groeit 
op  vochtige  plaatsen  in  Europa,  Azië  en  Noord- 
Amerika.  De  stengels  hebben  by  het  doorbre- 
ken een  onaangenamen,  narcotischen  reuk, 
doch  verliezen  dezen  by  het  drogen  en  on- 
derscheiden zich  door  een  bitteren  smaak  met 
een  zoeten  nasmaak.  Zy  bevatten  voorzeker 
solanine  of  eene  dergeiyke  stof.  8.  eêeu- 
lêMitm  Dum^  behoort  in  Zuid-Amerika  en 
AMka  te  huis.  Dit  gewas  heeft  een  kruid- 
achtigen,  stekeligen  stengel  ter  hoogte  van  6 
Ned.  palm,  eironde,  gaafrandige  of  gezaagde, 
van  onder  viltige  bladeren,  paarse,  groote 
bloemen  en  ovale,  paarse,  gele  of  witte 
vruchten,  die  de  grootte  hebben  van  een  hoen- 
derei  en  tot  het  berdden  van  saus  en  soep 
gebezigd  of  ook  wel  geroosterd  gegeten  wor- 
den. Men  verbouwt  er  vooral  in  Spanje,  in 
de  omstreken  van  Bome  en  Napels  en  in  Wa- 
lachye.  8  ni^ftMm  X.,  uit  Amerika  afkomstig, 
heeft  eironde,  getande  bladeren,  witte,  zeiden 
paarse  bloemen,  tot  schermvormige  trossen 
vereenigd,  en  bessen  ter  grootte  van  erwten. 
Voorts  noemen  wy  8.  mimiaimm  Stmk,  met 
roode  bessen  en  8,  viUotum  Lam.  met  gele 
bessen.  De  laatstgemelde  drie  soorten  zyn 
gifplanten.  8.  Quiioemêe  Lam.  draagt  eetbare 
vruchten  ter  grootte  van  kleine  oratie-appelen, 
maar  de  belangrykste  soort  is  voorzeker  8, 
imberontm  L.  of  de  aardappd  (zie  aldaar). 

Solario  (Antonio  de>,  ook  wel  ü  Zèffgaro 
genaamd,  een  beroemd  Italiaansch  schilder, 
werd  geboren  te  Venetië  tegen  het  einde  der 
14de  eeuw.  Hy  was  aanvankeiyk  een  smids- 
leerling,  maar  zyn  aankg  voor  de  kunst  trok 
de  opmerkzaamhdd  van  Oolmdomo  dd  Fiore 
te  Napels.  In  de  woning  van  dezen  schilder 
verliefde  hy  op  diens  dochter  en  ontving  de 
toezegging  van  hare  hand,  zoodra  hy  zich 
tot  een  degeiyk  schilder  zou  gevormd  hebben. 
Nu  begaf  hy  zich  naar  Bome  en  toen  naar 
Bologna,  waar  hy  in  Lippo  J)almaêio  een  ge- 
wenschten  leermeester  vond.  Nadat  hy  zeven 
Jaar  in  verschillende  ateliers  was  werkzaam 
geweest,  keerde  hy  naar  Napels  terug,  waar 
hy,  voorgesteld  aan  EoningUi  JoAoMki,  deze 
eene  „Madonna''  van  zyn  penseel  aanbood  en 
vervolgens  haar  portret  vervaardigde,  waarna 
Oolauiamo  hem  ayne  dochter  ten  huweiyk  gaf. 
Nu  werd  hy  met  bestellingen  overladen,  tot 
Hoftchilder  benoemd  en  overleed  in  1455.  Hy 
was  óen  der  voorloopers  van  de  groote  mees- 
ters der  16de  eenw.  Te  Napels  heeft  men  on- 
derscheidens  schilderstukken  en  fïresco's  van 


608 


S<».ABI0-80LGER. 


i0iie  hand,  en  men  ?indt  er  ook  te  Florence 
en  te  Mfinchen.  Zy  onderscheidden  zich  door 
eene  ongemeene  bevalligheid. 

Solarolie  is  eene  lichtgevende  stof,  welke 
idt  de  teer  bQ  droge  destillatie  van  broin- 
kolen  verkregen  wordt  ZQ  bestaat  nlt  een 
mengsel  van  vluchtige  koolwaterstoffen  en 
onderscheidt  aich  van  photogeen  door  een 
hooger  kookpunt,  door  hooger  soortelUk  ge- 
wicht en  door  veel  geringere  brandbaarheid. 
Zg  kookt  tüsschen  250''  en  SfiO^'C.  Qoede 
iolarolie  heeft  een  soorteiyk  gewicht  van 
0,83^0,89;  sQ  moet  eene  licht  wyngele  klenr 
hebben  en  by  schndden  met  loog  hieraan 
geene  daarin  oplosbare  selfetandigheden  af- 
stoan.  Wordt  hare  klenr  hierby  donker,  aoo 
ontleedt  zy  ook  doorgaans,  wanneer  men  se 
eenigen  tyd  bewaart,  en  riekt  dan  zeer  sterk. 
De  pit  van  eene  solarolievlam  mag  niet 
spoedig  verkolen,  evenmin  als  by  pothogeen, 
en  by  het  branden  niet  rieken.  Wordt  deie 
oUe  verkregen  nit  teer,  welke  veel  paraffine 
bevat,  dan  verstyft  zy  al  spoedig  by  af  koeUng. 

Soldanella  X.,  de  Jlpenklokjé. 

Soldeersel  of  ióldeer  is  een  metaal  of  me* 
taalmengsely  hetwelk  dient  om  de  oppervlak- 
ten van  twee  verwarmde  stukken  metaal  met 
dkander  te  verbinden.  Van  goed  soldeersel  is 
het  smeltpunt  lager  dan  dat  der  te  verbinden  me- 
talen, —  het  is  vloeibaar  genoeg  om  de  voegen 
spoedig  aan  te  vullen,  —  het  verstyft  niet  te 
snel,  —  en  het  komt  in  klenr  eenigszins  over- 
een met  genoemde  metalen.  In  het  algemeen 
onderscheidt  men  1000!^,  tmélr  of  ümoldm'sd 
en  hard-  of  êla^êcldeêrtel.  Het  eerste  bestaat 
nit  weeke,  gemakkeiyk  smeltbare,  hel  tweede 
nlt  hardere  en  moeieiyker  smeltbare  metalen. 
^  eerste  wordt  gemaakt  van  tin,  lood  of 
bismnth  en  dient  tot  het  aaneenheehten  van 
tin,  yzerUik,  smeedyaer,  koperiegeeringen  en 
itok,  —  het  tweede  van  koper,  zink,  tin  en 
lood,  en  wordt  gebruikt  tot  het  verbinden 
van  yzer,  koper  en  koperiegeeringen.  Om  gou- 
den en  zilveren  voorwerpen  te  soldeeren,  be- 
aigt  men  mengsels  van  goud,  zilver,  koper 
of  zink.  Tot  het  soldeeren  van  aluminium  die- 
nen zink  en  aluminium,  met  of  zonder  koper. 

Soldij,  afkomstig  van  het  La^nsche  woord 
mliiimê  (eene  Bomeinsche  gouden  munt,  waar- 
mede de  krygAnecht  om  de  4  maanden  be- 
taald werd),  is  een  zeker  geldeiyk  bedrag,  dat 
gegeven  wordt  voor  bewezen  dienst,  inzon- 
derheid voor  krygsdienst  Vandaar  de  naam 
êotdaien^  mannen  die  om  soldy  of  loon  dienst 
hadden  genomen,  zooals  in  de  dagen  der  Oud- 
heid de  Grieken,  in  de  middeneeuwen  de 
Dnitschers  en  in  den  nieuweren  ^d  de  Zwit- 
sers. By  het  verval  van  de  ridderschap,  van 
den  heerban  en  van  de  dlenstgevolgschappen 
vormden  tot  aan  het  einde  der  18de  eeuw 
geworvene  soldaten  de  hoofdmassa  der  legers. 
ZO  ontvingen  beh^ve  de  soldy  ookhandg^d. 
Eene  geregelde  uitbetaling  der  soldy  had  eerst 
plaats  by  de  vorming  der  staande  legers.  By 
de  dienstplichtigen  strekte  de  soldy  ter  voor^ 
Mening  in  heft  noodig  onderhoud,  en  ^  werd 
reeds  ten  tyde  van  Buttaaf  Adotf  telkens  na 
Men  dagen  aan  de  manschappen  ter  hand  ge- 
steld. Het  bedrag  der  soldy  is  verschillend 
naar  de  verschillende  wapens  en  rangen  en 
tevens  af  hankeiyk  van  de  duurte  der  levens- 
middelen. Men  zorgt  veelal,  dat  een  soldaat 


even  kan  rondkomen  en  niet  meer.  De  vftbe- 
taling  geschiedt  in  ons  land  kompagnieegew|i;w 
by  het  appèl  door  den  sergeant-mijoor  ia 
t^enwoordigfaeid  der  officieren.  De  uHgmvea 
voor  de  menage  en  de  kortingen  voor  bel 
kleedingfonds  worden  dadeiyk  ii^ehondeii. 

Solflatara'8  of  twavdgroéoen  syn  vulkani- 
sche kraters,  wier  mond  allengs  gesloten  werd, 
zoodat  er  geene  gloeiend- vloeibare  stoffen, 
maar  enkel  gassra,  water-  en  zwaveldaiDpea 
nltgestooten  worden,  waarna  allengs  eene  dikke 
zwavelkorst  zich  neerzet  op  de  vranden.  De 
meest  bekende  solflUara^s  bevinden  zich  in 
Itali6.  Vooral  wordt  die  naam  toegekend  aan 
drie  meren  tn  de  provincie  Rome,  22  Ked. 
myi  ten  oosten  van  den  weg  naar  TivofL  De 
gfootste  heeft  eene  middeliyn  van  60  achredea 
en  eene  diepte  van  48  Ked.  el.  Uit  den  bodem 
ryzen  zwaveldampen  omhoog;  zfi  sdieidl 
eene  op  marmer  geiykende,  zeer  vast  wor- 
dende zelihtandigheid  af  —  De  soUSalara  van 
Pttzzudi  is  éen  van  de  87  kratera,  welke 
zich  op  de  vlakte  bevinden,  door  de  Ondes 
de  .PhlegraeTsche  Velden**  geheeten.  ZQ  Bgl 
2  Ked.  myi  van  het  Meer  van  Agnano  en 
van  de  Hondsgrot  en  vormt  een  bekken  ter 
lengte  van  844  en  ter  breedte  van  291  Ned. 
el,  hetwelk  aan  alle  zyden,  behalve  aan  den 
zuidkant,  door  heuvels  omgeven  is.  Op  Boas- 
mige  plaatsen  is  er  de  bodem  warm,  op  eeidge 
zelfs  brandend  heet  Hier  en  daar  komt  swa- 
vel  opborrelen.  Andere  eolfatara*s  vindt  men 
in  West-Indië  en  in  Mexico.  De  grootste, 
welke  men  tent,  is  die  van  Oeroemtal  bf  de 
Chineesehe  stad  van  dien  naam,  tonsehen  2 
vuurspuwende  bergen,  met  een  omvang  vaa 
57  Ned.  myL  Het  bekende  Doodendal  op  Java 
is  desgeiyks  eene  solDitara. 

Solfèggio  is  in  de  muziek  de  naam  vaa 
eene  zangstudie,  waarin  de  gewone  teicBt  ver- 
vangen wordt  door  een  telkens  te  heritaleB 
klank,  byv.  door  Tka-aa-a.  Zulk  eene  stndis 
dient  om  aan  eerstbeginnenden  vastheid  te 
geven  op  de  intervallen  en  eene  zuivere  faito- 
natie.  Het  aecompagnement  Is  steeds  neer  een- 
voudig. Uitstekende  solfBgglo*8  syn  geleverd 
door  Forpcra^  Mtuuoin^  Oreto&miwi  en  Cb»- 
OOM0,  —  voorts  door  Éngel^  Jfiirdbéttt,  TbM- 
ffMMM,  TFmIsmmmi,  Wieék^  WÜUmer  enz. 

Oudtyds  bediende  men  zich  by  zulke  zang» 
studiën  van  de  Aretinisohe  hexaehorde  ea 
men  gaf  daaraan  den  naam  van  tóimiêaiië» 
Deze  is  echter  in  de  tweede  helft  der  ITde 
eeuw  by  de  invoering  der  heptaehorde  Ter- 
dwenen. 

Solfarino,  een  vlek  tn  de  Italiaanaehe 
provincie  Mantua,  in  het  district  Casügllone, 
op  eene  hoogte  3  uur  gaans  ten  westen  van 
de  Mindo  en  even  zoover  van  het  ten  soldea 
zich  bevindende  Qardameer  gd^iea,  telt 
slechts  1200  inwoners,  maaris  6k  de  geaehfie- 
denis  merkwaardig  door  debesUssendeoverwia- 
ning,  aldaar  den  24sten  Juni  1859  door  de 
verbondene  Fransehen  en  6ardini9rs  cp  de 
Oostenrykers  bevochten,  weshalve  deze  laat- 
sten  over  de  Mindo  terugtrokken,  waarna 
den  Uden  Juli  by  den  voorloopigen  Vrede 
van  Villaflranca  Keizer  JVdms  J&tef  Lombar- 
dye  afirtond  aan  Keizer  Nc^oU&n. 

Solger  (Karl  Wilhelm  Ferdhiand),  een 
Duitsch  wysgeer,  geboren  den  28bImi  Novem- 
ber 1780  te  Schwedt  in  de  Ukermark,  studeerde 


SOLGEB— SOLDiAN. 


609 


te  Halle,  te  Jena  en  te  BerlOn  en  restigde 
■ieh  in  1806  te  Sohwedt,  wnar  hg  eene  nit- 
muntende  yertnling  der  werken  yan  SópkoeUs 
Bcbreef  (1808,  2  dln ;  8de  druk,  1824).  Later 
werd  h{)  hoogleeiaar  te  Frankfort  aan  de 
Oder  en  daarna  te  BerlQn,  waar  hg  den  20Bten 
Oetober  1819  overleed.  Hy  schreef  o.  a.: 
.Erwin.  Vier  QesprSche  über  das  SchOne  nnd 
die  Knnst  (2  dln,  1815)**  en  „PhUosophische 
Gesprache  (1817)".  Zyne  „Nachgelassene 
Schriften  mid  BriefWeohsel  (1826,  2  dln)**  is 
door  lUek  en  vo»  Ramwtêr  nitgegeyen  en  sQne 
.Yoriesansen  ttber  Aesthetik  (1829)**  werden 
m  het  licht  geEonden  door  ir«yM. 

Solidair,  in  het  Nederlandsch  hoofdd^h. 
éen  yoor  allen  en  allen  yooréen,  wordt  yooral 
gebmikt  bQ  yerbintenissen,  wanneer  yan 
meer  schnldenaren  ieder  af  aonderlQk  yoor  de 
geheele  tchnld  aanspn^eiyk  biyft,  of  men  van 
meer  schnldeischers  ieder  atenderi||k  de  ge- 
heele  schuld  yorderen  kan.  Het  kan  zOn» 
dat  amlk  eene  yerbintenis^  hoewel  slechts  éen 
zQnde,  yoor  het  geheel  op  ieder  der  schnlde- 
naren rust  of  dat  zU  yoor  het  geheel  ten 
yoordeele  yan  ieder  der  schnldeischers  is  aan- 
gegaan, zoodat  de  betaling,  door  éen  der 
schnldenaren  of  aan  éen  der  schnldeischers 
gedaan,  de  geheele  schnld  delgt,  —  en  het 
kan  ook  zQn,  dat  ieder  der  yerbondenen  ge- 
acht wordt  dat  yoor  het  geheel  te  zyn,  on- 
af hankeiyk  yan  zyn  medeverbondenen,  en 
eyenals  of  ieder  hunner  eene  afiionderigke 
yerbintenis  had  aangegaan  (obligatio  correalis 
en  obligatio  in  solidnm).  —  De  eigenlQke 
solidariteit  kan  slechts  op  twee  w0zen  ont- 
staan, öf  door  de  wet,  die  nitdmkkeiyk  som- 
mige verbintenissen  hoofdeiyk  noemt,  öf  door 
overeenkomst  en  eok  door  testament,  daar 
een  erflater  zyne  gezameniyke  erfgenamen 
hoofdeiyk  kan  verplichten  tot  betaling  van  eene 
schnld  of  van  een  legaat.  Het  is  dus  een  vaste 
regel,  dat  de  solidariteit  nooit  ondersteld 
wordt,  maar  altyd  bepaald- moet  zQu.  Voorts 
verwarre  men  hoofdeiyke  verbintenis  van 
schuldenaren  niet  met  borgtocht.  Hoofdeiyke 
schnldenaren  zyn  allen,  verbonden  tot  het 
betalen  der  schold,  en  kunnen  dat  ign  op 
verschillende  wyzen,  maar  een  borg  kan  niet 
tot  iets  anders  of  tot  iets  meer  verbonden 
zyn  dan  de  hoofdschuldenaar;  ook  kan  hy 
het  voorrecht  van  nitwinning  inroepen,  *t  welk 
een  hoofdeiyke  schuldenaar  nooit  doen  kan.  — 
Men  heeft  volgens  gemelde  wyze  van  ontstaan 
alzoo  eene  legale  en  eene  conventioneele  soli- 
dariteit Eers^noemde  komt  in  het  handels- 
recht  dikwyis  voor. 

Solidus,  eene  Bomeinsche  gouden  munt 
uit  den  tyd  van  ComttuU^  dê  0roo^  en  later, 
had  een  gewicht  van  4,55  Ned.  wichtjes.  Som- 
wyien  is  de  waarde  van  den  solidus  door  het 
Romeinsche  cyfer  LXXII  of  door  de  Grieksche 
teekens  OB  aangewezen.  Een  onderdeel  van 
den  solidus  was  de  iremimê  of  ^tmm,  het 
derde  van  den  solidus.  Stukken  van  2%  2 
en  meer  solidi  zyn  zeldzaam. 

Soliman  is  de  naam  van  8  8uUans  vam 
Turkse,  te  weten  van: 

SoUman  I,  een  zoon  van  Bq/etid  I*  Nadat 
zUn  vader  in  1402  by  Angora  was  gevangen 
genomen,  liet  hy  zich  te  Adrianopel  tot  suitan 
uitroepen,  doch  zag  zich  den  troon  betwis- 
ten door  zyn  broeder  Moeêo,  werd  in  Adria- 

xm. 


nopel  belegerd,  op  de  vlucht  gevangen  geno- 
men en  aan  zyn  broeder  uitgeleverd,  die  hem 
in  1410  deed  worgen. 

SoUmam  II  d  Kanaai  (de  Groote),  een  zoon 
van  Sdim  /,  den  meest  beroemden  sultan  der 
Turken.  Hy  werd  geboren   in  1496,  was  by 
*toveriyden    zyns    vaders  (1520)  stadhouder 
van  Bfagnesia,  gaf  de  door  zyn  vader  verbeurd 
verklaa^e  goederen  aan  de  oorspronkeiyke 
eigenaars  terug  en  bestrafte  met  gestrengheid 
de   ambtenaren,    die    zich    aan  verkeerdhe- 
den  schuldig  maakten.  De  weigering  der  ge- 
wone schatting  deed  hem  te  velde  trekken 
tegen  Hongarye,  waar  hy  zich  meester  maakte 
van    SJabatz,    Semlln  en  Belgrado.  Daarna 
maakte  hy  toebereidselen  tot  verovering  van 
het  eiland  Bhodus,  hetwelk  na  eene  verdedi- 
ging van    6  maanden  den  258ten  December 
1522    door   verraad   bezweek.  In  April  1526 
trok  hy   met  100000  man  en  300  kanonnen 
op  nieuw  tegen  Hongarye  te  velde  en  behaalde 
den    298ten    Augustus  de  overwinning  van 
Mohics,  waarna  den  lOden  September  Pest 
en  Ofen  de  poorten  voor  hem  openden.  Na 
het  dempen   van  een  opstand  In  Klein-Azië 
ondernam  hy   ter  gunste  van  Johan  ZapoUfaj 
banus  van  Siebenbürgen  en  door  eene  bepaalde 
party  tot  Koning  gekozen,  in  1529  een  derden 
veldtocht  naar  Hongarye,  veroverde  den  8sten 
September  Ofen  en  rukte  den  278ten  van  die 
maand    met    120000   man  voorwaarts  naar 
Weenen,   maar  moest,  na  een  verlies  van 
40000  man,  den  14den  Oetober  het  beleg  voor 
deze  stad  opbreken.  Nu  keerde  hy  zyne  wa- 
penen naar  het  Oosten.  Reeds  in  het  ni^aar 
van  1538  zond  hy  een  leger  onder  het  bevel 
van  zyn  grootvizier  Abraham  naar  Azië,  waar 
de  vestingen  Ardsji^,  Achlath  en  Wan  be- 
zweken en  Tcbriz,  de  hoofdstad  van  Perzlë, 
den  13den  Juli  1534  hem  binnen  hare  muren 
ontving.  Ook  Bagdad  werd  eerlang  ingenomen 
en  vanhier  het  geheele  land  bestuurd.  Inmid- 
dels had  de  vloot  van  SoUman  onder  Barba- 
rossa   in    1583   aan    de  Spai^aarden  Koron 
ontrukt,  In  1534  de  kusten  van  Italië  en  de 
eilanden  der  Middellandsche  Zee  verontrust 
en  eindeiyk  Tunis  veroverd,  dat  evenwel  in 
1535  door  de  expeditie  van  Karel  V  weder 
verloren  ging.    SfoUnum  stelde  zich  daarvoor 
schadeloos  door  onderscheidene  eilanden  in 
den  Archipel  in  bezit  te  nemen.  In  1541  werd 
Hongarye  wederom  het  tooneel  van  zyne  ver- 
overingsplannen.  Hy  maakte  zich  meester  van 
de  helft  van  het  land,  en  de  zoon  van  Zapoli/a 
moest   zich  met  Siebenbürgen  vergenoegen. 
Eindeiyk  werd  in  1547  een  tyfjarige  wapen- 
stilstand gesloten  en  aan  ^limaii  eene  Jaariyk- 
sche  schatting  van  50000  dncaten  toegezegd. 
Daarop  ondernam  hy  een  tweejarigen  oorlog 
tegen  Perzië  en  vernieuwde  in  1551  den  stryd 
tegen  Hongarye.  Eeret  in  tS62  werd  aeTr+>dp 
met  Hongiurye  gesloten.  Hoewel  h^i  ilea  ou^er^ 
dom  van   76  jaren  bereikt  bad,  trok  hy   in 
1566  nogmaals  tegen  Hongarö^  te  ^eldts  m&^r 
bezweek  voor  Szigeth  op  den  5d«Q  SepttiichE^r 
yan  dat  Jaar.  Met  z\)n   ovf^rlijden  eindigt  de 
bloeltyd   van   het  Tcrksc^be  Kyk,  De  Turken 
huldigen  hem   als  hun   grootsteo   Vorst.  H^ 
was  voorspoedig  in  dan  oorlog  en  taveni  een 
wys  wetgever  en  scbrander  ataatBman,  Toch 
is   hy   niet  vry   te  pleiten    van   verregaande 
vfreedheid;   ter   gunate    nameiyk    van   zyne 

39 


610 


80LIMAK--S0LM8. 


meestgeliefde  yrouw  JUwsUms  deed  hQ  al  de 
kinderen,  hem'  door  andere  vrouwen  geaohon- 
ken,  ter  dood  brengen,  om  aan  Sdirn,  den 
soon  yan  eentgenoemde,  de  troonopvolgüig  te 
Tenekeren. 

SoUmam  III,  een  aoon  van  Ihrahm  en  een 
broeder  van  Mókammed  IV.  HQ  werd  geboren 
in  1647,  volgde  deien  op  in  1687,  had  met 
menigen  opetend  te  worstelen,  voerde  een 
rampepoedigen  oorlog  in  Hongarye,  totdat  hQ 
Moettapha  Kröprüi  tot  grootviiier  benoemde, 
en  overleed  in  1691. 

Solingen,  eene  arrondiseementshoofdfltad 
in  het  Pmiaiache  district  Dflsseldorf,  op  eene 
hoogte  niet  ver  van  de  Wttpper  en  aan  een 
zytak  van  den  spoorweg  Hamm-Denti  gelegen, 
bezit  twee  Protestantsche  kerken  en  éene 
B.  Katholieke  kerk,  eene  synagoge,  eene 
hoogere  borgerscbool,  een  zieken-,  armen-  en 
weeshuis  en  roim  18000  inwoners  (1885).  Deae 
stad  is  met  Bemscheid  het  middenpnnt  van 
Ozergietertjen  en  staalfabrieken  en  levert  vooral 
nitmontende  degen-  en  sabelklingen,  alle 
soorten  van  messen,  vorken,  heelkundige  in- 
strumenten, scharen,  biOonetten,  tangen,  sporen 
ens. ,  die  zelA  naar  de  meest  verwQderde  landen 
worden  vervoerd.  Voorts  heeft  men  er  Csbrie- 
ken  van  patroontanohen,  helmen  eni.  Men 
segt,  dat  de  Qaerindustrie  aldaar  door  toedoen 
van  Adolf  IV  mmi  Bt/rg  in  1147  door  wapen- 
smeden uit  Damascua  gebracht  is,  —  volgens 
anderen  door  Stiermarkers  in  1290. 

Solis  y  Bibadeneira  (Antonio  de),  een 
Spaansch  dichter  en  geschiedschryver,  gebo- 
ren den  288ten  October  1610  te  Alcal4  de  He- 
naree,  studeerde  te  Salamuica  in  de  rechten, 
werd  vervolgens  ato  secretaris  geplaatst  b| 
den  (}raaf  van  Or^pua,  onderkoning  van  Na- 
varre  en  later  van  Yalencia,  en  bewees  in  die 
betrekking  belangrgke  diensten.  Wegens  iSne 
groote  talenten  voegde  PhiUpj^ut  IV  hem  toe 
aan  het  staatssecretariaat  en  benoemde  hem 
daarna  tot  zt|n  eigen  secretaris.  Solu  bekleedde 
dit  ambt  ook  bQ  de  Koningin-Begentee,  die 
hem  daarenboven  in  1666  tot  kroniek^shifver 
van  Indie  verhief.  Niet  lang  daarna  nam  h|| 
het  besluit,  de  wereld  vaarwel  te  zeggen, 
ontving  de  priesterwtjding  en  overleed  den 
19den  April  1686.  H^  schreef  reeds  op  17- 
Jarigen  leeftyd  het  drama:  „Amor  y  obliga- 
cion".  Zgne  ^Poesias  varias  sagradas  y  pro- 
fanas"  verschenen  eerst  na  ^n  dood  en  ver- 
heffen zich  niet  boven  het  middelmatige.  Qroote 
lof  wordt  echter  toegekend  aan  ^ne  „Co- 
medias",  zooahi:  „La  gitanelU  de  Madrid'*,— 
•El  alcazar  del  secreto*',  —  en  „Un  bobo 
hace  ciento",  die  zich  door  zuiverheid  van 
taal  en  sierlijkheid  van  stOl  onderscheiden. 
Den  meesten  roem  heeft  hg  intusschen  ver- 
worven door  ztjne  „Historia  de  la  conquista 
de  M^lco  (1684  en  later)".  Ook  werden  merk- 
waardige brieven  van  zUne  hand  uitgegeven. 

Sollohoeb  (Wladimir  Alezandrowit^j , 
graaOf  een  Bussisch  sohrgver,  geboren  te  Pe- 
tersburg omstreeks  het  Jaar  1815,  werd  attaché 
b||  het  gezantschap  te  Weonen  enwQddezich 
vervolgens  aan  de  beoefening  der  letteren, 
totdat  hg  in  1850  met  den  titel  van  staatsraad 
aan  Vorst  Woronzow^  gouverneur  van  Trans- 
Caucasie.  werd  toegevoegd.  Als  schr||ver  trad 
h0  op  in  1841  met  eene  reeks  van  verhalen 
en  gaf  vervolgens  met  Shoekowêh^,  Bmedidow 


en  de  Qravin  JKo^opif/M  den  litterariactai  bui- 
del: „Gister  en  heden  (1845)**  in  bet  liehi 
ZQn  meest  bekend  geschrift  is:  .Tteast» 
(1845)*',  een  vennakeigk  beeld  van  het  B» 
sische  volksleven.  Daarna  werkte  hg  voor  bel 
tooneel  en  leverde  o.  a.  de  vandeville:  ,^iijfllo- 
bessie  (1845)";  ook  plaatste  hg  een  aaotil  lo- 
vellen  en  sehetaen  in  tgdschriften.  Nadst  li| 
eenigen  tgd  te  Dorpat  gewoond  had,  vestigt 
hg  zich  in  1865  te  Moskou.  Hg  overleed  <# 
de  badplaats  Homburg  den  17d«a  Juni  188& 

SoUokeilanden  CÉ>e)  vormen  eene  gmp 
van  althans  156  eilanden,  zich  aitatrekkmk 
in  het  noordoosten  van  Boméo  tot  ass 
Mindanao.  Men  kan  ze  in  drie  afiieeiiiga 
splitsen,  en  de  middenste  van  deae,  d» 
SoUokgroep,  omvat  o.  a.  de  eilanden  SoUok^ 
Bala  ngingi,  Kakangan,  Teti^jao,  Baboea,B(Mn 
enz.  Deze  bevinden  zich  onder  de  opperfae» 
Bchappg  van  Spai^e ,  welke  door  den  Solta 
en  de  Bgkagrooten  wordt  erkend,  terw|l  de 
bevolking,  die  zich  gedeelteigk  wgdt  au 
aeerooverg,  zich  daarom  weinig  bekreoztDe 
Sollokkers  beigden  den  Mohammedaanseha 
godsdienst  en  hebben  eene  eigene  taal  wA 
verschillende  tongvallen.  Het  eilaadSolloklietf 
eene  uitgebreidheid  van  18  Q  geogr.  ni|l « 
telt  ongeveer  100000  inwoners.  £r  ver^ia 
hooge  l^MTgen,  maar  de  grond  is  er  In  het  alge- 
meen vruchtbaar.  Men  vindt  er  een  overrM 
van  gaer  en  men  zegt,  dat  er  ook  goud  woril 
aangetroffen.  Tot  de  wilde  dieren  behooiea 
er  zwgnen  en  herten.  Men  verbouwt  er  veel 
rgst  en  mals  en  aan  de  kust  honden  feka 
zich  bezig  xaet  de  visscherg.  De  hoofdplaati 
is  Doemlahat,  en  aldaar  komen  dikwfb 
vreemde  schepen  ten  anker.  Zoowel  de  Spai- 
Jaarden  ato  de  Nederlandns  hebben  pogtsgei 
aangewend  om  den  zeeroof  op  de  SoUok- 
eilanden te  vernietigen ,  maar  tot  nn  toe  ti 
vergeete. 

Solmisatie  is  het  aangeven  der  tonei 
met  de  lettergrepen  n^,  r«,  sm  enz.,  w«tt« 
door  GMdo  vam  Arexn  in  de  11de  eeaw  is 
zwang  zgn  gebracht  Zie  voorts  onder  Jfote 
en  Solfeggio. 

Solmona,  eene  arrondinementBhooMitM 
ia  de  Italiaansche  provincie  Aqnila,  Ggt  ii 
eene  bekoorigke  bergstreek  aan  de  riTier 
Gizzlo,  niet  ver  van  den  spoorweg  van?»' 
cara  naar  Napels.  Zg  Is  de  zetel  van  een  \it 
schop,  en  men  vindt  er  eene  rechtbank,  eea 
gymnasium,  eene  technische  school,  eea 
seminarium,  onderscheidene  kerken,  eenfag 
stadhuis,  eene  oude  waterleiding  en  omstieelB 
14000  inwoners  (1880).  Zg  is  het  aloude  SilnO) 
de  geboorteplaats  van  OouJmw. 

Solma  Is  de  naam  van  een  oud  Giz^bP) 
gedeelteigk  Vorsteigk  geslacht  Zgn  stamsM 
was  sedert  de  14de  eeuw  Braunfela  ia  f 
Wetterau,  en  Uarqwtd,  graaf  van  SoIbm  ui 
Hessengau,  dien  men  in  1129  vermeld  riadt, 
wordt  ato  stamvader  beschouwd.  In  1409  oat* 
stonden  de  ignen  SoUtu-BrommfêU  en  Stimt 
lAeh,  die  zich  wederom  in  verschillende  v* 
ken  verdeelden.  Tot  dit  geslacht  behoorde 
Amalia  van  Mms,  de  gemalin  van  Prins^ 
derik  Hendrik  v&n  Oramje^  alsmede  deOoeft^' 
rgksche  luitenan^veldmaarschalk  Prins  tsKf* 
pan  Solmt-JSramfélt,  geboren  den  27aten  Jut 
1812  en  overleden  den  ISden  November  l«7ö* 
De  Vorst  van  Soimg Soken^SolmiLitAi  l^ 


S0LMS-80L0N. 


611 


«o^  geaaamd  en  geboren  den  Maten  Janoari 
1^05,  beiat  in  Praisen  het  ambt  HohenSolms 
en  in  het  groothertogdom  Hessen  de  ambten 
Liioh  en  Niederweisel  met  eene  gezameniyke 
uitgebreidheid  van  220  Q  Ned.  mfli.  Hg  hield 
z0n  verbiyf  te  Lich  en  was  erfeigk  lid  van  de 
Bente  Kamer  in  Hessen,  ierw^l  hg  tevens 
stem  had  op  den  Landdag  der  RQn  provincie. 
Z0n  geschrift:  Dentschland  nnd  die  BeprS- 
senüwerfasanngen  (1888)"  vond  veel  tegen- 
spraak, en  in  1847  werd  hg  door  den  Koning 
van  Pmisen  tot  maarschalk  van  den  eersten 
vereenigden  Landdag  benoemd.  Hg  overleed 
in  1880  en  werd  opgevolgd  door  zgn  neef 
Vorst  Mtrmann,  geboren  den  16den  April  1888. 
Ook  andere  leden  van  dit  geslacht  ign  erfo- 
igke  leden  der  Eerste  Kamer  in  Hessen  en  in 
Saksen. 

Solnhofen  of  Solenhofnt,  een  dorp  in  het 
Beiersche  district  Midden  Franken,  aan  de 
Altmflhl  en  aan  den  spoorweg  van  Mfinchen 
naar  Wttrzbnrg,  telt  omstreeks  1 000  inwoners 
en  is  vermaard  wegens  den  ScHMhofar  leiitêen, 
eene  schilferige  bovenlaag  van  de  Jnrakalk, 
welke  in  dien  omtrek  de  Jnrakalk  en  het 
dolomiet  bedekt  en  er  inzonderheid  ten  be- 
hoeve der  lithographie  gedolven  wordt.  In 
dat  gesteente  vond  men  de  overbigflMlen  van 
den  ondsten  vogel  (archaeopteryz). 

Solo  (De),  Senffitwa»  of  Smmbaja  is  de 
grootste  en  diepste  rivier  van  Java  en  loopt 
er  door  de  residentiën  Soerakarta,  Madioen , 
Bembang  en  Soerabs^a.  Hare  hoofdrichting  is 
van'  het  westen  naar  het  oosten.  Zg  ontspringt 
in  Soerakarta  met  2  armen,  van  welke  de  óene 
gevormd  wordt  door  de  wateren  van  den  Me* 
rapi  en  den  Merbaboe  en  de  andere  door  die 
van  het  Kadoe wanggebergte.  Deze  armen 
vereenigen  zich  niet  ver  van  de  hoofdplaats 
Soerakarta  en  ontvangen  alsdan  den  naam 
van  Kali  Solo  of  Solorivier.  Deze  stroomt 
langs  de  noordeigke  hellingen  van  het  ge- 
bergte Lawoe,  ontvangt  benevens  eenige 
andere  rivieren  de  belangrgke  rivier  van 
Madioen,  spoedt  zich  daarna  onder  den  naam 
van  Bengawan  voort  in  eene  noordeigke  richting, 
kronkelt  daarna  oostwaarts  door  Rembang  en 
SoeralM^a,  splitste  zich  vroeger  in  2  takken, 
omvatte  daarmede  een  moerassig  eiland  en 
stortte  zich  nit  in  den  Trechter  of  de  Straat  van 
SoeralM^a.  Men  heeft  evenwel  bg  dekampong 
Boengah  een  stuwdam  gelegd  en  een  breed 
kanaal  gegraven,  waarlangs  de  Bengawan  thans 
bg  het  plaatsje  Sodajo  zich  in  de  Javazee 
stort.  Daardoor  is  in  de  aanslibbing  van  het 
vaarwater  naar  Soerabi^a,  die  voor  de  scheep- 
vaart bedenkeigk  begon  te  worden,  groote 
verbetering  gebracht,  daar  het  schgnt,  dat 
die  aanslibbing  op  afdoende  wgze  bedwongen 
is.  De  oevers  van  den  bovenloop  dw  rivier  zgn 
OTeral  hoog  en  steil,  onbewoond  en  dicht  met 
bosch,  vooral  met  4jatihont,  begroeid.  Men 
vindt  er  onderscheidene  stroomversnellingen; 
zg  is  echter  tot  op  aanmerkeigke  afeitand 
van  hare  monden  voor  vrg  groote  pranwen 
bevaarbaar. 

Solo  (Een)  noemt  men  in  de  mnziek  eene 
compositie  of  een  gedeelte  daarvan,  bestemd 
voor  óen  instrument  of  voor  öene  zangstem, 
terwgi  het  accompagnement,  zoo  het  vereischt 
wordt  daarbg  eene  zeer  ondergeschikte  taak 
vervult  Tegenover  het  tolo  (alleen)  staat  het 

xin. 


tmtü  (allen),  waarbg  alle  overige  instrumenten 
of  stemmen  invallen. 

Soloeoismus  of  toUeUmmê  noemt  men 
eene  font  tegen  de  regelen  der  spraakkunst, 
vooral  eene  zoodanige,  welke  eigen  is  aan 
de  bewoners  van  een  bepaald  gewest  Het 
woord  is  afkomstig  van  de  Cillcische  stad 
Soloë  of  Soli,  wier  bewoners  als  taalverbas^ 
teraars  bekend  stonden. 

Solola,  de  hoofdstad  van  een  departement 
in  de  Midden- Amerikaansche  republiek  Guati- 
mala,  ligt  ten  noorden  van  het  meer  Atltlan 
en  telt  15000  inwoners.  Het  evenzoo  genoemde 
departement  heeft  46000  zielen,  meerendeels 
Indianen. 

Solon,  een  beroemd  Atheensch  wetgever 
en  de  eerste  onder  de  zeven  wgzen  van  Grie- 
kenland, werd  geboren  te  Athene  omstreeks 
het  Jaar  640  vóór  Chr.  Hg  was  de  zoon  van 
JBacêcuHdet^  den  telg  van  een  edel  geslacht, 
dat  Cod/rui  onder  zgne  voorvaderen  telde. 
8oUm  wgdde  zich  aan  den  koophandel  en  ging 
reeds  vroeg  op  reis.  Zgne  hierbg  opgedane 
ondervindingen  en  zgne  kennismaking  met 
de  nitstekendste  mannen  in  den  vreemde  droe- 
gen niet  weinig  bg  tot  zgne  ontwikkeling 
en  deze  besteedde  hg  met  warmen  gver  aan 
de  belangen  zgner  geboortestad.  Eerst  in  604 
betrad  hg  het  staatkundig  tooneel.  De  Athe- 
ners,  vermoeid  door  eene  lange  en  mstelooze 
worsteling  met  Megara  om  het  eiland  Salamis, 
hadden  eene  wet  uitgevaardigd,  welke  ieder 
met  den  dood  bedreigde,  die  op  eene  ver- 
nieuwing van  dien  strgd  aandrong.  iS!o2o»  ver- 
scheen toen  in  de  rol  van  een  krankzinnige 
op  het  marktplein,  zong  eene  door  hem  ver- 
vaardigde elegie:  „Salamis"  en  wist  daardoor 
de  gemoederen  der  Atheners  zóo  in  vuur  te 
zetten,  dat  zg  naar  de  wapens  grepen  en  het 
eiland  veroverden.  Niet  lang  daarna  (600) 
werd  op  aandringen  van  Solon  besloten,  den 
Eersten  Heiligen  Oorlog  te  voeren  tegen  Oirrha 
ter  beveiliging  van  het  heiligdom  te  Delphi. 
Athene  zelf  bevond  zich  in  dien  tgd  in  een 
hacheigken  toestand;  de  verdorvenheid  was 
groot  en  de  oneenigheid  der  partgen  bedreigde 
den  Staat  met  den  ondergang.  Toen  trad  SUom 
in  het  beslissend  oogenblik  wederom  op  als 
redder  des  vaderlands,  wist  door  JBpmiMêê 
eene  algemeene  verzoening  te  J>ewerken  en 
bracht  den  vrede  tot  stand.  Niettemin  duurden 
de  ongeregeldheden  voort  en  er  heerschte 
groote  onrust  bg  de  geheele  bevolking,  ter- 
wgi,  door  de  gewelddadigheden  der  Eupatri- 
den  en  door  de  uitspattingen  van  den  ruwen 
hartstocht,  bg  het  volk  alle  zedeigkheid  en  deugd 
werden  verguisd  en  met  voeten  getreden.  Toen 
vestigde  zich  aller  oog  op  Solon^  die  wel  is 
waar  tot  de  Enpatriden  behoorde,  maar  alge- 
meen geacht  was  wegens  zgne  edele  gevoe- 
lens, zfne  wgze  gematigdheid  en  zgn  schran- 
der overleg.  Deze  nam  de  taak  der  bevredi- 
ging en  hervorming  op  zich,  maakte  al 
dadeigk  een  einde  aan  den  woeker  en  opende 
voor  de  schuldenaars  de  mogeigkheid,  aan 
hunne  verplichtingen  te  voldoen.  In  694  zag 
hg  zich  tot  eersten  archon  gekozen  en  gaf 
in  die  betrekking  aan  den  Staat  eene  nieuwe 
grondwet.  Vooral  begverde  hg  zich,  de  kloof 
tnsschen  het  volk  en  den  adel  aan  te  vullen, 
het  eerste  uit  zgne  vernedering  op  te  hefTen 
en  de  aanmatiging  van  den  laatsten  te  ftiuiken 

89* 


612 


SOIX)N--SOLOTHUBN. 


en  alfoo  het  heilige  recht  te  handhtTen.  Daar- 
enboyen  schonk  hy  aan  het  geheele  TOlk  eene 
uitgebreide  wetgering,  die  irïeh  tot  de  toot- 
naamste  maatachappeiyke  aangelegenheden  ait- 
Ltrekte.  Men  rerhaalt,  dat  SoUm  aan  de 
AthenerB  de  Terpliehting  oplegde,  in  de  eerste 
10  Jaar  niets  in  sQne  wetgeving  te  veranderen, 
en  dat  iitj  Toorts  naar  het  buitenland  trok, 
opdat  hy  niet  lelf  wysigingen  daarin  ion  be- 
hoeven Toor  te  stellen.  Hy  begaf  lieh  in  de 
eerste  plaats  naar  Egypte,  waar  hy  den  om- 
gang genoot  der  priesters  van  Heliöpolis  en 
SaïB.  vervolgens  naar  Cypms  en  toen  naar 
Sardes,  waar  hy  volgens  de  sage  (eene  histo- 
rische onmogeiykheid)  met  Oroenu  het  be- 
kende gesprek  voerde  over  de  wisselvalligheid 
van  *smenschen  geluk.  Na  ayn  terugkeer  te 
Athene  wendde  hy  vruchteloos  pogingen  aan 
om  de  politieke  hartstochten  te  beteugelen  en 
beleefde  het,  dat  JPitütraiui  lich  opwierp  tot 
tyran.  Hy  overleed  in  569;  men  vermeldt 
nog,  dat  volgens  syne  begeerte  ayn  stoffeiyk 
overschot  naar  SaUmis  gevoerd  en  verbrand 
en  de  asch  over  het  geheele  eiland  verstrooid 
werd.  Zyne  kenspreuk  was :  „Niets  te  veel'*, 
en  hy  onderscheidde  sieh  loowel  door  ayn 
dichteriyk  als  door  ayn  wetgevend  talent  De 
overbiyilBelen  syner  gedichten  vindt  men  vena- 
meld  in  „Delectus  poësis  Graecorum  elegiaoae 
(1838)"  van  Sohneidmotit,  en  ayne  levensge- 
schiedenis werd  geschreven  door  JPluiarekui. 

Soloreilanden  (De)  vormen  eene  groep, 
bestaande  uit  Andanava,  Solor  en  Lomblen  of 
Bawaltt,  in  den  Kleinen  Soenda-Archipel,  ten 
oosten  van  Fiores.  Het  voornaamste  eiland, 
Solor  geheeten,  ligt  met  ayn  suidoosthoek  op 
8^30'  Z.B.  en  telt  op  6  D  Seogr.  myi  omstreeks 
15000  inwoners.  Het  is  vulkanisch  en  gedeelte- 
lyk  steenachtig  en  de  grond,  die  veel  bamboe 
oplevert,  weinig  bebouwd.  Men  vindt  erswa- 
vel  en  salpeter.  In  het  binnenland  wonen  er 
Alfoeren  en  aan  de  kust  Maleiers.  Aan  de 
Euidoostayde  heeft  men  er  eene  groote  baai, 
waaraan  het  vervallen  Nederlandsch  fort 
Frederik  Hendrik  och  verlieft.  Portugeeaen 
hadden  sich  reeds  vroeg  op  de  oostkust  van 
dit  eiland  gevestigd,  m»*"  ihnn  kasteel  werd 
in  1618  door  den  Nede.  aoidschen  leekapitein 
ApoUamimt  Sohoi  beschoten  en  ingenomen.  Al 
de  Soloreilfnden  lyn  by  tractaat,  den  6den 
Augustus  1851  met  Portugal  gesloten,  aan 
Nederland  toegeweien  en  behooren  onder  de 
residentie  Timor. 

Solothum  (Soleure),  een  Zwitsersch  can- 
ton,  grenst  in  het  oosten  aan  Basel  en  Aargau,  in 
het  auiden  en  westen  aan  Bern  en  in  het  noorden 
aan  Basel  en  telt  op  14 Vide  Q  geogr.  myi  ruim 
80  000  inwoners  (1880).  Ook  sonder  dat  men  de 
beide  exclaven  Mariastein  en  Kleinltttzel,  op 
hH  grondgebied  van  Bern  gelegen,  in  aanmer- 
king neemt,  heeft  het  land  eene  zeer  onregel- 
matige gedaante.  Men  kan  het  splitsen  in  een 
gedeelte  van  de  Zwitsersche  hoogvlakte  en 
in  een  gedeelte  van  het  Juragebergte.  Tot 
de  eerste  behoort  het  Aaredal  van  Solothum, 
waarmede  de  dalvlakte  der  Groote  Emme 
gemeenschap  heeft,  en  het  Aaredal  van  Olten. 
Beiden  dalen  ayn  gescheiden  door  een  vooruit- 
springend gedeelte  van  het  Bemer  Oberaargau, 
terwyi  eene  Juraketen  met  toppen  ter  hoogte 
van  1200  tot  1400  Ned.  el  haar  begrenst  naar 
de    zyde   van  het  Juragebergte.  Eenigszins 


evenwydig  aan  de  Aare  loopt  er  de  Dttnnem 
en  stort  by  Olten  sich  uit  in  da  Aare.  Eeae 
tweede  Juraketen,  die  van  den  Pasavrmag 
(1 005  Ned.  el  hoog),  loopt  er  van  Mtimliswjl 
naar  het  gebied  van  Birs.  Het  klimaat  is  er 
eer  guur  dan  sacht,  soodat  men  er  geen  wfin- 
bouw  aantreft.  Meer  dan  elders  in  Zwttserlaad 
bloeit  in  Solothum  de  landbouw  en  er  wordt 
veel  graan  geoogst;  voorts  heeft  mmt  er  Ted 
ooft,  hout  en  rundvee,  en  men  maakt  er  uit' 
muntende  kaas.  Het  ontbreekt  er  voorts  aiet 
aan  schapen,  geiten  en  awynen,  tarwSl  het 
aantal  paarden  er  minder  groot  ia  daa  te 
voren.  Het  Juragebergte  levert  gips  en  uit- 
muntenden kalksteen,  en  in  de  nabyheid  der 
hoofdstad  wordt  marmer  opgedolven ;  ook  is 
er  veel  ysererts.  In  dit  canton  bestast  vooHb 
eene  leer  ontwikkelde  nyverheid.  Hoewel  de 
steden  Solothum  en  Olten  geene  oigealtke 
koopsteden  lyn,  is  laatstgenoemde  een  merk- 
waardig voreenigingspunt  van  Zwitaenehe 
spoorwegen.  Solothum  wordt  Jaarl|fka  door 
een  groot  aantal  reizigers  bezocht,  en  de  in- 
woners van  dit  canton,  van  welke  ^/gde  tot  de 
B.  Katholieke  Kerk  behooren,  worden  ge- 
roemd als  opgeruimd,  eeriyk  en  goedhartig. 
Het  onderwys  is  er  in  een  zeer  goeden  toe- 
stand en  de  openbare  boekeryen  tellen  er 
ruim  80000  deelen.  De  grondwet,  dagteeke- 
nend  van  12  December  1865,  heeft  er  een  seer 
democratisch  karakter;  het  volk  beslist  over 
de  voornaamste  aangelegenheden  en  kanaoo- 
wel  de  wetgevende  als  de  uitvoerende  maelit 
afzetten.  De  Cantonnale  Baad  wordt  door  het 
volk  voor  den  tyd  van  5  Jaar  gekozen,  en  deait- 
voerende  macht  is  in  handen  van  een  Begee- 
ringsraad  van  5  leden,  door  den  CSantonnalea 
Baad  voor  den  tyd  van  5  jaar  benoemd.  De 
voorzitter  heeft  den  titel  van  UtiiiMnmMi 
Eene  hoogste  rechtbank,  ook  door  den  Ganton- 
nalen  Baad  voor  den  tyd  van  5  jaar  benoemd, 
bestaat  uit  7  leden.  Voorts  waarborgt  de 
grondwet  alle  in  Zwitserland  gebroikeiyke 
rechten,  zooals  vryheid  van  drukpera,  van 
godsdienst  enz.  —  De  evenzoo  genoemde 
hoofdttad  van  het  canton,  met  ruim  6000 
inwoners,  ligt  op  de  beide  oevers  van  de 
Aare  en  bezit  geene  andere  merkwaardigheden 
dan  den  Ursusmunster,  in  1773  door  Pmmi 
voltooid,  het  tuighuis  en  de  Yerenahermi- 
tage  met  een  kerkje  in  de  rots  en  eene  ruime 
grot  De  stad  is  intusschen  in  den  jongstea 
tyd  veel  verfraaid  en  als  vereenigingspunt 
van  spoorwegen  veel  drukker  geworden.  Z$ 
heette  te  voren  Solodurum  en  behoort  tot  de 
oudste  steden  van  Zwitserland.  Keizer  JUmdcif 
tMM  Sahthursi  schonk  haar  stedeiyke  rechten, 
en  den  22aten  December  1487  werd  zyinhet 
Eedgenootschap  opgenomen.  De  Hervorming 
vond  er  geen  gunstig  onthaal  In  1667  voor- 
zag men  haar  van  vestingwerken,  doch  deze 
werden  in  1835  wedor  gesloopt  Te  voren 
was  er  de  macht  in  handen  van  eene  patri- 
cische  oligarchie,  doch  dit  stelsel  werd  om- 
vergeworpen door  NapoleoH  L  Na  den  val 
van  dezen  echter  werd  de  vryzinnige  staats- 
regeling weder  vernietigd,  waarna  de  groote 
heeren  zich  wederom  meester  maakten  van 
het  gezag.  Te  vergeeft  kwam  het  volk  in 
opstand,  met  de  vryheidlievende  burg^  van 
Olten  aan  het  hoofd.  Eerst  in  1830  erlangde 
het  eenige  begeerde  rechten  en  eindeiykeese 


SOLOTHÜRN-SOLTYK. 


en 


grondwet,  wier  beginselen  by  eene  meerma- 
len herliaalde  herziening  in  het  algemeen 
deielfde  zyn  gebleken.  Schoon  hetmeerendeel 
der  beyolking  tot  de  R.  Katholieke  Kerk  be- 
hoort, verldaarde  dit  canton  sieh  in  1844 
tegen  de  terugroeping  der  JesuTeten  en  stond 
alzoo  in  den  Sonderbnndsoorlog  aan  de  zQde 
der  liberale  cantons.  Na  het  Yatieaansch 
Concilie  nam  Solothom  de  Oad- Katholieken 
in  bescherming,  renette  sich  tegen  den  bis- 
schop en  noodzaakte  hem  het  land  te  ver- 
laten, waarna  de  kerkeiyke  aangelegenheden 
▼an  Staatswege  werden  geregeld.  Deoneenig- 
held  met  den  H.  Stoel,  daardoor  ontstaan,  is 
echter  in  1886  nit  den  weg  gemimd  door  de 
benoeming  van  bisschop  Fi^U^J  waarna  het 
canton  weder  aan  het  bisdom  Basel  is  toe- 
gevoegd. 

Bolowieft  (Sergei  Michailowit^),  een  Rns- 
sisoh  geschiedkundige,  geboren  te  Moskon  in 
1820,  studeerde  aldaar  in  de  letteren  en  in 
de  geschiedenis,  was  van  1842—1844  onder- 
wQzer  bQ  de  fi&milie  van  Oraaf  Siroganoff  te 
ParQs  en  werd  op  eene  dissertatie :  „Over  de 
verhouding  van  Nowgorod  tot  de  Grootvorsten*^ 
tot  magister  en  op  eene:  „Over  debetrekkin- 
gen tusschen  de  Vorsten  van  het  Huis  Rurik** 
tot  doctor  bevorderd.  Daarna  hield  hQ  aan  de 
universiteit  te  Moskou  voorlezingen  over  ge- 
schiedenis. Sedert  1856  is  hQ  er  deken  der 
philosophische  faculteit,  gaf  voorts  aan  de 
Grootvorsten  te  Petersburg  onderwas  in  de 
geschiedenis  en  werd  directeur  der  verzame- 
ling van  oudheden  in  het  Kreml.  In  1877 
echter  legde  hg  wegens  oneenigheid  met  ToUioiy 
minister  van  OnderwQs,  z||ne  betrekking  neder 
en  overleed  te  Moskou  den  16den  October 
1879.  HQ  schreef  voorts  (in  het  Russisch): 
„Historische  brieven  (1868)",  —  „Schlözer  en 
de  anti-historische  richting",  —  „Geschiedenis 
van  den  val  van  Polen  (1868)",  —  „Populaire 
voorlezingen  over  de  geschiedenis  van  Rusland 
(1874)",  —  „Keizer  Alezander  I.  politiek  en 
diplomatie  (1877)",  —  „Leerboek  der  Russi- 
sche geschiedenis  (1879  en  later)",  —  en  „Ge- 
schiedenis van  Rusland  van  de  vroegste  t0den 
af  tot  1774  (1861—1880,  29  dln)". 

Soltikow  is  de  naam  van  een  adellek 
Russisch  geslacht.  Frtuikou^ja  Fêdorawna  Sol- 
Hkow  werd  de  gemalin  van  Ouax  AUxtjemUj 
en  alzoo  de  moeder  van  Keizerin  Amna.  — 
(Generaal  S&mem  SóltikoWf  gouverneur  van 
Moskou,  werd  in  1782  in  den  Russischen 
gravenstand  opgenomen.  —  Zt|n  zoon,  Graaf 
JPetêf  Semenowüij'  SoUikow^  geboren  in  1700, 
voerde  het  opperbevel  over  het  Russische 
leger  in  den  ZeveiOarigen  Oorlog,  behaalde 
in  1741  bt)  Kal  de  overwinning  op  den 
Pruisischen  generaal  Wedd  en  daarna  eene 
beslissende  zegepraal  bij  Kunersdorf  op  Koning 
Frederik  IL  HQ  werd  daarop  veldmaarschalk, 
vervolgens  gouverneur-generaal  van  Moskou 
en  overleed  aldaar  den  16den  December  1772.— 
Nlkolaï  Iwanomts;  SoUtkow^  geboren  den  248ten 
October  1786,  werd  in  1788  opvoeder  van 
Alêxamdêr  (later  Keizer)  en  van  Grootvorst 
Ckmêtantijnj  in  1796  veldmaarschalk  en  voor- 
zitter van  het  comité  van  Oorlog,  in  1812 
voorzitter  van  den  RSksraad  en  was  in  1818— 
1816,  gedurende  de  afwezigheid  van  Ahxait- 
der^  regent  des  Rtfks.  In  1814  werd  h0  in 
den  vorstenstand  opgenomen  en  overleed  te 


Petersburg  den  288ten  Mei  1816.  —  Zt|n  oud- 
ste zoon.  Prins  AUoBond^r  SoUikowj  was  korten 
tt|d  minister  van  Bnitenlandsche  Zaken,  en 
overleed  in  1887.  —  Diens  neef,  Prins  AlexH 
ScHtïkow.  maakte  zich  bekend  door  z||ne  reizen 
in  Perzië  (1888)  en  Oostlndië  (1841-1846), 
waarvan  hy  verslag  gaf  in  zyne  „Voyages 
dans  les  Indes  (8de  druk,  1868)"  en  „Voyage 
en  Perse  (1861)". 

SOltl  (Johann  Michaëi  von),  een  verdien- 
stelQk  geschiedkundige,  geboren  den  19dfn 
April  1797  te  Neunburg  in  Beieren,  studeerde 
te  Regensburg,  Mflnchen  en  Landshut,  was 
eerst  als  leeraar  aan  verschillende  scholen 
werkzaam  en  werd  in  1840  buitengewoon  en 
kort  daarna  gewoon  hoogleeraar  aan  de  uni- 
versiteit te  München.  Later  was  hy  staats- 
archivaris,  werd  door  het  ontvangen  van  de 
orde  van  verdienste  van  de  Beiersche  Kroon 
in  den  adelstand  opgenomen  en  werd  in  1876 
emeritus.  Hy  schreef  o.  a.  „CiOns  Julius  Cftsar 
(1826)",  —  „Klio.  Fragmente  ttber  Geschichte 
und  gesehichtliche  Darstellung  (1828)",  — 
„Titus  Livlus  in  seiner  G^eschichte  (1882)",— 
„Geschichte  der  Deutschen  (1886—1886,  4 
dln)",  —  „Maxfmilian  Josepb,  Kdnig  von  Bavem 
(1887)",  —  „Elisabeth  Stuart,  (ïemahlin  Frie- 
drichs  V  von  der  Pfalz  (1810,  8  dln)",  — 
„Gregor  VII  (1847)",  —  „Die  Wittelsbacher 
und  ihre  Zeitgenossen  (1860)",  —  „Demosthe- 
nes  der  Staatsmann  und  Redner  (1852)",  — 
—  „Ludwig  der  Strenge,  Herzog  van  Bayem 
(1867)",  —  „Max  II,  König  von  Bayem  (2de 
druk,  1867)",  —  „Furstenideal  der  Jesulten 
(1870)",—  „Das  deutsche  Volk  und  Reich  in 
seiner  fortschreitenden  Entwickelung  (1878, 
8  dln)",  —  „Aesthetik  (1872)",  —  „Heldensa- 
gen (1878)",  —  „Konradin  (1848)",  —  en 
„Gustav  Adolf  (1888)". 

Soltyk  (Roman),  een  Poolsch  generaal, 
geboren  te  Warschau  in  1791,  was  de  zoon 
van  den  Ryksdagmaarschalk  StamUlavs  SUfyh 
en  van  Prinses  Caroline  Smiiha,  Hy  bezocht  de 
polytechnische  school  te  Parye,  werd  in  1807 
luitenant  by  de  artillerie  en  nam  in  1809  deel 
aan  den  veldtocht  tegen  Oostenryk.  In  1812 
werd  hy  a^ludant  van  generaal  SókUidM  by 
den  generalen  staf  van  Napolw»^  voerde  in 
den  Volkerenslag  by  Leipzfg  bevel  over  de 
Saksen  en  werd  er  door  de  Geallieerden  ge- 
vangen genomen.  Na  het  herkrygen  zyner  vry- 
heid  verliet  hy  den  militairen  dienst  en  opende 
te  Warschau  een  yzermagazyn.  Sedert  1822 
was  hy  lid  van  geheime  staatkundige  genoot- 
schappen. Als  lid  van  den  raad  van  het  woi- 
wodeschap  Sandomir  werd  hy  in  1826  in 
eene  samenzwering  gewikkeld  en  nam  de 
vlucht,  maar  werd  te  Leipzig  in  hechtenis  ge- 
nomen, naar  Warschau  gebracht  en  in  de 
gevangfenis  geworpen,  doch  by  gebrek  aan 
bewys  eerlang  weder  op  vrye  voeten  gesteld. 
Na  het  uitbarsten  der  revolutie  van  29  No- 
vember 1830  begaf  hy  zich  naar  Warschau, 
werd  er  bevelvoerend  generaal  der  vier  op 
den  rechter  oever  van  de  Weichsel  gelegene 
woiwodeschappen,  organiseerde  er  47  000  man 
mobiele  schuttery  en  deed  op  den  Ryksdag 
het  voorstel  van  de  afiwtting  van  Keizer  ^- 
IcoUtaa  en  van  de  afkondiging  dervolkssouve* 
reiniteit  (21  Januari  1881).  Gedurende  de 
belegering  van  Warschau  door  de  Russen  was 
hy  er  bevelhebber  der  ariillerle,  verzette  zich 


•14 


SOLTY£~SO]f£BEN. 


met  kracht  tegen  de  capitulatie  van  KtMko- 
wieoH,  hield  stand  tot  het  laatste  oogenbUk, 
begaf  lich  toen  met  het  leger  naar  Piook  en 
aanvaardde  eene  lendlng  naar  Engeland  en 
Fraakrjik  om  de  toasohenkomst  dier  Mogend- 
heden ten  behocTe  Tan  Polen  in  te  roepen. 
HO  overleed  den  228ten  Ootober  1848  te  St. 
Germain  en-  Laye.  Qedorende  lyne  ballingschap 
Bchreef  b0  een  „Précis  histoiriqne,  p<Sitiqne 
et  militaire  de  la  róvolation  dn  39  Novembre 
(1808,  2  d\üY\  —  en  „Napoléon  en  1812 
(1886)". 

Som  (Eene)  is  de  uitkomst  eener  optelling; 
ook  geeft  men  dien  naam  aan  een  op  te  lossen 
wiskundig  vraagstuk. 

Somali  is  de  naam  van  een  aansieniyken 
volksstam  van  het  Hamitisohe  ras.  gevestigd 
in  het  oostelijk  gedeelte  van  Afrika,  van  de 
Tad^oerrabaai  in  het  westen  tot  aan  dea 
Indischen  Oceaan  en  de  QoU  van  Aden.  Ten 
westen  van  dit  volk  wonen  de  Galla*s  of  Or- 
ma^s.  De  Somali's  schynen  een  gemengd  volk 
te  vormen,  waarbjl  het  noordoosteiyk  AM- 
kaansch  element  de  overhand  heeft,  terwQl 
het  Semitisch  element  niet  geheel  ontbreekt 
Hun  aantal  wordt  geschat  op  8  millioen,  maar 
is  niet  nauwkeurig  bekend^  daar  tot  nu  toe 
nog  geen  Europeaan  tot  de  elgenlQke  kern 
des  lands  is  doorgedrongen.  Z|j  lyn  verdeeld 
in  verschillende  groepen,  van  welke  die  der 
Achdam*s  eene  kaste  van  paria*s  uitmaakt.  Al 
die  groepen  beaigen  dexelfde  taal  in  verschil- 
lende tongvallen;  dese  taal  komt  in  het  alge- 
meen met  die  der  Oalla*s  overeen,  maarbttit 
tevens  Arabische,  Aethiopische  en  Kisoeahe- 
Usche  bestanddeelen.  Schrift  is  er  onbekend. 
Het  volkskarakter  der  Somali*s  wordt  door 
de  meeste  reixigers  met  donkere  kleuren  ge- 
teekend;  i|i  onderscheiden  zich  door  onbe- 
suisden  moed ,  wraak-  en  roofxucht,  soodat 
bj)  hen  de  waarde  van  een  man  afhankelSk 
is  van  het  aantal  door  hem  gepleegde  moorden; 
daarentegen  hebben  £0  oen  afkeer  van  dron- 
kenschap en  ledeloosheid.  Zif  belQdenden 
Hohammedaanschen  godsdienst,  maar  hunne 
wetten  komen  niet  geheel  en  al  overeen  met 
die  van  den  Profeet.  Er  iQn  geene  moskeeën, 
daar  a0  iedere  plaats  geschikt  achten  voor 
het  gebed.  Bij  het  huweiyk  kiest  het  meiqje 
den  man,  en  deze  moet  voor  a|jne  echtgenoot 
een  zeker  bedrag  betalen  aan  «(jne  schoon- 
ouders. De  man  brengt  «(jne  dagen  in  ledig- 
heid door,  terwijl  alle  werkzaamheden  verricht 
worden  door  de  vrouw.  Het  voornaamste  voed- 
sel der  Somali's  is  het  vleesch  van  schapen, 
geiten,  runderen  en  kameelen;  voorts  nuttigen 
xy  rijst,  dadels  en  meel.  Sterke  dranken  en 
varkensvleesch  zQn  gestreng  verboden.  Hunne 
kleeding  bestaat  uit  een  ruim  katoenen  gewaad, 
voor  alle  standen  hetzelfde.  Zonder  zijne  wapens, 
dolkmes,  lans  en  schild,  verlaat  een  Somali 
nooit  zyne  woning;  hy  peinst  steeds  op  roof, 
en  zelfiB  de  bloedwraak  doet  hem  niet  terug- 
deinzen voor  moord.  Intusschen  kan  de  bloed- 
schuld  ook  door  betaling  van  een  honderdtal  ka- 
meelen worden  verzoend.  De  volksvergadering 
vormt  er  in  rechtszaken  de  hoogste  instantie; 
zQ  beschikt  over  leven  en  dood.  De  Somali*s 
verwaarloozen  den  landbouw  niet  geheel  en 
al  en  verbouwen  moorengierst,  tarwe  en 
maïs;  doch  de  veeteelt  bevindt  er  zich  ineen 
bloeienden  toestand. 


SomaUUÊmd  is  grooftendeeU  eene  hoogvfaikte» 
die  met  steile  Iranden  in  de  laagrlakte  af- 
daalt Nabg  de  nootdeltfke  kust,  waar  aidi 
^kele  havens  bevinden,  strekken  ZKh  eenige 
beri^etens  uit  van  het  oosten  naar  het  weatoB, 
en  deze  verheffen  zich  het  hoogst  In  den 
Qmn  Liban  (2800  Ned.  el  hoog).  Ten  zuiden 
van  deze  heeft  men  sclüer  tot  aan  den  Indi- 
schen Ooeaan  de  ona&ienbare,  nog  onbekende 
hoogvlakte.  Op  ongeveer  4^  Z.  B.  begiat  de 
bodem  te  klimmen,  totdat  eindelSk  oitloc^ers 
van  het  land  der  Galla's  in  de  vlakte  doer- 
dringen.  Van  de  noordelQke  gebergten  dalen 
verseh^ene  rivieren  in  de  valleien  nf;  maar 
geene  van  deze,  uitgezonderd  de  Djoeba,  is 
gedurende  het  geheele  Jaar  van  water  rooniea. 
Het  hoogland  is  zeer  schraal  besproeid;  diar 
bevinden  zich  slechts  2  tijdelijke  rivieréa,  de 
Toek  DJeredendeToekFasaa.ZgoatB^üig«i 
in  het  gebergte  van  H&rür  en  vormen  in  het 
land  der  Bahanadla^s  de  WobiofW^wdke 
echter  niet  bevaarbaar  is  en  den  Indischen 
Oceaan  niet  bereikt.  Meren  en  moerassen  zoekt 
men  er  te  vergeefii.  De  hooge  temperatnor  op 
de  kost  wordt  er  aanmerkdi0k  verzaeht  door 
de  zeewinden,  en  op  de  hoogvlakte  Tormen 
8"  C.  het  minimum  en  82""  C.  het  mairimBin. 
Mimosa*s,  Calotropis  procera,  euphorliiën  en 
coloquinten  kenmerken  er  den  plantengroei, 
terwijl  op  de  hoogvlakte  wierook-  en  gom- 
boomen  en  aan  de  Wobi  ook  apenfarood- 
boomen  groeien.  Tot  het  dierenrijk  behoorea 
er  sprinlLhanen,  vergiftige  mieren,  bi|«l^  ri* 
vierpaarden,  krokodillen,  struisvogels,  Afki- 
kaansche  kattensoorten,  antilopen,  iebra*s  en 
wilde  ezels. 

Someren  (Van).  Onder  dezen  naam  ver- 
melden wtj: 

Jokam  vam  Someren^  een  verdiensteltfk  let- 
terkundige. H|j  werd  geboren  te  Dordreokt 
den  8den  Juni  1622,  studeerde  te  Leiden  in 
de  rechten  en  vestigde  zich  als  pleitbeaoi^ger 
eerst  te  *s  Qravenhage  en  vervolgens  te  I^- 
drecht,  waar  hl)  tevens  verschillende  regeeringa- 
ambten  bekleedde.  In  1655  werd  hy  pensio- 
naris van  Nijmegen  en  in  1666  grü&er  van 
de  chambre  miparti.  H|j  overleed  in  z|ne 
geboorteplaats  den  22sten  December  1765. 
Van  zIjne  geschriften  vermelden  wtJ :  ^Her- 
stelde  oudheid  ofte  beschrijving  van  Batavia, 
wesende  een  gedeelte  van  't  hertogdom  Gelre 
en  graefschap  Holland  (1657)",  —  „Uytapan- 
ning  der  vernuften,  bestaande  in  geestelyeice 
en  wereldljcke  poëzjje  (1666;  2de  druk,  1686)"*, 

—  en  ffOi^us  Julius  Caesar,  ofte  wraak  van 
vermande  vrijheid,  treurspel  (1670)'\  —  ZQn 
zoon  OonuÜM  van  Someren^  geboren  in  1650, 
leverde  eene  ,,Beschr|jviog  der  stad  Goria- 
chem  en  lande  van  Arkel  (1755)'*. 

Reifêr  MenéMk  ocm  SomênUf  een  Kederlandsch 
dichter.  H|j  werd  geboren  te  Rotterdam  den 
266ten  Maart  1787  en  opgeleid  voor  den  han- 
del, zag  zich  in  1837  benoemd  tot  burge- 
meester van  Kralingen  en  overleed  aldaar 
den  Uden  Mei  1851.  H|j  schrei:  „Over  het 
volkslied  Wilhelmus  van  Nassau  wen,  met 
eene  bydrage  van  P.  A.  Brugmans  (1884)'\ 

—  „De  St  EUsabethnacht  A.  1421.  Dicht- 
stuk  in  drie  zangen  (1841)'\  —  „Qedichten 
(1821,  2  dln)'\  —  en  „Verspreide  en  nagela- 
tene dicht-  en  prozastukken'',  uitgegen  door 
dr.  J.  F.  Wap. 


SOUERSET. 


016 


Somenet  of  aamenêUkim^  een  gnateehap 
in  het  nddweBten  van  Engeland,  grenst  in 
bet  noorden  aan  ket  Kanaal  van  Briatol,  Toorto 
«an  de  graaftohappen  Gloneester,  Wilts,  Dorset 
«n  DoTon,  en  telt  op  mim  77  H  9^V'  ^"^ 
omirtreeks  469000  inwonen  (1881).  Deknstifl 
er  grootendeelfl  eteil  en  ontoegankelQk,  maar 
heeft  hier  en  daar  boeaems  met  een  lagen 
landaoom;  de  ▼oornaamate  van  deie  is  Brid- 
gewaterbaaL  In  het  noorden  en  westen  is  dit 
{[raatehap  bergachtig  en  met  Umge,  steile 
'henTolketens  bedekt,  en  aan  de  westolQke 
grenien  verheft  lieh  de  bergatreek  Exmoor- 
foreet  (620  Ned.  el  hoog).  De  aansienigkste 
rivieren  sVn  er:  de  Avon,  die  gedeeltelQk  de 
noordelQke  grenien  vormt,  de  £z,  de  Teo, 
de  Axe,  de  Brae  en  de  Parret.  De  bodem  is 
hier  en  daar  steenachtig,  gedeelteigk  met 
heidevelden,  met  marsch-  en  veengronden 
bedekt,  maar  in  het  algemeen  vrochtbaar, 
vooral  in  het  dal  van  Tannton.  Het  klimaat 
is  er  gematigd.  Van  de  oppervlakte  zgn  62% 
bouwland  en  28^/o  weiland;  in  1876  had  men 
er  82000  paarden,  200000  runderen,  bQna 
700000  sehiH[>en  en  80000  E?rt|nen.  De  mfln- 
bouw  levert  er  steenkolen,  Qaererts  en  lood- 
erts.  Ook  bloeit  er  de  fiibrieknt) verheid  onge- 
meen. De  hoofdstad  is  Tannton,  hoewel  10 
kleiner  is  dan  Bath. 

Somerset  is  een  adeligke  titel  in  Enge- 
land. In  1897  verkreeg  het  RmBMmfwri^  af- 
stammende van  ^  FlamtagmiiêU,  den  titel  van 
graaf,  en  in  1442  dien  van  hertog  van  So- 
menei.  Het  stierf  nit  met  JBdmund,  den  vierden 
graaf,  die  na  den  slag  bQ  Tewkesbory  op 
bevel  van  Sdward  IF  onthoofd  werd.  Een 
onwettige  soon  van  deien  aanvaardde  den 
vaderleken  titel,  en  sOne  nakomelingen  wer- 
den weder  hertogen  vent  Beamfort^  terwtfl  de 
Jongere  zonen  den  titel  voerden  van  lord 
8omên«i,  Van  deaen  vermelden  wU:  Lord 
^hramUU  CkarUs  Satty  Somêrwêij  geboren 
•den  27sten  December  1792,  onder  Lioerpool 
minister  van  Financien,  onder  Ped  minister 
van  Domeinen  en  in  1841  kanselier  van  het 
hertogdom  Lancaster;  hy  overleed  den  288ten 
Febmari  1848.  —  Z0n  oom  FUsny  Jamn  Hmurff 
Sommrêêi  werd  later  Lord  J2c^2£M(zie aldaar). — 
Den  titel  van  graaf  va»  Somersei  voerde  in  de 
17de  eenw  Bobêri  Oarr,  visconnt  «o»  Boeheê- 
€er,  graaf  mm  Somenei,  geboren  in  1690.  HQ 
werd  page  aan  het  Hof  van  Jaeobw  /,  erlangde 
groeten  invloed  en  trad  in  1613  in  het  hawe- 
IQk  met  JVcmoef  Mowardj  gravin  vam  JfoMv. 
Deae  moest  aich  hiertoe  van  haren  gemaal, 
den  Qraaf  mm  JBêSêas^  laten  scheiden.  Toen 
Tkomat  Ooerhmry  aich  tegen  die  verbintenis 
wilde  verzetten,  deed  de  machtige  gnnsteUng 
hem  in  den  Tower  opslniten  en  vergiftigen, 
maar  werd  toen  door  &eorg  FUUerg,  later 
hertog  van  Baóhiaffhamy  nit  's  Konings  gonst 
verdrongen  en  met  sOae  gemalin  als  moorde- 
denaaiB  van  OMfènfy  aangeklaagd  en  ter  dood 
verwezen.  Nadat  beiden  Jaren  lang  in  de  ge- 
vangenis hadden  doorgebracht,  waar  aomerêei 
•den  Koning  met  het  bekendmaken  van  voor 
hem  gevaarltfke  geheimen  bedreigde,  werden 
zy  op  vrye  voeten  gesteld,  waarna  zQ  hnnne 
landgoederen  betrokken.  H0  overleed  in  Jnli 
1646.  —  Uit  het  hnwelftk  van  ztfne  eenige 
dochter  met  den  Hertog  inmi  Bêdfird  stamde 
Lord  WUUam  Mumeil  at;  ten  tgde  van  Karel  II 


ter  dood  gebracht  —  Beeds  in  de  16de  eenw 
was  de  hertogstitel  va»  Somersêt  aan  het  ge- 
slacht Sejfmcmr  ten  deel  gevallen.  De  eerste 
hertog  was  JSdmmnd  Smfmour.  Toen  Mendrik 
Vni  in  1686  zich  in  het  hawelQk  begaf  met 
diens  zuster  Jam,  ontving  htf  den  titel  van 
visconnt  va»  Beauehamp^  streed  in  1644  in 
Schotland,  verwoestte  Leith  en  Edinborgh  en 
volgde  den  Koning  naar  Frankr0k,  waar  hj} 
deel  nam  aan  de  verovering  van  Bonlogne.  In 
1647  verhief  Be»dfik  hem  tot  graaf  va»  Mtrt- 
ford  en  benoemde  hem  tot  éen  der  geheime 
raden,  die  gedurende  de  mindei^jarigheid  van 
zyn  neef,  den  Jeugdigen  JBduard  JF,  zich 
met  het  bestuur  zouden  belasten.  Terstond  na 
den  dood  van  M9»drik  zag  h|)  zich  door  de 
overige  raadsleden  met  het  protectoraat  be- 
kleed. Tevens  benoemden  de  machthebbers  hem 
tot  hertog  va»  Somers^y  terwyi  deze  ook 
bewerkte,  dat  de  Jeugdige  Koning  hem  het 
volle  koninkiyk  gezag  toekende.  HQ  maakte 
hiervan  gebruik  door  onder  de  leiding  van 
Ora»m«r  de  kerkhervorming  in  te  voeren. 
Daarop  ondernam  hQ  in  Augustus  1647  een 
veldtocht  naar  Schotland  en  behaalde  den  lOden 
September  btf  Pinkey  eene  overwinning.  Na 
zQn  terugkeer  deed  hQ  door  het  Parle- 
ment alle  bloedige  wetten  van  Mê»drik  VIII 
opheffen.  Niettemin  ontstond  langzamerhand 
tegen  hem  eene  partQ,  aan  wier  hoofd  zich, 
behalve  z||n  broeder  Lord  aeynwwr^  de 
Graven  8<mihampto»  en  Jok»  DtuUe^t  graaf 
va»  Wanoiehj  later  hertog  va»  NoHhamber- 
land,  bevonden.  Het  gelukte  aan  dezen,  den 
Hertog  va»  8omêrt9t  ten  val  te  brengen;  hg 
werd  in  de  gevangenis  geworpen  en  vóór  het 
Parlement  gebracht,  doch  enkel  tot  eenegel- 
delQke  bo^  veroordeeld.  Daarop  nam  hU 
weder  zitting  in  den  Baad,  doch  lïy  kon  z|)n 
voormaligen  invloed  niet  herwinnen,  en  z|)ne 
oneenigheid  met  Warwieh  bleef  aanhouden. 
Nadat  laatstgenoemde  zich  van  het  bewind 
had  meester  gemaakt,  deed  hy  den  16den  Oe- 
tober  1661  Somersel  in  hechtenis  nemen  en 
beschuldigde  hem  van  hoogverraad.  Eene  Jury 
van  27  pairs  veroordeelde  Samenet  ter  dood 
wegens  felonie,  omdat  hg  een  vazal  des  Ko- 
nings (JTarwiek)  had  willen  vermoorden,  en 
hg  werd  den  22Aten  Januari  1662  op  Tower  Hill 
onthoofd.  Daarbg  verdween  de  hertogstitel. — 
Zgn  kleinzoon  WUUam  Seymour  trad  in  het 
geheim  in  het  huweigk  met  Arabtüa  atuart, 
eene  bloedverwante  van  Koning  Jaevbm  J,  en 
moest  deswege  de  vlucht  nemen  naar  het  bui- 
tenland, terwtl^  igne  gemalin  in  1616  in  den 
Tower  overleed.  Niettemin  betoonde  hg  zich 
later  een  gverig  voorstander  van  de  zaak  des 
Konings,  zoodat  hg  in  1640  tot  markies  van 
Mèrtfard  verheven  en  in  1660  na  de  restau- 
r^e  van  Kard  II  met  den  titel  van  hertog 
va»  Somênti  begiftigd  werd.  Hg  overleed  den 
24sten  October  1660.  —  OkairUs  Seynumr, 
zevende  hertog  van  Somertd^  geboren  den 
12den  Augustus  1662,  vervulde  onder  Kard 
II,  Willem  III,  Anna  en  Georg  I  alseerste 
pair  des  Bgks  eene  belangrgke  rol  en  droeg 
met  zgne  gemalin,  de  erfgename  van  het  Huis 
J?êre^f  niet  weinig  bg  tot  den  val  van  MoH- 
honvffk,  werd  lord-opperkamerheer  en  over- 
leed den  2den  December  1748.  —  Na  den 
dood  van  zgn  eenigen  zoon  Al^emon^  die 
geene    kinderen    naliet,  ging  de  hertogeigke 


616 


SOMEBS£T-SttlUi£BIKG. 


titel  OTer  op  JBdward  Stjfwumrf  die  den  16dem 
December  1767  OTerleed.  —  Dient  aobter- 
kleinsoon  JSdward  Adoiphmi^  ISde  hertog  «o» 
8omêrs0t  en  geboren  den  20Bten  December 
1804,  werd  lid  van  het  Parlement,  in  1886 
lord  der  schatkist,  in  1889  secretaris  van  het 
Indische  departement  en  in  1841  onderstaata- 
secretaris  van  Bionenlandsche  Zaken.  Voorts 
was  hy  van  1869  tot  1860  minister  van  Ma- 
rine, maar  droeg  geene  voldoende  worg  voor 
de  vloot,  xoodat  hj)  geene  aitting  kon  nemen 
in  het  Kabinet  OladsUme.  Hg  overleed  te 
Londen  den  28sten  November  1886  en  werd 
opgevolgd  door  aOn  broeder  ArcMbaldy  geboren 
den  dOsten  December  1810. 

Somerville  (Mary),  eene  geleerde  Engel- 
sche  schr0fster  over  wis-  en  sterrenkondige 
onderwerpen,  was  de  dochter  van  den  vice- 
admiraal  Sir  WiUiam  Fairfax  en  aanschouwde 
het  levenslicht  op  den  26sten  December  1780 
te  Jedbnrg  in  Boxbnrghshire.  Zif  werd  bQ 
Edinbnrgh  opgevoed  en  trad  in  het  haweiyk 
met  Sir  Samitd  Qrei^,  die  haar  onderwas  ^ 
in  de  wis-  en  natuurkundige  wetenschappen. 
Reeds  in  1811  had  sU  onderscheidene  weten- 
schappelftke  vraagstukken  opgelost  en  in 
1826  aond  xQ  een  werk  in  het  licht  over  het 
magnetiseerend  vermogen  der  aonnestralen. 
Daarop  volgden:  „Mec^nism  of  the  heavens 
(1881)'',  eene  inleiding  in  de  sterrenknade, — 
en  aOn  the  connexion  of  the  physical  scieaoea 
(1846;  11de  druk,  1869)'',  haar  hoofdwerk,  dat 
wegens  degelijkheid  van  inhoud  en  helderheid 
van  stQl  grooten  b0val  vond.  lo  1886  werd 
xQ  lid  van  het.  KoninklQk  Genootschap  van 
Wetenschappen,  en  na  het  overladen  van 
haar  eersten  echtgenoot  trad  a))  in  het  hu- 
weiyk  met  den  geneesheer  Wtüum  SommviUs. 
In  1838  vertrok  sy  ^^^  ^^^^  geain  naar 
Italië,  waar  zU  in  1860  op  nieuw  weduwe 
werd,  en  overleed  te  Kapels  den  29sten 
Kovember  1872.  Van  hare  overige  geschriften 
noemen  wQ:  „Physical  geographj  (1848,  2 
dln;  6de  druk,  1870)",  —  „On  the  molecular 
and  mieroscopic  science  (1869,  2  dln)",  —  en 
„Personal  reoolleetions  (1878)". 

Somme  (De),  in  de  dagen  der  Oudheid 
de  8ammra  geheeten,  eene  rivier  in  het  noor- 
deiyk  gedeelte  van  Frankryk,  ontspringt  b0 
Pont- Somme,  niet  ver  van  St  Quentin  in  het 
departement  Aisne,  stroomt  eerst  auid-,  dan 
noordwestwaarts,  bereikt  het  departement 
Somme,  wordt  bQ  Bray  voor  lüeine,  by 
Amiens  voor  groote  schepen  bevaarbaar  en 
valt  na  een  loop  van  246  Ned.  myi  beneden 
St  Valéry  in  het  Kanaal  (La  Manche).  Van 
hare  lyrivieren  syn  de  Avre  en  de  Celle  de 
voornaamste.  Het  Sommekanaal  volgt  groo- 
tendeels haar  oever;  daarenboven  heeft  xy 
door  het  Kanaal  van  St  Quentin  gemeenschap 
met  de  Schelde  en  door  het  Crosatkaaaiü 
met  de  Oise. 

Het  éUjKurtemênt  Somme.  gevormd  uit  de 
landschappen  Santerre,  Amienais,  Vimen, 
Ponthieu,  Vermandois  en  Marquenterre,  alle 
weleer  tot  Picardië  behoorend,  grenst  in  het 
noorden  aan  Pas  de  Calais,  in  het  noordwea- 
ten  aan  Kord,  in  het  oosten  aan  Aisne,  in 
het  zuiden  aan  Oise,  in  het  auidwesten  aan 
Seine-Inférieure  en  in  het  westen  aan  het 
Kanaal  (La  Manche)  en  telt  op  nagenoeg  112  Q 
geogr.myi  omstreeks  661000  inwoners  (1881). 


Het  behoort  tot  de  vmohtbaarste  i 
ten  van  Noord  Frankrykaivomt  eene  bnede, 
aUeen  by  de  kust  aaadlge  vlakte,  die  in  de 
9de  eeuw  nog  bedolven  was  onder  de  aee,  welke 
er  vruehtbaar  slib  achterliet.  AUeee  in  het  nid- 
oosten  ontmoet  men  er  eenige  bergen,  uitioopeca 
der  Ardennen.  Het  wordt  besproeid  door  de 
Anthie,  Marye,  Somme  en  Bresle.  Het  JrümMJ' 
is  er  vochtig  en  koel,  maar  in  het  algemeen 
geaond.  De  landbouw  bevindt  er  xieh  op  eeae 
hooge  trap  van  ontwikkeling  en  levert  er 
ve^  meer  graan  dan  de  bevolking  noodig 
heeft,  vooral  tarwe,  —  voorts  gerst,  rogse, 
boekweit,  aardappelen,  groenten,  hennep,  Tlea, 
koolaaad  en  suikerwortelen.  Er  w<Hrdt  veel 
turf  gegraven,  doch  de  veeteett  is  er  betrek- 
keiyk  gering.  Alleen  het  boech  van  Creey  ia 
het  noordwesten  des  lands  levert  veel  ho«t. 
De  nyverheld  is  er  van  veel  belang,  Toocai 
de    wol-,  katoen-,  vlas-  en  lydesi^niie^ 


wevery ;  pok  vervaardigt  men  er  tapQteB, 
kanten,  allerlei  yaeren  voorwerpen, 
terwyi  leepaiederyen,  kaarten- 
fisbrieken,  brandewynstokeryen  ena.  l 
ontbreken.  Van  groot  belang  is  er  vo<»tB  de 
handel  in  de  voorttoengselen  des  landa.  DU 
departement  wordt  doorsneden  van  deaNoer- 
derspoorweg,  die  er  onderscheidene  aytakken 
uitzendt,  en  tot  de  havenplaatsen  behooren  en 
St  Valery,  Abbeville,  Hoordre  en  Ootay. 
M^  heeft  er  een  lyceum,  2  geaeeatel|ke 
colleges  en  19  scholen  van  middelbaar  oiider- 
wya.  Het  departement  is  verdeeld  in  6  mmmr 
dissementen  en  heeft  Amiens  tot  hooMatad. 

Sommeiller  (Qermano),  e^verdieeateqpc 
ingenieur,  geboren  in  1816  te  St  Jevire  in 
Fancignj  (Savoye),  beaocht  de  polytechniadie 
school  te  Turyn  en  deed  reizen  in  FraakrVk,. 
Duitschland  en  Engeland.  Na  zyn  teregkeer 
gaf  hy  eene  brochure  in  het  licht  over  het 
doorboren  der  Alpenketen,  maar  de  aanlegt 
van  den  door  hem  ontworpen  Mont-Oeaia- 
tunnel  kwam  eerst  20  Jaar  daarna  «mderayne 
medewerking  tot  stand.  Die  aanleg  werd  be- 
gonnen in  1866  en  in  1870  voltooid.  SwÊmmUtr 
bedacht  daarvoor  boormachines,  wtike  door 
samengeperste  lucht  in  beweging  wordea  ge- 
bracht Daardoor  mocht  het  hem  gehikken, 
dien  tunnel  in  den  tyd  vanlSJaarteboawen. 
Hy  overleed  den  Uden  Juli  1871  in  afne 
geboorteplaats. 

Sommerfeld,  eene  stad  in  het  distriet 
Krossen  van  het  Pruisische  gonvemaBent 
Frankfort  aan  de  Odw,  ligt  aan  de  Lubi» 
en  aan  een  paar  spoorweg^nen  en  bestaat 
uit  de  stad  en  2  voorsteden.  Er  aQn  ruim 
11000  inwoners  (1886)  en  de  ny verheid  bloeit 
er  ongemeen. 

Sommering  (Samuël  Thomas  von),  een 
uitstekend  geneeskundige,  geboren  den  28Btea 
Januari  1766  te  Thom,  studeerde  te  QOt- 
tingen,  werd  in  1778  hoogleeraar  in  de  ont- 
leedkunde te  Caasel,  in  1784  te  Maina,  vestigde 
zich  in  1798  als  practiseerend  geneesheer  te 
Frankfort  aan  de  Main,  werd  in  1804  lid 
van  de  Académie  van  Wetenschappen  te 
Mttnchen,  zag  zich  in  1806  benoemd  tot 
lyfarts  des  Konings,  vervolgens  tot  geheim- 
raad  en  word  eindeiyk  in  den  adelstand 
opgenomen.  In  1820  keerde  hy  naar  Frank- 
fort terug  en  overleed  aldaar  den  2den  Maart 
1880.    Zyne    nasporingen  over  de 


SOMMBBma—SONDRIO. 


61T 


en  Benawen,  de  tiiitiiigen,  bet  fDetaa»  den 
boaw  der  lonfen  em.  bezorgden  bem  eene 
plaato  bQ  de  eento  ontleedknndigen  nui 
DottMibUnd.  Van  i||ne  geeebriften  Termelden 
wf|:    „Yom    Him-   and  Bftckenmarek  (1788, 


2de  drok,  1798)*' 


.Vom  Ban  des  memebU- 


cben  KOrpers  (1791—1796,  6  dln;  8de  dnik« 
1889—1846,  8  dln)",  —  „De  corporb  bammni 
fbbrioa  (1794—1801,  6  dln)'',  —  „De  morbis 
▼asoram  abeorbentlnm  oorporis  bnmani  (1796)", 
—  „Tabnla  soeleti  feminlni  (1798)",  —  „AbbU- 
dnngen  des  menaeblleben  Anges  (1^1)*'»  — 
„Al^dongen  des  menacblieben  HQrorgans 
(1806)",  —  „Abbildnagen  des  menacblieben 
OrgMiB  des  Oescbmadu  nnd  der  Stimme 
(1806)",  —  en  „Abbildnngen  desmenBoblicben 
Organs  des  Gemcbs  (1809)". 

«nmtmmVmligninfij  lie  SHaapwandêlaan. 

Sommui  was  bQ  de  Bomeinen,  erenals 
Sgfnot  bg  de  Grieken,  een  loon  van  den 
Nacbt,  een  tweelingbroeder  van  den  Dood 
en  de  Qod  van  den  Slaap,  aan  wiens  welwil- 
lend gesag  Goden  en  meoscben  onderworpen 
x)tn.  Hg  woont  in  de  Onderwereld  of  aan  den 
nitgang  van  deae,  aan  den  westelQken  soom 
der  Aarde.  In  de  gedicbten  van  f  om^riM  loekt 
Mtra  (Jnno)  bem  op  bet  eiland  Lemnos, 
docb  niet  altüd  bield  bg  aldaar  st|n  yerbigf. 
Volgens  Ooidims  bevindt  a0ne  woning  licb 
bg  de  Cümmeriërs,  en  wel  in  eene  grot,  waar 
geen  soanestraal  doordringt,  geen  levend 
weMn  siob  vertoont  en  slecbts  de  maankop 
en  dergeigke  gewassen  groeien.  Hier  rost  bg 
op  eene  legerstade  van  ebbenbont,  omgeven 
door  ]4|ne  kinderen,  de  talrgke  Droomgoden. 
Tot  sgne  attribaten  bebooren  een  staf,  een 
maankop  en  een  boom,  metbenisap  gevold. 
De  Kunst  stelt  bem  op  dergeigke  wgse  voor 
als  den  Dood,  nameigk  als  een  rgiig  jongeling 
of  als  een  genios  met  omgekeerd^i  CEikkel. 

Somogy  of  /SVnm^,  een  comitaat  in  Hon- 
garge  tnssob^  het  Plattenmeer  en  de  Drave, 
telt  op  129  Vs  D  geogr.  mgi  omstreeks  800  000 
inwoners,  meestal  tfagyaren  en  B.  Katholieken. 
Het  Und  behoort  tot  de  Pannoniscbe  benvel- 
streek  en  wordt  door  ondersobeidene  rivieren 
besiuroeid.  Fraaie  vlakten  wisselen  er  af  met 
donkere  wonden,  sacht  glooiende  benvelsmet 
vmobtbare  dalen  en  tevens  met  nitgestrekte 
moerassen.  De  bodem  levert  er  een  overvloed 
van  landbonwprodncten ;  de  hoofdplaats  is 
KaposvAr. 

Sonate  is  oorspronkeigk  de  algemeene 
naam  van  eene  muzikale  compositie  voor  in- 
strumenten, terwgi  men  daarentegen  die  voor 
den  lang  met  den  naam  van  eamiate  bestem- 
pelde, ükter  onderscheidde  men  kamersoaaten 
en  kerkeigke  sonaten,  terwgi  men  den  naam 
van  sonate  ook  gaf  aan  eene  inleidende  com- 
positie. Tegenwoordig  echter  geeft  men  dien 
aan  eene  compositie  voor  soloinstrumenten: 
doch  eerst  PÜ.  F.  en  J.  C.  Baék  en  vooral 
Smgdim  verleenden  aan  de  sonate  een  bepaalden 
vorm.  Op  de  door  ben  gelegde  grondslagen 
werd  voortgebouwd  door  MoêoHy  öUmenHy 
Wéber^  admbmrt^  JHêndeUêokm,  Seèmmaum  ^ 
vele  anderen.  Aan  eene  kleine  sonate,  gewoon- 
igk  uit  sleehts  2  of  3  maten  bestaande,  geeft 
men  den  naam  van  sonaimê, 

Sonohns,  aie  MeOedkid. 

Bond  (De)  of  Omrmundf  eene  zeeëngte 
tuflseben  het  Deenscbe  eiland  Seeland  en  bet 


Zweedsebe  landschap  Schonen,  tevens  eene 
verbindingsstraat  tnsseben  de  Noord-  en  Oost- 
lee,  beeft  eene  lengte  van  67  Ned.  mgi  en 
op  de  smalste  plek,  tusschen  Helsingborg  en 
Helsingör  (Elseneur),  eene  breedte  van  om« 
streeks  4  Ned.  mgi,  en  wordt  door  de  Deen- 
scbe vesting  Kronenburg  op  Seeland  bestreken. 
Van  ouds  hief  Denemarken  bg  HelsingOr 
van  alle  voorbgvarende  schepen  een  tol,  Soiuh 
tol  genaamd,  waarvan  de  wettigheid  door  de 
zeevarende  Mogendheden  was  erkend.  Slecbts 
les  Hansesteden,  nameigk  Lfibeck,  Hamburg, 
Bostock,  Stralsnnd,  Wismar  en  SOneberg, 
benevens  Stettin,  Kolberg  en  Kammin,  warei^ 
vrg  van  tol,  en  aan  eenige  Staten,  nameigk 
Zweden,  Nederland  euFrankrgk,  was  vermin- 
dering toegestaan.  De  Sondtol  leverde  in  1853- 
aan  de  Deensche  schatkist  een  bedrag  van 
ruim  27)  mUlioen  speoledaalders.  Nadat  de 
Yereenigde  Staten  in  1856  hun  verdrag  met 
Denemarken  hadden  opgeaegd  en  daaibg  de 
verklaring  a^egd,  dat  i4|  voortaan  den  Sond- 
tol niet  langer  wilden  betalen,  kwam  in  1866- 
te  Kopenhagen  eene  conferentie  bgeen  van  ge- 
volmachtigden uit  bgna  alle  Europeesebe  Sta- 
ten, door  welken  op  den  Isten  April  1867 
tegen  eene  scbadeloosstelliDg  van  nagenoeg 
80  Vs  millioen  Deensche  daalders  de  Sondtol 
werd  afgeschafL 

Sonde  (specillum)  is  de  naam  van  ee» 
heelkundig  werktuig,  nameigk  van  een  dun, 
rond  metalen  (staal,  zilver,  lood,  goud,  pla- 
tina enz.)  staaQe,  ter  lengte  van  12—28  Ned. 
duhn,  aan  het  uit^de  aiii:erond,  met  een 
knopje  of  met  een  oog  voorzien.  Ditwerktaicr 
dient  tot  bet  onderzoeken  (peilen)  van  won- 
den,  gezwellen  enz.,  tot  het  inbrengen  van 
plukseldraad  (charpie)  en  ook  wel  tot  gelei- 
der voor  sngdende  instrumenten,  in  welk 
geval  het  van  eene  sleuf  voorzien  is  en  den. 
naam  van  sleuAonde  draagt 

Sonderbtmd,  zie  ZwUêerUmd. 

Sonderahansen,  de  hoofd  en  residentie- 
stad van  het  vorstendom  Schwaraburg  Sonders- 
hausen,  aan  den  spoorweg  van  Nordbausen 
naar  Erf  art,  aan  de  Wipper  ^  aan  den  mond 
der  Bebra  gelegen,  verheft  zich  in  een  be- 
vallig oord,  is  de  zetel  van  bet  ministerie,, 
heeft  een  paar  rechtbanken,  een  aanzienigk 
kasteel  met  oudheden  en  een  kabinet  voor 
natnnrigke  historie,  benevens  een  fraai  park^ 
8  kerken,  een  gymnasium,  eene  reaalsohool 
van  d^  tweeden  rang,  eene  kweekschool 
van  onderwgzers,  eene  technische  school, 
een  ziekenhuis,  een  tuighuis,  een  schouwburg, 
eenige  fobrieken,  een  gamizoeh  en  bgna  6  000* 
inwoners. 

Sondrio,  eene  Italiaansche  provincie  in. 
het  noorden  van  Lombardge.  omvat  groeten- 
deehi  het  tot  aan  1797  tot  Graawbunderlanclr 
behoorende  Valtellino,  grenst  aan  Zwitnrland,. 
Tyrol  en  de  provinciën  Breseia,  Bergamo  en 
Como,  en  telt  op  69  Q  geogr.  mgi  ruim 
111000  inwoners.  Het  land  is  er  ovMl  met 
vertakkingen  der  Alpen  bedekt  en  de  Adda. 
kronkelt  er  doorheen.  Men  kan  er  in  het 
westen  over  den  Splflgen  en  in  het  oosten> 
over  het  StilAer  Joch  het  gebergte  oversehrg- 
den;  ook  heeft  men  er  de  uiteinden  der  wegene 
over  den  Septimer  en  den  Bemina.  De  grond> 
is  er  zeer  vruchtbaar  en  levert  goede  soorten 
van  wgn,  graan,ooft,  zuideigke  vn^ten,! 


618 


SONDBIO--SONOBA. 


Jes  ens.  Ook  delft  men  er  tfier,  lood  en  «ndere 
meUlen.  Tot  de  TooraaMntte  be^?ra  behooren 
er:  cto  landbouw,  de  veefokkeró  en  desQ^^ 
teelt ,  en  tot  de  overige  takken  Tan  nQfer- 
held :  de  i^de-  en  katoenspinnerg ,  de  gaer- 
gieterV  en  de  UerbroawerQ ,  Tergeield  van 
een  tovendigen  handel.  Van  Teel  belang  toot 
dit  gewest  tStn  Toortreffelilke  minerale  bron- 
nen, vooral  die  Tan  Bormio.  —  De  OTenaoo 
genoemde  koofiiiad^  Bchilderaohtlg  gelegen  aan 
den  ingang  Tan  den  Val  Malenoo,  aan  de 
Adda  en  aan  den  mond  der  Malero ,  is  de 
■etel  Tan  de  prefeetnnr  en  Tan  eene  rechtbank; 
men  heeft  er  een  Koninkigk  lyceum,  een 
gTmnarium ,  eene  techniache  school,  een  insti- 
tuut Tan  nÜTerheid,  eene  stedeigke  bibliotheek, 
een  seminarium,  een  korenmagaa0n,  een  groot 
aiekenhuis,  een  firaaien  schouwburg,  bouw- 
Tallen  Tan  een  kasteel  en  nagenoeg  7000  In- 
woners (1881). 

Sonet  of  hUakdiekt  is  de  naam  Tan  een 
klein  gedicht  Tan  bepaalden  Torm.  Het  bestaat 
uit  14  Jambische  regdls,  Tan  welke  de  eerste 
8  en  de  laatste  les  met  elkander  ritmen,  en  wel 
lóo,  dat  de  eerste  8,  in  2  coupletten  elk 
Tan  4  regels  Terdeeld,  slechts  2  Tcrsohillende 
eindrllmen  hebben,  soodat  de  regels  1,  4,  & 
8  en  2,  8,  6,  7  met  elkander  rQmen,  terwtfl 
de  laatste  6 ,  in  coupletten  Tan  3  regels  ge- 
splitst, 2  of  3  eindrllmen  kunnen  hebben. 
DaarenboTen  moeten  de  gedachten,  in  het 
«onet  opgenomen ,  b|t  den  aauTang  Tan  elk 
nienw  couplet  eene  nieuwe  wending  erlangen. 
Dese  dichtsoort,  in  ProTence  ontstaan,  kreeg 
in  het  midden  Tan  de  18de  eeuw  het  bur- 
gerrecht in  de  Italiaansohe  po6i|i;  10  ontTing 
haar  regelmatigen  Torm  Tan  lira  CMttonê 
vam  ArexMo  en  hare  hoogste  Tolkomenheid 
Tan  IkmU  en  Fêtra/rea,  Ook  werd  lU  met 
goed  gCTOlg  beoefend  door  CSmumEm  ,  —  Toorts 
in  Engeland  door  Shaiupere  en  in  ons  Vader- 
land door  Sooft^  —  Wyders  in  laterea  tgd 
Tooral  in  Dnitschland  door  SekU^a ,  Göikej 
JtMekmrt^  P/o^m,  (Xkamiiw^  Ombd  eni.,  — 
en  in  den  laatsten  tyd  in  ons  Vaderland  door 
Farkf  Sélèmê  Swarik  en  J.  WiakUr  J^rimt.Uen 
geeft  den  naam  Tan  Soneüênkram  aan  eene 
reeks  Tan  14  sonetten,  Tan  welke  de  geiamen- 
lyke  begin-  of  eindregels  een  16de  sonet  Tormen. 

Sonklar,  edele  yon  ImiBtatten  (Karl), 
een  üretïg  Alpenrelsiger,  geboren  den  2den 
December  1816  te  Weidskirchen  in  de  Militaire 
Qrenien ,  werd  in  1839  officier  in  een  Oosten- 
rliksch  regiment  infanterie,  was  Tan  1848  tot 
1867  onderwHaer  Tan  Aartshertog  Lmdwi^ 
VietoT.  Tan  1857  tot  1873  professor  aan  de  Mili- 
taire Académie  te  Wiener  Neustadt  en  werd  in 
1873  gepensioneerd  met  den  rang  Tan  generaal- 
mi^oor.  Hg  schreef:  „Allgemeine  Orographie 
oder  Lehre  Ton  der  Beliefformen  der  Erdober- 
flaohe  (1878)'*,  —  „Beiseskixsen  aus  den  Alpen 
«nd  Karpathen  (1867)*\  —  „Die  Gebirgsgruppe 
der  Hohen-Tauem  (1866)*',  —  en  „DieZlller- 
thaler  Alpen  (1877)'*.  Hg  oTcrleed  te  Innsbruck 
den  lOden  Januari  1885. 

Soiüienb6rg,eene  arrondissementshoof dstad 
in  het  hertogdom  Saksen-Meiningen,  OTer  eene 
lengte  Tan  3/4de  uur  gaans  ingesloten  tusschen 
beigen  aan  de  snidi^ide  Tan  het  Thttringer 
Wond,  ligt  aan  den  spoorweg  Tan  Coburg, 
is  de  letel'  Tan  eene  arrondissementsrechtbank 
•en  heeft  eene  fraaie,  nieuwe  kerk  in  spits- 


boogstgi,  eene  hoogere  burgerschool,  een  ge- 
sticht Toor  kranken  en  OBMtreeks  10006  inwo- 
ners. Deae  stad  is  Termaard  als  het  middenp— t 
Tan  onderscheldeae  nabggelegene  thbriekpbmt- 
sen,  die  met  de  stad  leWe  „Sonseaberger 
speelgoed  (Tan  hout  en  papier  maehé)'*,  ci^*f 
porselein  ena.  Jaarigks  ter  waarde  tbu  S  hü- 
lioen  gulden  in  den  handel  breages.  Yoocli 
TerTaardigt  men  er  Terfiitoflén,  leiao,  grif- 
fels ens.  —  Het  èkêriet  Tan  dien  nnaas,  mtk 
43000  inwoners  (1880)  op  ruim  6  Q  geogr. 
mgi,  strekt  sich  uit  over  de  luideigke  h^ltag 
Tan  het  Thflringerwond.  Van  de  hoornen,  aldaar 
gOT^d,  worden  vele  langs  de  Bfn  en  de 
Maln  naar  Nederland  TerToerd.  Zg  dragea  den 
eigenaardigen  naam  Tan   ^HoUIndfii  atsinniir. 

SonnenfëlB  (Joeeph,  rgksTrgheer  Toa), 
een  Terdiensteigk  schrgTer,  geborea  tn  Hl- 
kolsburg  in  MoraTiS  in  1733 ,  werd  bfl  de 
Plaristen  opgOToed,  trad  daarna  in  krBgsdioast, 
studeerde  TorTolgens  in  de  rechten  aa  lagde 
sich  toTens  met  gTor  toe  op  het  Hebraenwwh. 
Hg  trad  Toorts  als  schrgTor  op,  en  daaraSae 
Toortbrengselen  met  bgTal  werden  oatraagea, 
wgdde  hg  aich  uitsluitend  aan  de  lettorkaads 
en  werd  in  1796  leeraar  in  de  staatswetaaaohap- 
pen  aan  de  uniTersiteit  te  Weenen.  Zyae  ftf- 
moedigheid  beiorgde  hem  Tele  Tgandèa,  nnar 
hg  liet  aich  daardoor  geensrins  afeohrikkea. 
Beeds  Tóor  het  optreden  Tan  JtéooarM  kad  hf 
door  xgn  geschrift:  „Ueber  Abaehaffnag  4er 
Tortur  (1776)"  bewerkt,  dat  de  foltering  in 
de  Oostenrgksche  Staten  Terdween.  Ia  apgt 
Tan  de  aanslagen  zgner  tegenstanders  baaoaaB- 
de  Keiaerin  Maria  Tiarwta  hem  tot  raadslieer, 
in  1779  tot  Hofraad  in  werkeigken  dienst  b| 
de  geheime  Boheemsche  en  OostenrOkaohe 
Hof  kanselarg ,  en  Keixer  Fram  II  Teriiief  hem 
tot  Bgksvrgheer.  Hg  overieed  den  26slen  Aptfl 
1817.  Zgne  gesamenigke  werken ,  ia  178S— 
1787  in  10  doelen  uitgegeTon ,  getotgaa  tsb 
■gn  helder  Terstand  en  boTonal  Tan  ^a  edsl 
gemoed.  DaarenboTen  heeft  hg  in  het  stsmfraeht, 
de  politie  en  het  financieel  beheer  vrgrigia- 
gen  gebracht,  die  hem  een  onTcrgankeigkea 
roem  waarborgen. 

Sonnensohein  (Frans  Leopold),  eea  Ter^ 
diensteigk  scheikundige,  geboren  dea  ISdea 
Juli  1817  te  Keulen ,  legde  aich  toe  op  de 
pharmacie,  Tortrok  naar  Berign ,  stiohite  er 
een  laboratorium  en  Terbond  aich  aset  eea 
arts,  om  andere  apothekera  Toor  te  bereiésa 
Toor  het  staatsexamen.  ToTons  studeerde  k| 
er  in  de  scheikunde  en  Testigde  er  aidi  in 
1862  aUpriTaatdocent  Hg  bepaalde  aich  hooid- 
xakeigk  hg  de  analytisohe  chemie  ea  hare 
toepassing  op  de  industrie.  Vele  teehaisAe 
ondernemingen  sgn  aan  hem  hare  goede  aü- 
komsten  Torschuldigd.  Hg  OTorleed  i' 
leeraar  aan  de  uniTersUeit  te  Berign  den ! 
Februari  1879.  Van  agne  geschiMen  Termd- 
den  wg:  „Anleitung  zur  chemisshea  Aaaljse 
(1862;  3de  druk,  1868)",  —  „Anlettun^  nv 
quantitatlTen  chemischen  Analyse  (1864)",  — 
„Handbuch  der  gerichtUhen  chemie  (1869)", 
—  en  „Handbnch  der  analytJsehea  cbesye 
(1870—1871 ,  2  dln)". 

Sonora,  de  noordwesteigkste  Staat  Taa 
de  republiek  Mexico,  ligt  aan  de  (Mf  Taa 
Oalifomië  en  heeft  eene  opperTlakleTaa  3716 
D  geogr.  mgi.  De  kust  is  sterk  ingesdMird 
en  het  binnenland  eene  hoogTlakte  mei  aaa- 


SONORA- SONTAQ. 


619 


xienltlke  toppen  (Siërra  tfadre,  SiSna  del  Pico 
ens.)  en  ülrt|ke  rivieren  (Bio  del  Foerte, 
Msyo ,  Taqni ,  Sonora ,  San  Ignacio  ens.).  De 
l^rond  is  er  over  het  geheel  leer  Tmohtbaar, 
maar  nog  weinig  bebonwd,  het  klimaat  warm 
en,  behalve  aan  de  kost,  seer  gezond.  De 
▼oomaamste  Toorthrengselen  iQn  er  graan , 
penlvrnehten ,  ooft,  caetnaplanten ,  katoen, 
runderen,  firaaie  mnüdieren,  eiels,  schapen 
en  veel  wild.  Ook  is  er  veel  visch  en  het 
gebergte  bevat  er  een  groeten  rQkdom  van 
metalen,  inionderheid  goud,  lilver,  koper  en 
lood.  In  1882  telde  men  er  bUna  144000 
zielen  j  onder  welken  zieh  70000  Indianen  en 
Klenrüngen  bevonden,  die  intnaeohen  meeren- 
ëeels  den  Christeiyken  godsdienst  hebben  om- 
helsd. De  nQverheid  bepaalt  er  zich  hoofdsa- 
kelük  tot  het  weven  van  katoenen  stoffen. 
Bandel  wordt  er  alleen  aan  de  kost  gedreven. 
De  hoofdstad  is  Ures ,  aan  de  Bio  Sonora , 
met  7000  inwoners,  en  de  voornaamste  han- 
delshaven Goaymas.  —  Sonora  werd  in  1696 
ontdekt  en  behoorde  aanvankeiyk  tot  het 
Spaansche  onderkoningrSk  Nienw-Spai^e.  In 
1820  werd  van  z||ne  snideltike  helft  de  Staat 
Cini^oa  gevormd. 

Sonoy  (Diederik),  een  dapper,  doeh  wreed 
krtlgsman,  geboren  omstreeks  het  Jaar  1629  in 
het  land  van  Cleef ,  diende  in  zSoe  Jeugd,  als 
edelman  van  MtunmüiaoM  va»  Bimryandië^  den 
Koning  en  den  Keizer,  doch  trad  toe  tot  het  Ver- 
bond der  Edelen  en  werd  een  Qveraar  voor  de 
zaak  des  Vaderlands,  zoodat  Alva  het  hênr on- 
nis  over  hem  oitsprak.  Hj|  behaalde  de  eerste 
overwinning  ter  zee  op  de  vloot  van  ITmAmmmi 
aan  de  £ems  in  Juli  1668.  Htf  onderhield 
eene  vertroaweiyke  briefwisseling  met  Prins 
WUUm  fMH  Oramfêf  zag  zich  door  dezen  be- 
last met  eene  zendïng  naar  Denemarken  en 
werd  in  1672 ,  als  goavernear  van  Noord- Hol- 
land, te  Enkhnizen  met  blQdschap  en  vertrou- 
wen ontvangen,  waarna  Hoorn,  Medemblik 
enz.  zich  aan  zyn  gezag  onderwierpen.  Door 
zyn  invloed  koos  Haarlem  de  zQde  van  den 
Prins ,  en  h0  strekte  zQne  veroveringen  nit 
tot  in  OverUsel ,  terw||l  hQ  tevens  pingen 
aanwendde ,  om  Friesland  aan  de  Spanjaarden 
te  ontmkken.  Gedurende  het  beleg  van  Haar- 
lem liet  hy  niets  onbeproefd  om  deze  stad  te 
ontzetten ,  maar  vond  groeten  tegenstand  in 
de  kleinmoedigheid  van  zyn  volk.  In  1676 
veroverde  h0  het  Bamdegat  en  deed  er  eene 
schans  opwerpen,  beschermde  Noord-Holkind, 
ondersteunde  de  jannen  van  SntêMi  om  Fries- 
land aan  te  tasten ,  bezette  voorts  Beverwfk 
en  Sparendam  en  opende  alzoo  den  weg  tot 
bevryding  van  Haarlem  en  Amsterdam.  In 
1678  veroverde  hy  Kampen,  daarna  Deventer 
en  genoot  gedurende  den  oorlog  in  Orerysel, 
Friesland  en  de  Groninger  Ommelanden  het 
volle  vertrouwen,  zoodat  zonder  zyn  raad 
niets  door  Graaf  Jm»  va»  Ifasêo»  en  .Smmmm- 
hefif  besloten  werd.  Hy  voorzag  den  afval  van 
laatstgenoemde  en  zocht  het  nadeel  daarvan 
zooveel  mogeiyk  te  verminderen.  Met  yver 
was  hy  voorts  in  Groningen  en  Friesland 
werkzaam,  om  de  krygstuoht  te  herstellenen 
de  sterkten  van  het  noodige  te  voorzien.  Hy 
ondersteunde  Korriis  met  kracht  tot  ontzet 
van  het  door  Bm»ê»ber^  belegerde  Steenwyk 
en  keerde  na  den  dood  van  laatstgenoemde 
naar  Enkhnizen  terug.  In  1688  verydelde  hy 


een  aanslag  op  die  stad,  bezette  Harderw^k 
en  de  Overyselsche  steden  langs  deZnidenee 
en  beveiligde  Kampen  voor  oproer.  Na  den 
dood  van  Prins  WüUm  I  was  hy  een  trouw 
vriend  van  Imemter ,  zoodat  hy  weigerde  den 
eed  van  trouw  af  te  leggen  aan  Prins  MamrUt. 
Daardoor  w^te  hy  het  misnoegen  dw  Staten, 
en  .HoA«i2o  beschuldigde  hem  van  verschillende 
misdryven,  doeh  Smüjf  verantwoordde  zich  in 
een  gedrukt  grachrift  (1688).  Op  nieuw  werd 
hy  naar  *s  Gravenhage  ontboden,  maar  hy 
achtte  zich  diar  niet  veilig  en  versterkte  zyn 
krygsvolk.  Nu  sloeg  Mamriiê  het  beleg  vdor 
Medemblik,  maar  Lêkater  deed  aMand  van 
zyn  gezag,  waarna  Sono^f,  van  zyn  eed  aan 
dezen  ontslagen,  zich  vereenigde  met  den 
Prins.  Hy  ^tvlng  weldra  zyn  ontslag  en  6 
Jaar  later  een  pensioen  van  1000  gulden, 
waarop  hy  zich  naar  Engeland  begaf,  later 
naar  Norden  in  Oost- Friesland  trok  (1698)  en 
eindeiyk  zich  vestigde  op  het  slot  Dyksterhuis 
b|  Pietersburen  in  de  Ommelanden,  waar  hy 
den  2den  Juni  1697  overleed.  Nog  in  het 
laatst  der  voorgaande  eeuw  bezat  Q.  Aïbêria 
het  (Jeuzennaple  van  8o»o$. 

Sonstral  (Johannes  Hendrik),  een  Neder- 
landsoh  letterkundige,  geboren  te  Amsterdam 
den  29sten  April  1800,  studeerde  aan  het 
athenaeum  van  zyne  geboortestad,  werd  in 
1822  proponent  by  het  Hersteld-Lutherseh 
Kerkgenootschap ,  zag  zich  in  1827  geplaatst 
by  de  nieuwe  gemeente  aan  den  Helder  en 
overleed  aldaar  den  S6sten  Maart  1872.  Behalve 
eene  menigte  bydragen  in  JaarboelOes  en 
tydschriften  leverde  hy  een  aantal  leerredenen 
en  godgeleerde  werken,  en  bovendien:  »Qre- 
goor  VII  of  de  stryd  tossohen  Kerk  en  Staat 
(1888,  2  dln)*\  —  „Losse  bladen  uit  de  Jaar- 
boeken van  het  GkHlsbestuur  (1860-1862,  2 
dln)",  —  „De  verlossing  van  Nederland  in 
verband  met  den  vryheidsstryd  der  volken 
van  Europa  in  1814  tot  1816  (1863,  met 
Lummdy\  —  „Jaarboeken  van  het  Gk>dsbe- 
stuur,  algemeene  geschiedenis  van  de  seh^- 
ping  der  aarde  tot  op  onzen  tyd  (1867 —1870, 
4  dln)'*,  —  en  „De  oorlog  van  1870,  de  aan- 
vang van  het  Godsgerioht  (1871)*'. 

Sontag  (Henriette),  gravin  Jtom,  eene 
der  meest  gevierde  Duitsche  zangeressen,  ge- 
boren den  8den  Januari  1806  te  Coblenz, 
behoorde  tcft  eene  fismilie  van  tooneelkunsle- 
naars,  ontving  eene  muzikale  opleiding  aan 
het  conservatorium  te  Praag,  debuteerde  op 
haar  19de  Jaar  met  uitstekend  gevolg  als 
„Prinses**  in  „Jean  de  Paris*',  vertrok  daarop 
met  hare  moeder  naar  Weenen,  waar  zy 
werkzaam  was  aan  de  Duitsche  en  Italiaan- 
sche  opera,  verbond  zich  in  1824  aan  den 
nieuwen  Königst&dter  schouwburg  te  Beriyn 
en  zag  zich  kort  daarna  benoemd  tot  Hof- en 
kamerzangeres.  Twee  Jaar  daarna  volbracht  zy 
haar  eersten  tocht  naar  Parys,  waar  zy  eene 
onbeschf^feiyke  geestdrift  wekte,  en  in  1827 
aanvaardde  zy  er  een  tweejarig  engagement. 
Nadat  zy  in  1828  zich  in  het  geheim  in  het 
huweiyk  begeven  had  met  Graaf  Oairlo  Soêsi, 
gezant  van  Sardinië  te  Beriyn,  trad  zy 
alleen  op  als  concertzangeres,  bezocht  Peters- 
burg en  Moskon  en  reisde  over  Hamburg 
terug  naar  Beriyn ,  waar  eerlang  haar  hu- 
weiyk openiyk  afgekondigd  wesd.  Aanzien- 
lyke  geldeiyke  verliezen  noodzaakten  haar  in 


620 


SONTAG-SOPBIA. 


1849  naar  bet  tooneel  tenig  te  keeren ,  en 
hare  betooverende  be?aUiglie!d  en  de  ony«raa- 
derde  Msehlieid  vaa  hare  item  beiorgdea  haar 
OTeral  op  nieuw  nHbnndigen  bflTaL  In  1868 
ondernam  xQ  eene  konitreis  naar  Amerika  en 
schitterde  ook  hier  met  bare  uitstekende 
gaven ,  maar  oTerieed  te  Mexico  aan  de  ob<Uera 
op  den  17den  Jnli  1854.  Haar  itoilél0k  over- 
Mhot  werd  in  het  klooster  Marienthal  bQ 
Ostritz  bggeiet  In  haar  bloeitVd  paarde 
SmriêUê  Somioff  aan  de  uiterste  luiTcrfaeid, 
helderheid  en  buigiaamheid  van  stem  eene 
yolkomene  heersehappO  OTcr  dit  orgaan  en 
eene  uitnemende  voordracht  Zif  schokte  niel 
door  volheid  en  kracht,  maar  wist  met  roe- 
rende eenvoudigheid  en  met  volkomene  arti- 
culatie de  luiverste  tonen  der  fluit  te  doen 
hooren.  Vooral  muntte  aU  uit  op  het  gebied 
van  gevoel  en  vroolDke  scherts.  Tot  hare  hoofd- 
rollen  behoorden:  „Bosine*'  in  den  ,,Barbier'', 
—  „Helene'*  in  de  „Donna  del  Lago*\  — 
„Euiyanthe",  —  en  „Carolina"  in  „Matrl- 
monio  segreto**. 

Soort,  sie  SMsd. 

Soortelijk  gewicht,  lie  B^wiM. 

Sophia  of  Sofia  (in  het  Boelgaarsch  Sre- 
Mti\  eene  stad  in  het  vroegere  Turksehe 
Olaleet  Adrianopel,  aan  den  groeten  weg  van 
Gonstantinopel,  naar  Belgrado  en  aan  de  Bo- 
gana,  eene  s0rivier  van  de  Ister,  verheft  licb 
uit  eene  fraaie  vlakte,  tusschen  Balkan  en 
Wi-o^i,  620  Ked.  el  boven  de  oppervlakte 
der  lee.  Zfi  is  het  vereenigingspunt  van  tal- 
rgke  wegen,  telde  voor  1878  omstreeks  18  000 
inwoners  (5  500  Turken,  6  500  Boelgaren,  5  000 
Israfilieten  en  100  Zigeuners),  welk  cQfer  in 
1881  reeds  tot  20541  was  geklommen,  is  de 
letel  van  een  Qriekschen  aartsbisBchop,  van 
een  B.  Katholieken  bisschop  en  van  eene 
rechtbank,  en  besit  onderscheidene  moskeeén, 
ChristelOke  kerken  en  kloosters,  groote  ma- 
gaiQnen,  fiibrieken  en  eenige  vestingwerken. 
Het  merkwaardigste  gebouw  is  er  het  groote 
Bad  by  de  moskee  Ba^i  Ihijamisi  met  warme 
bronnen.  De  stad  veiheft  lich  op  de  plaats 
van  het  oude  Ulpla  Serdica  in  Opper  MoesiCL 
viel  in  1882  in  de  handen  der  Turken,  werd 
den  8den  Januari  1878  door  de  Bussen  onder 
QimTeo  beset,  voorts  by  den  Vrede  van  San 
Stefimo  (8  Maart)  bQ  het  lelfstandig  vorsten- 
dom Boelgarye  gevoegd,  *t  geen  door  het  Ver- 
drag van  BerlQn  (18  Juli)  bevestigd  werd,  en 
is  thans  de  hoofdstad  van  dat  vorstendom. 
De  Bussische  soldaten  hebben  er  in  1878  ge- 
weldige verwoestingen  aangericht,  waarna 
vooral  de  Mohammedanen  in  groeten  getale 
de  stad  hebben  verlaten.  Later  evenwel  heeft 
dese  sich  voorspoedig  ontwikkeld,  soodat  het 
aantal  inwoners  er  gestadig  toeneemt 

Sophia.  Onder  deien  naam  vermelden  wQ 
eenige  Fbr«^»Mi,  te  weten: 

Sc^hia  Alexejewnay  eene  Bussische  groot» 
vorstin,  geboren  den  5den  September  1657.  Zy 
was  eene  dochter  van  Csaar  AUxei  Mtckaëlo- 
wUp  uit  sUn  eerste  huweiyk  met  Maria 
MXUuiaufêka  en  alsoo  eene  halfsnster  van  Peiêr 
de  Qroate  en  eene  volle  zuster  van  Csaar 
Iwmu.  Haar  naam  is  berucht  in  de  Bussische  ge- 
schiedenis wegens  hare  talryke  listen,  lagen  en 
samenaweringen  tegen  Ptter  de  BrooU,  Deae 
deed  haar  eindeiyk  in  1689  in  een  klooster  op- 
sluiten, waar  sy  den  8den  Juni  1704  overleed. 


SapUa  JhTütkea,  prinses  mhi  Ahldm^  ge- 
boren den  15den  September  1666  en  de  ee»ige 
dochter  en  allodiale  erfjsename  vaa  WUUm 
tam  Brmmew^h-LünamrgOdU.  In  1682  trad  if 
in  het  hnwelfk  met  den  Erfjprins  Oaofy  Lede- 
wijk  van  Hannover  (later  als  Chor^  I  keaiag 
van  Engeland).  Hoewel  aV  loowel  doorgaven 
van  geest  als  door  schoonheid  van  liehaaa 
uitmuntte,  was  sy  niet  in  staat,  haar  goasaal 
duursaam  aan  zich  te  verbinden.  Nadat  i| 
hem  een  soon  (later  Qeorg  II)  en  eene  dokter 
{SofMa  Darotiea,  later  de  gemaliD  van  .FH*- 
dridk  Wühdm  /,  koning  van  iVmws)  ge- 
schonken had,  ondervond  sy  niet  alloeB  van 
hem  eene  ruwe  bejegening,  maar  was  ook  Idool- 
gesteld  aan  de  gehdme  vervolgingen  van  ^|ne 
bysit,  de  Gravin  «on  Plate».  (fraaf  Bküif 
Chruicph  wm  Kömgemarh^  de  broeder  van 
Gravin  Amrwra  wm  KfHtigêmairh  en  generaal 
in  Saksischen  dienst,  door  innig  medelfden 
met  de  rampsalige  Vorstin  bewogen,  wist 
haar  vertrouwen  te  winnen  en  deed  haar  het 
voorstel  om  te  vluchten.  Toen  hy  eveawel  op 
een  avond  (1  Juli  1694),  door  een  bri^fe  van 
de  Gravin  ocmi  FlaUm  naar  de  vertrekken  van 
Sophia  Dorotkea  gelokt,  deie  verliet,  weid 
hy  in  den  gang  door  betaalde  moordeaaaain 
tegenwoordigheid  van  den  Keorvorst  omige- 
bracht,  syn  lyk  in  een  voorvertrek  verborgen 
en  de  Prinses  in  hechtenis  genomen.  Hoewel 
het  nauwkeurigst  onderzoek  by  haar  geoner lei 
schuld  kon  ontdoken,  deed  haar  gemaal  nsg 
in  datselfde  Jaar  de  scheiding  uitspreken  ea 
verbande  haar  naar  het  kasteel  Ahlden,  waar 
sy  na  eene  82-Jarige  gevangenschap  den  ladea 
November  1726  overleed.  Met  waardigheid 
droeg  sy  haar  ongelukkig  lot  en  bleef  tot  het 
laatst  toe  hare  onschuld  betuigen. 

Sopkia  Charloita,  koningin  van  Proteee, 
bygenaamd  „de  „Wysgeerige",  geboren  den 
20sten  October  1668  op  het  kasteel  Iborg  by 
Osnabrttck.  Zy  was  de  dochter  van  Hertog 
(later  Keurvorst)  JBnut  At^uei  van  Hannover 
en  van  de  schoone  en  begaafde  Pfislagravia 
Sopkia  (eene  dochter  van  Frederik  V  en  vaa 
de  Engelsche  Prinses  JElkaie^die  de  Kroos 
van  GrootBritaAje  aan  het  Huis  Bammmet 
bezorgde)  en  woonde  gemlmen  tyd  bQ  haie 
tante,  de  beroemde  PAilagravin  JSifMbék 
Okarioiiaj  waar  zy  niet  alleen  haar  knnsl- 
smaak  ontwikkeld,  maar  ook  door  omgaag 
met  Leibmie  hare  aandacht  op  wQ^ee- 
rige  onderwerpen  vestigde.  Zy  trad  in  1684 
in  het  hnweiyk  met  den  Keurprins  JVadfrü 
vaa  Braadmihwrg  (later  Koning  Fredmik  Xvan 
Pruisen),  schonk  hem  slechts  éen  zoon  (later 
Koning  Friednok  WilkOm  i),  leefde  aan  het 
weelderig  Hof  van  haar  gemaal  slechts  vosr 
de  bevordering  van  kunsten  wetenschap,  riep 
LeiMe  naar  Beriyn  en  deed  het  kasteel 
CSkarlotienhwrsi  verryzen,  waar  zy  hare  eigene 
Hofhouding  had.  2Sy  overleed  te  Hannover  dea 
Isten  Februari  1705. 

Sopkia  Dorotkea,  de  dochter  van  de  voor- 
laatste en  de  nicht  van  de  voorgaande.  Z| 
werd  geboren  in  1687,  trad  in  November 
1706  in  het  huweiyk  met  Friedridk  WUk^m, 
kroonprins  van  Pruisen,  s^onk  hem  eenige 
zonen,  van  welke  de  derde  als  Fnderik  de 
CHroote  een  beroemden  naam  verwierf  in  de 
geschiedenis,  helde  sterk  over  tot  eene  nau- 
were aansluiting  aan  Engeland,  kwaas  daar- 


SOPHIA-SÓPHOCLES. 


621 


door  in  botsing  met  haar  Oostenryiuohgezin- 
den  gemaal,  die  baar  met  ruwheid  behandelde, 
▼estigde  sich  na  den  dood  van  desen  op  het 
kasteel  Mon  Btf on  te  Beriyn  en  OTerleed  aldaar 
den  27Bten  Jali  1757. 

Sophia^  aartshertogin  yan  Oostenrjjk,  ge- 
boren den  278ten  Januari  1805.  Zif  was  de 
dochter  van  den  overleden  Koning  MaanmiUaan 
I  van  Beieren  en  tweelingsuster  van  Maria^ 
koningin  van  Saksen,  trad  in  1824  in  het 
buwe^k  met  Aartshertog  Frcma  Kard  van 
Oostenrijk  en  overleed  den  28sten  Mei  1872. 
Zy  was  de  moeder  van  den  tegenwoordigen 
Keizer  van  OostenrQk  en  de  begunstiger 
der  ttltramontanen. 

Sqphia  ^ederika  MathUda^  koningin  der 
Nederlanden,  geboren  den  17den  Juni  1818. 
Zij  was  eene  dochter  vap  wyien  Willem  I, 
koning  van  Wttrtemberg  en  van  diens  tweede 
gemaUn  CdMorMA  Fawlovma  (eene  dochter 
van  Csaar  Faid  I  van  Rusland).  Zy  ontving 
eene  uitmuntende  opvoeding,  wQdde  zich  met 
uitstekend  gevolg  aan  de  beoefening  der  let- 
teren, zoodat  z]j  zich  met  groot  gemak  in  de 
meeste  Europeesohe  talen  wist  uit  te  drukken 
en  Alexander  von  MumbMi  haar  de  meest  ont- 
wikkelde der  Europeesche  Vorstinnen  noemde, 
en  trad  op  den  18den  Juni  1839  inhethuwe- 
lyk  met  den  Kroonprins  der  Nederlanden  (later 
Koning  WUlem  III).  Het  Huis  in  *t  Bosch  te 
's  Gravenhage  was  haar  gewoon  zomerverblijf; 
en  zoowel  de  vermaardste  Nederlandsche  let- 
terkundigen als  de  beroemdste  geleerden  uit 
het  buitenland  vonden  er  een  gastvrij  onthaal, 
terw01  z]j  tevens  door  hare  weldadigheid  ge- 
tuigenis gaf  van  een  edel  hart.  Z0  overleed 
te  *s  Gravenhage,  door  velen  diep  betreurd, 
op  den  3den  Juni  1877. 

Sophiakerk  (De),  éen  der  merkwaar- 
digste gebouwen  van  Constantinopel,  is  haar 
naam  verschuldigd  aan  eene  kerk,  door  Keizer 
ConsioHtifn  ter  eere  van  de  goddelijke  wijs- 
heid iffo^iu)  gebouwd.  Deze  werd  later  ver- 
groot en  verfraaid,  maar  in  532  door  de 
vlammen  vernield.  Dit  schonk  aan  den  pracht- 
Üevenden  Keizer  Jmtiniawus  gelegenheid,  om 
een  nieuwen,  grootschen  tempel  te  stichten, 
waarmede  hy  de  vermaardste  bouwmeesters 
van  dien  tyd  belastte.  Anikemiiti  va»  TralUi 
was  de  ontwerper  van  het  plan  en  werd  in 
de  uitvoering  bygestaan  door  IHdonu  van 
MUete.  Beeds  in  537  was  de  kerk  in  den 
vorm  van  een  Grieksch  kruis  met  een  op  4 
kolommen  rustenden  koepel  in  Byzantynschen 
styi  voltooid.  lu  548  evenwel  deed  eene  aard- 
beving dien  koepel  instorten.  Deze  echter 
werd  weder  opgel>ouwd  door  Isidanu  in  den- 
zelfden styi,  maar  7  Ned.  el  hooger.  Hy  gaf 
daaraan  voorts  in  plaats  van  de  vroegere  luüf 
bolvormige  eene  half  ellipsvormige  gedaante, 
zoodat  het  gewelf  lager  werd,  plaatste  tus- 
schen  de  groote  kolommen  in  het  noorden  en 
zuiden  aan  elke  zyde  40  zuilen  van  graniet, 
verbond  deze  door  l>ogen,  en  deed  hierop 
een  muur  verryzen,  waarop  hy  6  kortere 
zuilen  plaatste.  Deze  staan  in  verband  met 
de  l>ovenveTdieping,  waar  zich  naar  Gostersche 
wyze  de  afzonderiyke  zitplaatsen  der  vrouwen 
bevinden.  De  welving  van  den  koepel  is  zoo 
flauw,  dat  de  loodrechte  hoogte  zyner  holte 
slechts  het  zesde  gedeelte  van  de  lengte  der 
middeliyn  (ruim  32  Ned.  el)  bedraagt  In  het 


midden  echter  verheft  zioh  de  koepel  ruim  50 
Ned.  el  l>oven  den  vloer.  De  binnenzyde  van 
het  gewelf,  boven  de  24  ramen,  is  met  mo- 
zaïek bedekt.  Het  gansche  gebouw  is  van 
gebakken  steen  opgetrokken,  maar  van  boven 
geheel  met  marmer  bekleed,  terwyi  de  vloer 
l)elegd  is  met  een  mozaïek  van  porfier  en  verd- 
antico.  De  groote  kolommen,  die  den  koepel 
dragen,  bestaan  uit  teerlingblokken,  door 
yzeren  banden  verbonden.  De  rondloopende 
gaandery  is  17  Ned.  el  breed  en  versierd  met 
67  zuilen.  De  ruimte  dezer  kerk  is  75  Ned. 
el  lang  en  68  Ned.  breed.  Van  buiten  heeft 
deze  kerk  echter  geen  iMvallig  voorkomen.  De 
SophUkerk  (Hagüt  Sophia)  werd  in  1543  in 
eene  moskee  veranderd,  heeft  na  dien  tyd 
velerlei  wyzigingen  ondergaan  en  is  in  1847 
vernieuwd.  Dit  grootsche  gebouw  is  in  het 
Nederlandsch  in  een  gedicht  van  dr.  Sekaq^mam 
verheeriykt. 

Sophisten  of  drogtêdtmaarê  noemde  men 
in  de  dagen  van  JPériclsê  en  Sóoraiet  eene 
klasse  van  spitsvondige  wysgeeren,  die  het 
onderwys  in  de  philosophie  enkel  beschouw- 
den als  een  winstgevend  l>edryf.  De  sopliistiek, 
door  Flato  en  ArUiótéln  de  kunst  genoemd, 
met  verguizing  van  alle  wetensclu4>peiyke 
degeiykheid  slechts  den  schyn  van  wetenschap 
aannemende,  ontwikkelde  zich  het  eerst  att 
het  streven,  aan  de  denkbeelden  en  de  taal 
door  buigzaamheid  en  behendigheid  en  ten 
behoeve  van  staatkundige  bedoelingen  de  meest 
mogeiyke  kracht  by  te  zetten,  niet  zoozeer 
om  te  overtuigen  als  wel  om  te  overreden.  Zy 
vormt  in  de  geschiedenis  der  wysbegeerte 
een  merkwaardig  versehynsel,  daar  zy,  alles 
in  twyfel  trekkend  en  de  vastheid  eener 
zedeiyke  overtuiging  door  hunne  drogredenen 
schokkend,  aan  SócraUê  en  aan  zyne  volge- 
lingen aanleiding  gaven,  tot  de  vraagstukken 
der  wetenschap  dieper  dan  te  voren  door  te 
dringen.  De  sophisten  waren  meestal  leermees- 
ters der  welsprekendheid,  maar  zy  verlaagden 
deze  tot  een  vaardig  pleiten  voor  en  tegen 
hetzelfde  onderwerp  of  dezelfde  stelling,  waarby 
zy  gebruik  maakten  van  allerlei  kunstgrepen. 
Ihuurdoor  kwamen  zy  tot  de  ongerymdste  ge- 
volgtrekkingen, met  den  naam  van  «opAifMoto 
I>e8tempeld.  Tot  de  voornaamste  sophisten  be- 
hoorden: Qofffiu9^  Froiofforasy  Mippiat,  Dra- 
igmaokmsy  CalUdes  en  OrUiat. 

Sóphooles,  de  beroemdste  treurq»dklich- 
ter  der  Grieksche  oudheid,  gelioren  in  496 
voor  Chr.  op  het  gebied  van  Golonus  in 
Attica,  was  de  zoon  van  den  wapensmid 
Sophüuif  ontving  eene  zorgvuldige  opvoeding 
en  bestuurde  volgens  de  overlevering  in  480 
de  rei  van  hen,  die  het  feestgezang  aanhieven 
bU  de  trofeeën  van  Salamis.  In  468  waagde 
hy  den  stryd  tegen  AMckyhuj  30  jaar  ouder 
dan  hy,  om  den  prys  voor  het  l>este  treurspel 
en  behaalde  de  overwinning.  Sedert  dien  Qjd 
werd  hy,  vooral  ook  omdat  Aetók$Uu  zich 
kort  daarna  uit  Athene  verwyderde,  als  de 
voornaamste  trenrspeldichter  van  Attica  ge- 
huldigd en  l>ehield  gedurende  eene  halve 
eeuw  dien  hoogen  rang.  Steeds  viel  hem  de 
eerste  of  althans  de  tweede  prys  ten  deeL 
Ja,  toen  hy  in  441  zyne  „Antigoné"  ten  ge- 
hoore  bracht,  schonk  het  opgetogen  volk  hem, 
behalve  den  eersten  prys,  de  betrekking  van 
veldheer  naast  Fériolet  in  den  stryd  tegen 


622 


8ÓPH0CLES-S0RAU. 


Betroawbare  berichten  OTer  de  lalere 
lerend  ven  Tan  Sóphode»  ontbreken  geheel  en 
al.  HQ  overleed,  ongedeerd  door  den  nf|d,  in 
^06,  dns  in  hoogen  ooderdom,  volgeni  de 
sage  van  blUdsehap  over  de  zegepraal,  diehV 
bf  de  dichteritlke  spelen  te  Oljrmpia  verwor- 
ven had.  ZQne  mstplaats  werd  aangeweien 
door  een  marmeren  standbeeld  (van  DUm^nu) 
met  het  tooneelmaskér  van  „Antigoné**  in  de 
hand.  Ook  deed,  naar  men  meldt,  zQn  aoon 
lofikom  te  Athene  een  gedenkteeken  te  sffner 
eer  verrQieo.  Het  verlMl  van  zflne  oneenig- 
heid  met  dien  xoon,  aoodat  deze  zUn  vader 
wegens  verkwisting  zon  hebben  aangeklaagd, 
behoort  tot  de  sprookjes.  Sdphodss  wordt  met 
recht  beschouwd  als  de  groote  meester  van  het 
antieke  treurspel.  Hff  bekrennde  zich  niet'  om 
de  voor  hem  gebruikelt|ks  tetralogie  (zie  al- 
daar) en  wist  de  stof  als  het  ware  samen  te 
trekken  tot  éen  drama.  HU  gaf  aan  zQue  per- 
sonen een  eigenaardig,  aan  de  ondervinding 
ontleend  karakter;  zQ  dragen  hun  lot  en 
hunne  toekomst  in  hun  eigen  hart,  zonder 
geheel  en  al  afhankeigk  te  wezen  van  een 
donker  noodlot,  van  het  orakel  en  van  droom- 
gezichten. Alles  geschiedt  op  eene  menscheigke 
wQie,  zooveel  mogelflk  door  den  vrQen  wil. 
Be  kunst  van  S^hoelet  is  vooral  in  zQne 
karakterteekening  gelegen,  doch  tevens  ont- 
waart men  in  z^oe  stukken  eene  onvermOdelOk 
voortschrijdende  handeling,  die  niet  minder 
de  meeeterliand  verraadt  HQ  vermeed  voorts 
alle  gezwollenheid  en  de  hiermede  verbondene 
duisterheid,  vooral  in  de  samenspraken,  maar 
spreidde  inzonderheid  in  de  koren  al  den  luis- 
ter zgner  dichterigke  gaven  ten  toon,  hoewel 
hg  de  koren,  die  bU  Aêsehyltu  te  zeer  de  over- 
hand hebben,  binnen  behoorlSke  grenzen  be- 
perkte. In  tegenstelling  van  den  overweldi- 
genden,  bovennatuuriyken  pathos  van  zUu 
voortreffeigken  voorganger  en  van  de  ver- 
minde hartotochten,  waarmede  zQn  sophistische 
mededinger  IShiHindes  zQne  helden  en  heldin- 
nen doet  optreden,  ontwaart  men  bU  Sóphodei 
zachtere,  edele  gevoelens,  welke  bQ  al  de 
slagen  van  het  lot  en  zelfe  in  den  geweldigen 
strtld  der  driften  de  verhevenheid  van  den 
mensch  doen  uitkomen.  De  samenspraak  er- 
langt b|t  Sóphodei  door  het  optreden  van  een 
derden  pecsoon  en  door  een  aantal  bykomende 
rollen  en  toestanden  eene  groote  mate  van 
verscheidenheid  en  boeit  tevens  door  de  keu- 
righeid van  den  versbouw  en  de  betooverende 
werking  der  taal.  Hy  heeft,  behalve  lofiutngen 
en  een  geschrift  in  proza  over  het  koor,  118 
treurspelen  achtergelaten.  Men  heeft  er  itoh 
van  kunnen  verzekeren,  dat  dit  aantal  althans 
70  bedroeg,  behalve  18  satyrspelen.  De  stof 
voor  zQne  treurspelen  ontleende  hg  meest 
aan  den  epischen  cyclus,  aan  de  geschiedenis 
der  Argiven  en  Thebanen  en  vooral  aan  den 
Argonautentocht  De  zeven  bevraard  gebleven 
treurspelen  van  dien  dichter  behooren,  met 
uitzondering  van  „De  vrouwen  van  Trachinae*", 
tot  de  beste,  welke  hg  geleverd  heeft.  Inzon- 
derheid verdienen  „Antigoné'*  en  „Oedipus 
te  Colonus**  den  hoogsten  lof,  welke  intusschen 
deor  anderen  in  geene  mindere  mate  wordt 
toegekend  aan  „Electra**,  —  „Koning  Oedipus*', 
—  „Philoctetes",  —  en  „Ajax".  De  eerste 
uitgave  dezer  treurspelen  is  die  van  Jldinut 
(1682),  en  van  den  nieuweren  tgd  vermelden 


wg  die  van  Wwêder  (nieuwe  druk,  1847 — 
1876,  2  dln),  —  Dmdorf  (2de  druk,  1860,  S 
din),  —  Sokntidewin  (7de  druk,  1875,  7  dlx) 
en  Bêf^h  (1878).  Van  de  aftonderl0ke 
ken  leverde  «m  Merwerdm  een 
Oedipns  (1866)**,  terwgi  EOemdi  een  aftaniB- 
tend:  „Lexicon  sophocleum  (2de  dmk,  187S, 
8  dln)**  bezorgde.  Gedeelten  van  andere  treur- 
spelen van  SóphoéUi  zgn  te  vladen  ia  de 
„Fragmenta  tragicorum  graeoorum  (1846)"  vaa 
Wagner  en  Ncnuik,  „O^lpus  te  Goloans**  es 
„Koning  Oedipns**  zQu  o.  a.  in  het  Neder- 
landsch  vertaald  doorlN^ddnl^lren  „Antifoaé'' 
door  aigU  en  door  A.  J.  te»  Brimk. 

Sopraan  of  diteant  is  de  hoogste  der  Tier 
stemmen,  waarin  men  den  omvang  rerdaelt 
van  alle  tonen,  welke  de  menscheigke  stom 
kan  voortbrengen.  Alleen  vrouwen,  kaapen 
voor  den  tgd  der  stemverandering  mi  eastrate» 
kunnen  die  zingen.  Men  onderscheidt  eeae 
kooffe  tofraomj  van  eenmaal  gestreepte  «  tot 
althans  tweemaal  gestreepte  o,  en  eene  iage- 
sopraan,   welke   niet   zoo   koog  gaat,   maar 
in  de  laagte  a  en  ^  bereiken  Ican.  Hen  geeft 
aan  deze  laatste  ook  wel  den  naam  van  amss»- 
iopramoj  en  zg  komt  vrg  wel  overeen  met  de 
hooge  alt  De  sopraan  is  in  volledige  zang- 
stukken  de  voornaamste  stem  en   vereieckt 
dus  de  meeste  oefening  en  leiding.  Bg  de  ia- 
strnmentale  muziek  wordt  de  sopraan  verte- 
genwoordigd door  de  eerste  viool,  —  bQ  ^ 
harmoniemuziek  door  de  eerste  fluit,  obo  of 
klarinet.  —  Het  woord  duoamt  is  afkomstig 
uit  den  tgd  der  middeneeuwsehe  kerkmuziek, 
toen  men  de  éene  stem  anders  dandeaadeie 
deed  zingen  (discantare).  Daar  hierbg  de  tenor 
de  lagere  stem  was,  deed  men  de  hoogoe 
daarvan  afwgken  en  noemde  deze  om  die  re- 
den dmcmt, 

Soraote,  thans  Monte  SmU'  OrmU,  ia  de 
naam  van  een  vermaarden  berg,  46  Ned-raffl 
ten  noorden  van  Rome  en  de  hoogste  t^ 
van  een  bergrug,  die  zich  tnsschen  de  Vla 
Flaminia  en  de  Tiber  uitstrekt  Op  zgne  kruin 
verhief  zich  weleer  een  beroemde  tempel  van 
Apoüo,  deswege  Soramut  bggenaamd,  waar 
men  te  zgner  eer  zonderlinge  feesten  vierde* 
Aan  de  belling  van  den  b^  bevondoi  lieh 
warme  bronnen,  en  aan  zgn  voet  verhief  zldi 
het  heiligdom  van  JWojna.  De  Soracte  is  715 
Ned.  el  hoog  en  heeft,  vooral  wanneer  hg 
in  een  sneeuwkleed  is  gehuld,  een  schilder- 
achtig voorkomen.  Kardmam,  de  broeder  vao 
PijH>,  stichtte  aan  de  oosteigke  heUiag  van 
dien  berg  het  klooster  van  den  heiligen  ^- 
vetietj  waar  hg  vervolgens  als  monnik  ign 
verbigf  hield. 

Sorau,  eene  arrondissementshooldslad  ia 
het  Pruisische  district  Frankfort,  aan  den 
spoorweg  van  Berign  naar  Frankfort,  vaa  wel- 
ken aldaar  een  zgtak  loopt  over  Gubea 
naar  Halle,  is  éene  der  oudste  steden  van  de 
NederLausitz,  heeft  een  paar  rechtbanken ea 
telt  ruim  18000  inwoners  (1886).  Destad beslaat 
uit  de  Siotwgk  met  een  oud  slot  van  1207  en  een 
nieuw  kasteel  van  1711,  alsmede  met  de  Pieten- 
kerk  —  en  uit  de  elgenigke  stad  met  ondefsehd* 
dene  kerken,  een  raadhuis,  een  si^enhnis,  eene 
waterleiding  enz.  Het  Keizerspletn  is  er  sedert 
1872  met  een  oorlogsgedenkteekra  vefslerd. 
Er  is  een  gymnasium,  eene  school  vaa  mid- 
delbaar en  eene  van  voortgezet  onderwgs,  — 


SOBAU-SOBGHUIL 


6?» 


▼oortB  heeft  men  er  ondeneheidene  genoot- 
schappen en  fiihriekeni  en  in  den  omtiek 
ryke  broinkolenmgneny  die  in  1884  niet  minder 
dan  3700000  Ned.  mnd  broinkolen  lereiden. 
Dese  stnd  ontstond  reeds  in  de  9de  eenw,  doch 
Yiel  eerst  in  1815  ten  deel  aan  Pmisen. 

Sorben  of  Sorbenwemdm  Is  de  naam  van 
een  Slawisch  Tolk,  dat  in  de  6de  eenw  na 
Chr.  het  gebied  tosschen  de  Saaie  en  de  Elbe 
in  beait  nam  en  ten  westen  de  Thttringers, 
ten  noorden  de  HeTellers,  ten  oosten  de 
Lioetiaen  en  MilciSnen  en  ten  iniden  de 
Beieren  tot  bnren  had.  Beeds  in  de  7de  eenw 
waren  lU  onderworpen  aan  de  Franken,  maar 
werden  in  681  onder  hnn  Hertog  Dervan  afral- 
lig  Tan  hunne  overheerschers,  terwfjl  zQ  de 
lyde  koien  van  Samo  Tan  Bohemen.  Vmch- 
teloos  deed  Kard  de  Chroatê  in  782  een  leger 
tegen  hen  te  Telde  te  trekken,  —  eerst  aan 
Hendrik  I  gelnkte  het  in  928,  hen  tot  toI- 
komene  onderwerping  te  brengen.  Op  hnn 
grondgebied  ontstonden  de  marken  Zeitz  en 
Mersebnrg,  terwyi  het  noordeigk  gedeelte  Tan 
Sorbenland  b||  de  mark  Lansits  gCToegd 
werd.  Onder  Otto  I  begon  er  het  Christendom 
wortel  te  schieten,  Tooral  nadat  er  in  968  de 
bisdommen  Mersebnrg  en  Zeitz  waren  gesticht. 
Intnsschen  smolten  de  Sorben  samen  met  der- 
waarts getrokken  Doitschers,  doch  begaTon 
zich  gedeelteiyk  naar  de  heden daagsohe  beide 
Lansitzen,  waar  zQ  nog  altgd  de  landeiyke 
boTolkiog  Tormen.  De  Toomaamste  Toort- 
brengselen  Tan  hunne  letterkunde  zün  aange- 
wezen in  de:  ^Jahrbficher  ftlr  Slawische  Li- 
teratur  (1840—1848)",  uitgegOTen  door  Jor (ia». 

Sorbet  is  de  naam  Tan  een  Terfrisachenden 
en  Terkoelenden  drank,  die  in  het  Oosten  en 
ook  in  het  Zuiden  Tan  ons  werelddeel  bereid 
wordt  Tan  Truchtennat  en  suiker,  somtijds 
met  rozewater  of  amber  Termengd.  Ook 
bezigt  men  daartoe  water,  hetwelk  men  op 
gekneusde  rozQnen  heeft  laten  trekken. 

Sorbonne  (De)  was  oorspronkelijk  een 
met  de  uniTersiteit  te  Parys  Torbonden, 
maar  toch  zelfetandig  college  ter  opleiding 
Tan  onbemiddelde  Jongelingen  tot  wereldiyke 
priesters.  Het  is  gesticht  ^wat  Bdbêri  ds  8orh(m^ 
in  het  midden  der  12de  eenw  Hofkapellaan  Tan 
Koning  Lodewyk  IX.  Langzamerhand  echter 
smolt  het  samen  met  de  theologische  (buitelt 
der  hooge  school,  totdat  het  in  het  laatst  der 
Toorgaande  eeuw  Toor  de  stormen  der  Omwente- 
ling bezweek.  Eeuwenlang  bezat  het  een  groot 
gezag,  zoodat  de  uitspraken  der  Sorbonne  op 
kerkeiyk  en  godgeleerd  gebied  algemeen  wer- 
den  geëerbiedigd.  De  Koning  en  het  Parlement 
Troegen  haren  raad  en  zy  was  het  bolwerk  der 
(Salltoaanfiche  Kerk  tegenoTor  het  Jezuïetismus. 
Hare  gebouwen,  in  de  17de  eenw  op  last  Tan 
den  cardinaal  Biekdieu  Temieuwd,  zUn  in 
1816  ingericht  tot  een  college  toot  derechtsr 
wetensch^. 

Sorbna  L.  is  de  naam  Tan  een  planten- 
geslacht uit  de  temilie  der  PomaoeS»,  De 
Toomaamsie  soort,  welke  ook  in  ons  Vader- 
land groeit,  is  8.  aueuparia  L.  Zie  daarom- 
trent de  byzonderbeden  onder  L^tterhesteKihoom, 

Sorby  (Henry  Clifton),  een  Engelsch  na- 
tuurkundige, geboren  den  lOden  Mei  1826  te 
Woodbourne  by  Sheffield,  hield  zich  Tooral 
bezig  met  het  toepassen  Tan  microscopische 
waarnemingen  by  het  beoefenen  der  natuur- 


kunde, Tooral  der  deUMofknnde.  H0  schreef 
daaroTer  eene  reeks  Tan  belangryke  Ter- 
handeliogen  in  het„  Edinbnrgh  New  Philo- 
sophical  Journal**.  Voorts  washydee«rste,die 
de  spectraalanalyse  by  microscopisch  onder- 
zoek aanwendde  en  een  spectrosooop  uitTond^ 
die  geschikt  is  tot  het  ontdekken  Tan  bloedTlek- 
ken  en  kleurstoffen.  De  uniTersiteit  benoemde 
hem  in  1875  eershalTe  tot  doctor. 

Sorel  (Agnes)  of  Soreamj  de  mattres  Tan 
Koning  Karti  Vil  Tan  Frankryk  en  geboren 
uit  een  adeliyk  geslacht  te  Fromenteau  in  Tou- 
raine  omstreeks  hetjaar  1409,  kwam  als  staats- 
dame Tan  UabéOa  vcm  Lothafwge*^  hertogin 
«o»  Anjouy  in  1481  aan  het  Fransche  Hof  en 
boeide  door  hare  schoonheid  en  door  de  gaTon 
Tan  haar  geest  den  Koning  zoozeer,  dat  hy 
haar  tot  staatsdame  der  Koningin  benoemde 
en  haar  het  kasteel  Beauté  aan  de  Mame  ten  ge- 
schenke gaf.  Daaraan  ontleende  sy  den  naam 
Tan  Ikme  de  Beauté.  Hoewel  zy  geen  mis* 
bmik  maakte  Tan  haar  iuTloed  op  den  Ko- 
ning, en  de  Koningin  haar  zelft  welwillend- 
heid bewees,  had  ^  Tan  de  ruwheid  Tan  den 
Danphyn,  later  Koning  Lodêwijk  XJ,  Teel  te 
lyden.  Nadat  zy  zich  sedert  1442  te  Loches 
a^ezonderd  had,  ontbood  de  Koningin  haar 
weder  aan  het  Hof,  en  om  zich  steeds  in 
de  nabyheid  Tan  den  Koning  te  bOTinden,  be- 
trok zy  het  kasteel  Masnal  la  Belle,  waar 
sy  in  Februari  1460  OTcrleed.  Zy  had  den 
Koning  drie  dochters  geschonken. 

Sorghum  MoemA  of  moorengierst  is  de  naam 
Tan  een  plantengeslacht  uit  de  fiimilie  der  Qrae- 
eem  (Gramineae).  Het  onderscheidt  zich  door  een 
met  merg  gCTulden  stengel,  groote,  breede, 
bladeren  en  opstaande  aren  of  pluimen,  sa- 
mengesteld uit  kleine  aarQes,  Tan  welke  de 
zittende  bloemen  tweeslachtig  en  Tmchtbaar, 
de  gestoelde  manneiyk  en  ouTmchtbaar  zyn. 
De  kraakbeenige  kelkkaQes  omsluiten  eene 
Trucht  met  eene  meelboTattende  kern.  — 
8.  mdsfore  Bere.  (gewone  Moorengierst  of  Kaf- 
ferkoren) is  een  éei^arig  gewas  met  een  halm 
ter  hoogte  Tan  5  Ned.  el,  eironde  pluim  en 
bruine,  bruinachtig  roode  of  zwarte  kaf  bbia^les. 
Deze  plant,  waarsehyniyk  uit  Indie  afkom- 
stig, werd  in  den  tyd  Tan  FUmim  naar 
Europa  OTorgebracht,  in  de  18de  eeuw  naar 
Italië  en  in  de  16de  als  Saraoeenengierst  naar 
Frankryk.  Zy  behoort  intusschen  te  huis  op 
de  weet-  en  oostkust  Tan  Afrika  en  wordt  er 
in  het  noorden  tot  san  Timboektoe  en  Abes- 
siniê,  tot  eene  hoogte  Tan  2600  Ned.elboTen 
de  opperTlakte  der  zee,  als  Toedingsplant  tot- 
bonwd,  TOorts  ook  in  talryke  Tersehetden- 
heden  in  Hongarye,  Dahnatié,  Portugal  en 
ItaUe.  Vooral  in  Afrika  IcTert  zy  een  ryken 
oogst.  Men  maakt  Tan  de  korrels  ook  gort, 
tennryi  men  er  Toorts  een  bedwelmenden 
drank  en  azyn  Tan  bereidt.  De  leeggedorsehte 
plnimen  dienen  tot  het  Tenraardigen  Tan  be- 
zems. —  8.  êacokaratmm  Fere.  (suikermooren* 
gierst)  is  eene  plant,  welke  eene  hoogte  be- 
rdkt  Tan  8  tot  S^/fde  Ned.  el;  zy  heeft  eene 
sieriyke  pluim  met  OTorhangende  takken,  is 
afkomstig  uit  Oost-Indid  en  Arabi6  en  wordt 
Tooral  in  Amerika  op  groote  schaal  Torbouwd. 
In  1867  bracht  men  er  de  eerste  Truchten  en 
in  1868  waren  er  reeds  260000  acres  mede 
bezet  Uit  hare  stengels  wint  men  suiker.  Wy 
gOTon  hier  op  kleine  schaal  de  afbeeldingen 


«S4 


SOBGHUM-SOTZMANN. 


▼an  die  beide  planten.  Van  de  gewone  Mooren- 
gierst  liet  men  in  a  een  tal^e  ▼«!  eene  plnim 
op  de  lielft  der  natnorigke  grootte,  en  in  h 
•eene  kaftuutld  op  S-Tondig  grcMtte. 


Fig.      Sorghom  saccharatum. 

SorlSi  eene  Spaanache  proTincie  in  het 
ooetelOk  'gedeelte  van  het  koningrijk  Ond- 
CastiUë,  toasohen  de  proTindën  Bnrgoe,  Lo- 
grono,  Sazagona,  Temël,  CnCn^a,  Onada- 
lazara  en  SegoTia,  telt  op  180Vs  D  «eogr. 
mgi  omstreeks  leoooo  inwonen.  Dit  geweet 
omvat  het  bekken  Tan  den  boTonloop  der 
Dnéro  (met  bare  sUri^ieren),  is  vooral  in  het 
noorden  en  oosten  bergachtig,  heeft  in  het 
noorden  nitgestrticte  dennenwoaden,  maar  voor 
't  overige  gebrek  aan  hout,  doch  bezit  op  xtfae 
woeste  hoogvUikten  een  overvloed  van  gras. 
Het  klimaat  is  er  in  de  dalen  lacht  en  ia  het 
gebergte  guur.  De  belangrgkste  voortbreng- 
selen zgn  er  schapen,  paarden,  mnileaete, 
graan,  wtfn,  olie,  vlas  en  hennep.  Het  ii|k 
der  delfstoffen  levert  er  ailver-  en  Qsererts, 
alsmede  sont  Het  voornaamste  bedrtjf  is  er 
de  veeteelt,  vooral  de  schapeniókkerO.  Han- 
del en  n0verheid  s0n  er  wegens  gebrekkige 
wegen  van  ondergeschikt  belang.  AUeen  in 
den  zoidoosthoek  van  deze  provincie  heeft  men 
den  Oosterspoorweg,  die  Ifadrid  met  Saragoasa 
verbindt  —  De  evenzoo  gendemde  hoofdttad, 
op  den  rechter  oever  van  de  Dnéro  gelegen, 
door  moren  omringd  en  met  een  slot  gekroond, 


bevat    het  paleis  der  Graven  «iw 
onderscheidene  kerken  en  6000  inwonen. 

Soritee,  zie  SMirede. 

Sorlinga,  zie  aeUt^-mlamdêm. 

Sorö,  eene  stad  op  het  Deenaehe 
Seeland,  aan  het  meer  van  denzèliaen 
en  aan  den  spoorweg  van  Kopenliaflren 
KoisOr    zeer    bevallig    gelegen,  tett 
1400  inwonos,  maar  bezit  eene  be 
académie.  Deze  werd  er  In  1666  nft  de  ia- 
komsten  der  in  1161  aldaar  ven 
gestleht  en  na  velerlei  loisverwwBeüiigCB 
1822  op  nieuw  georganiseerd. 


Fig.  2.  Sorghum  vulgare. 

Sorrento  (zie  begaande  afbeelding), 
stad  in  de  Italiaansche  provincie  Napels,  I 
bevallig  op  het  schiereiland  Sorrento  gelegea, 
door  onoje-  en  olijf  boaschen,  door  wfln-,  4Kift- 
en  moerbeziëngaarden  omgeven,  la  de  aetal 
van  een  aartsbisschop,  bezit  ondenckeideBe 
kerken,  overbltjftolenvantempelaenvananders 
Bomeinache  gebonwen,  een  aeminarinm,  zee- 
baden,  eene  haven,  eene  aanmerkelijke  aoheep- 
vaart,  eene  nitgebreide  zijde-indnatrie  en  om- 
streeks 6000  inwoners.  Langs  de  knst  beeft 
men  er  schilderachtige  laadsohappen.  Deze 
atad  is  het  oude  5iirfv«/«Mii,oorspronktiSk  door 
inlMKMrlingen  van  Campanië  bewoond  en  later 
in  eene  Bomeinsche  kolonie  henehi^eB.  Zp 
is  de  geboorteplaats  van  Tor^[uato  Tteto. 

Sotsmann  (Daniei  Friedrieh),  een  nUat»- 
kend  kaartenteekenaar  en  geograaf,  geborea 
te  Spandan  in  1754,  betoonde  reeda  vroeg  eei 
ongemeenen  aanleg  voor  de  teekenkoaiC,  ge- 
noot het  onderwtja  van  den  in  die  dagen  te 
Spandan  gevangen  gebonden  kapttein4ngeoiear 
Matême  en  zocht  zich  later  te  BerlHn  pnw- 
tiach  te  bekwamen.  In  1787  werd  h||  geplaatit 
bQ  het  departement  van  Oorlog  en  bleel  er 
werkzaam,  totdat  htj  in  1826  werd  gepenala- 
neerd.  Reeda  in  1785  had  hg  door  zVne  kaait 
van  de  landen  aan  de  Zwarte  Zee  de  betrek- 
king verworven  van  geograaf  bQ  de  Acadéaüe 


SOTZMANN— sou. 


626 


vtn  WetemohAppen.  Hy  lererde  ▼oorts  een 
groot  aantal  ▼oortreflélSke  kaarten,  atlanten 
en  aardglobet  en  overleed  te  BerlUn  den  Sden 
Angofitas  1840.  —  ZQn  aoon  Jóhtam  Damël 


belangrgke  geechriften  op  letterkundig  gebied 

en  overleed  te  Berlftn  den  18den  Jannari  1866. 

Sou  (Een),  te  voren  nH  gebeeten,  Ib  eene 

FranBche   koperen  mant  en  was  te  voren  de 


Verdinamd  Solzimamn^  geboren  den  Uden  Ja- 
nnari  1781,  aanvaardde  eene  betrekking  by 
'het  departement  van  Financiën,  nam  deel  aan 
'internationale  toloongreflaen,  leverde  eenige 
XIII. 


grondslag  van  het  Fransche  muntstelsel.  Men 
had  20  sous  =  1  livre,  soodat  de  waarde  van 
een  sou  geiyk  is  aan  6  centimes  of  ongeveer 
een  halven  stuiver  van  de  Kederlandsche  munt 

40 


626 


80UBI8E-SOÜFFLOT. 


Soubise  Ib  de  naam  Tan  een  ondFranBch 
geelaoht,  welks  goederen  ^  titels  in  1557 
door  het  hnweiyk  der  erfdochter  CtUkériut  de 
Tarihmajf  met  den  vicomte  JEtêué  IldeMakan 
aan  het  Huis  Sohan  ten  deel  Tielen.  Uit  dat 
huweiyk  werden  twee  zonen  geboren,  die  xich 
als  aanvoerders  der  Hngenoten  beroemd  heb- 
ben gemaakt,  namelQk  Hertog  JKmry  <{«  üoAo» 
(zie  lüdaar)  en  Benjamim  de  Moka»^  baron  de 
FfTtmtenai,  als  erfgenaam  z0ner  moeder  seignenr 
de  SoMse.  Deze,  geboren  in  1588,  nam  onder 
Mamrits  van  Oranje  deel  aan  de  Teldtochten 
in  Nederland  en  voegde  zich  in  1615  by  de 
party  van  den  Prins  de  QmdS.  In  de  gods- 
dienstoorlogen, welke  onder  Lodewjfk  XIII 
in  1621  weder  ontbrandden,  voerde  hy  bevel 
in  de  provinciën  Poitoo,  Bretagne  en  Ai^oa, 
legde  veel  beleid  aan  den  dag  en  onderscheidde 
zich  door  groote  dapperheid  by  de  verdediging 
van  St.  Jean  d^Angely,  doch  moest  in  1622 
voor  de  vyandeiyke  overmacht  de  wyk  nemen 
naar  La  Bochelle.  Zyne  pogingen,  om  Koning 
Jaeobuê  I  van  Engeland  tot  het  onderstennen 
der  Protestanten  over  te  halen,  waren  vruch- 
teloos. Hy  maakte  zich  daarop  meester  van 
de  eilanden  Rö  en  Oléron  (1625),  alsmede 
van  de  Koninkiyke  vloot,  uit  15  groote  sche- 
pen bestaande.  I^uurentegen  misiiÜLte  zyne 
expeditie  naar  het  landschap  Medoc.  Op  den 
15den  September  1625  moest  hy  het  onderspit 
deWen  voor  den  Hertog  de  Montmarencjf  op 
de  hoogte  van  het  eiland  Bé  en  werd  van 
Oléron  verdreven.  Daarop  volbracht  hy  we- 
derom een  tocht  naar  Engeland  en  bewoog 
Karel  I  achtervolgens  drie  aanzieniyke  vloten 
naar  de  ernstig  bedreigde  stad  La  B;ocheUe 
te  zenden,  maar  toch  viel  dit  laatste  bolwerk 
der  Hugenoten  in  handen  der  vyanden.  Hoe- 
wel hy  volgens  de  bepalingen  van  den  Vrede 
van  29  Juni  1629  naar  zyn  vaderland  kon 
terugkeeren,  bleef  hy  in  Engeland,  om  van- 
daar de  zaaJL  der  Protestanten  te  bevorderen, 
en  overleed  kinderloos  te  Londen  den  9den 
October  1642.  De  goederen  en  titels  van  het 
Huis  SoMte  vielen  daarop  ten  deel  aan  jFVom- 
goi§  de  Sohan.  —  Een  nakomeling  van  dezen 
was  Okarlee  de  Bokan,  prins  de  3oMêef  pair 
en  maarschalk  van  Frankryk  en  geboren  den 
16den  Juli  1715.  Hy  vergezelde  als  acUudant 
Lodêwijk  XV  op  de  veldtochten  van  1744— 
1748  en  noodzaakte  in  1746  Mechelen  tot 
capitulatie,  waarop  hy  in  1748  tot  maréchal 
de  camp  en  in  1751  tot  gouverneur  van  Vlaan- 
deren en  Henegouwen  benoemd  werd.  By  den 
aanvang  van  den  ZeveiUarigen  Oorlog  voerde 
hy  het  bevel  over  een  korps  van  24  000  man, 
veroverde  Wesel,  bezette  Cleef  en  Qelder  en 
vereenigde  zich  met  het  Duitsche  Byksleger, 
om  de  Pruisen  uit  Saluen  te  verdry  ven.  In 
Gotha  echter  werd  hy  in  September  aan  het 
middagmaal  door  wm  SegdUiz  overvallen,  zoo- 
dat hy  yiings  de  vlucht  nam,  en  den  5den  No- 
vember leed  hy  eene  smadeiyke  nederlaag 
by  Boszbach.  Niettemin  belastte  Lodewijk  XV 
hem  met  de  portefeuille  van  Oorlog  en  zond 
hem  in  1758  met  den  Hertog  de  BrogUê  we- 
der naar  het  tooneel  van  den  oorlog  in  Duitsch- 
land.  Hoewel  tusschen  deze  beide  mannen 
een  groote  nayver  heerschte,  behaalden  zy 
toch  by  Lützelburg  eene  overwinning,  zoodat 
het  landgraafiBChap  Hessen  in  hunne  handen 
vieL    SominM    verkreeg  daardoor  den  maar- 


sohalksstaf  en  behield  hel  opperbevel  tot  aan 
het  sluiten  van  den  Vrede,  van  1768.  Na  da 
dood  van  madame  de  Fompadomr  genoot  h| 
eene  niet  minder  krachtige  ondenteuüiig  van 
madame  Dvbarry.  Toen  Lodmo^  XV  over- 
leed, was  hy  de  eenige  hoveling,  die  xonder 
tusschenpoozing  het  lyk  bewaakte  tot  aaa  de 
begrafenis  toe,  en  deze  trek  van  aanhanke- 
lykheid  bewoog  Lodêwijk  XFJ,  hem  sfliie  plaats 
in  den  ministerraad  te  doen  behouden.  H| 
overleed  den  4den  Juli  1787,  en  met  hem  ver- 
dween de  lyn  Eohan-8oubi$e, 

Soubrette  is  de  naam  eener  tooneelrol, 
nameiyk  die  van  eene  jeugdige,  vroolSke  en 
oiyke  kamenier.  Deze  rol  komt  inzonde^etd 
voor  in  de  moderne  operette. 

Souf9.eur  of  toefiwieraar  noemt  menden 
man,  die  zich  tusschen  het  (wkest  en  kst 
tooneel  in  eene  verborgene  nümte  bevindt, 
om  door  het  toefluisteren  van  gedeelten  der 
rol  het  geheugen  der  acteurs  en  aetriees  te 
hulp  te  komen. 

Soufflot  (Jaques  Oermain),  een  uitstekend 
Fransch  architect,  geboren  in  1714  te  Iianey 
by  Auxerre,  was  door  zyn  vader  voor  de 
studie  bestemd,  maar  gevoelde  zich  geio^an 
tot  de  kunst.  Met  yver  legde  hy  zich  toe  op 
de  bouwkunde  en  begaf  zich  naar  Bome,  waar 
hy  onder  de  pensionuiBsen  des  Konlnga  opge- 
nomen werd.  Nu  maakte  hy  groote  vorderingea, 
vervaardigde  een  ontwerp  voor  eene  nienwe 
Karthuizerskerk  te  Lyon,  waaraan  de  voor^ 
keur  werd  toegekend,  en  zag  zich  nn  s^ 
terugkeer  uit  Italië  met  onderscheidene  andere 
bouwwerken  belast,  zooals  de  beurs,  een  hos- 
pitaal en  een  schouwburg  te  Lyon.  In  1750 
werd  hy  lid  van  de  Académie  te  Par0s  en 
vertrok  met  den  Marldes  de  Mang^^  direc- 
teur der  Staatsgebouwen,  wederom  naar  ItaJië, 
waar  hy  zyne  studiën  voortzette  en  ztjn  smaak 
veredelde.  Zyn  voornaamste  werk  te  ParHsis 
het  Pantheon.  De  grondvorm  van  dezen  tempel 
is  het  Grieksche  kruis  met  vier  geiyke  armei, 
terwyi'  de  vier  schepen  in  het  midden  veiee- 
nigd  zyn  onder  een  groeten  koepeL  Deze 
laatste  is  het  eerste  werk  van  die  soort,  dat 
met  drie  concentrische  gewelven  van  gehou- 
wen steen  zoo  hoog  verrees.  Het  peristjlmn, 
in  Corintischen  styi,  is  éene  deraanzienigkste 
massa^s  van  den  nieuweren  tyd.  Zyne  stonte 
en  ongewone  constructiën  lokten  velerlei  af- 
keurende aanmerlüngen  uit,  waardoor  hy  aieh 
diep  gekrenkt  gevoelde.  Hy  werd  dan  ook 
nog  vóór  het  voleindigen  van  zyn  werk  door 
den  dood  weggerukt  (1781).  De  architect 
Rondelet  bracht  het  ten  einde.  De  lengte  van 
het  gebouw  met  het  peristylum  is  omstreeka 
100  Ned.  el  en  de  hoogte  van  den  koepel 
met  de  lantaarn  desgeiyks.  De  breedte  bedraagt 
75  Ned.  el.  In  1791  werd  deze  kerk,  die  van 
St  Genevléve,  onder  den  naam  van  Pantheon 
tot  graftempel  bestemd  voor  de  uitstekencbte 
mannen  van  FrankryiL,  doch  Lodewifk  XVHI 
stelde  haar  weder  ter  beschikking  dergeeste- 
lykheid.  Na  de  Juli-omwenteling  echter  ont- 
ving zy  weder  het  voormalig  opschrift:  „Auz 
grands  hommes  la  patrie  reconnaissante".  — 
Soufflot  had  met  het  plan  der  kerk  ook  dat 
van  een  groot  plein  verbonden,  hetwelk  aleohts 
ten  deele  werd  uitgevoerd.  Ook  heeft  hy  plannoi 
van  andere  gebouwen  geteekend;  sommige- 
daarvan  zyn  in  gravures  bewaard  gebleven. 


SOÜLIÉ-SOÜLT. 


C-27 


Soulié  (Melchior  Frédério),  een  verdien- 
fttelQk  Franisch  novelUst  en  tooneelachryver, 
geboren  den  286ten  Deeember  1810  te  Foix, 
was  eerst  advocaat,  toen  ambtenaar  bj)  de 
belastingen,  vervolgens  directeor  eener  fkbrielt 
en  werd  eindelUk  onderbibliothecaris  bg  de 
arsenaaL  In  het  Jaar  1829  betrad  h0  het  ge- 
bied der  romantiek  en  leverde  eene  lange 
reeks  van  drama's  en  melodrama's,  die  echter 
niet  veel  opgang  maakten.  Van  z0ne  daaren- 
tegen veel  gelesene  romans  vermelden  wQ: 
,Le  vicomte  de  Bésiers  (18dl)'\  —  „Le  oomte 
de  Tooloose  (1888)'*,  —  „Le  magnetiseur 
(1884)'*,  —  »Les  deox  cadavres  (1886)**,  - 
„Romans  historiqaes  da  Langaedoc  (1880— 
1837,  4  dln)**,— en„Leoonseillerd*état'*;maar 
b0  behaalde  vooral  groeten  roem  met  lyne 
„Mémoires  da  diable  (1887)'*,  eene  fiutastische 
ontleding  van  het  maatschappemk  leven  in 
FrankrQk.  Hy  overleed  te  Biévre  by  Pargs 
den  2dBten  September  1847. 

Soulouque  (Faastin),  president  en  keiaer 
van  Haïti  van  1847  tot  1859,  was  een  Neger 
van  het  Mandingoras  en  aanschoawde  het 
levenslicht  op  het  eiland  Haïti,  in  het  district 
Petit-Ooave,  ten  aoid  westen  van  Portaa  Prinoe, 
in  1782.  In  slavemy  geboren,  diende  hy  in 
den  vryheidsoorlog  als  soldaat  en  werd  we- 
gens genus  aan  alle  opleiding  slechts  aeer 
langzaam  bevorderd.  In  1810  sag  hy  lich 
door  den  president  Pétion  tot  loitenant  der 
beredene  presidiale  garde  benoemd  en  klom 
onder  Boger  op  tot  kapitein.  Eerst  na  den 
val  van  laatstgenoemde  maakte  hy,  door  om- 
wentelingen begonstigd,  sneller  vorderingen, 
werd  onder  Sérard-Bivtóre  eskadronschef,  on- 
der Chterrier  kolonel  en  eindeiyk  onder  Èieke 
generaal  en  opperbevelhebber  der  presidiale 
garde.  Toen  na  den  dood  van  Mieke  de  par- 
ken in  den  Senaat  het  niet  eens  konden 
worden  over  de  kenae  van  een  nieawen  pre- 
sident, werd  eindeiyk  aoultmqme  eandidaat 
gesteld,  en  daar  dese  nagenoeg  geen  deel  had 
genomen  aan  het  staatkandig  leven,  verkreeg 
hy  op  den  Isten  Haart  1847  allicht  de  meerder- 
heid van  stemmen.  SouUmpte  was  op  verrena 
niet  berekend  voor  syne  betrekking.  Na  eerst 
leerde  hy  leien  en  schry  ven  en  hy  gf^  by  voort- 
daring  reden  tot  ergernis  door  ^ue  misslagen 
en  ^n  bygeloof.  De  ontwikkelde,  gezeteae 
bargers,  bepaaldeiyk  de  Malatten,  dreven  den 
spot  met  hem  en  men  begon  er  van  te  spre- 
ken, dat  men  hem  van  ayne  waardigheid 
moest  ontietten.  Het  gevolg  hiervan  was.  dat 
aonhM^uê  vervald  werd  met  een  geweldigen 
haat  tegen  de  borgery  der  Malatten  en  alleen 
stean  zocht  by  de  rawe  Negerbevolking.  Hoe- 
wel hy  volgens  de  ConsütaÜe  van  1848  slechts 
voor  een  ^d  van  5  Jaar  gekozen  was,  nam 
hy  het  beslnit,  zich  voor  levenslang  van  de 
heerschappy  meester  te  maken.  Na  herhaalde 
botsingen  waagde  hy  den  16den  April  1848 
een  staatsstreek.  Onder  het  voorwendsel,  dat 
in  het  binnenland  een  opstand  nitgebroken  en 
tevens  eene  groote  samenzwering  van  Ma- 
latten ontdekt  was,  bracht  hy  de  hoofdstad 
Port-aa  Prince  in  rep  en  roer.  De  waardigheids- 
bekleeders  der  Bepabliek,  op  het  voorplein 
van  zyn  paleis  vergaderd,  werden  grooten- 
deels afgemaakt  en  taUooze  Negers  en  Ma- 
latten, die  door  invloed  of  rykdom  boven 
anderen  aitstaken,  als  verdacht  in  hechtenis 
XUI. 


genomen  en  zonder  vorm  van  proces  doodge- 
schoten. Dit  schrikbewind  daarde  vele  dagen, 
en  in  de  daarop  volgende  maanden  werden 
deze  bloedige  tooneelen  in  de  overige  doelen 
van  het  eiland  herhaald.  Sovlouquê  beerschte 
na  met  onbeperkt  gezag,  schoon  aanvankeiyk 
nog  onder  den  titel  van  president  Den  26sten 
Aagostas  1849  aanvaardde  hy  de  Keizers- 
kroon, hem  door  den  Senaat  en  de  Kamer 
van  volksvertegenwoordigers  plechtig  aange- 
boden. Hy  noemde  zich  na  Fauêtim  I  en  ver- 
ordende door  de  C!onstitatie  van  20  September 
1849  eene  nieawe  staatsregeling.  Den  18den 
April  1862  deed  hy  zich  met  zyne  gemalin 
Addima  feesteiyk  kronen,  waartoe  de  klee- 
dingstakken  nit  Parys  werden  ontboden,  en 
zyne  eenige  dochter  OUva  ontving  den  titel  van 
„Keizeriyke  prinses**.  De  Keizer  vormde  na  een 
stoet  van  nieawen  adel,  nameiyk  5  prinsen, 
60  hertogen  en  talryke  markiezen,  graven  en 
baronnen.  Ook  stichtte  hy  de  Orde  van  den 
„heiligen  Faastinns'*  en  poogde  den  Inister 
van  NapoUok's  Hofhonding  na  te  apen.  Het 
keizerschap  van  S<mlou^[Uêy  in  alle  opzichten 
eene  caricatnar,  daarde  byna  9  Jaar  en  was 
voor  Haïti  (zie  aldaar)  een  allerrampzaligst 
tydperk,  waarin  de  welvaart  door  oorlogs- 
lasten en  afpersingen  vernietigd  en  de  open- 
bare veiligheid  door  den  achterdocht  eener 
wreede  dwingelandy  geschonden  werd.  Sou- 
louque wendde  voorts  pogingen  aan,  zich  van 
de  nabnrige  repabliek  San  Domingo  meester 
te  maken,  doch  drie  veldtochten  derwaarts 
eindigden  met  eene  volkomene  nederlaag  der 
keizeriyke  wapenen.  Eindeiyk  deed  eene  mi- 
litaire revelatie  zyn  troon  instorten.  Door 
generaal  Geff^ard  werd  den  228ten  December 
1858  te  Cronaives  de  repabliek  afgekondigd, 
en  toen  de  Keizer  tegen  hem  te  velde  trok, 
liep  het  grootste  gedeelte  van  het  leger  tot  de 
opstandelingen  over.  Den  15den  Janaari  1859 
werd  Soulouque  in  zyne  hoofdstad  Port-aa- 
Piince  door  verraad  gevangen  genomen.  Men 
liet  hem  het  leven,  maar  deed  hem  met  zyn 
gezin  en  met  zyn  vermogen  naar  Jamaica 
verhnizen,  waar  hy  in  ballingschap  zyne  dagen 
doorbracht.  Eerst  na  den  val  van  den  president 
Qeffroitd  ontving  hy  verlof,  naar  Haïti  terng 
te  keeren,  waar  hy  in  Jnli  1867  in  zyne  ge- 
boorteplaats overleed. 

Soult  (Nicolas  Jean  de  Dien),  hertog  van 
Dalmatië,  Fransch  maarschalk  en  staatsman, 
geboren  den  298ten  Maart  1769  te  St.  Amans  la 
Bastide  in  het  departement  Tam,  was  de  zoon 
van  een  landboawer,  trad  in  1785  als  gemeen 
soldaat  in  dienst,  werd  in  1791  officier,  kort 
daarna  kapitein  en  onderscheidde  zich  onder 
QuMl^e  en  Booke.  Hy  streed  in  1796  en  1797 
aan  de  Main  en  aan  de  Byn,  voerde  in  1799 
bevel  over  eene  brigade  ia  de  voorhoede 
van  het  Donaaleger  onder  Lefébvre  en  verwierf 
daarna  als  kommandant  eener  divisie,  vooral 
in  den  slag  van  Stockach  (25  Maart)  groeten 
roem.  Hy  werd  dan  ook  tot  divisie-generaal 
bevorderd  en  naar  het  leger  van  Maeeéna  in 
Zwitserland  gezonden.  Hier  onderwierp  hy  de 
wederspannige  kleine  cantons,  verrsste,  ter- 
wyi  Moêeéna  de  Bassen  aan  het  wyken  bracht, 
de  Oostenrykers  en  belastte  zich  met  de  ver- 
volging van  de  Bossische  legerbenden.  In  1800 
aanvaardde  hy  onder  het  opperbevel  van  Ma»- 
êéna  het  kommando  over  den  rechter  vlengel  van 

40* 


«28 


SOÜLT-SOÜST  DE  BOBKENPELDT. 


bet  ItaliMDsche  leger  en  werd  b0  een  nitvnl  nit 
QeüvttL  xwaar  gewond  en  gevangen  genomen. 
Toen  htl  na  den  slag  van  liarengo  de  Trfllieid 
herkregen  had,  aanvaardde  hg  het  opperberel 
in  Piémont,  waar  hg  met  wtfae  gematigdheid 
de  uitbarstende  oproerigheden  wist  te  beten- 
gelen.   In    1803  sag  hy  zich   benoemd  tot 
iKolonel  generaal  der  consulaire  garde  en  Toerde 
van  1803—1806  het  kommando  over  de  troe- 
pen in  het  Icamp  van  Boulogne.  Na  de  troon- 
beklimming  van  NapoUom  1  ontving  hg  den 
maarschalksstaf.  Ook  van  1805  tot  1807  voerde 
hg  het  bevel  over  een  armeekorps,  werd  na 
den   Vrede  van  Tilsit  tot  Jmtog  vcm  DaXmoiltó 
verheven  en  aanvaardde  het  opperbevel  over 
de  centraalarmee  in  Sparje.  Hier  bracht  hg 
den  opstandelingen  herhaalde  nederlagen  toe, 
leverde  den  16den  Juni  1816  aan  het  Britsche 
leger  den  bloedigen  slag  bg  Corufia,  trok  in 
het  begin  van  Maart  over  de  Minho  en  verdreef 
het  BritschPortugeesche  leger  naar  Oporto. 
Nadat  hg  Jomrian  was  opgevolgd  als  chef  van 
den  generalen  staf,  versloeg  hg  den  12den 
November  1809  het  Bpaansche  leger  bg  Ocafia, 
veroverde  in  1810  SeviUa  en  veijoeg  de  Span- 
jaarden  naar  Cadiz.  Den  Uden  Maart  1811 
veroverde  hg  BadüOoi  en  leverde  den  16den 
Mei  den  Engelschen  en  Portugeeien  den  slag 
aan  de  Albnéra.  lo  1818  had  hg  in  Duitsch- 
land  geen   bepaald  kommando,  maar  in  den 
slag  van  Orosigörschen  voerde  hg,  in  plaats 
van  BesiièfêSy  het  bevel  over  de  intenterie 
der  garde  en  bg  Bautien  over  het  centrum. 
Na  den  slag  bg  Vittoria  zond  NapoUo»  hem 
met  onbepaalde  volmacht  naar  Bayonne,  om 
een  einde  te  maken  aan  het  voorwaarts  ruk- 
ken van  WMinjfion,  Hoewel  deze  100  000  man 
onder  sgne  bevelen  had  en  SotUi  nauweigks 
60000,  meest  roeraten,  drong  laatstgenoemde 
tegen   het  einde  van  Juli  op  nieuw  door  in 
Spanje,  maar  werd  bg  Cubiiy  (27  Juni)  met 
groot  verlies  ternggesUgen.  Eene  tweede  po- 
ging om  verder  te  trekken  eindigde  metzgne 
nederlaag  bg  Irun  en  met  zgn  tmgtocht  naar 
Bayonne.    Hoewel  hg    den  27sten  Februari 
1814  den  slag  bg  Orthez  verloor,  leverde  hg 
WtllUigton  den  lOden  April  met  nauweigks 
20000  man  den  bloedigen  slag  van  Toulouse. 
Eerst  op  den  12dea  ontruimde  hg  deze  stad 
en  sloot,  zich  tevens  aan  den  Koning  van 
Frankrgk  onderwerpend,  eene  week  daarna 
een  wapenstilstand.  Lodmoijh  XVIII  benoemde 
hem  tot  gouverneur  der  18de  militaire  divisie 
en  den  8den  December  van  dat  Jaar,  in  plaats 
van  Duponi,  tot  minister  van  Oorlog.  Toen 
NapoleoH  den  Isten  Maart  bg  Fréijus  aanland 
stapte,    nam    Sauli  zgn  ontslag,  begaf  zich 
naar  zgn  landgoed  bg   8t.  Cloud,  verseheen 
eerst  op  eene  herhaalde  uitnoodiging  bg  den 
Keizer  en  aanvaardde  den  Uden  Mei  de  be- 
trekking van  chef  van  den  generalen  staf.  In 
de  veldtochten  van  Lignj  en  Waterloo  bevond 
hg  zich   aan   de  zgde  van  Napoleon^  belastte 
zich,  toen  deze  te  Laon  het   leger  verliet, 
met  het  opperbevel  en  bestuurde  den  t«rug- 
tocht  tot  aan  Soissons.  Door  de  Koninkigke 
ordonnantie  van  12  Januari  1810  uit  Frank- 
rgk verbannen,  begaf  hg  zich  naar  Dfiaseldorf, 
ontving  in  1819  verlof  om  terug  te  keeren, 
werd  in  1821  weder  onder  de  maarschalken  op- 
gekomen en  zag  zich  in  1827  tot  pair  benoemd. 
Lodewijk  Fhüipg  belastte  hem  den  18den  No- 


vember 1830  met  de  portefeuille  vaa  Oor- 
log; hg  behield  haar  een  viertal  Jarra  ea 
werkte  niet  weinig  mede  tot  beveatiglii^  tm 
den  Julitroon.  Na  den  dood  van  PMer  (18SS> 
vrerd  hg  voorzitter  van  het  Kabüiet  «o  Isad 
een  aansMrkeigken  invloed  op  de  pemoonlVka 
staatkunde  des  Konings.  In  1839  aasvrnardde 
hg  na  den  val  van  Molé  op  nieuw  het  tcmv- 
zittersehap  van  het  Kabinet  tegelfk  met  de 
portefeuille  van  Buitenlandaehe  Zakeo,  naar 
dat  vrgzinnig  bewind  bezweek  reeds  in  184a 
Na  het  aftreden  van  niart  den  298ten  October 
1840  Het  SotUi  zich   bewegen,  nogmaals  de 
portefBuiUe  van  Oorlog  en  het  preddentachap 
te  aanvaarden,    maar  legde  in    1846  eenl- 
genoemde  en  een  Jaar  daarna  laatstgenselde 
neder,  en  werd  tot  maréchal  gönéral  de  Fiaaee 
benoemd.  Hg  overleed  den  26sten  Norenlier 
1851  op  zgn  kasteel  te  St.  Amans.Zgae  belai«- 
rgke  verzameling  van  sehildergen,  in  Spanje 
bgeengebracht,  bleek  bg  den  verkoop  eeoe 
waarde  te  hebben  van  nagenoeg  V/f  ssillioeB 
Arancs.  aotat  was  niet  kunstmatig  ontwftkeid 
of  beschaafd,   maar   bezat  een  schranderen 
blik,  groote  dapperheid  en  eene  grtesenlDOze 
eerzucht  —  Zgn  zoon  Napofetm  8omit,  beitog 
fMM  Damaüë,  geboren  in  1801,  diende  onder 
de  Bestauratie  bg  den  generalen  staf  ea  betrad 
in   1830  de  diplomatieke  loopbaan.    HU  wai 
eerst  Fraasch  gezant  in  Nederland,  daaraate 
Targn  en   bekleedde  sedert  1844  die  betrek- 
king te  Berign.  Yóor  de  Februarl-oaweBfte- 
ling  was  hg  lid  van  de  Tweede  Kamer,  doch 
in   1860  nam  hg  zitting  in  het  Wetgievead 
Lichaam    en  streed  hier  voor  de   li^aaga 
van  het  Huis  OHimu.    Na  den  staataatieek 
van  2  December  1852  keerde  hg  tot  het  amb- 
teloos   leven  terug  en  overleed  den  Slslea 
December  1857.  Hg  heeft  in  1854  de  „Mé- 
moires" van  zgn  vader  in   8  deelea  in  het 
Ucht  gegeven.  —  Een  broeder  van  den  nnar- 
sohalk,  nameigk  Piêrrê  B4noU  SauU^  geboiea 
den  208ten  JuU  1770  te  St  Amans,  dieade 
deeg^gks  bg  het  leger  gedurende  de  Bepnbfiek 
en  het  Keinerrgk,  klom  op  tot  den  rang  van 
luitenant-generaal  en  overleed  te  Tarliea  dea 
7den  Mei  1843. 

Sotuuet  (Alexandre),  een  Fransch  diehter, 
geboren  te  Gastelnandary  in  het  departeamit 
Aude  den  8sten  Februari  1788,  zag  zi(&  ia 
1810  door  UfofoUtm  tot  auditeur  bg  deastaats- 
raad  benoemd.  De  roerende  elegie :  sLa  paovre 
fiUe  (1814)**  bezorgde  hem  de  gunst  van  het 
publiek  en  de  twee  gediehten :  „La  déeouverte 
de  la  vaccine"  en  „Les  deniers  moaiealB  de 
Bayard"  vrerden  door  de  Aeadómie  bekroond. 
Hg  verheerigkte  zoowel  de  Bestauratie  ais  het 
Keizersehap  en  werd  bibliotfaeearis  des  Ko- 
nings te  St.  Cloud.  In  1880  bezong  hg  de 
Juiiregeering  en  werd  bibliothecaris  te  Gom- 
piögne.  Hg  overleed  den  80sten  Maart  1845. 
In  1824  was  hg  lid  geworden  van  de  Frsa- 
sche  Académie.  Hg  sohreef  voorts :  „La  divine 
Epopee  (1840,  2  dln)**  en  onderscheidene  too- 
neelstukken. 

Souflt  de  Borken£»ldt  (Adolphe  vaa^, 
een  Belgisch  dichter,  geboren  te  Brussel  doi 
6den  Juli  1824  en  overleden  den  28Bten  April 
1877  als  chef  der  afdeeling  van  Sehoone  Kun- 
sten in  het  departement  van  Bianealandsebe 
Zaken  aldaar,  dichtte :  „Bénovation  flamaade" 
—  „Yenise  sauvée'*,  —  en  „L'tanée  saaglaBte 


SOÜST  DE  BORKENFELDT-SOÜTBEY. 


62» 


(1871)",  dit  laatBte  onder  den  psendoniem 
Paul  Jamêf  —  en  schreef:  „Etudes  sur  Tétst 
próaent  de  Tart  en  Belgiqae  (1858)**,  —  en 
„L'éeole  d'Anvers". 

Soutane  noemt  men  eene  lange  Jas  met 
nanwe  monwen,  welke  in  Frankr0k  door  de 
B.  Katholieke  geeatelUken  gedragen  wordt. 
Voor  toekomstige  geestelfiken  is  er  een  der- 
geiyk  gewaad  in  awang,  dat  korter  is  en 
§9viaiMê  heet. 

Southampton,  eene  stad  in  het  Engelsohe 
graaftchap  Hampshire  en  op  een  schiereiland 
gelegen,  gevormd  door  de  samenvloeiing  van 
de  Itchin  en  de  Test,  TerrQst  by  eene  diep 
in  het  land  doordringende  baai,  Sonthampton 
Water  genaamd,  vóór  wier  mond  zich  het 
eiland  Wight  verheft  Van  de  onde  stadsmuren 
zQn  nog  overbiyiiwlen  en  er  is  ook  nog  eene 
poort  (Bargate),  maar  de  stad  heeft  sloh  aan- 
merkelUk  uitgebreid  buiten  hare  voormalige 
grenzen.  Van  de  35  gebouwen,  voor  de  gods- 
dienstoefening bestemd,  is  de  Normandisehe 
St  Michaëliskerk  het  voornaamste  en  het 
oudste;  de  slanke  toren  dezer  kerk  is  een 
landmerk  voor  de  zeelieden.  Het  hospitaal 
Domus  Dei,  uit  den  tQd  van  Endnk  III,  is 
éen  der  oudste  van  Engeland.  Men  heeft  er 
eene  Latynsche  school,  eene  hoogere  burger- 
school voor  meines,  een  opvoedingsgesticht 
(Hartley  Institntion),  eene  school  voorweten- 
schap en  knnstny  verheid  met  een  museum, 
eene  zeevaartschool  enz.  Ten  noorden  van  de 
stad  vindt  men  twee  parken,  en  in  öen  van 
deze  een  gedenkteeken  ter  eere  van  den  dich- 
ter Watt,  De  nyverheid  bepaalt  er  zich  hoofd- 
zakelQk  tot  machinen-  en  scheepsbouw.  Sout- 
hampton is  eene  uitstekende  koopstad;  de 
voortreffelijke  dokken  zQn  er  toegankelijk 
voor  de  grootste  schepen  en  beslaan  eene 
oppervlakte  van  40  Ned.  bunder.  Deze  stad  is 
het  voornaamste  station  voor  het  stoomboo^ 
verkeer  met  Oostindiè,  Afrika,  Zuid  Amerika 
en  West-Indië,  het  Iberische  Schiereiland  en 
door  de  stoombooten  uit  Bremen  ook  met 
Noord-Amerika.  In  1876  verschenen  er  byna 
8000  schepen  met  eene  laadruimte  van  meer 
dan  1200000  ton.  Men  schatte  in  dat  Jaar  de 
waarde  van  den  invoer  op  110  en  die  van 
den  uitvoer  op  98  millioen  gulden.  Het  aantal 
inwoners  bedraagt  er  omstreeks  60000(1881). 
Naby  de  stad  vindt  men  den  schilderachtigen 
bouwval  van  Netley  Abbey  en  daar  tegenover 
NewForest,  door  Willem  de  r^roiMraar  gesticht. 
Door  een  spoorweg  is  zy  de  buitenhaven  van 
Londen. 

South-Bend,  de  hoofdstad  van  St.  Joseph 
County  in  den  Noord-Amerikaanschen  Stuit 
Indiana,  ligt  aan  de  St.  Josephrivier,  is  het 
vereenigingspunt  van  onderscheidene  spoor- 
wegen en  telt  ruim  18  000  inwoners  (1880).  Men 
heeft  er  vele  fabrieken  en  zeer  goede  scholen. 

Southey  (Bobert),  een  verdiensteiyk  £n- 
gelsoh  dichter  en  geschiedsohry  ver ,  geboren 
den  12den  Augustus  1774  te  Bristoi ,  was  de 
zoon  van  een  lakenkooper,  bezocht  de  West- 
minstersohool ,  maar  moest  deze  na  een  vier- 
jarig verbiyf  vetlaten  wegens  een  artikel  over 
de  lichameiyke  tuchtiging  in  de  Engelsche 
scholen,  hetwelk  hy  in  het  door  hem  gertichte 
tydsohrift:  „Flagellant**  geplaatst  had  (1792).  In 
het  volgende  Jaar  vertrok  hy  naar  Oxford, 
om  aldaar  in  de  theologie  te  gaan  studeeren. 


zyne  godsdienstige  overtuiging  belette 
hem ,  in  dienst  der  Kerk  te  treden.  Na  het 
versehynen   der  „Pantisocracy**  van  Coleriêge 
koos  hy  de  letterkundige  loopbaan.  Een  bun- 
deltje gedichten  (1794)  bracht  hem  echter  noch 
roem  noch  voordeel;  daarentegen  ontving hi( 
voor  zyn  episch  gedicht:  „Joan  of  Are**  een 
honorarium    van    50    pond   sterling.  Voorts 
poogde  hy  door  voorlezingen  over  geschiedenis 
te  Bristoi  in  zyn  onderhoud  te  voorzien,  tot- 
dat hy   in  1795,  door  nood  gedrongen,  naar 
de  woning  zyner  moeder  terugkeerde.  In  No- 
vember van  dat  Jaar  vergezelde  hy  zyn  oom 
naar  Lissabon,  nadat  hy  in  den  ochtend  van 
zyn  vertrek  een  geheim  huweiyk  had  aangegaan 
met  miss  Frieker,  Na  verloop  van  zes  maanden 
keerde  hy  terug  en  wydde  zich  nu  met  in- 
spanning   aan  letterkundigen  arbeid,  hierin 
volhardende  zoolang  de  krachten  van  lichaam 
en  geest  zullu  veroorloofden.  In  1802  werd 
hy  secretaris  van  Carry^  kanselier  der  schat- 
kist in  Ierland,  gedroeg  zich  in  die  betrek- 
king als  een  ultra- tory,  legde  na  een  Jaar  zyn 
ambt  neder  en  begaf  zich  naar  Greta  by  Kes- 
wick  in  Cnmberland,  waar  hy  zich  wederom 
met    letterkundigen  arbeid  bezig  hield.  Hy 
leverde  niet  minder  dan  109  deelen  en  daar- 
enboven   52  opstellen   in  verschillende  tyd- 
BChriften.    Reeds    in    1801    was  zyn  episch 
gedicht :  „Thalaba,  the  destroyer**,  een  Arabisch 
verhaal  vol  Oosterschen  gloed,  maar  tevens 
vol    Oostersche  ongerymdheden  in  het  licht 
verschenen.  In   1804  volgden:  de  „Metrical 
tales**,  —  in  1805:  „Madoc**  en  in  1810:  „The 
eurse  of  Kehama**,  de  bew^erking  eener  Hindoe- 
sage. In  1813  zag  hy  zich  benoemd  tot  Hof- 
polet  (poet  laureate)  en  verheeriykte  in  die 
betrekking  in  zyn  gezwollen  „Carmen  trium- 
phüe**  de  overwinningen  van  Wéllingion^  ter- 
wyi  hy  voorts  oden  schreef  ter  eere  van  den 
Prins-regent  en  van  de  Verbondene  Monarchen, 
zyn  „Vision  of  Judgement  (1821)**  werd  door 
Bifron,  in  dat  gedicht  het  hoofd  van  de  school 
des  Satans  genoemd,  meêdoogenloos  gegeeseld. 
De  laatste  groote  gedichten  van  Southey  waren: 
„A  tale  of  Paraguay  (1826)**,  —  en    „The 
pilgrim  of  C^mpostelia  (1822)**.  Het  onvoltooid 
verhaal:  „OU  ver  Newman**  verscheen  eerst  na 
zyn  dood  (1846).  In  1835  schonk  de  Begeering 
hem  ten  tyde  van  B.  Peel  een  Jaargeld  van 
800  pond  sterling.  In  1839  vernietigde  eene 
verlamming  zyn   bewnstzyn,  en  hy  overleed 
den  2lBten  Maart  1848.  Zyne  dichteriyke  wer- 
ken, die  ook  nog  het  treurspel:  „WatTyler** 
en  onderscheidene  lierdichten  bevatten,  zyn 
in   1820  in  14 ,  in  1854  in  10  deelen  en  ook 
nog    in  1863  uitgegeven.  Zy  onderscheiden 
zich  door  eene  ri)ke  verbeelding,  door  gees- 
tigheid en  gevoel,  maar  tevens  door  gemis 
van  diepte.  Merkwaardiger  dan  de  gedichten 
van  SonUheif  zyn  de  door  hem  vervaardigde 
levensbeschry vingen ,    vooral    zyn    „Life    of 
Nelson  (1813,  2  dln;  nieuwe  druk ,  1876)**,  ^ 
voorts:    de   „Lives  of  BritLsh  admirals**  en 
„Life  of  Wesley  (1820;  nieuwe  druk,  1864)**. 
Voorts    schreef  hy  eene   „History  of  Brazil 
(1810—1819,  3  dln)**  en  „History  of  the  Pe- 
ninsular  war  (1823—1828)**,  —  wflders:  „The 
book   of  the  church   (1824,  2  dln)**,  —  „Sir 
Thomas  More,  or  coUoqnies  on  the  progress 
'and  prospect  of  society  (1820,  2  dln)**, — 
„The  doctor  (1812,  5  dln)'*,  enz. 


630 


SOÜVEREINTTEIT-SPAANSCHE  PEPER. 


Souvereiniteit.  8<m9€rm  noemt  men  in 
den  Staat  den^^e,  die  met  het  hoogste  geng 
bekleed  en  van  geen  ander  gexag  af  hankeiyk  is. 
Dat  hoogste  gesag  zelf  draagt  den  naam  yaniMi- 
vertMtêU,  ZQn  daaraan  bepaalde  rechten,  zoo- 
als  de  vorsteiyke  praerogatieven,  verbonden, 
dan  heet  men  deze  touverntnUÜarêéhten,  De 
souyereiniteit  in  een  Staat  kan  opgedragen 
ztjn  aan  een  bepaald  persoon,  zooals  in  eene 
monarchie ,  maar  ook  aan  het  geheele  volk, 
zooals  in  eene  republiek.  Hen  spreekt  ook 
wel  van  yolkssonvereiniteit  in  een  constitati- 
oneel-monarchalen  Staat ,  en  dan  wordt  daar- 
mede bedoeld,  dat  aan  de  bevoegde  bnrgers 
in  zoodanigen  Staat  aandeel  in  en  inrloed  op 
het  regeeringsbeleid  is  toegekend.  In  ons  Va- 
derland berustte  vóór  het  Jaar  1795  de  sou- 
yereiniteit  by  de  verschillende  proTinciën;  om 
die  reden  gaf  men  aan  Koning  Willem  I  in 
1813  den  titel  van  „souvereinen  Vorst",  om 
ie  kennen  te  geven,  dat  de  souvereiniteit  der 
aftonderiyke  gewesten  voor  goed  was  afjge- 
schaft  In  de  dagen  van  het  leenstelsel  had 
men  weinig  sonvereine  Vorsten,  omdat  de 
moesten  zich  gedrongen  gevonden,  hunne 
landen  aan  machtiger  dan  zy  op  te  dragen  en 
ze  van  dezen  in  leen  te  ontvangen;  doch  daarby 
gingen  de  souvereiniteitsrechten  op  den  land- 
heer over. 

Souvestre  (Emile),  een  Fransch  roman- 
sohry  ver  en  tooneeldichter,  geboren  den  16den 
April  1806  te  MorUix  (Finistère),  vestigde 
zich  in  1836  te  Parys ,  maakte  zich  bekend 
door  zyne  schetsen  uit  Bretagne,  zooals:  „Le 
Finistère  de  1886"  en  „La  Bretagne  pittores- 
que  (1841)",  en  leverde  daarop  een  groot  aantal 
romans,  drama's  en  vaudevilles.  Tot  zyne 
beste  romans  behooren;  „Biche  et  pauvre 
(1836)",  —  „Les  demiers  Bretons  (1837)",  — 
„Pierre  et  Jean  (1842)",  —  „Les  röprouvés 
et  les  élns  (1846)",  —  „Oonfessions  d*un 
ouvrier  (1851)",  —  „Un  phüosophe  sous  les 
toits  (door  de  Académie  bekroond)",  —  „Au 
coin  du  feu",  —  „Sous  la  tonnelle  (1851)",  — 
en  „Le  mémorial  de  la  familie  (1854)".  Hy 
overleed  te  Parys  den  5den  Juli  1854.  Zyne 
gezameniyke  werken  beslaan  60  deelen  van 
de  „Collection  Lévy". 

Souza-Botelho  (Adelaïde,  markiezin  van), 
geboren  FUleul ,  eene  Fransche  sohry  fster, 
aanschouwde  het  levenslicht  op  den  14den 
Mei  1761  op  het  kasteel  Longpré  in  Normandië, 
trad  in  1784  in  het  huweiyk  met  den  Graaf 
FUthamlt,  vluchtte,  nadat  deze  in  1793  te 
Arras  geguillotineerd  was,  met  haren  zoon 
(later  generaal  FlahauU)  naar  Engeland  en 
zag  zich  aldaar  genoodóakt  door  de  pen  in 
haar  onderhoud  te  voorzien.  Daardoor  ont- 
stonden: „Adèle  de  Sénanges  ou  lettres  de 
lord  Sy denham  (1794)",  —  en  de  roman: 
„Emilie  et  Alphonse  (1799,  3  dln)".  In  1798 
vertrok  zy  weder  naar  Parys,  trad  er  in  het 
huweiyk  met  den  Portugeeschen  gezant  Joze 
Maria  de  Boiélho,  die  zich  door  eene  pracht- 
uitgave  van  „Os  Lusiados"  Jegens  de  letter- 
kunde van  ztJn  vaderland  verdiensteiyk  had 
gemaakt,  en  schreef  vervolgens:  „Charles  et 
Marie  (1802)",  ~  „Eugène  de  Rathelin  (1808, 
2  dln)",  ~  „Mémoires  de  la  familie  dn  comte 
de  Revel  (1811,  3  dln)",  —  „Mademoiselle 
de  Toumon  (1820,  2  dln)",  —  „La  comtesse 
de  Fargy  (1823,  4  dln)",  enz.  Zy  overleed  te 


Parys  den  16den  April  1886,  en  hare  „Oemrres 
complètee"  zyn  by  herhaling  uitgegeven. 

Sowerby  (James),  een  natuurondawMlcer 
en  schilder,  geboren  den  21sten  Maart  17  57, 
bezocht  de  schilderacadémie,  studeerde  voorts 
in  de  natuurkunde  en  overleed  den  25eteii 
October  1842  te  Lambeth.  Zyne  belangrykile  ge- 
schriften zyn:  „EngUsh  Botany  or  colored 
flgures  of  all  the  plants  natives  of  Gremt- 
Britaln  (1792-1807,  36  dln)",  —  „Colorea 
flgures  of  EngUsh  fiingi  (1797—1809,  3  dln)*', 

—  „British  mineralogy  (1804—1817,  5  dln)**, 

—  en   „Mineral  conchiology  of  Great-Britain 
(1812—1841,  5  dln)". 

Sowinski  (Leonard),  een  Poolseh  dichter, 
geboren  in  1831  te  Berezowka  in  PodoliS, 
studeerde  te  Klew  en  vestigde  zich  vervolgens 
te  Warschau.  Zyne  „(Gedichten  (1878,  2  dln)*' 
vonden  groeten  byval.  Ook  leverde  hg  eene 
uitmuntende  „Geschiedenis  der  Poolsche  letter- 
kunde (1874,  5  dln)". 

Soyaux  (Hermann),  een  verdieneteVic 
kruidkundige,  geboren  te  Breslau  den  4den 
Januari  1852,  studeerde  te  Beriyn,  reisde  in 
1878  naar  Wes^AArika,  in  1875  naar  Angola 
en  keerde  in  1876  naar  Europa  terug,  waar 
zyne  reisbeschryving:  „Aus  Westafrika  (1879, 
2  dln)"  in  het  licht  verscheen.  In  1879  ver- 
trok hy  naar  Gaboen  om  er  een  koffieplan- 
taa^je  aan  te  leggen.  Hy  kweet  zich  in  een 
vyftal  Jaren  van  die  taak,  verzamelde  eeoige 
vroeger  onbekende  plantensoorten  en  kwam 
in  1885  weder  in  zyn  vaderland,  om  reeds 
in  Februari  1886  te  vertrekken  naar  Brszilië 
en  ook  hier  op  dergeiyke  wyze  werkzaam  te 
wezen.  —  Zyn  broeder  Ludvng^  geboren  te 
Kreuzburg  in  Opper-SUezië  den  208ten  Au- 
gustus 1846,  bezocht  de  schilderacadémie  te 
Beriyn  en  bepaalde  zich  toen  by  letterkundigen 
arbeid.  Van  1874  tot  1883  was  hy  redacteur 
van  een  te  Hannover  verschynend  dagblad. 
Na  een  vry  lang  vertoef  te  Hamburg  begaf 
hy  zich  in  1884  naar  Leipzig,  waar  hy  zich 
met  de  redactie  van  het  „Salon"  en  van  het 
„Neue  Blatt"  belastte.  Als  dichter  heeft  hS 
zich  door  het  dichteriyk  verhaal  „Renate 
(1885)"  bekend  gemaakt 

Spa,  eene  stad  in  de  Belgische  provincie 
Luik,  in  eene  boschryke  bergstreek,  aan  een 
zytak  van  den  spoorweg  van  Yerviers  naar 
Luik,  telt  ongeveer  7000  inwoners,  die  zieh 
bezig  houden  met  de  vervaardiging  van  ge- 
lakte houtwaren  (Spadooqies  enz.),  met  wol- 
kammen, looien,  yzersmeltery  enz.,  maar  is 
vooral  vermaard  wegens  hare  minerale  bron- 
nen, die  jaariyks  talryke  badgasten  derwaarts 
lokken.  Die  bronnen  bezitten  een  warmtegraad 
van  9—10^  C.  en  behooren  tot  de  alkalisch- 
yzerhoudende  zure  wateren.  Deze  worden 
vooral  aanbevolen  tegen  hypochondrie,  maag- 
kwalen, zennwzwakte  enz.  Spa  bezit  dan  ook 
alles,  wat  men  op  eene  druk  bezochte  bad- 
plaats verwachten  kan,  voomameiyk  fraaie 
hotels,  uitstekende  uitspanningslocalen,  be- 
vallige wandelplaatsen,  uitmuntende  muziek 
enz.  Het  hazardspel,  dat  Spa  tot  vóór  eenige 
jaren  ook  voor  anderen  dan  zieken  aantrA- 
keiyk  maaicte,  is  op  last  der  Regeering  ver- 
dwenen. Het  Spawater  wordt  heinde  en  ver 
in  kruiken  verzonden  en  veelal  met  wyn  en 
suiker  gedronken. 

Spaansohe  peper,  zie  Capwum, 


SPAANSCHE  BUITER3-SPAEN  DE  LECQ. 


681 


Spaansohe  miters  noemt  men  in  de 
▼eni(Enrking8lninBt  balken  ter  lengte  van  4  en 
ter  dikte  ran  0,25  Ked.  el,  waar  bonten  of 
ffieren  Bptjlen  doorheen  steken,  op  wier  punten 
zQ  nuten;  s0  worden  met  kettingen  aan 
elkander  yerbonden  en  dienen  om  den  toe- 
gang tot  bmggen  en  poorten  van  vestingen 
te  Tonperren. 

SpaanBohe  Suooessie-oorlog,  sie  Sue- 
cê89iê-oorl<)ffêH, 

Spaansohe  vlieg  (Lytta  vesieatoria)  ia 
een  insect,  dat  ten  onrechte  met  den  naam 
van  vlu^  bestempeld  wordt,  daar  het  tot  de 
orde  der  SehUdolmiffdiéfê»  (Coleoptera)  behoort, 
en  onder  deze  tot  de  fitmilie  der  UaarireJe' 
Jcendem  (Yesicantia).  Het  volkomene  insect 
wordt  in  het  begin  van  den  zomer  vooral  op 
seringen-  en  essohenboomen  opgemerkt  Het 
is  van  12—16  Ned.  streep  lang,  glanzig  gond- 
groen,  heeft  een  grootra,  platronden  kop,  die 
op  den  schedel  eene  diepe  groeve  heeft,  met 
zwarte  sprieten  van  elf  geledingen,  een  vier- 
kant borststuk  en  vr0  groote,  platte  dek- 
schUden,  waarop  men  3  lengtestrepen  waar- 
neemt. In  de  warme  gewesten  heeft  men 
onderscheidene  soorten  van  SpaansChe  vliegen, 
die  echter  meer  in  grootte  en  klenr  dan  in 
gedaante  verschillen.  In  onze  Oost-Indische 
bezittingen  is  de  gewone  soort  vrf)  groot,  dof 
zwart,  met  een  gUnzigeo,  lakrooden  kop.  Het 
vermogen  om  blaren  te  trekken  op  de  (inid 
geeft  aan  dit  insect  als  geneesmiddel  groote 
waarde.  Het  dient  dan  ook  tot  bereiding  van 
de  bekende  SpaatuohevlUffentdlf, 

Spaansohe  wijnen  (De)  ziin  voor  een 
groot  deel  voortreffelijk  van  hoedanigheid  en 
knnnen  met  de  Bourgogne-,  Boussillon-  en 
Xjangnedocwtinen  verkeken  worden,  zoodat 
de  handel  ze  over  den  geheelen  aardbodem 
verspreidt.  In  alle  Spaansohe  provinci6n  wordt 
wQn  bereid,  maar  de  voortbrengselen  der 
noordeigke  gewesten  i^in  ^^^  uitvoer  weinig 
geschikt  In  het  algemeen  kwfjnt  de  Spaansohe 
wtinbereiding  door  de  traagheid  en  zorgeloosheid 
der  ingezetenen,  zoodat  de  gewone  wt)nsoor- 
ten  er  op  verre  na  niet  aan  de  rechtmatige 
verwachtingen  beantwoorden.  De  zuideiyke 
Spaansohe  wt)nen  worden  ten  behoeve  van 
den  uitvoer  met  spiritus  versneden,  welken 
laatsten  men  desgelQks  uit  most  bereidt.  De 
meestgeroemde  Spaansohe  wQn  is  de  Xeres- 
wt)n;  voorts  prQst  men  er  de  zoete  Paxarete- 
wVnen  (malvoisi),  den  Tinto  di  Rota  (een 
Ukeurwün,  donker  en  met  veel  gloed),  de 
Mansanillawtlnen  (met  veel  geur)  enz.  Op  de 
reeds  vermelde  Rota  volgt  de  AlicantewQn 
met  een  zeer  geurig  bouqnet,  onder  den  naam 
van  „echte  SiUlaga"  veelal  aan  zwakken  en 
herstellenden  aanbevolen.  EindelQk  vermelden 
wti  den  Malagawfjn,  den  Pedro  Ximeneswtfn 
van  Vittoria  in  Biscaya,  den  Grenachowtjn 
van  Gampo  di  Carinena  in  Aragon  en  den 
Roncia-Perahawnn  in  Navarre.  In  het  noord- 
oosten van  SpaiOe  bereidt  men  den  Ebro- 
Portwtjn,  die  doorgaans  voor  echten  Portwün 
wordt  verkocht,  maar  veel  minder  deugdzaam 
is.  Zie  ook  onder  8eoé. 

Spaansoh  groen  of  grotnipaauj  zie  onder 

Spaanfloh  riet,  zie  Biet. 
Spaarbanken  zQn  inrichtingen,  waar  min- 
vermogende   burgers    hunne  spaarpenningen 


zelfs  tot  een  gering  bedrag  tegen  matige 
rente  knnnen  beleggen.  Zy  zOn  dus  bOzonder  ge- 
schikt, om  de  geringere  klassen  der  maatschap- 
pQ  tot  werlLzaamheid  en  spaarzaamheid  op  te 
wekken.  BQ  een  goed  beheer  iian  zoodanige 
inrichting  tevens  eenig  voordeel  behalen,  het- 
welk gebezigd  wordt  tot  het  vormen  van  een 
reserve-  of  waarborgfonds.  Men  meent,  dat 
éene  der  eerste  spaarbanken  in  1778  te  Ham- 
burg is  opgericht,  en  in  ons  Vaderland  heeft 
in  deze  eeuw  vooral  de  Maatschapptf  tot  Nut 
van  *t  Algemeen  zich  beUverd,  overal  spaar- 
banken te  doen  verryzen.  Daarenboven  heeft 
men  in  den  laatsten  ^d  maatregelen  genomen 
of  beraamd  om  pott-  en  toiooZspaarbanken op 
te  richten.  —  voorts  heeft  men  hier  en  daar 
spcMfhauem  gevormd,  gewooniy  k  met  het  doel 
in  t0d  van  ruime  verdiensten  gelegenheid  te 
geven  aan  daglooners,  om  iets  ter  z||de  te 
leggen  voor  den  winter. 

Spaoh  (Ludwig  AdolO»  een  beoefenaar  der 
geschiedenis  van  den  Elzas  en  geboren  te 
Straatsburg  den  27sten  September  1800,  werd 
na  het  voleindigen  zyner  studiën  als  huison- 
derwyzer  geplaatst  by  den  Graaf  de  SaimU 
AfOairê  te  Parys ,  vergezelde  hem  naar  Rome 
en  was  er  in  1831—1832  zyn  secretaris  in  het 
Palazzo  Ck>lonna.  Daarop  was  hy  tot  1839 
werkzaam  in  Zwitserland  en  elders  by  het 
ondervrys,  werd  in  1840  archivaris  van  het 
departement  BasRhin,  zag  zich  in  1872  be- 
noemd tot  honorai^  professor  aan  de  universi- 
teit te  Straatsburg  en  overleed  aldaar  den 
16den  Oetober  1879. 

Onder  den  pseudoniem  L<mii  LawUer  schreef 
hy  den  roman:  „Henrl  Farel  (1843, 2  dln)", — 
„Le  nouveau  Candide  (1835,  2  dln)",  —  en 
„Hoger  Manesse  (1849)".  Voorts  leverde  hy 
opstellen  in  de  „Revue  d'Alsace  (1860— 1870) ' 
en  in  onderscheidene  dagbladen  in  den  Elzas, 
alsmede:  „Histoire  de  la  Basse-Alsace  (1858 
en  1860)",  —  „Lettres  sur  les  archives  depar- 
tementales  du  Bas-Rhin  (1861)",  —  en  „Mé- 
langes UUéraires  (1862  - 1869)".  Zy  ne  „Oenvres 
choisies  (1864— 1871)",  waarin  de  „Biographies 
alsaciennes"  werden  opgenomen,  vormen  zyn 
hoofdwerk.  Onder  bovenvermelden  pseudoniem 
vervaardigde  hy  daarenboven  het  oratorium 
„Der  Mfinsterbau  (1865)",  —  „Kalser  Sigis- 
mund  (1866)",  —  „Heinrich  Waser  (1875)", — 
„Dramatische  GtomUlde  aus  Straszburgs  Yer- 
gangenheit  (1876,  2  dln)",  —  en  „Essays 
(1877)". 

zyn  broeder  Sdnard,  geboren  den  20sten 
November  1801,  zag  zich  in  1829  geplaatst  aan 
den  Jardln  des  Plantes  te  Parys,  werd  er 
inspecteur  van  het  botanisch  museum  en  over- 
leed den  18den  Mei  1879.  Hy  schreef:  „Plan- 
tes phanérogames  (1835—1887,  2  dln)",  — 
„Histoire  natureUe  des  végétaux  (1834—1848, 
14  dln)",  —  en  „Choix  des  plantes  nouvelles 
de  FAsie  occidentale  (1842—1851,  5  dln)". 

Spaen  de  Leoq  (Willem  Anne,  baron), 
een  verdienstoiyk  Nederlandsch  geschiedkun- 
dige, geboren  den  26sten  December  1750, 
studeerde  te  Utrecht  in  de  rechten,  werd  in 
1769  burgemeester  van  Elburg,  legde  die  be- 
trekking neder  in  1786,  aanvaardde  haar  nog- 
maals in  1789  en  bekleedde  haar  tot  1795, 
waarna  hy  zich  vestigde  op  zyn  buitenverbiyf 
Bellevue  te  Cleef.  Hy  werd  aldaar  president 
van  het  canton  en  grootmeester  der  wapenen 


682 


SPAEN  DE  LECQ-SPALDINQ. 


yaa  het  koningrOk  HolUnd.  In  1S14  echter 
keerde  hQ  nsar  Nederland  tengi  werd  er 
president  Tmn  den  Hoogen  Baad  van  adel^  lid 
van  de  Eerste  BUuner  der  Staten  Generaal  ens. 
en  overleed  te  ^sGravenhage  den  SOeten  April 
1817.  Van  iQne  geschriften  Termelden  wt|: 
„Yeriiandeling  over  *t  recht  yan  de  Jacht  op 
de  Velnwe  (1784)",  —  „Verhandeling  over  de 
criadneele  ordonnantie  van  Koning  Philips 
in  Gelderland  (1794)'*,  —  «Oordeelkundige 
inleiding  tot  de  historie  van  (Gelderland  (1801— 
1806,  4  dln)'*,  —  „BriefwisaeUng  met  Klnit 
en  van  WQn  over  den  oorsprong  van  *t  ge- 
slacht van  Brederode  (in  het  ^^Hnissittend 
leven)",  —  „Proeve  van  Historie-  en  Oud- 
heidkunde (1805)",  —  „Historie-  en  Oud- 
heidkunde (1805)",  —  „Historie  der  Heeren 
van  Amstel,  van  Uselmonde  en  van  Mjnden 
enz.  (1807)",  —  en  „Historie  van  (Gelderland 
(1815,  1ste  dl)". 

SpagnolettO,  zie  Ribera, 

Spani's  of  iipaki't  noemde  men  voorheen 
de  kern  der  ruiteri)  in  het  Turksche  leger. 
Zy  waren  met  sabel,  lans  en  werpspies 
(<Ut|erid),  later  ook  met  pistolen  en  geweren 
gewapend  en  vormden  een  ongeregelden  hoop, 
die  met  woeste  dapperheid  op  den  vgand 
losstormde,  doch  by  het  mislukken  van  den 
eersten  aanval  in  ordelooze  vlucht  afdeinsde. 
Ook  geeft  men  dien  naam  aan  drie  Fransehe 
kavallerieregimenten,  in  Algéri6  uit  inbo<Hr- 
lingen  gevormd,  maar  op  Europeeechen  voet 
georgantoeerd. 

SpalatiniLS  (Georg),  een  0?erig  bevor- 
deraar der  Hervorming,  geboren  in  1484  te 
Spalt  in  het  bisdom  Eichst^tt,  bezocht  de 
Sebaldusschool  te  Nümberg,  studeerde  in  1499 
en  later  te  Erftart  tegeigk  met  LtUher  in  de 
letteren  en  wQsbegeerte,  werd  in  1502  magis- 
ter te  Wittenberg,  studeerde  daarna  wederom 
te  Erftirt  in  de  rechten  en  in  de  godgeleerdheid, 
werd  in  1507  pastoor  te  Hohenkirchen  bU 
Gotha  en  zag  zich  in  1512  aangesteld  tot 
onderwQzer  van  Jokamn  Friêdrieh,  later  Keur- 
vorst van  Saksen.  Na  dien  tijd  bestuurde  hy 
te  Wittenberg  de  studiën  der  Prinsen  Otio  en 
JBrick  van  Bnmswyk-Lttneburg.  In  1514  be- 
noemde Frêderik  de  Wijtê  hem  tot  zQu  Hof- 
kapellaan, daarna  tot  zQn  geheimschrQver, 
dan  tot  bibliothecaris  aan  de  universiteit  te 
Wittenberg  en  nog  vóór  1517  tot  lEannnnik 
aan  het  GeorgeStift  te  Altenburg.  SpalaHmu 
was  steeds  de  vertrouwde  dienaar  van  den 
Keurvorst,  dien  hQ  naar  bykans  alle  Byksdagen 
vergezelde,  terwyi  hy  hem  achting  en  toegene- 
genheid inboezemde  voor  Lvilier,  Voorts  be- 
noemde Jc^<jm  de  Bettendiffê  hem  in  1525  tot 
leeraar  en  superintendent  van  Altenburg.  In 
1580  begpzf  hy  zich  met  den  Keurvorst  naar  den 
BQksdag  te  Augsburg  en  in  1582  met  Jokanm 
Driêdridk  naar  den  Keurvorstendag  te  Schwein- 
f^irt,  waar  hy  de  Evangelische  leer  verkon- 
digde. Van  1527—1542  was  hy  yverig  werk- 
zaam by  de  regeling  van  de  zaken  der 
Evangelische  Kerk  in  Saksen  en  overleed  te 
Altenburg  den  16den  Januari  1545.  Hy  schreef 
biographieën  van  Fredenk  de  Wijze  en  Jóhan 
de  Beetmkèige,  —  voorts:  „ChristUche  Beligi- 
onshftndel  oder  Beligionssachen",  —  en  eene 
geschiedenis  der  Pausen  en  Keizers  uit  den 
^d  der  Hervorming. 

Spélato,  in  het  Slawisch  8plUy  eene  stad 


en  dIstrIotshoeMplaats  is  DiOmittfi,  i0  i 
vormig  op  een  scUereihuid  en  op  deai 
grond  vaa  eene  naar  het  zuiden  aleh  opeaend» 
baai  der  Adriatische  Zee  gelegoi  en  vrortt 
verdeeld  ia  de  Oude  Stad,  de  Nieawe  Stad 
en  de  Voorsteden.  De  straten  der  eigenigka 
stad  zQn  nanw  en  sleeht  geplaveid  en   de 
huizen  in  Italiaanschen  styi  opgetrokken.  Tot 
de  openbare  plelnea  behooren  er:  liet  Dcms- 
plein   (Piazza  dl  Tempio),  tevens  marktplete, 
en    het  Heerenplein.  Men  vindt  er  talr||ke 
antieke  bouwgewrochten.  De  gelieele  mfanto 
der  Oudstad  was  te  voren  ingenooMu  door  het 
paleis  van  Keizer  DJodtHmmê^  en  daarvan  m 
het  zuid^yk  Aront,  bepaaldelQk  een  porticai, 
ter  lengte  van  125  Ned.  eL  de  voorhal  en  liet 
vestibulum,    bewaard    gebleven.  De   tempel, 
aan  het  vestibulum  grenzende  (het  manaolema 
van  DioeUHatme)y  is  veranderd  ia  de  booft- 
kerk  van  den  heiUgen  JMwme\  deae  heeft 
eene  rotonde  met  eene  middeliyn  van  18  Ned. 
el  en  een  koepel  ter  hoogte  van  26  Ned.  ei, 
benevens  een  grootschen  klokketoren  uit  de 
15de  eeuw.  De  Dom  is  na  het  Pandieoa  te 
Bome  het  best  bewaard  gebleven  BomeJaseh 
bouwgewelf  en  sedert  1876  worden  de  daaraaa 
palende  huizen  weggeruimd.  De  daar  tegen- 
over verresen  tempel  van  AeeUfiae  (Aeecu- 
lapius)  dient  nu  tot  doodkapél,  maar  heviadt 
zich   nog  in  goeden  staat  Daarenboven  s|Pb 
de  overbiyfeelen  der  waterleiding  van  l>i«eb- 
iiemmê  zeer  merkwaardig.  Sp&lato  is  de  zetel 
van  een  lEantongereeht  en  van  eene  arroadis- 
sementsrechtbaak,  van  eene  Kamer  van  koop- 
handel, van  een  bisschop,  van  een  domk^ltfeol 
enz.  Hen  heeft  er  4  Idoosters,  een  biaachoi^ 
peiyk  seminarium,  een  gjrmnasium,  eene  re- 
aalschool,  eene  zeevaartschool  en  ondera^ei- 
dene  andere  inrichtingen  van  onderwfia,  eea 
ziekea-  en  een  vondelingenhuis,  eèn  se^Mnr- 
burg,  een  museum  van  oudhedra  en  ruim  14600 
(als  gemeente  21 000)  inwoners.  Aan  de  ooetayde 
der  stad  verheft  zich  het  fort  GMppi  met  eea 
kruitmagazyn  en  eene  versterkte  kaaeme.  De 
haven  is  eenigermate  verzand,  doch  aan  hsre 
verbetering  wordt  gewerkt  In  1876  verschenen 
er  1756  schepen  met  eene  laadruimte  van 
byna  200000  ton.  Bondom  de  stad  wint  men 
Wyn,  ooft  en  groenten,  —  ook  vervasr^^ 
men  er  rosoglio  en  maraschino,  en  men  he^ 
er    touwslageryen,   zeepjriederyra,  tiehelwer- 
ken,    kalk     en    cementAU>rieken,    looiergen^ 
scheepstimmerwerven,  kustvaart  en  een  levea- 
gen  handel.  Voorts  vindt  men  er  gas,  eene 
volksbank   en  het  aanvangsstation  van  dea 
spoorweg  naar  Siveritz.  —  In  boveavenaM 
Keizeriyk  pal^  hield  JHoeletiamme  zyn  verbl|f 
na  het  verlaten  van  den  troon^  Toen  in  de 
6de  en  7de  eeuw  het  nabygelegen  Salona  ver- 
woest werd,  bouwden  de  inwoners  deser  stad 
nieuwe  woningen  in  den  zetel  van  Dioeküm' 
mu,  en  zoo  ontstond  aldaar  eene  kleine  stad, 
die  aanvankeiyk  Salonae  Palatium,  toen  8pa- 
latium  en  eindeiyk  Sp&lato  genoemd  werd. 
De  voormalige  vestingwerken  ^n  er  nagenoeg 
gesloopt 

Spalding  (Johan  Joachim),  eea  ver&a- 
steiyk  ProtestantBch  godgrteerde,  geboren  éea 
Isten  November  1714  te  Tribsees  in  Zweedse 
Pommeren,  studeerde  te  Bestook  en  Qrettb- 
wald,  werd  in  1749  predikant  te  Tiaasaha  in 
Zweedsch  Pommeren,  in  1757  eerste  predikaat 


SPALDIBTG-SPANHEIM. 


633 


te  Bartb,  in  1654  proost  mh  de  NiooUtit- 
kerk  te  Berltla  en  Inter  ook  consistorUalraad, 
in  welke  betrekking  hif  Overig  werkiaam  wm 
ten  behoeve  yaa  godsdienstige  verlichting, 
totdat  in  1788  het  „Religionsedikr*  in  Pmi- 
sen  hem  noodsaakte,  afttand  te  doen  van  lyn 
leeraarsambt  Hg  overleed  te  Berign  den  26sten 
Blaart  1803.  Van  zQne  geschriften  vermeiden 
wy :  „Die  Bestimmang  des  Menschen  (4de  dmk, 
1754)",  —  „Oedanken  fiber  den  Werth  der 
Geftthle  in  dem  Christenthom  (1761;  5de  druk, 
1785)'\  —  en  „Ueber  die  Nntsbarkeit  des 
Predigtamts  (1772;  2de  dmk,  1778)'*. 

Spalken  noemt  men  planl^es  van  ver- 
schillende afmetingen,  welke  te  voren  bQ 
arm-  en  beenbreuken  geheugd  werden,  om 
den  arm  of  het  been  in  deselfde  honding  te 
doen  blüven.  Later  heeft  men  er  ook  van  leder 
en  van  getah-pert^a  vervaardigd,  doch  ai| 
zyn  thans  na  het  invoeren  van  het  ^fliel-, 
gips-  en  waterglasverband  nagenoeg  geheel  in 
onbruik  gemaakt 

SpaUanzani  (Lazaro),  een  beroemd  na- 
tunronderaoeker,  geboren  den  12den  Joni 
1729  te  Soandiano  in  het  hertogdom  Módena. 
studewde  te  Bologna  in  de  natanrknnde,  werd 
in  1576  professor  te  Beggio,  later  te  Módena 
en  te  Pavia,  doorreisde  Zwitserland,  het 
Oosten  en  een  gedeelte  van  Doitsohland  en 
overleed  den  Uden  Febmari  1798  te  Pavia. 
HQ  leverde  in  1785  in  sOn  geschrift  over  de 
voortplanting  het  proefonderlik  bewfjs  van  de 
bevriMhting  der  eieren  door  het  zaadvocht, 
deelde  de  uitkomsten  mede  van  zyne  naspo- 
ringen  over  de  voortplanting  der  kikvorschen, 
over  de  afgietseldiertjes,  over  een  eigenaardig 
zintnig  der  vledermnizen,  over  de  spüsverte- 
ring  en  den  bloedsomloop  en  beschreef  de 
merkwaardigheden  op  het  gebied  der  natnnr- 
Uike  historie  in  de  door  hem  bezochte  landen, 
van  zOne  geschriften  vermelden  wi|:  ^Opus- 
coli  di  flsica  animale  e  vegetabile  (1780,  2 
dln)**,  —  n^ü^  ^0  doe  Sicilië  ed  in  alonne 
parti  degU  Apennini  (1782,  6  dln)*\  --  en 
„Expériences  ponr  servir  &  Thistoire  de  la 
génération  des  animaox  et  des  plantes  (1786)*'. 

Spandau,  eeoe  als  staatsgevangenis  be- 
ruchte vesting  in  het  Pruisische  district  Pots- 
dam, aan  de  Havel  en  aan  den  mond  van  de 
Spree,  alsmede  aan  den  spoorweg  van  BerlQn 
naar  Hamburg  en  ?an  BerlQn  naar  Lehrte,  is 
de  zetel  van  eene  arrondissementsrechtbank. 
Voorts  heeft  men  er  2  Protestantsche  kerken 
en  éene  R.  Katholieke  kerk,  een  gymnasium, 
eene  militaire  schietschool,  een  stedeltfk  tke- 
kenhuis,  2  hospitalen,  een  militair  lazareth, 
eene  militaire  gevangenis,  eene  druk  bezochte 
paardenmarkt,  veel  scheepvaart  en  met  het 
garnizoen  b0na  81000  inwoners  (1885).  Er 
z)}n  onderscheidene  fabrieken,  en  de  stad  is, 
ter  beveiliging  van  Berlt)o,  met  hare  gedeta- 
cheerde forten  eene  vesting  van  den  eersten 
rang.  In  de  citadel  verheft  zich  de  Jnlinstoren 
met  den  oorlogsschat  van  het  Dnitsche  Byk. 
—  Spandau  is  ^ne  der  oudste  steden  van  de 
Middebnark;  reeds  in  de  Idde  eeuw  verkreeg 
zQ  stedeiyke  rechten,  was  langen  tyd  de 
residentie  der  Keurvorsten  van  Bimndenburg, 
maar  moest  zich  in  1685  overgeven  aan  de 
Zweden.  In  1806  werd  ad  door  de  Franschen 
en  in  1818  wederom  door  de  Pruisen  veroverd. 

Spandaw  (Hajo  Albert),eenveTdien8teli|k 


Nederlandseh  dichter,  geboren  te  Vries  den 
288ten  October  1777,  studeerde  te  Groningen 
en  promoveerde  aldaar  in  de  rechten  in  1799. 
Daarna  werd  hg  secretaris  van  Sappemeeren 
in  1808  van  de  beide  Oldambten  en  in  1811, 
toen  deze  betrekking  verviel,  rechter  van  in- 
structie. Laatstgenoemd  ambt  legde  h0  even- 
wel neder,  vestigde  zich  als  advocaat  te  Gro- 
ningen en  had  eerlang  eene  zoo  drukke 
rechtsiHractSk,  dat  hü  een  professoraat  aan  de 
Groninger  académie  van  de  hand  wees.  In 
1817  werd  htf  griffier  der  Staten  van  Groningen, 
in  1840  lid  van  de  dubbele  Kamer  derStaten- 
Generaal  en  in  1846  raadsheer  in  het  provin- 
ciaal gerechtshof  te  Groningen,  alwaar  hQ  den 
288ten  October  1855  overleed.  Van  zQne  wer- 
ken vermelden  wQ:  „Vriendschap  en  liefde, 
tooneelspel  (1800)**,  —  „Ontmoeting  en  ver- 
geving, tooneelspel  (1801)**,  —  „Gedichten  en 
redevoeringen  (1803)**,  —  „(Gedichten  (1805)**, 

—  „De  vrouwen,  in  4  zangen  (1807 ;  2de 
druk  1812)",  —  „Poëzt)  (1809)**,  —  „Nederlands 
verlossing,  dishteriyke  uitboeaeniing  (1814)*', 

—  „Nederlands  behoud  (1815)'*,  —  „Loflrede 
op  \Vlllem  den  Eerste,  Prins  van  OraioOe 
(1821)",  —  „Hulde  aan  de  nagedachtenis  van 
Graaf  Adolf  van  Nassau  (1827)",  —  „Vrou- 
welQk  schoon,  dichtstuk  (1835)'*,  —  „GMich- 
ten  (1835,  4  dln)",  —  „Nieuwe  verspreide 
Poözll  enz.  (1847)",  —  onderscheidene  Vader- 
landsche  zangen,  van  welke  .  vooral :  „De 
nieuwe  haring"  en  „Neerlands*  roem**  alge- 
meen bekend  zQn,  —  en  een  aantal  bQdragen 
in  tydschriften  en  Jaarboelijes. 

Spanheim.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wtJ: 

l^rieéhrieh  SpanMmy  een  zoon  van  den  doctor 
in  de  godgeleerdheid  Wigamdmt  8p<Mikeim  en 
geboren  te  Amberg  in  de  Boven-Pfalz  den 
Isten  Januari  1600.  HQ  studeerde  te  Heidelberg 
en  te  Genöve,  werd  hnisonderwOzer,  keerde 
naar  Genéve  terug,  bezocht  Parys  en  Enge- 
land en  werd  vervolgens  hoogleeraar  in  de 
wgsbegeerte  en  later  in  de  godge?eerd- 
heid  te  Genéve.  Nadat  hy  onderscheidene  be- 
roepen had  afgewezen,  vertrok  hQ  in  1642 
als  hoogleeraar  naar  Leiden  en  overleed  al- 
daar den  14den  Mei  1649.  Van  i^ne  geschriften 
vermelden  wt|:  „Le  tableau  d'une  princesse 
(2de  druk  onder  gewgzigden  titel,  1643)",  — 
„Le  Boldat  Snédois  (1633)",  —  „Le  Meroure 
Suisse  (1631  enz.)'\  —  „Dubia  evangeliea 
(1634—1639  3  dln)",  —  „(Geneva  restitnta 
(1635)",  —  „Diatribe  historiea  de  origine,  pro- 
gressu  et  sectis  anabaptistarum  (1635)",  —  en 
„Gtograena  theologiae  anabaptisticae  (1649)". 

SuehiH  Spamkeimy  geboren  te  Genéve  in 
1629  en  een  zoon  van  den  voorgaande.  HQ 
studeerde  te  Leiden  en  genoot  er  den  omgang 
van  Ntoolaoê  Bdm$iiu  en  Olaudwe  Salmatmtf 
werd  in  1649  hoogleeraar  in  de  welsprekend- 
heid te  G(enéve,  trad  in  dienst  van  den  Keur* 
vorst  van  de  POslz  en  daarna  in  dien  van  den 
Keurvorst  van  Brandenburg,  die  hem  met  den 
titel  van  vrijheer  tan  SptuUkeim  in  den  adel- 
stand verhielp  nam  op  last  van  dien  Keur- 
vorst, later  Koning  van  Pruisen,  onderschei- 
dene gezantschappen  waar  en  overleed  in 
1710.  Hg  maakte  veel  werk  van  de  penning- 
kunde  en  schreef  het  voortreifel0kwerk:„De 
praestantia  et  usu  numismatum  antiqnorum 
(1654  en  later  bg  herhaUng)". 


084 


SPANHEIM— SPANJE. 


Friêdrieh  SpamMm  Jr,  een  broeder  yao  den 
▼oorgaande  en  sfeboren  te  Genève  den  laten 
Mei  1638.  HQ  stadeerde  te  Leiden  en  werd 
er  artiam  liberaUam  magister,  doch  sette 
vervolgens  zgne  stadiSa  in  de  godgeleerdheid 
voort,  werd  in  1652  proponrat,  in  1655  boog- 
leeraar  te  Heidelberg,  wees  onderscheidene 
aanbiedingen  van  de  hand  en  werd  in  1670 
hoogleeraar  in  de  godgeleerdheid  te  Leiden, 
ontving  hier  in  1684  den  titel  van  professor 
theologiae  primarins  en  overleed  den  18den 
Mei  1701.  Van  zQne  talr0ke  geschriften  ver- 
melden wQ:  „Qeographia  sacra  eoclesiastica 
(1679)*\  —  „Chronulogia  saora  (1683)'*,  — 
„Samma  historiae  ecclesiastioae  (1689)'',  — 
„De  Papa  foemina  inter  Leonem  IV  et  Bene- 
diotnm  IH  (1691)'*,  —  „Historia  imaginnm 
(1680)*',  —  „De  novissimis  circa  res  sacras 
in  Belgio  diseidiis  (1677)",  —  „Dispntationes 
miscellaneae  (1668)",  —  en  „Heylige  men- 
gelschriften  of  verzameling  van  predlkatiCn 
(1729)". 

Spanje  (JBrpofta,  bj)  de  Ouden  ook  Iberië 
en  bO  de  (ïrieken  HupmiS  geheeten,  zie  de 
nevensgaande  kaart),  een  WestEoropeesch 
koningrijk,  beslaat  verreweg  het  grootste  ge- 
deelte van  het  Pyreneesobe  schiereiland  en  ligt 
tosschen  36''1'40^  en  43*»47'40'  N3.  en  9*^'  en 
3^'  O.L.  van  Chreenwicb.  Het  grenst  in  het 
noorden  aan  FrankrQk,  door  de  Pyreneeën  van 
dit  B0k  gescheiden,  aan  de  republiek  Andorra 
en  aan  de  Oolf  van  Bisoaya,  in  het  westen  aan 
den  Atlantischen  Oceaan  en  aan  Portugal,  en 
voor  't  overige  aan  den  Atlantischen  Oceaan 
en  aan  de  Middellandsohe  Zee.  Het  heefteene 
oppervlakte  van  ruim  9000  Q  geogr.  mgi,en 
dit  bedrag  klimt  met  de  Balearisohe  en  Ca- 
narische  Eilanden  (Adyaoentes)  tot  9202^/2  en 
met  de  overseesche  koloniën  tot  14747  Q 
geogr.  mgi.  Het  noordelijkste  punt  van  Spanje 
is  Kaap  de  Yares  in  QaliciS,  —  het  anideiykste 
de  Hermita  de  Santa  Catallna  bQ  Tarifa  en 
het  oostelijkste  Kaap  Creoz.  De  noordelQke 
kust  loopt  voort  in  eene  rechte  lOn  en  vormt 
alleen  tusschen  QQon  en  Aviles  en  tusschen 
Bivadeo  en  Ck>rufia  aaniienltjke  voorgebergten, 
terwijl  de  rotswanden  er  b0na  overal  steil  in 
het  water  afdalen.  De  kust  is  er  alleen  toe- 
gankeigk  by  de  monden  der  rivieren  en  in 
eenige  in  het  land  doordringende  zeearmen 
(rias).  Ook  de  westkust  heeft  er  een  dergelQk 
karakter,  maar  is  veel  toegankelijker,  omdat 
de  achtergrond  der  rias  er  veelal  vlakten 
vormt  Aan  de  zuid-  en  oostkust  daarentegen 
heeft  men  een  groot  aantal  baaien  met  veilige 
havens;  d&ar  heeft  men  de  Oolf  van  Cadix, 
van  Malaga  en  van  Almeria,  alsmede  de  Baai 
van  Cartagena,  —  voorts  aan  de  oostkust  de 
Baai  van  Alicante  en  de  Gk>lf  van  Yalencia. 
De  bodem  van  Spanje  bestaat  iu  het  midden 
des  lands  uit  eene  hoogvlakte,  die  de  gedaante 
heeft  van  een  trapezium  en  eene  uitgebreid- 
heid van  4200  Q  geogr.  m|jl;  z0  is  van  alle 
kanten  door  bergen  omgeven  en  draagt  ook 
zelve  eenige  bergtoppen.  Men  kan  haar  split- 
sen in  een  hoog  noordelijk  en  in  een  wat 
lager  zuidelijk  gedeelte.  Het  eerste  omvat  de 
hoogvlakten  van  Leon  en  OudCastilië,  —  het 
tweede  Nieuw-Castilië,  Estremadura  en  de 
noordeiyke  helft  van  Murcia.  Beide  ztjn  door 
het  Oastiliaansche  Scheidingsgebergte,  van  het 
oost-noordoosten  naar  het  zuid-zuidwesten  ioo- 


pende,    van   elkander  gescheiden.  ZQ  hebben 
eene    westwaartsche  helling,  zoodat  ook  de 
rivieren  deze  richting  volgen,  op  het  noordelOk 
gedeelte  de  Duero,  op  het  zuidelijk  gedeelte 
de    Taag    en    de  Quadalquivir,  en  tosmdien 
laatstgenoemde  twee  verheft  zieh  het  gebeffig:te 
van    Estremadura.  De  hoogvlakte  van  God- 
OastUie  en  Leon  heeft  eene  gemiddelde  hoogte 
van    810,    die  van  ClastUië  en  EstremAdva 
eene  van  783  Ned.  el.  De  vier  heUiBgen  der 
groote  centrale  bergvlakte  hebben  een  zeer 
verschillenden  vorm.  De  steil  in  zee  afdalende 
noordelijke  belling  wordt  gevormd  door  het  Oan- 
tabrlaoh  gebergte,  eene  westwaartsche  voort- 
zetting der  Pyreneeën,  en  is  zeer  smmL  Veel 
broeder  is  de  oostelijke  of  Iberische  h^lfaig, 
die  met  onderscheidene  terrassen  afdaalt  naar 
de    laagvlakte  van  Aragon   en  de  Oolf  van 
Yalencia  en  slechts  hier  en  daar  geléoleeide 
berggevaarten     torscht    Dergeigk    terraaaen 
vindt  men  ook  aan  de  zuideiyke  of  Baetiaeke 
helling,  die  alleen  in  het  oosten  (in  de  pro- 
vincie Murcia  en  Alicante)  de  kost  der  Mld- 
dellandsche    Zee  bereikt  en  voor  *t  overige 
in  de  laagvlakte  van  Neder  Andalosie  en  naar 
de  kusten  van  den  Atlantischen  Oceaan  af- 
daalt Hier  verheft  zich  het  golvend  gebei^te 
der    Siërra    Morena,    dat    boven    de   hoog- 
vlakten van  Nieuw-Castilië  en  Estremadan 
als  eene  niet  zeer  hooge  keten  verrBst  De 
westelijke  of  Lusitaansche  helling,  de  Iweedste 
en  merkwaardigste,  behoort  grootendeels  tot 
Portugal.  In  het  geheel  onderscheidt  men  tb 
Spanje    zes    zelhtandige  gebergten,  namdfk 
de    Pyreneeën,    het    Iberische  geberg^te,  lïet 
Oentraalgebergte  of  het  (^astüiaansche  Schei- 
dingsgebergte,    het    gebergte    van  Eetreaa- 
dura,  het  Mariaansoh  geboefte  en  het  Baetisc^ 
gebergte  (het  gebergte  van  (hanada  met  den 
hoogen  Siërra  Nevadaen  de  nab|j  deMiddei- 
landsche    Zee    gelegene  Alpi^arras).  Nadere 
bijzonderheden  omtrent  die  gebergtmi  a^n  ia 
de  artikelen   Ppwtêêëm,  Caniabritch  €hi$tft€^ 
Sierra  enz.  vermeld.  Tusschen  het  Iberisek 
Oebmrgte  en  de  Pyreneeën  ligt  het  IberiaelM 
laagland  of  het  stroomgebied  van  de  Ebro, 
met  eene  lengte  van  300  en  eene  breedte  rao 
163    Ned.    m|jL  Het  wordt  gesplitst  in  eeae 
noordwestelijke  kleinere  en  eene  zuidooatdtke 
grootere  'afdeeling,  die,  door  bergreeksen  vaa 
elkander    gescheiden,    zich  bQ  Tudela  ver- 
eenigen. Terwijl  het  bovenste  gedeelte  eeae 
eigenltfke    bergvlakte    vormt,  die  zieh  meer 
dan  300  Ned.  el  boven  de  oppervlakte  der  zee 
verheft,  is  het  overig  gedeelte  meer  een  laag- 
land, slechts  een  100  tal  Ned.  el  boven  den 
zeespiegel  gelegen.  Beide  gedeelten  bevatten 
vruchtbare  landen  en  woeste  steppen.  Tuaschea 
het  Baetisch  en  het  Mariaansch  gebergte  heeft 
men  het  Baetisebe  laagland  of  het  stroomge- 
bied van  de  Quadalquivir,  zich  uitstrelckead 
van  het  oost- noordoosten  naar  het  west^said- 
westen  met  eene  lengte  van  330  en  eene  breedte 
van  90  Ned.  m|jl  Ook  deze  heeft  twee  afdee- 
lingen,  namelijk  het  kleine  bekken  vaa  dea 
bovenloop  der  Guadalquivir  en  het  vtjftnaal 
zoo    groote    bekken    van  haren  midden-  en 
benedenloop.  Het  eerste  is  eene  hoogvlakte, 
tot  476  Ned.  el  boven  de  zee  zich  vorhefltoad, 
en  het  laatste  of  Neder-Andalusië  een  laag- 
land, door  de  Xenil  in  twee  ongelijke  stukken 
gesplitst.  Het  oostelijke,  de  Campina  di  Oer- 


SPANJE    EN 


CcïUuMtreirde  Kncydopaedie^'i**  drvik.. 


Maatschappjf  ///.v< 


PORTUGAL. 


Westefflc  o  OosteljTcvrPargs         ^      2        oosugik. 


C/f  COTwicK 


J  3  Spaaje       stdertJ83SU49pnmneim,(mA  iMhurip  r.tLCatuoisdu^  eHJ  ver^ttU,  die,mtO 

üm  Refrabliek       cpde^  kamt  omdervtretpU  haofdplaMitstm  otautemd.  wvrdm,. 

Anaorra        q^  „^  hooDUetters ^«fksdirerav  namui  betrrfrht  deUstorisdte  indftlbtg. 

i  ^  Portugal  vrveofrinSprorutcim^theauf  btI7tUstrictmvmU)eU.vwt  wrOte  drAuortn. 

Ma^txt^J^frtoSantofndeJSit^prerdifchteüandmjeo^.MAfHkn  hekoomv. 


20 


22 


ifr,  Hofterdtr/n . 


BJde  artikeU:  Spanje,  Porlu^al  cii  Anüomi. 


SPANJE. 


6S5 


dova,  ia  eeoe  heayeUchtisfe  rtakte  met  meer 
dan    180    toppen,    bet  westeigke,  de  vlakte 
▼an  Sevilla,  een  laagland,  dat  zich  ner^^s 
hooger  dan  80  Ned.  el  boven  de  oppervlakte 
der  aee  verbeft.  De  bekkens  van  deEbro  en 
Onadalqnivir    zQn    onde  Inbammen  der  aee 
en  alzoo  met  brakke  tertiaire  lagen  gevnld. 
Door  bet  eerste  worden  de  Pyreneeën  met 
hnnne  terrassen  naar  de  zQde  van  CatalonlS 
en  Aragon,  door  bet  tweede  bet  gebergte  van 
Qranada    met    den    Siërra  Nevada  van  bet 
Spaanscbe  boogland  gesebelden.  DePlntoniscbe 
oitbarstingsgesteenten  en  de  ondste  of  primaire 
becinkingen  vervallen  er  eene  belangryke  rol, 
vooral  op  de  aaidwesteigke  belft  van  bet  Scbier- 
eiland,  waar  graniet,  gneis  en  andere  kristaligne 
gesteenten,    leisteen    en  granwak  byna  nlt- 
sloitend    beerscbappQ   voeren,  terwijl  in  de 
noordelQke  belft  de  Jongere  beconkene  gesteen- 
ten   de  overliand   bebben.  lo  de  Pyreneeën 
ecbter  en  langs  de  kast  van  Catalonië  treden 
gneis  en  kristallifne  gesteenten  weder  op  den 
voorgrond.    Van    de  secandaire  bezinkingen 
sgn    de  gesteenten  van   bet  krtjt-,  Jora-  en 
triastydperk  bet  meest  verspreid.  De  krgtvor- 
ming    omvat    namelQk  bet  grootste  gedeelte 
van  de  Cantabriacbe  bergketen,  van  de  ter- 
rassen der  Pyreneeën  en  van  den  noordelQken 
zoom  der  noordelQke  boogvlakte  en  vertoont 
zicb  daarenboven  aan  den  oosteljjken  enzai- 
deltjken  zoom  der  boogvlakten  Tan  OadCas- 
tilië    en    in    bet  westelQk  gedeelte  van  bet 
Oentraalgebergte,  alsmede  in  bet  noord weste- 
lyk  Randgebergte  der  terrassen  vanGranada. 
De  ondere  secandaire  vormingen ,  alsmede  de 
gesteenten  der  steenkolenvorming  vindt  men 
slecbts  bier  en  daar  verstrooid  en  van  gerin- 
gen   omvang.  Niettemin   bezit  Spanje  zalke 
groote  steenkolenbeddingen ,  dat  dit  land  bQ 
eene  beboorigke  ontginning  niet  alleen  genoeg 
steenkolen  zoa  bebben   voor  eigen  gebrnik, 
maar  ook  groote  boeveelheden  zon  kannen 
uitvoeren;  men  beeft  er  vooral  in  Astarië, 
Leon  en  Oad  Castilië.  Eene  verbazend  groote 
uitgebreidbeid  bebben  er  voorts  de  tertiaire 
en  dilnviale  lagen,  die  niet  alleen  verreweg 
bet  grootste  gedeelte  der  beide  centrale  boog- 
vlakten, maar  ook  de  rivierbekkens  van  de 
Ebro,  van  de  Gnadalqnivir,  van  den  midden- 
loop  der  Goadiana  en  van  den  benedenloop 
van    de  Taag  bedekken.  Deze  bezinkingen 
bevatten  veel  zont  Valkanen,  die  sedert  on- 
beageigken    tQd  zyn  uitgedoofd,  vindt  men 
op  enkele  plaatsen ;  maar  zeer  versprdd ,  vooral 
in  de  zaidwesteigke  belft  (btjv.  Estremadora), 
zQn  oude  aitbarstingen  van  verscbillende  por- 
fier- en  groensteensoorten,  wesbalve  er  ook 
vele  vervormde  gesteenten  voorkomen.  Over 
de  ertsen  enz.  van  Spanje  spreken  wQ  later. 
Het  betrekking  tot  de  rivieren  merkt  men 
op,  dat  deze  zicb  gedeeltelQk  spoeden  naar 
den  Atlantisohen  Oceaan  en  gedeelteltfk  naar 
de  Middellandscbe  Zee,  —  en  wel  naar  deze 
laatste  die  van  bet  oosteigk  derdedeel  des 
lands.  De  waterscbeiding  tosscben  die  beide 
deelen  neemt  een  aanvang  op  den  Parameras 
van  Reynosa  aan  den  zaidelQken  zoom  der 
Oantabriscbe    Bergketen,    waar  de  bronnen 
van  de  Ebro  en  van  de  Pisaërga  (welke  zicb 
in  de  Daéro  uitstort)  geen  10  Ned.  mgi  van 
elkander  verwdderd  zt|n,  en  eindigt  bQ  de 
Straat  van  Gibraltar,  voortloopende  over  den 


kam  der  Idnbeda-  en  Paramerasketen  van 
Molina  tot  aan  Muela  de  San  Juan,  voorts 
over  de  boogvlakte  van  Nieaw- Castilië,  over 
den  Sierra  de  Alcaraz  en  bet  gebergte  van 
Segora.  Tot  de  westelQke  belUng,  naar  den 
AtUntiscben  Oceaan  afdalend,  bebooren:  de 
Daéro,  de  Taag,  de  Guadiana  en  de  Goadal- 

2aivir,  en  tot  de  oosteiyke  belling  de  Ebro. 
^nder  de  talrOke  kustrivieren  onderscbeiden 
zicb  die  van  de  noordkust  door  de  eigenscbap, 
dat  zQ  in  weerwil  van  bare  geringe  lengte 
over  baar  benedenloop  bevaarbaar  zQn;  de 
voornaamste  zQn  (van  bet  oosten  naar  bet 
westen  voortsobr|)dend) :  de  Bidassoa,  de  Orria, 
de  De  va,  de  Nervion,  de  Besaya,  de  Nalon, 
de  Navia,  de  Landrone,  de  Mandeo  en  de 
AUones.  De  rivieren  aan  de  westkust  z||n  wel 
is  waar  langer,  maar  meestal  niet  bevaar- 
baar; van  deze  zQn  de  merkwaardigste:  de 
Tambre,  de  üile  en  vooral  de  Minbo.  Aan 
de  zuidkust  vindt  men  vele  rivieren,  docb 
slecbts  éene  van  deze  is  over  baar  beneden- 
loop bevaarbaar,  nameltjk  de  Guadalete ;  daaren- 
boven vermelden  w0 :  de  Odiël  en  de  Tinto, 

—  alsmede  tuascben  de  Straat  van  Gibraltar 
en  Kaap  Palos :  de  Guadiaro,  de  Guadalborce, 
de  Bio  de  Almeria  en  de  Almanzora.  Ook 
de  lange  oostkust  beeft  slecbts  twee  bevaar- 
bare rivieren,  de  Segura  en  de  Llobregrat, 
terwQ]  wQ  er  voorts  noemen:  de  Xucar,  de 
Guadalaviar  (Tnria),  de  MtUares  (Mizares), 
de  Tordera,  de  Ter  en  de  Flavia.  Aansien- 
lyke  meren  beeft  men  er  alleen  aan  de  zoid- 
en  zuidoostkust,  namelijk  de  strandmeren 
Albufera  en  Mar  Menor  en  de  Lagnna  de  la 
Xanda  in  de  nab^beid  van  de  Straat  van  Gi- 
braltar. Tot  de  kleine  meren  bebooren  er:  de 
Laguna  de  la  Nava  btl  Palencia,  berucbt 
wegens  bare  scbadeigke  uitwasemingen,  de 
zontbevattende  Laguna  de  Zonar  in  de  Baeti- 
scbe  Steppe,  alsmede  de  zoute  Laguna  de 
(Hllocanta  aan  de  oostelijke  belling  der  Cen- 
trale Hoogvlakte.  TalrQk  zQn  er  wgders  de 
minerale  bronnen ;  men  telt  er  altbans  1  500, 
maar  van  deze  zQn  slecbs  326  beboorlQk  on- 
derzoekt. Men  beeft  er  koade,  lauwe,  warme 
en  beete.  De  koudste  is  de  zwavelsaline  te 
Loëcbes  in  Nieuw-Castilië  (lö^*  C.)  en  de 
warmste  de  Fnënte  de  Leon  te  Mombuly  in 
Catalonië  (70^  C). 

De  groote  oneffenbeid  van  den  bodem  in 
Spanje  geeft  er  aanleiding  tot  eene  groote 
verscbeidenbeid  van  klimaat.  Men  beeft  er 
drie  klimaatgordels,  nameiyk:  een  midden- 
Europeeseben  of  kouden  gematigden  gordel, 
waartoe  bet  grootste  gedeelte  der  noordkust, 
de  noordelQke  deelen  der  hoogvlakte  van  Leon 
en  Castilië  en  bet  plateau  van  Alava  bebooren, 

—  een  AArikaanschen  of  subtropiscben,  waarop 
Andalusië  tot  aan  den  Siërra  Morena,  Granada, 
de  zuidoostelijke  belft  van  Mnrcia  en  bet  zui- 
delQk  gedeelte  van  Yalencia  zicb  bevinden, 

—  en  een  ZaidEuropeescben  of  warmen  ge- 
matigden gordel,  die  de  overige  gewesten 
omvat.  Op  den  midden-Europeescben  gordel 
bebben  de  kusten  en  lage  Landen  een  zeer 
aangenaam  klimaat,  daar  de  warmte  er  zelfs 
in  den  zomer  zelden  klimt  boven  88^  C.  en 
in  den  winter  zelden  daalt  onder  8°  C,  terwQl 
vorst  en  sneeuw  er  slecbts  gedarende  korte 
tgden  worden  waargenomen.  De  dampkring 
is  er  veelal  vocbtig,  en  vooral  bet  voor-  en 


636 


SPANJE. 


iuy«ar  InreDgen  er  overrloedige  regem.  De 
dalea  bjj  de  noordknat  behooren  tot  de  ge- 
londBte  streken  tmi  Europa.  Een  gekeel  ander 
klimaat  heerscht  op  de  hoogrlakten  yanOod* 
Castilië;  hier  behooren  rortt  en  sneeawboien 
^eeds  in  den  nahetftt  geennins  tot  de  leld- 
zaamheden,  en  gedurende  den  winter  zQn  er 
door  maasa's  sneeuw  de  wegen  wel  eens 
weken  lang  onbruikbaar.  In  het  vooijaar  om- 
sluieren  er  koude  nevels  vaak  dagen  aaneen 
de  Telden,  en  in  den  aomer  heencht  er  eene 
gloeiende  hitte,  die  zelden  door  regen  getem- 
perd wordt  Ook  wordt  er  het  geruisch  van 
den  storm  in  alle  jaargetyden  gehoord.  Eerst 
de  evennachtsstormen  brengen  op  de  hoog- 
vlakte aangenaam  weder.  Van  het  einde  van 
September  tot  aan  November  is  er  de  hemel 
doorgaans  onbewolkt  en  de  velden  kleeden 
zieh  met  Arisch  groen.  Eene  tegenstelling  van 
dit  klimaat,  hetwelk  voor  de  gezondheid  leer 
nadeelig  is,  vormt  dat  der  kust  op  den  Zuid- 
Europeeschen  gordel,  vooral  in  de  rivierdalen 
van  ZuidGalicië,  waar  een  gelijkmatig,  zacht 
knstklimaat  heerscht,  daar  de  gemiddelde 
warmtegraad  van  den  zomer  ongeveer  +  20"^  C. 
en  die  van  den  winter  +  ld""  C.  bedraagt  en 
vorst  en  sneeuw  er  tot  de  zeldzame  versehfln- 
sdea  behooren,  terwyi  regen  en  dauw  er 
veelvuldig  voorkomen.  De  vlakten  en  dalen 
der  zuidoost-  en  oostkusten  hebben  een  kust- 
klimast,  hetwelk  met  dat  van  het  zuiden 
van  Frankryk  overeenkomt,  maar  warmer  is, 
hoewel  de  temperatuur  er  aanmerkelOke  wis- 
selingen vertoont.  Op  den  Aiïrikaanschen  gordel 
van  het  Schiereiland  sgn  in  de  laagvlakten, 
knstgewesten  en  diepe,  dalen  vorst  en  sneeuw 
schier  onbekende  vérsehünselen,  daar  de  ther- 
mometer er  zelden  daalt  tot  8°  C.  De  warmste 
streken  sQu  de  zuidoosteltfke  kusten  tot  aan 
Alicante,  met  de  daaraan  grenzende  vlakten, 
heuvelstreken  en  hoogvlakten  van  Murcia  en 
Oost-Granada.  Veel  gematigder  it|n  de  knst- 
gewesten van  NederAndalosifi.  De  gloeiend 
heete,  allen  plantengroei  verzengende  solano 
(samoem)  teistert  het  meest  de  zuidoostelUke 
kustgewesten.  Voor  het  overige  is  het  klimaat 
in  de  lagere  streken  van  den  Afrikaansehen 
gordel  een  aangenaam  kustklimaat  met  eene 
gemiddelde  temperatuur,  die  zich  tusschen 
4.  24,6''  C.  en  +  12°  C.  beweegt.  De  eigeniyke 
lente  neemt  hier  een  aanvang  in  het  laatst 
van  Februari  en  duurt  aan  de  kust  tot  in 
het  midden  van  Mei,  in  het  binnenland  tot 
in  het  begin  van  Juni.  (Gedurende  den  zomer 
verdroogt  ook  hier  de  plantengroei,  waarna 
de  evennachtsregens  er  eene  tweede  lente 
doen  ontluiken,  £e  echter  niet  zoo  snelvoer- 
btfgaat  als  op  de  hoogvlakte,  maar  door  den 
winter,  het  onaangenaamste  Jaargetyde  dier 
streken,  in  het  eigeniyke  voorjaar  overgaat 
De  vlakten  en  kustgewesten  van  den  Afri- 
kaansehen gordel  hebben  dientengevolge  acht 
maanden  lente  en  vier  maanden  zomer.  In 
de  bergstreek  van  Spaqje  kan  men  vjjf  ge- 
westen onderscheiden,  namelUk  het  laagste 
of  warmste  (tot  800  Ned.  el  met  eene  gemid- 
delde warmte  van  27—17^  C),  de  bergstreek 
(800—1600  Ned.  el  en  16—9''  C),  het  sub- 
alptfnsche  gewest  (1600-2000  Ned.  el  met 
8—4''  C),  het  Alpengewest  (2  000 -2  600  Ned. 
el  met  3-0''  C.)  enhetBneeuwgewest(2600— 
3600  Ned.  el  en  eene  gemiddelde  Jaarl0ksche 


warmte  beneden  O^'C).  In  de  Pyrenecte  viadt 
men  alleen  op  de  Centraal-  en  de  Oostyljk» 
kelen  eeuwige  sneeuw,  en  de  sneenwlQtt  Ugt 
er  aan  de  Spatnsehe  ztfde  ter  koogte  vaa 
2780  Ned.  el.  In  de  Si€rra  Nevad»  viadt  mea 
de  sneeuwlQn  aan  de  noordelijke  helliag  op 
8800  en  aaa  de  zuidel|ke  op  8447  Ned.  «L 

Wegens  het  vemchil  van  klimaat  ea  bodan 
onderscheidt  mea  in  Spanje  vflf  groeige  westaa, 
nameltk  het  noorddükê  met  eene  adddea- 
Europeeeche  flora  (eiken,  benken,  kasla^je- 
boomen,  eben,  ofanboomen,  ooft^  ea  walao- 
tenboomen,  graan  engroentenfOnwtlngaardea 
op  de  gunstigste  plekken),  —  het  etmirmU 
(Alpen-  en  Pyreneeën  planten,  heidaplaateaea 
cystineefo,  thQm  en  andere  lipbloemifea, 
brem,  centaureëo,  distelen,  artemiaiaaooctea, 
naaldboomen,  benevens  altQdgroeae  e&ea  ea 
kastaiUeboomea),  —  het  wêttd^  (ttAOmÊiiêAê, 
in  het  noorden  met  een  hoofdzakelftk  middea- 
Europeeiohen  en  in  het  zuiden  met  een  reeds 
op  Afrika  wtfzendea  plantengroei  (ol0fbooBea, 
oranje-,  vf|ge-  en  amandelboomen,  wflagaar- 
den,  laurieren,  cypreesen,  agave,  ladiseèa 
vtlgen,  dadel-  en  dwergpalmen,  St  Jaaabiood- 
boomen,  cystussoorten  en  myrten,  plstaciasoor- 
ten en  alttfdgroeae  gewassen;  ia  de  beigatieck 
eiken,  kasUiUes,  vlierstruiken,  ooftboomea 
en  Alpcfuweiden),  —  het  oottdifkê  b|  de  lOd- 
dellandsehe  Zee  (Upbloemigen,  barre  steppen, 
boBSchen  van*  altydgroene  eiken  en  deanea, 
olgf-  en  wtingaarden,  moerbezi6n-,  vlfse-  en 
amandelboomen,  perziken-,  abrikozen-  eawsl* 
notenboomen,  tarwe,  mate,  hennep  en  vlas; 
in  het  zuiden  orai^e- en  St  JansbroodbooBea, 
dadel-  en  dwergpalmen,  arti^okken,  aieloeaea 
en  ryst),  —  en  het  tmdei^ke  of  Aflrikaammèê 
gewest,  zich  verheffend  ter  hoogte  van  ean 
streeks  680  Ned.  el  en  zich  ondenoheidend 
door  de  aanwezigheid  van  planten,  die  ia 
Noord-Afrika,  op  Sicilië,  iu  Egypte,  Qjnè, 
Klein- Azië  ena.  te  huis  behowen,  alsaiede 
door  den  verbouw  van  subtropische  en  tro- 
pische gewassen  (suikerriet,  katoen,  bataten, 
ohochenillecaetns  enz.).  Niet  minder  meik- 
waardig  is  er  het  dierenrQk,  dat  behalve  de 
gewone  soorten,  die  elders  in  Europa  op  der- 
gelijke breedte  worden  aangetroffen,  onder- 
scheidene vertegenwoordigers  bevat  vaa  de 
fisuna  van  AfHka,  ja,  zelft  van  dea  Levaat 
en  van  de  binnenlanden  van  Azië.  De  Jftav- 
pêÊtcke  gordel,  in  het  algemeen  overeenkomeade 
met  het  midden-Europeesche  groeigewest»  on- 
derscheidt rich  door  midden-Europeesehe  dierea 
(wolf,  sneeuwhaas,  gems,  wilde  kat,  steen- 
bok, baardgier,  aaagier^enc).  De  wnddemtii 
of  suid-Europeesche  gordel,  het  eentrale,  wa- 
telQke  en  oostelQke  groeigeweet  omvattead, 
bezit  eene  bonte  mengeling  van  Europeeeehe 
en  Afrikaansche  dieren  (pimther,  lynx,  goaet- 
kat,  ichneumon,  zuidelike  gieren,  adelaar- 
en  valkensoorten,  kllmvogels,  vele  vliadeis, 
schorpioenen  ens.).  De  gnidd^ke  of  AfHkaan- 
sche  gordel  elndeltfk  telt  vele  Afrikaanache 
dieren  (apen,  tamme  dromedarissen,  AfHkaaa- 
sche  vo^ls,  kameelen  enz.),  benevens  andere, 
die  ook  elders  in  het  zuiden  van  Eoropa  ot 
uitsluitend  in  SpaiOe  voorkomen.  Tot  deze 
laatste  behooren  de  Spaansche  steenbok  op 
den  Siërra  Nevada,  de  Spaansche  haas,  de 
flamingo  enz. 

De  bevolking  van  Spanje  met  de  Adyaeentes 


SPANJE. 


687 


beliep  bQ  het  eiode  van  1888  raim  17  miUioen 
lieleo.  In  de  NoordAMkaantche  beiüüngen 
bevonden  sich  yoorts  nog  2476  Spanjaarden. 
De    bereiking    is  er  van   1821—1870  Jaar- 
lykB  met  0,9%  toegenomen.  In  den  nienweren 
t^  was  de  landrerhniiing  uit  Spai^e,  vooral 
naar  Zoid- Amerika  en  de  Spaanache  Koloniën, 
niet  gering.  Volgens  het  verschil  van  stammen 
en  talen  verdeelt  men  de  Spaansche  bevolking 
in  Castilianen,  Lemosiniërs  (Cataioniers,  Va- 
lencianen  en  bewoners  der  Balearische  Eilan- 
den), Galieiers  en  Basken.  Tot  de  Castiliaan- 
eche  bevolking  worden  ook  de  bewoners  van 
Mnroia  en  Andalnsie  gerekend,  hoewel  dese 
gedeelteltfk    van  Arahischen  oorsprong  sQn. 
Eechtstreeksche    nakomelingen    der   Mooren 
(Morisken,  Modeljaren)  vindt  men  alleen  in 
de  Alpi^arras  en  in  de  omstreken  van  Valeneia. 
In  de  inideltfke  ea  middengewesten  syn  vele 
gesetene  of  rondzwervende  Zigeuners,  en  in 
het    gebergte    der  provinciën  Salamanca  en 
2«amora  heeft  men  nog  overblOftelen  der  al- 
oude   Qothische  bevolking.  De  heerschende 
taal  is  er  het  CastiUaansch.  In  Qaipuscoa, 
Biacaya,  Alava  en  een  gedeelte  van  Navarre 
wordt    Baskisch,   in  Catakmië  en  Valeneia 
Lemostfnsch  (op  het  Provencaalsch  geltfkend) 
gesproken.  Dsar  tot  aan  den  Jongsten  tQd  in 
Spanje  de  B.  Katholieke  godsdienst  deeenige 
wettig  erkende  godsdienst  en   ieder  andere 
eeredienst    eigenlek    verboden  was,  hebben 
wQ    geene    nanwkenrige    opgaven    van  het 
aantal  niet  B.  Katholieken  aldaar.  Men  schat 
er  echter  het  aantal  Protestanten  op  10  000  en 
het  aantal  Israëlieten  op  5000.  In  het  alge- 
meen zt|n  de  Spanjaarden  welgemaakt  van 
lichaam,  middelmatig  van  lengte,  mager  en 
donker  van  haar.  De  vrouwen  onderscheiden 
er  zich  door  den  gloed  harer  oogen  en  door 
eene  ongemeene  bevalligheid ;  zy  ontwikkelen 
zich  vroeg,  maar  zQn  ook  zeer  spoedig  oud. 
De  Spanjaard  is  beraden,  matig,  moedig  en 
trotsch,  maar  tevens  wraakzuchtig,  dweepiriek 
en  traag.  Het  nationaal  gewaad  der  mannen 
is  de  ruime  Spaansche  mantel  (eapa)  en  dat 
der  vrouwen  de  mantilla,  die  met  een  kam 
op   het  hoofd  bevestigd  en  op  de  borst  over 
elkander  geslagen  wordt  De  kleur  der  klee- 
ding is  er  in  het  algemeen  zwart;  doch  de 
kleederdracht  is  er  in  de  onderscheidene  pro- 
vinciën zeer  verschillend.  Voorts  voegen  zich 
de    hoogere  standen  tegenwoordig  naar  de 
Fransche  mode.  De  voornaamste  vermaken 
aQu  er  de  daus,  vergezeld  van  gezang  of  van 
castagnetten,  van  de  tambouryn  en  guitare, 
en  de  stierengevechten. 

Landbouw  is  in  Spanje  de  hoofdbron  der 
volkswelvaart;  toch  bevindt  er  zich  dat  be- 
drQf  nog  op  een  zeer  lagen  trap  van  ontwik- 
keling. De  ongemeen  welige  grond  wordt  er 
wegens  de  hooge  lasten  in  vele  streken  zoo- 
veel mogeiyk  uitgeput,  zonder  dat  men  er 
zorg  draagt  voor  eene  behoorlOke  bemesting, 
en  ook  de  landbouwwerktuigen  en  de  wyne 
van  bewerking  laten  er  veel  te  wenschen 
over.  In  het  begin  onzer  eeuw  was  nog  een 
groot  gedeelte  van  den  grond  inhetbeaitvan 
de  doode  hand,  namelOk  van  de  geesteltikheid, 
de  gemeenten,  de  gestichten  van  weldadigheid 
en  den  Staat  De  verkoop  der  KerkelVke 
goederen  werd  reeds  in  1820  en  1841  veror- 
4end  en  bevestigd  door  de  wet  van  1  Mei 


1856,  die  alle  bezittingen  en  pachten  der 
doode  hand  verkoopbaar  stelt  De  landbouwers 
zQn  persoonlek  vii)  en  hebben  gedeeltelOk 
hunne  landen  in  bezit,  gedeeltel(|k  in  erfpacht. 
De  voortbrengende  bodem  strekt  zich  uit  over 
60,6%  der  oppervlakte,  zoodat  89,4%  tot  de 
woeste  gronden  behooren.  Men  heeft  er  ruim 
26%  bouwland  en  tuinen,  byna  8%  wQn- 
gaarden,  l,7*'/o  oltffgaarden,  bQua  14''/o  wei- 
land en  ruim  IQ^/o  bosch.  De  grond  heeft 
er  in  den  regel  slechts  eene  kunstmatige  be- 
sproeiing -  noodig,  en  de  hiertoe  dienende  in- 
richtingen ^n  er  op  enkele  plaatsen  op  groote 
schaal  aangebracht.  De  grond  is  het  best  be- 
bouwd in  de  provinciën  Palencia,  Pontevedra, 
Corufta,  Valladolid  en  Baroelona,  —  én  het 
slechtst  in  de  provinciën  Oviédo,  Huélva, 
Almeria  en  Santander.  De  Spaansche  land- 
bouwkundigen onderscheiden  er  de  gewesten 
van  het  suikerriet,  van  den  oranje-  en  oiyf- 
boom,  van  den  wfjnstok,  van  de  granen,  van 
de  wei-  en  hooilanden  en  van  de  heidevelden. 
De  graanbouw  is  er  vooral  van  belang  in  de 
vlakten  van  Oud-  en  Nieuw  Castilië,  Leon 
en  het  bekken  der  Quadalquivir;  men  schat 
er  de  jaarlQksche  opbrengst  op  90  millioen 
Ned.  mud.  Hoofdsakeiyk  wordt  er  tarwe  ver- 
bouwd, —  voorts  rogge  en  gerst  in  de  noor- 
delflke  en  maYs  in  de  zuidelflke  provinciën. 
VE^dders  teelt  men  er  r||st ,  aardappelen ,  erwten, 
boenen ,  groenten ,  Spaansche  peper ,  tomaten , 
watermeloenen,  slangaugnrken,  kalebassen, 
bataten,  aardnoten,  hennep,  vlas,  meekrap, 
saffraan,  zoethout,  suikerriet  enz.  terwïl 
espartogras  er  ten  behoeve  der  papierfsbricade 
in  groote  hoeveelheid  naar  Engeland  wordt 
uitgevoerd.  Verbazend  groot  is  de  hoeveelheid 
zuideltlke  vruchten,  die  er  geoogst  en  voor 
een  groot  gedeelte  uitgevoerd  worden,  vooral 
oranje-appelen,  citroenen  en  amandelen.  De 
oltfgaMden  leveren  er  in  een  gunstig  jaar 
ongeveer  2Vi  millioen  Ned.  vaten  oiyvenolie. 
In  de  laatste  jaren  vooral  heeft  men  er  zich 
toegelegd  op  den  verbouw  van  cacahuetes  of 
mani,  eene  pistaciasoort,  welke  eene  goed- 
keope  en  vi^  goede  olie  oplevert.  De  w0n- 
opbrengst  bedrugt  er  jaarl^ks  omstreeks  20 
millioen  Ned.  vaten,  waarvan  2  milHoen  wordt 
uitgevoerd  (zie  onder  8paam$ohê  wijn&m).  Ein- 
deiyk  vormen  zoowel  versche  druiven  als 
roz0nen  belangr||ke  uitvoerartikelen.  Van  groot 
belang  is  er  tevens  de  veeteelt  In  1866  telde 
men  in  Spanje  680000  paarden,  1800000  ezels, 
ruim  1  millioen  muildieren,  8  millioen  runderen, 
22  Vs  millioen  schapen,  4>/3  millioen  zwQnen 
en  4Vi  millioen  geiten.  De  weleer  vermaarde 
paardenfokkerg  begint  er  na  een  lang  tQdperk 
van  verval  op  nieuw  te  bloeien;  de  beste 
paarden  zQn  de  Andaluslsche  en  daarna  die 
van  Cordova.  Wilde  stieren,  ten  behoeve  van 
de  stierengevechten,  heeft  men  vooral  in  de 
bergstreek,  bepaaldelQk  in  Navarre,  in  den 
Siërra  Guadarnma,  in  den  Siërra  Morena  en 
aan  de  Quadalquivir.  De  tamme  runderen  zQn 
er  niet  zeer  groot,  maar  sterk  en  goed  ge- 
bouwd; de  beste  soorten  houdt  men  in  de 
noordeiyke  provinciën,  waar  mea  ook  boter 
en  kaas  bereidt.  De  Spaansche  schapenfokkerU, 
te  voren  eene  bron  van  rUke  inkomsten,  is 
wegens  veranderde  omstandigheden  in  een 
,kw|nenden  toestand,  en  de  opbrengst  van 
woL,  in  1850  nog  geschat  op  40  millioen  Ned. 


688 


SPANJE. 


pond,  was  in  1865  tot  de  helft  van  dat  be- 
drag gedaald.  Van  de  iw0neii-  en  geitenvellen 
Ter?aardigt  men  er  hoofdiakellk  wtjniakken. 
De  hoenderteelt  heeft  er  een  aanmerkeigkea 
omvang  en  de  ilfdeteelt  detgelüka ;  Jaariyka 
wint  men  er  ongeveer  l'^  miUioen Ned. pond 
eocons.  Ook  de  ohocheniUeteelt  Tindt  er  rele 
bevorderaars.  De  Jacht  en  TisscberU  sQn  er 
volkomen  vr0,  en  de  laatste  wordt  op  de 
knst  met  goed  gevolg  gedreven.  De  boschcnl- 
tanr  bevindt  er  zich  op  eene  lage  trap,  hoe- 
wel vooral  CataloniS  mimschoots  met  wonden 
geiegend  is.  De  knrkeiken  leveren  er  eene 
groote  hoeveelheid  knrkplaten,  die  tot  kurken 
worden  versneden.  Voorts  haalt  men  er  nit 
de  bosschen  somakschors,  eetbare  eikels,  kas- 
tanjes, artsenQgewassen  enz. 

De  bodem  van  Spaqje  bevat  een  groeten 
r0kdom  van  metalen  en  ertsen,  maardemQn- 
ontginning  is  er  nog  zeer  gebrekkig.  Deze 
laatste  is  ondergeschikt  aan  het  ministerie 
voor  Volkswelvaart  Volgens  de  wet  van  6 
JnU  1869  is  het  land  verdeeld  in  17  mifa- 
diiMcten,  en  ieder  van  deze  bevindt  zich 
onder  het  toezicht  van  een  Koninklüken  m|;n- 
ingenienr,  —  voorts  heeft  men  te  Madrid  een 
opperbestnnr  voor  de  münen,  alsmede  eene 
Koninkiyke  mifnschool  en  eene  practische 
sehool  te  Almaden.  Volgens  die  wet  behoort 
de  ontginning  der  kwikzUvermt|nen  van  Al- 
maden en  Almadenejos,  van  de  kopermünen 
van  Blo  Hnto,  van  de  loodmijnen  van  Linares 
en  Falset  en  van  onderscheidene  andere  mOnen 
voor  altoos  aan  den  Staat,  alsmede  die  van 
de  zontmOnen,  met  nitzondering  van  die  der 
Baskische  provinei6n.  Door  geldnood  echter 
heeft  de  Staat  zich  in  de  laatste  Jaren  genood- 
zaakt gezien,  van  de  meeste  der  m^nen  af- 
stand te  doen,  zoodat  thans  alleen  de  kwikzil- 
vermanen  van  Almaden  eneenige  zoutgroeven 
ztfn  eigendom  zQn.  Men  schat  er  het  aantal 
münen  op  ongeveer  6000.  By  het  winnen  van 
metalen  en  ertsen  waren  in  mimSOOOmOnen 
46000  werklieden  bezig;  men  verkreeg  daar- 
door groote  hoeveelheden  zilver,  kwikzilver, 
0zer,  koper,  lood,  zink,  steenkolen,  zont, 
broinsteen  en  zwavel,  terwyi  tevens  eene 
aanzienlOke  massa  erts  wordt  uitgevoerd.  In 
verschillende  provinciën  heeft  men  zoutgroeven, 
en  de  vennaarde  berg  van  klipzout  bü  Cardona 
behoort  aan  het  hertogelQk  Huis  van  Kêd^ma 
OêU,  Ook  wordt  er  asphalt,  antimoninm,  pot- 
lood, petroleum,  naphta  en  phosphorus  ge- 
wonnen. 

De  Spaansche  nQverheid  bekleedt  nog  geens- 
zins den  rang,  die  haar  in  verband  met  hare 
rQke  hulpbronnen  toekomt,  maar  heeft  zich 
toch  in  de  laatste  Jaren  met  kracht  ontwik- 
keld en  behoeft  in  sommige  takken,  vooral 
in  de  katoenspinnery  en  weverQ,  in  het  ver- 
vaardigen van  papier,  zeep,  leder  en  me- 
talen voorwerpen,  niet  onder  te  doen  voor 
die  der  overige  Éuropeesche  B||ken,  zooab 
blOkt  uit  den  toenemenden  uitvoer  van  voort- 
brengselen der  Spaansche  nOverheid.  Deze 
bloeit  het  meest  in  de  provinciën  Barcelona, 
Gerona,  Tarragona,  Guipuzcoa  en  Biscaya,— 
voorts  in  Valencia,  Murcia,  Almeria,  Gra- 
nada,  Sevilla,  Malaga,  Galicië,  Asturië,  San- 
tander, Madrid  en  Ciudad  BeaL  Vooral  wordt 
er  veel  staa^jaer  geleverd,  en  tfzergieteryei^ 
bevinden  zich  inzonderheid  te  Barcelona,  Malaga 


en  Bilbao.  Vermaard  zUn  desabelkltogezTU 
Toledo,  en  men  heeft  eene  groote  ftbriskTU 
gegoten  tfzeren  voorwerpen,  ook  van  ksaoi- 
aea,  te  Trubio  (Oviédo).  Voorwerpen  via  ko- 
per, lood  en  messing  worden  vervaardigd  te 
San  Jnan  de  Alcaraz(Alba6eteX  bronzen  toqt- 
vrerpen  te  Sevilla,  Baroelona  en  Eibar  (Oii- 
puncoa),  en  machines  te  Baroelona  (i  giosto 
fisbrieken),  Sevilla  en  Malaga.  W|fden  ver 
melden  wQ  de  scheepstimmer  werven  te  Biiw- 
lona,  Cartagena,  Cadix  en  Santander,  de  fi- 
brieken  van  heel-  en  natuurkundige  iutn- 
meuten  te  Madrid,  van  mnztekiastmneatei 
te  Baroelona,  Sevilla,  Saragossa  en  VsUido 
lid,  —  in  het  byzonder  vanguitaresteMiras 
en  van  strQkinstrumenten  te  Palma,  —  pow- 
leinfisbriekM^  pottebakkertjen,  teKelbskke- 
rtfen,  cement£i^rieken,  glasblasergen  ea  kor- 
kenfabrieken.  De  zffdeteelt  is  er  in  den  UatBtOk 
tyd  door  de  ziekte  der  zUdewormen  assaer 
kelQk  verminderd,  maar  toch  in  de  pro- 
vinciën Murcia  en  Valencia  nog  altfd  itn 
veel  belang.  De  wolweverQ  heeft  voorsl  kano 
zetel  in  Catalonië,  en  de  katoeanQverheid  «(- 
wikkelde  zich  in  SpaiOe  zeer  voonpoedig. 
Voorts  heeft  men  er  finnen-  en  eqiartoiiefe- 
rtfen,  kant-  en  schoenmakerQen,  pspM- 
brieken  (in  1877  ten  getale  van  38),  suikemÜBa 
derQen,  ohocoladeCabrieken,  &briekra  m 
ingelegde  vruchten,  brandewQnstoker|eB,  li- 
keur-,  kaarsen-  en  sigarenfitbrieken  ens.  Ook 
zUn  de  banden  der  ny verheid  er  zooveel  ••- 
geiyk  losgemaakt,  terwyi  men  in  den  JosgÉBi 
tyd  door  tentoonstellingen,  door  het  sdektei 
van  technische  scholen  enz.  veel  gedaankaet 
om  haar  te  bevorderen. 

Spanje  is  voor  den  wereldhandel  oageaM 
gunstig  gelegen.  De  Spaansche  handel,  tB 
voren  de  aaazieniykste  der  geheele  wenU, 
heeft  echter  door  buiten-  en  binnealaadiek 
oorlogen,  door  verwaarloozing  Fan  denitsv- 
lyke  hulpbronnen  des  lands,  door  den  M 
der  Amerikaansche  Koloniën  en  door  t» 
bekrompen  verbodstelsel  (in  de  dagen  fsski 
absolute  Koningschap)  veel  geleden.  Inmiddeh 
is  in  de  laatste  50  Jaren  de  toestand  ssoaer- 
keiyk  verbeterd.  Het  middenpuntvaadeobiB- 


nenlandschen  handel  is  Madrid,  ._ 
volgen  Valladolid,  Palracia,  Burgos,  Ofiédo, 
Vittoria,  Saragossa  en  Granada.  Dese  hasdel 
gaat  gebogen  onder  den  druk  van  de  verte* 
ringbelasting.  Met  betrekking  tot  den  tffi 
tenlandschen  handel  is  Spanje  in  eenige  tol- 
gewesten  verdeeld,  en  ieder  van  deie  keeft 
een  afzonderiyk  tarief,  terwyi  de  Noord-Afri 
kaansche  havens  vry  havens  zyn.  Dietsrieves 
zyn  door  handels-  en  scheepvaartverdiages 
verlaagd,  maar  niet  voldoende,  omdstde 
schatkLt  de  opbrengst  der  invoerréchten  drir 
gend  behoeft  Zelfr  is  in  het  nieuwe  tanv 
van  1  Augustus  1877  het  invoerrecht  op  vtf* 
schillende  waren  van  1  tot  ^%  verhoogd.  De 
waarde  van  den  invoer  bedroegin  1884omatreekf 
780  en  die  van  den  uitvoer  619  milUoei 
peseta's  (ieder  van  48  cents).  —  Voorde 
scheepvaart  heeft  Spanje  56  havens  san  d^ 
Atlantischen  Oceaan  en  60  aan  de  Hiddei' 
landsche  Zee.  Vele  van  deze  zyn  of  wofdes 
aanmerkeiyk  verbeterd,  en  men  heeft  op  d^ 
kust  meer  dan  100  vuurtorens.  In  1884  tel^ 
de  handelsvloot  in  Spai^e  1 902  sehepen  enond^ 
deze  426  stoombooten.  De  binnenvaart  hsm 


SPANJK 


63» 


in  Spai^e  niet  veel  te  beteekenen,  daar  alleen 
de  £bro  bf)  boegen  waterstand  bevaarbaar  is, 
't  geen  bO  eenige  andere  rivieren  sleebts  van 
l^eetten  gezegd  kan  worden.  Van  de  kanalen 
rermelden  wQ  bet  reeds  onder  Kard  V  be- 
gonnen Keizerskanaal,  dat  100  Ned.  myi  bing, 
3  V4de  Ned.  el  diep  en  aan  de  oppervlakte  23  Va 
Ned.  el  breed  is  en  ook  tot  besproeiing  dient. 
In  de  18de  eenw  werden  het  Castiliaanscbe 
Kanaal,  bet  Manzanareekanaal  en  bet  Don 
Garloskanaal  gegraven,  —  in  deze  eeuw  het 
Ooadarramakanaal  en  het  Morclakanaal,  ter- 
wyi  voorts  eene  maatschappD  zich  gewaagd 
heeft  aan  het  kanaliseeren  van  de  Ebro  bf) 
Saragossa.  De  eerste  spoorweg,  vanBarcelona 
naar  Mataro,  werd  er  in  1848  geopend,  en  in 
1886  was  er  het  spoorwegnet  aangegroeid  tot 
eene  lengte  van  9 185  Ned.  myi.  De  voor- 
naamste spoorwegen  zUn  er:  de  noorderspoor- 
weg van  Madrid  over  Valladolid,  Burgos,  San 
Bebastian  en  Imn  naar  de  Fransche  grenzen, 
met  een  paar  zytakken,  —  de  Qalicische  of 
Noordwesterspoorweg,  van  welken  de  10n 
Palencia— Leon— Branuélos  geopend  is,  —  de 
spoorweg  van  Tadela  naar  Bilbao,  —  die  van 
Saragossa  naar  Pamplona,  —  die  van  Madrid 
over  Saragossa  naar  Barcelona,  —  en  die  van 
Madrid  naar  Alicante,  welke  beide  laatste 
door  een  knstspoorweg  verbonden  zyn.  £r 
bestaan  paardenspoorwegen  te  Madrid,  Bar- 
celona en  Yalencia-Grao,  en  men  heeft  tevens 
in  den  laatsten  tQd  aan  de  verbetering  der  ge- 
wone wegen  groote  sommen  besteed.  £r  z|{n 
923  telegna&tations  en  1 712  postkantoren  die 
in  1884  ruim  118  millioen  brieven,  briefkaarten 
en  monsters  bezorgden.  Men  beeft  er  stoom- 
bootverbindingen  van  de  voornaamste  haven- 
plaatsen  onderling,  alsmede  van  deze  met  die 
van  het  buitenland,  inzonderheid  met  Mar- 
seille.  Bordeaux,  Gibraltar,  Liverpool,  Lon- 
den, Lissabon,  Porto,  Havana,  Puerto  Bico, 
Tenerüfe  enz.  Het  ontbreekt  er  voorts  niet 
aan  Kamers  van  koophandel,  handelsscholen, 
handelsrechtbanken,  beurzen,  handels-  en  cre- 
dietbanken,  beroemde  Jaarmarkten  enz. 

De  algemeene  ontwikkeling  des  verstands 
bevindt  zich  in  Spanje  op  eene  lage  trap, 
want  het  onderwfls  was  er  tot  1808  uitsluitend 
in  handen  der  geestelOkheid  en  ook  na  dien  tyd 
zocht  deze  laatste  zich  zooveel  mogelflk  in  bet 
bezit  daarvan  te  handhaven.  De  Staatsuitgaven 
voor  onderwtfs  z0n  ook  nu  nog  betrekkeltf k  zeer 
gering,  terwpl  de  zorg  daarvoor  hoofdzakeigk 
overgelaten  is  aan  de  gemeenten  en  aan  de  huis- 
gezinnen. Toch  heeft  het  toezicht  van  den  Staat 
op  het  onderwQs  reeds  een  gunstigen  invloed  ge- 
had. Immers  terwQl  in  1797  het  aantal  school- 
gaande kinderen  nog  geen  400  000  bedroeg,  was 
dit  in  1848  reeds  geklommen  tot  meer  dan  een 
millioen.  Niettemin  bleek  het  bQ  de  volkstel- 
ling van  1860,  dat  in  Spanje  ongeveer  12  mil- 
lioen mannen  en  vrouwen  gevonden  werden, 
die  niet  konden  lezen  of  schaven.  B|{  de 
volkstelling  van  1877  bleek,  dat  24%  der  be- 
volking ervaren  was  in  het  lezen  en  schr0ven, 
dat  3>/»%  alleen  kon  lezen  en  dat  I2^k% 
niet  lezen  of  schryven  kon.  Volgens  de 
wet  van  28  Augustus  1850  heeft  men  er 
lager,  middelbaar  en  hooger  onderwys.  In 
1878  had  men  ten  behoeve  van  het  eerste 
29 138  scholen,  bezocht  door  ruim  1 633  000 
leerlingen.  Voorts  zyn  er  44  kweekscholen  van 


onderwyzers.  Het  middelbaar  onderwys  telde 
er  in  1872  ruim  60  „institutos**  met  ze^arigen 
cursus,  de  plaats  der  voormalige  Latynsche 
scholen  vervangend,  met  30000  leerlingen, 
alsmede  een  aantal  „colegios".  Men  heeft  er 
tien  universiteiten,  nameiyk:  te  Madrid,  Bar- 
celona, Granada,  flalamancji,  Sevilla,  Valen- 
cia,  Saragossa,  Santiago,  Valladolid  en  Oviédo. 
Te  zamen  tellen  zy  414  hoogleeraren  en  om- 
streeks 15000  studenten;  die  te  Madrid  heeft 
76  hoogleeraren  en  6496  studenten.  Wyders 
heeft  men  er  technische  scholen  voor  bouw- 
kunde, voor  handel  en  nyverheid  en  voor  in- 
genieurs, —  vakscholen,  zooals  de  godgeleerde 
seminaria,  de  veeartsenyscholen,  de  school 
voor  diplomatie,  de  ambacht-,  zeevaart-  en 
landbouwscholen,  de  scholen  voor  schoone 
kunsten,  onderscheidene  militaire  scholen,  enz. 
Daarenboven  heeft  men  er  negen  academiën, 
onderscheidene  openbare  b^keryen,  van 
welke  de  Nationale  boekery  te  Madrid  en 
die  van  het  Escuriaal  vermelding  ver- 
dienen, —  een  aantal  kunstverzamelingen, 
zooals  de  Koninkiyke  wapenkamer,  het  Ko- 
ninkiyk  kabinet  van  munten  en  oudheden, 
het  Koninkiyk  museum  voor  schilderyen  en 
beeldhouwwerken  en  het  museum  voor  na- 
tuuriyke  historie,  alle  te  Madrid,  een  astro- 
nomisch-meteorologisch  observatorium  aldaar, 
botanische  tuinen  te  Madrid  en  te  Valencia 
enz.  Verbazend  groot  eindeiyk  is  er  het  aantal 
instellingen  van  weldadigheid. 

De  tegenwoordige  grondwet  van  Spanje  ia 
die  van  30  Juni  1876.  Volgens  deze  bestaat 
er  eene  beperkte  monarchie  onder  het  Huia 
Bowrhon,  Vrouweiyke  afstammelingen  uit  de 
naaste  lyn  zyn  gerechtigd  tot  de  troonopvolging, 
doch  ook  in  zoodanige  lyn  gaat  de  jongere 
prins  voor  de  oudere  prinses.  Het  beiyden  van 
den  B.  Katholieken  godsdienst  is  daarby  een 
vereischte.  De  meerderjarigheid  van  den  troon- 
opvolger is  bepaald  op  het  16de  leven^aar,. 
en  by  mindeidarigheid  neemt  een  regentschap 
het  bewind  in  handen.  De  onlangs  (1885) 
overleden  Koning  was  Alfonnu  XII^  een  zoon 
van  Koningin  lêobeUa,  geboren  den  28sten 
November  1857  en  gekroond  den  30sten  De- 
cember 1874.  Hy  werd  opgevolgd  door  zyne 
gemalin  Maria  Chruüma  als  regentes.  De 
Koning  oefent  de  wetgevende  macht  uit  met 
de  Cortes,  welke  verdeeld  zyn  In  twee  Ka- 
mers, de  Senaat  en  het  Congres  van  Afge- 
vaardigden. De  Senaat  is  samengesteld  uit 
Senatoren,  die  er  rechtens  zitting  hebben,  uit 
Senatoren,  die  door  de  Kroon  voor  levenslang 
benoemd  worden,  en  uit  Senatoren,  die  door 
staatsUehamen  of  hoogst  aangesUgenen  in  de 
belasting  gekozen  worden  en  telkens  na  5  jaar 
voor  de  helft  aftreden.  Tot  de  Senatoren  van 
rechtswege  behooren :  de  meerderjarige  zonen 
van  den  Koning  en  van  den  Kroonprins,  de 
Qrandes  van  Spaivje,  die  een  jaariyksch  inko- 
men hebben  van  60  000  peseitas,  de  kapitein- 
generaals van  het  leger  en  de  admiraals  van 
de  vloot,  de  aartsbisschoppen,  de  voorzitters 
van  den  Staatsraad,  van  het  Hooggerechtshof, 
van  de  Rekenkamer,  alsmede  van  het  Comité 
van  Oorlog  en  van  dat  van  Marine,  zoodra  deze 
2  jaar  dat  ambt  hebben  waargenomen.  De  Se- 
natoren, die  door  den  Koning  benoemd  of 
door  StaatsUehamen  of  hoogstaangeslagenen 
gekozen  worden,  moeten  tot  bepaalde  klassen 


640 


SPANJE. 


behoord  hebben  of  nog  behooren,  looals  af- 
geTMurdifden,  nfaiisten,  biaschoppen,  grna- 
des,  Inkenant-generaala,  hoogleeruen  ens. 
Het  aantal  Senatoren,  die  reohteni  ritting  heb- 
boa  of  door  den  Koning  benoemd  wcórden, 
mag  180  niet  te  boren  gaan;  ook  het  aantal 
gelLoxene  Senatoren  is  180.  Een  Senator  moet 
Spanjaard  en  86  Jaar  ond  wesen,  en  hfl  mag 
geen  hooger  ambt  (behalve  dat  ran  minister), 
geen  titei  of  ridderorde  aannemen.  Het  Con- 
gres Tan  Afigeraardigden  bestaat  ait  leden, 
die  door  de  kie^onta's  voor  den  tyd  van 
t  Jaar,  en  wel  ten  bedrage  van  éen  afgevaar- 
digde op  elk  50000-tal  inwoners  (volgens  de 
kieswet  van  20  Joli  1877),  gekoien  sOn.  Ver- 
kiesbaar is  ieder  meerderjarig  staatsburger, 
die  in  het  beait  is  der  bnrgerlike  rechten  en 
niet  tot  den  geeeteldken  stand  behoort  De 
census  der  kiesers  bedraagt  25  pesetas.  Zoodra 
<een  afgevaardigde  een  Jaargeld,  ambt  of  rid- 
derorde van  de  Begeering  of  van  het  KoninklSk 
Hois  aanneemt,  heeft  h|  opgehoaden  Hd  van 
het  Congres  te  weaen,  ^  *t  geen  echter  niet 
van  toepassing  is  op  de  betrekking  van  mi- 
nister.  1>b  Cortes  komen  ieder  Jaar  bOeen.  De 
voonitter  en  de  ondervoonitterB  der  Tweede 
Kamer  worden  door  deie  gekoien,  die  van 
den  Senaat  door  den  Koning  benoemd.  De 
Koning  en  de  beide  wetgevende  lichamen 
beaitten  het  recht  van  initiatief.  Financieele 
wetten  moeten  eerst  aan  het  Congres  van  Af- 
gevaardigden worden  aangeboden.  In  handen 
van  de  Cortes  legt  de  Koning  of  het  regent- 
fichap  den  eed  van  trouw  aan  de  constitutie 
•en  aan  de  wetten  af;  ook  kieaen  de  Cortes 
het  regentschap  des  Rgks  en  den  voogd  des 
Konings  in  bg  de  grondwet  aangeweaen  ge- 
vallen. Het  Congres  heeft  het  recht,  de  mi- 
nisters in  staat  van  beschuldiging  te  stellen, 
waarna  de  Senaat  de  plaats  van  rechtbank 
bekleedt  De  afgevaardigden  genieten  geenerlei 
vergoeding.  De  B.  Katholieke  god^üenst  is 
die  van  den  Staat,  doch  niemand  mag  be* 
moeieigict  worden  wegens  a||n  geloof.  De 
«taatsburgeiB  sQn  volgens  hun  stand  verdeeld 
in  adel,  geesteUfkh^d,  burgers  en  boeren, 
doch  die  standen  itfn  gelQk  voor  de  wet 
De  adel  is  verdeeld  in  hoogen  adel  (Grandes 
«n  Titulados)  en  lagen  adel  (Hidalgos  of  Fi- 
dalgos).  De  „grandeaa''  wordt  t^enwoordig 
door  den  Koning,  gedeelteigk  persoonlijk,  ge- 
dedtelQk  erfelflk  toegekend  en  voert  den  titel 
van  „exo^lentie*\  De  „Titulados''  sQu  temiH^n, 
waarin  van  ouds  de  eerstgeboren  soon  den 
titel  draagt  van  hertog,  markies,  graaf,  vis- 
conde  of  baron.  De  adel  geniet  echter  geene 
staatkundige  voorrechten  en  de  oud-adeligke 
titel  ,,don"  wordt  thans  gegeven  aan  ieder 
fatsoenlek  man.  —  De  geesteigke  stand  be- 
staat in  Spai^e  uit  wereldigke  geesteltfken, 
verdeeld  in  hooge  geeetelQken  (aartsbiaechop- 
pen  en  bisschoppen)  en  lagere  geesteltfken, — 
voorts  uit  ordensgeestelQken  en  seminaristen, 
nonnen  en  barmhartige  zusters.  Er  zQn  9  aarts- 
bisschoppen, van  welken  die  te  Toledo  den 
titel  draagt  van  primas  van  Spanje,  en  45 
suAragaanbiKchoppen.  Het  aantal  kloosters 
is  er  thans  906,  onder  welke  zich  856  nonnen- 
kloosters bevinden  met  bQna  13000  nonnen, 
barmhartige  zusters  en  ordezusters.  Eigenigke 
nonnenkloosters  bestaan  er  niet  meer,  want 
•deze  werden  reeds  in  1885  feiteigk  en  in  1841 


b|f  de  wet  opgeheven,  en  men  heeft  aleckSa 
41  gebottwen,  aan  orden  toebehoorend,  weHce 
zich  aan  het  onderwQs  der  Jeugd  of  aan  de 
opleiding  van  zendelingen  wfden.  In  oei  al- 
gemeen is  er  het  aantal  geerteigken  aaamer- 
kelSk  verminderd:  in  1787  waren  er  188  6S8  en 
in  1849  slechts  48661.  —  Tot  den  borgentand 
behooren  er  nagenoeg  alle  ambtenaren,  voorta 
de  professoren,  leeraren,  advm^ten,  notaris- 
sen, auteurs,  geneesheeren,  kooplieden  ea  bQ- 
verneidsmannen,  —  en  tot  de  boeren  r^eat 
men  niet  aUeen  de  elgenlffke  laadiMnnrera, 
maar  ook  daglooners,  fhbriekarbeldersy  her- 
ders, visschers  en  matronen.  Men  vindt  eehter 
in  Spaqje  geenszins  die  aAoheiding  van  staa- 
den,  die  in  andere  landen  hun  onderling  rer- 
keer  belemmert.  Het  bestuur  der  provineite 
en  gemeenten  is  er  op  dergelVke  wOao 
geld  als  in  FrankrQk. 

Aan  het  hoofd  van  het  geheet 
bevindt  zich  de  ministerraad  (cons^o  de  ml- 
nistros),  ter  zgde  gestun,  door  den  Koaink- 
igken  Staatsraad  (consedo  de  estato).  De  staats- 
raad is  samengesteld  uit  88  leden,  door  den 
Koning  benoemd,  beraadslaagt  over  de  regee- 
ringsmaatregelen  en  beslist  over  gesdüUen  van 
beiiuur.  Men  heeft  er  voorts  de  gewone  de- 
partementen van  algemeen  bestunr,  alnaMde 
eene  zelfstandige  rekenkamer.  Aan  het  hooHI 
van  elk  der  49  provindte  bevindt  rieh  een 
gouverneur  met  Gedeputeerde  Staten.  De  politie 
is  in  handen  van  de  aloalden  (voorzitten  d« 
gemeenteraden  en  tevens  vrederechters)  en  in 
de  steden  In  die  van  afiMmderi|}ken  commis- 
sarissen. Bg  de  rechtsbedeeling  worden  open- 
baarheid en  mondelOke  behandeling  gehuldigd; 
men  heeft  er  rechtbanken  van  gezwotvnea. 
Het  Bomeinsch  recht  en  het  landreeht  vornMa 
er  de  grondslagen  der  rechtspraak.  De  alhon- 
derigke  rechten  (ftiéros)  der  Baskisohe  provta- 
cién  zQn  in  1876  opgeheven.  De  eerste  instantiB 
vormen  de  alcalden ;  voorts  heeft  men  er  491 
arrondissementsrechtbanken  als  tweede  Inat^ 
tie,  daariK>venl5  Hoven  vanapi[>él,eneindei|k 
als  laatste  instantie  het  hooggereohthof  te  Ma- 
drid. Jury's  nemen  er  kennis  van  drukpersover- 
tredingen.  Daarenboven  heeft  men  ergeestellfke 
en  militaire  rechtbanken,  handels-  en  n^lnieeht- 
banken  enz.  De  Staatsbegrooting  van  1886>- 
1887  heeft  in  uitgaven  eene  som  van  b(|na 
928  en  in  ontvangsten  eene  van  941  zailliMa 
pesetas,  van  welke  de  Staatssehuld  147  en  het 
departement  van  Oorlog  157  millioen  ^sehea. 
De  geheele  staatsschuld  bedroeg  in  1884  nda 
6  856  millioen  pesetas. 

In  SpaiUe  heeft  men  het  stelsel  van  alge- 
meenen  dienstplicht  ingevoerd,  doch  met  ge- 
legenheid tot  vrUkoop  en  i^tsvervangfaig. 
De  dienstplicht  neemt  een  aanvang  op  het 
20ste  levensjaar  en  duurt  tot  het  28flte.  Het 
Spaansche  leger  telt  op  voet  van  vrede  118  000 
man,  doch  men  is  voornemens,  dat  aantal  tot 
100000  te  verminderen;  op  voet  van  ooriof 
echter  bestaat  ^et  uit  450000  man.  De  ^laaa- 
sche  vloot  is  betrekk^k  aanzienigk  te  noe- 
men; au  telt  127  bodems  met  stoomvermogea, 
gezamenigk  met  64698  paardenkradit ,  iMt 
463  stukken  en  met  eene  bemanning  van 
14000  koppen.  Deze  cgfers  hebben  betrdekiBg 
op  het  Jaar  1885. 

Spasje  is  historisch  verdeeld  in  14  land- 
schappen, meestal  voormalige  Konligf|kei| 


SPANJE. 


641 


doch  adminiatnüef  in  49  provincifiii.  Van 
deze  laten  w|}  de  namen  Tolgen,  waarachter 
wQ  eerst  de  oitgebreidheid  in  Q  geogr.  mgien 
en  daarna  Toor  1  Januari  1884  de  bevolking 
in  ronde  otifers  aanw^xen:  Alaya(56;496000), 

—  Albacete  (280;  226000),  —  AUcante 
(68;    428000),    ^    Almeria    (156;    860000), 

—  Alvüa  (140;  187000;,  —  Bad%|oa  (408; 
447000),  ~  Baroelona  (140,  864000),  — 
Biscaja  (40;  197  000),^Bargot(266;887000), 

—  Cacerefl  (376:  318000),  ^  Cadix  (133; 
428000),  —  Ca8teUon(155;299000),  — CHndad 
Beal  (368;  278000),  —  Cordoya(249;399000), 

—  Comüa  (144;  613000),  —  Cnön^a  (306; 
241000),  —  Gerona  (106;  301 000),  —  Granada 
(232;  486000),  ^  Goadalaxara  (299;  204000), 

—  Gnipnzcoa  (34;  176000),  —  Hnëlya  (193, 
216000),  —  Haësca  (276;  266000),  —  Ja&i 
(243;  434000),  —  Leon  (290;  356000),  —  Lerida 
(224;  286000),  ^  Logroüo  (91;  176000),  — 
Lngo  (178;  421000),  —  Madrid  (140;  690000). 

—  Malaga  (132;  520000),  —  Mnrcia  (210; 
467000),  —  Navarra  (190;  312000),  —  Orenae 
(128;  388000),  —  Oviédo  (192;  680000),  — 
Palencia  (147,  193000),  —  Pontevedra  (81; 
467000),  —  Salamanca  (232;  291000)  ~  San- 
tander (99;  239  000),  ^  Saragoasa  (310;  404  000), 

—  Segovia  (127;  162000),  ^  SevUU  (266; 
609000),  —  Soria  (180;  156  000),  —  Tarragona 
(166;  340000),  —  Temël  (268;  350000),  — 
Toledo  (262;  442000), — Valencia  (204;  703  000), 

—  ValUdolid  (143;  252000),  —  en  Zamora 
(194;  265000).  Daarbg  komen  nog:  de  Balea- 
riflche  Eilanden  (87;  302  000)  en  de  Canarische 
Eilanden  (132:  300000).  De  Koloniën  cyn: 
in  Amerika:  Cnba  (2158,  1400000)  enPaërto 
Bico  (169;  621000),  —  in  Azië  en  Oceanië: 
de  Philippüneu  (3089,  6  millioen),  de  Caro- 
linen  en  Palaos  (41;  29000)  en  de  Marianen 
(19;  8000),  —  en  in  Aftrika:  Femando  Po, 
Ban  Joan  enz.  (40;  35000).  De  Noord- Afri- 
kaaniche  bezittingen  zgn  reeds  in  de  provin- 
ciën Cadix  en  Granada  begrepen. 

Er  ztfn  in  Spanje  1832  plaatsen  met  meer 
dan  2000  inwoners.  De  meest  bevolkte  plaats 
is  de  hoofdstad  Madrid  met  392000  inwonen 
(18134).  Meer  dan  100000  inwoners  hebbende 
steden  Barcelona,  Sevilla,  Valencia  en  Malaga 

—  meer  dan  60000  Mnrcia.  Cadix,  Saragossa, 
Granada,  Cartagena,  Palma,  Xeres  en  Vallado- 
lid  -  meer  dan  30000  (jordova,  Alicante, 
Santander,  Bilbao,  Gracla,  Alcoy  en  Corufla. 
De  kleuren  des  lands  zyn  rood  en  geel;  de  vlag 
bestaat  uit  3  horizontale  banen,  twee  roode 
en  tnsschen  deze  eene  gele.  Spaqje  heeft  niet 
minder  dan  10  ridderorden:  tot  deze  behooren: 
die  van  het  Gnlden  VUes,  in  1431  gesticht 
en  slechts  voor  Sonvereinen,  Prinsen  en  Spaan- 
sche  Grandes  bestemd,  —  de  Orde  van  Kar^ 
IIIj  in  1773  gesticht,  —de  Vrouwenorde  van 
Koningin  Maria  Limza^  in  1792  gesticht,  —  de 
Amerikaansche  Orde  van  Isabella  de  Kaiho* 
liêke,  in  1816  gesticht,  en  eenige  militaire 
orden.  De  Eoninkiyke  residentie  is  Madrid. 
Volgens  eene  oude  gewoonte  vertoeft  het  Hof 
in  Mei  in  AraiOuëz,  in  den  zomer  in  San 
Ildefonso  (La  Graoja)  en  in  den  heriiBt  in  het 
Escuriaal  en  in  Pardo. 

De  oorspronkeiyke  bewoners  van  het  Py- 
reneesche  Schiereiland  waren  de  stammen  der 
Iberiërs  en  aan  deze  ontleende  het  geheele 
sc^ereiland  zQn  naam.  Met  hen  vereenigden 

xin. 


zich  de  over  de  Pyreneeën  derwaarts  getrok- 
kene  Celten  tot  het  volk  der  Celtiberiëre. 
Omstreeks  1100  voor  Chr.  deden  de  Phoeni- 
ciërs  er  op  de  knst  volkplantingen  verrUzen, 
van  welke  Cadix  (Gades)  de  meeste  vermaard- 
held  verkreeg.  Dat  voorbeeld  werd  later  ge- 
volgd door  de  Grieken,  en  onder  de  koloniën 
van  dezen  was  Sagnntnm  de  aanzienlQkste.  Na 
den  Eersten  Punischen  Q^Hog  (237—218)  ves- 
tigden er  zich  de  Carthagess  op  de  znideUke 
en  oosteiyke  knst,  en  hunne  merkwaardige 
plaats  was  Nieuw  Carthago  (Cartagena).  Doch 
in  den  Tweeden  Punischen  oorlog ,  die  gedeel- 
teigk  in  Spanje  werd  gevoerd,  verloren  zy 
er  hunne  bezittingen  (206).  De  Bomeinen 
zochten  nu  het  geheele  land  tot  onderwerping 
te  brengen,  doch  dit  gelukte  hun  eerst  na 
eene  bloedige  worsteling  van  twee  eeuwen. 
Alleen  de  Basken  handhaafden  in  het  gebergte 
hunne  ona/hankeiykheid.  In  de  dagen  van 
AvffUêtui  werd  SpaiUe  eene  BomeiniKhe  pro- 
vincie, en  weldra  was  deze  een  der  hoofd- 
zetels van  Bomeinsche  beschaving.  De  wrt- 
vaart  nam  er  eene  hooge  vlucht  en  zQ  leverde 
onderscheidene  degeiyke  Keizers  (TVo/omM, 
Sadriamtu,  AiUonius^  Mareuê  jUurelwt  en 
TkêodoHui)  en  gevierde  schryvers  (Sémêeoy 
Lucanut,  Marttalis^  FlavUu,  QitimiÜiamu  enz.). 
Beeds  vroeg  werd  er  het  Christendom  ver- 
kondigd; het  breidde  er  zich  in  weerwil  van 
bloedige  vervolgingen  meer  en  meer  nit.  tot- 
dat het  in  de  dagen  van  OomkuU^m  de  neer- 
schende  godsdienst  werd.  In  den  aanvang  der 
6de  eeuw,  toen  het  Bomeinsche  B0k  ten  val 
neigde,  drongen  de  Alanen,  Wandalen  en 
Sneven  met  het  zwaard  der  verwoesting  in 
Spax^e  door  e;i  vestigden  er  zich  in  Lusitiuüë, 
Andalnsië  en  GaUdë,  terwyi  de  Bomeinen 
nog  eenigen  tyd  heersohappy  voerden  in  het 
oosteiyk  gedeelte  van  het  Schiereiland.  In  416 
verschenen  er  de  WestGtothen  (zie  GMm), 
aanvankeiyk  als  bondgenooten  der  Bomeinen, 
en  verdrongen  er  eerlang  de  andere  Ger- 
maansche  staomien.  Hun  Koning  JBwriok  ont- 
rukte aan  de  Bomeinen  ook  het  laatste  ge- 
deelte van  hun  gebied,  en  Leow^füd  onder- 
wierp, nadat  hy  in  682  de  Sneven  overwon- 
nen had,  het  geheele  Schiereiland  aan  de 
heerschappy  der  Wefi^GK»then.  Zyn  zoon  en 
opvolger  Beooarêd  I,  aanvankeiyk  een  Axiaan, 
omhelsde  in  686  met  zyn  volk  de  B.  Katho- 
lieke leer,  waarna  de  Gk>then  met  de  Bomei- 
nen tot  éen  volk  samensmolten.  Doch  ook  het 
Byk  der  West-Gothen  nam  na  drie  eeuwen 
een  dnde  door  de  zegepraal  der  nit  Afioika 
naar  Spanje  getrokken  Arabieren  <mder  Tofii 
by  Xeres  de  la  Frontera  (17—25  JuU  711). 
Byna  geheel  Spai^e  werd  in  korten  tyd  door  de 
Mooren  veroverd,  die  aanvank^yk  de  ingeze- 
tenen met  toegevendheid  b^iandelden  en  hen 
in  het  ongehinderd  bezit  lieten  van  eigendom, 
taal  en  godsdienst  Hunne  heersohappi  verbe- 
terde den  toestand  der  lagere  volksklassra, 
inzonderheid  der  Israëlieten,  en  de  overgang 
tot  den  Islam  verschafte  aan  de  verdrakie 
lyfeigenen  de  innig  veriangde  vryheid.  Daar 
het  Christendom  in  SpMje  geene  diepe  wor- 
tels had  geschoten,  omhelsden  ook  vele  vryen 
en  aanzieniyken  den  Mohammedaansohen 
godsdienst.  Aan  hen,  die  Christenen  bleven, 
wwden  slechts  belasóngen  opgelegd.  Aan  de 
heillooze  oneenigheden,  aldaar  door  de  eer- 

41 


642 


SPANJE. 


sEOcht  der  AraUache  opperhoofden  ontataaii, 
maakte  in  755  de  eeiüge  OTersebleren  telg 
der  Ommttfadêm,  Aid  oêt  liaMmd»j  een  einde, 
daar  deae  de  wVk  nam  naar  Spaqje,  er  door 
het  volk  met  gcdoich  werd  ontvangen  en  er 
een  afiMmderlQk  BQk  stichtte  met  Cordova 
als  hoofdstad.  HQ  handhaafde  i||n  geiag  tegen 
de  oproerige  opperhoofden  tot  aan  sOn  dood 
(788)  en  liet  het  Bgk  achter  aan  i^ine  na- 
komelingen. Hoewel  ook  deien  gedurig  met 
oproerigheden  te  worstelen  hadden,  begnn- 
stigden  sQ  kunsten  en  wetenschappen  en 
bevorderden  de  vreedsame  ontwikkeling  van 
landboQW.  ngverheid  en  handel,  loodat  wel- 
vaart en  beschaving  toenamen  en  Cordovatot 
eene  bdsterryke  residentie  verhieven. 

Alleen  in  de  noordeltlke  bergstreek,  in 
Astnrié,  hadden  derwaarts  gevluchte  West- 
Gk>then  hunne  onafhankel||kheid  bewaard  en 
sieh  onder  het  bestuur  van  den  dapperen 
JPêla^  (Pelagius)  vereenigd.  Begunstigd  door 
de  verdeeldheid  der  Arabieren  en  versterkt 
door  de  derwaarts  uitgewekene  Christenen, 
stichtte  JPêla^  er  het  koningrijk  AsturiC,  het- 
welk door  süne  nakomelingen,  inaonderneid 
door  Alfimtnê  II  (790—812),  door  verovering 
van  het  land  der  Basken  ten  oosten  en  van 
Galicie  tot  aan  de  Minho  ten  westen  aanmer- 
keigk  werd  vergroot  Gedurende  de  daarby 
gevoerde  oorlogen  ontstond  er  een  Christeigke 
leenadel,  die  in  den  str^d  tegen  de  Ongeloo- 
vigen  roem,  rykdom  en  eeuwige  saligheid 
aocht  te  verwerven.  In  het  noordoosten  van 
Spaiife  werd  omstreeks  dien  tgd  door  de  Fran- 
ken de  Spaansche  Mark  gegrondvest  en  de 
heerschappO  van  het  Christendom  in  CataloniS 
bevestigd.  Intnsschen  werd  de  uitbreiding  van 
de  veroveringen  der  Christenen  belet  door  de 
verwarringen,  die  eerlang  in  AsturiS  en  in  de 
Spaansche  MariL  ontstonden.  Daarenboven 
hadden  de  oorlogen  tusschen  de  Christenen 
en  Muielmaanen  aan  beide  syden  godsdien- 
stige dweepiucht  gewekt,  en  de  onberaden 
geloofhyver  der  Christenen,  welke  tot  opdien 
^d  onder  Moorsohe  heerschappQ  rustig  leef- 
den, spoorde  de  Arabieren  aan  tot  bloedige 
geloofivervolgingen ,  die  in  het  Khalifiiat  van 
Cordova  eerlang  groote  ellende  deden  ontstaan. 
Eerst  onder  Ahd  omr  MMamdm  III  brak  een 
tgdperk  aan  van  vrede  en  welvaart,  en  Moor- 
sche  kunst  en  wetenschap  bereikten  in  Spatie 
het  toppunt  van  bloei.  Volkrtlke  steden  ver- 
sierden het  land.  Ja,  men  vermeldt,  dat  alleen 
op  het  stroomgebied  van  de  Quadalquivir  12  000 
bewoonde  plaatsen  gevonden  werden.  Cordova 
telde  18000  huisen,  500  moskeeSn  (waaronder 
rich  de  prachtige  hoofdmoskee  bevond)  en 
trotsche  paleiien  (met  den  Alkaiar).  Met 
Cordova  wedQverden  andere  steden,  aooals 
Qranada  met  stfn  Alhambra,  Sevilla,  Toledo 
eni.  Het  gelukte  echter  niet  aan  de  Arabieren, 
zich  geheel  en  al  met  de  oud-Spai^aarden  te 
vereenigen  en  den  Staat  door  vaste  wetten 
en  verordeningen  te  bevestigem.  Dwingeland^ 
en  regeeringloosheid  wisselden  elkander  ai^  en 
het  volk  verviel  tot  verwijfdheid  en  karakter- 
loosheid. De  Christenen  in  Spai^e  maakten 
daarvan  gebruik  en  verdreven  de  Saraceenen 
naar  het  suideigk  gedeelte  van  het  Schier- 


Ten  noorden  van  de  Duéro  en  £bro  waren 
allengs  vier  Christeigke  Byken  ontstaan,  die 


sich    door  bepaalde  insteUiBgen,  rfksdsgot, 
wetgevende  vergaderingen   enx.   in  het  best 
van  onschendbare  rechten  (fBAros)  aoehten  te 
versterken,  nameigk  in  het  noordwesten  Ai- 
turiS,  Leon  en  Galicié,  die  in  de  10de  eeuw 
onder  Ordom>  II  en  JZoMiroXTTereenigd  wer- 
den tot  het  koningrOk  Leon,  dmt  In  lOSTdoor 
Fêrdimand^  een  aoon  van  ScÊmdo  Mmfor^  met 
nieuwe  veroveringen  in  het   solden  tot  het 
koningrgk  Castillö  verheven  werd,  —het Bik 
der    Basken,   dat  met  nabQgelegene  laada 
door  Saiècho   Gareioê  in  906  tot  het  kosiiv- 
ryk  Navarra  vereenigd  werd .    onder  Saacko 
Mèvor  (1001—1085)  geheel  het  ChristidpL  ge- 
bied van  SpaiUe  omvatte,  in  1076— 11S4  oiet 
Aragon  verbonden,  maar  daarna  a^iteiidig 
was,  —  het  gebied  op  den  linker  oever  nn 
de  Ebro,  An^n,  sedert  1085  een  aizoiuief- 
igk  koningrtik,  —  en  Cataloniö  of  heterfelp 
markgraafi^hap  Barcelona,  nit  de  Spasanhe 
Mark  ontstaan.  In  weerwil  van  deae  veidee- 
ling  toonden  de  Christel0ke  RUken  lich  op- 
gewassen tegen  de  macht  der  Arablereo.  Ook 
aan  de  overwinningen  van  AhmamrfMr  6i  na 
den    Madifib    (eersten    BOksambtenaar)  no 
den    KhaUf  m^am  (976—1009),   die  is  50 
veldtochten  diep  in  het  land  der  Chriatesei 
doordrong  en  Leon,  Barcelona  en  Santiago 
veroverde,  maakten  sQ  door  de  segeprttl  b( 
Kalat  Nosoer  (1001)  een  einde.  De  strUdofer 
de  heerschappV  in  Cordova  vernietigde  in  1081 
het  Huis  der  Omwtajadm.  en  het  BQk  der  Anr 
bieren  verviel  in  verschillende  deelen  onder 
afisonderltike  Vorsten,  die  te  Sevilla,  TiM^ 
Valenda  en  Saragossa  heersehappü  vooda. 
Het  gevolg  daarvan  was,  dat  in  1085  Toledo, 
Talavera,  BCadrid  en  andere  steden  inhtnóea 
der   Christenen  vielen.  De    Almoramie»  bb 
Afrika,  door  den  Emir  te  SevilU  te  holp  ge- 
roepen, bevestigden  er  den  Islam  door  fcnase 
overwinningen    by    Salaoa  (1086)  en  Ueto 
(1108)  en  maakten  sich  meester  vandelte- 
sche  heerschappü  in  Spanje,  maar  de  geloos- 
moed  en  strQdlust  der  Christenen  verbeef 
door  de  beweging  ten  behoeve  der  Kruiitoebi|^ 
nieuwe  kracht.  Alfomnu  I  van  ArsgoOi  ^ 
door    8t|n    huweltfk    met  ürraea,  exffff^ 
van   CastiUS,  dit  Bgk  tydeltik  met  het J#^ 
vereenigde  en  zichkeiaer  van  Spanje  Doefl|ae, 
veroverde  in  1118  Saragossa  en  verlüefdetf 
vesting  tot  sgne  hoofdstad.  Ook  na  de  «»ei 
ding    (1157)    van  CastlUë  en  Aragon  btoieit 
beide  Btf ken  in  den  strUd  tegen  de  Ongeloof^ 
vereenigd,  en  laatstgenoemd  Bflk  werd  ddor 
sgne  vereeniging  met  Cataloniê,  ten  gero^ 
van  het  hnweigk  van  JPeiromdla,  erfgen^ 


van    Aragon,  met   BaUmmd  Bert»g^irwM 


n 


van  Barcelona,  in  1137  aanmerkelUkvergiooj 
en  versterkt.  Nu  erlangden  de  ^^^'^ 
weldra  de  overhand  op  de  Arabieren.  Toeo 
voorts  in  Afrika  de  heerschaiM;>0  der  ^^*^ 
videm  in  1147  door  de  Almokade»  ▼«'^ 
werd,  riepen  eerstgenoemden  de  CbriBt^ 
te  hulp,  en  dezen  maakten  sich  meester^ 
Almeria  en  Tortosa.  Vooral  de  ridderVke  <^ 
streden  dapper  tegen  de  AJmokadm  en  wreesw^ 
hare  nederlaag  by  Alarcos  (1195)  dooren^ 
glansryke  overwinning  bQ  Naves  de  Tm^ 
(16  JuU  1212),  die  den  val  van  de  heerecWg 
der  AJmoiadêm  na  lich  sleepte.  In  ^f^fX 
stichtte  Ahen  Moed  (Motawakkel)  eese^r»^ 
welke  de  bescherming  inriep  van  « ^*^ 


SPANJE. 


643 


sidm  te  Bagdsd^  en  in  Valeneia  regeerde  eene 
andere  Arabische  dynaetie.  Door  den  slag  b0 
ICerida  (1230)  werd  Ëstremadora  aan  de  Ara- 
bieren ontrokt  Na  de  zegepraal  bg  Xeres  de 
U  Goadiana  (1233)  veroverde  Ferdinand  ttan 
CoiHliS  in  1236  Cordova,  in  1248  Sevilla  en 
in  1260  Cadix.  De  Moxelmannen  vertrokken 
bO  duizenden  naar  AArika  of  naar  Granada 
en  Murcia,  doch  ook  deae  BQken  moesten  de 
opperheerschappü  van  C^astUiS  erkennen.  De 
aohterblUvende  Mohammedanen  voegden  lieb 
meer  en  meer  naar  de  zeden  en  gewoonten 
der  overvrinnaarsy  en  zelfis  aanzienleken  onder 
hen  ontvingen  den  doop  en  werden  in  den 
Spaansohen  adelstand  opgenomen. 

Hoewel  door  de  overwinningen  van  Ferdi- 
nand III  de  macht  van  CastiliS  geklommen 
was,  bleef  het  toch  niet  verschoond  van  bin- 
nenhindsche  twisten,  die  bepaaldeigk  onder 
den  begunstiger  van  kunsten  en  wetenschap- 
pen, Alfcmsus  Xj  bügenaapid  de  Wijze  (1862— 
1284),  het  BQk  teisterden  en  de  macht  van  den 
adel  deden  toenemen.  Gok  onder  aaneko  IV 
(1284-1296),  Femando  IV  (1296—1312)  en 
Alfonsue  XI  (1312—1360)  duurden  de  dynas- 
tieke oneenigheden  voort  Orde  en  wet  werden 
geschonden,  het  aanzien  van  den  Koning  ver- 
minderde, de  goederen  der  Kroon  werden  ver- 
vreemd, en  invloedrijke  lichamen  en  machtige 
edelen  kwamen  tegen  de  overheid  in  verzet 
^niettemin  behaalden  de  Castilianen  groole 
voordeden  op  de  Arabieren.  ZQ  bevochten  in 
1340  eene  schitterende  overwinning  bO  Salado 
en  vernietigden  door  de  verovering  van  Alge- 
siras  de  gemeenschap  van  Granada  met  Aflrika. 
Ook  het  RQk  Aragon  ontwikkelde  zich  met 
kracht  Joeob  I  (Jaime,  1218— 1276)  veroverde 
in  1229—1233  de  Balearisehe  Eilanden,  in  1288 
Valencia  en  drong  in  Murcia  door.  ZQn  zoon 
Fedro  III  (1276—1286)  ontrukte  in  1282  aan 
het  Huis  Apjwt  het  eiland  SidUë.  Jatxib  II 
(1291—1327)  veroverde  Sardinië  en  bepaalde 
in  1319  op  den  Byksdag  te  Tarragona  de  on- 
deelbaarheid des  BQks.  Intusschen  moesten  de 
Koningen  van  Aragon  deze  veroveringen  met 
het  toestaan  van  gunstige  voorwaarden  aan  de 
Cortes  betalen,  inzonderheid  met  het  generaal 
privilegie  van  Saragoisa  (1283),  dat  Aragon 
schier  in  eene  republiek  veranderde.  In  beide 
BOken  was  de  clerus  de  machtigste  onder  de 
standen;  elke  zegepraal  op  de  Ongeloovigen 
vermeerderde  zQne  rechten  en  zQn  rf^kdom; 
door  een  glansrQken  eeredienst  en  eene  fan- 
tastische geheimzinnigheid  maakte  hg  zich 
meester  van  den  invloed  op  het  volk  en 
strooide  de  zaden  uit  van  eene  dweep^ke 
vervolgingswoede.  De  hooge  adel  matigde  zich 
het  recht  aan,  gehoorzaamheid  te  weigeren 
aan  den  Koning,  en  zoowel  deze  adel  ab  de 
Ugere  was  vrQ  van  belastingen.  Voorts  ver- 
krogen  ook  steden  en  landgemeenten  afkon- 
derlUke  rechten  (füeros).  In  Aragon  werden 
de  rechten  der  onderdanen  tegenover  den  Ko- 
ning door  eene  rechtbank  beschermd.  In  beide 
BVken  kwamen  de  Cortes  op  de  Byksdagen 
byeen,  om  over  het  welzijn  en  de  veiligheid 
des  Biiks,  over  wetgeving  en  belastingheffing 
te  beraadslagen.  Handel  en  ngverheid  stonden 
hl  de  groote  steden  onder  de  hoede  vanwQze 
wetten,  en  aan  de  Hoven  werd  de  dichtkunst 
der  nünnezangers  gehuldigd.  Het  best  werden 
de  zaken  in  Aragon  geregeld;  dow Fedro  IV 

xin. 


(1336—1387)  werd  ook  na  de  zegepraal  op  de 
Unie  van  i^nla  (1348)  het  wapenrecht  van  den 
adel  aflseschaft,  zoodat  in  dit  Rtfk,  na  het 
uitsterven  van  het  oude  Vorstenhuis  met  Mar- 
Hno  (1386-1410),  de  Castiliaansche  dynastie, 
welke  met  l'(0r(itiia»<{/(1412— 1416)dentroon 
beklom,  ook  de  heerschappQ  verkreeg  over  de 
aangrenzende  hinden,  de  Balearisehe  Eilanden, 
Sardinië  en  Sicilië,  en  zelfs  gedurende  korten 
tgd  over  Navarra.  In  Castilië  daarentegen 
hadden  de  hooge  adel  en  de  ridderorden  van 
Santiago,  Calateva  en  Alcantara  de  overhand. 
Met  hulp  der  steden,  die  het  heffen  van  eene 
belasting  op  verkoop  en  verbruik  toestonden, 
zocht  het  Koninkigk  Huis  eene  meer  onaf- 
hankelüke  gesteldheid  tegenover  dó  leenaris- 
tocratie  te  verkregen,  maar  Feter  de  Wreede 
(1360—1369)  verijdelde  door  zQne  woeste 
hartstochten  die  pogingen.  Hendrik  II  {1^%-^ 
1879),  die  Biscaya  veroverde,  en  JofiJ  (1379 — 
1390)  verzwakten  het  Koninklijk  gezag  door 
hunne  vruohtelooze  bemoeiingen^  tot  verore- 
ring  van  Portugal,  dat  in  1386  in  den  slag 
bO  A^ubarrota  ztjne  onafhankelijkheid  op 
eene  schitterende  w^ze  verdedigde.  SendrikllI 
(1390—1406)  herstelde  de  orde  en  maakte  zich 
meester  van  de  Canarische  Eilanden.  Op  nieuw 
evenwel  werd  Castilië  geteisterd  onder  de 
langdurige,  maar  zwakke  regeering  van  Jan  II 
(1406—1464).  De  poging  van  z|jn  gunsteling 
de  Imna,  om  een  absoluut  koningschap  in  te 
voeren,  eindigde  met  diens  val  (1463).  De 
klimmende  verwarring  onder  Bendrik  IV 
(1464—1474)  nam  ten  laatste  een  einde  door 
de  troonbeklimming  zQner  zuster  leaheUa. 
Deze  behaalde  in  1476  bfj  Toro  de  overwin- 
ning op  Alfcneue  van  Portugal,  die  als  ge- 
maal der  onwettige  dochter  van  Hendrik  IV 
Jokamna  Bdtraneja  aanspraak  maakte  op  Cas- 
tilië, en  noodzaakte  hem,  den  Vrede  van  Al- 
cantara te  sluiten.  Daarop  bracht  zQ  de  haar 
vtjandige  party  der  aanzienleken  tot  onder- 
werping. Toen  voorts  Ferdinand  van  Sicilië, 
met  wien  4  in  1469  in  het  huweigk  was 
getreden,  tien  Jaar  daarna  door  den  dood  z|jns 
vaders  tot  den  troon  van  Aragon  geroepen 
werd,  vereenigde  hy  byna  geheel  Spü^e 
onder  zyn  schepter. 

Die  vereenighig  der  beide  Koningryken  on- 
der Ferdinamd  en  leabeUa  ging  vergezeld  van 
eene  merkwaardige  hervorming  van  den  Staat, 
welke  de  grondslagen  legde  voor  eene  uitge- 
breide koninkiyke  macht  CastiUë  bevond  zioh 
meer  dan  Aragenten  gevolge  der  ontaarding 
van  het  leenstelsel  in  een  toestand  van  ver- 
regaande verwarring ;  de  aanzieniyke  baronnen 
hadden  alle  koninkiyke  domeinen,  alle  ambten 
in  bezit  en  kenden  voor  hunne  willekeurige 
daden  geene  grenzen.  Om  deae  te  fouiken 
werden  de  aloude  ^Heilige  Hermandad  (Broe- 
derschap)** en  de  vereenigingen  der  steden  tot 
onderlinge  bescherming  herschapen  in  een  Ver- 
bond (Junta)  van  steden  en  landschappen  tot 
handhavhig  van  orde  en  veiligheid;  deze  Junta 
beschikte  over  2000  gendarmes  te  paard  en 
eene  aanzieniyke  bende  te  voet,  om  de  rechten 
en  wetten,  in  1486  afgekondigd,  te  handha- 
ven. De  adel  moest  buigen  voor  de  Konink- 
iyke rechtbanken  en  afetand  doen  van  alle 
voorrechten,  terwyi  de  hooge  staatsbedienfa^ien 
enkel  aan  verdiensteiyke  mannen  werden  toe- 
gekend. De  drie  ridderiyke  orden  werden  on- 

41* 


614 


SPANJE. 


icbadelttk    gemiaki    doordieB  FêrdtMomd,  tot  | 
baar  Orootmeetter  gekoMD,  ia  Tenméerde  in 
werktaigen  der  Kreon.  Zêlfli  de  hooc«  geeito- 
lykheld  werd  onderworpen  aan  de  Koninkigke 
reebtapraak.  Het  beataorwerdopeeDenitman- 
tende   leeit  geacboeid,  en  de  inkonateo  der 
Kroon  werden  aanmerkelflkTemieerderdfknB- 
aten  en  wetenacbappen  b^naügd  en  openbare 
aobolen  opgericht  Voortreffelflke  ataatalieden 
cooala  Zimmei,  ttonden  het  Vorateigk  paar  ter 
aQde.  De  Inqniaitie,  geetennd  door  den  dweep- 
sieken  gelooftQver  des  toUu,  werd  intasMdien 
in  1478  yemieuwd ;  zQ  woedde  onder  den  bloed- 
doratigen    groot-inqoialtear    Torquêmmda  niet 
alleen  tegen  de  Imeiietea,  Cbriatelflke  ket- 
tert   en    Moorisken,  maar  was  torens  eene 
staatkundige  instelling,  een  schrikbeeld  in  de 
band  der  Kroon,  om  a[del  en  volk  in  bedwang 
te  bonden  en  elke  TrUheidlieTende  beweging 
te    onderdrukken.    De    talrgke    IiraXlieten 
(leOOOO)  werden  in  1492  uit  het  BtfkTerdre- 
▼en  en  de  alieenbeerschappll  van  het  Kruis 
door    de  veroTering  van  Oranada  (2  Januari 
1492)  voltooid.  ToTons  opende  de  ontdekking 
▼an  Amerika  den  l^[NuiJaarden  een  onmetelVk 
▼eld    ter    venneerderiog  van  rykdom  en  ter 
verspreiding  van  beschaving.  liet  Spaansebe 
leger    overlaadde    ilch    voorts  in  ItaUS  met 
roem  by  de  verovering  van  Napels  (1504).  Van 
de  kinderen  van  Fmrdinand  en  ImoMU  bleef 
editer  slechts  éene  dochter,  Jokamta^  in  het 
leven,    en    deie    beklom  met  haren  gemaal 
Aartshertog    PMZtpi,  een  lOon  van  den  Duit- 
scben  Keixer  MamMUaan  I,  na  den  dood  van 
JtMUa  (1504)  den  Spaanaoben  troon.  Toen 
nu    in  1506  PlUipt  in  Jeugdigen  onderdom 
overleed    en    Jdkamm  kranksinnig  werd,  be- 
noemden de  Standen  van  CSastiltë  Fttdimamd 
tot  voogd  van  a||n  kleinzoon  KaïrA  /,  later 
den  Duitsohen  Keizer  Karel  V,  Qemelde  voogd 
veroverde  in  1509  Dran  en  vereenigdein  1512 
Navarra  met  a||n  gebied.  Nazyn  dood  belastte 
de  cardinaal  XimeiuM  zich  met  het  regent 
schap    tot  aan  de  troonbeklimming  van  den 
Jeugdigen  Koning  Eard,  die  dezen  verdienste- 
lijken staatsman  aanstonds  ontsloeg.  In  1517 
aanvaardde    Kard  het  bewind;  behalve  over 
Spanje  heerschte  hO  over  Milaan,  Sicilië,  Sar- 
dinië,   de    Nederlanden,  Franche  CJomtó  en 
over  uitgestrekte  gewesten  in  de  Nieuwe  We- 
reld. Zoo  was  Spanje  onder  den  scheptervan 
den  Haboburger  het  middenpunt  van  een  we- 
reldrijk   en    aanvaardde  den  honderdjarigen 
strtfd    voor  de  B.  Katholieke  Kerk.  Toonde 
bet  in  dien  strtfd  s||ne  macht,  hetvond  daarin 
tevens  door  uitputting  zyn  ondergang. 

Emrel  V  bracht  al  dadeigk  bU  bet  aanvaar- 
den van  het  bewind  een  gevoeligen  slag  toe 
aan  de  eigenaardige  instellingen  van  Sj^u^e. 
Daar  hO  maar  al  te  toegankelQk  was  voor 
den  invloed  z||ner  Nederlandsche  raadslieden 
en  de  vrtfbeden  van  het  volk  meermalen 
schond,  vormde  zich  reeds  in  1520,  gedurende 
zjfne  afwezigheid  in  Dnitschland,  onder  de 
leiding  van  Juan  FadOla  in  Castilië  eene 
lunta  (vereeniging),  die  de  handhaving  van 
de  rechten  des  volks  beoogde.  Doch  deze  be- 
weging der  democratische  communeros,  die 
eene  hervorming  verlangden  van  het  staats- 
bestuur, werd  door  de  overwinning  van  het 
leger  van  den  adel  bU  Villalar  (21  April  1521) 
en  door  de  terechtstelling  van  Padilla  gedempt 


Kèrd  V  verleende  wel  is  waar  bV  aQa  tecvf - 
keer   (Juli  1522)  eene  algemeene  amnestie, 
maar  maakte  teveaa  gebruik  van  den  aefarik, 
14  den  adel  en  de  steden  ontataaa,  om  4e 
vrUzinnige    instellingen    niet   zooseer    af  te 
schaffen,  maar  zoo  te  beperken,  dat  deOorfeea 
onmachtig  werden,  zich  tegen  den  wil  der 
Kroon  te  verzetten.  Zonder  te  dralen  atooden 
deze  dan  ook  de  griden  toe  voor  de  oorlogen 
van  Kmrêi  V  tegen  Frankrgk,  ter  vwofeaiag 
van  Italië,  voor  eene  expeditie  tegen  deMoor- 
sche  zeefOOi>ets  in  Afrika  en  voor  de  bentrf- 
ding  van  het  Smalkaldiscb  verbond  in  Dnitaob- 
land.  Om  ten  behoeve  der  Habsburgem  eeae 
wereldheersebappg  te  stichten  en  het  R.  Km- 
tholieke    geloof    uit  te  breiden,  streden  de 
Spaansobe  legers  aan  de  Po,  aan  de  Elbe,  in 
Mexfco  en  in  Peru.  Het  streelde  den  hoogmoed 
der  Spai^aarden,  de  bevelende  Mogendlieid  la 
Europa  te  wezen,  en  hun  geloofBtfver,  voor  de 
uitroeiing  der  kettertf  te  staden.  Vervald  net 
het  ideaal  der  overwinning  van  bet  alleeaaaUy- 
makend  geloof  door  de  macht  van  Spatie,  gmf 
het    volk  de  wortels  z||ner  kracht  roekloos 
prgs  aan  verdorring.  Het  aanschouwde  met  ge- 
juich, hoe  de  ongelukkige  Moorisken  verdrukt 
en    over  de  grenzen  gejaagd,  hoe  daiseade 
landgenooten    door    de  Inquisitie  naar  de^ 
brandstapel  gerieept,  hoe  elke  vrge  geda<dite 
onderdrukt,    boe  elk  verzet  tegen  bet  onbe- 
perkt    KoninklUk     gezag     vernietigd,    boe 
handel,  landbouw  en  nyverheid  door  vrille- 
keurige  belastingen  te  gronde  gericht  werden, 
om  de  oorlogskosten  te  dekken.  Niet  aUeea 
edelen,  maar  ook  burgers  beyverden  riek,  in 
krUgsdtenst  te  treden,  ten  einde  in  Duitnch- 
land,  Amerika  en  Indië  rQken  buit  te  behalen 
door  een  roemrQken  stryd  voor  het  geloof  ea 
den  Koning.  Landbouw  en  nOverbeid  kwaaMu 
in  minachting;  wie  niet  ten  strQde  trok,doBg 
naar  een  staatsambt.  De  Kerk  stuwde  bet 
volk  in  deze  nootlotüge  richting  voort  ea  ver- 
zuimde tevens  niet,  zich  zelve  te  verrffken. 
Het  grondbezit  kwam  meer  en  meer  in  de 
doode  band,  en  deze  liet  de  landen  voor  een 
groot  deel  onbebouwd,  terwgi  zy  door  hare 
aalmoezen  de  bedelarO    aanmoefigde.  Daar 
Spai^e  niets  voortbracht   voor  den  uitvoer, 
ging  de  handel  allengs  over  in  vreemde  haaien. 
Toen   Kofd    V  in   1556  aüitand  deed  van 
den  troon,  werden  de  OostenrQksche  bezit- 
tingen van  het  Hals  BMbwrg  en  de  Keiness- 
kroon  weder  van  Spanje  gesclieiden,  hetwelk 
in  Europa  enkel  de   Nederlanden,  Fraaebe 
Comté,   Napels,  SicUië  en  Sardinië  behield. 
Toch  kwam  er  geene  verandering  in  het  doel 
der  Spaansche  staatkunde,  en  men  zocht  het 
met  nog  blinder  dweepzucht,  met  nog  meer 
verkwisting  van   de  kracht  des  volks  te  be- 
reiken. SpasiJe  werd  het  middenpunt  eeaw 
reactieoaire  politiek,  die  de  Turken  en  de 
ketters  wilde  bestreden,  om  de  wereldheer- 
sebappy  te  bezorgen  aan  den  Pauseltfken  Stoel 
Tot  dat  einde  vernietigde  PAt^  II  (1556- 
1598)  het  geringe  overschot  der  staatkundige 
vrUheden  en  onderwierp  alle  standen  aaneen 
onbeperkt  despotismus.  Door  het  schrikwek- 
kend werktuig  der  Inquisitie  werd  alle  zrtf- 
standigheid    onderdrukt.  De  hatelOke  maat- 
regelen tegen  de  Moorisken  prikkelden  denen 
in     1568     tot    een    gevaarl||k    oproer,    dat 
in  1570  na  eene  bloedige  worsteling  werd 


SPANJE. 


646 


gedeapt  Na  werden  400000  Moori^en  uit 
Qraiad*  naar  andere  oorden  des  BÜks  OTer- 
gebracbt,  waar  au  als  ballingen  wegkw^nden, 
terwDl  de  welvaart  van  Granada  daardoor  een 
onherstelbaren  schok  ontving.  De  gestadige 
oorlogen  verslonden  niet  alleen  de  BUksin- 
komsten  der  Kolonifo,  maar  noodsaakten  ook 
den  Koning,  gedurig  te  peinien  op  nieuwe 
middelen  om  de  binnenlandsche  geldbronnen 
rükelQker  te  doen  vloeien.  Eigendommen  en 
bedryven  werden  met  dmkkende  belastingen 
beawaard,  aaniienltfke  geldsommen  geleend, 
maar  niet  temgbetaald,  de  muntstukken  door 
slecht  gehalte  bedorven,  eereteekens  en 
ambten  veil  gemaakt  en  eindeigk  gedwon- 
gen gaven  en  leeningen  den  inwoners  afge- 
perst.  Gloeiend  van  godsdienstige  dweeperQ, 
liet  het  volk  handel  en  ny  verheid  aan  vreem- 
delingen over,  die  rUkdom  vonden  in  de 
Spaansche  Koloniën  en  Spanje  met  hunne 
goederen  voorzagen,  terwyi  de  Spax^aarden 
hunne  dagen  doorbrachten  in  het  gewoel  van 
den  krOg  of  in  lorgelooce  luiheid.  Alleen  de 
Kerk  werd  ryk  en  spreidde  in  grootsohe,  prach- 
tig versierde  kerken  eene  ongesiene  weelde 
ten  toon.  Daarenboven  had  de  dweepaieke 
staatkunde,  waaraan  de  welvaart  des  volks 
werd  ten  offer  gebracht,  niet  eens  de  geweaschte 
gevolgen.  Wél  behaalden  de  Spaansche  regi- 
Boenten  eene  vracht  van  lauweren,  maar  sQ 
vervielen  tevens  tot  eene  verregaande  sede- 
loosheid.  Wól  aegepaalde  Don  Jan  van  Ooêtm- 
rijk  in  1571  bQ  Lepanto  op  de  Turken,  maar 
1^  maakte  geen  gebruik  van  deze  overwin- 
ning en  Tunis  ging  zelfii  weder  verloren. 
Het  schrikbewind  yan  Moa  in  de  Nederlanden, 
door  den  gewetenlooaen  Bloedraad  gesteund, 
riep  er  de  ingezetenen  op  tot  den  str|}d  der 
wanhoop,  en  deze  kostte  aan  Spanje  verbazende 
sommen  en  bracht  den  doodsteek  toe  aan*  ayne 
macht  als  zeebeheerschende  en  koloniale  Mo- 
gendheid. Eene  poging  om  ook  Engeland  weder 
te  onderwerpen  aan  het  gezag  der  B.  fiUitho- 
Ueke  Kerk  leed  in  1688  schipbreuk  met  de 
vernietiging  der  Armada  en  ook  de  inmen- 
ging van  Spanje  in  de  godsdiensttwisten  in 
FrankrQk  bleef  zonder  gevolg.  De  onrechtmatige 
verovering  van  Portugal  ia  1680  bracht  aan 
dit  land  groote  schade,  maar  aan  Spanje 
geenerlei  voordeel.  Toen  JPhü^  II  in  1698 
overleed,  was  de  bevolking  van  10  millioen 
(1600)  tot  8'/4  millioen  gMlonken,  en  deze 
moest  eene  belasting  opbrengen  van  280  mil- 
lioen realen.  Daarentegen  vond  men  er  760 
bisdommen,  12000  kloosters,  400000  geeste- 
lyken  en  460000  ambtenaren;  behalve  deaen 
en  een  tot  armoede  vervallen  adel,  waren  er 
schier  enkel  bedelaars,  die  zich  onderhielden 
met  de  aalmoezen  der  Kerk.  De  Begeering  en 
het  volk,  zich  verheffende  op  de  schitterende 
plaats,  welke  Spai^e  aan  het  hoofd  der  anti- 
Hervormingsgezinde  Staten  van  Europa  innam, 
waren  echter  blind  voor  den  waren  staat  van 
zaken.  Dit  blQkt  voldoende  uit  de  voortbreng- 
selen der  dicht-,  schilder-  en  bouwkunst 
in  de  17de  eeuw.  Onder  de  regeering  van  den 
awakken  Koning  JPkUipë  III  (1698-1621), 
die  zich  geheel  en  al  onder  den  invloed  be- 
vond  van  zQn  gnnsteling  Lmrwta^  werden  de 
buitenlandsche  oorlogen  op  eene  flauwe  wt)ze 
gevoerd  en  sloot  men  in  1609  zelte  met  de 
Nederlanden  een  TwaalQarig  Bestand,  ^  en  door 


bet  genade-ediet  van  22  December  1609  werden 
8000(X>  Moori^en  verdreven  en  werd  het 
bloeiende  Valenoia  bf|na  geheel  ontvolkt.  — 
Pki^^pus  IV^  die  zich  vermaakte  met  eene 
schitterende  Hofhouding,  terwgi  bQ  de  kunst  be- 
vorderde en  onderstt>unde,  keerde  tevens  terug 
tot  de  krijgszuchtige  staatkunde  van  PkUips  IL 
In  verbond  met  de  0>8tenryksehe  Mabdmr^ê 
wilde  hg  de  alleenheerschappy  van  den  Paus 
herstellen  en  tevens  een  wereldryk  derMais* 
hwrgmn  stichten.  De  oorlog  tegen  de  Nederlanden 
ontbrandde  op  nieuw,  maar  vond  er  geld  en 
geestdrift,  moed  en  beleid.  In  den  Dertigjarigen 
Oorlog  streden  weder  Spaansche  troepen  in 
Dnitschland  en  Italië,  en  de  SpaauBche  ge- 
zant te  Weenen  had  in  Dultsehlands  aange- 
legenheden eene  beslissende  stem.  Op  eens 
echter  stortte  het  schitterend  luchtkasteel  der 
wereldheerschappy  ineen.  Een  geltjkttfdige 
opstand  in  Catalonië  en  in  Portugal  (1640) 
was  het  sein  voor  den  val  van  Spanje*s  ge- 
waande grootheid.  Portugal  handhaafde  zyno 
onafhankelQkheid  en  C^ktalonië  kwam  eerst 
na  eene  13-Jarige  worsteling  tot  onderwerping. 
Voorts  moest  Spanje  na  een  Tachtigjarigen 
oorlog  bg  den  Vrede  van  Mttnster  (1648)  de 
onaflmnkeltikbeid  der  Vereenigde  Nederlanden 
en  de  onschendbaarheid  der  ketters  in  Dnitsch- 
land erkennen.  Bj)  den  Vrede  der  Pyreneeën 
(1669)  verloor  Spanje  Bouslllon  enPerpignan, 
alsmede  een  gedeelte  der  Nederlanden  aan 
FrankrUk,  Duinkerken  en  JamsYca  aan  Enge- 
\üï^^  —  onder  den  zwakken  £ar«l//(1666 — 
1700)  bO  den  Vrede  van  Aken  (1668)  wederom 
12  Nederlandsche  vestingen,  en  eindelOk  bg 
den  Vrede  van  Ngmegen  (1678)  Franche 
Comté  aan  FrankrOk.  De  no<Mrdeigke  provin- 
ciën van  Spanje  werden  zonder  bescherming 
prUs  gegeven  aan  de  invallen  der  Franschen. 
Datzelfde  Spaojo,  hetwelk  eens  met  zyne 
leger  benden  heerschappO  voerde  over  geheel 
Europa,  dat  tevens  beschikte  over  de  onmete- 
igke  schatten  van  Indië,  kon  nu  geen  leger 
op  de  been  brengen  en  moest  hulp  zoeken 
b0  de  weleer  met  zoo  veel  woede  bestreden 
ketters.  De  vloot  was  verdwenen,  soodat 
Spaaje  agn  handel  niet  langer  kon  beveiligen, 
de  havens  werden  verUiten,  de  bevolking  trok 
van  de  onbeveiligde  kust  naar  het  binnenland,, 
en  West- Indië  werd  door  flibustiërs  straffeloos 
geplunderd  en  gebrandschat.  Tegen  het  einde 
der  regeering  van  Karêl  II  was  de  bevolking 
tot  6700000  aielen  verminderd;  in  tallooze 
dorpen  zocht  men  te  vergeeft  naar  inwoners 
en  uitgestrekte  landen  waren  in  woestengen 
herschapen.  De  Staatsinkomsten  bedroegen 
slechts  80  millioen  realen,  in  weerwil  van  de 
drukkende  belastingen.  Zelfs  kon  de  Koning 
zgne  dienaren  niet  meer  betalen,  vaak  niet 
eens  zgne  tafel.  De  ambtenaren  ontvingen 
geen  tractement,  de  soldaten  geene  soldg,  en 
uit  geldgebrek  keerde  men  in  vele  provinciën 
tot  den  ruilhandel  terug. 

Zoo  allertreurigst  was  de  toestand  van  Spatie, 
toen  het  Huis  der  Spaansche  Sah^bwrg9r$  na 
eene  heerschappg  van  twee  eeuwen  op  den  8den 
November  1700  met  Ki»rd  II  uitstierf.  Daar- 
door ontstond  de  Spaansche  Successie- oorlog 
(zie  SneceuM  oorlogen).  Hierin  verloor  Spanje 
zgne  Europeescke  landen  buiten  het  Bgk,  als- 
mede Gibraltar,  maar  de  zegepraal  van  den 
Pretendent  uit  het  Huis  der  Bowrbons  opende 


646 


SPANJE. 


het  iiiteicht  op  betenehap.  Imman  de  nieuwe 
Koning,  PkO^  V  (1700—1746),  schoon  geen 
mnn  van  groote  gaven,  bracht  «it  sOn  vader- 
land  een  geheel  ander  tlebel  van  bestnnr  in 
Spatie.  Wi  had  Franachen  en  Italianen  in 
dienat,  die  aan  het  hooM  van  het  bewind  en 
alB  beyelhebben  van  het  leger  de  beginaelen 
Tan  het  Franiiche  ttaatebeleid  in  toepaating 
brachten,  nameiyk  de  aitechafflng  van  alle  mii' 
bmiken,  die  de  goede  werking  yan  het  staats- 
beheer  belemmerden,  bevordering  van  handel 
en  nQTerheid,  wetenschap  en  kust  opheliing 
Tan  de  Toorrechten  Tan  afsonderlOke  proTin- 
dën  en  eene  geiykmatige  heffing  der  belastin- 
gen. De  weldadige  gevolgen  Tan  nik  eene 
Terstandige  uitoefening  der  koninklijke  macht 
Tortoonden  aich  met  Terrassende  snelheid. 
Maar  toen  die  macht  ook  de  heersehappg  der 
Kerk  aantastte  en  de  misbruiken  Tan  deie 
Temietigen  wilde,  stuitte  s||  bQ  het  Tolk  op 
een  hefügen  tegenstand,  waarvoor  PhHip$  V 
onder  den  invloed  van  BQne  tweede  gemalin 
JSUtabeth  Farnête  lafliartlg  besweek.  De  geeste- 
IDkheid  vierde  een  schitterenden  triomf  en  de 
Curie  en  de  Inquisitie  bleven,  evenals  te  voren, 
in  Spanje  den  schepter  zwaaien.  Niet  minder 
noodlottig  was  de  terugkeer  tot  de  oude  ver- 
overingspolitiek.  Wél  werden  in  1788  en  1748 
Napels  en  Parma  veroverd,  maar  die  verove- 
ring bracht  verwarring  in  de  fioancifin  en  be- 
lemmering in  de  hervormingen.  Toch  bleef  de 
eerste  schok  der  verbetering  werken,  en  de 
nVverheid  en  de  wetenschap  kwamen  lang- 
zamerhand weder  in  eere. 

De  regeering  van  den  zwakken,  zwaarmoe- 
digen Ferd'mand  VI  (1746-1769)  bracht  veel 
gMds,  daar  deze  Vorst  zich  althans  door 
spaarzaamheid  en  vredelievendheid  onder- 
scheidde. De  welvaart  nam  aanmerkel0k  toe 
en  de  inkomsten  van  den  Staat  klommen  van 
211  tot  852  millioen  realen;  hoewel  de  druk 
der  belastingen  verminderd,  het  bestnnr  ver- 
beterd, eene  flinke  vloot  gebouwd  en  de  rente 
der  staatsschuld  betaald  werd,  had  men  een 
jaarlifksch  overschot  van  100  millioen  realen. 
Schoon  de  geestelükheid  nog  180000  personen 
telde  en  een  inkomen  van  869  millioen  realen 
bezat,  werd  hare  macht  door  het  concordaat 
van  1763  toch  niet  weinig  beperkt.  Spai^ 
deed  voorts  een  groeten  stap. op  den  weg  van 
vooruitgang  onder  de  regeering  van  Kaïrtl  III 
(1769—1788),  een  halfbroeder  van  Fêrdmamd 
TL  die  reeds  26  Jaar  het  koningrUk  der  beide 
SicUiën  had  bestuurd  en,  schoon  nauwgezet 
in  z||n  B.  Katholiek  geloof,  doordrongen  was 
van  de  beginselen  der  moderne  staatsleer.  HQ 
wilde  SpaiOe  op  de  hoogte  brengen  van  de 
meest  verlichte  Europeesche  Staten,  en  bQ  het 
beramen  en  invoeren  ztfner  hervormingen 
stonden  drie  uitstekende  mannen,  Aramda, 
Florida  Blanca  en  Oampotmtneê,  hem  terzQde. 
De  noodlottige  deelneming  van  Spanje  aan 
den  oorlog  van  Frankryk  tegen  Engeland 
<1761— 1762),  ten  gevolge  van  het  temüiever- 
drag  der  BowhotUy  verlamde  aanvankeiyk  de 
hervormingsmaatregelen.  Deze  echter  open- 
baarden zich  in  1767  op  eene  krachtige  wtf*® 
in  de  verbanning  der  Jezuïeten.  Nu  konden 
vele  misbruiken  en  machtsovertredingen  der 
geesteiyken  afgeschaft  onbeperkt  worden  en 
verTangen  door  eene  samenwerking  Tan  Kerk 
«n  Staat,  welke  een  heilzamen  invloed  had  op 


de  stoffemke  welvaart  en  de  zedeigke  verbe- 
tering van  het  volk.  Vele  hervormingen  koo- 
den  echter  niet  ten  uitvoer  worden  gebneht, 
omdat  landbouw,  nüverheid  en  onderwtiiiiek 
in  een  allergebrekkigsten  toestand  beventa. 
GMuxende  80  Jaar  besteedde  de  Regeeringfioote 
sommen  aan  kolonisatie,  mVnontginnisies, 
fabrieken,  wegen  enz.,  —  sU  schonk  vooiti 
eene  volkomene  vrlPieid  aan  den  handel  met 
Amerika,  en  toch  waren  de  uitkomsten  be- 
trekkelük  gering.  De  boTolking  was  eent  ii 
1788  Weder  tot  lO'Ade  mUlk>en  zielen  gekUm* 
men,  terwgi  er  in  dat  Jaar  400  milUoen  realen  il 
de  schatkist  Tloeiden.  De  tweede  rampqioedife 
oorlog  tegen  Engeland  (1780— 17S3)  ifKêa&i 
wSders  zulke  groote  sommen,  dat  men  tot  de 
uitgifte  Tan  pi^iieren  geld  moest  overgaan. 
Toch  zou  de  onmiskenbare  voomitgang  ni 
TolkswelTaart  en  TolksbeechaTing  kostellke 
Truchten  hebben  opgeloTerd,  zoo  het  herror 
mingsttdperk  Tan  langoren  dnnr  ware  geweeit 
De  Torwachtingen  der  to^ooMt  vrerden  eel- 
ter  Tomietigd  door  de  Terderfeigke  staatknade 
Tan  Rard  IV  (1788-180S),  en  zeUb  lieden 
ten  dage  heeft  zich  Spai^e  nog  niet  henteU 
Tan  den  kanker,  waardoor  het  onder  de  M- 
ding  Tan  dien  Vorat  werd  aangetaat 

Kmrd  IV  was  een  welwütond,  maar  onbe- 
kwaam Vorst  en  alzoo  de  speelbal  Tan  4m 
kloeke,  maar  ledelooze  gemalin  Mairia  Lom» 
va»  Parmm,  die  door  het  beschermen  Tsa  ban 
gunstelingen  en  door  eene  scliandelSke  fe^ 
kwisting  het  staatsbestuur  en  de  financiën  ii 
Torwarring  bracht,  haren  minnaar  (Moydea 
meest  mogelUken  iuTloed  bezorgde  en  ben 
eindelQk,  na  het  TerwtJderen  Tan  Fhndê 
Bümem  en  Aramda^  door  hem  tot  minister  te 
doen  benoemen  (November  1792),  san  bet 
hoofd  der  zaken  plaatste.  Nadat  Spanje  it 
ontUdige  vredelievendheid  den  val  der  B&Êh 
hant  in  FrankrQk  werkeloos  gedoogd  had,  nc 
het  zich  in  1798  door  de  beleedigingen  der 
Nationale  CouTentie  en  door  de  tereebtatrl- 
ling  Tan  Lodewjjk  XVI  toch  genoodzaakt, 
FrankrUk  den  oorlog  te  Terklarea,  en  deae 
werd  met  eene  zoo  Torregaande  onbekwaaB* 
beid  goToerd,  dat  hQ,  in  weerwil  Tan  de  i«*k- 
heden  der  Franachen  en  Tan  de  otte^aardige 
geeatdrlft  der  Spaijaarden.  met  een  vjjaDde- 
loken  inval  in  Navarra,  de  Baakiaohe  pre* 
vincifin  en  Aragon  eindigde.  De  loop  der  os- 
atandigheden  verachafte  aan  Spanje  nog  dea 
voordeeUgen  Vrede  van  Baael  (22  JaU  1795), 
welke  alechta  den  afstand  van  het  eiUndSia 
Domingo  dachte.  Tevena  echter  werd  Spaide 
afhankeltjk  van  Frankrgk  ra  de  Uchtsinnige 
€Moi  bekrachtigde  dit  door  het  Verdrag  faa 
San  Ildefonso  (27  Juni  1796).  Daardoor  Of 
SpaiOe,  dat  nauweiyks  in  de  kosten  van  dea 
voorafgaanden  oorlog  had  kunnen  voorzien,  lieb 
gedwongen,  Engeland  den  oorlog  te  verklarea, 
en  reeda  in  den  eeraten  zeealag  by  Kaap  St 
Vincent  (14  Februari  1797)  bleek  de  swak- 
held  der  Spaanache  vloot  De  handel  met  de 
Koloniën  werd  vernietigd,  de  heersehappf^ 
Amerika  geschokt  In  1798  viel  ^Mgr  ^ 
is  waar  in  ongenade  bQ  de  Koningin  en  ort- 
ving  zQn  ontsfiig;  maar  het  nieuwe  ministerie 
CahdOêro-Urquija  volgde  denzdfden  weg,ea 
in  1801  nam  Qoéo^  weder  de  teugelavaabal 
bewind  in  lianden,  om  zich  nog  nauwer  na 
Frankrgk  te  verbinden  en  ten  behoefe  na 


SPANJE. 


647 


dit  laatste  een  ongelakkigen  oorlog  tegen 
Portugal  te  ondernemen.  Het  geyolg  van  den 
noodlottigen  stryd  tegen  Engeland  was  de 
afttand  van  Trinidad  bQ  den  Vrede  van  Amiens 
<28  Maart  1802).  De  schatkist  bevond  lioh  in 
een  berooiden  toestand  en  het  tekort  beliep 
in  1799,  in  weerwil  van  het  papieren  geld 
on  andere  verderfeltfke  maatregelen,  1200 
millioen  realen.  Het  ministerie  van  Oorlog 
▼roeg  Toor  een  leger  van  slechts  60000  man 
935  millioen  realen,  terwQl  het  aantal  hoofd- 
officieren rerbasend  groot  was;  in  1802  werden 
op  eenmaal  52  generaals  benoemd.  Het  Hof 
had  105  millioen  noodig,  terwgi  het  Tolk  door 
pest  en  hongersnood  geteisterd  werd.  Dever- 
dorvenheid  van  het  Hof  yerspreidde  lich 
weldra  over  het  geheele  land;  Yaderlandlie- 
vende  mannen  werden  verdrukt  en  vervolgd, 
en  jegens  het  gemeen  betoonde  men  aieh  zwak 
en  toegevend.  Niettemin  ondernam  Oodog^^e 
NapoUim  nn  eens  door  i||ne  aanmatiging 
krenkte,  dan  weder  door  kruipende  onder- 
danigheid vleide,  nadat  hy  den  9den  October 
1808  een  hoogst  beswarend  tractaat  met  Frank- 
ryk  gesloten  had,  waarbg  het  uitgeputte  Spai^e 
aich  tot  een  JaarlVksoh  subsidie  van  288  mil- 
lioen realen  verbond,  een  nieuwen  oorlog 
tegen  Engeland,  waarin  by  Finistère  (22  Juli) 
en  Trafalgar  (20  October  1805)  de  Spaansche 
vloot  vernietigd  werd.  Het  volk  boog  lich 
geduldig  onder  al  die  rampen,  maar  gloeide 
tevens  van  verontwaardiging  over  den  onbe- 
schaamden  gunsteling  der  Koningin,  die  zich 
in  sOne  verblinding  het  regentschap  in  Spai^e 
of  de  Koningskroon  van  Zuid-Portugal  voor- 
spiegelde. Om  laatstgenoemd  doel  te  bereiken, 
ketende  hQ  Spaqje  door  het  Verdrag  van  Fon- 
tainebleau  (27  October  1807)  loo  vast  moge* 
IQk  aan  Frankryk  en  plaatste  de  Spaansche 
troepen,  bestemd  voor  eene  nieuwe  expeditie 
tegen  Portugal,  onder  het  opperbevel  van  een 
Franschen  aanvoerder.  Beeds  vóór  dien  tQd 
had  NapoUan  s||ne  troepen  over  de  grenzen 
van  Spanje  gezonden.  De  ellendige  zwakheid 
van  het  Spaansche  Hof  bezorgde  aan  NapoUon 
niet  eens  een  voldoend  voorwendsel  om  een 
einde  te  maken  aan  de  zelfotandigheid  van 
Spai^e.  Toen  de  Koning  en  Gknioy,  in  plaats 
van  op  wederstand  bedacht  te  zyn,  toebereid- 
selen  maakten  tot  de  vlucht  naar  Amerika, 
ontstond  den  18den  Maart  1808  te  Araojuöz 
een  volksoproer  tegen  den  gehaten  gunsteling. 
Deze  moest  vallen,  en  onder  den  indruk  van 
de  woede  des  volks  liet  de  Koning  zich  door 
de  aanhangers  van  den  KT<ïonpTinn  Ferdinand 
overhalen,  den  19den  Maart  ten  behoeve  van 
dezen  afttand  te  doen  van  den  troon.  Beeds 
den  248ten  Maart  hield  deze  als  IWeitiMifkl  Vil 
zQn  intocht  te  Madrid,  maar  nu  herriep  ICard 
IV  ïn  een  brief  aan  Napoleon  zün  troonaf- 
stand, als  hem  met  geweld  afgeperst.  Napo- 
lêo»,  zich  belastend  met  de  rol  van  bemiddelaar, 
ontbood  Ferdinand  naar  Bajonne,  werwaarts 
ook  Kard  IV  zich  begaf,  en  verklaarde,  dat 
de  Bourbons  den  troon  van  Spanje  moesten 
laten  varen.  Na  langdurigen  tegenstand  deed 
Fmrdinand  den  5den  Mei  afttand  van  de  Kroon 
ter  gnnste  van  zOn  vader,  en  deze  droeg  al 
ztjne  rechten  gewillig  op  aan  den  Keizer, 
die  aanstonds  aQu  broeder  Jottph^  koning  van 
Napels,  in  tegenwoordigheid  eener  Junta  van 
Spaansche  en  Amerikaansche  afgevaardigden 


tot  koning  van  Spaitfe  benoemde.  Nadat  de 
Junta  en  de  nieuwe  Koning  den  7den  Juli 
de  pas  ontworpene  constitutie  besworen  had- 
den, deed  Joiepi  den  208ten  Juli  z|in  intocht 
te  Madrid.  Kard  IV  vestigde  zich  met  zVn 
Jongsten  zoon  eerst  te  Compiögne  en  daarna 
te  Bome,  terwfll  Ferdimand  zich  met  zUne 
zonen  Don  Oarloi  en  Don  Anionio  naar  Va- 
lencay  begaf. 

Napoleon  had  alzoo  de  Koninkigke  temilie 
zonder  veel  moeite  ter  z||de  geschoven,  maar 
ontmoette  by  het  volk  onverwachte  hinder- 
nissen, die  al  zyne  berekeningen  te  schande 
maakten  en  zQue  hervormingsplannen  verydel- 
den.  Het  Spaansche  volk  was  niet  in  staat, 
den  zegen  van  een  verlicht  bestuur  op  prQs 
te  stellen;  doch  het  gevoelde  diep  den  onder- 
vonden hoon  en  verhief  zich  daartegen  met 
eene  geestdrift  zonder  voorbeeld.  Edele  en 
onedele  drQfveeren,  nationale  hoogmoed  en 
onbeteugelde  haat  tegen  vreemdelin^n,  vader- 
landlievende  geestdrift  en  godsdienstige  dwee- 
pery  kwamen  daarby  in  werking.  ZQ  veroor- 
zaakten eene  verblinding,  die  niet  lette  op  de 
geweldige  macht  van  den  vQand.  maar  zich 
b0  voorraad  verzekerd  hield  van  ae  overwin- 
ning. Beeds  den  2den  Mei  1808,  bQ  de  eerste 
tQding  van  het  vertrek  van  Ferdinand  naar 
Bftyonne,  was  te  Madrid  een  geweldig  oproer 
uitgebar^n,  dat  de  Franschen  niet  zonder 
bl<^  konden  dempen.  Doch  nu  verspreidde 
zich  de  opstand  ook  in  de  provinciën.  Er 
vormden  zich  provinciale  Junta^s,  de  guerilla^s 
wapenden  zich  in  het  gebergte  en  alle  aan- 
hangers der  Franschen  werden  vf|anden  des 
vaderlands  verklaard.  Wel  behaalden  de  Fran- 
schen den  14den  Juli  bQ  Bloseco  eene  glans- 
r0ke  overwinning,  maar  de  aanval  van  Mon- 
eeg  op  Valencia  werd  afgeslagen  en  generaal 
Dtipimt  omsingeld  en  tot  de  capitulatie  bQ 
Baylen  genoodzaakt.  De  dappere  verdediging 
van  Saragossa  door  Falafoa,  de  ontruiming 
van  Madrid  door  Koning  Joeeph  en  de  aftocht 
der  Franschen  verhoogden  de  algemeene  geest- 
drift. Tevens  was  Wéllimgton  met  een  Engelsch 
korps  in  Portugal  aan  land  gestapt  en  had 
er  de  Franschen  verdreven.  In  Spanje  be- 
hielden dezen,  met  Napoleon  aan  het  hoofd, 
echter  de  overhand  in  het  open  veld;  zj)  be- 
haalden de  overwinning  bQ  Burgos,  Espinosa 
en  Tudela  en  trokken  den  4den  December 
weder  in  BCadrid,  waar  Joteph  den  228ten 
Januari  1809  op  nieuw  z||n  zetel  vestigde.  Ook 
mislukte  de  expeditie  van  den  Engelschen 
generaal  Moore  in  Galicië.  Nu  echter  werd 
de  worsteling  in  Spatie  eene  volkszaak;  had- 
den te  voren  de  provinciSn  ateonderlflk  weer- 
stand geboden,  in  September  1808  was  reeds 
eene  centrale  Junta  te  Arai^uóz  bQeengekomen, 
die  wel  is  waar  misslagen  beging,  maar  door 
hare  oproeping  tot  een  algemeenen  guérilla- 
oorlog  groote  nadeelen  toebracht  aan  de 
Franschen.  In  het  open  veld  werden  de  Span- 
jaarden doorgaans  geslagen,  maar  in  den 
kleinen  oorlog  bewezen  hun  moed,  hunne 
geestdrift,  hunne  volharding  onschatbare  dien- 
sten. De  voortdurende  aanvallen  der  guórilla*s 
ontrukten  aan  de  Franschen  de  vrucht  hunner 
overwinningen  en  verteerden  hunne  kracht. 
Den  27sten  Maart  1809  zegepraalden  de  Fran- 
schen by  Ciudad  Beal,  den  286ten  Maart  bü 
MedelUn,  en  de  Centrale  Jnnta  moest  de  wyk 


648 


SPANJE. 


BemeD  Daar  SevilU.  Doch  de  oaderaemiiig:  tmi 
Sault  tegen  Portngsl  miahikte;  h{  werd  in  Mei 
1809  door  WéUmgton  nlt  dat  land  Terdreren 
en  moest  ook  GalioiS  en  Astorie  ontruimen. 
Den  27gten  en  28eten  Jnll  behaalde  WeUwgiom 
die  in  Spanje  was  doorgedrongen,  de  0Te^ 
winning  bQ  Talavera,  doch  de  Engelsehen, 
moesten  naar  Portngal  temgtrekken  en  de 
Spaansche  generaal  Vanega$  moest  bQ  Almo- 
naeid  het  onderspit  delgen.  Voorts  beiwedL 
de  Engelsche  generaal  Wüêom  in  de  berg- 
passen  bQ  Baros  voor  J7«y,  en  Madrid  bleef 
in  handen  der  Franschen.  De  Centrale  Jnnta 
te  Seyilla  vormde  nu  eene  uitvoerende  com- 
missie en  riep  tegen  1  Maart  1810  de  Cortes 
bfleen.  Maar  de  ingewortelde  misbmiken  wer- 
den niet  afgeschaft  en  de  door  WdlimgUm 
gevraagde  hervormingen  in  het  staatsbeetnor 
niet  ingevoerd.  In  Jannari  1811  waren  de 
Franschen  meester  van  Andalnsië,  en  den 
Isten  Februari  deed  Joteph  zgn  intocht  in 
Sevilla.  De  Centrale  Jnnta  had  de  wf|k  ge- 
nomen naar  Cadiz,  waar  xg  daarna  gedwon- 
gen werd  tot  het  aanstellen  van  een  regent- 
schap, wanrin  de  radicale  beginselen  de  over- 
hand hadden.  De  zaak  der  Spaqjaarden  stond 
hopeloos.  De  aansieniyken  des  lands  begon- 
nen zich  meer  en  meer  aan  te  sluiten  aan 
den  opgedrongen  Koning.  Het  gelukte  den 
Franschen  wel  niet,  zich  van  Cadix  meester 
te  maken,  maar  Matêêna  drong  na  de  verove- 
ring van  Ciudad  Bodrigo  en  Almeida  met 
80000  man  in  Portugal,  om  de  Engelschen 
in  zee  te  drQven.  Wdlinfficm  trok  terug  tot 
in  de  vaste  stelling  van  Torres  Yedras  bQ 
Lissabon,  waar  hg  stand  hield,  totdat  JfoM^ia, 
die  geene  versterking  ontving  en  dus  geen 
aanval  durfde  wagen,  met  z)|n  tot  op  de  helft 
versmolten  leger  in  Maart  1811  den  terugtocht 
naar  Spanje  aanvaardde.  Inmiddels  waren  den 
24sten  September  1810  de  Cortes  te  Cadix 
bQeengekomen.  Schier  onder  het  bereik  der 
Fransche  batterOen  en  in  <ie  stad  door  de  pest 
bedreigd,  aanvaardde  de  vergadering  de  groot- 
Bche  taak  der  hervorming  van  het  ellendige 
staatsbestuur.  Gedeelteigk  doordrongen  van 
de  denkbeelden  der  Fransche  Bevolutle  en 
gedeelteltjk  vasthoudende  aan  Oud-Spaan- 
sche  vooroordeelen,  wankelden  de  leden  onder 
hartstochteiyke  beraadslagingen  tusschen  de 
meest  uiteenloopende  besluiten;  men  procla- 
meerde de  volkssouvereiniteit  met  het  alge- 
meen stemrecht  en  schafte  de  heerigke  rech- 
ten af,  maar  waagde  het  niet,  de  Inquisitie 
of  de  rechten  van  den  adel  en  van  de  Kerk 
aan  te  tasten.  Over  het  geheel  echter  mocht 
de  Cortetfconstitnti?,  die  den  18den  Maart 
1812  voltooid  werd,  eene  zeer  vrQzioDige  wor- 
den genoemd.  In  weerwil  van  hun  onderling 
verschil  van  gevoelen,  bleven  de  leden  der  Cor- 
tes eensgezind  in  de  hoofdzaak,  nameiyk  in  het 
verzet  tegen  den  vQand.  De  hersenschimmen 
der  nationale  Qdelheid  werden  verbannen,  de 
gebreken  van  het  bestuur  openbaar  gemaakt 
en  de  duizende  bedorven  ambtenaren  met 
schrik  vervuld.  De  troepen  werden  versterkt, 
geoefend  en  goed  verpleegd  en  Weüiitgtam  tot 
opperbevelhebber  benoemd.  Nu  nam  de  oor- 
logskans eene  gunstige  wending.  In  Januari 
1812  veroverde  Wellington  Ciudad  Bodrigo. 
den  7den  April  Badajoz,  bQ  welke  gelegenheid 
deh    ook    Prins     WiUem  van    Oranje^  later 


WïïUm  zr,  koning  der  NederiandeB,roeiiii|k 
onderscheidde,  en  versloeg  de  Pmaschea  onder 
Marw^mi  bU  Salamanea  (22  Jou),  wairop 
Joêeph  wederom  Madrid  verlaten  en  de  bsls- 
gering  van  Cadix  opbreken  moest,  en  des 
12den  Augustus  trok  WdUngtam  binnen  ds 
muren  van  Madrid.  Wél  moest  hV  voor  ds 
overmacht  der  Franschen  op  nietw  nasr  de 
grenzen  van  Portugal  terugtrekken  ea  de 
hoofdstad  hare  poorten  voor  den  Tt|and  opeooi: 
maar  de  nederlaag  van  NtpdUtm  ia  BaiIsM 
veranderde  ook  den  staat  zaken  in  Spaqfe. 
8<mLt  werd  in  het  begin  van  1819  ter ogyero^ 
pen  en  Suekêt  ontruimde  in  Juli  Valesdt, 
terwtll  Joiepk  reeds  in  het  laatst  van  Mei 
Madrid  weder  verlaten  had  en  met  het  Framehe 
leger  natr  Yittoria  was  geweken.  Hier  werd dR 
laatste  door  WMmgion  den  2l8ten  Jnligeab- 
gen.  De  Franschen  trokken  temg  over  de 
Pvreneeën  en  WèUwgtom  volg^  hen  des 
9den  JuH  in  FrankrQk.  Hfl  bracht  Sotdi  des 
26sten  Februari  1814  bV  Orthes  eene  neder 
laag  toe  en  den  lOden  April  bQ  Touloue. 

Nu  had  Spanje  zQue  onaf  hankelfkheid  her 
kregen.  In  O^ber  1818  waren  de  gewose 
Cortes  in  Cadix  byeengekomen,  en  toen  dm 
in  Jannari  1814  hunne  toestemming  moeetes 
geven  tot  den  temgkeer  naar  Madrid,  haddea 
de    conservatieven    de   overhand.  Niettaaia 
zette  de  vergMlering  hare  hervormingen  voort 
Een  verdrag,  in   1818   door  IfapoUom  I  BMt 
Ferdinand    VII   gesloten,  waarbfl  de  beer 
schappQ  van  laatstgenoemde  in  Spanje  werd 
hersteld,  wilde  men  niet  erkennen,  if  soad 
eene  uitnoodiging  naar  Ferdimttndy   sieh  on- 
verwQld  naar  Madrid  te  begeven  en  den  eed 
af  te  leggen  op  de  constitutie.  Hy  kwam  den 
248ten  te  Gerona  en  had  te  V alenda  eene 
samenkomst  met  den  president  van  het  regent- 
schap, zOn  oom,  den  cardinaal  mui  BimioBf 
die  hem  in  naam  des  volks  de  Kroon  tenr 
gaf,  maar  hem  niet  tot  het  erkennen  der 
Cortesconstitutie  bewegen  kon.  G^enenal  tth 
koos  met  een  leger  van  40000  man  de  4de 
des    Konings,    en  60  voormalige  leden  der 
Cortes    boden    hem  een  verzoekschrift  iso, 
inhoudende,  dat  hy  de  constitutie  niet  noekt 
onderteekenen,    maar    de  Cortes  ontbinden. 
Fêfdimand  verwierp  dan  ook  uit  Valenda  de 
constitutie  en  beloofde,  dat  hy  alles  in  den 
vooqnaligen  toestand  zon  herstellen.  Beedi 
den   lOden  en   Uden  Mei  werden  de  Corta 
door  militairen  uiteeng^aagd  en  den  l4den 
Mei  deed  de  Monarch  zyn  intocht  in  Msdnd 
onder  het  gejubel  des  volks,  dat  op  vrDiio- 
nige  denkbeelden  geen  prys  stelde  en  onte- 
vreden was  over  eene  door  de  Cortes  inge- 
voerde    belasting.    Aanstonds    werden   nlle 
uitstekende   liberalen  vervolgd  en  de  voor- 
treffeiykste  mannen  in  den  kerker  geworpen. 
Alle  papieren  van  de  Cortes  en  van  het  re- 
gentschap nam  men  in  beslag.  Overal  veroor- 
loofde   zich    het    gemeen,   door  den  clerus 
opgehitst,    de  schandeiykste  gruwelen  tegen 
de  vryzinnigen.  De  groote  bevrydhigeoorig» 
met  zooveel  opoffering,  volharding  en  geeetdriff 
gevoerd,  had  alleen  de  vreemdelingen  ^' 
Jaagd,  maar  geene  volksvemienwing  ▼J^ïi 
zaakt.  Wél  had  de  Koning  eene  cone^»^ 
toegezegd,  maar  in  plaats  van  deze  werden 
de  meest  reactionaire  maatregelen  i^tgerstf' 
digd.  Alle  vermaningen  tot  gematigdheid  waren 


SPANJE. 


64» 


▼niohtelooa,  ook  die  van  WdUmgUm.  De 
JenXeten  werden  teraggeroepen,  de  kloostera 
en  de  InqoMtie  hersteld.  De  geheime  politie 
waarde  overal  rond.  en  vele  vaderlandHeyende 
mannen  loehten  Yeiligheid  in  eene  snelle  vlnoht 
Alle  officieren,  van  4en  hoogslen  rang  tot  en 
met  dien  van  kapitein,  die  onder  Koning  Jottph 
getUend  hadden,  werden  in  weerwil  van  de 
toegezegde  amnestie  met  vironwen  en  kinderen 
voor  levenslang  verlMnnen,  alsmede  de  bnr- 
gerltfke  ambtenaren  van  den  rang  van  staats- 
raad tot  dien  van  krügseommissaris,  zoodat 
in  1809  meer  dan  6000  Spai^aarden  in  balling- 
schap  leefden,  terwtfl  het  getal  van  allen, 
die  verstoken  werden  van  hnnne  bnrgerlQke 
rechten,  in  de  gevangenis  geworpen  of  ver- 
dreven, op  12000  werd  geschat  De  generaals 
Porliêr  en  Xocy,  die  aich  verklaard  hadden 
vóór  eene  constltatie  met  eene  volksvertegen- 
woordiging, moesten  het  schavot  beklimmen. 
Hier  en  daar  ontstonden  weder  goérillabenden, 
en  het  volk  werd  afkeerig  van  een  bestnor, 
dat  zooveel  ellende  stichtte.  De  conservatieven 
en  liberalen  stonden  in  de  hoogere  klassen 
vtfandig  tegenover  elkander,  en  van  1814  tot 
1819  wisielden  24  mlnisteriën  eikander  af.  De 
onwetende,  karakterloose,  lafife,  despotieke 
Koning  liet  zich  beheerschen  door  eene  ge* 
wetenlooze  camarilla  en  schonk  bO  voorkeur 
iQn  vertrouwen  aan  pater  CJyrtf/o  en  aan  zQn 
biechtvader  Benctmo^  die  iedere  hervorming 
verQdelden;  Spanje  verloor  dan  ook  de  onder- 
steanlng  van  Engeland.  Wél  herloreeg  het  in 
1814  bf  den  Vrede  van  Parus  hetaanFrank- 
rUk  afgestane  gedeelte  van  San  Domingo, 
maar  moest  in  1819  voor  5  mlllioen  dollars 
de  belde  Florida's  toekennen  aan  de  Veree- 
nigde  Staten  van  Noord-A'merika.  Toen  het 
troepen  wilde  afzenden  tot  het  herwinnen  der 
Amerikaansche  koloniën,  kwamen  de  soldaten 
in  opstand.  Vier  bataUons  onder  den  luitenant- 
kolonel  Don  SafaH  del  Bi^  proclameerden 
den  Isten  Januari  1820  te  San  Juan  de  con- 
stitutie van  1812,  maakten  zich  meester  van 
twee  forten  en  van  de  stad  Isla  de  Leon  en 
veroverden  Caracas.  Weldra  telde  het  leger 
der  opstandelingen  9000  man.  De  kolonel- 
ingenieur Qt^qga  plaatste  zich  aan  hun  hoofd 
en  eischte  van  den  Koning  de  aanneming  der 
constitutie  van  1812.  Te  Isla  de  Leon  werd 
eene  Voorloopige  Junta  tot  stand  gebracht  en 
eene  oproeping  gericht  tot  het  Spaansche  volk. 
Don  Pedro  Agoft  aanvaardde  het  voorzitter- 
schap in  de  Junta  van  Galieië;  in  Murcia 
werd  den  29sten  Februari  gemelde  constitutie 
afgekondigd,  en  het  volk  verwoestte  er  het 
paleis  der  Inquisitie.  Tevens  kwam  de  Can- 
tabrische  kust  in  opstand  en  daarna  Aragon. 
In  Navarra  verhief  Mina  de  banier  van  het 
nationale  leger,  en  in  Pamplona  erkende  de 
onderkoning  EtpeUta  de  geldendheid  der  con- 
stitutie. Zelfs  Madrid  kwam  in  beweging. 
Toen  voorts  ook  generaal  O'DoiM  in  Ocafta 
den  4den  Maart  de  constitutie  proclameerde 
en  zich  met  Eifyo  vereenigde,  —  toen  zelfli 
generaal  Frewê  tot  het  nationale  leger  over- 
liep, beloofde  de  verschriktd  Koning  in  een 
decreet  van  1  Maart  de  onverwOlde  aftchaffing 
van  alle  misbruiken  in  het  staatsbestuur  en 
riep  den  6den  Maart  de  oude  Cortes  bVeen. 
Het  volk  evenwel  eischte  met  luider  stem  de 
constitutie  van   1812.  Hierop  gaf  de  Koning 


toe,  bezwoer  den  9den  Maart  in  handen  van 
eene  Voorloopige  Junta  de  constitQtie  en  her- 
haalde op  het  baloon  van  het  koninkiyk  paleis 
dien  eed  ten  aanhoore  van  eene  ontzettende 
volksmenigde.  De  Inquisitie  werd  door  een 
deereet  van  9  Maart  opgeheven  en  hare  ge- 
vangenissen werden  geopend.  Eene  algemeene 
geeMrift  doortintelde  het  volk.  Den  9den 
Juli  1820  openden  172  afi^evaardigden  de 
eerste  vergadering  der  Cortes.  De  liberaten 
legden  eene  groote  gematigdheid  aan  den  dagb 
JSipigaj  aartsbisschop  van  Sevilla,  nam  als 
voorzitter  den  Koning  den  eed  af  en  generaal 
Qukcga  werd  ondervoorzitter.  Ootmo  en  Toreno^ 
twee  waardige  mannen,  pas  aan  de  pQnbank 
der  Inquisitie  ontrukt,  werden  ministers,  en 
ArmuUêi  nam  de  leiding  van  het  Bewind  op 
zien.  In  weerwil  van  z||n  dubbelen  eed  bleef 
echter  de  Koning  in  't  geheim  de  bitterste 
vgand  van  het  constitutioneele  stelseL  Hy  stond 
in  betrekking  met  reactionaire  woelingen  in 
de  provinciën  en  bemoeielOkte  de  werkzaam- 
heden der  wetgevende  macht.  Uit  zucht  om 
zich  aangenaam  te  maken  by  het  volk,  ver- 
wierpen de  exaltados  (radicalen)  alle  voor- 
stellen tot  verbetering  der  financiën.  De  con- 
stitutioneele gerechtshoven  werden  echter  her- 
steld, de  mi^oraten  en  fideicommissen  afge- 
schaft, alsmede  de  kloosters,  met  uitzondering 
van  een  14  tal.  Ook  de  geestelQken  moesten 
bebuting  betalen  en  eindelQk  moest  de  Koning 
zQne' gunstelingen  ontslaan  en  verbannen. 

Intnsschen  was  het  volk  geenszins  ingeno- 
men met  alle  maatregelen  van  de  Cortes, 
omdat  daardoor  niet  aanstonds  verbetering 
kwam  in  den  stoffMyken  toestand.  Hier  en 
daar  ontstonden  guérillabenden  en  het  land 
werd  met  burgertwist  bedreigd.  Ook  de  Ko- 
ning beklaagde  zich  by  het  openen  van  de 
tweede  Cortesvergadering  (1  Maart  1821)  over 
den  invloed  van  den  demoeratischen  geest* 
Doch  op  den  17den  en  80sten  April  verklaar- 
den de  Cortes  wegens  de  volksbewegingen 
geheel  Spanje  in  staat  van  beleg,  maar  ver- 
waarloosden tevens  den  eenlgen  steun  der 
liberale  parttf,  namelQk  het  leger.  Het  nieuwe 
ministerie  Fdim  had  geen  invloed  bQ  den 
Koning  en  bQ  de  Cortes  evenmin.  De  tengel- 
loosheid  der  Spaansche  sansculotten  (decamisa- 
dos,  hemdeloozen)  deed  de  reactie  toenemen, 
en  den  2l8ten  September  1821  belegde  de  Koning 
eene  buitengewone  Cortesvergadering,  die  ech- 
ter den  binnenlandschen  vrede  niet  herstelde. 
Eene  nieuwe  directe  belasting  en  de  verkoop 
der  nationale  goederen  waren  niet  voldoende  tot 
leniging  van  den  nood  der  schatkist,  de  staats- 
schuld was  tot  14  milliard  realen  geklommen, 
de  onderhandelingen  met  de  Koloniën  leidden 
niet  tot  eene  gewenschte  uitkomst,  en  in  het 
binnenland  heerschteeenevolslageneregeering- 
loosheld.  Deze  nam  toe  nadat  in  de  nieuwe 
Cortes,  den  Isten  Maart  1822  bQeengekomen, 
de  exaltados  de  meerderheid  hadden  verkregen. 
Zg  kozen  BUgo  tot  president,  terwyi  de  Ko- 
ning wél  den  uitstekenden  moderado  MarHnêt 
dê  la  Bosa  tot  minister  benoemde,  maar  diens 
macht  en  invloed  zooveel  mogeiyk  ondermgnde. 
De  Cortes  schonken  aan  het  land  loffelQke 
hervormingen,  doch  deze  vermeerderden  nog 
den  druk  van  het  oog«ibllk  en  leverden  on- 
overkomende  moelelilkheden  op  in  de  toe- 
pas<iing.  Nu  beraamde  de  Koning  met  het 


660 


SPANJE. 


Hof  het  plan,  door  een  itoatMtredc  het 
ftbfolntiiiAtti  te  herstellen.  Den  7den  Juli 
poogden  sQne  gardes  tot  dat  oogmerk  Madrid 
te  oferrompelen,  maar  s||  werden  door  het 
volk  temggeworpen,  en  nn  lag  de  Koning 
sich  gedwongen,  het  ministerie  San  MigM 
nit  de  exaltados  te  benoemen.  In  het  noorden 
des  Btfks  werd  de  atr^d  tegen  de  Begeering 
▼oortgeaet,  en  te  Seo  d*Urgel  ontstond  een 
regentschap,  dat  in  naam  Tan  den  „gerangen" 
Koning  FtrdiMond  alles  wilde  heratellen  in 
den  toestand,  waarin  het  sioh  vóór  7  Maart 
1820  berend.  De  oonstitationeele  generaal 
MtMa  noodsaakte  echter  dat  regentschap  en 
zyne  aanhangers  tot  de  vlocht  naar  Frankryk. 
"Ét  was  oneenigheid  ontstaan  met  den  Hdli- 
gen  Stoel,  en  het  reactionaire  FrankrUk  ver- 
klaarde zich  op  het  Congres  te  Verona  (No- 
rember  1822)  vóór  eene  gewapende  tnssohen- 
komst  Toen  voorts  in  Januari  1823  wgiiging 
der  Constitat^e  en  herstelling  der  sonrereiniteit 
des  Konings  door  de  Spaansche  regeering  en 
de  Cortes  geweigerd  werden,  verlieten  er  de 
genanten  van  Frankryk,  Oostenryk,  Basland 
en  Pmisen  het  Hof. 

Na  overschreed  den  7den  Maart  1828  een 
Fransch  leger  van  95000  man  onder  aanvoe- 
ring van  den  Hertog  vam  AtlgoMme  deBidas- 
soa.  Tegen  het  einde  van  April  deed  ook 
de  maarschalk  Mimeéy  een  inval  in  Cataloniê, 
terwQl  tevens  de  reactionaire  bende  van  Qjm- 
êoda  voorwaarts  rukte.  De  Spai^aarden  bodM 
slechts  tegenstand  iik  kleine  gevechten ;  hunne 
strQdkrachten  waren  slecht  georganiseerd, 
en  de  voormalige  geestdrift  was  door  party - 
twisten  uitgedoofd.  Zelft  de  guerillaoorlog 
wilde  niet  vlotten,  omdat  de  geesteiykheid 
afkeerig  was  van  het  liberaal  bewind  en 
derhalve  de  Franschen  begunstigde.  Beeds 
den  17den  April  vestigde  de  Hertog  van  Angom- 
Urne  zyn  hoofdkwartier  te  Vittoria,  en  J£mmi 
werd  in  Catalonië  door  MoUior  van  andere 
korpsen  afgesneden.  Den  208ten  Mei  besette 
Moneejf  (Jerona;  weldra  vielen  Opper -Catalonië, 
Biscaye,  Aragon,  Castili6  en  Asturië  in  han- 
den der  Franschen,  en  reeds  den  24sten  Mei 
deed  de  Hertog  van  AngoMmê  syn  intocht  in 
Madrid.  De  Cortes  hadden  den  Koning  van- 
daar naar  Sevilla  gebracht,  doch  een  door  de 
Franschen  ingesteld  regentschiH>  onder  den 
Hertog  van  Infantado  deed  het  werk  der 
restauratie  terstond  een  aanvang  nemen.  Het 
grauw  en  de  monniken  wreekten  zich  op  de 
liberalen,  en  velen  van  deien  werden  terecht- 
gesteld, vermoord  of  in  de  gevangenis  gewor- 
pen. De  stryd  was  weldra  geëindigd.  Vruchte- 
loos lochten  de  Cortes  een  algemeeneA  volks- 
opstand te  bewerken;  sy  b^ven  lich  met 
den  Koning  naar  Cadix,  om  hier  hunne  zit- 
tingen voort  te  zetten,  maar  werden  door 
het  Begentsohap  van  hoogverraad  beschuldigd. 
Het  volk,  door  de  geestelBkheid  aangespoord, 
verklaarde  zich  overal  voor  den  absoluten 
Koning.  De  generaals  capituleerden,  met  uit- 
zondering van  JfMki,  die  in  het  gebergte  van 
Catalonië  zich  bleef  versterken.  Cadix  werd 
door  de  Franschen  te  land  en  te  water  inge- 
sloten en  gebombardeerd,  waarna  de  Cortes 
de  dreigende  bestorming  voorkwamen  door 
den  Koning  in  zyne  absolute  heerschappy  te 
herstellen.  De  Cortes  ontbonden  ztch,  de 
Koning  begaf  zich  den   Isten  October  1828 


naar  het  Franache  hoofi&wartier,  Cadix  wed 
door  den  vyand  bezet,  en  meer  dan  600  ver- 
dedigers der  vryhdd  verwyderden  aleh  vaidiar 
naar  Gibraltar,  Engeland  en  Amerika.  De 
Koning  verldaarde  nu  in  eene  prodsastie 
alle  daden  der  constitntioneele  regeering  sh 
van  nul  en  geener  waarde,  benoemde  dei 
Hertog    vam  Imfantaêo  tot   oppertevelhebber 
van  b^  leger  en  lyn  biechtvader  Vieior  8aès 
tot    minister  van  Boitenlandsehe  Zaken  ei 
hield  den  ISden  J^ovember  zyn  intocht  in  Mar 
diid.  Nadat  in  die  maand  IRma  Bsreetosi 
overgegeven  had  en  Oartagena  en  Aliesnte 
gecapituleerd  hadden,  boog  zich  geheel  Sps^ 
weder  onder  het  Juk  van  het  absolotismiii. 
Er  ontstond  eene  gruweiyke  reactie.  Sekud- 
daden  Jegens  de  liberalen  werden  strsffalMs 
toegelaten.    Te  vergeefs  had  de  Hertog  w 
At^oMmê  tot  gematigdheid  aangespoord;  kf 
verliet    8ipaiiO«  in  November,  en  den  9dei 
October  1824  werd  een  Koninkiyk  deeieet 
uitgevaardigd,  waarby  allen,  die  ztchvgasdir 
hadden  betoond  Jegens  de  absolute  heerselii|# 
als    miOdsteitsBchenders    des    doods  sebei^ 
werden  verklaard.  Wél  kwam  er  veranMif 
in  het  ministerie  en  zag  de  meer  gemstifde 
Qraaf  Ofalia  zich  aan  het  hoofd  der  nto 
geplaatst,  maar  de  absolutistische  priesterpiiti 
behield  haren  invloed,  en  ter  handhaving  fU 
de  orde  bleven  45  000  man  Franachen  osder 
Bomrmont  in  Spaoje  (tot  in  1828).  Dm  litei 
Mei  1824  was  er  amnestie  verleend,  doeh 
deze  had  slechts  geringe  kracht,  terwljlde 
reactionaire  bende  der  Koninkiyke  vrywiiügen 
in  de  provinciën  tegen  de  liberalen  woedde 
en  *s  Konings  broeder,  Don  Obfiof,  plsniHB 
beraamde    om  de  heerschappy   der  prieeteo 
en    de    Inquisitie    te    herstellen.    Hiertegei 
echter  kwam  de  Koning  in  verzet  es  be- 
noemde den   Uden.  Juli  1824  Zea  Satmtda, 
een  degeiyk  en  iMzadigd  staatsman,  toteeole 
minister.  Deze  zocht  de  rust  te  herstelleo  ee 
de  financiën  in  goede  orde  te  brenges.  Het 
deficit    bedroeg    tegen  het  einde  van  18Ü 
omstreeks  590  millioen  realen.  De  gekreskte 
en  teleurgestelde  priesterparty   beraamde  iio 
oproerige    plannen,    en    toen   Zea  Btm^ 
eene    uitgebreide    Carlistische  aameosweri^ 
ontdekte,  waarin  vele  hooge  geesteiyken,  ook 
de  Aartsbisschop  van  Toledo,  betrokken  wveSf 
durfde  Ferdmamd  niets  tegen  den  cleroe  ooder 
nemen,  maar  verving  Zta  Bermmdêz  door  d^ 
clericaien   Hertog  «as  Infaniado.  Doch  ook 
deze    werd    van    lauwheid    beschuldigd  ei 
moest    in  1826  de  portefeuille  nederlegges- 
Van  zyne  overzeesche  koloniën  had  Spa^e 
slechts  Cuba  en  Pnërto  Bico,  Callso  en  |^ 
Pliilippynsche  eilanden  overgehouden.  Het  BOk 
werd  voorts  gedurig  verontrust  dooroproenj 
bewegingen  ten  behoeve  van  Don  CMmi^ 
gunsteling  der  geesteiykheid  en  opdstooges- 
blik    den    vermoedeiyken  troonopvolger.  i> 
1829  echter  trad  de  kinderlooze  Koning  toot 
de  vierde  maal  in  het  huweiyk,  en  wél  b^ 
Maria  Christina  van  Napels.  De  Ssliscke  we( 
werd  opgeheven,  en  toen  de  Koningin J»* 
eene  dochter  schonk  (10  October  1880),  iiM«s^ 
genaamd,  werd  deze  erfgename  vandentrooi 
verklaard.  Na  's  Konings  overiyden  op  <kb 
29sten  September  1888  werd  hy  dsnookdo^ 
lêdbêUa  11  opgevolgd  onder  het  regestseW 
der  Koningin-Weduwe,  doch  in  de  Baekiieie 


SPANJE. 


651 


werd  Don  Oarlot  als  Kard  V  tot 
Koning  uitgeroepen.  In  1884  werd  door  het 
Estatnto  real  eene  beperkte  conttitotie  tfge- 
kondigdf  eene  yergadering  der  Cortes  bel^ 
en  eene  uitgebreide  amnestie  nitgevaardi^ 
waarna  Spanje,  Engeland,  FrankrQk  en  Por- 
tugal een  Tiervondig  yerbond  sloten  tot  hand- 
having der  constitntioneele  beginselen  in  Spanje 
«n  Portugal.  Voorts  werden  door  de  Cortes 
Don  Carlat  en  sQne  nakomelingen  Tervaüen 
▼eriüaard  van  de  troonopvolging.  Inmiddels 
ontstond  er  een  woedende  burgeroorlog  tus- 
schen  de  Cariisten  en  de  Christino's,  en 
eerstgemelden,  aangevoerd  door  ZMmdUMcarre- 
^«jf,  behaalden  in  1885  belangryke  overwin- 
ningen. Hoewel  deie  dappere  bevelhebber  kort 
daarna  overleed  en  de  troepen  der  Regentes 
met  een  Engelsch  korps  van  10000  man  onder 
generaal  Xtfoiu  werden  versterkt,  behaalden 
de  Christino's  geene  belangryke  voordeelen. 
Overal  werden  gruwelen  gepleegd,  en  nadat  op 
bevel  van  Mina  de  moeder  van  (%i&r«ra  (aan- 
voerder der  Cariisten)  was  doodgeschoten,  nam 
teatstgenoemde  eene  bloedige  wraak.  Tevens 
ontstonden  in  de  provincifin  Junta's,  die  de 
herstelling  vorderden  der  constitutie  van  1812, 
•en  een  militair  oproer  noodsaakte  in  1886  de 
Koningin,  haar  weder  van  kracht  te  verlda- 
ren,  waarna  in  1887  eene  hersiene  constitutie 
werd  afgekondigd.  Eene  expeditie  dergeheele 
Carlistisolie  macht  naar  BCadrid  werd  door 
Etpariéro  vergdeld,  en  in  1889  werd  een  ver- 
drag gesloten  tusschen  laatstgenoemde  en  den 
Carlistischen  generaal  Maroto^  volgens  het- 
welk de  hoofdmacht  der  Cariisten  de  wapens 
sou  neerleggen,  waarna  Don  Carloi  den  15den 
8<9ptember  de  wt|k  nam  naar  FrankrQk.  Na- 
dat ook  Ombrtra  den  6den  Juli  1840  de  gren- 
sen  van  dat  Byk  was  overgetrokken,  eindigde 
de  vreeseigke  burgeroorlog. 

Ten  gevolge  van  eene  progressistische  be- 
weging te  Madrid  in  den  loop  van  laatstge- 
noemd Jaar  aag  JStpartéro  zich  benoemd  tot 
eerste  minister,  en  nadat  Maria  CMtiitta 
alMand  had  gedaan  van  het  bewind,  koos  de 
Cortes  hem  den  Sdten  Mei  1841  tot  regent 
Gedurig  hadden  er  nu  oproerige  bewegingen 
en  miiitahre  opstanden  plaats,  vooral  te  Bar- 
eelona,  dat  den  8don  September  1842  gebom- 
bardeerd en  ingenomen  werd.  Er  ontstond  nu 
een  algemeen  verset  tegen  den  Regent,  aoodat 
de  opstondelingen  in  1848  sich  meester  maakten 
van  Madrid  en  eerstgenoemde  zich  inscheepte 
naar  Engeland.  Nu  kwamen  de  leiders  der 
Moderados,  Nanaét^  OJDomnêU  en  Ooneka^taok 
het  hoofd  der  saken.  Den  88ten  Novemt>er  van 
dat  Jaar  werd  Koningin  lêobèUa  II  door  de 
Cortes  meerderjarig  verklaard,  en  het  bestuur 
der  progressisten  nam  een  einde.  ChmMoUt 
Bf9oo  werd  eerste  minister,  de  Koningin- 
Moeder  teruggeroepen  en  Spa^)e  in  staat  van 
brteg  verklaard.  In  Mei  1844  werd  ^onni^ 
voorzitter  van  een  ministerie  van  Moderados, 
doch  in  het  volgende  Jaar  werd  de  constitutie 
in  reactionairen  zin  gewOsIgd,  waarbg  men 
het  kiesrecht  en  de  vi^heid  van  drukpers  be- 
perkte. Den  lOden  October  1846  had  er  een 
dubbel  huweiyk  plaats,  namelUk  van  den 
lafsut  Don  ^aneiico  d'Atriii  (zoon  van  den 
Infïant  Franeuco  de  Paula)  met  de  Koningin, 
en  van  den  Hertog  de  Mamipentier  met  hare 
laster,  de  latente  Donna  Lauixa,  In  1847  was 


Serrano,  de  gunsteling  der  Koningin,  werk* 
saam  in  progessistischen  geest,  maar  werd 
weldra  door  NarfMéz  vervangen,  die  In  1848 
de  progesslstische  volksbeweging  te  Madrid 
beteugelde.  In  Juni  1850  werd  eene  alge- 
■leene  amnestie  uitgevaardigd,  en  nadat  in 
1851  Namaêz  afgetreden  was,  werd  onder 
Btano  MmriUo  een  concordaat  gesloten  met 
den  Heiligen  Stoel.  Den  2den  Februari  1852 
werd  er  een  aanslag  ondernomen  op  het  leven 
der  Koningin  door  den  krankzinnigen  priester 
JféfMo,  en  de  Regeering  zocht  eene  herziening 
der  constitutie  tot  stand  te  brengen  in  reac- 
tionairen geest.  In  Maart  1858  hadden  er 
heftige  beraadslagingen  plaats  in  de  CJortes 
en  in  den  aomer  verhief  zich  te  Madrid  een 
militair  oproer  onder  O^DotmeU,  Serrano  enz., 
die  alle  liberalen  ten  strQde  riepen  tegen  de 
abeolutistlsehe  Regeering  en  herstelling  vroegen 
der  constitutie  van  1887.  De  voornaamste 
steden,  vooral  Barcelona,  gaven  hieraan  ge- 
hoor ;  te  Madrid  werden  barricaden  opgeworpen, 
JStpartéro  zag  zich  tot  eerste  minister  benoemd, 
en  den  8sten  November  kwamen  de  constitu- 
eerende  Cortes  b||een.  Na  werden  ervelevrtf- 
zinnige  maatregelen  vastgesteld  en  ten  uitvoer 
geliracht,  doch  de  str^d  der  parttfen  bleef 
aanhouden,  en  JStpartéro  legde  den  14den  Juni 
1856  de  portefeuille  neder,  opgevolgd  door 
O'DoMuellt  die  kort  daarna  vervangen  werd 
door  Narvaézy  maar  in  1858  weder  optrad  en 
de  volkswelvaart  zooveel  mogelOk  zocht  te 
bevorderen.  In  1859  werd  de  oorlog  verklaard 
aan  Maroceo,  dat  in  1860  b0  het  sluiten  van 
den  vrede  20  mlllloen  piasters  moest  betalen 
en  grondgebied  bQ  Centa  a&taan.  Een  Carils- 
tlsche  opstand  onder  Ortt^a  werd  aanstonds 
gedempt,  en  hoewel  Spanje  in  1861  deel  nam 
aan  de  expeditie  naar  Mexico  en  Veracruz 
door  een  Spaansch  eskader  werd  ingenomen, 
deed  generaal  Prim  ten  gevolge  van  oneenig- 
hdd  der  l>evelhebbers  onderling  s||ne  troepen 
naar  Spanje  temgkeeren.  In  1868  trad  O^Dom- 
neU  af,  waarna  de  constitutie  van  1845  her- 
steld werd  en  ^«TM^  zich  weder  aan  het  hoofd 
der  zaken  zag  geplaatst.  Eene  botsing  met  Peru 
wegens  het  bezit  der  Chinchaeilanden  werd 
tal  1865  doordenvredeachtervolgd.  Indatjaar 
werd  O'DomneU  weder  eerste  minister  en  Ser- 
TüMo  kapitein-generaal  van  Madrid,  waarna  de 
liberale  partV  de  overhand  verkreeg.  In  1866 
ontstond  oneenigheld  met  Chili  en  beproefde 
Prim  te  vergeeft  een  militairen  opstand  in 
Nieuw  Castilie,  waarop  hQ  zich  naar  Portugal 
liegaf.  Voorts  had  een  dergelüke  opstand  plaats 
te  Madrid;  de  constitutioneele  waarborgen 
werden  ingetrokken,  de  absolutische  camarilla 
zette  hare  woelingen  voort  en  O'DomneU  werd 
vervangen  door  Narvaé»  en  OomtaiM  Brato.  Wel 
kwamen  de  Cortes  In  verzet  tegea  de  abso- 
lutistlsch-elerlcale  bedoelingen  der  Regeering, 
maar  sU  werden  ontbonden.  In  1867  werden 
voorts  gestrenge  drukperswetten  a^pekondigd 
door  Petnélay  kapitein- generaal  van  Madrid, 
twwVl  oprodrige  bewegingen  ontstonden  in 
Cataloniê.  Na  den  dood  van  Narvaég  (1868) 
werd  Oontaieg  Brtno  belast,  met  de  vorming 
van  een  nieuw  Kabinet,  en  hg  waagde  voorts 
een  staatsstre^  waarbU  de  generaals  i^^rrvso, 
Dnlee^  Zavdta^  Cordowa  enz  in  hechtenis  wer- 
den genomen.  In  September  echter  verhief 
admiraal   Tapete  in   de  haven  van  Cadix  de 


664 


SPANJE. 


Bisterto  aaaqEKMrdem  tot  eese  verdfirM|k« 
iniehikkeHkhaÉd.  Op  die  w«se  werd  het  oa- 
mogelük,  een  einde  te  anken  nnn  tnlrUke 
mitbniiken  en  het  Tolk  oit  t^n  eUendigca 
toestand  op  te  beoren.  De  yerlofing  tib  den 
Koning  met  iffne  nicht,  Dennn  Mèrcêdm  (ge- 
boren 24  Joni  1860),  derde  doehter  ynn  den 
Hertog  vam  MomipmmêTf  Teroonankte  intnt- 
■chen  eeae  botring  tnaichen  MfimêUê  XII  en 
iQne  Moeder,  die  in  het  ni^ur  van  1877 
BpaiOe  Terliet  en  sich  te  Par0a  met  den  pre- 
tendent Don  Cmlo9  rerMonde.  Den  28aten 
Janaari  1878  werd  te  Madrid  het  hnweigk 
des  KoningB  met  groote  plechtigheid  voltrok- 
ken, en  het  volk  begroette  deie  gebenrtenii 
met  blQde  hoop.  Die  Treogde  was  echter  niet 
▼an  langen  dnnr,  daar  M§rcêdm  reeds  den 
26sten  Juni  Tan  dat  Jaar  overleed.  De  Koning, 
aanyankdQk  diep  geschokt  door  het  verlies 
süner  gemiaUn,  vroeg  in  den  naaomervan  1879 
met  goed  gevolg  de  hand  van  eene  Oosten- 
rüksohe  Prinses,  van  Mofia  OAm/t«h  eene 
dochter  van  wyien  den  Aartshertog  Kard  JW- 
dmamd.  Beeds  in  Febmari  1878  was  de  op- 
stand op  Coba  door  generaal  JdortUm  Oomfoê 
grootendeels  gedempt  hoewel  hi|  later  ook 
weder  nitharstte.  De  binnenlandsche  politiek 
bleef  onder  de  leiding  van  Otmomoê  onveranderd, 
doeh  deae  verloor  meer  en  meer  de  volksgunst, 
daar  ook  hf|  de  talrUke  gebreken  van  het 
staatsbeheer  niet  op  eenmaal  kon  oit  den  weg 
mimen.  De  oppositie  der  liberalen  werd  (Octo- 
ber  1879)  allengs  heftiger,  en  de  radicalen  peins- 
den al  weder  op  eene  omwenteling.  Oproerige 
bewegingen  in  CataloniS  en  Ëstremadnra 
schenen  reeds  een  naderenden  storm  aan  te 
kondigen,  en  dat  men  er  weinig  met  het 
koningschap  was  ingenomen,  bleek  ten  duide- 
IVkste  door  de  cmverschilligheid  des  volks  bQ 
den  mislnkten  aanslag  van  MouMsi  (26  October 
1878)  op  het  letmt  van  AlfimêUê.  De  Koningin 
schonk  hem  in  1880  en  1882  telkens  eene 
dochter.  Op  den  aOsten  December  1879  werden 
door  lekeren  Otmro  twee  revolverschoten  op 
den  Koning  en  de  Koningin  gelost,  maar  sQ 
bleven  ongedeerd.  In  1888  werd  een  handels- 
verdrag met  Dnitschland  gesloten  en  een 
militairrepnblikeinsch  oproer  te  Badijos  den 
6deB  AngnstoB  van  dat  Jaar  gedempt  De  Ko- 
ning beaocht  den  9den  Sej^mber  daaraan- 
volgende Weenen  en  daarna  den  Keiser  van 
Dnitschland,  waarop  hi|  te  Parys  door  het  volk 
op  eene  honende  wUse  werd  ontvangen.  Den 
lOden  October  nam  het  ministerie  Sa^attai^ 
ontslag,  en  een  nieuw  Kabinet  wei4  samen- 
gesteld door  JPoêsada  dê  Mêrrmra.  Het  vond 
echter  geene  meerderh^d  in  de  (yortes,  aoodat 
het  weldra  aftrad  en  den  18den  Januari  1884 
vervangen  werd  door  een  ministerie  GnwoMf. 
Do  Oortes  werden  ontbonden.  In  Maart  werd 
eene  militaire  sameaiwering  ontdekt  te  Madrid 
en  Mg  men  sich  genoodaaakt  te  velde  te  trek- 
ken tegen  republikeinsche  benden  in  Cataloniö. 
Tusscheo  Spasje,  Dnitschland  en  Engeland 
werd  in  Maart  1886  een  verdrag  gesloten  met 
betrekking  tot  de  Soeloe-eilanden,  maar  de 
^ding  dat  de  Dnitsche  kanonneerboot  ^Htis** 
op  den  24sten  Augustus  de  Duitsche  Eyksvlag 
had  ontplooid  op  het  eiland  Yap,  wekte  te 
Madrid  een  storm  van  verontwaardiging.  De 
strüd  —  vooral  over  de  sonvereiniteit  der 
Carolina  eilanden  —  werd  door  den  Paus  als 


door  parttfen  gekoien  soheidsrsehtertergiMto 
van  Spasje  beslist 

Den  26sten  November  1886  overleed  Koaiif 
Mfimmu.  ZQne  gemalin  werd  als  refBatn 
gehuldigd  en  Omoom nam iSn ontslaiLwisiu 
Sagüêia  een  nieaw  Kabinet  vomsde.  Uit  weet 
voor  onlusten  werden  de  steden  Baieelou, 
Oartagena  en  San  Sebastian  in  staat  van  beleg 
verklaard  en  werd  het  opperbevel  over  kt 
noorderleger  opgedragen  aan  JiarÜMM  CmÊft». 
Do  vergadering  der  Cortes  werd  den  28iteB 
December  geopend,  maar  reeds  den  6dea  Js- 
naari  1886  ontbonden.  De  nieuwe  verkiesiogei 
leverden  in  April  aan  de  Kamer  eenemiaM»- 
rieele  meerderheid  van  810  en  aandeaSeiMt 
eene  van  186  stemmen.  BQ  de  openisg  der 
Cortes  werd  de  Troonrede  door  S^gutU  vootr 
geleaen.  Door  een  Koninkltik  besluit  na  9 
April  werden  in  de  voornaamste  Spsaoicbe 
koopsteden  Kamers  van  Koophandel  geetkht 
Een  republikeins(^  opstand  te  Carthsgesa, 
door  Zoriüa  aangevuurd,  werd  terstond  gedeapt 
en  ook  elders  werden  dergeltfke  bewegiicei 
beteugeld. 

Tot  groote  vreugde  van  het  SpaanicheTolk 
bracht  de  Koninghi- regentes  op  den  17deo]lei 
1886  een  Kroonprins  ter  wereld,  die  beitaad 
is,  om  als  Koning  den  naam  te  dragen  ni 
AlfomêUê  XIIL  Eene  suster  van  s||n  oweMm 
vader,  de  Infante  MhUaUa^  geboren  den  ISdn 
Februari  1864,  is  den  6den  Maart  1886  iskt 
huwelOk  getreden  met  haren  neef,  denSpeu* 
sehen  Prins  Amicm  (20jlfoiU|p«Mfar,  geboren  dn 
23sten  Febmari  1866. 

De  ShMomêekê  ituUf  tot  de  groep  der  Bi- 
ene  talen 


behoorend,  is  eene  doehtor 
van  het  LatVn,  maar  heeft  onderseheideie 
bestanddeelen  opgenomen  van  de  talen  na 
andere  volken,  die  in  den  loop  der  eeaww 
heerschappü  voerden  op  het  Schiereiland  der 
Pyreneeën.  De  taal  der  (^Itiberiêrs  ging  m 
de  komst  der  Bomeinen  en  Germanen  bfai 
geheel  verloren;  sQ  bleef  enkel  in  de  ntbjM 
der  Pyreneeën  bQ  eenige  Cantabrische  itan- 
men  bewaard  en  is  thans  onder  den  uan 
van  Baskisch  bekend.  In  de  overige  gedeetteo 
van  Spanje  ontstond  uit  de  lingua  rontf^ 
rubtica  of  het  Romeinsche  volk^ialeet  eeso 
nationale  taal  met  eigenaardige  profiicii|h' 
men,  die  ook  by  het  verdwenen  der  Booflbi- 
sche  heerschappfl  algemeen  in  gebruik  btoei. 
De  West-Gothen,  op  de  Bomeinen  volgende, 
namen  deae  taal  over  en  behielden  vaakuuie 
eigene  taal  slechts  eenige  uitdrukkingen  fOor 
staatsinstellingen,  oorlogssaken  en  wtpei>- 
Dexe  Spaansche  taal  ondervond  verrolgei* 
den  invloed  van  de  Arabieren,  tegen  wie  de 
Spaansche  Gothen  omstreeks  8  eenwen  fti^ 
den  om  het  besit  des  lands.  De  Aiabia« 
echter  verrukten  enkel  de  taal  met  benanüB* 
gen,  die  betrekking  hadden  op  handel^ 
tenschap  en  nijverheid  en  wSsigden  eeniga^ 
de  uitspraak  aonder  iets  in  den  bonw  der 
taal  te  veranderen.  De  oudste  sporen  nn  a» 
Spaansch  vindt  men  in  de  ^Originee"  n> 
liidorut.  Van  de  Spaansche  dialecten  ontini* 
kelde  aich  het  Castüiaansch  het  eenft  ttj^ 
sdiryftAal,  en  daar  de  Caatilianen  de  keft 
der  bevolking  vormden,  werd  ook  hminetia|r 
de  heerschende  schrüftaal  van  geheel  Spt«^ 
alaoo  het  eigenigke  Spaansch.  Dit  wordt,  oe- 
halve  in  het  B|Jk  in  Europa,  in  de  SpassKM 


SPANJE. 


665 


landen  tu  Ziiid*Am6rikm,iD  Centraal- AoMrika 
en  Mexioo  en  gedeelteltfk  in  de  Spaaniche  kolo- 
nifo  (Cnbs,  Mnnila  eni.)  gesproken  en  lelt 
27  letters,  onder  welke  Eich  6  klinkers  be- 
vinden en  8  eigennaidige  medeklinkers  (M, 
U  en  »).  Terwgi  de  Italianen  de  harde  nit- 
epraak  der  Romeinen  hebben  vemeht,  hebben 
de  Spanjaarden  haar  nog  harder  gemaakt, 
▼ooral  door  de  aspiratie  ook  tot  ji,  ;,  y  en 
/  nit  te  strekken.  Zoo  verandert  de  LiatUnsche 
^  in  het  Spaansch  in  de  nog  sterker  geaspi- 
reerde  h  (het  Lattnsche  faeere  wordt  in  het 
Spaanseh  kaetr)^  —  in  plaats  van  de  laehte 
l  kwam  de  geaspireerde  ƒ  (het  Lattfneche 
/aUu  werd  in  het  Spaanseh  kijo),  —  pi  werd 
door  U  Terrangen  (planus  werd  Uomo),  —  en 
▼oor  oé  werd  steeds  ek  gebeiigd  (faeius^  dietu$ 
werd  keekoj  dieko).  De  klinkers  worden  in 
de  Spaansche  scluültaal  op  dergel|}ke  wtfie 
nitgeproken  als  in  het  Doitsoh.  J  is,  nadat 
9  tolgens  het  nienwe  orthograpbische  stelsel 
haar  keelklank  verloren  heeft,  devoomaamste 
keelletter  der  Spaansche  taal  geworden,  en 
men  sehryft  thans  algemeen :  Dam  ^ijoie  en 
Mefitfo  in  plaats  van  JD<m  QHwotê  en  Mexico. 
De  spraakkunst  der  Spaansche  Aeadémle,  het 
éérst  uitgegeven  in  1771,  wordt  als  geaag- 
hebbend  erkend.  Tot  het  aanleeren  dier  taal 
is  de  epraakknnst  van  Letpada  (2de  dmk,  1873) 
of  die  van  M&mtana  (2de  drok,  1875)  aan  te 
bevelen,  terw01  men  uitstekende  woorden- 
boeken heeft  van  Kaéxêmberg  (1875)  en  van 
Cabrera  (1887). 

De  eerste  kiemen  der  Spaamche  Uittitlcumde 
ontloken  bQ  het  ontstaan  der  Christeigke 
Staten  in  het  noorden  des  B0ks  na  de  komst 
der  Arabieren.  Van  de  oudste  voortbrengselen 
der  volkspoësQ  is  intussohen  slechts  weinig 
bewaard  gebleven,  en  ly  werden  eerst  op- 
geteekend  in  het  begin  der  16de  eeuw.  Deie 
oude  Spaansche  volksliederen,  romances  ge- 
naamd, hadden  een  epischen  of  epischlyrisohen 
vorm  en  behelsden  veelal  de  daden  der  helden 
in  den  strQd  tegen  de  Moeren,  inionderheid 
die  van  den  Oid  d  Oampeador  (f  1099).  De 
oudste  geschreven  stukken  sgn  afkomstig 
uit  de  Idde  eeuw,  en  daarmede  begint  het 
eente  t^dp&rh  der  Spaansche  letterkunde,  sich 
uitstrekkend  tot  aan  de  regeering  van  Jam  11 
van  C^astme  (1406).  Het  oudste  werk  der 
Spaansche  letteriLunde  is  het  „Poema  dei 
CÜd",  een  epos,  dat  in  vorm  en  inhoud  over- 
eenkomt met  de  Fransche  „Chansons  de 
geste".  Een  ander  boek  is  de  „Cronica  ri- 
mada  del  Cid**,  —  en  men  heeft  voorts  uit 
dien  tQd  heiligenlegenden,  een  verhaal  der 
tochten  van  AUxamder  de  Groaiê  ens.  Door  den 
invloed  van  Alfaimu  dê  Wijte  (f  1284)  ont- 
wikkelde dch  het  leerdicht.  Ook  deed  h0  de 
wetten  des  lands  uit  het  Lat||n  in  de  volks- 
taal overbrengen  en  eene  kroniek  der  wereld- 
geschiedenis, alsmede  een  verhaal  der  Kruis- 
tochten vervaardigen,  loodat  hO  de  schepper 
werd  van  het  Spaansche  proia.  Cok  schreef 
hg  lelf  een  aantal  gedichten,  en  s|in 
voorbeeld  werkte  gunstig  op  onderscheidene 
van  syne  opvolgers.  Tot  de  merkwaardigste 
dichters  der  14de  eeuw  behoorden  Juan  Bwu 
(t  1851),  I^edro  Zopen  de  Aftda  en  rabbi 
Samto,  —  In  het  iweede  fijdperl^  loopend  van 
de  regeering  van  Jtm  van  Catiüii  tot  aan  bet 
einde  der  middeneeuwen,  kwam  naast  de  dl- 


daetisehe  richting  de  iyriaehe  op  den  voorgrond. 
Eene  hooftche  lyriek  naar  het  voorbeeld  van 
de  poësD  der  troubadours,  welke  in  Lemo- 
slfnsefaen  tongval  geruimen  tyd  bloeide  aan 
het  Hof  der  Chraven  van  fiucelona  en  der 
Koningen  van-  Aragon,  ontwikkelde  xich  in 
het  Castiliaanseh  het  eerst  aan  het  Hof  van 
Jam  11.  Hare  voortbrengselen  i||n  echter  leer 
ann  aan  denkbeelden  en  tevens  uiterst  een- 
tonig, zg  dragen  den  naam  van  „Cancione- 
ros'',  en  van  de  beoefenaars  dier  dichtkunst 
noemen  wtl  de  markieien  van  Viüena  en  Sam^ 
HUanaj  Juam  de-  Mena,  Bodrigo^  Bawtet  en 
Jorge  Matmiqme^  Qareia  Saméhet  de  Badajae^ 
AtoMMo  de  OariagenOy  JJUmeo  de  Shmia  Mana^ 
DUgo  LopeM  de  MarOy  Di^  de  8am  JPedro  en 
JWfMM  PereÊ  de  Chumam.  In  proia  heeft  men 
in  dit  tQdperk  een  aantal  merkwaardige  kro- 
nieken, veraameld  in  de  „Coleccion  de  cr6- 
nioas  (1779—1787,  7  dln)  *.  £indel||k  vindt 
men  in  dit  ttfdperk  de  eerste  Spaansche  dra- 
ma's, die  sich  uit  landelQke  feeetspelen  en 
kerkelOke  mysteriespelen  ontwikkelden;  wQ 
vermelden  de  herdersspelen  van  J^am  del  JAmmki 
en  den  vermaarden  dramatischen  roman :  „Ce- 
lestina**  van  Fernamda  de  Bafae  (1500).  — Het 
derde  t^dperk^  loopende  van  het  begin  der  16de 
tot  in  het  midden  der  18de  eeuw,  omvat  de 
gouden  eeuw  en  tevens  het  verval  der  Spaan- 
sche letterkunde,  welke  daarin  lich  voegde  naar 
de  ontwikkeling  en  den  teruggang  der  Spaan- 
sche monarehie.  Oud-klassieke  en  Italiaansche 
voorbeelden,  de  Italiaansche  versmaat,  de  vor- 
men van  sonet  en  stansa,  van  tendnen  en  oan- 
lonen  vonden  navolging  in  Spanje,  zonder  na- 
deel voor  het  nationaal  karakter  derpoësQ.In 
dien  geest  dichtten  Jnan  Botea»  AJmogaver 
van  Baroelona  (f  1548),  Oareilaso  de  la  Vega 
van  Toledo  (f  1586)  en  DtSgo  Mmrtado  de 
Mendota  (f  1575).  Twee  Portogeezen,  in  het 
Castiliaanseh  schrüvende,  brachten  er  den 
herdersroman.  Vooral  echter  vond  Bemamdo  de 
Hèrrera  (f  1597)  door  xt|ne  uitstekende  oden  en 
Bonetten  groeten  byval,  terwffl  Lme  Bonoe  de 
Zeom  (t  1591)  sich  onderscheidde  door  een 
warm  godsdienstig  gevoel.  Daarenboven  ver- 
melden wO:  Memamdo  de  Aeuna,  Francieco  de 
Biafa,  BaUaiat  de  Aledtar,  Fieeute  Bipmelf 
die  een  „Arte  poëtica  espaflola**  uitgaf,  de 
beide  Figueroa*ej  de  Uederendichter  ChiHerre 
de  Cetma  en  den  idyilendiehter  Ped/ro  de  Ba- 
diUa.  Een  tegenstander  der  klassieke  richting 
en  een  voorstander  der  oorspronkel0k  Spaan- 
sche po^  was  Ckriitaval  de  CasHUefOf  en 
de  gebroeders  Lupereio  Leonardo  en  BartoUmé 
Leonardo  de  Argemóla  betraden -het  voetspoor 
van  Horaüui.  WOders  dichtte  MeUeam  Manuiè 
de  VüUgae  (f  1669)  minneliederen  naar  het 
voorbeeld  van  die  van  Anéeteom.  en  Jwm  de 
Jamffgvi  leverde  vertalingen  van  den  „Amlnta*' 
van  TaeêOy  van  den  „Pastor  fldo'*  van  Ghtarii^i 
en  van  de  „Pharsalia"  van  Laoammt.  In  ver- 
hevenheid van  stQl  en  zwier  van  beeldspraak 
overtrof  Oóngora  (f  1627)  s||ne  voorgangers 
en  werd  het  hoofd  van  eene  siekeltlke  schooi, 
die  de  Spaansche  letterkunde  deed  afdalen 
van  haar  hoog  standpunt  Tevens  ontstonden 
er  verzamelingen  van  oudSpaansche  roman- 
oen, benevens  eenige  epische  gedichten,  aoo- 
als:  „Bemardo"  van  BaÜména^  „Monserate** 
van  Ftmat,  .Betica"  van  Ouêtfa,  „Christiada'' 
van  Padre  Mofeda  en  „Araucana**  van  .fi!roi0ei| 


666 


SPANJE. 


terwgi  ook  de  oooiltelie  heldandiehlea  tab 
Xope    dê    Vtffa^    VUlmviffioia  6B   éê   Q^mêdo 
Diet  onvetmM.  mogen  blUven.  Merkwairdig 
\ë  imonderheid  het    nationale  drama  (eome- 
dia),  een  spiegel  Tan  l^et  Tolkaleren.    Hot 
vond    al    spoedig    beoefenaars  in  B^Hridomé 
iê   Toffêê  Nakano   Qü    VimmU  en  Lof  4ê 
Mmêdm^  die  intossehen  YerscIüUendericlituigen 
volgden.    Wüders   bad  men  ook  geestelike 
spelen,    waamit    vervolgens   het  Spaansehe 
drama  (anto,  aetos,  bedr^f)  is  ontstaan.  Do 
vroegere  proeven,  om  drama's  te  tehrQven  in 
den  v<Mrm  der  Ooden,  vondeageenbtvsl,maar 
de  echt-Spaansche  drama*s  des  te  meer.  De 
talrilke  tooneeldiohters  nit  den  bloeitt|d  van 
het  £^;»aansche  drama,  van  het  einde  der  16de 
tot  dat  der  17de  eeuw,  kan  men  rangschikken 
in  twee  groote  groepen,  vertegenwoordigd  door 
Lope  de  Vtga  Oarpio  (1562—1686)  en  Oaldmm 
dê  la  Ba/roa  (1600—1681).  Voorloopers  en  na- 
volgers van  eerstgenoemde  waren  beide  boven- 
gemelde epische  dichters  Jnan  de  la  Cttém  en 
Vkués^  Cervamiet  dé  Saavedra,  QmUen  dê  Otu* 
iro  (wiens  „Cid"  tot  model  diende  van  dien 
van   Ofmeiüé)^  Lme    Vdez  de  Qmevara^  Jum 
JPeres  de  Monialvany   Oabriel  TeUe^j  die  o.  a. 
in  sgn  „Btttlador  de  Sevilla"  het  eerst  de  D<m 
Joansage  dramatisch  bewerkte.  Jnam  Bwu  de 
Marwn  (f  1689),  wiens  nTejedor  deSegovia" 
en  nG^anar  Amigos*'  meesterstukken  ^n,  en 
€ht^par  de  Avila,  Deie  dichters  s||n  de  schep- 
pers van  het  Spaansehe  drama,  dat  wQ  bQ  den 
genialen   Oaldeta»  in  sQne  hoogste  volkomen- 
heid  aanschouwen.  Tot  s0ne  meestberoemde 
tydgenooten    behooren:    Fraueieeo  de  Mqjae^ 
A^Mtüno   MoretOf  Fragoeo^  DiammU^  Jwm  de 
la  So€f  Aniamo  de  Sdlis  en  Asneiino  de  Saia- 
gar  y  Torree  (f  1676).  Tot  den  ^d  van  verval 
rekent  men  eindeigk:  Bamoeey  CdedamOy  CaSki- 
taree  (f  1760)  en  Anianio  de  Zamora  (f  1780). 
Een  dergeigk  lot  als  de  dichterlVke  voort- 
brengselen had  ook  het  kunstmatig  proaa  van 
dit  tydperk.  Het  streven  naar  klassieke  be- 
knoptheid en  naar  sierlQkheid  van  vorm  open- 
baarde aich  het  eerst  bf)  de  gesohiedschryvers 
en  wél  in  de  werken  van  de  historioi^en 
van  Xarel  V,  namelijk  AmtoMio  Ometjora  (f  1548), 
Pedro  Mejia  (f  1662)  en  Septdveda  (f  1574), 
en  nog  meer  in  de  „Historia  de  la  gueria 
contra  los  Moriscos''  van  Mendoea,  Voorts  be- 
werkte   Fhriam  de  Ooanmo  de  geschiedenis 
.  van  Spaaje  in  aoivere  taal  uit  oorspronkeigke 
bronnen,  maar  werd  overtroffen  door  ^tnirofto 
de  Moralee  (f  1690)  en  door  Qer<m^o  Zwnta 
van  Sazagossa  (f  1680).  Laatstgenoemde  le- 
verde: „Anales  de  la  corona  de  Aragon  (1662, 
in  80  boeken,  van  710  loopend  tot  1616)". 
Onder  de  vervolgen  op  dit  werk  is  dat  van 
den  dichter  AtgeneoLa  het  beste.  Wijders  noe- 
men wy  als  geschiedschrOvers:  JnandaSghOj 
Oraaf  Portal^re  (1601),  de  Mdo,  deManeada, 
den  Markies  del  JSepitóo,  die  de  geschiedenis 
van  den  oorlog  in  de  Nederlanden  (1688— 
1599)  beschreef,  AMmio  de  Serrera,  die  de 
verovering    van  West-Indiö,  en  AmUnmo  de 
SóUêj   die   de   verovering  van  Mexico  door 
Cortee  te  boek  stelde.  Door  een  edelen  stUl 
onderscheidt  aich  vooral  de  «Historia  de  Es- 
pafia*\  loopende  van  den  vroegsten  tyd  tot 
1516,  door  den  Jeanïet  Mariana  Juan.  W||s- 
geerigaedekundige  geschriften  werden  geleverd 
door  Feree  de  Oliva,  Mordleê  Pedro  de  Vaüee, 


Oermufee    de    Seimmr    Same&irm    $  F^feHe^ 

Amiêmo  Peree  (seerotails  van  JPAOm*  I),/«m 

SmmtU  eas.  VooctreMtfke  sfticMel^  weckes 

iSb  do  „Dos  Lniies**  van  den  dieliter  Frmmfe 

Lme  de  Zmw,  de  gesehrillen  van  den  kaasshe- 

denaar  Fraitoieeo  Lme  de  Oremmim^  vaannter 

8emU    n^rma  de  Jeem  en   vaa   de  diehten 

Sm  Jnam  de  U  Ormm  (f  1I6»1)  M  Pedf^  Mdee 

de  Chmde  (f   1590).  Het  vnor  aehüderde  de 

edele  Lae  Caeae  het  Wden  der  ondefdnlrts 

bevolking  in  Amerika  <t  1569).  De  veihalei 

van  Soeeaemo  werden  vertaald  door  Jmi  IS- 

momeda,  en  de  16de  eeuw  Tloaide  eter  fss 

ridderromans,    doch  dit  gaf  Jiilit  aaaMdisf 

tot  het  ontstaan  van  den  he0rlSkeB,alfmMca 

bekenden  „Don  QnUote"  van  Oer^mUeeieSe^ 

vedra  (1547—1616),  die  ook  in  s^e  JSm^^ 

«llemplares '  en  „Trabiyes  de  Persnes  ƒ  SVf- 

munda**  meeaterstukkeo  van  sÉtfl  leverde.  In 

lOne    „Galatea**    beioigde    htf    een   finaiea 

herdersroman,    en  gewone  rodiaas  sekrev«9 

Jwtn  de  Floree,  AJUmeo  NnHea  de  Bemm  n 

Jerommo  de  Comirerae.  Wyders  schetstea  Mmi' 

alieam  en  MarioMO  de  Ooraettfal  de  aedea  ni 

hun  ttfd  in  novellen,  terwfli  naar  het  mm 

van    „LaiariUo    de    Tormes**    van  Mmim 

onderscheidene  „schurkenromaaa"  in  het  Uw 

verschenen,  aooals:   „Gnxman   de  Altetcke 

van  Jlïi^^dlMMM,  — „(}ranTaoano**vaii9M- 

vedo^  —  en   „Mareos  Obregon**  van  AM 

Dok  schreef  men  tafereelen  uit  hetSpasmote 

volksleven  in  bnrlesken  stQl,  aooals:  den  „IXith 

cctlnelo**    van     OMevara    en    de    „RqïiNitt 

Uteraria'*  van    Saawedra  f  J^'ardo.  Tot  öe 

historisehe  romans  van  dit  tVdperk  beboona 

„Historia  de  las  gnerras  dvUes  de  Qiaaaii 

van  0«M«PirM<i«£itonitMureiaea«Hiit<ifa 

de  los  Incas  del  Peru**  van  Imea  Qareüetoéi 

la  V^a  (t  1620).  ^^^ 

Het  vierde  i^dperJe  loopt  van  het  midtti 

der  18de  eeuw  tot  op  onaen  tQd.  Bt  deoi» 

vang  van  dit  ttfdperk  gaf  de  komst  der  J(^ 

home  aanleiding  tot  eene  nieuwe  opweUnir 

op  letterkundig  gebied.  Tot  'de  vertegeavo^ 

digers    van    den  Fransehen  geest  bebocirti 

Lmtam  (f   1754),  terwijl  Ganda  de  Is  Meirts 

(t  1787)  optrad  ahi  verdediger  der  vtüfeii» 

richting.  Weldra  ontstond  de  diohtaehool  m 

Salamanca,    met    MeUndes    Vaidee  mj^ 

hoofd  en  door   UeraHm,   Oadaleo,  ^*^^ 

Samamégio    gesteund.    Igleeiaej  VoroMy  ^ 

fuigoey  de  Arriaea  en   QdUego  vormden  iwj 

tevens  naar  het  voorbeeld  der  Italüses  es 

Engelschen.  De  burgeroorlogen  der  19de  ew 

hadden  in  het  algemeen  een  nadeeligeniiifweo 

op  de  letterkunde,  hoewel  aQ  kaar  suw 

meer  oorspronkel0kheid  verleenden.  J*^ 

stond  tegenover  de  romantische  eene  Usj"^ 

school,  en  tot  deie  laatste  MioordMii^. 

Joeé    (ieMana    (wiens    beroemd    treoivei. 

„Peli^o**  in  1805  voor  de  eerste  ^]^ 

opgevoerd),  Don  Joeé  Som^ea,  FèUxJoeéM^M^t 

Jnan   Maria  Maary,   Carvafdl,  Moram^^ 

vruchtbare  tooneeldk^hter  Mmed  ^ff^J: 

loe  Serreroe  (f  1878),  —  voorts  W|»J2 

deroa^  Joeé  de   Oaetro  $   Oroeeo  ea  ^«^ 

Bmnna  ehOierrex.  Eene  andere  groep  vorpv 

au,  die  den  geest  der  moderne  poM  <f]^ 

in  klassieke  vormen,  aooals  de  blt^"^ 

Don  Jjeeer  de  Bwrffoe^  deodendlchtoï«'»Jjr 

de  Ariana  en  FramAeoo  de  Caetro^J^sMJn^ 

JPaUo  de  Jeriea,   AOerto  Lieia  (teveoi  ^ 


SPANJE. 


657 


uititekeiid  crltioiiB),  de  blQspeldicliter  Franeiteo 
Marümê*  dé  la  Bota,  Siiffemo  de  Tapia  (schrgTer 
ran  het  comisch  epos :  .La  hn}%,  el  doende 
y  la  Inqnlriclon)**,  Am^  dê  Saöoedra  en  Joêé 
de  Larra  (f  1887).  Tot  de  beste  dichten  van 
omen  ^d  behooren  er:  Don  Joié  Zorüla 
(geb.  1817),  vervaardiger  van  een  „Don  Joan", 
en  AmUmio  de  TnUba  (geb.  in  1821).  Al  het 
hniveringwekkende  der  romantiek  vindt  men 
in  de  liederen  en  romanceo  van  Don  Joeê  de 
JB^oneeda  en  vanitfne  ntLYOlgenJotSNïtffrete. 
graaf  van  Oampo  AUmge  (f  1886),  terwgi 
Maria  Segima  in  vele  oprichten  overeenkomt 
met  Larra,  Tot  de  scherpe  hekeldichters  be- 
hooren Sébatikm  dê  MiSkmo  en  VUergae.  Voorts 
vormt  Senrique  €Hl  met  anderen  eene  a£Eon- 
derlQke  school,  die  hoofdzakelflk  streeft  naar 
soiverheid  van  taal.  Yan  de  dichters  vermelden 
wy  nog  Ventura  de  la  Vega^  Ifieomedei  Pattor 
Dioi  en  Ptf(2fo  Jfdkira«o,  en  van  de  dichteressen 
GeirirudAs  Gomez  de  AveUaneda.  Tot  de  novellen- 
en  romandJchters  behooren  JotS  Bermudex  en 
JBUmam  de  Mettmero  ff  Romemoe,  Voorts  schreef 
Franeiteo  Pacheeo  (geb.  1808)  o.  a.  de  zeer 
geroemde  drama's:  ,Alflredo'*  en  „Los infiuites 
de  Lara".  De  gedichten  van  Jaeiuto  Salat  y 
Qmfoga  zyn  in  SpaiOe  algemeen  verspreid, 
en  op  het  gebied  van  den  roman  schitteren 
er  Sumara  y  SdUmamca,  Pairicio  de  la  JBt- 
eoeura^  Btproneeda^  Larra^  VilaUay  Calderon, 
AveUaneda^  Larranaga^  Samta  AHa  en  vooral 
Femam  CabaUero  {Oeeüia  BM  von  Faber). 
Uit  éen  en  ander  bigkt,  dat  de  letterkunde 
in  Spai^e  geenszins  in  aohterigken  toestand 
verkeert. 

Op  het  gebied  der  geschiedenis  onderscheid- 
den zich  in  de  18de  eenw  Henrique  Florez 
en  de  Markies  de  Sam  Fèlipe  (f  1726),  de 
schrSver  van  eene  voortrefTeltJke  geschiedenis 
van  den  Spaanschen  Successie  oorlog,  —  voorts 
Mu%0£  (t  1799),  die  eene  „Historia  delnnovo 
mnndo"  leverde,  en  in  de  19de  eeuw  Condej 
schrifver  van  eene  „Historia  de  ladominacion 
de  los  Arabes  en  Espafia  (1820)*',  eA  Aseargota, 
vervaardiger  van  eene  „Historia  de  Espafia 
(1807)'*,  als  vervolg  op  eene  vertaling  der  al- 
gemeene  geschiedenis  van  AnttueHlf  terwgi 
de  vervolge  schrüver  van  eene  geschiedenis 
der  Spaansche  Inquisitie,  lAorente  (f  1824), 
z|)n  werk  in  het  buitenland  en  in  de  Fransche 
taal  opstelde.  Ghroote  lof  moet  worden  toege- 
kend aan  de  Koninkljjke  G^eschiedkundige  Aca- 
démie, die  in  hare  „Memorias"  belangrQke 
bronnen  uitgaf.  De  geschiedenis  van  Spanje 
werd  in  den  Jongsten  tQd  beschreven  door 
Jiatdeu  Alvarado  de  la  JPéna,  de  la  JBteotura 
Qmatana  en  Modetio  LafuMe.  Voorts  heeft 
men  werken  over  de  ontwikkeling  der  Spaan- 
sche beschaving  van  Tapia  en  Noron^  terwtfl 
ook  de  geschiedenis  der  Spaansche  Koloniën 
niet  onbearbeid  is  gebleven.  Tot  de  voortref- 
felijke boeken  rekent  men  er  wfjders:  „Historia 
politica  y  militar  de  la  guerra  de  la  indepen- 
dencla  de  Espafia  contra  Napoleon  Bonaparte 
desde  1808  k  1814  (1133)**  van  MMonadoi 
—  „Las  gnerras  de  Qranada  (1845)**  van 
Jiendoxa^  —  „La  Espafia  de  los  Borbones 
(1843)*'  van  Canwfid,  —  en  „Historia  de 
FeUpe  n  (1844)"  van  Som  Miguel,  —  als- 
mede op  letterkundig  gebied:  „Origines  de  la 
poesia  casteUana"  van  VèlatqueZf  —  „Memoria 
para  la  historia  de  la  poesia  y  poetas  espafio- 
XnL 


les"  van  SarmiSmiOf  —  „Historia  literaria  de 
Espafia*'  van  MókedamOf  —  „Notitia  de  todos 
los  poetas  espafioles**  van  OcJkoa,  —  „Besumen 
historico  de  IHeratnra  espafiola^*  van  Zaratey 

—  en  „Historia  critica  de  la  literatura  espafiola 
(1860)*^  van  lot  Biot. 

Minder  ruim  is  de  oogst  van  wetenschap- 
pelQke  werken  in  Spanje.  Onder  den  druk 
der  Inquisitie  kon  de  wOsbegeerte  er  zich 
onmogeiyk  ontwikkelen.  Eerst  in  de  19de  eenw 
bracht  Spanje  een  wQsgeer  voort,  namemk: 
Jayme  Balmetj  den  schryver  van  een  „Gurso 
dl  fllosoiia  elemental  (1847,  5  dln)*'  en  over- 
leden in  1849.  In  den  Jongsten  ttfd  echter 
zQn  onderscheidene  wQsgeerige  werken  in  het 
Spaansoh  vertaald,  en  te  Madrid  verschynt 
eene  „Bibliotéca  fllosóflca**.  Ook  de  weten- 
schappeiyke  godgeleerdheid  kon  er  geene  be- 
oefenaars vinden,  daar  zelft  de  pogingen  van 
den  geloovigen  priester  Luit  de  Leony  om  den 
BQbel  toegankeiyk  te  maken  voor  het  volk, 
door  de  Inquisitie  met  den  kerker  werden 
gestraft.  Alleen  op  het  gebied  der  mystiek 
ontstonden  in  Spanje  onderscheidene  merk- 
waardige geschriften.  Eerst  in  nienweren  tyd 
werd  eene  BjjbelvertaUnggeleverd door  Torree 
Amaty  die  ook  eene  „Historia  ecclesiastica 
(1807,  13  dln)**  schreef,  alsmede  door  Féüpe 
iSStno  de  San  Miguel  en  Chmtalez  Carvajaly 
terwQl  in  1851  zelft  eene  „Historia  de  los 
protestantes*'  van  dê  Oattro  m  het  licht  ver- 
scheen. Hoogst  merkwaardig  op  dat  gebied 
is  eindeiyk  het  nog  onvoltooide  werk  vah 
Menendet  Fdayo^  getiteld:  „Historia  de  los 
heterdoxos  espafioles  (3    dln,  1880-1882)**. 

—  Ook  de  rechtsgeleerdheid  gevoelde  het  ge- 
mis van  een  wysgeerigen  grondslag  en  van 
vr0heid  van  drukpers.  Op  het  oudste  wet- 
boek, „Fuèro  Juzgo",  afkomstig  uit  den  t0d 
der  (jk>then,  schreef  de  schrandere  Vüladiigo 
in  de  16de  eeuw  een  commentaar.  Voorts  heeft 
men  onder  den  titel  van  „Leyes  de  las  siete 
partidas"  het  wetboek  van  Alfontut  X,  op 
nieuw  uitgegeven  in  1847,  terwQl  men  eene 
verzameling  van  alle  Spaansche  wetboeken 
bezit  in  „Los  codigos  espafioles  concordados 
y  anotados  (1847,  12  dln)".  De  „Fuéros**  of 
municipale  wetten  werden  verzameld  door 
MuHoZf  terwyi  onderscheidene  bekwame  man- 
nen, zooals  Monieta,  Manriqtte,  AUareXy  de 
la  Bmaj  Sala  enz.  de  Spaansche  rechtsgeschie- 
denis  behandelden.  Het  tegenwoordig  Spaansch 
recht  werd  vooral  verklaard  door  SmuAee  in 
zyn  „Foro  espafiol  (1834)*'  en  Fermin  Ver- 
langa  ffuérta,  terwyi  de  Wysbegeerte  van  het 
recht  in  Donoto  Cortet  en  Alctda  Qaliaao^  — 
het  staats-  en  volksrecht  in  Donoto  Cortet  en 
Andret  Aello,  —  en  het  administratief  recht 
in  Fedro  Gomez  de  la  Sema  en  Jfariano  Ortit 
de  Skmiga  viytige  beoefenaars  vonden.  Eindeiyk 
bewogen  zich  met  goed  gevolg  op  het  gebied 
der  staathuishoudkunde  Sempere  en  in  onzen 
tyd  Modetto  Femandez  y  Gonzalez^  schryver 
van  „Hacienda  de  nuestros  abuelos*'  en  „Mis- 
terios  de  la  hacienda**. 

De  Spaansche  Mooren  en  Israëlieten  hebben 
te  voren  uitmuntende  geneeskundige  geschrif- 
ten geleverd,  doch  onder  de  Christenen  werd 
de  geneeskundige  wetenschap  eerst  beoefend 
sedert  de  18de  eeuw.  Toen  schreven  Fiquer, 
Vivet,  Laeufiaga,  Bondia  y  Lacaba,  Seman- 
detf  Ortit  en  Miyuël  Lopet,  in  den  Jongsten 

42 


668 


SPANJE-6PARTA. 


tyd  gevelgd  door  VüLaJha.  S^wtfêdro^  JU^cm 
y  FfnaMu,  de  Mfara^  (Aoó  en  Tooral  Mo- 
r^M,  ichrllver  van  eene  ,^HUtorU  biblio- 
gnfle»  do  la  modicina  oipafiola  (1842—1848, 
4  dln)*'.  Orootor  bt|¥al  yond  er  de  beoefening 
der  natnnrkimdige  wetenBcbappen.  TotdOTer- 
dieaMelfike  ■ohrÜTen  op  dit  gebied  behooren : 
Ca$al,  MoUna,  CaoamXOm  (f  1804),  die  eene 
flora  van  Spu^e  in  het  lioht  gai;  en  Bm^ 
die  eene  Tan  Peru  leverde,  do  kroidknndigen 
Mapoê  CUimmtê^  AMormj  LofiOêêOf  SmU  Lofm 
en  PoMs,  die  een  Eoropeeochen  roem  yer- 
wierren,  —  de  delfttoftnndigen  jiZoorMlo  ié 
\a  l^éka^  Jou  Mmria  Pouwyita,  Lopm  NomMm 
ens^  —  de  wiikondigen  Foo^,  NmamrrtU^ 
LiUOf  SimOf  ArjftuUuj  Chriatar  en  SanméMiOf 
—  de  natnnrknndigen  JUfad  Imma  (een  leer- 
ling Tan  IMig)  en  Jo$é  de  Sckegomm^  ichrti- 
Tor  Tan  .Teoriaa  modemai  de  Ia  flaica: 
nnidad  de  laa  ftienaa  materialet**,  —  deaard- 
rykiknndigen  Jfa/emrretê^  die  eeneoitmonteiide 
.EQitoria  de  los  deaonbrimientoo  y  Tildes  de 
Soo  Eopaftolei"  sohreef;  7b/l«o,  Lopêt^  Uïloa^ 
Miêamo.  die  een  ^piceionario  geografloo  de 
Eqpafta^'  leTordo,  Kerdefo  Po^  Oeam  Berwm- 
dêg  en  Ramm  de  la  Se^roj  terwgi  wy  Tan 
de  TOortreffel)ike  werken  OTor  Spai^o  niet 
onTemeld  mogen  laten :  „Becnerdos  j  beUe- 
sao  de  Espafia  (1860)"  en  «Mnaeo  eopafiol  de 
antigaedadeo",  waarran  ond^ioheidene  doe- 


len Terachenen  ^n^  —  en  de  krjfgtknndige 
werken 


werken  Tan  Joié 


Lepe9 


Jkmim^mm  en  LÜu 


De  oode  letteren  Tonden  in  bet  Troegste 
tydpefk  weinig  beoefenaars.  In  de  16de  eeaw 
ondencheidde  ilch  JJUmgo  Toeéado  door  sQne 
pondige  kennii  Tan  bet  Hebreenwicb  en 
Griekaeh.  In  bet  begin  der  16de  eenw  Tond 
ook  de  bnmaniatiache  richting  aanhangers  in 
Spai^{e,  maar  sQ  werd  wegens  hare  gemeen- 
scha met  de  HerTorming  sooToel  mogel0k 
onderdrukt,  loodat  de  Spaansohe  philologen 
lidi  bg  de  spraakkonst  en  bQ  de  OTeraetttng 
moesten  bepalen.  Tot  hen  behoorden:  Lebrija 
(t  1621),  Jr«te  (t  1622),  Lm$  VUm(\  1640) 
Chaoim  Tan  Toledo  (fK^l),  MamOl  Almfeê 
(t  1682),  AMtomio  J^foeiimo  eüYOonlJPrameiie^ 
Satuiket,  wiens  „MinerTa"  hem  een  Eoropee- 
schen  roem  beiofgde.  Tegen  het  dnde  dar 
18de   eeaw  werd  de  stadie  der  klassieke  let- 


bOTorderd  door  Fereg  Btimet^ 
Ckmpamtmêij  AMora  ene,  en  op  hen  TOÏgden 
de  penningkandige  Vélaéquez  en  de  philologen 
JBHala^  Chjfêe^  Cmtga-Arg^eOêê^  BdUmitia^ 
wiens  «Dicdonario  latino-espaftol**  in  1882 
eene  7de  oitgaTO  beleefde,  Oific  ons.,  bene- 
yens de  oadheidkandigen  JoU  en  Bod/rigo 
Jmador  de  lat  Bioê.  Ook  de  Oostersche  talen 
Tonden  er  weleer  geleerde  beoefenaars. 

Groeten  inTloed  op  de  Torbreiding  der  we- 
tenschap hadden  er  in  den  Jongsten  tyd  on- 
derscheidene encyclopaedieën  en  t||dschriften. 
Van  eerstgenoemde  Tormelden  wQ:  nEncj- 
dopedia*  espafiola  del  siglo  XIX  (1842  en 
TorT.)**,  —  «Biblioteca  aniTersal  de  instrac- 
cion  (1842)".  —  en  het  door  PmtdUm  aitge- 
gOTon  „Panlezioon  (1842)**,  terwgi  in  den 
Jongsten  tyd  het  ,|C^nicon  cientiflco  popft> 
lare  (S  dln)**  Tan  BmiUo  MnéUm  algemeenen 
bÜTal  Tond,—  en  Tan  laatstgenoemde :  «BoTista 
eq^da",  Toortgeiet  onder  de  titels  :  „BoTista 
Eoropea  en  „Berista  de  Madrid",  sedert  1881, 


—  JEtoTista  de  Espafta",  —  ^BeTistaeoatm- 
poranea**,    Tooral    aan  Daitsehe  w^sbegeerte 

Sewtd,    —    «BoTista  historica^  —  ^l^iriflta 
e    ArchlTOS,  bibliotecos  y  moseos**,  —  ^Nia- 
toralega:    roTista  illostrada  de  cieneiaa  j  de 
sa    appucacion    h  las  artes  e  indostriaa",  — 
ondexscheidene  «Boletines"  Tan  Ters^illende 
wetenschappen,    —  het  in  1877  door  ThMao 
gestichte    „Aeademia"    •—  en  het  sedert  Ke- 
Tomber    1877  Teischynend  .Boletin**  ymn  het 
Atenee    te  üadrid.   Te  Ldpsig  kwam   een 
hoogst    belangryke    ^Colleccion    de    astotes 
eq>afioles  (1860-1886,  48  dln)**  in  het  lickt. 
Spanning  noemt  men  in  de  natanAnnde 
de  toestand    Tan    een  Teerkrachtig  lichaam, 
wanneer  s0ne  deel^es  door  eene  Tan  bioitea 
werkende    kracht   nit  bon  oorspronkeiflkan 
stand  ayn  gebracht,  tot  welken  sy  temgkeecea, 
aoodra    die  kracht   ophoodt  te  weikem.  Do 
spanning  Tan  gassen  is  de  drokking,  door  hm 
op  de  wanden,  welke  hen  insloiten,  aitgeoefead. 
voor  deaelfde  gasmassa  is  die  spaaning  b( 
constante  temperatonr  omgekeerd  ofenwdjg 
met  het  gasTolnmen  (wet  Tan  BojfU^  en  b| 
Toranderende  tempetataor  OTenredig  met  de 
absolote  temperataor,  dat  is  met  detempem^^ 
gerekend  Tan  af  het  absolnte  nnlpont — 2f7Sr 
(wet  Tan  flfoy  iMêeae), 
Spar  (Abies  £.),  sie  onder  Pt>6ooei. 
Sparlus    (Jared),    een  Amerikaanseh  ge- 
schiedschryTor,  geboren  den  lOden  Mei  1789 
te    Wellington    in  Connecticat,  was  in  liae 


Jeogd  achterTolgens  molenaarsknecht,  sehifa- 
werkersgeiel  en  Umdboawer,  en  beaoeht  is 
1811  Harrardcollege  om  in  de  theologie tê 
stadeeren.  Na  syne  promotie  in  1814  wetdif 
onderwyser,  toen  redaeteor  Tan  den  ^Noift 
American  BeTiew"  te  Boston  (1817— 1819)  m 
daarna  predikant  te  Baltimore.  In  ISSSkecids 
hy  naar  Boston  terag,  aanTaardde  er  in  1830 
nogmaals  de  redactie  Tan  gemeld  tydsehiiflt 
Tolbracht  eene  wetenschappeiyke  reis  msr 
Earopa,  werd  in  1829  hoogleeraar  in  de  ge- 
schiedenis aan  HarTard  college  en  OToriM 
aldaar  den  14den  Maart  1866.  Hy  schreef  o.a. 
«Life  of  John  Ledyard**,  —  „Diplomatic  oar- 
respondence  of  the  American  roTolntioai  1829— 
1881,  12  dln)**,  —  Life  of  gOTemor  Morria^ 
(1832,  8  dln)**,  —  „Lilé  and  writings  of  Was- 
hington (1833—1840,  12  dln)*:,  —  .Correspoa- 
dence  on  the  American  roTolotion  (1863,  4 
dln)**,  en  y^Library  of  American  Mography 
(1834-1860,  24  dln)'*,  terwyi  hy  aich  terem^ 
Tordiensteiyk  maakte  door  eene  aitstekende 
aibMTO  der  werken  Tan  FroMim, 

Sparta  of  Laeedammmy  in  de  dagen  der 
Oadheid  de  hoofdstad  Tan  het  Peloponnesiseh 
landschap  Laeonifi,  Terhief  aich  op  de  Terrte 
nitloopers  Tan  den  Taygetns,  op  donrechter 
ooTor  Tan  de  Enrotas,  waarmede  sieh  hier 
het  riTier^e  Oenns  en  aan  de  soidayde  de 
Cnacion  en  Tiam  Toreenigden,  en  had  met 
hare  Torwbillende  wyken  een  omTaag  Taa 
nagenoeg  8  Ned.  myL  Het  aantal  inwoners 
bedroeg  er  in  den  bloeityd  weUicht  60  000. 
AanTankeiyk  had  sy  geene  maren,  omdat  hare 
inwoners  haar  tot  bontwering  moesten  strek- 
ken; eeist  de  tyran  J^Me  Toonag  haar  Taa 
een  maar,  die  kort  daarop  door  de  Achaefi» 
TorwoesL  maar  door  de  Bomelnen  bofsteld 
en  door  de  Bysantynsohe  heerMshen  Tomieawd 
werd.  Gok  had  de  stad  geene  eigeniykeaer6- 


8PARTA. 


r,-,9 


polls,  naar  men  schonk  dien  naam  aaa  een 
nabOgelegea  beugel,  waarop  dch  een  tempel 
Tan  Aikme  FUffouehoi  verbief.  Onder  de  wQ- 
ken  werd  Pitana  als  de  fraaiste  geroemd; 
bier  was  de  Aflfora  (flfarkt)  met  de  verfade- 
ringsgebonwen  yan  de  Geroasia  en  yan  de 
Ephoren,  de  prachtige  Penische  bal  en  de 
groote,  met  wit  marmer  bekleede  soboawburg, 
waarvan  men  nog  OTerbl0flBelen  aantreft  fii 
het  westellfk  gedeelte  der  stad  vond  men  voorts 
een  ander  plein,  de  Dromos  (Loopplaatii),  met 
2  gymnasia  en  door  platanen  beschaduwde 
lanen,  waar  de  Jongelingen  sich  in  het  wor- 
stelen oefenden.  DuirenboTon  waren  er  nog 
▼ele  andere  tempels  en  openbare  gebouwen, 
welke  door  Pau»aniai  worden  genoemd,  son- 
der  dat  men  thans  hmine  plaats  kan  aanwQ- 
sen.  OFerblQflielen  yan  onde  baden  ilet  men 
ten  noordwesten  en  zuidoosten  van  den  schoaw- 
borg,  —  die  eener  oude  brug  over  de  Eurotas 
aan  den  weg  yan  Argos  naar  Tegea.  Deie 
stad  droeg  in  den  Bjrzanttlnscben  t||d  den 
naam  yan  Lacedaemon^  en  sy  werd  yerlatea, 
toen  men  ongeyeer  4  Ned.  mQl  westwaarts 
yan  Sparta  de  stad  Mistra  stichtte.  De  tegen- 
woordige stad  SptHTta,  ook  Nieuw- Sparta  ge- 
heeten  en  in  1886  yerreien,  is  de  hoofdplaats 
yan  den  nomos  Laconië  en  telt  2700  inwo- 
ners; sQ  is  op  het  luideigk  gedeelte  yan  het 
onde  SjMirta  gebouwd. 

De  oudste  bewoners  yan  Sparta  waren 
Pelasgers,  doch  reeds  yroeg  stichtten  de 
Phoenleiërs  yolkplantingen  op  de  kust  yan 
LaconiS,  om  aldaar  purperslakken  te  yer- 
samelen.  Daarop  yolgden  Grieken  uit  Klein- 
Aiië,  Lelegers  genoemd,  en  yolksyerhuicers 
uit  het  noorden.  Dese  gemengde  beyolking 
wordt  in  de  oudste  oorkonden  met  den  naam  yan 
Achaeërs  bestempeld.  ZQ  beyond  sioh  eerst 
onder  de  heerschappO  der  Tyndairidm  en  yer- 
yolgens  onder  die  der  Airideu.  In  1104  yóor 
Chr.  kwamen  er  de  Doriërs.  Volgens  de  sage 
ylel  Laconie  ten  deel  aan  de  beide  zonen  yan 
Aristodemug,  aan  Swrffêthenês  en  Fródn*  In- 
tusBChen  badden  de  Doriërs  slechts  een  gedeelte 
yan  het  hmd  yeroyerd  en  yestigden  zich  op 
den  rechter  oeyer  yan  de  Eurotas,  waar  ^ 
de  stad  Sparta  deden  yerrUzen.  Vanhier 
breidden  zH  zich  uit  en  yermeogden  zich  met 
de  Aehaeërs:  doch  daardoor  ontstond  tevens 
een  toestand  yan  yerwarring,  waaraan  de 
langzamerhand  ingeyoerde  wetgeving  yan  Zf- 
tfn/rgm»  een  einde  maakte.  Die  wetgever  dempte 
alle  oneenigheld  en  voerde  eene  gestrenge 
staatsregeling  in,  waarb)|  de  heerschappd  was 
voorbehouden  aan  de  Dorische  bevolking,  aan 
de  Spartanen.  Deze  werden  in  het  midden 
des  lande  vereenigd  en  ontvingen  4500  geltjke 
stukken  gronds,  waarover  z)|  echter  geenszins 
als  eigenaars  mochten  beschikken.  ^  waren 
verdeeld  in  de  drie  Phylae  der  Hylleërs, 
Pampbyliërs  en  Djrmanen,  en  deze  weder  in 
tien  Oben.  Daarenboven  had  men  er  twee  ge- 
ringere volksklassen,  die  der  Perioecen  (C^- 
woners),  welke  persoonltfk  vrO  waren,  maar 
geen  stemrecht  bezaten,  en  die  der  Heloten, 
slaven  of  lyfeigenen  van  den  Staat,  die  voor 
het  bebouwen  der  landen  moesten  zorgen.  In 
den  bloeittjd  telde  men  ih  den  Spartaansehen 
Staat  40000  Spartanen,  120000  Perioecen  en 
200000  Heloten.  De  regeeringsvorm  was  er 
aristocratisch.  Aan  het  hoofd  van  den  Staat 

xm. 


bevonden  zich  twee  Koningen,  gesterkt  door 
de  Geroasia  (Raad  des  Ouden),  waarin  de 
belde  Koningen  en  de  80  oudsten  der  Oben 
zitting  hadden.  De  Volksvergadering  (Agofa) 
kon  de  voorstellen  der  Geroasia  aannemen  of 
verwerpen,  maar  zelve  geene  voorstellen  doen. 
De  Koningen  kwamen  aan  het  bewind  volfcne 
erflrecht  en  naar  eerstgeboorte  ;z0  onderscheid- 
den zich  door  hunne  woning,  door  hun  grond- 
bezit en  door  hun  aandeel  in  de  offerdieren  en 
in  den  buit,  en  waren  opperpriestmv,  veld- 
beeren  en  rechters.  Intusschen  werd  na  de 
instelling  van  Ephoren  hunne  macht  niet  weinig 
beperkt.  De  meest  mogeltfke  gelbkheid  der 
burgers,  kracht  in  den  oorlog  en  de  algemeene 
plicht  om  roem  en  luister  te  beaorgen  aan  den 
Staat  waren  de  beginselen  der  wetgeving 
van  Lycm'gue,  Daartoe  diende  ook  de  geltke 
verdeeiing  der  landen ;  de  Spartaan  behoorde 
niet  aan  zich  zelven,  maar  aan  den  Staat, 
zoodat  het  openbare  leven  by  h«n  bovenaan 
stond.  Het  jachtbedryf;  lichaamsoefeniBgen, 
volksvergaderingen,  offeranden,  het  aanschou- 
wen van  de  gymnastisehe  spelen  der  jeugd 
enz.  hielden  hem  den  geheelen  dag  bezig. 
Kunst  en  n0verheid,  handel  en  scheepvaart 
rekende  hy  beneden  zyne  waardigheid.  Hen 
bezigde  er  slechts  yseren  munt,  noodat  men 
er  onmogeiyk  ryk  kon  worden  door  den 
handel.  Ook  de  opvoeding  der  kinderen  was 
er  in  het  algemeen  eeoe  staatsaangelegenheid. 
De  kleinen  werden  reeds  vroeg  gehard,  ge- 
wend aan  velerlei  lichaamsoefenlngen  en  aan 
gestrenge  militaire  tucht  onderworpen.  Men 
oefende  zich  voorts  in  bondigfaeid  van  taal 
(Laoonismen),  en  Dorische  liederen  wekten 
er  geestdrift  voor  het  vaderland.  De  politie 
was  belast  met  de  handhaving  van  den  be- 
staanden toestand,  en  om  allen  invloed  van 
het  buitenland  te  koeren,  mocht  geen  Spartaan 
zonder  uitdrukkeiyk  verlof  de  grenzen  over- 
schryden.  Vreemdelingen  werden  dan  alleen 
toegelaten,  wanneer  zy  iets  te  bespreken 
hadden  met  de  bestuurders  des  lands  on  mochten 
niet  langer  vertoeven  dan  volstrekt  noodig 
was.  De  Staat  waakte  over  de  eenvoudigheid 
In  den  bouw  en  de  Inrichting  der  woningen, 
over  de  kleedüig,  over  het  betameiyk  gedrag 
der  vrouwen  en  aelfb  over  de  moziek.  De 
mannen  moesten  zich,  ter  vermyding  van  alle 
weelde,  by  16-tallen  aan  eenvoudige  maaltyden 
(syssitia)  vereenigen.  Met  betrekking  tot  de 
persooniyke  rechten  waren  aelfli  de  helligsfee 
verbintenissra  aan  het  staatsgezag  onderwor- 
pen. Het  huweiyk  was  een  voorschrift,  en 
wie  ongehuwd  bleven  of  zich  te  laat  in  den 
echt  begaven,  werden  aang^üaagd.  Een  kin- 
derloos *  huweiyk  was  in  het  oog  van  den 
Staat  geen  huweiyk,  maar  moest  ontbonden 
worden.  Misvormde  of  zwakke  kinderen  wer- 
den in  de  kloven  van  den  Taygetns  te  von- 
d^ng  gelegd  of  by  de  Perioecen  opgevoed, 
terwyi  de  kinderen  yan  Perioeoen  en  Eteloton, 
nadat  zy  op  Spartaansche  wyze  opgevoed  en 
door  een  Spartaan  aangenomen  waren,  met 
verlof  des  Konings  in  de  gemeente  der  Dorlérs 
konden  worden  opgenomen.  Door  hetoverwlcht 
der  Dorische  Spartanea  werd  Laconië  in  een 
Doriiehen  Staat  herschapen,  en  de  vernieuwde 
stryd  tegen  de  aloude  In  woners  werd  door  de  vol- 
komene onderwerping  van  dezen  achtervolgd. 
Door  oneenigheld  over  de  grenaen  ontstonden 


600 


8PA&TA. 


de  oorlogen  tegen  Meaeenië,  welke  met  de 
TeroTering  ▼au  dit  Undscluip  eindigden.  Daarna 
moest  Spiurta  langdurige  oorlogen  Toeren  tegen 
Aroadië.  Eerst  omstreeks  SCO  vóór  Ohr.  er- 
langden de  Spartanen  de  overhand  en  nood- 
snakten  Tegea  tot  het  erkennen  van  honne 
opperheersohappO  (hegemonie),  welke  sich 
toen  reeds  over  het  grootste  gedeelte  vanden 
Peloponnesos  uitstrekte.  De  Olympische  Spelen 
vormden  het  gemeensehappeigke  feest  der  onder 
Sparta*s  sonvereiniteit  vereenigde  Staten.  Met 
schranderheid  en  omzichtigheid  waren  de  Spar- 
tanen er  op  bedacht,  door  het  handhaven  der 
oode  instellingen  in  de  naburige  landen  en 
vooral  door  het  bestr0den  der  dwingelandQ, 
hunnen  staatkundigen  invloed  te  bevestigen, 
en  x0  werden  hierin  ondersteund  door  de 
priesters  te  Delphi.  Het  gelukte  Sparta  echter 
niet  door  verdrttving  der  PiÊUtradden  de 
hegemonie  tot  Athene  uit  te  strekken;  juist 
daiurdoor  verkreeg  het  een  gevaariyken  tegen- 
stander. Bil  den  aanvang  van  den  Penisohen 
Oorlog  schaarde  sich  geheel  Griekenland  om 
de  Spartanen,  die  het  opperbevel  voerden,  en 
na  den  slag  bQ  Mycale  bevonden  s|)  sich  aan 
het  hoofd  van  een  verbond,  dat  niet  alleen 
de  Staten  van  het  moederland,  maar  ook 
de  volkplantingen  omvatte.  Doch  de  ruime 
werkkring,  toen  voor  Sparta  geopend,  was  niet 
in  overeenstemming  met  sQne  bekrompene, 
op  alkondering  berekende  staatsregeling.  Ook 
had  Sparta  in  de  Penische  Oorlogen  geen 
groeten  roem  verworven;  uit  naUver  Jegens 
Athene  had  het  geen  deel  genomen  aan  den 
slag  by  Marathon  en  slechts  uit  noodsake- 
i4)kheid  gestreden  bQ  Salamis.  De  kroon  van 
^  roem  was  evenwel  de  selfopoffering  van 
Leomidas  en  van  sQue  driehonderd  dapperen 
bO  Thermopylae.  Toen  de  overmoed  van  Pow- 
iomoê  intuBschen  den  lang  bedwongen  wrevel 
der  Bondgenooten  deed  uitbarsten,  moest  Sparta 
afstand  doen  van  de  hegemonie  ter  see.  Het 
nam  verder  geen  deel  aan  de  oorlogen  tegen 
Persië,  doch  kon  wegens  den  ongunstigen 
toestand  der  binnenlandsche  aangelegenheden 
sich  niet  staande  houden  tegen  Athene,  dat 
zich  krachtig  ontwikkelde.  Een  opstand  der 
Arcadiërs  en  Argiven  werd  wel  is  waar  door 
Sparta  gedempt,  maar  die  der  Messeniërs 
(564— 45&)  drong  de  Spartanen,  hulp  te  soeken 
bU  de  Atheners.  Toen  Sparta  echter  een  hulp- 
korps, door  Oimo»  van  Athene  in  461  der- 
waarts gevoerd,  op  eene  smadel0ke  wyae 
terugzond,  ontstond  een  openbare  Btr0d  tus- 
schen  die  beide  Staten.  Athene  verbond  sich 
met  Thessalië,  Argos  en  Megara,  en  ook  de 
Spartaansche  hegemonie  te  lande  werd  inge- 
kort. Om  met  kracht  in  het  noorden  tegen 
de  Atheners  op  te  treden,  stelde  Sparta  eene 
hegemonie  in  te  Theben  in  Boeotië,  doch 
deze  werd  vernietigd  in  den  slag  by  Oenophyta, 
en  in  451  werd  een  vOQarige  wapenstilstand 
tusschen  Athene  en  Sparia  gesloten.  In  447 
deden  de  Spartanen,  na  afloop  daarvan,  een 
inval  in  Attica,  maar  JPlittoanaa,  door  Péridét 
omgekocht,  trok  terug,  en  in  445  volgde  een 
dertigjarige  vrede.  Doch  de  diepe  kloof  tus- 
schen de  Ionische  en  Dorische  bevolking, 
tusschen  het  democratisch  en  aristocratisch 
beginsel,  alsmede  de  nayver  van  Oorinthe  en 
Theben,  bondgenooten  van  Sparta,  op  den 
bloei  en  de  macht  van  Athene,  maakten  een 


duunamen  vrede  onmogeiyk,  en  in  éenFelo- 
ponnesischen  Oorlog  (481—401)  kwam  hetfeat 
eene    botsing.  Het  ruwe  Sparta  beliield   ée 
overhand  en  scheen  machtiger  daa  ooit  te 
voren.    Alle    voormalige    bondgenooten    vma 
Athene  schaarden  lieh  aan  syM  iQde.  Doek 
syn  inwendig  bestnur  was  verzwakt»  en  door 
de  aftehaffing  van  wyze  wetten  van  de  groaé- 
slagen  zyner  staatsregeling  beroofd,  vraa  het 
niet  in  staat,  de  verworven  voorreehtaii  goed 
te  besteden.  Dwingelandy  en  tronweieoaheid 
vormden  de  staatkunde  van  een  Xf— rfsr  ea 
AgMMu,  Overal  werden  onder  de  hoede  wwm. 
Sparta    oligarchische    instellingen  ingevoerd 
en  de  stryd  der  party«i  op  eene  bloedige 
wyze    onderdrukt  Het  hoofddoel 
taansche  staatkunde  was  de 
kust  van   Klein-Azië,  die  gedurende  de  Per- 
zische   Oorlogen    in   de  maeht  der  Penen 
was  geraakt  Daarom  ondersteunden  de  Spar- 
tanen Oftfu  de  Jonffêtt  tegen  Ari&sBênm.  Teen 
na    den    slag  van  Ounaza   Ti$»tiphtnÊm  die 
kustMi  op  nieuw  bedreigde,  werden  onder- 
scheidene veldheeren,  ten  laatste  Jgmümu, 
derwaarts  gezonden.  Maar  de  glansryi»  over- 
winningen van  dezen  brachten  geene  verhels- 
ring  in  de  gesteldheid  van  het  moederlaad. 
Opgestookt  door  de  Perzen,  verbonden  ziek 
Athene,    Theben,   C<Mrinthe,  Argoa,  Eaheea, 
de   Locriërs,  Maliërs  en  AcamaaiOra  tefcn 
Sparta,  en  zoodoende  ontstond  in  895  de  Co- 
rinthische Oorlog,  welke  met  den  :rrede  vaa 
AntAlcidas  eindigde  (887).  Sparta  Hei  na  de 
Grieken  van  Klein-Azië  ter  prooi  aan  deBs^ 
baren  en  hoopte  door  de  bepaling,  dat  alk 
Grieksche  Staten  volkomen  zelfttaadig  Boadai 
zyn,  eene  duurzame  heerschappy  te  verkil- 
gen.  Het  noodzaakte  nu  ThebiBoi,  de  vrfheid 
te  schenken  aan  zyne  steden,  —  Argoe»  s|ae 
bezetting  uit  Oorinthe  te  verwyderen,  en  ge- 
droeg zich  in  den  Peloponnesus  ala  onb^eAl 
heerscher.  A^êt^poUi  I  tastte  onder  goaicfcte 
voorwendsels  Mantinéa  aan.  Te  Phiins  irad 
de  democratie    vernietigd    en    de  oUgaicins 
ingevoerd,  daarna  het  Thraoische  Stedeaver- 
bond  aangevallen,  en  Olynthus,  na  esne  wor- 
steling   van    8  jaar  veroverd,  ontriag  een 
Spartaansoh  garnizoen.  Het  bezetten  der  Cad- 
méa  in  Theben  (883)  leidde  echter  ioi  den 
val  van  de  Spartaansche  geweldenary.  ThélMi 
heroverde  in  een  feilen  stryd  (869)  atfne  vcg- 
held  en  de  hegemonie  over  Boeotifi.  In  dn 
oorlog,  dien  Sparta  nu  ondernam  tegea  AÜwae 
te  Theben,  werd  het  door  Cfhabriaê  t»y  Naxos 
en  door  Timatkeui  in  de  omstreken  vaa  Leoeas 
geslagen.  In  871  werd  een  vrede  geatoCea  op 
de  grondslagen  van  dien  van  Ant&leidas,  waarby 
Sparta  althans  de  hegemonie  te  land  wilde 
behouden.  Doch  de  weigering  van  Theben, 
de  Boeëtische  steden  vry  te  verklaren,  indMB 
Spiurta  daartoe  niet  evenzeer  besloot  in  Messeaië, 
leidde  tot  nieuwe  varwikkeling,  en  de  slag 
by  Iieuctra  gaf  aan  de  macht  van  Sparta  eea 
onherstelbaren  schok.  JSMMMiioiMlat  verwoestte 
in  869  Laconië,  deed  Sparta*s  bondgenooten 
afrallig  worden,  hergaf  aan  Messenië  ayne 
zelfstandighmd  en  bracht  Sparta  aan  den  raad 
des  verderfs,  zoodat  zelfs  de  dood  van  J^- 
miuondat  geene  uitkomst  bood.  De  staatsrege- 
ling van   lAfowrguê  was  door  den  loop  des 
tyds  ondermynd,  en  de  omgang  met  de  weel- 
derige   Perzen    en    Aziatische  Grieken  had 


SPARTA^SPiRTACUS. 


661 


noodlottig  gewerkt  op  de  SpartMnache  leden. 
Bpart»  werd  éene  der  rOkate  eCedeD  ysn  Grie- 
kenland; doch  de  TOortdnreBde  oorlogen  de- 
den er  de  mannell|ke  bevolking  afDemen,  loo- 
dat  men  er  in  den  t0d  van  ArittóUieM  niet 
Teel  meer  dan  1  000  wapendragers  telde.  De 
gelSkheïd  van  vermogen  wai  verdwenenf  en 
de  ongelOkheid  werd  berorderd  door  de  wet 
▼an  J^adetu^  Tolgena  welke  men  door  schen- 
king of  door  uitersten  wil  over  sgn  grond- 
beiit  beschikken  kon.  Het  geheele  staatsbe- 
Btnnr  veranderde  in  eene  bekrompene,  zelf- 
snchtige    oligarchie.  Inwendig  bedorven  en 
van  l^ndgenooten  beroofd,  kon  Sparta  zich 
niet  weder  verheffen  tot  z0ne  voormalige  macht 
Na  den  slag  by  Cheronéa  doorkmisde  PJItZfpput 
Laconié  tot  aan  de  kost,  dwong  de  Spartanen 
de  vroeger  veroverde  landen  aan  de  Argiven, 
Megalopolitaaen,  Tegeaten  en  Messenièrs  temg 
te  geven  en  beperkte  hen  tot  hun  oorspron- 
keltfk  gebied.  Zg  weigerden  AUxamdêr  de  Oroate 
bH  te  staan  en  sloten  nog  vóór  den  slag  bQ 
lasns  een  verbond  met  Dariiu  Oodomammug. 
Ag%»  Il  onderstennde  de  Perzen  tegen  Creta 
en  zocht  in  den  Peloponnesns  tegenover  het 
Macedonisch  Verbond  eene  Spartaansche  he- 
gemonie  te  doen  verrOzen,  totdat  AiUifaUif 
hem  b0  Megalópolis  de  nederlaag  toegebracht. 
Na  den  dood  van  AUmamdêr  de  Chroote  behield 
Sparta  s0ne  onafhankeiykheid.  Demetrime  Fo- 
Uorcitei  trok  na  s0ne  overwinning  b0  Bfan- 
tinéa  op  Arokidomae  IV  naar  Sparta  (286), 
maar  brak  wegens   de  troonsverandering  in 
Macedonië  de  belegering  plotselijk  op.  BQ  den 
aanval  van  Ffrrlm»  (272)  vereenigden  alle 
klassen  der  bevolking  hare  krachten  tot  be- 
scherming der  stad.  Schoon  voor  het  nitwen- 
dige  stfne  zelfttandigheid  handhavend,  ging 
Sparta  wegens  inwendige  verdorvenheid  den 
ondergang  te  gemoet.  De  Koningen  en  gezan- 
ten hadden  tegenover  de  Ëphoren  schier  allen 
invloed  verloren,  en  de  Spartanen  verneder- 
den zich  tot  hnorlingen  van  het  buitenland. 
Ten  tQde  van  Koning  Agu  III  w»b  hun  aantal 
tot  700  gesmolten,  zoodat  de  ongelOkheid  van 
bezit  allengs  grooter  werd.  De  pogingen  van 
dien  Vorst,  om  de  wetten  van  Zyeumt  weder 
in  te  voeren,  leden  schipbreuk.  OUomenes  III 
streed  voors|N>edig  tegen  de  Achaeérs  (226), 
schafte  de  £phoren  af  en  verbande  de  voor- 
naamste oligarchen.  Nu  werden  de  sehulden 
gedelgd,  het  aantal  burgers  door  de  opneming 
van  Perioecen  op  4000  gebracht,  de  landen  op 
nieuw  verdeeld  en  de  wetgeving  van  Lgeuryui 
hersteld.  Ook  wilde  CiE#<$MMMf  de  hegemonie  in 
den  Peloponnesns  en  Griekenland  heroveren, 
en  reeds  was  hy  na  de  bemachtiging  van  Argoe 
op  het  punt,  zich  aan  het  hoofd  te  plaatsen 
van  het  Achaelsch  Verbond,  toen  Aut^onuê 
DotoBy  door  Aratue  te  hulp  geroepen,  in  222 
hl  den  slag  by  Sellasia  de  macht  van  den  ver- 
Jeugdigden  Staat  vernietigde.  OUometm  nam 
de  vhicht  naar  Egypte,  en  Sparta  moest  zich 
overgeven   aan  Amt^fouue,  die  aanstonds  de 
jongste  hervormingen  ophief  en  het  ephoraat 
heiitelde.  De   Staat  voegde  zich  nu  by  het 
Acha^ltoeh   Verbond,  maar  behield  voor  het 
overige  zQne  zelfMandigheld.  De  meerderheid 
der  Spartanen  echter  helde  heimeiyk  over  tot 
de  zyde  der  Aetoliërs;  in  218  koos  zy  openiyk 
de  party  van  dezen  en  streed  met  hen  in  den 
Bondgenootenoorlog  teg^n  FkUippm  vam  Maee- 


demi  en  de  Achaeërs.  De  overweldiger  Jfo- 
tèamdoê  (211—207)  was  de  eerste  tyran  van 
Sparta;  hy  vernietigde  het  ephoraat,  trad  op 
als  een  onbeperkt  heerscher  en  verspreidde 
aan  het  hoofd  zyner  huurlingen  schrik  in  den 
Peloponnesus;  hy  sneuvelde  echter  reeds  in 
207  tegen  Pküopoemem  in  den  slag  by  Bfan- 
tinéa.  De  regeering  van  zyn  opvolger  Nabit 
(206—198)  was  eene  schier  ona^brokene 
reeks  van  oorlogen  en  een  weeAel  van  ver- 
raderiyke  staatkunde.  Eerst  koos  hy  de  zyde 
van  Bome,  daarna  die  van  Fhüipput,  ver- 
bond zich  hierop  weder  met  J'iaMimiiKf  tegen 
FkUifpm^  trotseerde  vervolgens  de  Romeinen 
en  deed  Sparta  by  den  vrede  van  195  de  Laco- 
nische  kuststeden  verliezen.  Nadat  ifopwdocr 
de  Aetoliërs  vermoord  was,  voegde  zich  Sparta 
door  den  invloed  van  PkUapoemem  weder  by 
het  AchaeYSeh  verbond,  maar  de  aloude  haat 
'der  Spartanen  tegen  de  Achaeërs  bleef  be- 
staan. Een  opstand  in  191  werd  door  JPAiTo- 
poemem  met  spoed  gedempt  Toen  Sparta  in 
188  op  nieuw  afvallig  werd  en  zich  onderde 
bescherming  der  Romeinen  stelde,  rukte  PM* 
lopoemem  vóór  de  stad,  deed  de  aanleggers 
van  den  opstand  terechtstellen,  sloopte  de  mu- 
ren en  verwyderde  de  vreemde  soldaten  en 
de  onder  de  burgers  opgenomen  Heloten. 
Sparta  moest  zich  nu  onderwerpen  aan 
Aehaéïsche  instellingen,  en  Bome  bleef  rustig 
toezien,  hoe  de  Achaeërs  en  Spartanen  elkan- 
ders krachten  vernietigden,  totdat  de  juiste 
tyd  tot  een  aanval  gekomen  was.  Na  de  ver- 
nietiging van  het  Achaéftch  Verbond  en  de 
onderwerping  van  geheel  Griekenland  (146) 
deelde  Sparta  in  het  zeer  drageiyk  lot  der 
overige  Grieksche  Staten;  ja.  men  verhaalt, 
dat  den  Spartanen  van  de  zyde  der  Romeinen 
eene  groote  eer  ten  deel  viel;  zy  bleven  na- 
meiyk  vry  en  behoefden  slechts  vriendschaps- 
diensten te  bewyzen.  Onder  de  Keizers  na 
Auffmeiui  behielden  de  Spartanen  nauweiyks 
eene  schaduw  van  hunne  voormalige  vryheid. 
Onder  Tiberiue  moeeten  zy  hunne  rechtszaken 
te  Rome  behandelen,  en  OaraeaUa  vormde  te 
Rome  twee  centuriën  van  Spartaansche  jonge- 
lingen. Intussehen  bleven  in  Sparta  de  wetten 
van  Lgemrgne  tot  in  de  5de  eeuw  bestaan, 
zoodat  hare  laatste  overbiyftelen  eerst  door  het 
Christendom  werden  uit  den  weg  geruimd. 

Spéurtaous,  de  bewerker  van  denSlawen- 
oorlog  en  bevelhebber  in  dezen  kryg  (78—71 
vóór  Ghr.),  een  Thraciër  van  geboorte,  was 
te  voren  soldaat  geweest  en  weggeloopen, 
doch ,  nadat  men  hem  gegrepen  had,  tot  het 
verbiyf  aan  eene  school  van  zwaardvechters  te 
Capua  veroordeeld.  Hy  ontsnapte  in  78  vóór 
Chr.  vandaar  met  een  zeventigtal  makkers, 
bracht  by  den  Veeuvius  Caj%ê  Oaedue^  een 
legaat  van  den  praetor  P.  FortmtM,  eene  ge- 
duchte nederlaag  toe,  deed  voorts  nog  twee 
andere  legaten  en  eindeiyk  den  praetor  zelf 
het  onderspit  delven  en  bracht  daardoor  te 
weeg,  dat  van  alle  kanten  slaven  naar  zyn 
leger  snelden,  hetwelk  eerlang  100000  man 
sterk  was.  Daarmede  aanvaardde  hy  in  72  den 
toebt  naar  het  noorden,  om  hen  over  de  Alpen 
naar  hun  vaderland,  Gallië  en  Thracië,  terug 
te  voeren.  Een  gedeelte  van  het  leger,  dat 
zioh  onder  aanvoering  van  Orixiu  van  hem 
scheidde,  werd  by  den  berg  Garganus  in 
Apulië  geslagen,  maar  zelf  behaalde  hy  glans- 


M2 


SPiBTACUB-SPECHT. 


ifke  OTerwiimiBgeii  op  de  consmli  O».  ZfuMut 
en  Z.  Qallimt  en  iloef  deo  procontal  C.  Om- 
#Hf«  bti  Hntliut.  Na  evenwel  werd  htf  door 
ztfn  lefer,  door  inckt  naar  bnit  ontrlamd, 
gedwongen,  weder  naar  het  mlden  te  trek- 
ken. Te  Rome  belaftte  men  daarop  in  71  den 
piaetor  Jf.  lAmmimê  Ortufui  met  bel  opper- 
bevel. Deie  slaagde  er  in,  8pértaemê  op  den 
faidweetelQkea  nitkoek  van.  Italië  te  ouméb- 
gelen.  Laatstgenoemde  baande  sich  wel  ia 
waar  met  dapperheid  een  weg  door  de  Tt|aa- 
delQke  gelederen,  maar  nu  werd  een  gedeelte 
▼an  het  leger,  dat  sieh  wederom  van  kem 
yerw0d6rd  had,  geheel  en  al  vernietigd  en 
hu  self,  nadat  h|  reeds  eenige  voordeelen 
behaald  had,  door  aOne  onderhebbendea  tot 
een  strtjd  genoodsaakt,  waarin  hg  met  een 
groot  deel  der  lUnen  sneuvelde.  Men  vermeldt, 
dat  in  deae  worsteling  60000  slaven  gevaHen 
en  6000  gevangen  genomen  en  aan  den  heer- 
weg tassehen  Rome  en  Capna  gekruisigd  sgn. 
Toen  JPampefut  uit  Spanje  teragkeerde,  ver- 
nietigde kt)  de  overbl0Aelen  van  het  leger 
der  slaven. 

Spartiiun  L.  of  Sarothammuê,  sie  JBrmm. 

Spasowios  (Wladimir),  een  Poolsck  letter- 
kundige, geboren  in  1829  te  Minsk  in  Litkauen, 
studeerde  te  Petersburg  en  was  aan  de  uni- 
versiteit aldaar  tot  1862  hoogieeraar  in  het 
strafreeht  Na  dien  t||d  trad  htf  op  als  pleitbesor- 
ger  en  sedert  1876  is  h0  redacteur  van  het 
maaadschrüt  „Ateneum",  hetwelk  te  Warschau 
in  het  lieht  verschünt  In  de  „Algemeene  ge- 
schiedenis der  Slawisohe  letterkunde"  van  Pipim 
leverde  hQ  het  gedeelte,  dat  betrekking  heeft 
op  Polen,  en  schreef  daarenboven  ondersch^- 
dene  letterkundige  monographieën.  Ook  schreef 
hg  (in  het  Russisch):  „Het  leven  en  de 
staatkunde  van  den  Markgraaf  Wielopolski 
(1888)"  en  bekoort  sedert  1868  tot  de  redactie 
van  het  weekblad  ^Kni^". 

Spat  (De)  is  bt|  paarden  een  tegennatuur- 
igk,  knebbelachtig  uitwas  der  beeiHtoren,  die 
het  kniegewricht  van  het  achterbeen  samen- 
stellen, vooral  van  het  scheenbeenhoofd. 
Meestal  heeft  het  de  grootte  van  eene  haael- 
noot,  maar  ook  wel  eens  die  van  een  hoen- 
dereL  Dat  gebrek  sch|int  gewoonlQk  een  ge- 
volg te  weien  van  geweldige  uitrekking  der 
gewrichtsbeenderen,  die  aan  het  kniegewricht 
lUn  vastgehecht  Daardoor  worden  de  buitenste 
aelfstandigheid  van  het  been  en  hetbeenvlies 
beleedigd,  en  ontsteking  veroorzaakt  er  een 
vermeerderden  aanvoer  van  vochten.  Hierdoor 
wordt  de  overtollige  beenstof  naar  de  oppers 
vlakte  van  het  been  gevoerd.  Wanneer  nu 
een  paard  met  óen  of  meer  spatten  sich  na 
een  t^d  van  rust  begint  te  bewegmi,  schuiven 
de  zachte  deelen  over  die  uitwassen  en  dit 
veroorzaakt  ptfn,  zoodat  het  kreupelt  Komt 
dat  gebrek  aan  beide  aobterbeenen  voor,  dan 
hinkt  het  niet,  maar  loopt  st0f,  totdat  het 
begint  warm  te  worden.  De  spat  ontwikkelt 
aich  meestal  bU  Jonge  paarden,  tusschen  het 
3de  en  6de  levensjaar.  —  Gaat  eenig  werk  in 
den  beginne  gebrekkig,  maar  later  met  ge- 
wenschte  vlugheid,  dan  past  men  hierop  het 
epreekwoord  wel  eens  toe:  „De  spatten  wor- 
den warm**. 

Sp'ath  (Joseph),  een  Oostenrtfksch  genees- 
kundige, geboren  te  Bozen  den  18den  BCaart 
1828,  studeerde  eerst  te  Brixen  in  de  theologie^ 


te  Weeaen  in  de  geneeskmida, 
van  1849—1800  in  het  algemeen  ' 
en  van  1860—1854  als  assistent  op  del 
laal  vrerksaam,  vestigde  er  aieh 
als  privaatdoeent  werd  in  1866  gewoon  k<Mi^ 
leeraar  aan  de  Josephsacadémie,  In  18S1  aaa 
de  uaivenlteit  te  Weenen  en  bestmrt  er  sedert 
1878  de  nieuwe  verioekundige  klküek.  ^ 
schreef:  „KHnik  der  OeburtskOlle  nad  OynS- 
kologie  (1866)*',  —  „Kompendium  der  Oebarta- 
hfllfe  itlr  Studiiende  (1857)**,  —en  „Lielirtaeh 
der  OeburtshtUfe  mr  Hebammea  (1869;  Me 
druk,  1880)**. 

Spavènta    (Bertraado),    een    Italiaanaeh 
wflsgeer,  geboren  in  1817  in  een  dorp  der 
provincie    Ohiéti,    beoefende    met   0ver    de 
Duitsche  taal  en  wtlsbegeerte  en  nocht  deas 
laatote  in  behoorlQk  verband  te  brengea  nMt 
de  Italiaansehe.  In  1859  werd  h«  hoogleenar 
in  de  wflsbegeerte  aan  de  universit^  te  Mó- 
dena,  in  1860  aan  die  te  Bologna  enlevefde: 
„La  fllosofla  di  Kant  e  la  sua  retaudone  eslla 
fliooofta  Italiana  (1860)**,  waarin  hQ  de 
eenkomst  aanwees  tusschen  de  ~ 
van  Kami  en  die  van  Aotwim.  Nadat  faO  voorts 
z0n   „Carattere  e  svilnppo  della  Aloeolla  Ita- 
liana (1860)**  in  het  licht  gegeven  had,  erlangde 
hg  in  1861  een  hoogleeraarsambt  te  Kapeis, 
waar  hy  bQ  voortduring  werkzaam  ia.  Zflae 
clerioale  tegenstanden  beantwoordde  k§ 
zUne  „Prohwione  e  introdusione  alle  ï 
di  filoeoda  neUa  universiti  di  Kapoll  a^ÊST, 
en  kort  daarna  verscheen  syn  voortiefBsmik 
boek:  „La  filosofla  di  Qioberti  (1868)**. Yoods 
sehreef  hg:   „Le  prime  categorie  della  leglca 
di  Hegel  (1864)**,  —  „Spado  e  tempo  neUa 
prima  forma  del  sistema  di  Gioberti  (1867)",  ~ 
„U  concetto  del  opposisione  e  lo  Spinoirisms 
(1867)**,  --  „La  scolastica  e  (3arteslo  (1867)% 

—  „^gi  di  critica  fllosofia,  politica  e  retigmi 
(1867)*',  —  „Prindpi  di  filoeofia  (1867)^  - 
„Paolottismo,  positivismo,  rasionalisoio  (18Ó)% 

—  „Studi  saU*  etica  di  Hegel  (1869)*',  - 
„Idealisme  e  realisme  (1874)*',  —  en  „La 
togge  del  pin  forte  (1874)**.  Tot  viermaal  toe 
werd  hg  aljgevaardigd  naar  het  Parlement  — 
Zgn  broeder  SUmic  legde  sieh  desgelfks  toe 
op  de  wgsbegeerte,  doch  begaf  sieh  later  op 
het  v^  der  politiek  en  was  eenigen  t^d 
minieter  van  openbare  werken. 

Speoerijeii  noemt  men  prikkelende  stoffsa, 
die  als  toespgs  gebezigd  wordea,  inzonderheid 
kruidergen  of  voortbrengselen  van  het  plaatea- 
rgk.  Deze  worden  vooral  aangevoerd  van  de 
Molnkken,  die  deswege  ook  wrt  den  naam 
dragen  van  Speoerg-eilanden.  De  voomasmate 
speosrgen  sgn:  kaneel,  muskaatnoot,  iMia, 
Inruidnagels,  peper,  Spaaasohe  peper,  Cayenna- 
peper,  vanieUe,  caidamom,  en  soja,  —  voorts 
eenige  Europeesche  gewassen,  sooals  aags, 
venkel,  karwei  en  koriander.  Van  nagenoeg  al 
die  speoergen  sgn  in  de  daarop  betnkkelf|ke 
artikcAen  nadere  bgaonderheden  medegedeeld. 

Speoht  (Plens  L,)  is  de  naam  van  eeae 
ftunilie  en  geslacht  van  vogels  uit  de  orde  der 
EUmcoffêU  (Seansores).  Het  onderscheidt  stok 
door  een  vrg  langen,  krachtigen,  kegelvormi- 
gen  snavel,  ovato,  met  kleine  vedertles  be- 
dekte neusgaten,  eene  lange,  wermvarmige, 
kleverige  tong  met  eene  hoomaelitige,  met 
weerhaken  voorsiene  punt,  een  wigvormigea, 
uit  stgve,  aan  het  einde  afgesleten  i 


3.  Ivoorsnavel  (Pious  principalis). 

Geïllustreerde  Encyclopaedio.    2de  druk. 


CTEN. 


5.  Klaaw  van  den  specht. 


13.  Zwarte  specht  (Picas  martins). 
mannotje.  wijfje. 


üij  liut  artikel:  Specht. 


SPECHT— SPECKS. 


663 


flamengestelden  staart,  die  bQ  het  klimmen  tot 
Bteim  dient,  middelmatig  groote  Tleogels  en 
2  naar  achter  en  2  naar  Toren  geplaatste 
teenen  (lilimvoeten).  De  spechten  leren  in 
de  bosBchen,  klimmen  behendig  tegen  de 
boomen  op  en  vliegen  met  nikken.  ZQ  le^ 
yen  yan  insecten,  yooral  yan  laryen,  die 
st)  met  hnn  steylgen  bek  nit  de  boomschors 
pikken,  en  dit  geschiedt  met  looyeel  kracht, 
dat  men  het  op  aanmerkeiyken  afirtand  hoeren 
kan.  Sommige  bnitenlandsche  soorten  echter 
yoeden  zich  met  ymchten  en  zaden.  ZQ  broe- 
den in  holen  yan  boomen,  waarin  z0  4  of  5 
glanzig-witte  eieren  leggen.  Het  gelold,  dat 


De  specht. 

sommige  soorten  maken,  herinnert  aan  een 
schaterend  gelach.  Men  kent  yan  dit  geslacht 
omstreeks  800  soorten.  In  ons  Vaderland  yindt 
men  daaryan  slechts  een  yQftal,  nameigk :  den 
twartên  ipeehi  (F.  martins),  geheel  zwart  met 
eene  roode  knif,  terwtjl  by  het  manneQe  ook 
het  yoorhoofd  en  de  schedel  rood  z|)n,  —  den 
groenen  tpeeht  (F.  yiridis),  bt|  ons  de  meest  al- 
gemeene ;  deze  heeft  een  groenen  mg,  een  groen- 
achtig gelen  of  gr|fzen  hals  en  bnik,  een  roeden 
schedel  en  knlf  en  eene  kneyelylek,  die  bO 
het  mannel^je  rood,  bQ  het  wtlQe  zwart  is, — 
den  groeien^  middeneten  en  kleien  h<mten  tpeeki 
(P.  mi^or,  medios  en  minor),  die  zwart  en  wit 
geylekt  z0n,  met  roode  yederen  in  den  nek 
of  op  den  schedel.  De  flgnnr  in  den  t  ekst  is 
die  yan  den  middeneten  hcmten  epeekt.  Deze 
en  andere  soorten  ziet  men  yoorts  afigfebeeld 
op  neyensgaande  plaat 

Specht  (Friedrich  Angost  Earl  yon),  een 
Dnitsch  sohrUver  oyer  mllitafare  aangelegen- 
heden en  geboren  te  Brandenborg  denSMen 
September  1808,  trad  na  eene  gebrekkige  op- 
leiding op  14-Jarigen  leeftgd  in  krUgsdienst, 
werd  in  1882  loitenant,  zag  zich  in  1847  als 
kapitein  by  den  generalen  staf  geplaatst,  nam 
in  1849  deel  aan  den  yeldtocht  in  Denemar- 
ken en  waa  in  1864  opgeklommen  tot  geoeraal- 
miyoor.  Wegens  een  tweegeyecht  met  generaal 


wm  ffaynau  in  1868  werd  hy  als  kommandan 
naar  Folda  yerplaatst,  kwam  in  1866  op  wacht- 
geld, woonde  tot  1878  te  Marbnrg  en  daarna 
te  Eisenach  en  oyerleed  in  laatstgenoemde 
stad  den  12den  Joli  1879.  Hy  behoorde  tot 
de  liberale  party  in  Hessen  en  schreef:  „Das 
EOnigrelch  Westfiilen  ond  seine  Armee  im 
Jahr  1818,  sowie  die  Aofldsong  derselben 
dorch  den  rosslschen  Gtoneral  Czemitfeff 
(1848)",  —  „Geachichte  der  Waffen  (1868— 
1877,  8  dln)"y  —  en  „Das  Festland  Asien- 
Eoropa  ond  seine  Yölkersfftmme,  deren  Yer- 
breitong,  der  Gktng  ihrer  Koltorentwickelong 
mit  besondererBertIckdchtigongderreligiOsen 
Ideen  (1879)". 

Speoifioa  noemt  men  in  de  geneeeknnde 
zoodanige  geneesmiddelen,  die  met  yroeht  tot 
bestryding  yan  eene  bepaalde  ziekte  konnen 
worden  aangewend.  De  natoorgeneesleer  yan 
B€idemaeker  berost  op  het  gebroik  yan  speci- 
fica. By  den  yoomitgang  der  wetenschap  yer- 
mindert  het  aantal  specifica,  daar  zy  ons  meer 
en  meer  tot  de  oorzaken  der  ziekteyerschyn- 
selen  doet  doordringen  en  de  middelen  aan- 
wyst,  om  deze  weg  te  nemen.  Toch  bestaan 
er  middelen,  die  den  naam  yan  specifica  yer- 
dienen,  zooals  de  chinine  tegen  zniyere  tos- 
schenpoozende  koorts. 

Speokbaoher,  óen  der  aanyoerders  yan 
den  opstand  in  Tyrol  in  1809,  werd  geboren 
den  ISden  Joli  1767  op  eene  hoeye  tosschen 
Innsbrock  en  Hall  en  hield  zich  yooral  bezig 
met  de  Jacht  en  den  landboow.  Als  éen  der 
yrienden  yan  Andreae  Sofer  overrompelde  hy 
op  den  18den  April  1809,  den  dag,  waarop 
de  beyolking  opstond,  het  Belersche  garnizoen 
in  Hall,  nam  met  den  waard  oit  de  Kroon 
aldaar,  Jóeeph  Straeib^  de  yan  Innsbrock 
komende  Beiersche  kayallerie  gevangen,  streed 
dapper  in  de  gevechten  van  85  en  29  Mei, 
waardoor  Tyrol  zyne  vryheid  verkreeg,  by 
de  blokkade  van  Knfstein  en  de  ontmoetingen 
van  4,  6  en  7  Aogostos,  met  een  tiei^arlg 
zoontje  aan  zyne  zyde,  en  in  den  slag  aan 
de  Isel  op  den  ISden  Mei,  waarna  hy  voor 
den  maarschalk  Lefdtwre  Tyrol  moest  ontroi- 
men.  Nadat  ook  de  bergstreek  van  Salzborg 
was  opgestaan,  verwierf  Speehbaekèr  in  Sep- 
tember by  Lofer  en  Loftenstein  aanmerkeiyke 
yoordeelen,  maar  werd  den  16den  Octoberby 
Melleok  geslagen,  waarby  zyn  zoon  in  ge- 
vangenschap geraakte.  Speeihaéher  vlochtte 
toen  van  den  éenen  alp  naar  den  anderen, 
verborg  zich  eenigen  tyd  in  eene  grot  onder 
sneeow  en  ys  en  bleef  daarna  zeven  weken 
in  een  stal  opgesloten,  waarna  het  hem  einde- 
lyk  den  lOden  Mei  gelokte,  het  gebergte  te 
overschryden  en  Weenen  te  bereiken.  Hier 
ontving  hy  het  pensioen  van  kolonel  en  den 
last,  de  Tyroler  volkplanting  in  het  banaat 
Temesvar  te  hestoren.  Na  het  oitbarsten  van 
den  oorlog  in  1818  begaf  hy  zich  weder  naar 
Tyrol,  bewees  er  nitmontende  diensten  en  zag 
zich  bevorderd  tot  nu^oor.  Hy  overleed  te 
Hall  in  1880. 

Speoks  (Jacqoes),  zevende  goovemeor- 
generaal  van  Nederlandsch  IndiS,  was  geboren 
te  Dordrecht  en  vertrok  in  1609  als  onder- 
koopman naar  IndlS,  werd  opperkoopman  in 
Japan,  keerde  in  1621  naar  Batavia  terog 
en  werd  er  boitengewoon  lid  van  den  Baad 
van  Indie.  In  1687  zeilde  hy  naar  het  Vader- 


664 


SP£Cn— 8P££K8£L. 


land,  doch  begmf  sich  in  het  begin  nm  1629 
weder  naar  Indië,  waar  hQ  in  het  laatit  van 
dat  jaar  optrad  als  gouTemevr  generaaL  In 
dien  tyd  werd  Batavia  door  120000  Javanen 
belegerd,  maar  de  onien  verdedigden  lioh  loo 
dapper,  dat  bet  beleg  den  Isten  November 
werd  opgebroken.  Voorts  sloot  S^Mokê  versehil- 
lende  verbintenissen  met  den  Koning  van 
Temate,  deed  in  1622  aMuid  van  het  bewind 
en  keerde  naar  het  Vaderland  temg. 

SpeotraalanalyBe  noemt  men  een  on- 
deraoek  van  het  êpeUrwm  (lie  KUmrmdmr)^ 
namelUk  van  het  licht,  dat  door  eenig  lichaam 
uitgestraald  wordt,  met  het  doel,  om  de  be- 
standdeelen  van  dat  lichaam  te  loeren  kennen. 
Vaste  en  gloelend-vloeibaie  lichamen  geven 
een  samenhangend  of  oontina  spectrum,  terw01 
het  spectrum  van  gloeiende  gassen  uit  lichte, 
gekleurde,  door  donkere  tusschenruimten  van 
eikair  gescheidene  IQnen  of  strepen  bestaat, 
wier  plaats,  aantal  en  kleur  eigenaardig  lya 
voor  iedere  stof.  Men  behoeft  dus  een  lichaam, 
dat  men  ondenoeken  wil,  slechts  in  eene  niet 
lichtgevende  vlam  van  voldoenden  warmtegraad 
te  brengen,  om  daarna  het  licht  der  vlam  door 
middel  van  den  spectrosooop  te  ondenoeken. 
Dese  methode  onderscheidt  sich  door  eene 
verbalende  gevoeligheid;  men  heeft  daardoor 
elementen  ontdekt  (mbidium,  oaesium  ena.), 
waar  men  se  te  voren  niet  eens  had  vermoed. 
Zelte  een  driehonderdduixendste  deel  van  een 
Ked.  wichtje  keukeniout  kan  men  door  mid- 
del der  speotraalanalyse  ontdekken.  Eene 
vlam,  waarin  sich  een  natriumverbinding 
bevindt,  is  kenbaar  door  een  spectrum  met 
eene  leer  lichte  gele  Ufn.  Laat  men  door 
die  vlam  het  licht  van  een  gloeiend  vast  of 
vloeibaar  lichaam  gaan,  dan  aiet  men  in 
het  eenvormig  spectrum  van  dit  laatste  eene 
zwarte  streep  op  de  plaats  van  de  gele  streep 
van  het  natrium.  In  het  Zonnespectrum  ont- 
waart men  een  groot  aantal  swarte  lynen 
(strepen  van  JVomUo/W-),  die  met  de  lichte 
lynen,  welke  voor  vele  oneer  elementen  ken- 
merkend sQn,  in  plaats  overeenkomen.  Daaruit 
volgt,  dat  de  Zon  een  vast  of  vloeibaar  gloeiend 
lichaam  is,  hetwelk  sQn  licht  door  een  damp- 
kring heeniendt,  waarin  zich  de  bedoelde 
elementen  in  gastoestand  bevinden.  Op  der- 
geltfke  wtlie  heeft  de  spectraalanalyse  onze 
kennis  van  den  aard  der  vaste  sterren,  kome- 
ten, nevelvlekken  enz.  aanmerkeiyk  uitgebreid. 
De  spectroecoop  kan  ook  dienen  om  de  ver- 
valsching  van  sommige  stoffen  aan  den  dag 
te  brengen,  alsmede  om  de  geringste  hoeveel- 
heden bloed  op  te  sporen.  De  spectrosooop 
van  Kwekkoff  en  Bnmm^  de  ontdekkers  der 
spectraalanalyse  in  1869,  bestaat  uit  een  aan 
het  óene  einde  gesloten  buis.  In  de  plaat, 
welke  die  buis  sluit,  is  eene  spleet  aange- 
bracht, welke  broeder  en  smaller  Ican  wor^ 
gemaakt  Vóór  die  spleet  staat  eene  lichtbron, 
die  zal  worden  onderzocht  Het  licht  valt, 
nadat  het  door  de  buis  is  gegaan,  door  een 
glazen  prisma.  HQ  bestaat  voorts  uit  eene 
tweede  buis.  die  aan  haar  gesloten  einde  eene 
millimeterschaal  bevat,  welke  door  eene  daar- 
achter geplaatste  kaars  wordt  verlicht,  —  en 
eindeiyk  uit  een  kyker,  waarin  het  spectrum 
van  het  licht  en  het  beeld  der  miUimeter- 
s<^kaal  kunnen  worden  waargenomen.  In  den 
aakspeotroBCOop  van  Broummg  z0n  alle  de^n 


in  éene  buis  geplaatst.  Op  nevensgaande  plaat 
iQn  de  spectra  van  de  Zon,  van  verschnienda 
metalen,  van  waterstof  en  van  stikatof  ut' 
geheeld. 

Speculatie,  of  hêipi^élimg  noemt  men  de 
werkzaamheid  van  den  geest,  die  zich  bovea 
den  kring  der  zintuigelf)ke  waarnemingen  ver- 
heft en  ook  zonder  dMO,  enkel  door  nadesi- 
iMn,  tot  den  oorq>rong,  den  aard  en  hetver- 
band  der  dingen  zoekt  door  te  dringen.  I>e 
weg  der  speculatie  wordt  door  Btelselboaweade 
w08geeren  doorgaans  bewandeld,  waaneer 
z0  zieh  met  de  resultaten  der  ervaring  niet 
kunnen  vergenoegen.  —  Men  geeft  den  naam 
van  $pmi¥laHê  ook  aan  het  bedrQf  vaa  den 
koopman,  die  bQ  zQn'  koopen  of  verkiH^oo 
met  eene  vermoedelOke  rftzing  of  daling  sQner 
waren  ten  rade  gaat. 

Spee  (Friedrieh  von),  een  Dnitidi  di^fter 
uit  het  adeligk  geslacht  ^^  wm  Lm^mfU^ 
werd  geboren  in  1591  of  1596teKaiaei8weffth 
aan  de  BUn,  trad  in  de  Orde  der  JezHXelai 
en  stadeerde  te  Keulen  in  de  wflsbegeerte  en 
godgeleerdheid.  Op  last  zyner  Orde  begaf  kg 
zich  in  1627  naar  Franken,  om  er  ter  dood 
veroordeelde  heksen  en  toovenaars  ter  atntf- 
plaats  te  vergezellen.  Dientengevolge  bestreed 
hg  ia  züne  «Cautio  criminalis  sive  liber  de 
processu  contra  sagas"  met  kracht  het  MUeoe 
geloof  in  heksen  en  toovenaars.  Later  werd 
hg  naar  Westftden  gezonden  om  er  de 
Protestanten  terug  te  brengen  tot  den  schoot 
der  B.  KathoUeke  Kerk.  Hg  overtsed  te 
Trier  den  7den  Augustus  1666.  Utst 
Nachtigall*',  eene  verzameling  van  _ 
liederen,  in  1649  in  het  licht  verschenen 
op  nieuw  uitgegeven  door  SUntoek  la  187S, 
behoort  tot  de  beste  voortbrengs^en  der 
Duitsche  letterkunde  in  de  17de  eenw.  Ook 
schreef  hg  een  „Guldenes  Tugentbnch  (1647 
en  later)",  met  ftaiüe  liederen  doorweven. 

Speeksel  (saliva)  noemt  men  de  in  de 
mondholte  aanwezige  vloeistof,  een  mengael 
van  mondsigm  met  het  a/igesoheldea  vocht  der 
drie  paren  q^eekselklieren.  Het  ^eekael  rea- 
geert alkalisch  en  bevat  doorgaans  Vs%  vaste 
bestanddeelen.  Tot  deae  behooren  speekselstof 
(ptyaline)  en  rhodaankalium.  De  eeole  ts 
een  nog  niet  nauwkeurig  bekend  ferment  De 
q^eekselafïwheidende  klieren  zgn  de  béide  oor^ 
speekselklieren,  de  beide  onderkaaks-  en  de 
beide  ondertongklieren.  Op  de  aftoherdiagvaa 
speeksel  hebben  de  zenuwen  groeten  inWoed. 
£r  loopen  takken  van  de  sympatiiische  aeaaw 
en  van  de  aangesiohtszenuw  naar  de  q^eeksel- 
klieren,  en  eene  prikkeling  dier  zennwea 
heeft  aanstonds  eene  sterkere  aflicheiding  van 
speeksel  ten  gevolge.  Middeligk  wordt  die 
ailBcheiding  ook  door  de  nervus  trlgen^aa 
bevorderd.  De  hoeveelheid  speeksel,  door  een 
volwassen  mensch  in  óen  etmaal  aijiesoheldai, 
wordt  geschat  op  IVs  Ned.  pond.  Eene  ver^ 
meerderde  speeksekUbcheiding  ontstaat  meestal 
door  prikkeUng  der  smaakzenuwen  door  mid- 
del van  in  de  mondholte  gebrachte  q^gzen,— 
voorts  door  prikkeling  van  de  gevoelsaenuwea 
der  mondholte,  van  de  reuk- en  maagaenuwen, 
wgden  door  het  kauwen  en  sinreken,  als- 
mede door  de  voorstelling  van  smakeigke 
spgzen  en  eindeigk  door  bepaalde  geneesmid- 
delen. Het  speeksel  vervult  eene  belimgigke  rol 
bg  de  spgsvertering:  het  lost  vele  bestand- 


SPECTRAALANALYSE 


o  10  20  30  «o  S«  M  10  'SO  M 

jA<jlntilllui,liUl>»;hl 


nO  120  130  t»  ISO  100  ilA 


A    a    B      C 

D 

I        1)                      r                                                                     Tr                                                           Ji      Jl 

1          w    ■        ]■] 

m 

\            T                                                                                            B   t                                                                             ! 

B      '                   :^   1: 

Br                     ^                                  1             [                                          />■■                            1 

B     i  1                                 1 

1    ,          1 

B^      r^ 

B 

^ 

B 

^ 

B 

1 

]              /?■            ^1                                                      fi                                                            1 

B       hii    iii 

'!      ^*  ^  f                         1 

9                  1 

1 

a^ 

1 
\ 

a 

1      '■       !                  '                  '■                11 

"■ÜI 

If'.  ■  ■    (  M  Hllinikl 

Ch 


K\ 


Xa 


Li 


Ca 


Sr 


Ba 


Tl 


In 


H 


1.  ZoimespectFiun..     2-ll.Spectfa  Tan.  veraiMaende  metalen..    12. 'Waterstof.     13.  Stikstof. 


G«XItuatre«ra«Siueyclopaedl«.  2&«druk. 


Bij  hrt  artikel:  8p«c traala-naJy»» • 


SPEEKSEL— SPEENKRUID. 


66& 


deelen  der  Toedingastofléii  op,  Termengt 
zidi  met  droge  Bpüzen  tot  een  vochtigeii  bry 
en  bevordert  door  de  ptyaline  de  omxetting 
▼an  het  onoplosbare  zetmeel  in  oplosbare 
dextrine  en  dmivensniker.  —  Aan  eene  lie- 
keigke  vermeerdering  der  speekselafbcheiding 
geeft  men  den  naam  van  êpê^csdvloêd  (salivatiOy 
ptyalismns).  Dese  komt  min  of  meer  voor  by 
alle  ontstekingstoestanden  van  het  siymvlies 
van  den  mond;  voorts  by  de  aanwesigheid 
▼an  iweren,  vooral  by  kanker,  by  verlamming 
van  de  aangeziehtsxennw  en  inzonderheid  by 
een  overmatig  gebmik  van  kwik.  Bepaaldeiyk 
lyden  snlke  personen  aan  speekselvloed,  éie 
veel  met  kwikpraeparaten  moeten  omgaaói  of 
kwikdampen  inademen,  zooals  de  werklieden 
in  kwUuilvermynen  en  spiegel&brieken.  Ook 
het  innemen  van  kwikpraeparaten  doet  allicht 
speekselvloed  ontstaan.  Zwakke,  slecht  ge- 
voede menschen  worden  er  eer  door  aange- 
tast dan  sterke  en  goed  gevoede.  Voorts  wordt 
speekselvloed  gewekt  door  het  gebmik  van 
een  afkooksel  van  folia  laborandi  of  van  het 
daarin  aan  wesige  alkaloïde  (pilocarpine).  Speek- 
aelvloed  is  echter  geen  gevaariyk  verscbynsel 
en  wordt  tegengegaan  door  een  gedurig  spoe- 
len van  den  mond  met  eene  oplossing  van 
chloorznnr  of  overmangaanznnr  kalium  enx.  Is 
hy  echter  een  gevolg  van  kwikailververgifti- 
ging,  dan  moet  dese  laatste  met  de  daartoe 
voorgeschreven  middelen  worden  behandeld. 

Speelgoed  noemt  men  voorwerpen  van 
hout,  blik,  tin,  lood,  messing,  ivoor,  hoorn,  been, 
papier,  kaoetctjoek  ens.,  die  tot  vermaak  van 
kinderen  dienen.  Het  vervaardigen  daarvan 
vormt  in  Dnitschland,  van  onds  te  Nflmberg, 
een  belangryken  tak  van  nyverheid.  Thans 
echter  syn  Beriyn,  Stuttgart  en  Sonneberg  in 
Thüringen,  —  voorts  verschillende  plaatsen  in 
het  ErtBgebergte,  Beieren,  Tyrol  en  Wttrtem- 
berg  mcSledingers  van  Nflmberg  geworden, 
en  men  schat  de  waarde  van  het  speelgoed, 
dat  Jaariyks  in  Dnitschland  vervaardigd  wordt, 
op  30  tot  86  millioen  mark.  Tot  die  voorwer- 
pen behooren  inzonderheid  poppen,  figuren  van 
dieren,  soldaten,  wapens,  trommen,  kaleido- 
seopen,  kinderhuisraad,  legkaarten,  kegelspelen, 
ballen  en  tollen.  In  den  laatsten  tyd  heeft  men 
er  zich  op  toegelegd,  om  aan  die  voorwerpen 
een  smaakvollen  vorm  te  geven. 

Speelkaarten  zyn  langwerpigvierkante 
bladen  van  cartonpapier,  welke  op  de  éene 
zyde  met  figuren  van  bepaalde  beteekenis 
beschilderd  zyn.  Een  zeker  aantal  van  deze  bla- 
den vormt  een  kaartspel,  waarmede  men  velerlei 
hazard-  en  gezelschapsspelen  lütvoert  Men 
vermeldt,  dat  de  eerste  sporen  van  speelkaar- 
ten te  vilden  zyn  by  de  Chineezen.  Voorts 
bezigde  men  reeds  vóór  de  14de  eeuw  in 
Spai^e,  Frankryk  en  Italië  tarokkaarten  (ta- 
rocchi)  tot  voorspelling  der  toekomst;  deze 
bestonden  uit  21  genommerde  kaarten,  een 
harlekyn  en  4  ridders.  Vermoedeiyk  waren  zy 
van  Arabischen  oorsprong  en  door  de  Saracee- 
nen  of  Israëlieten  in  Europa  gebracht  Naar 
aanleiding  der  tarokkaarten  heeft  men  in  de 
14de  eeuw  de  kaarten  met  vier  kleuren  voor 
het  kansspel  vervaardigd,  en  de  legende  ver- 
meldt, dat  JacgMemim  Qrimffonneur  de  eerste 
speelkaarten  geschilderd  heeft  voor  den  krank- 
zinnigen Karel  VI,  koning  van  Frankryk. 
Vandaar  hebben  zich  de  speelkaarten  over 


geheel  Europa  verspreid;  zy  stelden  4  kom- 
pagnieën  soldaten  voor,  elke  in  eene  afzonder- 
lyke  kleur  gekleed,  met  een  vaandrig  (aas), 
8  soldaten  (2— -9),  een  knecht,  een  stalmees- 
ter,  eene  koningin  en  een  koning.  Op  de  oude 
Fransche  kaarten  heette  klavervrouw  Ar^/ime 
eene  letterkeer  van  JZ^iia,en  stelde  Maria, 
vam  Amfouj  de  gemalin  van  Kard  VU,  voor,  — 
raitenvrouw  BaeM,  waarmede  Agnêê  8ord, 
de  minnares  van  dien  Vorst,  werd  bedoeld,  — 
schoppenvrouw  PaUat  of  Jêomte  d?Are*  —  ea 
hartenvrouw  Judith,  waarmede  licMhi  vam 
Btimrtm  werd  aangewezen.  Onder  den  naam 
van  David  was  sehoppenheer  Kaïrd  VII,  har- 
tenheer Kard  VI,  ruitenheer  Oa^tar  en  kla- 
verenheer AUxandtr,  en  de  4  schildknapen 
(boeren)  werden  C^iar,  Lanedoi^  Lakirjf  en 
Mêeiar  genoemd.  De  vier  kleuren  vertegen- 
woordigden de  vier  standen,  nameniykpuurten 
de  geesteiykheid,  klaveren  den  burgmtand» 
ruiten  de  wapenknechten  en  schoppen  dea 
adel.  In  plaats  van  die  vier  onderscheidingen 
bezigden  de  Italianen,  Spai^aarden  en  Portu- 
geezen  eupi  (bekers),  d0man  (muntstukken), 
hoiümi  (stokken)  en  ipckü  zwaarden.  Tot  de 
meest  gebruikeiyke  kaartspelen  behooren  het 
Jassen,  het  krui^assen,  het  kleuren  (commeree- 
spel),  —  voorts  de  fijnere  spelen,  zooals  het 
omber-,  whist,  boston  en  écarté  spel,  —  en 
de  hazardspelen  vingt-et-nn  en  het  bankq^L 
(jk>ochelaars  gebruiken  voorts  de  kaarten  tot 
het  volbrengen  van  allerlei  toeren,  en  de 
kaartlegsters  om  daaruit  aan  Uchtgeloovigea 
de  toekomst  te  voorspellen. 

Speelman  (Goraelis  Jansz.),  gouverneur- 
generaal  van  Nederlandsch-Indlë,  geboren  te 
Rotterdam  den  8den  Bfaart  1628,  kwam  in 
1645  in  ondergeschikte  betrekking  te  Batavia, 
doch  klom  spoedig  op  en  was  in  1666  tot 
1668  boekhouder  generaaL  Daarna  werd  hy 
gonvemenr  van  de  kust  van  Ooromandel, be- 
lastte zich  voorts  met  eene  expeditie  tegen  de 
Macassaren,  welke  hy  in  1667  op  eene  roem- 
ryke  wyze  ten  einde  bracht,  en  werd  in  1647 
raad  van  Indië.  Hy  onderscheidde  zich  daarop 
in  den  oorlog,  die  op  Java  uitbarstte,  zag 
zich  in  1678  benoemd  tot  directeur-generaal, 
besmette  zyne  groote  talenten  door  een  los- 
bandig gedrag,  doch  werd  niettemin  in  1681 
gouvemeur-generaal.  Van  den  tyd  van  zyn 
opperbestuur  valt  weinig  merkwaardigs  te 
vermelden.  Hy  overleed  den  4den  Jaifuarl  1684 
en  werd  met  groeten  luister  ter  aarde  besteld. 

Speelruimte  noemt  men  in  de  krygs- 
kunde  het  verschil  van  middeliyn  van  de  ziel 
van  een  geschut  en  van  die  van  het  projectiel, 
alzoo  de  ruimte  die  by  het  inbrengen  van  het 
projectiel  rondom  dit  laatste  biyft  bestaan.  De 
speelraimte  is  wegens  de  aansiyming  volstrekt 
noodig  by  vóorladers.  Haar  bedrag  heeft 
intusschen  een  belangryken  invloed  op  de 
aanvankeiyke  snelheid  van  het  projectiel,  op 
de  Juistheid  van  het  schot  en  op  de  duurzaam- 
heid van  den  vuurmond. 

Speenknüd  (Ficaria  L.)  is  de  naam  van 
een  plantengeslacht  uit  de  £smilie  der  Batum' 
leéLaMigm  (Bannncnlaceae).  Het  onderscheidt 
zich  door  een  8-bladigen,  af?allenden  kelk, 
8  of  9  bloembladen,  van  binnen  aan  den  voet 
met  een  honigschubtje  voorzien,  en  door  vele 
samengedrukte,  stompe  vmchten.  In  ons  Va- 
derland vindt  men  het  ratkomkdaehtig  »pmkkru%d 


vöO 


SPEENKRUID— SPENCEB. 


(F.  nnnnoiilcardef  X.),  dM  algemeen  in  weiden, 
op  bleekfelden  en  Ungs  wegen  Toorkomt  en 
reeds  in  Maart  en  April  sOne  goodgele  bloe- 
men en  helder  groene  bladeren  rertoont. 
Deae  laatste  iQn  rondaehtig,  aan  den  Toet 
hartyormig  ingesneden,  onregelmatig  gekarteld, 
met  Tr0  lange  bladstelen  voonien  en  eenigs- 
ains  glaniig.  Dit  gewas  heeft  onder  den  grond 
niet  alleen  wortelvesels,  maar  ook  rolronde  of 
peerrormige  wortelknolletjes,  terwt)l  het  op 
Tochtige  plaatsen  in  de  oksels  der  bladeren 
ook  bolronde  knolletjes  draagt.  Dease  EQn  rgk 
aan  letmeel,  maar  bevatten  tevens  eene  scherpe 
stof,  loodat  10  niet  genuttigd  worden.  De  bla- 
deren gebroikt  men  wel  eens  als  soepgroente. 

Speer  of  wj^  de  Xom. 

Speerhaai  of  doomkaai^  lie  Saai, 

£^ieter  of  Spmfer^  zie  Spiên. 

Speke  (John  Kanning),  een  Engelseh  rei- 
ziger, g^mren  den  4den  Mei  1827  te  Orleigh- 
Ck>art  bg  Bidefort  in  het  Engelsehe  graaftohap 
Deron,  trad  in  1844  in  dienst  by  het  Indische 
leger,  woonde  in  1849  als  kapitein  den  Told- 
toeht  bO  in  Pend^ianb,  vatte  het  Toomemen  op, 
zich  naar  de  bronnen  van  de  NQl  te  begeren, 
en  trok  in  1854  met  Bwrtom  door  Somaliland, 
waar  hQ  door  de  inboorlingen  zwaar  gewond 
werd.  In  het  daarop  volgende  Jaar  nam  hQ 
deel  aan  den  Erimoorlog,  en  later  (1857^ 
1869)  vinden  wy  hem  met  Bwrtfm  weder  in 
Afirika,  waar  hQ  in  JoU  1868  het  Ukerewe- 
of  Victoria  Nyanzameer  ontdekte.  Met  OratU 
ondernam  h|)  in  1860  van  Zanzibar  een  nieu- 
wen tocht,  zoodat  h||  in  1868  Gondokoro  be- 
reikte en  overtuigend  aanwees,  dat  de  Witte 
Kgi  in  bovengenoemd  Meer  ontspringt  Peter- 
maim  heeft  in  zQne  „Mlttheilangen"  de  ver- 
dienste dier  ontdekking  aan  l^teke  toegekend, 
en  ttji  werd  later  door  het  onderzoek  van 
Beeei  bevestigd,  i^eke  kwam  den  15den 
September  1864  in  Engeland  op  de  jacht  door 
een  noodlottig  schot  om  het  leven.  HQ  schreef: 
^Journal  of  the  diseoveiy  of  the  sonrce  of 
the  Nile  (1888,  2  dln)". 

Speksteen  (steatiet)  is  de  naam  eener 
delfiitof.  Wat  men  als  speksteoikristallen  be- 
eohrsven  heeft,  z||n  in  den  regel  kristaUen 
van  kwarts,  dolomiet,  spinél  enz.  Deze 
massa*s  zQn  veelal  nier-  of  knolvormig,  wit 
met  roode,  groene  of  gele  tinten,  slechts  op 
de  streek  glinsterend  en  doorschSnend  aan 
de  kanten.  ZO  zQn  vettig  op  het  gevoel, 
maar  kleven  niet  aan  de  tong.  De  geringe 
hardheid  (1,5)  der  ongegloeide  stof,  klimt  na 
het  gloeien  zoozeer,  dat  men  er  glas  mede 
krassen  kan.  Zyn  soortelOk  gewicht  is  2,6  tot 
2,8.  Speksteen  is  magnesinmsilicaat  van  de- 
zelfde samenstelling  als  talk  (l|g3H,Si40i2).  Het 
vormt  bO  Göpfersgrün,  niet  ver  van  Wnnsiedel 
(Fichtelgebergte),  eene  laag  tnsschen  glimmeriei 
en  graniet,  en  deze  beide  gesteenten  gaan  aan 
de  grenzen  in  speksteen  over,  —  een  ver- 
sohyinsd,  dat  nog  niet  voldoende  is  verklaard. 
Daarenboven  vindt  men  speksteen  bQ  Lowell 
in  Ifassachnsetts  en  bQ  Brian^on.  Het  wordt 
op  de  draaibank  verwerkt  tot  püpenkoppen, 
stoppen  enz.  Ook  kan  men  er  mede  teekenen 
op  laken,  zOde  en  glas,  terwtfl  het  tevens  dient 
tot  het  verwffderen  van  vetvl^ken,  tot  het 
poiysten  van  spiegels,  enz.  Van  geheel  anderen 
aard  is  het  OkimBeeehe  epekêieen  of  heMtteen 
(agalmatoliet).  Dit  is  een  alnminiamsilicaat  van 


de  samenstelling  AljHsSLiOn,  waarvan  m^i 
in  China  allerlei  afgodsbeeldjes,  vazen,  kom- 
men, doozen  enz.  vervaardigt 

Spel  (Het)  is  een  bedrgi^  hetw^k  hoold- 
zakelQk  dient  tot  ontspanning  en  verstrooiing^ 
soms  ook  tot  ontwikkeling  of  versterking  des 
lichaams.  Een  doelmatig  gekozen  spel  heeft 
ab  afwisseling  van  ernstige  en  moeieifke 
bezigheden,  vooral  van  die  des  geestes,  een 
heilzamen  invloed.  Men  neemt  daaraan 
gewooniyk  deel  met  anderen.  Het  spel  Is  in- 
zonderheid van  gewicht  voor  het  aankomend 
geriaeht;  Jongens  en  meisjes  hebben  hunne 
geliefkoosde  spelen,  en  deze  zQu  gewoonlgk 
verschillend  in  de  verschillende  JaargetQden. 
Het  knil^eren,  hoepelen,  spelen  met  den 
bal,  oplaten  van  den  vlic^r  enz.  geschiedt 
geenszins  te  gelQk,  maar  ieder  spel  heeft  zQn 
bepaalden  t0d,  waarop  het  als  by  instinet 
wordt  ter  hand  genomen.  Het  spelen  is  voor 
de  kinderen  een  heilzaam  werk,  eene  oefening 
van  de  zintuigen,  van  de  ledematen,  van  het 
verstand,  van  de  verdraagzaamhdd,  eene  ont- 
wikkeling van  gepaste  eerzucht  en  van  het 
gevoel  van  recht.  Dat  is  door  de  ervarenste 
opvoedkundigen  erkend,  vooral  éwn  PeMlomi 
en  Frifbel.  Men  heeft  dan  ook  kindertainen 
in  menigte  doen  verrazen,  waar  gelegenheid 
bestaat  voor  verschillende  spelen.  Vorderen 
de  kinderen  in  leeftijd,  dan  wordt  het  kinder- 
spel vervangen  door  de  gymnasti^.  Tot  de 
eigenlQke  spelen  der  volwassenen  behooren 
o.  a.  het  bal-,  kolf-  en  kegelspel  en  het  bil- 
jart, welke  men  spelen  van  beweging  sou 
kunnen  noemen  —  alsmede  de  spelen  van 
mat,  zooals  het  dam-  en  schaakspel  en  de 
verschillende  fUne  kaartspelen.  Hazardspelen 
rdkenen  wij  niet  onder  de  q>elen.  Den  naam 
van  spel  geeft  men  elndelQk  aan  de  uitvoering 
van  een  tooneel-  of  muziekstuk. 

Spelt,  zie  Tarwe. 

SpeiiLOer.  Onder  dezen  naam  vermelden  wt : 

&eorff  Jt^  graaf  SpeBcer,  een  ijverig  boe- 
kenminnaar,  geboren  den  Isten  September 
1758.  Hti  studeerde  te  Oambridge,  werd  eerst 
Ud  van  het  Lager-,  later  van  het  Hoogeriiuis, 
in  1794  eerste  lord  der  Admiraliteit,  vervol- 
gens staatssecretaris  voor  Binnenlandsehe  Za- 
ken en  overleed  den  lOden  Mei  1834.  Bf 
was  de  stichter  van  de  grootste  private  boe- 
kerlj  in  Europa.  Reeds  het  gedeelte,  dat  zich 
te  Althorp,  het  ftuniliekasteel  der  Speneere^ 
bevindt,  telt  45000  doelen,  waaronder  men 
vele  zeldzame  werken,  byv.  meer  dan  1000 
wiegedrukken,  aantreft.  (>ok  verzamelde  hf 
eene  menigte  schilderden.  Eén  en  ander  is 
door  JHddim  in  de  „Bibliotheca  spenoerlaaa 
(1814,  4  dln)"  en  in  de  „Aedes  Althorpianaa 
(1822,  2  dln)''  beschreven. 

Johm  (T&órin,  graaf  van  Spencer,  een 
zoon  van  den  voorgaande  en  bekend  onder 
den  naam  van  Lord  Alikorp,  Hy  werd  geboren 
den  aOflten  Mei  1782,  studeerde  teCambridge, 
werd  in  1808  lid  van  het  Lagerhuis  en  be- 
kleedde onder  Fow  en  Oremmüe  de  betrekking 
van  lord  van  de  sohatlrist  Hg  behoorde  tot 
de  party  der  Whigs.  In  het  ministerie  Oreg 
werd  hy  kanselier  der  schatkist  (1880)  en  zVn 
gezag  in  flnancieele  en  sttfathuishondkundige 
zaken  was  zeer  groot.  Ook  braoht  hy  in  18S8 
in  het  Lagerhuis  de  lersche  refbrmbOl  ter 
tafel,    die    echter    oneenighdd   veroorzaakte 


SPENCEB--SPENGEL. 


667 


in  den  bottem  vaa  het  Kabinet.  Toen  htf  in 
18M  na  het  oferigden  s||nB  vaden  lid  werd 
Tan  iMt  Hoogerfanis,  moest  hg  itfn  ambt  als 
kanselier  nederleggen,  waarna  hg  sich  aan 
den  landbouw  wQdde.  HQ  oTerleed  den  Isten 
•October  1846|  waarna  i^ne  Üteie  en  goederen 
OTergingen  op  itfn  broeder  Fredêfieky  die 
desgeighs  hooge  staatsbetrekkingen  bekleedde 
^n  den  876ten  December  1867  orerleed. 

Stirbmrt  Sptmear^  een  Engelsch  wQsgeer, 
geboren  te  Derby  in  1820.  HU  ontving  eene 
Tryiinnige  opToediog,  werd  eerst  civiel  Inge- 
■ieiir,  daarna  dagbladschrgyer  en  medewerker 
aan  den  „Economist*',  den  «yWestminster**  en 
i^Edinborgh  Beriew"  en  andere  t^dschriften, 
^en  eindel^k  stichter  van  een  eigen  wQsgeerig 
stelsel,  dat  hg  met  den  naam  Tan  evolatie- 
of  ootwikkdüii^rswtlsbegeerte  bestempelde.  Zgn 
eerste  geschrift  van  eenig  belang  was:  ,,8ocial 
Staties  (1848—1868)".  In  1860  begon  hg  naar 
het  Toorbeeld  Tan  CkmU  eene  reeks  yan  wgs- 
geerige  werken  nit  te  gOTon,  waarin  hg  de 
beginselen  der  biologie,  pqrcholofde,  sociologie 
en  moraal  wilde  ontwikkelen.  Daarvan  tct- 
schenen :  „Prtnciples  of  biology  (1866, 2  dln)", 

—  „Principles  of  psjchology  (1840,  2de  drok, 
1871—1872,  2  dlnV%  —  en  „Principles  of 
soeiotogy  (1874,  2  dln)**.  Daarenboven  leverde 
hg:  nEssays,  scientiflc,  poUtical  and  specnla- 
tive  (1867,  2  dln;  2de  drok,  1868 ;  dl  3, 1874)**, 
^  „Descriptive  sodology  (1873— 1874, 8  dln)*\ 

—  en  'nStndy  of  sodology  (4de  dmk,  1876)**. 
Jckm  FojfmU  SpmcêTj  een  Britsch  staatsman, 

geboren  den  27sten  October  1836.  Hg  ontving 
igne  opleiding  te  Harrow  en  te  Cambridge, 
was  tot  aan  1^  overigden  van  zgn  vader  (27 
December  1867)  lid  van  het  Lagerhuis,  waar 
hg  tot  de  liberale  partg  behoorde,  en  werd 
daarna  lid  van  het  Hoogerhois.  Van  1869  tot 
1860  was  hg  opperkamerheer  van  Prins  Alhért 
«n  bekleedde  voorts  van  1862  tot  1867  deielfde 
betrekking  aan  het  Hof  van  den  Prins  van 
WiOêt.  Toen  Gladiianê  in  1868  als  eerste 
minister  optrad,  werd  ^Muosr  tot  lord  stadbonder 
en  onderkoning  van  Ierland  benoemd,  maar 
nam  in  1874,  bg  den  val  van  het  liberaal 
bewind,  agn  ontslag.  Zoodra  echter  in  April 
1880  Qladtümt  op  nievw  aan  het  hoofd  der 
aaken  kwam,  werd  hg  voonitter  van  het  Privy 
Conncil  met  sitting  en  stem  in  het  Kabinet. 
In  Mei  1882  zag  hg  zich  weder  benoemd  tot 
onderkcming  van  Ierland  zonder  zgne  betrek- 
king van  voorzitter  van  den  Oeheimen  Baad 
te  verliezen.  Hg  zorgde,  dat  de  moordenaars 
van  Lord  Oatemdith  in  Febmari  1888  ontdekt 
werden  en  begTerde  zich  om  de  lersche  be- 
Tolking  door  Torzoenende  maatregelen  tot  mst 
te  brengen.  Bg  de  aftreding  Tan  het  ministerie 
eiadtUme  in  1886  legde  hg  zgne  betrokking 
neder,  waarop  hg  bg  de  vernieuwde  optreding 
van  dat  ministerie  in  1886  tot  voorzitter  van 
van  den  Staatsraad  werd  benoemd.  Hg  verloor 
ochter  dat  ambt  bg  de  vernieuwde  aftreding 
van  het  ministerie  GittéMane  in  Aagnstos  Tan 
dat  jaar. 

Spener  (Phüipp  Jacob),  de  vader  van  het 
Piétismas,  werd  geboren  den  ISden  Jannari 
1686  te  Bappoltsweiler  in  den  Opper-Elzas, 
wgdde  zich  te  Sferaatabnrg  aan  de  studie  der 
godgeleerdheid,  was  in  1664—1766  huis-on- 
derwgzer  van  twee  Prinsen  uit  het  Huis 
FféU^Bwktnfdd  en  bezocht  na  1669  de  nni- 


Teriitelten  te  Basel,  (}enève  en  Ttlbingen.  In 
dien  tgd  gevoelde  hg  zich  vooral  aangetrokken 
door  de  geslachtswi^enkunde  (heraldiek)  en 
schreef:  „Historia  insignhim  (1680)**  en  „In- 
signium  theoria  (1690)**,  waardoor  hg  de  grond- 
slagen legde  voor  eene  wetensohappeigke  be- 
handeling der  heraldiek.  In  1663  werd  hg 
predikant  te  Straatsburg,  in  1664  doctor  in 
de  godgeleerdheid  en  in  1666  senior  dergees- 
teigkheid  te  Frankfort  aan  de  Main.  Hier 
begon  hg,  doordrongen  van  het  besef,  dat 
het  Christeigk  geloof  onder  de  letterknechterg 
bezweek,  van  1670  af  in  zgn  huis  met  eenigen 
uit  de  gemeente  stichteigke  vergaderingen 
(ooilegia  pietatis)  te  houden,  die  in  1682  naar 
eene  kerk  werden  verplaatst  Zgne  hervormings- 
gezinde gevoelens  omtront  de  Kerk  openbaarde 
hg  in  ^ne  „Pia  demderia  oder  herzliches 
Verlangen  nach  gottgeflilliger  Besserung  der 
wahren  evangelischen  Kirche  (1676;  nieuwe 
dmk,  1846)**  en  in  zgne  „Allgemeine  QtM&^ 
gelahrtheit  (1680)**,  waarbg  hg  later  zgne 
„Theologische  Bedenken  (1700--1702,  4  dln)** 
voegde.  De  groote  strgd  over  het  Piétismus 
vras  reeds  uitgebarsten ,  toen  Spm^r  zich  in 
1686  tot  opperho4[»rediker  te  Dresden  zag  be- 
noemd. In  dit  land,  sedert  de  aanneming  der 
„Formula  concordiae**  de  hoofdzetel  der  scho- 
lastieke rechtzinnigheid,  begverde  hg  zich,  de 
katechisatie  en  confirmatie  in  te  voeron. 
Nadat  hg  echter  met  de  theologische  fsculteit 
te  Leipsig  en  later  ook  met  den  Keurvorst 
Jtham  Gwrg  III  in  botring  gnomen  was, 
vertrok  hg  in  1691  als  proost  en  in^^eetor 
der  St.  NicolsXkerk  en  als  assessor  van  het 
consistorie  naar  Berign,  waar  hg  zgn  arbeid 
onder  voortdurende  aanvallen  van  de  zgde 
der  orthodoxe  Lutherschen  voortzette.  Terwgi 
hg  groeten  invloed  bad  op  de  in  1694  te 
Halle  gestichte  universiteit,  deed  de  theolo- 
gische faculteit  te  Wittenberg  door  professor 
I>mt$ekmtm  eene  igst  van  264  afwgkingen  van 
8pm«r  van  de  leer  der  Kerk  opmaken,  en 
het  gelukte  laatstgenoemde  niet,  zgne  tegen- 
standers door  zgne  „Aufrichtige  Uebereinstim- 
mung  mit  der  Angsburgischen  Ck>nfe8Slon** 
tot  zwggen  te  brengen.  Hg  overleed  den  6den 
Februari  1706,  en  ook  na  zgn  dood  werd 
de  strgd  nog  tot  in  het  midden  dier  eeuw 
voortgezet. 

Spengel  (Leonhard),  een  uitstekend  letter- 
kundige, geboron  te  Mflnchen  den  24stenSep- 
tembw  1808,  bezocht  er  het  gymnasium  en  het 
lyceum,  studeerde  te  Leipzig  en  te  Berign, 
werd  in  1826  lector  en  in  1830  professor  aan 
het  Oude  Oymnasium  in  zgne  geboortestad, 
was  er  daarenboven  sedert  1827  privaatdocent 
aan  de  universiteit  en  tweede  directeur  van 
het  philologlBch  seminarium,  vertrok  in  1842 
als  gewoon  hoegleeraar  naar  Heidelberg,  keerde 
in  1847  in  die  betrekking  terug  naar  Mttnohen 
en  overleed  aldaar  den  8sten  November  1880. 
Hg  was  sedert  1886  buitengewoon  en  sedert 
1841  gewoon  lid  der  Beiersche  en  sedert  1842 
ook  lid  van  de  PruMsehe  Académie  van  We- 
tenschappen. Yan  zgne  geschriften  noemen  wg : 
^Zvvcryuy^  nx^mv  sive  artlum  seriptores  ih 
initüs  usque  ad  editos  Aristotelis  de  rhetorica 
libros  (1828)**,  —  „Anaximenis  ars  rhetorica 
(1844)**,  —  „Rhetores  graed  (1868—1866,  S 
dln)**,  —  „Aristotelische  Studiën  (1864—1868, 
4  dln)**,  —  „Aristotelis  ars  riietorica  (1867,  2 


•68 


SPENGEL— SPEBFOBTEN. 


dlQ)**,—  ipAlexandri  AphrodlaieiiiiB  qnaeitlOBUi 
iMtnnliiim  et  monlinm  td  Ariftotelis  philoto- 
phiam  Uloatraiidam  Ubri  lY  (1842)*\  —  ^oerti 
aoctoris    panphraais    ▲ristotelis    elenckonun 

èwoptm  r«  hm  kvstt^  (1869)*\  —  ,,Thamiitii 
par»pbml8  AriBtotelis  libromm  (1866, 8  dln)**, 
—  eene  menigte  ▼erhandelingen,  Tooral  inde 
werken  der  fieiersohe  Académie,  ^  en  oitgaTen 
Tan :  „M.  Terentii  Varronis  de  lingna  latina 
libri  (1826)**  en  «C.  CaedlU  Statu  deperdRamm 
fabolamm  firagmenta  (1829)**. 

Spenser  (Edmnnd),  een  beroemd  Engebch 
dichter,  geboren  te  iJonden  in  1568,  was  de 
telg  van  een  aanaienigk,  maar  onbemiddeld 
geBlaeht,  etndeerde  aan  Pembroke  College  te 
Cambridge,  werd  in  1680  secretaris  van  den 
stadbonder  van  Ierland,  Lord  Orty,  maar  dong 
na  sOn  temgkeer  te  Tergeete  naar  eene  be- 
trekking aan  het  Hof;  loodat  hQ  de  Hofka- 
balen  tot  onderwerp  maakte  Tan  BQn  gedicht: 
.Hother  Habbard*s  tale**.  Men  meent  echter,  dat 
hjj  eerst  roem  yerworyen  heeft  door  ign  gedicht: 
„The  shepherd*B  calendar**.  In  dit  laatste  Wndt 
men  eene  reeks  Tan  herdersdichten,  die  in 
12  groepen  of  maanden  gerangschikt  iQn. 
ETOiMbls  in  de  „Baoolica**  Tan  Fir^tiw,  spreken 
de  daarin  Toorkomende  personen  oTer  de  merk- 
waardigste onderwerpen  Tan  de  sedeleer,  Tan 
de  staatsbelangen  ens.,  waarbQ  hooggeplaatste 
waardigheidbekleeders  op  eene  geestige  wQie 
worden  goTleid.  Speiuêr  schildert  op  die  manier 
Engeland  en  het  Engelsche  landschap;  ook 
dn^n  z0ne  landbewoners  Engelsche  nsmen 
en  beaigen  proTinciale  en  Teronderde  nitdmk- 
kUigen.  Men  Torhaalt,  dat  hO  te  Penshnrst, 
het  boitenTerblOf  Tan  Sir  Sidney  SmiO^  „The 
Shepherd*s  calender**  berxien  heeft,  om  dien 
TOTTolgens  onder  den  titel:  „The  poet*s  year** 
aan  master  Fküipp  Sidmey  op  te  dragen.  Laatst- 
genoemde boTal  nem  aan  in  de  bescherming 
Tan  den  Graaf  vam  LeieêtUty  en  deie  bezorgde 
hem  de  gonst  Tan  Koningin  Mixabdh.  Toch 
gOToelde  hQ  rich  niet  gelokkig  aan  het  Hof, 
en  hO  heeft  een  somber  tafereel  Tan  hoofeohe 
afhankelijkheid  nagelaten.  Toen  Lord  Ote^ 
tot  stadhonder  Tan  Ierland  was  benoemd, 
Tergeselde  Spens&r  hem  derwaarts  als  secretaris 
en  ontTing  een  stnk  land  in  de  nabtiheid  Tan 
Cork.  Hier  Tertoefde  b|)  nn  jaren  lang  op  Kil- 
colman  Castle  en  wydde  lichmetQTeraanhet 
bestnnr  Tan  het  pas  onderworpen  gewest  EUer 
eindel^k  schreef  hO  s|fn  beroemd  gedicht: 
„The  Fairy  Qneen'*,  een  stnk  Tan  allegorisch- 
romantischen  aard.  Volgens  lOn  oorspronkelQk 
plan  son  het  nit  12  boeken  bestaan,  en  in 
ieder  Tan  deze  sou  door  ridderlüke  aTontoren 
eene  dengd  worden  Toorgesteld.  De  held  Tan 
het  geheele  stnk  zon  de  mythische  Prins  ArikMr 
wezen,  een  ideaal  Tan  Troomheid.  Die  Prins 
Terlieft  op  de  Koningin  der  Feeën  (Fairy 
(Qwsen),  welke  hem  in  den  droom  TerschOnt 
Toen  bÓ  aan  haar  Hof  in  het  land  der  Feeën 
aangekomen  was,  Tond  ht|  haar  bezig  met  het 
Tieren  harerjaariykschetwaalfdaagsobe  feesten. 
Op  elk  Tan  die  dagen  worden  dappere  daden 
nitgOToerd  door  éen  der  ridders  Tan  het  Hof 
Tan  Qioriama.  De  eerste  drie  boeken  werden 
a(tonderl|)k  nitgegOTen  (1590)  en  opgedragen 
aan  Mkabeth,  die  de  daarin  TOorkomende  Wei- 
taal  met  een  Jaargeld  Tan  50  pond  sterling 


beloonde*  De  Tolgende  drte  boeken  i 
hl  1569.  Hoereel  de  dichter  Tan  de  andere 
helft  Tan  sVn  werk  T^tooid  heeft,  is  ons  on- 
bekend, daar  bet  handschrift  op  zee  is  Terloieis 
gegaan.  Intossehen  is  nog  een  ftagmeat  Tan 
twee  zangen  Toorhanden.  Men  magToortsniet 
ontkennen,  dat  de  Tinding  en  de  gloed  der 
eerste  drie  boeken  reeds  in  het  Tolgende 
drietah  Terminderen.  Hoewel  aan  de  „Fatr^ 
Qneen**  alle  eenheid  ontbreekt  en  de  allegorie 
aan  dit  gedicht  eene  zekere  eentoniglieid 
geeft,  mnnt  het  nit  door  stoutheid  Tan  eon- 
ceptie  en  door  wellnidendheid  Tan  taaL  Bf| 
den  opstand  der  Ieren  in  1598  onder  Lord 
JSfftmé  Terhief  zich  de  Tolkswoede  ook  tegen 
Qpmmir  wegens  onderdrukkingen,  welke  k0 
zich  als  sheriif  Tan  Cork  non  Teroorioofd  h^>ben. 
Het  kasteel  Kiloolman  werd  aaageTallen  en 
de  dichter  ontsnapte  met  z||n  hnisgesin  ter- 
nauwernood naar  Londen  en  OTcrleed  aldnnr 
den  16den  Juni  1599.  Zfin  tMMSfii  OTersehot 
werd  in  de  Westminster- Abd)|  bOgenet,  waar  de 
GraTin  Domet  te  zVner  eere  een  gedenlcteeken 
deed  Terrflzen.  BebalTO  genoemde  weiken 
IcTcrde  hQ  sonetten  en  hymnen,  en  in  zfne 
„Elegy  of  Astrophel**  Terheerigkte  h||  zQn  be- 
gun^iger  aidn^  op  eene  treffende  wflae.  Zgne 
geaamenlQke  gesdiriften  werden  nitgegeren 
door  Tódd  (1805,  8  dln)  en  door  a»IlMr(1861, 
5  dln). 

Speraaakij  (Michaël,  graaf)*  «en  BossiBefr 
staatsman  en  sebr||Ter,  geboren  den  liten  Ja* 
nnari  1771  te  Tmerkoetino  in  het  gosTeme- 
ment  Wiadimir,-  bezocht  de  godgeleerde  aca- 
démie te  Petersburg,  werd  er  in  1792—1797 
hoogleeraar  in  de  wis-  en  natuurkunde  en 
zag  zich  in  1801  door  Keizer  Alexamdêr  I  tol 
staatssecretaris  bQ  den  Bgksraad  benoemd. 
In  die  betrekking  werd  hü  de  st^er  der  be- 
langrykste  staatsstukken  in  dit  tQdperk,  reor- 
ganiseerde in  1802  het  ministerie  Tan  Binnen* 
landsche  Zaken  en  den  Bffksraad  en  kiram 
In  1808  aan  het  hoofd  der  WetgOTonde  Com- 
missie. In  dit  Jaar  werd  h(|  ambtgenoot  Tan 
den  minister  Tan  Justitie  en  staatnaad^  en  in 
1809  geheimraad  in  werkeiyken  dienst  Ia 
1812  echter  werd  hü  op  grond  TaaTerdaeht- 
making  eerst  naar  Nishné-Nowgorod  en  T«r- 
Tolgens  naar  Perm  in  balUngsebap  gezonden. 
Beeds  in  1815  echter  werd  hg  tot  den  staats- 
dienst teruggeroepen  en  eerst  gouTemeur 
Tan  de  proTincie  Bnsa  en  in  1819'gouTemeur- 
generaal  Tan  Siberië.  Hier  was  bO  op  eene 
loffelSke  wQze  werkzaam  tot  heil  der  ballin- 
gen en  kolonisten,  totdat  hg  in  Maart  1821  tot 
lid  Tan  den'BUksraad  werd  benoemd.  Keiser 
N%ooUuu  belastte  hem  met  de  TerTaardiging 
Tan  een  Buasisch  wetboek,  waarop  hü  het 
belangrQke  werk  uitgaf:  „Précis  de  notions 
hifltoHques  sur  la  reformation  du  corps  de  lois 
nuses  (1883)**.  HQ  werd  in  den  graTonstaad 
opgenomen  en  OTorleed  te  Petersburg  den 
2dsten  Februari  1889. 

Sperforten  zQu  zeUMaadige  Tostingwer- 
ken  Tan  bltJTenden  aard  en  Tan  gedbigen 
omTang.  20  dienen  hoofdaakeltik  om  de 
middelen  Tan  Terkeer,  zooals  spoorwegen, 
ririeroTergangen,  bruggen,  bergpassen  os., 
te  Terdedlgen  en  te  zorgen,  dat  de  T^d 
hier?an  geen  gebruik  kan  maken.  Ka  1871 
heeft  Frankrük  er  onderscheidene  aangelegd 
aan  z0ne  oostelijke  grenzen.  ZQ  loopen  Tan. 


SPEBFOBTEN-49PETK. 


669 


Terdnii  langt  de  Mbm  tot  mh  NenfobAtean, 
TOorts  orer  Tool  tot  dieht  bQ  Loneville.  Van 
het  fort  Pont  St.  Vineent  langs  de  Moeseltot 
aan  Epinal  is  eene  ongedekte  lengte  van 
ongereer  60  Ned.  mt|L  Van  Epinal  loopt  de 
linie  der  ■perforten  langs  den  bovenloop  van 
de  Moeeel  tot  aan  Bdfort  en  wtfders  laags 
de  Zwitsersehe  grenien  tot  bg  Pontarlier,  en 
hierop  volgt  eindelQk  naar  ItaUaansohe  s|jde 
de  linie  der  Alpeaforten.  Achter  die  oosteigke 
verdedigingslinie  liggen  de  verschanste  leger- 
plaa^Mn  van  Beims,  Langree,  DUon-Anxonne 
en  Besangon. 

Spermaoeti.  sie  Walêokoi. 

Spermstosoiden  noemt  men  in  de  kroid- 
knnde  de  mannelQke  bevmchtingscellen  van 
de  meeste  bedekt-bloeiende  planten,  voor  soo- 
ver  by  deae  eene  geslachtel|ke  voortplanting 
plaats  grypt.  Het  süo  in  den  regel  kleine 
cellen  sonder  celwand,  die  door  middel  van 
een  of  meer  draadvomüge  plasma  aitsteeksds, 
aoogenoemde  trilharen,  sich  in  het  water  be- 
wegen. Hare  vereeniging  met  de  eicellen  kan 
4ns  alleen  in  eene  vloeistof  tot  stand  komen. 
De  ontwikkeling  der  spermatoioYden  neemt 
men  veelal  waar  in  hiertoe  bestemde  organen, 
in  de  antheridi6n.  In  rüpen  toestand  treden  iQ 
hieruit  te  voorsehOn  en  drOven  rond  in  het 
water,  totdat  sQ  eene  eicel  vinden,  om  sich 
met  deae  te  vereenigen.  Is  dit  niet  het  geval, 
dan  komen  sQ  tot  rost  en  sterven. 

Spermogoniën  noemt  men  in  de  kroid- 
kande  bepaalde  bevmchtingsorganen  bQ  de 
Zwammm  (Fnngi),  bepaaldelSk  by  ^AÜomy- 
c§iê»  en  BatidSim^eeim.  Het  sgn  betrekkelOk 
kleine,  .kmikvormige  voorwerpen,  die  van  bin  • 
nen  op  straalsgewQ  s  geplaatste  myceliomdraden 
een  aantal  kleine,  ketenvormig  verbondene, 
staafvormige  cellen,  loogenaamde  spermatifin, 
dragen.  Omtrent  de  verdere  ontwikkeling  dier 
spermaüSn  is  nog  weinig  bekend.  ZQ  ontkie- 
men en  knnnen  een  nienw  mycelinm  (kiemvlies) 
voortbrengen,  zoodat  de  vroegere  meening,  dat 
iQ  mannelttke  geslachtscellen  s|fn,  door  de 
nieuwste  onderaoekingen  niet  bevertigd  is. 

Sperwer  (De)  of  Astur  niêtu  behoort  tot 
de  familie  der  Valkm  (Falconidae)  en  tot  de 
orde  der  EoofvogéU  (Raptatores).  HU  onder- 
scheidt zich  door  TrQ  korte,  aderende  vleng^ 
die  ongeveer  de  helft  van  den  staart  bedekken 
en  waarin  de  vierde  slagpen  doorgaans  de 
langste  is,  door  een  afjgerond,  tandvormig  uit- 
stee^Lsel  in  den  krachtigen,  krommen  boven- 
snavel  en  door  lange,  dunne  pooten  en  teenen. 
Hjl  komt  in  bQkans  geheel  Europa,  ook  in 
ons  Vaderland  voor,  voedt  sich  met  kleine 
vogels  en  nestelt  in  de  hooge  sparrebosschen 
van  Gelderland  en  Noord-Brabant  In  het  nest 
vindt  men  gewooniyk  drie  of  vier  groenachtig 
witte,  bruinrood  gevlekte  eieren.  De  oude 
vogel  verschilt  van  den  Jongen  in  kleur.  BQ 
beide  sOn  de  pooten  en  oogen  geel,  ter- 
wyi  de  washuid  aan  de  neusgaten  groenachtig 
geel  is.  Bg  de  Jonge  vogels  z||n  de  rug, 
vleugels  en  staart  donker  bruin,  —  de  ha&. 
borst  en  buik  tuU  met  bruine  vlekken,  terwyl 
de  staart  aan  de  onders|de  5  donkere  dwars- 
banden  heeft.  BQ  de  oude  TOgels  zQn  de 
bovendeelen  blauwachtig  gr||s,  en  de  onder- 
deelen  wit  met  dwarsvlekken  en  strepen.  BQ 
het  manneQe  zQu  de  zOden  van  het  lichaam 
rosachtig. 


Spea  (De  Bomeinsche  godin),  zie  Moop, 

Speesart  (De),  een  boschrUk  gebergte  in 
het  westelOk  gedeelte  van  Duitschland,  ligt 
binnen  de  kromming  van  de  Main,  van  den 
mond  der  Frankische  Saaie  en  der  Sinn  bü 
Gmttnd  tot  aan  dien  der  Kinzig  bQ  Hanau, 
en  is  ten  noorden  door  de  Kinzig  van  het 
Yogelgebergte  en  ten  noordoosten  door  de 
Sinn  van  het  Ehöngebergte  gescheiden.  ZQue 
verste  Tertakkingen  strekken  zich  uit  tot  aan 
Salmttnster,  Schlttchtem  en  Brttckenau.  Het 
behoort  grootendeels  tot  het  Beiersohe  district 
Beneden-Franken  en  gedeeltelQk  tot  het 
Pruisische  district  Cassel.  Het  Tortoont  zich 
als  een  begroeid  massagebergte  met  afjgeronde, 
zich  slechts  weinig  boven  den  kam  verheffende 
koepels.  De  hoofdketen  loopt  van  het  zuiden, 
tc^^over  Miltenberg,  over  een  afirtand  van 
76  Ned.  mt|l  noordwaarts  tot  aan  de  bron 
der  Aschatf  in  den  omtrek  van  Schiachtem 
en  verrQst  tot  Mne  hoogte  van  460—600 
Ned.  eL  Hier  verheffen  zich  de  Engelsberg 
met  een  CapucQner  klooster  en  de  Gtoiersberg 
(616  Ned.  el  hoog).  De  Beiersche  spoorweg 
kruist  deze  keten  ten  noorden  van  Asehaffen- 
bnrg.  Het  gesteente  is  hoofdzakeiyk  graniet, 
gneis  en  glimmerlei,  bedekt  met  roeden  en 
bonten  zandsteen.  De  bevolking,  omstreeks 
80000  zielen  tellend,  bewoont  er  de  dalen.  De 
onderste  hellingen  van  den  Spessart  sQn  be- 
bouwd, de  kr^en  met  prachtige  eike-  en 
beukeboomen  voorzien. 

SpeueippuB,  een  Gri^sch  wtfsgeer  en 
een  zusterszoon  van  J^latOy  werd  geboren 
tuBSchen  886  en  898  vóór  Chr.,  kwam  na 
den  dood  van  Plaio  (847)  aan  het  hoofd  der 
Académie,  maar  deed  na  verioop  van  8  Jaar 
wegens  ziekte  afttand  van  z||ne  waardigheid, 
welke  nn  op  Xm^ówrmUê  overging,  en  benam 
zich  daarop  het  leven.  Z||ne  leer  komt  in  het 
algemeen  met  die  van  zQn  beroemden  voor- 
ganger overeen,  maar  w^kt  er  ook  van  af, 
daar  hü  twee  kenmerken  der  waarheid  aan- 
neemt, éen  voor  hetgeen  gedacht  en  éeuTOor 
hetgeen  door  middel  der  zintuigen  waarge- 
nomen kan  worden.  Ztjne  tabrQke  geschriften, 
van  welke  eene  naamltfst  gevonden  wordt  bg 
Dt^MMf  Laërtmt^  zQn  alle  verloren  gegaan. 

Speyk  (Jan  Carel  Josephus  van),  een 
dapper  Nederlandsch  krUgsman,  geboren  te 
Amsterdam  in  1802,  ontving  er  ^ne  opleiding 
In  het  burgerweeshuis,  werd  in  1820  stmr- 
mansleerling,  deed  8  Jaar  later  met  goed 
gevolg  het  examen  voor  adelborst,  volbracht 
een  tocht  naar  Oost  Indië  en  zag  zich  in  1826 
bevorderd  tot  luitenantterzee  2de  klasse.  BQ 
het  uitbarsten  der  Belgische  onlusten  werd 
hem  het  bevel  over  eene  kanonneerboot  op  de 
Schelde  toevertrouwd  en  verwierf  h||  door  ^e 
dapperiieid  de  Militaire  Willemsorde.  Later 
wwd  aOne  boot  bQ  Antwerpen  tegen  den  wal  ge- 
slagettf  v^aarop  het  gemeen  na  een  hevig  ge- 
ve<dit  hem  noodzaakte,  zich  over  te  geven. 
Een  Belgisch  offider  yroeg  zQne  papieren,  en 
onder  Toorwendsel  die  te  gaan  halen,  begaf 
eoa  apegle  zich  naar  beneden,  waar  n||  den 
brand  in  het  kruit  stak,  zoodat  de  boot  met 
Triend  en  v^and  in  de  lucht  vloog.  Een  ge- 
deelte van  zQn  igk  is  in  de  Nieuwe  Kerk  te 
Amsterdam  ter  aarde  besteld,  alwaar  tezgner 
gedachtenis  een  gedenkteeken  verrees,  ver- 
vaardigd door  8\^QmU. 


670 


8PEZZIA.— SPHmX. 


SpassiA.  OndfirdeieniiataiTermeUleawO 


SoêOÊia  of  La  Ambm,  een  arrMdlueaittit»- 
hoofditad  in  de  ItaliaaiiB^ie  provtaela  Geai» 
en  een  statioa  Tsn  den  spoorweg  GenM^PiM. 
ZQ  is  de  netd  van  eenonderprefeetenTsnon- 
dersefaeidene  eonsnlaten  en  heeft  eene  groote 
handels-  en  oorlogshaven  met  twee  forten, 
een  lyeeom,  een  gymnasinm,  erae  teehnisehe 
sehooly  eene  sohoM  toot  leeyaartknnde  en 
sehe^Mboow,  eene  boekerQ,  een  sehoawborg, 
een  groot  marine-arsenMl,  leebeden,  prach- 
tige TÜla's  van  bemiddelde  Oenaeeaen,  eene 
aamienigke  nUrerheid,  een  levendlgen  handel 
en  21 628  (als  gemeente  81 566)  inwoners  (1881). 
In  1876  yersehenen  er  in  de  haven  686  sche- 
pen met  eene  laadruimte  van  nagenoeg  84(KX) 
ton.  Aldaar  Is  Batibaldi  in  1862  na  het  on- 
geval hU  Aspromonte  en  in  1867  na  den  mis- 
Inkten  aanslag  op  Bome  eenigen  tQd  op  het 
fort  Yarignano  gevangen  gebonden.  In  den 
omtrek  wint  men  ToortreffeltPceoltivenolie,en 
niet  ver  vandaar,  bQ  Yemano,  groeit  de  ver- 
maarde Cinqne-Terre-wgn,  terwQl  lieh  ten 
oosten  van  Spenia  de  boowvallen  der  onde 
stad  Lnna  verheffsn. 

apmacim  {Pêtaa^  weleer  Pitpu$a\  een  eiland 
aan  den  ingang  der  Qolf  van  Nanplia.  Het 
behoort  tot  den  Grieksohen  nomos  Argolisen 
Corinthe,  heeft  een  steenaohtigen,  niet  leer 
vmehtbaren  bodem  en  telt  omstreeks  7000 
inwoners  (1879),  die  b0na  allen  gevestigd  i||n  in 
de  evenioo  genoemde  hoofdplaats  op  de  oostkust 
Te  voren  bloeide  er  de  handel,  doeh  deie  is 
gedurende  den  vrQheidsoorlog  nagenoeg  geheel 
vernietigd. 

Sphaerooooous  X.,  lie  Flonièk^ 

SphaeroMaalatsst.  Wanneer  men  erae 
ailveren  of  platinaschaal  tot  rood-gloeihitte 
verhit  en  vervolgens  daarop  eenige  waterdrop- 
pels laat  vallen,  dan  bevochtigen  dese  de 
schaal  niet,  maar  nemen  eene  a<^plat-bolTor- 
nüge  gedaante  aan,  die  eerlang  in  beweging 
komt  en,  londer  te  koken,  langsamerhand 
verdampt  Yerw^dert  men  het  vuur,  aoodat 
de  schaal  allengs  afkoelt,  dan  komt  er  een 
oogenblik,  waarop  sulk  een  droppel  sich  uit- 
breidt, bg  ontploffing  uiteenbarst  en  plotselVk 
verdampt.  Dit  verschQnsel,  naar  ign  ontdekker 
de  „dn^pel  van  Lddenfrost**  geheeten,  is 
vooral  door  Bomügwjf  nauwkeurig  ondenocht 
HQ  neemt  aan,  dat  de  stof  in  den  voortrol- 
leaden  droppel  lich  in  een  eigenaardigen  toe- 
stand bevindt,  en  geeft  hieraan  den  naam  van 
gpkamMadUtaat.  Yolgens  BufT  wordt  bQ  een 
hoogen  warmtegraad  de  adhaesie  aan  de 
schaal  ado  gering,  dat  sQ  door  de  cohaeeie 
der  waterdeeltjes  overwonnen  wordt  Yolgens 
de  bekende  wetten  der  capillariteit  moest  als- 
dan het  bevochtigen  ophouden  en  het  water 
den  vorm  van  een  droppel  aannemen.  Ifaar 
als  de  droppel  het  metaal  niet  aanraakt,  kan  het 
geene  bevreemding  wekken,  dat  hg  slechts  lang- 
laam  verdampt  daar  de  droróol  door  een  kussen 
van  damp  gedragen  wordt;  die  damp  ontwOkt 
aan  de  kanten  van  den  droppel  en  doet  dus  deae 
rollen  over  de  schaal,  terwQ!  daarbU  telkens 
nieuw  water  van  den  droppel  verdampt  om 
den  kleiner  wordenden  droppel  te  dragen.  Het 
water  wordt  in  dit  geval  enkel  door  de  stra- 
lende warmte  verhit  en  BtmHgfiy  heeft  aan- 
getoond, dat  het  ae  warmtestralen  schier 
volkomen  terugkaatst  Alle  lichamen  kunnen 


Leidenftestsche  droppels  vermen,  maar  4e 
temperstour,  vraarbf  luUcs  plaata  heeft,  v«r- 
schilt  naar  geUag  van  het  kookpunt.  BQ 
water  ontstaat  de  vorming  van  nik  mm. 
droppel,  waaneer  de  temperatuur  van  het 
metaal  tot  171^  C.  geklommen  is;  alkehol 
slechts  eene  van  184^  en 
van  61^  De  temperatuur 
den  droppel  is  oonstant  en  af  haakelffk 
die  van  het  metaal;  water  heeft  ste 
temperatuur  van  96Vi«  alkohol  van  7&^/t 
en  aether  van  U^U"*  C.  Water  van  100^  C. 
in  eene  gloeiende  schaal  gegoten,  koelt  na 
het  aannemen  van  den  dreppelforai  af 
tot  96^/3''  O.  In  een  gloeienden  plattaatooea 
vormt  een  mengsel  van  kootsuur  en  aeftker 
den  Leideniirostschen  droppel,  en  als  men  er 
kvrik  inbrengt,  bevriest  dit  in  den  gloeieBden 
kroes.  Ook  ep  warme  vloeistoffen  kunnen 
andere,  die  hf  lager  temperatuur  koken,  mdk» 
rn,  l^v.  water  op  warm  au nvel- 
Deie  eigenaardige  versehQnselen  dienen 
tot  verklaring  van  het  Mt,  dat  men  a||ne 
bevochtigde  hand  eenige  oogenUikkeo  In  ge- 
sm(rften  lood  kan  dompelen,  «mder  ifoh  te 
branden.  Ook  verklaart  men  daardoor  in 
sommige  gevallen  het  springen  van  stoom- 
ketels. Is  daarin  weinig  water  en  4n  ^ 
ketelwanden  sterk  verhi^  dan  ontstaat  eroes 
groote  Leldeafrostsohe  droppel,  welke  hg  af- 
koeling van  den  kelelwand  plotseüng  te 
stoom  verandert 

Sphaeroïde,  thans  gewoonlQk  gPipnHs 
genaamd.  Zie  onder  JBSipt. 

Sphagnnm  L.  (Yeenmoe)  is  denaamvna 
een  phmtengeslaeht  uit  de  ihmilie  der  in«#- 
wèottm  (Musci).  Het  heeft  geen  huik,  en  de 
bolronde  doosvrucht  geen  binnenmond ;  hetOD- 
dersch^dt  ilchdoorwitachtig-groenebladereaf 
die  den  veengrond  wel  eens  wQd  en  iBd  be- 
dekken. Zy  veranderen  na  het  wegsterven  In 
veen,  loodat  bQ  bg  de  vorming  van  dit  laatste 
eene  belangrt|ke  rol  vervullen. 

Spheer   of  M,   lie    OmwmiidimgtUékmmBm, 

Sphüix  is  de  naam  van  reusachtige  steo- 
nen  beelden,  doorgaans  van  graniet  of  porier, 
met  het  gelaat  en  de  buste  eener  vrouw, 
terwgi  het  overig  gedeelte  des  lichaams  e|» 
dat  van  een  leeuw  geigkt,  die  In  liggende 
gedaante  de  voorpooten  uitstrekt  en  de  aeh> 
terpooten  onder  het  igf  samenvouwt  Deae 
fuitasklsche  gewrochten  zQn  afkomstig  uit  het 
Oosten,  bepMlddtik  uit  Assyrlë  (het  paleis 
van  nimrod  en  het  portaal  van  Ohorsabêd) 
en  vooral  uit  Egypte.  Hier  bevonden  if  rieh 
meestal  aan  den  ingang  van  tempels  en  ook 
wel  alleen.  Reusachtig  is  een  sphinx  op  de 
begraafj^laats  te  Memphis,  gelx>uwd  door 
iMaAvs  {Chêpnm  bQ  Bm^ódOm).  Deae  Is  66 
Ked.  el  lang  en  uit  de  rots  gehouwen.  Men 
vindt  er  ook  wel  met  ramskoppen  en  met 
koppen  van  andere  dieren.  In  het  algemeen 
bes^Mmwde  men  de  q;>hlnxen  als  bewakers 
der  tempels  en  doodensteden.  Qeheele  lanen 
van  reusachtige  sphinzen  vormden  wel  eens 
den  toegang  naar  een  tempel.  In  Griekenland 
erlangde  de  sphinx  ineer  verscheidenheid  van 
gedaante.  Had  iQ  ook  aanvankemk  het  li- 
chaam van  een  gevleugelden  leeuw  met  het 
hoofd  en  de  borst  eener  maagd,  later  werd 
iQ  door  de  dichters  en  kunstenaars  in  dei 
derliogste  vormen  voorgesteld,  bt|v.  als 


SPHINX— SPIEGEL. 


671 


maagd  met  de  borst,  de  yoeten  en  de  klaawea 
Tan  een  leenw,  met  den  staart  eener  slang, 
met  de  Tiengels  van  een  yogel,  of  van  voren 
een  leeuw  en  van  achteren  een  measch,  met 
gierenklanwen  en  arendsvlengels,  en  niet 
altyd  liggend,  maar  ook  in  andere  standen. 
—  Vem^ard  is  de  J^hinx  00»  TkAeny  de 
dochter  van  T^Jko»  en  van  de  slang  JSoiMdM. 
Zy  gaf  aan  ieder,  die  haar  naderde,  het  vol- 
gende raadsel  op:  ^Welk  schepsel  loopt  des 
morgens  op  vier,  des  middags  op  twee  en 
des  avonds  op  drie  voeten?"  en  noodzaakte 
ieder,  die  het  antwoord  sehaldig  bleef,  zich 
van  de  rots  in  den  afgrond  te  storten.  OedifUi 
gaf  ten  antwoord:  De  mensch,  —  en  toen 
vrierp  de  Sphinz  zieh  in  de  diepte.  —  Ook 
later  heeft  de  Sphinz  hare  plaats  behouden 
op  mnnten  en  in  de  bonwkonst 

Sphragistiek,  zie  Zegdkunde. 

Sphygmograaf  of  fóUlMehrijver  is  de 
naam  van  een  werktuig,  waarmede  men  de 
beweging  van  de  pols  in  de  gedaante  van 
eene  kromme  l^n  kan  voorstellen.  De  uitzet- 
tUig  en  samentrekking  der  slagader  namelQk 
werkt  op  een  klein  plaa^e,  dat  op  een  lagen 
hefboomsarm  drukt  DeiÉe  laatste  sehrtjft  de 
beweging  van  den  slagaderwand  vergroot  op 
eene  strook  papier,  die  door  middel  van  een 
uurwerk  regelmatig  onder  de  punt  van  den 
hef  boomsarm  wordt  voortgesohoven.  Men  aan- 
schouwt  daarop  de  waargenomra  beweging 
in  de  gedaante  van  eene  golvende  IQn.  Kent 
men  voorts  de  snelheid  der  papierstrook,  zoo 
kan  men  ook  die  van  iedere  polsgolf  bereke- 
nen. Daarenboven  wordt  door  de  kromme 
lUn  het  klimmen  en  dalen  der  polsgolven, 
hare  afwisseling  enz.  duidelijk  aangewezen, 
zoodat  de  sphygmograaf  voor  een  physiolo- 
gisoh    onderzoek    uitst^end  te  stade  komt 

Spiegel  (Een)  is  een  lichaam  met  eene 
gUdde  oppervlakte,  dat  de  lichtstralen  naar 
eene  bepaalde  wet  terugkaatst.  Men  heeft 
platte,  holle  en  bolle  spiegels,  maar  in  het  dage- 
mksch  leven  worden  bQna  uitsluitend  de  platte 
gebezigd.  Daartoe  dienden  in  de  dagen  der  Oud- 
heid ronde  metalen  schyven  met  een  steel; 
men  had  toen  koperen,  bronzen,  zilveren 
en  metalen  spiegels.  Het  gewone  spiegelme- 
taal  is  eene  legeering  van  koper  (68Vs%)  en 
tin  (SlVsVo);  dit  wordt  bf|  het  poigsten  zeer 
blank.  Is  er  een  weinig  lood  by,  dan  kan 
meo  deze  legeering  beter  bewerken,  en  eene 
toevoeging  van  2%  arsenicum  levert  eene 
legering,  die  het  licht  sterk  terugkaatst.  Ook 
glazen  spiegels  kwamen  reeds  vroeg  in  ge- 
bruik; men  bezigde  daartoe  obsidiaanachtige, 
donkere,  ondoorzichtige  massa^s  met  e«Die 
gladde,  gepoiyste  oppervlakte,  welke  in  den 
muur  werden  vastgemaakt  Wellicht  kende  men 
reeds  in  den  tyd  van  Ariitótdêê  glazen  spie- 
gels, aan  de  achterz0de  belegd  met  lood  en 
tin;  doch  betrouwbare  berichten  omtrent  zulke 
spiegels  heeft  men  eerst  uit  de  18de  eeuw. 
Men  sneed  ze  in  Duitsohhuid  uit  glazen  bol- 
len, die  van  binnen  bedekt  waren  met  eene 
gesmolten  legeering  van  loodantimonium.  In 
de  14de  eeuw  kwamen  de  spiegels  met  tin- 
amalgama in  gebruik.  Om  deze  te  vervaardi- 
gen, breidt  men  op  een  horizontaal  vlak  een 
blad  tinfoelie  uit,  wat  grooter  dan  de  spiegel, 
begiet  het  ter  hoogte  van  Vs  ^Mi*  d^^ini  met 
kwik,  hetwelk  met  tin  een  amalgama  vormt, 


schuift  de  gepoiyste  gasplaat  zoo  over  de 
tinfoelie,  dat  haar  rand  steeds  in  het  kwik 
biyft,  belast  haar  dMi  met  gewichten,  geeft 
aan  de  tafel,  waarop  óen  en  ander  geplaatst 
is,  eene  geringe  helling,  noodat  het  overtollig 
kwik  wegvloeit,  en  legt  na  verloop  van  een 
etmaal  den  spiegel  met  het  amalgama  naar 
boven  op  eene  stelling,  welke  men  allengs 
meer  doet  hellen,  zoodat  de  spiegel  ten  laatste 
een  verticalen  stand  heeft  verkregen.  Na  8— 20 
dagen  is  deze  bewerking  a^loopen.  Eene  op- 
pervlakte van  60  Q  Ned.  duim  vereischt  2— 2  Vs 
Ned.  wichtje  amalgama,  uit  28%  tin  en  77% 
kwikzilver  bestaande.  In  den  laatsten  tyd  ver- 
vaardigt men  ook  vele  spiegels  van  glas,  die 
aan  de  achter^de  verzilverd  worden.  Dit  ge- 
schiedt door  eene  zUveroplossing  op  het  glas  met 
eenereduceerende  stof  in  aanraking  te  brengen; 
het  zilver  slaat  dan  neer  op  het  glas  en  wordt 
daarna  met.  een  vernis  bedekt  of  galvanisch 
verkoperd.  Deze  spiegels  zyn  veel  goedkooper 
dan  de  verfoeliede,  maar  het  is  moeieiyk, 
op  die  wyze  groote  spiegels  te  vervaardigen. 
Eéne  vierkante  Ned.  el  glas  vereischt  slechts 
2Vs-4Vs  Ned.  wichtje  zUv».  Op  dergeiyke 
wyze  maakt  men  ook  pUitinaspiegels,  en  vooral 
deze  kunnen  zich  op  den  duur  goed  houden. 
Omtrent  de  vervaardiging  van  het  spiegelglas 
raadplege  men  het  artikel  Oloi,  en  omtrent 
de  spiegelbeelden  het  artikel  Brmmg  m  temg- 
iaaUwg  dêt  Ucktstralm.  —  Ook  het  achterste 
gedeelte  van  een  schip  wordt  wel  eens  #in^2 
genoemd. 
SpiegeL  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
Mendrik  Lamreiugoom  Sjfiegü  of  Sfi^lêl^  een 
kernachtig  Nederlandsch  dichter,  geboren  te 
Amsterdam  den  Uden  Maart  1549.  Hy  was  koop- 
man in  zyne  geboortestad  en  verlangde  geene 
andere  betrekking;  zelft  toen  hy  in  1589  be- 
noemd werd  tot  raad  in  de  admiraliteit  te 
Hoorn,  betaalde  hy  liever  boete  dan  dat  hy 
dit  ambt  aanvaardde.  Het  laatste  gedeelte  van 
zyn  leven  sleet  hy  te  Alkmaar  en  overleed 
aldaar  in  Januari  1612.  Hy  behoorde  tot  de 
opricliters  der  rederykerskamer :  „In  liefde 
bloeiende*'  te  Amsterdam,  en  zyne  vrye  uren 
bracht  hy  gewooniyk  door  op  het  buitentle 
Meerhuizen,  buiten  de  Utreehtsche  poort  aan 
de  Amstel  gelegen.  Hier  vervaardigde  hy 
byna  al  zyne  gedchten.  In  1691  bezorgde  hy 
eene  uitgave  van  de  „Rymkronyk"  van 
Mdii  Stolcê.  zyn  voornaamste  werk  is  voorts: 
de  „Hertsspiegel",  uitgegeven  in  1614  en 
Uter  by  herhaling,  terwyi  mdtrd^Je  er  in 
1828  eene  bewerking  van  leverde.  Wyders 
schreef  Sjjn^d:  «Bnygh  bewerp  van  de  rede- 
kaveling  ofte  Nederduitschedialectike(1687)", 
—  „Byspraakz  almanak  (1608)'*.  —  en.Epio- 
tetus'  Handtboexken  en  Oebes^  tafereel  en 
tafereels  kort  begrip  (1616)'*. 

Lomtmê  Fistêt  vam  de  Sfi^d^  een  uitste- 
kend Nederlandsch  staatsman  en  geleerde, 
geboren  te  Middelburg  in  Januari  1787.  Hy 
behoorde  tot  een  aanzieniyk  geslacht,  stu- 
deerde en  promoveerde  te  Leiden  in  de  rech- 
ten en  werd  in  1769  secretaris,  later  burge- 
meester van  Gk>es,  in  1786  secretaris  van  de 
Staten  van  Zeeland,  in  1786  raadpensionaris 
van  Zeeland  en  in  1787  raadpensionaris  van 
Holland,  welke  betrekking  hy  in  1796  by  de 
komst  van  de  Franschen  verloor.  Deze  hiatstea 
hielden  hem  een  half  Jaar  gevangen,  en  ook 


672 


SPIEQEL-SPIEKEBOOG. 


om  dien  tpd  bleef  hg  tot  1798  te  Woerden  in 
heclitenis,  Teetigde  tieh  datrop  te  Uselstdn 
en  Tertrok  in  het  diuop  volgende  Jaar,  om* 
dat  hQ  lieh  in  het  Yaderland  niet  meer  TOilig 
gevoelde,  op  nitnoodiging  van  den  Erf|[irina 
▼an  Oranje,  later  Koning  WUUm  J,  naar 
Lingen.  wer  ontwierp  hQ  eene  nieowe  eon- 
ftitatie,  geschoeid  op  de  leest  van  de  artikelen 
der  Unie  van  Utrecht,  maar  gemlTerd  van 
de  groote  gehreken  van  laatstgenoemde.  ZQne 
gesondhdd  had  inmiddels  veel  geleden,  soodat 
hü  in  1800  te  Lingen  OTcrleed.  Tan  s||ne  ge- 
schriften vermelden  wy:  „Verhandeling  over 
den  oorq»rong  en  de  historie  der  vaderlandsehe 
rechten,  inaonderheid  van  Holland  en  Zeeland 
(1769)'*,  —  „Yerhandeling  over  de  opkomst, 
het  gesag  en  den  ondergang  der  alonde  hooge 
of  grafeltlke  vierschaar  in  Zeeland  (in  de 
Werken  van  het  Zeeawsch  genootschap)'*.  — 
„Gedachten  over  het  samenstel  onaer  heden- 
daagsche  bnrgerigke  rechtsgeleerdheid  (1777)**, 

—  „Historie  van  de  Satisfactie,  waarmede  de 
stad  Ch>es  en  het  eiland  van  Zoid-Beveland 
zich  begeven  hebben  onder  het  stadhonderschap 
van  Prins  WiUem  van  Oraqje  (1777)*',  — 
„Missive  aan  een  heer  in  Zeeland  over  de 
militaire  satisikctie  binnen  dese  provincie 
(1777)**,  —  „Algemeene  kundigheden  voor  den 
gemeenen  man  van  rechten  betrekkelQk  tot 
den  landbouw  en  de  landlieden**,  —  „Zeelands 
Orongkalmanak  (1777—1791,  16  dln)**,  — 
„Ontwerpen  van  de  Unie  van  Utrecht  bene- 
vens eene  IQst  van  ongedrukte  stukken  tot  de 
historie  van  dezelve  Unie  betrekkeigk  (1778)**, 

—  „Bundel  van  onuitgegeven  stukken,  die- 
nende tot  opheldering  der  vaderlandsche  his- 
torie en  van  den  regeeringsvorm,  en  voorna- 
meltk  der  historie  van  de  Unie  van  Utrecht 
(1710—1782,  2  dln)**,  —  „Brief  van  een  heer 
in  Holland,  geschreven  aan  een  heer  van  de 
regeering  in  Zeeland,  betreffende  de  pro  me- 
morie dienende  tot  onderzoek,  hoedüiig  het 
staatsrecht  zQ  van  Zeeland  omtrent  de  militaire 
Jurisdictie  (1788)**,  —  „Nadenking  van  eenen 
staatsman  wegens  z||n  ministerie  van  Holland 
(1800)**,  —  „Schets  der  regeerknnde  in  betrek- 
king tot  haar  oogmerken  en  middelen,  1 
Februari  1786  (1801)**,  —  „Over  armoede  en 
bedelarQ  (1805)**,  —  en  „Brieven  en  negoti- 
atiën  (8  stukken)*',  welke  laatste  8  Jaar  na 
zQn  dood  zonder  medeweten  van  zQne  weduwe 
en  kinderen  werden  gedrukt. 

Friêdriek  SpUffd.  een  verdiensteigk  beoefe- 
naar der  Oostersche  letterkunde,  geboren  te 
Kissingen  den  Uden  Juni  1820.  HQ  wtfdde 
zich  te  Erlangen,  Leipzig  en  Bonn  aan  de 
studie  der  Indische  talen,  doorsnuffelde  in 
1842—1847  de  boekerQen  te  Kopenhagen, 
Londen  en  Oxford  en  werd  in  1849  hoog- 
leeraar in  het  Oostersch  te  Erlangen.  Door 
zQne  uitgave  van  den  „Kammav&kya  (1841)**, 
en  van  de  „Anecdota  Palica  (1846)**  bevor- 
derde hQ  de  studie  der  P^liletterknnde  in 
Duitschland.  Daarenboven  leverde  hQ  eene 
„Chrestomathia  Persica  (1845)**  en  de  eerste 
„Qrammatik  der  Pftrsisprache  (1861)'*,  — 
voorts  eene  uitgave  der  „Avesta**  met  eene  i 
Duitsche  vertaling.  Ven  zQne  overige  geschrif- 
ten noemen  wQ:  „Die  Alezandersage  beiden 
Orientalen  (1851)'*,  —  „Zur  Interpretation  des 
Yendldad  (1868)**,  —  „Einleitung  in  die  tra- 
ditionellen  Schriften  der  Parsen  (1856—1860, 


2  dln)'*,  —  „Die  attpmisehMi  KelHBsehrif^ 
im  Grundtezt,  mit  üebeimotaung,  Gvammadk 
und  Glossar  (1861)*',  —  r,^B^rfLn,  das  Lssd 
zwischen  Indns  nnd  T^gria  (1868)**,  — 
Kommentar  ttber  das  Avesta  (1865—1868,  S 
dln)**,  —  „(ïrammatik  der  AlttMktrischeB 
Spfadie  (1867)**,  —  en  voonü:  „ErftniMk 
Alterthumskunde  (1871— 1878,  dl  1—8)".  Ook 
leverde  hü  eene:  „Yergleieliende  Grainntafft 
der  alteranischen  Spraohen  (19S2}^. 

Spiegelberg  (Otto),  een  I>idtBe]i  geneei- 
knndige,  geboren  den  9den  Janiutri  1890  te 
Peine  in  Hannover,  studeerde  aan  het  OoDe- 
ginm  te  Brunsw0k,  daarna   te  (Mttingen  «i 
was  hier  vele  Jaren  assistent  ^an  SiéèM  Tm 
1863  vestigde  hg  er  zich  ala  privaatdoeent  ei 
ondernam    eene    wetenschappelUke  reis  aiir 
Londen,  Edinburgh  en  Dablln.    Hif  lewerie 
onderscheidene  verloskundig^    geaebriAen  es 
en  onder  deze  een  voortreffeiyk :  „Lehibiek 
des  Qeburtshilft)  (1861)**.   In    1881    werd  H 
hoogleeraar  te  Freiburg,   in  1864  te  KSsigt- 
berg  en  in  1865  te  Breslan.  Hier  atiehtte  4 
met    Cfredé  het:   „Archiv    tür   Oyn£kologie**, 
waarvan  onder  zQue  medewerking  17  deetei 
zQn  in  het  licht  zQn  verschenen,  schreef  e» 
uitgebreid:  „Lehrbuch  der  (jtebortahilfè  (1878)** 
en  bewerkte  van  dit  laatste  een  tweeden  dr^ 
toen  hg  den  lOden  Augustos  1881  overteed. 

Spiegelaextant  en  SpiegelteleaooQP, 
zie  onder  Sextamt  en  Tdetooop. 

Spieker  (Christian  Wllhelm),  oen  m- 
dienstelQk  Protestantsoh  godgeleerde,  gobofea 
den  7den  April  1780  te  Brandenlmig  aas  de 
Havel,  studeerde  te  Halle,  werd  er  ia  1^ 
leeraar  aan  het  paedagogium,  in  1806  veld- 
prediker  en  na  den  slag  bg  Jena  privaatdooest 
te  Dessau.  Hier  vervaardigde  b0  eenige  ge- 
schriften voor  de  Jeugd,  zooals:  ^Die  glück- 
Uchen  Kinder  (1808,  4  dln)"  en  „Vster 
HeUwig  und  seinen  Kindem  (1808—1810,  i 
dln)**.  In  1808  vertrok  hQ  naar  Berign  en  in 
1809  zag  hg  zich  benoemd  tot  diaooni»  f^ 
professor  in  de  godgeleerdheid  te  Frankfort 
aan  de  Oder.  In  1818  en  1814  vergezelde  hS 
met  vaderlandsche  geestdrift  als  geeetolfke 
de  landweer  van  Kurmarken,  werd  ia  1818 
superintendent  en  eerste  predikant  te  ^^^' 
fort  aan  de  Oder  en  overleed  aldaar  dai 
lOden  Mei  1868.  HQ  schreef:  „(JescUdite 
Luthers  und  der  durch  ihm  bewirkten  Kirchen- 
verbesserung  in  Deutschland  (1818)**,  — »^* 
chen-  und  Beformationsgeschichte  der  mn 
Brandenburg  (1889,  4  dln)**,  —  „DarsteflMg»» 
aus  dem  I^ben  des  GeneralsuperintendeBtei. 
Brecdus  (1846)*',  —  „GJeschichte  der  W>r 
mation  in  Deutschland,  bis  zur  BeUgi(^ 
«eden  zu  Augsburg  (1847)**,  —  „(JeschioKe 
des  Augsburger  ReUgionsflrieden  vom  J.  1^ 
(1846)**,  —  „Lebensgeschichte  von  ^<^ 
Musculus  (1868)**,  —  voorts  de  voortreffelge 
stichtelOke  werken:  „Morgenandachten  (»«e 
druk,  1869)**,  —  „Abendandachten  (^ö*?»» 
1862)**,  —  „Andachtsbuch  fttr  gebiW^^ 
Christen  (10de  druk,  1877)*',  —  n^^Jf^ 
Abendmahl  (7de  druk,  1868)**,  —  «»»™^ 
Stunden  der  Andacht  (7de  druk,  1668)".  ^^ 
heeft  hg  vele  leerredenen  en  eene  „Oe0<;^icfir9 
der  Stadt  Frankfort  (1868)**  in  het  licw  ge- 
geven. ,  -^ 

Spiekeroog,  een  Oost-Priesch  Noorf^ 
eiland,  ligt  ten  oosten  van  Langeroog  en  «> 


^ 


ei3 

1,1 

ik 


li 

et: 


1^1 


1 ^^^Z^ lÈÏ 

o  =■  .S  :^  a      §  «  ft 


ftT3  *- 


m  j:  ^  a  ^  -^  ?  ^ 

h         H^h    *    &    5    3 

Sj^  .  fti;"  .  §^ 

p^ '» *::  g  o  ^  ^  Pm  ^ 

.»*  m  V  a      :ï  a  Si 


P  &  lid  t  S-bd  £  i_ 


SPIEKEROOG-SPIEBS. 


67a 


wetten  tsb  Waageroog,  behoort  tot  het  ar- 
roadissemenl  Aorich  nui  de  Pnilaliohe  pro- 
▼inoie  HannoTer  en  heeft  slechts  180  lawoners 
(1880),  maar  wordt  des  aomers  beioeht  door 
6-  of  700  hadgasten.  Men  begeeft  sich  met 
een  leilsehip  Tan  Neoharlingersihl  of  met  eene 
stoomboot  Tan  Geestemttnde  derwaarts. 

Syiélliagen  (Friedrioh),  een  uitstekend 
romansehrgrer,  geboren  te  Magdebnrg  den 
248ten  Febmari  1829,  sleet  sVne  Jeogd  te 
Stralsnnd  en  geroeide  lioh  Tooral  te  hnisaan 
de  Oostseekost  en  op  het  eiland  Bflgen.  HQ 
Btodeerde  te  Bonn,  Berlfln  en  Oreiféwald, 
was  eenigen  tfjd  hnisonderwtfaer  bQ  eene 
manaienl|)ke  fiunüie  en  vertrok  in  1866  naar 
Lelpzig,  om  sieh  aldaar  te  Testigen  als  pri- 
yaatdocent.  W^dra  echter  bepaalde  hy  sich 
by  eene  TrQe  beoefening  der  letteren,  schreef 
oritisehe  essays,  faUer  in  züne  „Gemisehte 
Schriften**  bQeengeyoegdfbenerensnitmnntende 
vertalingen  van  werken  van  JSmênomj  Boêooê^ 
MiehêUt  enz.  en  lererde  Toorts  eene  reeks 
▼aa  o<»spronkel||ke  geschriften,  aooals:  de 
noveUe   „Clara  Vere  (1867;  6de  drok  1872)**, 

—  de  beTallige  idylle  ,»A.nf  der  Dflne  (1868; 
6de  dmk,  1872)**,  —  en  lOn  roman  „Proble- 
matische Naturen  (1860,  4  dln;  4de  drok, 
1871)**  met  het  verTolg;  ^Doroh  Nacht  snm 
Lieht  (1861,  4  dln)**.  In  1869  yerhnisde  h« 
van  Leipiig  naar  Hannover,  waar  hQ  sich 
met  de  redactie  Tan  het  fenillleton  der  „2M- 
tong  fOr  Norddentschland**  belastte,  vestigde 
ilch  in  1862  te  BerU|n,  vanwaar  hQ  reiaen 
volbracht  naar  Zwitserland,  Italifi,  Engeland, 
Parus  ens.,  redigeerde  er  korten  tfd  het 
„Dentsche  Wochensohrift**  en  het  „Sonntags- 
blatt**  van  Dunokêr^  alsmede  van  1878  af  TFm- 
iermamu  „Monatsheften**,  hield  hier  en  daar 
voorlesingen  en  schreef  den  roman:  „Die 
Ton  Hohenstein  (1863,  4 dln;  6de drok,  1886)**. 
gevolgd  door  de  romans:  „In  Beih*  nndGltod 
(1866,  6  dln;  4de  drok,  1876)'*,  —  „AU- 
leit  voran!  (1872,  8  dia;  6de  drok,  1877)**, — 
„Hammer  nnd  Ambosi  (1868,  6dln;2dedmk, 
1884)**,  —  „Was  die  Schwalbe  sang  (1872, 

2  dln;  3de  drak,  1872)**,  —  „Stnrmflat  (1876, 

3  dln;  6de  drok,  1883)*',  ~  „Das  Skelett  im 
Hanse**,  -<  „Von  Neapel  bis  Syrakns,  Beiseskis- 
len**,  —  „Platt  Land**,  -  „Qai8isana(1880)**, 

—  „Angela  (1881,  2  dln)**,  —  „ühlenhans 
(1884,  2  dln)**,  —  en  „Was  wiU  das  werden? 
(1886)'*.  Dok  schreef  hQ  voor  het  tooneel: 
„Hans  nnd  Grete  (1876)**,  —  en  „Liebe  fttr 
liebe  (1876)**.  Zgne  romans  werden  onder 
den  titol :  „(ïesammelte  Werke'*  meer  dMi  eens 
gesamenigk  uitgegeven.  Dok  vermelden  wt) 
nog  van  hem.  „BeitrXge  sar  Theorie  nnd 
Technik  des  Romans  (1883)**. 

Spieren  zUn  organen,  die  de  deelen  des 
liehaams  in  bewegfig  brengen.  Men  onder- 
scheidt se  in  willekeurige  en  organische  spie- 
ren. De  eerste  van  dese  sQn  aan  den  wil 
onderworpen;  bQ  hebben  een  buik  en  althans 
2  uiteinden,  nameltik  éen  of  meer  koofdêm  en 
4en  of  meer  aanhêeJUiHffm,  Men  geeft  den 
nasm  van  hoofd  aan  de  verbinding  met  het 
vaste  punt  en  dien  van  aanhechting  aan  de 
verbinding  met  het  bewegeigke  punt  Het  begin 
en  het  einde  der  spieren  bestaat  uit  veiel-  of 
bindweeftel  en  wordt  mm  genoemd,  —  de 
bolk  daarentegen  uit  dwars  gesleept  spier- 
weefsel en  draagt  in  het  dagelUksch  leven 
XIII. 


den  naam  van  vUetck.  Behalve  aan  de  wille* 
keurige  spieren  vindt  men  ook  aan  het  hart 
dwars  gestreepte  spierbundels.  Organische  spie- 
rea vindt  men  aan  de  ingewanden,  die  eene 
dgene,  van  den  wil  onaf  hankeigke  beweging 
beaitten,  looals  aan  de  darmen,^  de  maag, 
den  slokdarm  en  de  blaas.  De  spieren  van  den 
mensch  sQn  afgebeeld  op  nevensgaande  plaat. 

Spiering  (Salmos.  Osmems  eperlanus  L,)  is 
de  naam  van  een  visch  uit  de  ftimilie  der  Zalm* 
aokti^m  (Salmonidi)  en  alaoo  uit  de  orde  der 
We^cmmiiffê».  HQ  is  doorgaans  IVs  tot  2Ned. 
pahn  lang,  betrekkeiyk  ranker,  maar  dikker 
van  kop  dan  de  salm  en  heeft  eene  vóór  de 
bovenkaak  uitstekende  onderkaak.  In  verge- 
Iflking  met  den  salm  is  sQne  mgvin  verder 
naar  achteren  geplaatst,  BQne  aarsvin  langer, 
züne  staartvin  dieper  gevorkt,  terwQl  «{jne 
schubben  grooter,  maar  leer  dun  ^n.  De 
tanden  op  de  tong  en  het  ploegbeen  s|fn 
dik  en  betrekkeltfk  lang.  Het  klenwvUes  telt 
3,  de  rugvin  11,  de  aarsvin  16  tot  17  stralen. 
Zj|n  lichaam  is  fraai  zilverwit  met  groene 
en  blauwe  tinten.  Men  vindt  dit  viscWe  in 
de  Noord-  en  Znidersee,  de  Oostaee  en  de 
Witte  Zee,  alsmede  in  de  Zweedsche  Meren. 
In  Maart  en  April  trekt  het  de  rivieren  op, 
om  kuit  de'  schieten.  Spieringen  worden  in  ons 
Vaderland  des  winters  bj|  menigte  gevangen, 
gekookt  of  gebakken  gegioten  en  vormen  een 
belanffrtfk  handelsartikel. 

Spiers  iSpeier  of  Spêwer^  de  hoofdstad 
van  het  Beiersche  district  PAüs  en  eene  voor- 
malige vrQe  Bgksstad,  aan  de  RUn  en  aan  den 
mond  van  de  Speierbach  gelegen  en  tevens 
aan  den  spoorweg  van  Schiflérstadt  naar 
Straatsburg,  welke  er  een  sütak  uitzendt  naar 
Heidelberg,  is  de  zetel  van  het  districtsbestuur, 
van  een  R.  Katholieken  bisschop  met  een 
domkapittel,  van  een  Evangelisch  consistorie, 
van  eenige  rechtbanken  enz.  Er  zyn  breede^ 
maar  onregelmatig  aangelegde  hoofdstraten,  en 
in  weerwil  van  de  oudheid  der  stad  vindt 
men  er  weinig  antieke  gebouwen.  Het  merk- 
waardigste van  deze  is  de  keurig  gerestau- 
reerde Dom,  verrezen  onder  Koem'aad  II  de 
SaUër  (1030)  en  voltooid  onder  Hendrik  V 
(1061),  die  er  in  1064  de  Afrakapél  btf- 
voegde.  HQ  is  in  rondboogsttl  van  zandsteen- 
blokken  opgetrokken,  heeft  eene  lengte  van 
163  en  in  de  dwarsbeuk  eene  breedte  van 
60  Ned.  el  en  prQkt  met  4  torens.  Men  heeft 
er  de  praalgaven  van  acht  Duitsche  Kei- 
zers en  van  andere  vorstelQke  personen.  In- 
wendig is  hQ  versierd  met  prachtige  fresoo*8, 
geschilderd  door  Sokitcmiól/pk  (1844—1864), 
en  in  het  voorportaal  (de  Keizershal)  zQu  de 
standbeelden  van  genoemde  acht  Keizers  ge- 
plaatst, vervaardigd  dooor  Fêrnkom  en  2>m- 
^rtdb.  De  krypt  is  door  zware,  lage  zuilen 
ondersteund,  en  men  heeft  voorts  in  den  Dom 
vele  oudheden.  Nadat  hg  in  1169  en  1289 
veel  door  de  vlammen  geleden  had,  werd 
hV  den  6den  Mei  1640  door  een  zwaren  brand 
geteisterd,  maar  binnen  18  maanden  her- 
steld. Grooter  verwoesting  evenwel  werd  er 
veroorzaakt  door  de  Franschen  den  Sisten 
Mei  1689:  toen  werden  de  westelQke  drie 
torens  en  een  groot  gedeelte  van  het  tempel- 
gebouw eene  prooi  der  vlammen,  —  zeUb  de 
graven  der  Keizers  werden  opengescheurd  en 
hun  gebeente  verstrooid.  Eerst  in  de  jaren 

43 


«74 


SPlEaS-SPUKEBS. 


1772—1784  werd  de  Dom  weder  opgebouwd, 
maar  reeds  in  1794  al  weder  door  de  Fraaachen 
▼emield  en  in  een  hooimagaathi  henchiq)en. 
Nadat  Koning  Maximüiaam  I  dat  gebouw  had 
doen  herstellen,  werd  het  den  19dea  Mei  1882 
ingewyd,  terwgi  in  1861  ook  de  westelQke 
torens  herreien.  Tot  de  antieke  gebouwen  be- 
hooren  er  nog;  het  Altp(hrtel,  reeds  in  1246 
▼ermeld  en  thans  een  stadstoren  met  een  uur- 
werk, en  de  oyerbiyibelen  van  een  oud  bad  en 
▼an  een  aloud  KeiserlOk  paleis.  Men  heeft  er 
▼oorts  nog  2  B.  Katholieke  en  2  ËTaagelische 
kerken,  een  klooster  van  Dominicaner  nonnen 
met  eene  school,  een  flliaalklooster  van  de 
lusteis  van  den  AllerheiUgsten  Verlosser,  een 
lyceum,  een  gymnasium,  een  reaalgymnaaium, 
een  stedelQk  museum,  eene  sohool  voor  ttou- 
weigke  handwerken,  eene  hoogere  burgerschool 
voor  meines,  een  priesterseminarium,  eene 
kweekschool  van  onderwQiers  en  andere  in- 
richtingen van  onderwQs,  bencTens  een  bota- 
nischen  tuin,  eene  sterrenwacht,  een  weesliuis, 
een  hospitaal,  onderscheidene  fobrieken,  wQn- 
en  tebaksbouw,  handel  en  scheepTaart  Men 
telt  er  ruim  16  000  inwoners  (1886),  van  welken 
omstreeks  de  helft  den  Protestantachen  gods- 
dienst belQdt  —  Spiers  is  het  Bomeinsche  Au- 
guita  NêmetfÊim  otNêmeioêy  éene  der  oudste  ste- 
den aan  de  Byn.  In  den  t^d  der  Galliërs  heette 
het  Noviomagui  en  sedert  de  7de  eeuw  Spwa. 
Omstreeks  het  Jaar  SO  vóór  Chr.  werd  deie 
stad  door  de  Bomeinen  ingenomen  en  ver- 
sterkt. Meermalen  werd  atf  tegen  het  einde 
der  dde  eeuw  door  de  Alemannen  verwoest, 
doch  door  de  Keizers  OonttatU^  en  JMliamu 
weder  opgebouwd,  maar  had  in  de  6de  eeuw 
veel  te  IQden  van  de  aanvallen  der  Hunnen 
en  Wandalen.  In  de  6de  eeuw  kwam  de  stad 
in  handen  der  Franken;  siQ  verviel  in  848 
aan  het  Oost-Frankische  Btfk,  en  in  1146  was 
er  een  KoningkigkeburchtgraAf  gevestigd.  Dit 
ambt  ging  toen  over  op  den  bisschop,  maar 
in  het  b^^in  der  13de  eeuw  eigende  de  stad 
het  zich  weder  toe,  en  dit  gaf  aanleiding  tot 
hevige  twisten  met  de  bisschoppen.  Nadat 
Mendrik  V  haar  eene  constitutie  gegeven  had, 
die  in  1198  bekrachtigd  werd  door  PiU%M» 
«a»  ackwchm^y  klom  Spiers  in  de  Idde  eeuw 
op  tot  den  rang  van  vrye  BDksstad  en  telde 
in  de  14de  eeuw  omstreeks  80000  inwoners. 
Vooral  was  deae  stad  vermaard  wegens  het 
BOkskamergericht,  dat  er  met  korte  tussehen- 
poozen  van  1618  tot  1689  gevestigd  was.  In 
1626  en  1629  werden  er  BOksdagen  gehouden, 
en  by  den  Vrede  van  Spiers  (1644)  deed  het 
Huis  Sahébwrg  afetand  van  sQue  rechten  op  de 
Kroon  van  Denemarken  en  Noorwegen.  In  den 
Dertig  jarigen  Oorlog  werd  de  stad  (1682—1686) 
by  afwisseling  door  de  Zweden,  de  Keiier- 
lyken  en  de  Franschen  ingenomen.  Bjj  capi- 
tulatie viel  zy  in  1688  weder  in  de  handen 
der  Franschen,  doch  deze  moesten  haar  in 
1689  ontruimen.  Vooraf  echter  werden  er 
de  vestingwerken  gesloopt  en  zy  zelve  aan 
de  vlammen  prys  gegeven,  en  na  dien  tyd 
kwam  zy  niet  weder  tot  haren  voormaligen 
bloei.  Van  1801—1814  was  zy  de  hoofdstad 
van  het  Fransche  departement  Donnersberg, 
maar  werd  in  1816  aan  Beieren  toegevoegd. 

Spiesglans,  zie  AnHmonimm. 

Spiesglansboter  (antimoniumchloride)  is 
eene   verbinding  van  antimonium  (zie  aldaar) 


met  Moor  en  heeft  tot  formvle  SbCl,.  Ito 
verkrygt  dien  door  antimoiiliiiBoiyde  of  swi- 
velantimontnm  in  zoutmur  op  te  lossoa  esde 
oplossing  uit  te  dampen,  waana  eene  Uobt- 
looae,  kristaliyiie,  op  boter  geigkende  nam 
achterbiyft.  Deze  is  zeer  btftmd  en  lost  op  ia 
alkohol,  en  eene  oplossingr  daarvan  is  ia  de 
geneeskunde  bekend  als  l^f^ior  «ÜNkDeapieB^ 
glaasboter  dient  voorts  tot  het  broineeresvu 
yaeren  voorwerpen  ens. 

Spieaa  (Christiaa  Heinrioli),  een  vrseht- 
baar  sehry  ver,  vooral  van  ridder-,  roover-  a 
spookromaas,  geboren  te  Freiberg  in  Sskaei 
in  1766,  was  eenigen  ttfd  tooaeéispeler  o 
overleed  alsopdchterophetkaateelfiesdJekaa 
ia  Bohemen  den  17den  Angiutea  1199.  Aia- 
vankeiyk  schreef  hy  tooneeiatukkeQ  en  latar 
romans.  Sommige  van  deae,  aooals:  «Mr- 
münnchen**,  —  „Die  zwölf  aohlafendea  Juf- 
ftaaen",  ^  „Der  Löwenrltter"  enz.,  gdm 
getuigenis  vaa  veel  talent 

Spijker  (Hendrik  Jan),  een  verdieaitaqjk 
godgeleerde,  geboren  te  Amaterdam  deolalai 
November  1802,  werd  wegens  ^n  nitam- 
tenden  aanleg  door  menachenTiiendeo  ii  de 
gelegenhdd   gesteld,  zich   voor  te  bereto 
voor  de  academische  lessen,  atadeerdeespn- 
moveerde  te  Leiden  in  de  theologie,  werd  ii 
1826  predikant  te  Piershil,  in  1829  te  Wtir 
dingsveen,  in  1831  te  Dordreeht  en  hi  18S7 
te  Amsterdam,  zag  zich  in  1862  benoend  M 
administrateur  voor  de  zaken  der  Harrorade 
en  andere  Eerediensten  (behalve  de  B.  Katho- 
lieke) te  *s(}ravenhage,  verwisselde  deae  be- 
trekking   in  1868,  by  het   herstel  van  ket 
departement  van  Hervormden  EeredieoatjOet 
die  van  secretaris-generaal  en  overleed  das 
8sten  Maart  1870.  Hy  leverde  eene  vertattag 
van  de  „Qeschiedenis  der  Christeiyke  gods- 
dienst en  Kerk  (1827^1880)**  van  Iftt^f 
alsmede  eene  uitgiave  van  „Het  leven  ea  be- 
dryf  van  den  heere  lCichieldeBa7ter(1886- 
1847,  6  dln)"  vaa  BraiuUj  en  schreef:  ^^ 
redenen  (1841)",  —  „Ontwwp  van  gefevideert 
algemeen    reglement    voor  het  bestnsr  der 
Hervormde  Kerk  (1848)",  —  „Tiroetal  «e- 
morien  van  toelichting  behooreade  bt  de  fluh 
tasie  en  werkeiykheid  vaa  dr.  NicolaaaBeeti 
(1862)",  —  „Tiental  nagelatene  leerfedenea 
(1871)",  —  „Conceptreglemrat  op  het  b^ 
der  Kerkeiyke  goederen  en  fondsen  der  £^ 
vormde  gemeenten  in  Nederland  ea  het  toe- 
zicht daarop  (1870)",  —  „De  ovenetttagj» 
de  Brieven  aan  de  Bomeinen,  CorintW»» 
(Maten  enz.  (1866)",  ^  en  een  aantal  s«»' 
deriyke  leerredenen  en  verhandelingea*^ 

Spijkers  of  nagèU  zyn  metalea,  do^^ 
yzeren  pinnen,  die  in  den  regel  JPj*"^ 
worden  om  losse  stukken  hout  met  ^"f*^ 
te  verbinden.  Hen  heeft  irotte  «>  '«^2 
kers;  de  eerste  worden  van  1"**  "*^L!S 
zeer  kleine  koppen,  de  laatsten  ^^^J^ 
yzer  met  platte  of  kantige  koppen  g««°^ 
Voorts  heeft  men  klinknagels  tot  ^J^ 
tigen  vaa  yzerwerk.  In  den  Jongsten  tpa  ^ 


vooral  de  van  hard  yzer  ▼«▼aardigde  «^ 
nagela  in  zwang  gnomen,  welkein«nr^ 
zonder  boorgat  in  het  hout  kan  ^^^^T^ 
zy  wegens  hunne  betrekkeiykedaob^^^ 
rolronden  vorm  niet  licht  schearen  ^^^l|^ 
staan.  Sommige  soorten  vaa  >P9k^|fXk- 
eigenaardige  namen,  zooals  zoldernageUt  "^ 


SPINNEN  EN  ] 


17.  Lan^geamdi 
(Phrn 


14.  Krompootlge 

krabbespin  (Thomisas 

vatias). 


22.  Glomeris 
4.  ScbarlakenroQde         marginata. 
aardmijt  ( Trombidium 
holosericeam). 


20.  Mijtschorpioen  (Solpaga  araneoidea). 


8.  Hooiwagen  (Phalangiam  opilio). 


15.  Steenbewonende 

zakspin  (DrasBua 

lapidicola). 


9.  Vogelspin 


«j)y<.*)i.'ik%*rvt* 


26.  Kaapsche  klan 


24.  Electxisohe  duizendpool 


21.  Gewone  millioenpoot  (Jnlaa  terrestria).  19.  Oblainm  trombidioides. 

Geïllustreerde  Encyolopaedie.    2de  druk. 


IZENDPOOTEK 


rager  (Peripatus  capensia). 


ophilaa  electricus). 


2.  a,  b.  Onvolwassen 
1.  Getande        ^vormen  van  den 
tongworm        ^«^^^J^'^-^^^^^- 
(Pentastomum        (PeSfastomum 
denticulatum).  taenioides). 


26.  Schilddragende 
duizendpoot  (Scntigera 
13.  Oxyopea  ramoans.  coleoptrata). 


16.  Gewone  kmisspin 
(Epeïra  diademata). 


Bij  de  artikelen:  Spinachtige  dieren  en  duizendpooteu. 


SPIJKERS— SPINDLER. 


()T5 


iiAgelB,  latnagels,  Itfstoagels,  heele  en  haWe 
schotsptlken,  latspykere,  spomisgelB  ens. 

Spijs  vertering  (digestio)  is  eene  wer- 
king van  het  dierlOk  lichaam,  waarby  de 
voedende  en  niet  voedende  bestanddeelen  der 
apys  yan  elkander  worden  gescheiden  en  de 
eerste  in  dien  toestand  geraken,  dat  se  nit 
het  darmkanaal  in  het  bloed  knnnen  overgaan. 
De  spQs  wordt  namelijk  in  den  mond  klein 
gemaakt  (gemalen)  en  met  speeksel  vermengd, 
daarop  ingeslikt  en  komt  dan  door  den  slok- 
darm en  den  maagmond  in  de  maag.  Het 
aetmeel  onzer  voedingsstoffen  gaat  door  de 
werkinff  van  het  speeksel  der  mondholte  en, 
wanneer  dit  niet  volledig  heeft  plaats  gehad, 
later  door  het  bnikspeeksel  in  oplosbare  sniker 
over.  De  eiwithoudende  stoflén  worden  ver- 
teerd in  de  maag  en  gaan  onder  den  invloed 
van  het  daarin  voorhanden  zanr  en  van  de 
pepsine  in  oplosbare  peptenen  over.  Van  de 
maag  komt  dé  spysbrQ  in  den  twaalfvingerl- 
gen  darm  en  aldaar  in  aanraking  met  de  gal 
en  het  alvleeschsap,  die  gedeeltelQk  het  vet 
van  de  spysbrQ  tot  eene  emnlsie  maken  en  het 
gedeelteiyk  oplossen.  De  voedende  sptfsbestand- 
deelen  zQn  door  de  werking  der  spOsverterings- 
vochten  in  oplosbare  stoffen  omgezet  en  wor- 
den nn  in  den  dunnen  darm  van  de  niet 
voedende  gescheiden,  daar  zU  door  de  opslor- 
pende of  chjlvaten  der  damen  worden  op- 
genomen. Door  de  chjlvaten  bereikt  dat  voe- 
dingsvocht  de  borstbais  en  door  deze  in  de 
linker  okselader  het  bloed.  Behalve  de  8  hoofd- 
bestanddeelen,  eiwitstof,  vet  en  zetmeel  of 
sniker,  zQn  ook  anorganUohe  stoffen  noodig 
voor  de  voeding,  vooral  water,  kenkenaoaten 
phosphorznre  zouten. 

Spil  is  in  het  algemeen  de  naam  van  eene 
as,  om  welke  iets  draait,  en  meer  in  het 
bijzonder  van  een  werktuig,  op  schepen  in 
gebruik  en  vooral  dienende  om  het  anker 
te  lichten,  om  te  verhalen  en  om  zware  lasten 
te  verplaatsen.  Men  onderscheidt  de  gangtpU 
met  eene  vertikale  rol  van  de  hrctadipU  met 
eene    horizonüde.    Zie    onder    BracuUpU  en 

Spinaohtige  dieren  (Arachnoïdea)  is  de 
naam  eener  klasse  van  Odede  ditre»  (Artl- 
culata),  welke  zich  van  de  andere  8  klassen 
(Schaaldieren,  Duizendpooten  en  Insecten) 
onderscheidt  door  het  gemis  van  sprieten.  De 
kop  dezer  dieren  is  met  het  borststuk  tot  een 
kopborststuk  vereenigd,  voorzien  van  enkel- 
voudige oogen,  die  in  aantid  en  plaatsing 
bg  de  verschillende  soorten  verschillen.  Het 
getal  pooten  is  bQ  volwassen  dieren  acht,  en 
de  vorm  der  klauwtjes  aan  de  laatste  geleding 
der  tars  zeer  merkwaardig.  Het  achterlQf  is 
doorgaans  grooter  dan  het  kopborststuk,  ge- 
woonlijk met  eene  weeke,  lederachtige  huid 
bekleed  en  btj  enkele  fiuniliön  van  spinwerk- 
taigen  voorzien.  De  monddeelen  dezer  dieren 
itjn  verschillend  gevormd;  bQ  de  meer  ontwik- 
kelde soorten  vindt  men  eerst  2  kaaksprieten, 
elk  met  een  scherpen  giftand  gewapend,  en 
een  paar  kaken,  ieder  met  een  taster  voorzien. 
By  minder  ontwikkelde  geslachten  ziet  men 
deze  monddeelen  vervangen  door  een  somttfds 
geleden,  in-  en  uitschuifbaren  zuiger,  waarin 
2  steekborstels  verborgen«|)n,  dieaende  om  het 
deel,  waaraan  deze  dieren  willen  zuigen,  te 
verwonden.  Ook  de  ademhaling  is  bQ  de 
XIII. 


spinachtige  dieren  zeer  verschillend.  De  lucht 
stroomt  door  alle  in  Inchtgaten  binnen,  maar 
wordt  by  sommige  opjg^omen  in  longen,  be- 
staande uit  zeer  dunne,  op  elkander  liggende 
blaacUes,  en  wordt  bg  andere  door  luchtbuizen 
door  het  geheele  lichaam  geleid.  Alleen  bQ  de 
meest  ontwikkelde  vormen  heeft  men  een 
hart.  De  geslachten  zQn  nagenoeg  bQ  aUe 
soorten  gescheiden.  De  vronweigke  dieren 
leggen  eieren.  Alle  spinachtige  dieren  verwis- 
selen gedurende  hun  leven  eenige  malen  van 
huid.  De  meeste  soorten  leven  op  het  land, 
doch  enkele  in  het  water,  en  bQna  alle  voeden 
zich  met  de  aappen  van  andere  dieren.  Tot  de 
spinaohtige  dieren  rekent  men  de  eigenigke 
spinneo,  de  schorpioenen,  de  teken,  de  hooi- 
wagens, de  bastaardschorpioenen  en  demQten. 
Onderscheidene  soorten  van  spinachtige  dieren 
zQn  afgebeeld  op  nevengaande  plaat.  Zie  voorts 
onder  SpimiieH. 

Spinazie  (Spinacia  X.)  is  de  naam  van 
een  plantengeslacht  uit  de  fiamilie  der  Cheno- 
podiaeeèn.  Algemeen  bekend  is  de  gewme  tpi- 
natie  (8.  oleracea  X.),  eene  smakeigke  groente, 
die  80—90  Ned.  duim  hoog  wordt,  met  af- 
wisselende, langgesteelde,  pgivormige  of  lang- 
werpig-eironde  bladeren  (zie  bggaande  figuur 
die  in  a  een  tak  voorstelt  op  Voeder  natuur- 
lijke grootte  en  in  h  eene  vrucht  op  5-vondlge 


Spinazie. 

grootte).  Deze  plant  behoort  in. het  Oosten 
(Klein-Azië)  te  huis,  is,  naar  men  meent,  door 
de  Mooren  overgebracht  naar  Spanje  en  wordt 
in  een  aantal  verscheidenheden  —  vooral  als 
soMMT-  en  als tPM^fpMiadtf— gekweekt  —Al- 
iijddmnnde  sj^magiê  is  Bnmex  Patientia,  —  en 
memo-ZêiUmdêehé  tpimadê  Tetragonia  ezpaasa, 
doch  deze  beide  gewassen  behooren  niet],tot 
het  geslacht  Sjpinaeia, 

Spindler  (Karl),  een  verdienstelijk  roman- 
schrijver, geboren  te  Breslau  den  16den  Oe- 


676 


SP1NDLEE-8P1NNEN. 


tober  1796,  ODtving  iQne  opleiding  te  Stnata- 
borg,  maar  liet  de  rechtsgeleerde  stadiën  varen, 
nadat  hy  sich  door  de  vlucht  aan  den  Fran- 
Bchen  krQgBdienflt  onttrokken  had.  Eerst  werd 
btf  tooneelspeler,  maar  maakte  lich  weldra 
syn  nitstekend  verhalerstalent  ten  natte,  om 
sSb  Bchry  ver  op  te  treden.  Achter  volgens  woonde 
hy  te  Hanao,  Stattgart,  Mflnchen  en  Baden- 
Baden  en  overleed  te  Bad-Freiersbaoh  den 
12den  Jali  1866.  Van  lyne  tahryke  werken, 
onder  welke  sich  ook  leer  goede  hnmoristi- 
Bche  romans  bevinden,  in  1864—1866  in  96 
en  in  1876—1877  in  14  deelen  uitgegeven, 
zyn  de  volgende  de  beste ;  „Der  Bastard  (1826, 
3  dln)",  —  „Der  Jade  (1867,  4  dln)",  — 
„Der  Jesuit  (1829,  8  dln)",  —  en  „Der  Invalide 
(1881,  6  dln)*\  Dese  romans,  in  onderschei- 
dene talen  vertaald,  onderscheiden  sich  door 
cïonceptie,  karakterteekening  en  situatiebe- 
schryving  en  geven  getuigenis  van  den  hoogen 
rang  van  S/mdUr  als  romanschryver.  Ook 
verscheen  in  1828  onder  xyne  redactie  de 
„Damesieitung"  en  van  1830  tot  1849  het 
laarboekje:  „Vergissmeinnicht**. 

Spinél  is  de  naam  van  eene  delMof.  Men 
vindt  het  gewooniyk  in  kleine,  regelmatige  luis- 
tallen,  veelal  in  octaëdersofvaakintweelingt- 
kristailen  en  seer  dikwyis  in  kristalgmis  en 
korrels.  Spinél  is  meestal  rood,  maar  ook 
wel  bruin,  groen  of  zwart.  Het  rood  gaat 
by  verhitting  over  in  groen  en  wordt  dan 
kleurloos,  maar  na  het  afkoelen  wederom 
rood.  De  lichtgekleurde  spinélsoorten  lyn 
doorsichtig,  de  donkere  doorschynend  tot  on- 
(loordchtig,  en  alle  glasglanzend.  De  hard- 
heid ia  8,6,  het  soorteiyk  gewicht  8,6—4,1. 
Rood,  doonichtig  (edel)  spinel  is  een  magne- 
siumaluminaat  (MgAlj04),  waarschyniyk  ge- 
kleurd door  een  weinig  chromium.  Zyne 
blauwe  verscheidenheid  bevat  tot  2,6%  yier, 
het  grasgroen  chlorospinél  6—10%  yzer  met 
eenig  koperozjde  als  kleurend  bestanddeel, 
terwyi  zwart  spinél  samengesteld  is  volgens 
de  formule  Mg(Fe)Alt(Fei)04.  Edel  spinél 
vindt  men  in  de  secundaire  lagen  in  Ceylon, 
Oostindië  en  Australië;  blauw  spinél  te 
Aker  in  Sodermanland ,  chlorospinél  in  chlo- 
rietlei te  Slatoust ;  pleonast  in  siücaatgeeteen- 
ten  en  kalksoorten  in  Zuid-Tyrol,  by  den 
Vesuvius,  op  Ceylon  enz.  Ponceauroode 
variëteiten  van  spinél  hebben  omstreeks  de 
halve  waarde  van  diamanten  van  dergeiyke 
grootte.  Donkerrood  spinélkomtookalsrobyn- 
Bpinél,  licht  rosenrood  als  Balasrobyn,  paars 
als  almandynspinél  en  geelachtig  rood  als 
rnbicél  in  den  handel.  Laatstgenoemde  8 
poorten  hebben  echter  op  verre  na  de  waarde 
niet  van  edel  spinéL  Bloedrood  spinél  wordt 
nok  wel  goutte  de  sang  geheeten,  en  pleo- 
nasten  worden  in  den  rouw  gedragen. 

SpiBnen  (Het)  dient  om  door  het  ineen- 
draaien  van  een  aantal  korte  vezels  een  draad 
van  willekeorige  lengte  te  maken.  Men  beaigt 
tot  grondstof  gewooniyk  vezels  van  vlas, 
hennep,  katoen  of  wol.  Het  spinnen  van  vlaa 
iteschiedde  oorspronkeiyk  uit  de  hand,  nadat 
het  vlas  op  een  spinrokken  was  bevestigd. 
Later  bezigde  men  het  spinnewiel,  dat  ook 
nu  nog  op  het  platte  land  van  (Gelderland  en 
Overysel  door  zyn  gezellig  snorren  de  winter- 
•avonden  verlevendigt  Het  groote  rad  van  het 
spinnewiel  wordt  met  den  voet  in  beweging 


gebraeht  en  dit  doet  door  middel  van  ees  i 
zonder  eind  den  klos  snel  omdraaien,  i 
de  handige  spinster  den  geiyiuBatiigoii 
draad  laai  heoigiyden.  Zoowel  voor  de  T 
als  voor  de  vlassiAnnery  heelt  men  f 
kunstige  machines  .«itgedacht,  waarmede  mea 
veel  spoediger  en  goedkoopet  langs  werictaife- 
lyken  weg  dien  handenarbeid  vervmngea  kas. 
Om  het  gehekeld  vlas  tot  garen  te  apinBea, 
worden    door  de  machines  de  Tolgende  be- 
werldngen  volbracht:  het  maken  van  eeiiTii 
of  band  van  onderling  evenwydige,  recht  nÜ- 
gestrekte  vesels,  als  grondslag  vaa  dea  toe- 
komstlgen    draad,  —  het  verdubbelea  ea  ait- 
rekken  van  znlke  banden,  om  ze  tevorHiam 
en  de  vezels  geiykmatig  te  verdeelen,  —  het 
voorspinnen,    waarby    de    uitgestrekte  baad 
nog    dunner    uitgetrokken  en  tevena  fiaaw 
ineengedraaid  wordt,  —  en  het  ÜJoapiaaeB 
of  ineendraaien  van  het  voorspinnel  tot  garen. 
Dit  laatste  geschiedt  op  verschillende  wgwa. 
het  voorspinsel  wordt  tnssehen  twee  baUcea 
(pers)  naar  de  spillen  geleid,  die  sich  wml  de 
pers    verwyderen,    en    daarna  sluit  aleh  de 
pers,    waarby    dus  de  draden  worden  ai^ge- 
rekt  (Jenny  machine).  By  de  oylindennaehiae 
zyn    de  balken  door  rollen  vervangen,  die 
het  garen  dan  alleen  laten  doorgaan,  waaneer 
sy  lich  bewegen,  maar  het  by  stUatand  vaet- 
houden.  Nog  beter  werken  de  rekiollen,  na- 
meiyk    onderscheidene  paren   cylinden  net 
toenemende  omwentelingssnelbeid,  aoodat  het 
garen    langzamerhand   sterker    wordt  aüge- 
rekt  (mnlemachine).  Al  deze  machines  spls- 
nen  en  staan  stil  by  afwisseling.  De  water- 
machine    (drosselstuhl)    daarentegen    weriit 
onafj^broken;  hare  spillen  zyn  vooraien  van 
qioelen,  en  de  draad,  die  den  spoel  tot  zieh 
moet  trekken,  wordt  hierby  aan  eene  aaamer- 
keiyke  uittrekking  onderworpen.  Men  split 
op  de  watermachine  slechts  vaste  draden  nit 
limge    veaels.    Eindeiyk    vermelden  wy  den 
self-actor,    die  by  zyn  regelmatigen  gang  aUe 
bewerkingen    zonder    bystand  van  mensehea 
volbrengt.  Wie  omtrent  dit  belangryk  onder- 
werp   meer    verlangt  te  weten,  dan  wy  met 
het  oog  op  het  bestek  van  dit  werk  aragen 
mededeelen,   raadplege  de  „Technologie  der 
GlespinstftMem  (1876—1876, 8  dln)"  van  GtnOe. 
Het  handspinnewiel  was  reeds  by  de  oadate 
volken,  by  de  oude  Chineezen  en  1^  de  oode 
Egyptenaren  in  gebruik,  en  bestond  nit  een 
rad    hetwelk    met  de  rechter  hand  gedraaid 
werd,    terwyi  men  met  de  linker  de  vesds 
tot    draden  vereenigde.  In  1680  werd  door 
den  steenhouwer  en  beel/lsnyder  Jokamm  Jwr- 
gtm  het  reeds  beschreven  spinnewi^  uitge- 
vonden. In   1738  kwam  Jokm  Wyati  tot  de 
uitvinding  van  een  werktuig  met  achter  eikair 
gelegen  en  met  ongeiyke  snelheid  omwente- 
lende    roUenparen.    In    1742  was  zulk  eeae 
machine  met  260  spillen  te  Birmingham  in 
werking;    zy  werd  door  10  meisjes  bediend 
en  door  2  ezels  gedreven,  maar  voldeed  niet 
aan  de  verwachting.  In  1707  echter  vervaar- 
digde Jtmm  Margrwüe  eeae  andere  machine, 
waaraan    hy    ter  eere  van  zyne  dochter  den 
naam  gaf  van  tpimmmg  Jemmf,  welke  zy  ook 
nu    nog    voert,  en  verbeterde  haar  zoodanig, 
dat  weldra  éen  mei^ie  voldoende  was  om  80 
tot    120    spillen  te  bedienen.  De  werklieden 
echter,    daarover  vertoornd,  vemMden  zyne 


SPINNEN— SPINOZA. 


677 


toestoUaiiy  en  de  genitle  aitvinder,  naar  Not- 
tln^ham  geTloebt  en  ook  déar  yervolgd,  ein- 
d^^e  er  s0n  leven  In  een  werkhuis.  Omstreekfl 
dien     tyd  legde  ook  Siekatd  ArkwriglU  lioh 
toe  op  de  verbetering  der  spinmachines.  Door 
ji.therMom    ondersteund,    vestigde    hQ   lieh  te 
Nottingham  en  voltooide  alduir  B||n  spinraam 
(npinnlng    frame).    Zyne  machine  was  eene 
▼ereenlg^ng  van  de  cyllnders  van  W^att  met 
de  Tlengelspil  van  het  gewone  voetspinnewiel 
en     werd  door  water  In  beweging  gebracht ; 
het  daarmede  gesponnen  katoenen  garen  ver- 
kreeg  dientengevolge  den   naam  van  water 
twist.   In  1775  vervaardigde  voorts  Oromptony 
een    wever  te  Bolton,  den  mnle- Jenny,  eene 
vereeniging  der  rekeylinders  van  WytOt  met 
de   spllmolens  der  Jennymaohine.   Dit  werk- 
tuig werd  aanvankelOk  met  de  hand  in  bewe- 
ging   gebracht,    maar  in  1792  vond  JFÜliam 
KèUp  te  Glasgow  een  werktuig  uit,  dat  een 
kind    In    staat  stelde,  2  dergelOke  machines, 
te  lamen  met  600  tot  800  klossen,  in  bewe- 
ging te  houden.  In  de  machinale  vlasspinnery 
heeft   inzonderheid    OWa/td  in  FrankrQk  tus- 
Bchen   de  Jaren  1810  en  1818  groote  verbete- 
ringen aangebracht,  doch  dese  droegen  eerst 
overvloedige   vruchten,  toen  sf|   in  1870  op 
Engelschen  bodem  werden  overgeplant 

Si>innen    (De)  vormen  eene  orde  uit  de 
klasse   der  Spinaekti^  dieren    (zie    aldaar). 
Zg  hebben  kaaksprieten  met  een  doorboor- 
den klauw,  waarin  zich  de  uitloosingsbuls 
.    van  een  gif  blaasje  bevindt  De  voortplantiogs- 
werktuigen  zQu  by   de  mannetjes  in  de  tas- 
ters aan  den  kop  geplaatst;  het  achteriy  f  heeft 
geene  ringen.  Is  met  eene  meestal  zachte 
huid  bedekt  en  hangt  door  een  klein  steelse 
samen  met  het  kopborststuk.  Nooit  hebben  zt), 
meer  dan  4  luchtgaten,  gewooniyk  slechts  2 
en  de  ademhaling  geschiedt  door  longen,  bV 
enkele  door  Inchtbuizen.  Het  gif  van  slechts 
weinige  soorten  schQnt  voor  den  mensch  na- 
deelig  te  wezen,  hoewel  men  beweert,  dat 
de  beet  van  de  CuraQaosche  oranjespin  doode- 
igk  is.  De  meeste  spinnen  hebben  spinklieren, 
die  een  vocht  afwheiden,  dat  in  de  lucht  aan- 
stonds verhardt,  zoodat  daarvan  spindraden 
gevormd  kunnen  worden.  Daartoe  wordt  het 
vocht    door    verbazend  Qjne  buikjes  geleid, 
welke  op  de  spintepeltles  zQn  geplaatst  Dit 
spinsel  dient  tot  het  bedekken  der  eieren  en 
hg   vele  soorten  tot  het   vervaardigen  van 
webben  en  trechters.  Vaak  wordt  het  In  zoo 
groote  hoeveelheid  afgescheiden,  dat  het,  In 
de  lacht  zwevende,  onderden  naam  van  hertet- 
draden  zich  aan  alle  voorwerpen  vasthecht 
Van  de  merkwaardigste  soorten  van  spinnen 
(lie  de  plaat,  gevoegd  by  het  artikel  SpinaehHffe 
dieren)  noemen  wQ:  ée^ootevoffd-ot  batckepin 
(Mygale  avicularia),  zie  onder  Mygdle»  —De 
hrmiepiti  (Epeira  diadema),  die   by   ons  de 
lanen  van  tuinen  en  bosschen  met  hare  stevige 
draden  verspert.  Haar  web  Is  radvormig,  en 
zg  plaatst  zich   dikwyis  in  het  middenpunt 
daarvan.  Zy  kan  lang  vasten,  maar  heeft  in 
de  heldere,  stille  Augustusdagen  gewooniyk 
een  overvloed  van  voedsel,  dure  eieren,  ten 
getale  van  meer  dan  800,  plaatst  zy  in  een 
cocon  van  geel  spinsel,  en  de  Jongen  komen 
tal  Mei  te  voorschyn.  —  De  gewone  hmetjpim 
(Tegenaria   domestica),  die  een  horizontaal 
web  spant  In  de  hoeken  der  kamers,  welk 


web  van  onderen  eindigt  In  een  cyündervor- 
migen  trechter,  waarin  zy  zich  verschuilt  — 
De  waterspin  (Argyroneta  aquatica),  die  In 
stilstaande  wateren  leeft,  goed  zwemt  en 
onder  water  eene  klok  van  waterdicht,  wit 
weelbel  vervaardigt,  welke  zy  met  lucht  vult 
om  daarin  baar  cocon  met  eieren  te  bewaren.  — 
De  heidespin  (Dolomedes  mirablUis),  die  In 
Augustus  van  spinsel  een  koepelvormig  ge- 
welf vervaardigt  van  de  grootte  eener  vuist, 
waarin  zy  haar  eierzak  aan  draden  ophangt.  — 
De  xakspin  (Lycosa  saccata),  die  haar  cocon 
met  eieren  onder  den  balk  draagt  en  ze  niet 
laat  rooven  zonder  dapperen  weerstand  te 
bieden.  —  De  taraniula  (Lycosa  tarantula) 
van  8pa^J«  en  Italië,  van  welke  men  ten  on- 
rechte verhaalt,  dat  haar  beet  den  mensch 
in  danswoede  ontPteekt,  —  de  hrahspin  (Tho- 
misus),  die  evenals  de  krabben  altyd  scheef 
loopt,  —  en  de  springspin  (Salticus),  die  hare 
prooi  behoedzaam  nadert  om  ze  eindeiyk  met 
een  sprong  te  bemachtigen. 

Spinners,  zie  Vlinders. 

Spinnewebben  worden  door  de  spinnen 
vervaardigd  om  daarmede  hare  eieren  te 
bedekken  of  door  sommige  om  er  hare  prooi 
in  te  vangen.  Zie  voorts  onder  Spinnen. 

Spinnewebvlies,  zie  Mertenen. 

Spinola  (Ambrosio),  marchese  de  lat  Sal- 
hazetf  een  uitstekend  Spaansch  generaal,  ge- 
boren in  1571  te  Qenua,  onderscheidde  zich 
sedert  1599  by  herhaling  in  dienst  van  Koning 
PkUipt  IIlYtkn  Spanje  en  ondersteunde  meteen 
korps  van  9  000  man  oude  Italiaansche  en  Spaan- 
sche  troepen,  naar  de  wyze  der  middeneeuw- 
sche  condottiéri,  den  aartshertog  Albert  van 
Oostenrijk  by  de  belegering  van  Ostende  (1602— 
1604).  Daarop  zag  hy  zich  benoemd  tot  lui- 
tenant'generaal  en  bevelhebber  van  alle  Spaan- 
sche  troepen  in  de  Nederlanden,  zoodat  hy 
zich  sedert  1605  in  Vlaanderen  tegenover  Prins 
Mamrits  bevond,  doch  zonder  eenig  voordeel  te 
behalen.  In  1620  werd  hy  door  Spanje  ter  on- 
dersteuning van  Keizer  Ferdinand  II  tegen  de 
Protestantsche  Ryksvorsten  in  het  veld  gezon- 
den, drong  in  Augustus  aan  het  hoofd  van 
28000  man  door  in  de  P&lz  en  veroverde  er 
onderscheidene  steden,  maar  moest  in  1621, 
tegen  het  einde  van  het  Twaalfjarig  Bestan «i 
zich  weder  naar  de  Nederlanden  begeven,  om 
er  Mamrits  het  hoofd  te  bieden.  Verzwakt  door 
het  verlies  der  meerendeels  zieke  ItaliaansehH 
troepen,  kon  hy  den  oorlog,  in  weerwil  van 
de  verovering  van  Gnlik,  slechts  flauw  door- 
zetten en  eerst  in  den  zomer  van  1624  een 
aanvang  maken  met  de  belegering  van  Breda, 
welke  vesting  hy  den  2den  Juli  1625  innam. 
Intnsschen  had  zyne  gezondheid  door  de  on- 
gemakken van  den  veldtocht  zooveel  geleden, 
dat  hy  het  opperbevel  moest  nederleggen.  In 
1629  evenwel  trad  hy  nogmaals  op  als  veld- 
heer en  wél  in  Italië,  waar  hy  in  den  stryd 
om  de  nalatenschap  van  den  Markgraaf  van 
Mantua  de  Franschen  uit  Montferrat  verdreef 
en  hen  in  Casale  omsingelde.  Deze  talent- 
volle krygsman  ondervond  talryke  bezwaren 
van  de  ^de  van  het  Spaansche  Hof  en  over- 
leed te  Castelnuovo  dl  Scrinla  den  256ten  Sep- 
tember 1680. 

Spinoza  (Bamch  of  Benedlctns),  elgeniyk 
d'Etpinota,  een  beroemd  wysgeer,  geboren 
den  24sten  November  1682  te  Amsterdam,  wafi 


678 


8PIN0ZA. 


de  talg  van  een  Portogeeaeh-lBraSUetlioli  ge- 
flUoht  en  werd  opgeleid  tot  rabbtln.  Wegens 
sgne  vTyiinnige  gevoelens  op  godsdienstig  ge- 
bied nit  de  gemeente  getNuinen,  verliet  hy 
Amsterdam  en  vestigde  sicbnseenigomswer- 
ven  te  's  Gnvenbage,  waar  by  in  ^n  onder- 
bond voorsag  door  bet  geven  van  onderwas 
en  door  bet  slQpen  van  optiscbe  glasen.I>aar 
by  bovenal  sOne  onafbankeiykbeid  op  prys 
stelde,  wees  by  loowel  een  boogleeraarsambt 
te  Heidelberg  als  eene  bem  door  syn  vriend 
Sitium  de  Vriêt  toegedacbte  erfenis  van  de 
band  en  overleed  in  armoede,  ongebnwd  en 
Bonder  dat  syne  tydgenooten  in  bem  den 
later  aoo  gevierden  wysgeer  lagen,  den  Sisten 
Febmarl  1677  aan  longtering.  Men  is  met 
de  geleideiyke  ontwikkeling  zyner  denkbeel- 
den weinig  bekend.  Vooneker  bad  aoowel 
bet  bestndeeren  van  den  TtUmnd  als  bet  leien 
der  gescbriften  van  Dêêeartu  daarop  groeten 
invloed.  Zyn  eerste  werk  was  eene  sobets 
der  beginselen  van  DêtoarUê  volgens  eene 
geometriscbe  metbode.  Daarop  volgde  syn 
„Tractatns  tbeologioopoliticns  (1670)'*  londer 
naam.  Zyn  hoofdwerk:  „Ethica",  in  vroe- 
geren  tyd  in  boofdtrekken  in  het  Neder- 
landacb  opgesteld  als  eene  verhandeling:  «Van 
Ood  en  den  mensch"  en  later  door  dr.  oo» 
VUfUm  teruggevonden,  werd  eerst  na  syn 
dood  door  syn  vriend,  den  geneesheer  Lodê- 
wigk  MayêTy  in  het  licht  gegeven.  Twee  onvol- 
tooide geschriften  uit  syne  nalatenschap,  bet 
„Traotatns'"  en  „De  intellectns  emendatione" 
veerden  er  aan  toegevoegd.  Zyne  wereldbe- 
roemde „Ethica"  staat  met  betrekking  tot  den 
vorm  tegenover  de  werken  van  Dmmt^,  daar 
dese  eene  analytische  en  SpiMta  eene  syntbe- 
thische  methode  volgt.  Hy  betreedt  bierby 
den  wiskundigen  weg  en  soekt  daarlangs 
syne  stellingen  tot  onomstooteiyke  waarheden 
te  verheflfen.  Spinota  knoopt  wel  is  waar  syne 
wysbegeerte  aan  die  van  Dstoartst  vast,  maar 
alleen  om  dese  in  vorm  en  inbond  te  vernie- 
tigen. Zy  is  bet  hierin  met  bare  voorgangster 
eens,  dat  de  geest,  wiens  weaen  in  bet  den- 
ken, en  de  stof,  wier  wesen  in  de  uitgebreid- 
heid bestaat,  qualitatief  onderscheiden  syn, 
daar  de  eerste  sonder  uitgebreidheid  en  de 
tweede  sonder  denken  kan  gedacht  worden. 
Spinoxa  echter  ontkent,  dat  dit  onderscheid 
eene  tegenstelling  van  selfstandigbeden  (dua- 
lismus)  is,  maar  beschouwt  beide  als  ver- 
schillende attributen  van  dezelfde  selfiitandig- 
beld  (monismus).  Daar  nameiyk  uit  het  denk- 
beeld van  zelAtandigheid,  dat  wil  zeggen  van 
een  veezen,  hetwelk  de  oorzaak  van  zich  zelf 
is  (causa  sul),  volgt,  dat  er  slechts  eene  enkele 
kan  zyn,  zoo  kunnen  geest  en  stof  (de  twee 
zelfttandigheden  van  Dêsoartes)  zelve  geene 
zelfbtandigheden  wezen,  zoodat  zy  attributen 
der  ware  en  eenige  zelfstaodlgbeid  moeten 
i^n.  Deze  laatste,  die  als  zoodanig  moet  be- 
staan en  uit  haren  aard  oneindig  is,  noemt 
by  Qod  (Deus),  —  datgene  wat  het  verstand 
(intellectns)  als  haar  wezen  (essentia)  erkent, 
noemt  hy  „attribuut",  terwyi  de  zelüBtandigbeid 
zelve  uit  oneindig  vele  attributen  bestaat,  van 
welke  ieder  eene  richting  van  haar  oneindig 
wezen  aanduidt  Twee  van  deze  attributen 
zyn :  denken  en  uitgebreidheid  (door  Deêcartee 
het  wezen  van  den  geest  en  van  de  stof  ge- 
noemd   en  als  tegenstellingen   aangemerkt). 


Met  betrekking  tot  bet  eerste  Tertoo&t  skb 
de  zelfttandigbeid  aan  ons  verstand  als  hei 
oneindig  denkende  (de  wereld  des  geeitM) 
en  met  betrekking  tot  de  tweede  mis  bet  on- 
eindig  uitgebeelde  (als  de  onnietel0ke  atoffp- 
lyke  wereld).  Beide  syn,  daar  balten    God 
geene  zeUbtandigbeid  bestaat,  als  melfstamiig- 
beid  identiscb.  Het  oneindige  (dos  onbepaalde) 
denken  splitst  ziob  naar  syn  inhoud  ia  tal- 
loose  denkbeelden  (ideeën).  De  oneindige  (das 
onbegrmisde)  mimte  is  door  begrenzing  in  de 
mimte  verdeeld  in  tallooie  stofmaaaa*»    (li- 
chamen), die  van  elkander  onderscheiden,  ■«ar 
in  reéksgewyse  aanraking  zyn.   Spimata  he- 
schouwt  se  als  wysen  (modi),  als  affeetiiBn  der 
■eUbtandigbeid,  —  de  ideeCn  voor  soover  de 
■eUbtandigheid  onder  bet  attribmit   vaa  het 
denken,    de  lichamen  voorsoover  s||   onder 
bet  attribuut  der  uitgebreidheid  worden  voor- 
gesteld. Daar  belde  attributen  met  betrekkinf 
tot  de  selfMandigbeid  identiseh  s0n,  maar  het 
oneindig  denken  de  som  bevat  van  alle  aten- 
deriyke  denkbepalingen,  de  oneindige  stof  de 
som    van    alle  begraisde  stoldeelen   (Ikha- 
men),  zoo  moeten  zy   ook  beide   in   Inmne 
volgreeks  onderling  (met  betrekking  tot  de 
Bobstantie)  identiseh  zyn,  loodat  er  tnasehes 
de    (ideale)    wetten  in  het  ryk   der   licha- 
men geen  stryd  kan  wezen.  Daarop  boairt 
Spimota  niet  alleen  de  stelling,  dat  nit  het 
oneindig  weaen  van  God  (als  natura  natncsss) 
bet  on^dige  op  eindeloos  verschillende  w0aQa 
(als  natura  natnrata),  voortvloeit,  maar  ook 
deze,  dat  de  opvolging  en  de  verbinding  der 
ideeën    (de    ideale  wereldorde)  en   die   der 
reeksen  (de  reëele  wereldorde)  éene  en  de- 
zelfde moet  wezen,  hetwelk  by  uitdrakt  ia 
de  woorden :  „orde  et  connezlo  ideamm  idem 
est  ac  ordo  et  oonnexio  rerum".  Een  gevolg 
van  de  eerste  stelling  is,  dat  het  geheel  d^ 
daden  van  God  (het  gebied  der  versohynselenX 
zoowel  wat  haren  aard  als  wat  baar  onder- 
ling verband  betreft,  als  onveranderlfik,  als 
van  eeuwigdeld  vaststaande  moet  worden  be- 
schouwd, als  gegrond  in  de  eeuwige,  onveraa- 
deriyke  natnnr  van  God.  Een  gevolg  van  de 
tweede  is,  dat  de  zedeiyke  wetten  ia  het 
ryk  des  geestes  niet  verschillen  van  de  weik- 
tuigeiyke  wetten  in  het  ryk  der  stof,  dat 
alaoo  de  wet  der  oorzakeiykheid,  die  dever- 
schynselen  der  natuur  beheerscht,  desgeiyks 
de  verschynselen  op  het  gebied  des  geestes 
bepaalt  Bestaat  in  de  stoffeiyke  wereld  geene 
werking  zonder  oorzaak,  zoo  is  op  bet  ge- 
bied des  geestes  geen  besluit  van  den  wil 
mogeiyk  zonder  daartoe  leidend  motief  wee- 
halve  er  geene  werking  zonder  oorzaak  en  dns 
geene  indeterministische  vryheid  van  wil  be- 
staat   De    geesteiyke    en  lichameiyke  ver- 
schynselen, iia  openbaringen  der  al-éene  zelf- 
standigheid,   syn  evenmin  het  werk  eener 
voorzienigheid,    daar    de  zelfstandigheid  als 
zoodanig    verstand    noch    wil  bezit,  zoodat 
er  van  een  wereldplan  of  van  eene  keus 
tusschen    verschillende  wereldplannea  geen 
sprake    kan  zyn,  als  van  een  blind  nood- 
lot, daar  de  zelfetandigheid  oorzaak  is  van 
zich    zelve    en    niet  afhankeiyk  van  eene 
buiten  haar  aanwedge  macht  De  aard  en 
volgorde    der    verschynselen  zyn  niet  door 
doelbeoogende,  maar  enkel  door  werkende 
oorzaken  bepaald;  zy  zyn  noch  goed  noch 


8PIN0ZA— SPIRAEA. 


679 


kipraad,   maar  alleen  noodzakeiyk.  Als  loo- 
daalcr   iB  de  wereld  noch  de  bwte,  noch  de 
Bleehtate  onder  de  mogelt|ke  werelden^  maar 
d.e  eenig  mogeiyke.  Door  het  kennen  Tan  dese 
onTeranderl0ke  wereldorde  ondenwheldt  aich 
de    w0ae  Tan  den   dwaas.  Terwtfl  laatstge- 
noemde Tan  den  loop  der  dingen  de  Torrnl- 
ling  zQner  wensohen  Terwacht  of  het  tegen- 
deel   vreest,  gcToelt  eerstgemelde,  dat  die 
loop  der  dingen  onafhankelijk  Tan  deie  wen- 
schen    onTcranderltfk  Taststaat  en  dos  geene 
hoop   of  Trees  mag  Terwekken.  De  wfigee- 
rige  kennis  bestaat  daarin,  dat  men  de  dingen 
op   dergeigke  wflae  beschoiTwt  als  God  aeli; 
nameiak     iedere    byaonderheid    (denkbeeld, 
lichaam,  gebeurtenis)  in  Torband  met  en  als 
deel  van  het  oneindig  geheel.  De  wtfsgeerige 
gemoedsgesteldheid  is  eensdeels  gelegen  in  be- 
rusting in  het  onTcrmydeiyke  en  andersdeels 
in  de  liefde  tot  God,  welke  nit  het  besef  Tan 
de  oorspronkeiyke  goddeiykheid  Tan  den  loop 
der  dingen  Toortrloeit  Daar  loowel  de  öene 
ala  de  andere  een  weten,  namelQk  de  kennis 
▼an  het  metaphysisoh  weien  der  wereld  (als 
ontwikkeling  Tan  God)  onderstelt,  aoo  Tormt 
(de  pantheïstische  of  liCTer  akosmistische)  me- 
taphysica  den  grondslag  der  aedekonde  Tan 
Spinoza.  Zoowel  wegens  dit  echt  wQsgeerig 
resultaat  lUs  wegens  den  mimen  blik  Tan 
Sfiiuua  op  het  heelal  als  organisch  geheel 
heeft  zyne  wQsbegeerte,  die  aanTankeiyk  in 
Nederland    slechts    een    kleinen  kring  Tan 
aanhangers  beiat,  eene  eeuw  later  bewon- 
deraars   gCTonden     in     beroemde     mannen, 
Booals    Leuwg^    Jaoobi^    Herder    en     Göthê^ 
en    naTolgers   in  Fiehte,   SehelUng  en  Hegtl. 
Tot  opheldering  z0ner  leer  is  inzonderheid  iflne 
briefwisseling  Tan  belang.  Zyne  geaameniyke 
werken  sOn  oitgegeTen  door  Pamlut  (1802,  2 
dln),  door  Chritrer  (18S0),  door  Bruder  (1843— 
1846, 8  dln)  en  door  dr.  J.  tkm  VloUm  (1862),  die 
ook  eene  leTensbeschrUTing  Tan  Spimoza  xuigui. 
Een  gedenkteeken  ter  eere  Tan  desen  wQsgeer 
is  den   Idden  September   1880  te  ^sGraTcn- 
hage  onthuld. 
Spint,  zie  Mout, 

Spion  of  bespieder  noemt  men  een  bezol- 
digd persoon,  die  op  kondschap  uitgaat  aan- 
gaande de  positie,  de  bewegingen,  de  toerus- 
tingen en  de  plannen  Tan  een  Tyandeiyk 
leger.  Ook  wordt  h0  wel  eens  uitgezonden 
om  aan  den  Tfjand  misleidende  berichten  te 
brengen.  Een  op  de  daad  betrapte  spion  wordt 
gewooniyk  terstond  met  den  dood  gestraft. 

Spira  (Johannes  de)  of  vam  Spiert  was 
frainchOniyk  de  eerste  Duitsche  boekdrukker, 
die  na  de  TeroTering  Tan  Mainz  in  1462  deze 
stad  Terliet  om  elders  de  boekdrukkunst  be- 
kend te  maken.  Hy  Testigde  zich  te  Venetië, 
en  tot  de  eerste  door  hem  gedrukte  werken 
behooren:  de  „Epistolae"  Tan  (Hetro  en  de 
„Hiatoria  natnralis  (1469)"  Tan  PlMtu,  Eene 
door  hem  geloTerde  uitgaTO  Tan  Tdwtmê  is  het 
eerste  boek,  waarin  de  bladzyden  met  Arabische 
ettfers  zyn  aangewezen.  Hy  oTorleed  te  VenetiS 
in  1474,  en  daarna  kwam  zyn  broeder  IPm- 
(Mm  iê  8pra  aan  het  hoofd  der  drukkery. 

Spiraal  (De)  is  eene  Tlakke  kromme  lyn, 
die  lich  Tolgens  eene  bepaalde  wet  om  een 
nat  punt  slinigert  en  zich  met  een  onbepaald 
saotal  omgangen  meer  en  meer  daarTan  Ter- 
wQdert.  De  eeuTOudigste  spiraal  is  die  Tan 


Arekimêdêty  eigeniyk  door  Qmon  aangewezen, 
terwyi  eerstgenoemde  daanran  de  eigenschap- 
pen onderzocht.  Zy  ontstaat,  wanneer  eene 
rechte  lyn  met  eenparige  hoeksnelheid  om 
haar  éene  uiteinde  draait  en  zich  tOTcns 
een  punt,  uitgaande  Tan  dat  uiteinde,  met 
eenparige  snelheid  beweegt  langs  die  lyn.  De 
weg  door  dat  punt  afgelegd,  is  de  spiraal. 
De  gedaante  der  spiraal  Torschilt  naargelang 
Tan  de  betrekkeiyke  snelheden  Tan  het  punt 
en  Tan  de  iyn.  BehalTe  deze  heeft  men 
onderscheidene  andere  spiralen,  nameiyk  de 
parahoUêohej  èlUptitohef  hfptrbolUéhê  en  loga- 
riihmueke  spiralen,  wier  eigenschappen  door 
de  BermnUU't,  Deteartês  en  anderen  zyn 
nagegaan.  DaarenbOTen  heeft  men  spiraal- 
lynen  in  de  ruimte,  zooals  de  tekroeflijn  of 
eene  spiraal  op  een  cylinderTlak,  welke  met 
al  de  beschryTcnde  lynen  geiyke  hoeken 
maakt,  —  de  looBodromisoke  Zt>,  zich  OTer 
het  opperTlak  Tan  een  bol  slingerend  en  ge- 
lyke  hoeken  makend  met  al  de  meridianen, 
terwyi  hare  projectie  op  den  aequator  eene 
logarithmische  spbaal  Tormt,  —  de  Jeêffdoor- 
miffê  tpintaly  op  de  opperTlakte  Tan  een  kegel 
beischrisTen  enz. 

Spiraalvaten,  zie  Vatm. 

Spiraea  X.  is  de  naam  Tan  een  planten- 
geidaoht  uit  de  familie  der  BoêoeeSm.  Het 
omTat  heesters  en  kruiden  met  geTinde  of 
gaTe  bladeren  en  met  doorgaans  duideiyke, 
Bomtyds  mislukte  steunblaadjes ,  met  bloemen 
die  tot  eindstandige  aren,  trossen  of  byschermen 


Spiraea  Reevesiana. 

Toreenigd  zyn,  en  met  Tcelzadige  doosTruch- 
ten.  Van  de  soorten  noemen  wy  8,  ülmaria  L. 
IgnUmbaairdy  zie  aldaar),  —  8.  FUipendula  X. 
(knolworteiige  spiraea),  wier  wortels  uit  eirond- 
langwerpige  knollen  bestaan,  —  8.  Molieifolia  X. 
(wllgbladige    spiraea)    met  langwerpige,  ge- 


MO 


SPIBAEA— SPIRITISMUS. 


nagde,  onbeburde  blmderoo,  welke  Me 
■ooftMi  ook  in  ons  Vaderiand  te  yinden  sQn,  — 
en  8.  Rêi9u%ana  LimdL,  eene  Araaie  sierplant 
in  1824  door  J^MMf  nit  China  naar  Engeland 
gebracht  Van  eene  ▼erscbeidenheid  Tan  deie 
geren  wQ  hierby  eene  afbeelding  op  Vtdeder 
natnnrlQke  grootte. 

Spirdingmeer  is  de  naam  van  een  meer 
in  bet  Pruisische  district  Qombinnen,  ten 
noorden  yan  Jobannisbnrg.  Het  heeft  met 
i0ne  vertakkingen  eene  nitgebreidheid  van 
mim  2  Q  geogr.  mgi,  ligt  117  Ned.  el  boven 
de  oppervlakte  der  zee,  ontlast  syn  water 
door  de  Pissek  naar  de  Narew,  is  diep  en 
▼isehrttk  en  omvat  een  viertal  eilanden.  Op 
éen  van  deae  verheft  xich  het  voormalige  fort 
Lyek. 

SpiritiBmus  is  de  naam  van  een  in  den  Jong- 
sten  tDd  bO  velen  op  nienw  ontwaakt  geloof,  dat 
de  geesten  der  afgestorvenen  niet  alleen  voort- 
bestaan, maar  dat  men  met  hen  ook  aeer  ge- 
makkelijk gemeenschap  kan  oefenen.  Zulk 
eene  onmidMl||ke  gemeenschap  eohter  is  vol- 
gens hen  alleen  mogeigk  voor  eenige  weinige 
uitverkorenen  (media),  die  in  staat  sQn,  aan 
de  geesten  eene  soort  van  nevelachtig  li- 
chaam te  verleenen,  zoodat  sQ  met  de  zin- 
tnigen  knnnen  worden  waargenomen.  Volgens 
deze  theorie  is  des  menschen  geest,  hoewel 
op  zich  aelven  onstoffelijk,  reeds  in  het  lichaam 
met  eene  aetherische  vloeistof,  den  pmritprU^ 
verbonden,  doch  kan  daarmede  ook  gedurende 
het  leven  tOdelUk  het  lichaam  verlaten  en 
zich  elders  vertoonen.  Van  die  vloeistof 
nn  bezitten  de  media  eene  groote  hoeveelheid, 
waarvan  z|j  aan  de  in  de  ruimte  zwevende 
geesten  zooveel  kunnen  afttaan,  dat  deze  zich 
gedurende  korten  ttjd  aan  de  stervelingen 
knnnen  openbaren.  Hunne  verschijningen  heb- 
ben dan  ook  plaats  in  het  donker  met  de 
geheele  gedaante  of  als  lichtgevende  handen 
of  blinkende  aangezichten,  zoodat  die  ^ne 
lichtgestalten,  zelfs  dan,  wanneer  z0  voor 
het  oog  onmerkbaar  zOn,  sporen  achterlaten 
op  eene  photograpbische  plaat  Het  photogra- 
pheeren  van  geesten  is  in  Amerika  een  alge- 
meen en  winstgevend  bedrijf,  dat  nog  wei- 
nig benadeeld  is  door  het  feit,  dat  deze  of 
gene  van  die  photographisten  de  grove  be- 
driegerQ  voor  de  rechtbank  beleed,  zooals 
Bnguet  in  1875  te  Parijs.  Eene  andere  w||ze 
van  openbaring  geschiedt  door  middel  van 
muziek  of  ook  door  mechanische  werking, 
waarop  men  volgens  eene  aangewezen  methode 
het  verkeer  met  de  geesten  tot  stand  brengt 
De  antwoorden  worden  door  tikken  of  klop- 
pen met  de  pooten  van  eene  tafel  of  van  een 
ander  stuk  huisraad  gegeven  of  ook  wel  door 
middel  van  den  psychograaf,  een  schryftoestel, 
waarop  het  medium  zQne  hand  plaatst,  welke 
alsdan  door  den  geest  bestuurd  wordt.  In 
plaats  daarvan  bezigt  het  medium  Slade  eene 
lei,  onder  de  tafel  of  achter  den  rug  gehou- 
den. Ieder  medium  heeft  doorgaans  eene  eigen- 
aardige wtjze  van  werken;  men  heeft  name- 
lijk klopmedia,  schryfmedia  enz.  De  spiri- 
tisten  erkennen  algemeen,  dat  de  antwoorden 
der  geesten  vaak  zeer  onnoozel  en  ook  wel 
eens  spotachtig  z|jn,  maar  beweren  tevens, 
dat  er  ook  domme,  foutenmakende  en  boos- 
aardige geesten  ztfn.  Andere  verrichtingen  der 
geesten  ztjn:  het  opheffen   van  meubels  en 


van  andere  zware  voorwerpen  en  bei  w- 
plaataen  van  deze  (zie  TafÊliam9\  hel  zweren 
der  media  en  dergeiyke  vertoonla^en,  wmacta 
vooral  het  medium  Mome  eene  groote  bedre- 
venheid aan  den  dag  legde.  Om 
proeven  te  doen  gelukken,  worden  aekere  i 
waarden  gesteld,  b|jv.:  de  aaawezigmi  ep  c 
zitting  (s&noe,  Boii^)  moeten  door  < 
aanraking  der  handen  eene  keten  TomMo,  ons, 
zooels  men  beweert,  eene  ophooping  Tmn  die 
vloeistof  voort  te  brengen,  welke  tot  ~  ~ 
liebamen  der  geesten  dient  Zoodoende  i 
zQ  het  medium  ondersteunen,  dat  naden  door 
bet  aiMaan  van  z|ja  perisprit  in  een  tneotaed 
van  volslagene  uitputting  zon  germken.  Der- 
gelijke proeven  moeten  doorgaans  in  bet  deaker 
geschieden,  omdat  het  licht  de  beUebaoBiBg 
der  geesten  belet  Natnuriyk  geeft  snik 
duisternis  de  beste  gelegenheid  tot 
en  bedrog,  zooals  een^  jaren  geleden  te 
Arnhem  bleek,  waar  een  leeraar  in  de  BStnir- 
kunde  door  middel  van  eene  electiisoke  vonk 
op  een  gegeven  teeken  plotseiijk  een  belder 
licht  in  die  donkerh^d  deed  ontbranden,  wnarkQ 
de  gro£rte  bedriegerQ  aan  den  dag  kwam.  Oo^ 
zeUh  dergelijke  voorvallen  z|jn  niet  in  staat,  bet 
vertrouwen  der  spiritistiscbe  enthooaiaaton  te 
schokken. 

Omtrent  de  geschiedenis  van  hetaiMlinmai 
vermelden  wQ  het  volgende:  het  ia  ont 
nit  de  mystieke  droomer|jen  van 
godsdienstige  secten  in  Amerika.  De  ( 
rox  te  HydesvUle  by  New  Torfc  halben  ds 
klopgeesten  ontdekt  in  1848,  en  omstreeks 
dien  tyd  verspreidde  zich  heinde  en  ver  de 
dwaasheid  van  den  tafeldans.  Daardoor  er- 
langde het  spiritismus  in  de  Nieuwe  Wereld 
vele  aanhangers,  die  een  genootschap  vovrnden 
en  aan  hunne  gevoelens  door  tydsohrifleii  en 
brochures  ingang  zochten  te  versehaffea.  Men 
meent,  dat  hunne  vereeniging  millioeaen 
leden  telde,  —  *t  geen  eeht^  onmogelQk  met 
juistheid  is  te  bepalen.  Zooveel  echter  is 
zeker,  dat  de  hoogere  standen  het  spiritisBins 
ongemeen  begunstigden  als  een  redmiddel  bfj 
de  hand  over  hand  toenemende  materfalisti- 
sche  en  socialistische  leerstellingen.  Tot  <le 
spiritistiscbe  schryvers  in  Amerika  beho(ffdea 
vooral  Andrea*  Jadaon  DavUy  Eiektêt  JBd- 
mimdtj  de  hoogleeraar  Mare,  Owm  enz.  In 
Europa  koesterde  men  aanvankeiyk  eeaig 
wantrouwen ,  en  slechts  enkele  medüi,  aooala 
Mome,  hielden  zittingen  voor  aristocmtiselie 
kringen  in  de  groote  steden.  Door  AUam 
Kardee  te  Parys  erlangde  het  spiritismos  den 
stempel  der  toovery,  —  door  baron  Gülim 
tiM>9  dien  van  neerdmantie,  daar  hy  in  zyne 
„Positive  Pneumatologie"  een  groot  aaatal 
brieven  van  afgestorvenen  openbaar  maakte, 
—  en  door  Hcmumg  te  Beriyn  dien  van  spot- 
zieke grappenmakery.  In  den  laatsten  t^d 
hebben  zich  in  Engeland  uitstekende  natnar- 
kundigen,  zooals  WaUaoe  en  Otookeg^  ahi  ver- 
dedigers van  het  spiritismns  opgeworpen  en 
velen  tot  hunne  gevoelens  overgehaald.  Ia 
Duitschland  zyn  deigeiyke  leerstellhigen  ver- 
spreid door  den  Bussischen  staatsraad  ^ÜbMfaNBy 
bijgestaan  door  den  letterkundige  waUg^  die 
er  het  spiritistisch  tydsehHft:  „PsyeÜsche 
Studiën  (1874  enz.)"  hebben  gesticht  Ook 
Ptrty  heeft  zich  in  zyn  boek:  „Daa  jetaine 
Spiritualismus  (1877)"  by  hen  aangesloten.  In 


SPIRITISMUS-SPIT. 


681 


ons  Vftderland  heeft  sich,  om  niet  teipr^en 
▼aa  iiiMiiien  als  vam  JUrwmrdêm^  Moêe^  OamUr 
Vinekmr  ens.,  vooral  de  mjoor  Rêvn»  als 
een  Overig  oadenoekar  van  het  ipiritisnuis 
en  ais  een  gdoovig  ipiritist  doen  kennen,  en 
^ne  gevoelens  wofden  door  velen  gedeeld. 
Het  eehVnt  echter,  dat  daarhtf  het  geloof  in 
de  mogelOkheid  van  nilk  eene  gemeenschap 
met  de  geesten  van  afgestorvenen  eene  voor- 
waarde iSy  sonder  welke  de  spiritistisohe 
proeven  niet  willen  gelukken.  Zonder  solk 
een  tafelvenettend  geloof  willen  de  tafels  niet 
I  dansen,  —  dit  althuis  wordt  door  vele  onge- 

I  loovigen  venekerd,  die  dikw01s  moeite  heb- 

i  ben  aangewend,  om  aich  van  de  werkelQkheid 

van  dat  verBchOneel  te  overtuigen.  De  ipiri- 
I  tistlsehe  geeitdrUt,  die  eenige  Jaren  geleden 

I  algemeen  heersehte,  is  troowens  in  onze  dagen 

I  niet  weinig  afi^oeld,  en  een  later  oadersoefc 

I  aal  dan  ook  wel  leeren,  of  men  de  oorsaak 

der  breed  uitgemeten  spiritistiseheveraehOnfle- 
len  in  bedrog  van  anderen,  in  selAniBleiding 
of  in  nog  onbekende  krachten  der  natuur 
moet  soeken.  In  ons  Vaderland  heeft  de 
emeritus  predikaat  8,  J*.  W.  Boorda  van 
JBjftimga  onderscheidene  geschriften  over  spiri- 
tismus  geleverd,  terwül  hfj  de  redactie  van 
bet  spiritistisch  tydschrift:  .De  bigde  bood- 
schap" met  onvennoeiden  IJver  voortset  Voorts 
verschenen  aldasr:  „Op  de  grensen  van  twee 
Werelden**,  geredigeerd  door  mevrouw  JRim 
vam  CaUaty  —  ,ySpiritiBche  Bladen**,  uitgegeven 
door  het  genootschap  „  Veritas**  te  Amsterdam, 
—  „Het  eeuwige  leven'*,  geredigeerd  door 
P.  Muêi  en  A.  A.  W.  Soüamdy  en  het:  „Spi- 
ritualistisch Wec^kblad*',  uitgegeven  door  de 
Spiritualistische  Vereeniging  te  Middelburg. 

Van  de  buifeenlandsche  ttfdschriften  op  dat 
gebied  vermelden  w0  in  Belgi6:„LeMoniteur 
spfarite**,  —  „Bevue  beige  des  soiences  pej- 
chologiques**,  —  „Le  Messager'*,  —  en  „De 
Rots**,  —  in  Dnitschlaud:  „Psychische  Stu- 
diën**, —  „Spiritualistische  Blfttter**,  —  Jiicht, 
mehr  Licht'*,  —  „Sphinx**,  —  en  „Weltanschau- 
ung  auf  monistlscher  Grundlage**,  —  en  in 
Engeland:  „The  Spiritualist**. 

Spiritualiamus  noemt  men  hetmetaphj- 
sisoh-psyehologiseh  begrip,  dat  *s  moraehen  siel 
sis  een  sulver  geestelQk  of  geheel  onstoffelijk 
wesen  beschouwt  De  wfjsgeerige  stelsels,  die 
Qod  als  een  geest  en  den  mensch  als  een 
sedelDk  wesen  voorstellen,  huldigen  het  spi- 
ritualismus.  Zoowel  het  pantheltomus  als  het 
materialismus  is  derhalve  met  het  spiritualis- 
mus  in  str^d. 

Spiritus  is  een  Latynsch  woord,  hetwelk 
het  waaien  van  den  wind  of  den  ademtocht, 
en  alsoo  het  inwendige  leven  (den  geest) 
heteekent,  —  voorts  al  wat  Ai» i  dun  vloeibaar 
en  vluchtig  is,  wat  prikkelend  en  levenwek- 
kend op  het  lidiaam  werkt,  alzoo  ook  het 
vluchtig  bestanddeel  van  den  wQn  (wtJngeest), 
slsmede  van  verschillende  andere  stoffen,  in 
de  apotheek  onder  den  naam  van  spiritus 
bekend,  sooals  spiritus  vini  rectiflcatus  (7 
doelen  alkohol  en  8  doelen  water),  spiritus 
setherens  (Hoffknaan*s  droppeto),  spiritus  nitri 
duleis  (soeten  salpelergeest)  ens.  —  In  de 
Grieksehe  spraakkunst  is  tpiintus  atpêr  en  lemê 
eene  sterke  of  zwakke  sanblasing,  insonder- 
heid  van  klinkers.  —  Gewoonlük  evenwel 
geeft  men  den  naam  van  «jnrt^tw  aan  min  of 


meer  sulveren  alkohol,  uit  suikerhoudende 
vloeistoffen  door  gisting  en  destillatie  verkre- 
gen. Te  voren  was  de  spiritnsbereiding  hoofd- 
sakeiyk  brandewUnstokeril;  maar  thans  soekt 
men  een  destillaat  te  verkregen,  dat  meer 
alkohol  bevat  Men  bereidt  spiritus  van  grsan, 
nameldk  van  rogge,  tarwe,  gerst,  maYsenrQst 
Men  vormt  van  het  verbryseld  graan  met 
mout  en  warm  water  een  deeg,  om  door 
middel  vsn  de  in  het  mout  aanwezige  diastase 
het  zetmeel  van  het  graan  om  te  zetten  in 
suiker,  waarna  men  éen  en  ander  snel  af- 
koelt en  in  kuipen  en  met  gist  laat  gisten. 
Drie  dagen  daarna  is  het  mengsel  gereed. 
Bezigt  men  aardappelen,  dan  worden  deze 
door  middel  van  stoom  gekookt,  tin  ge- 
maakten  met  mout  en  water  vennengd,  om 
evenals  btf  de  granen  het  zetmeel  om  te  zetten. 
Op  dergelQke  wQze  bereidt  men  suikerhoudende 
vloeistoffen  van  hout,  mos  enz.  Suikerwortelen, 
Sorghum  en  meloenen  leveren  voorts  eene 
suikerhoudende  vloeistof,  welke  men  terstond 
aan  het  gisten  kan  brengen.  Ook  wordt  veel 
spiritus  uit  wQn  verkregen.  Het  mengsel,  dat 
wit  hierboven  gereed  noemden,  wordt  dsarop 
gedestilleerd  en  de  alkoholdamp  vervolgens 
door  afkoeling  weder  gecondenseerd,  waarbj} 
eene  alkohol^e  vloeistof  achterblQft.  Destil- 
leert (rectificeert)  men  den  altyd  water  hon- 
denden alkohol  nogmaahi,  dan  erlangt  men 
nog  zuiverder  alkohol.  Thans  evenwel  gebruikt 
men  een  samengestelden  toestel  (van  PwfortM, 
iSSMMfif,  QMi  enz.),  die  reeds  bQ  de  eerste 
destillatie  den  alkohol  grootendeels  van  het 
wat«  scheidt  en  een  zeer  sterken  spiritus 
oplevert  By  de  gisting  ontstaat  nevens  alko- 
hol en  koolzuur  ook  foeselolie,  die  bQ  de 
destillatie  en  rectiflcatie  wel  grootendeels, 
msar  niet  geheel  en  al  van  den  spiritus  ge- 
scheiden wordt.  Om  haar  weg  te  nemen,  be* 
handelt  men  den  spiritus  met  houts-,  tuif-  of 
iMcnderenkool,  die  de  foeselolie  absorbeert, 
of  met  chloorkalk,  zwavelzuur  en  azOnzuur, 
om  de  kwaiykriekende  foeselolie  in  welrie- 
kende esters  te  veranderen.  Men  verkr^gt 
gewoonlOk  van  100  Ned.  poud  gerst  44,64, 
—  van  zooveel  tarwe  49,22,  —  van  zooveel 
rogge  45,80,  —  van  zooveel  aardappelen 
18^2  Ned.  kan  spiritus  van  50°  Tr.  Zie  vooris 
onder  Aïkohol. 

Spirometer  (De)  of  ademmêUr  is  een  door 
MmtMnêim  uitgedachte  toestel,  dienende  om 
de  hoeveelheid  lucht  te  bepalen,  welke  btf 
de  ademhaling  in  de  longen  opgenomen  wordt 
Hfl  bestaat  uit  een  van  boven  open  blikken 
bi^  waarin  een  van  onder  open,  iets  kleiner 
blikken  cylinder  is  geplsatst  De  geheele  toe- 
stel wordt  met  water  gevuld;  door  eene 
buis  blaast  men  de  lucht  uit  de  longen  in 
laatstgenoemden  cjlinder,  waaruit  het  water 
wordt  weggedrukt  naarmate  er  de  hoeveelheid 
ingeblazen  lucht  vermeerdert  Deze  hoeveel' 
beid  kan  men  op  eene  schaal  aflezen.  Opdat 
de  cylinder  niet  worde  opgeheven,  bezwasrt 
men  dien  met  eenig  gewicht  Men  kan  dasr- 
mede  onderzoeken,  of  de  hoeveelheid  ingea- 
demde lacht  op  den  duur  ook  vermindert, 
wsaruit  men  tot  eene  ziekelijke  asndoening 
der  longen  nsoet  besluiten. 

Spit  (lumbago)  is  de  naam  van  eene  zon- 
deriinge  ziekte,  welke  nog  alt0d  op  eene 
volkomene  verklaring  wacht  ZQ  bestaat  in 


688 


SPIT— SPITSMUIZEN. 


eene  plotaelioge  pOn  in  de  lendespieren,  ge- 
wooniyk  in  de  linkenQde,  Tergeield  van  ge- 
deelteiSke  machtelooBheid.  Sommigen  soeken 
liare  oonaak  in  rheamatieche  aandoening, 
anderen  in  de  tchearing  van  enkele  spienreiels 
in  de  breede  lendespieren.  De  pün  ia  vaak 
hevig  en  werkt  aooseer  op  de  spieren,  dat  de 
IQder  seheef  en  krom  wordt  en  een  afkeer 
heeft  van  de  geringste  beweging.  Deie  onge- 
steldheid dnnrt  van  5  tot  20  dagen,  is  nooit 
doodeiyk,  maar  heeft  wel  eens  eene  biyvende 
verzwakking  ten  gevolge.  Zelden  treft  z(| 
personen  beneden  de  40  Jaar  en  komt  licht 
temg.  ZQ  is  dan  ook  de  gewone  oorauik  van 
het  krom  loopen  van  bebaarde  lieden. 

Spitsbergen,  te  voren  NieuwlaHd  of  Ko- 
mmg  Jaecèê-Nieuwland  en  door  de  Groenlands- 
vaarders  ook  Ooft-Oroeiêhmd  geheeten,  eene 
nn  eens  tot  Enropa,  dan  weder  tot  Noord- 
Amerika  gerekende  eilandengroep  in  de  noor- 
delijke Usiee  ten  noordoosten  van  Groenland, 
ligt  tosschen  76*^80'— W48'  N3.  en  10"»— 28* 
OX.  van  Green  wioh  en  bestaat  nit  drie  groote 
dlanden  (eigenlOk  of  West  Spitsbergen,  Noord - 
Oostland  en  £dje>eiland)  en  onderscheidene 
kleine  eilanden  met  eene  geaamenltke  opper- 
vlakte van  1400  n  geogr.mQl.  Eene  door  woeste 
stormen  geteisterde  lee  bespoelt  dese  eilanden- 
groep,  die  in  den  zomer  door  (fsschollen  om- 
geven en  in  den  winter  door  vaste  t|smassa*s 
omsloten  Ib.  Alleen  langs  de  westkost  is  de 
zee  gedurende  nagenoeg  het  geheele  Jaar  vrQ 
van  ys.  De  groote  eilanden  a||n  boog,  verr||zen 
met  steile  knsten  nit  de  zee  en  zQn  meteene 
laag  ifs  ter  dikte  van  100  Ned.  el  bedekt, 
waaruit  de  spitse  bergtoppen  (vandaar  de  naam) 
te  voorschyn  treden  en  eene  hoogte  bereiken 
van  1300  Ned.  el.  Het  gesteente  is  er  hoofdza- 
keiyk  graniet;  vnlkanen  of  vnlkanische  voort- 
brengselen zoekt  men  er  te  vergeeft,  maar  men 
vindt  er  Jnrakalk,  krfjt  en  andere  bezonkene 
lagen.  Het  klimaat  is  er  mw  en  gnor,  maar 
in  vergelijking  met  de  Amerikaansche  pool- 
streken  zeer  zach(  door  den  invloed  van  den 
Golfttroom.  De  gemiddelde  Jaariyksche  warmte- 
graad  bedraagt  er  op  79^58'  N.B.  (Mosselbaal) 
—  8®  C;  de  gemiddelde  temperatuur  van  de 
koudste  maand  (Maart)  —  20,7*  B.  en  die 
van  de  warmste  (Juli)  —  6,8*  C.  De  plan- 
tengroei is  er  zeer  schraal,  daar  de  grond  er 
gedurende  slechts  weinig  zomerweken,  wan- 
neer de  Zon  er  niet  ondergaat,  vrfl  is  van 
sneeuw  en  ys. 
Tot  de  boomen 
behooren  er  slechts 
een  paar  lage  wil- 
gensoorten.  In  het 
geheel  heeft  men 
er  93  soorten  van 
zichtbaar  bloeien- 
de en  250  soor- 
ten van  bedekt 
bloeiende  planten. 
Kruisbloemigen 
en  Grassen  heb- 
ben er  de  over- 
hand. Stroomende 
slechts  in  den  tyd 
zoogdieren  op  het 
rendier,  de  ysbeer, 
blauwvos ;    op    de 


De  Bpitsmuis. 


wateren  heeft  men  er 
van  den  dooi.  Tot  de 
land  behooren  er  het 
de  bruine  beer  en  de 
knsten  heeft  men  veel 
walrussen  en  robben  en  aan  de  westzyde  vele 


walvisschen.  Van  de  vogels  kent  men  er  28 
soorten,  van  welke  er  22  te  hnia  behoores, 
terwyi  de  overige  er  slechts  tydelUkvertoeraa. 
Van  de  eerste  behooren  17  tot  de  Anserei 
en  8  tot  de  Grallae.  Voort  heeft  men  er  toi 
nn  toe  28  soorten  van  insecten  ontdekt  Het 
ryk  der  deUMoflén  levert  er  graniet  (met  edeie 
granaten),  graphiet,  loodgians,  User,  marmer 
en  steenkolen.  Op  geen  enkel  dier  eUaades 
vindt  men  inl>oorlingen  of  kolonisten,  hoewel 
Russische  Jagers  er  wel  eens  jaren  lang  hsi 
verbiyf  hielden  en  er  dep  zomers  walvisch* 
vaarders  verschynen,  doeh  ep  verre  na  niet 
meer  zoo  dmk  als  in  de  17de  en  18de  eeuw, 
toen  Spitsbergen  de  verzamelplaats  was  vai 
alle  walvisehvaarders  en  vooral  de  Nederha- 
ders  er  met  eene  aanzieniyke  vloot  heeDl(^ 
venden  en  er  gedurende  den  tyd  van  hm 
verbiyf  het  door  hen  gestichte  dorp  Smeeres- 
berg  bewoonden,  waar  zU  zich  naar  vader- 
landschen  trant  zeer  hniseiyk  wisten  in  te 
richten.  (ïeene  der  zeevarende  Mogendhedss 
maakt  aanspraak  op  het  bezit  van  deze  gro^. 
De  voornaamste  der  kleinere  eilaaden  s|ii: 
de  Zeven  eilanden  ten  noorden,  Prince  Chsrlea 
Foreland  ten  westen,  de  WaaigateHaaden  ia 
de  Hinloopenstraat,  en  de  Duizend  Eilaaden 
(geen  honderd  in  aantal)  ten  zuiden.  Ook  het 
Bereneiland  wordt  tot  deze  groep  gerdtesd. 
Spitsbergen  werd  in  1594  door  de  Nederlanden 
BareHd9t.j  Heemakerle  en  Bijp  ontdekt  Inden 
Jongsten  tyd  werden  deze  eilaaden  nader  on- 
derzocht door  SoofMhjf  (1817— 1818)t  P^^ 
(1827),  LcmatU  (1851),  T&rèU  en  JffardemkiöU 
(1857—1878),  KMewey  (1868),  MeMfflin(im\ 
WeffMreeJU  en  Payer  (1871),  Smitk  en  Vhi 
(1871),  Graaf  Wüotêk  (1B12),  KooUmafuBéim 
1878)  enz.  Norden$hjM  heeft  in  1878  ontdekt, 
dat  Spitsbergen  door  eene  onderzeescbe  hen- 
vehreeks  met  Europa  verbonden  is,  weshilfv 
men  dat  land  als  eene  voortzetting  vanStaa- 
dinavië  en  alzoo  als  behoorende  tot  ons  wereld- 
deel moet  beschouwen. 

Spitsmiiiaen  (Soricidina  Oragf)  in  de  nasn 
eener  familie  van  ImeeUneiêrM  (Insectiroia)- 
Zy  omvat  kleine  zoogdieren,  welke  op  ratten 
en  muizen  geiyken,  met  een  langwerpigeB 
kop,  een  langen  snuit,  een  scherp  gebit,  mew 
kleine  oogen  en  ooren  en  eigenaardige  klieren 
aan  de  zyden  van  het  lichaam  of  aao  da 
staartwortel.  Men  vindt  de  soorten  in  de  Oude 
en  Nieuwe  Wereld  en  zy  zyn  ter  verdelging 
van  insecten  leer 
nuttig.  De  hotek- 
spiiimmt  (8or«i 
vnlgans  X.),  6' « 
Ned.  duim  huig 
met  een  4^3  Ned. 

duim  langen*  go* 
lykmatig  behia^ 
den  staart,!»  rood- 
bruin, aan  de  ir 
den  wat  Uehter, 
van  onder  gif^ 
achtig  wit,  en  m 
Enropa  zeer  ver- 
spreid, zy  nestelt  zich  des  winters  ia  sw- 
len,  schuren  en  woningen,  leeft  voor  ^ 
overige  in  onderaardsche  gangen,  in  ^ 
vlug,  vraatzuchtig  en  bloeddorstig  en  werpt» 
haar  nest  tnsschen  oude  muren  of  onder  boom- 
wortels  5—10  jongen.  Zy  riekt  sterk  naar  ttut 


SPIT8MUIZEN-SPLANCHN0L0GIE. 


kus  en  wordt  daarom  door  de  katten  wel  ge- 
dood maar  niet  gegeten^  doch  door  roofvogels, 
ooievaars  en  adders  verslonden.  De  kuisspUi- 
muiê  (S.  aranens  X.,  zie  bijgaande  flgaor)  is 
7  Ned.  dnim  lang  met  «en  4Vs  Ned.  dóim 
langen  staart,  van  boven  brnln  en  van  on- 
der gr||s  en  bewoont  Noord-Afrika  en  bljna 
geheel  Europa.  De  weiMramwtnUimmU  (Cro- 
cidnra  etmsca  JFoffn.)  is  4  Ned  dnim  lang 
met  een  2^^  Ned.  duim  langen  staart,  is  éen 
van  de  kleinste  zoogdieren  en  verkeert  aan 
de  Middellandsehe  en  Zwarte  Zee.  De  foaiêr- 
êpiUmtiis  (Sorez  fodiens  We^M.)^  6Vs  Ned 
dnim  lang  met  een  5Vs  dnim  liwgen  staart 
is  van  boven  zwart,  van  onder  wit  en  bewoont 
de  stroomende  en  stilstaande  wateren  van  Zuid- 
en Midden-Eoropa  en  Azië.  Zjt  verslindt  hage- 
dissen en  viBSchen,  vooral  echter  insecten. 

Spitaroeden  of  kleine  roeden  werden  te 
voren  gebezigd  bQ  het  toepassen  der  straf  van 
het  ipUêfOêdmUotnfm,  Deze,  vroeger  bQ  het 
leger  in  gebmik,  bestond  daarin,  dat  de 
sehnldige  met  ontblooten  mg  tnssohen  twee 
ryen  soldaten  moest  doorgaan,  waarop  ieder 
van  dezen  hem  een  slag  met  de  roede  toe- 
diende. Vóór  en  achter  hem  stapten  soldaten 
met  naar  hem  toegekeerd  blank  geweer,  zoodat 
hu  zich  naar  hun  bedaarden  stap  moest  voegen, 
en  achter  de  rQen  hielden  officieren  het  toe- 
zicht, dat  de  met  roeden  gewapenden  hun 
plicht  volbrachten.  Deze  gruwelijke  straf  had 
dikwyis  een  doodelQken  afloop.  Z0  heeft  zeer 
lang  bestaan  in  OostenrQk  en  schgnt  nog 
altUd  te  worden  toegepast  in  het  knoetlievend 
Rusland,  maar  werd  by  de  overige  Mogend- 
heden reeds  in  den  aanvang  dezer  eei^w  afge- 
schaft. Wy  mogen  niet  nalaten  hierby  op  te 
merken ,  dat  ook  by  onze  Marine  eene  U- 
chaamsstraf  heeft  bestaan,  die  men  laarMêm 
noemde;  zy  is  echter  thans  opgeheven. 

Spitta.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy : 

Karl  Jokann  JPkUipo  Spitta,  een  verdiensteiyk 
dichter  van  geesteiyke  liederen.  Hy  werd 
geboren  te  Hannover,  den  Isten  Augustus  1801, 
studeerde  te  Oöttingen  in  de  theologie, 
aanvaardde  het  leeraarsambt  en  werd  ach- 
tereenvolgens superintendent  te  Peine  en  te 
Burgdorf,  waar  hy  den  26sten  September  1869 
overleed.  Hy  heeft  vooral  roem  verworven 
door  den  dichtbundel :  „Psalter  und  Harfe  (1888 
en  Uter)'\ 

PhUipp  Spitta,  een  verdiensteiyk  schryver 
over  muziek.  Hy  werd  geboren  den  27sten 
December  1841  te  Wechold  by  Hoya  in  Han- 
nover, studeerde  te  Gdttingen  in  de  letteren, 
werd  daarop  eerste  leeraar  aan  de  domschool 
te  Beval,  vervolgens  leeraar  aan  het  gymna- 
stum  te  Sondershausen,  toen  professor  aan  de 
Nikolaïschool  te  Leipzig,  en  is  sedert  Paschen 
1876  leeraar  in  de  geschiedenis  der  mmriek 
aan  de  hoogeschool  voor  toonkunst,  voorts 
professor  in  de  muzikale  wetenschappen  aan 
de  universiteit  en  secretaris  der  Académie  van 
8choone  Kunsten  en  Wetenschappen  te  Beriyn. 
Hy  gaf  eene  levensbeechryving  in  het  licht 
van  „Johann  Sebastian  Bach  (1873)",  leverde 
eene  critische  uitgave  der  orgeloompositifin 
van  BustêMie,  gaf  eene  verzameling  der 
werken  van  HeiMritk  Sehêtz  in  het  licht  (1886) 
en  stichtte  met  ChrytoMdtr  en  AdUr  het  nVier- 
teUahrsschrift  (ür  Mnsikwissenschaft  (1885)". 


Bpittler  (Ludwig  Timothens,  vryheer 
von),  een  beroemd  geschiedschryver,  geboren 
te  Stuttgart  den  lOden  November  1752, 
studeerde  te  Tübingen,  werd  er  repetitor 
aan  het  theologisch  seminarium  en  in  1792 
hoogleeraar  in  de  wysbegeerte  te  Göttingen, 
doch  keerde  in  1797  als  lid  van  den  hoogen 
raad  van  onderwys  en  als  geheimraad  in 
werkeiyken  dienst  naar  zyn  vaderland  terug. 
In  1806  zag  zich  benoemd  tot  curator  van  de 
universiteit  te  Tübingen  en  tot  minister  en 
werd  in  den  vry heerenstand  opgenomen.  Hy 
overleed  den  lOden  Maart  1810.  Van  zyne 
geschriften  vermelden  wy :  „Geechichte  des  Ea- 
nonischen  Hecht  bisaufdieZeitendesfalschen 
Isidor  (1778)",  —  „Grnndrisz  der  Geschichte 
der  christUchen  Kirche  (1827;  5de  druk,  1818)", 

—  „Cïeschichte  Wflrtembergs  unter  den  Grafen 
und  Herzogen  (1783)",  —  „Geschichte  des 
Fttrstenthums  Hannover  (1786)",  —  „Entwurf 
der  Geschichte  der  europSischen  Staaten  (1793, 
2  dln;  8de  druk,  1828)",  —  „Geschichte  der 
dftnischen  Bevolution  1680  (1796)",  —  „Vorle^ 
sungen  flber  die  Geschichte  des  Pabstthums 
(1828)",  —  „G^eschiehte  der  Kreuzzüge  (1827)", 

—  en  „G^eschichte  der  Hierarcben  von  Gregor 
VU  bis  auf  die  Zeit  der  Beformation  (1828)". 
De  laatste  drie  werden  na  zyn  dood,  en  zyne 
gezameniyke  werken  in  1827—1887  in  15 
deelen  uitgegeven. 

Bpitzer  (Daniël),  een  geestig  Oostenrykseh 
fenilletonsehryver,  geboren  te  Weenen  den 
8den  Juli  1885,  studeerde  aldaar  in  de  rechten, 
werd  vervolgens  by  de  Kamer  van  Koophandel 
geplaatst  en  schreef  populaire  opstellen  in  den 
„Wanderer"  en  in  verschillende  humoristische 
bladen.  Vooral  maakte  hy  zich  bekend  door 
zyne  „Wiener  Spaziergftnge"  in  de  „Neue 
Freie  Presse".  Die  opstellen  werden  met  on- 
gemeenen  byval  ontvangen  en  later  in  vier 
deelen  verzameld  en  by  herhaling  gedrukt. 
Voorts  vermelden  wy  van  hem:  „Das  Herren- 
recht  (1877;  10de  druk ,  1880)",  —  en  „VerUebte 
Wagnerianer  (1871;  5de  druk,  1880)". 

Spix  (Johann  Baptist  von),  een  verdiensteiyk 
natuurkundige,  geboren  te  Höchstadt  aan  de 
Aisch,  studeerde  te  Wttrzburg  eerst  in  de 
theologie  en  toen  in  de  geneeskunde,  werd 
in  1808  adjunct  aan  de  Académie  van  We- 
tenschappen te  Mflnchen,  in  1811  conservator 
van  het  zoologisch  museum  aldaar  en  zag  zich 
in  1817  met  «on  Mairtim»  belast  met  eene 
wetenschappeiyke  expeditie  naar  Brazilië, 
vanwaar  hy  in  December  1821  met  belang- 
ryke  verzamelingen  terugkeerde.  Hy  overleed 
te  Mttnchen  den  18den  Maart  1826.  Van  zyne 
geschriften  noemen  wy:  „Geschichte  und 
Beurtheilung  aller  Systeme  in  der  Zoölogie 
(1881)",  —  „Cephalogeneeis,  sive  capitisoseei 
structura  (1815)",  •—  „Reiae  in  Brasiliën  (met 
wm  MartiMê,  1824— 1831, 3  dln)",  —  en  pracht- 
werken  met  afbeeldingen  van  in  Brazilië 
ontdekte  diersoorten. 

Bplanohnologie,  afkomstig  van  het 
Grieksohe  woord  «^a^^mv  (ingewand), 
noemt  men  de  leer  der  ingewanden;  zy  is 
alaoo  een  onderdeel  der  cmatomiê  (ziealdur). 
Zy  behandelt  den  inhoud  der  voornaamste  drie 
liohaamsholten,  --  de  schedelholte  met  de 
hersenen,  —  de  borstholte  met  het  hart,  de 
longen,  de  luchtpyp  en  de  groote  bloedvaten- 
stammen, —  en  de  buikholte  met  de  maag 


684 


SPLANCHNOLOGIE-SPOLETO. 


en  darmen,  de  lever,  de  alvleeieliklier ,  de 
miU,  pisbUuM,  nieren  eni. 

Spleen  (mUtsocht)  Is  de  n«ain  van  eene 
wel  eens  nit  Uohameigken  toeetand  ▼oortopml- 
tonde  sielsiiekte,  welke  veel  OTereenkomat 
heeft  met  hypochondrie  (iwartgaUigheid), 
▼aak  tot  lelfmoord  leidt  en  inaonderheid  aia 
eene  nationale  aiekte  der  Eagelachen  betehonwd 
wordt.  DikwQls  ia  hare  oonaak  gelegen 
in  gebrek  aan  geregelde  werkaaamheid , 
waardoor  de  menech  tot  Joatelootheid  yerralt, 
doch  ook  wel  in  eene  overrerMdigiog  van  de 
vermaken  der  wereld,  die  walging  wekt  en 
gewooniyk  met  den  naam  van  pelbUuêmrdhêid 
bdBtemp^d  wordt  Enkele  malen  ontstaat  die 
ongesteldheid  nit  eene  gebrekkige  spOsverte- 
ring.  Inaonderheid  voor  het  eerste  en  laatste 
geval  ligt  het  geneesmiddel  voor  de  hand. 

Bpleetopeningen  (stomata)  of  kmidmomd- 
jt$  vindt  men  in  de  opperhuid  van  alle  groene 
plantendeelen,  nameiyk  4}ae  spleten  of  gaa^fes, 
omgeven  door  twee  halvemaanvormige  oelten, 
welke  tlmtedUm  genoemd  worden,  daar  aO 
door  het  opnemen  van  vocht  swellen  en  hier- 
door de  spleet  min  of  meer  slniten.  Onder 
de  spleetopeningen  vindt  men  lacht-  of  adem- 
halingsholten,  welke  met  de  Intercellnlaire 
mimten  van  het  parenchjm  in  verband  staan. 
De  spleetopeningen  dienen  alaoo  om  de  lacht 
binnen  in  te  brengen.  De  grootte  en  het 
aantal  der  hoidmoncUes  is  bj)  verschillende 
planten  leer  verschillend.  Aan  de  bladeren 
onser  tweezaadlobbige  planten  vindt  men  se 
het  meest  aan  den  benedenkant  en  by  de 
öeniaadlobbigen  veelal  aan  beide  zjtden. 

SpUjtBwammen,  aie  BacUrUm. 

Splitgerber  (Frederik  Loois),  een  ver- 
dienstelijk Nederlandsch  kraidkandige,  geboren 
te  Amsterdam  den  9den  December  1801 ,  stu- 
deerde eerst  in  zjtne  geboortestad,  daarna  te 
Laosaane,  wQdde  aich  vervolgens  aan  de 
schilderkunst,  soodat  h)|  in  1822  tot  lid  der 
Académie  van  Beeldende  Kunsten  werd  be- 
noemd, volbracht  in  1823  eene  reis  naar  Italië 
en  hield  aich  voomameiyk  bezig  met  bota- 
nische nasporingen.  Hy  zette  deze  voort  op 
z0ne  hofstede  Bronstee  by  Haarlem  en  ves- 
tigde vooral  zyne  aandacht  op  de  bedekt- 
bloeiende  planton.  In  1833  deed  by  een 
kruidkundigen  tocht  naar  Italië  en  Sicilië,  bracht 
een  schat  van  gedroogde  planten  mede  en 
schreef  zyne  „Herborisationes  in  Sicilia'*, 
terwyi  zyne  bydragen  tot  de  flora  van  Sicilië 
werden  opgenomen  in  de  supplementen  der 
„Flora  Sicula  anctore  Gnssone  (1834  en  verv.)'\ 
waarna  de  Beale  Academia  dei  Peloritani  to 
Messina  hem  tot  lid  benoemde.  In  1837  en 
1838  herboriseerde  hy  in  Suriname,  en  hy 
overleed  to  Amsterdam  den  23sten  Mei  1846,  on- 
derscheidene botanische  geschriften  nalatende. 
Zyn  herbarium,  door  de  Begeering  aangekocht, 
is  aan  het  Leidsche  toegevoegd. 

Splügen  (De),  in  het  Bomaansch  Spduga, 
een  hooge  bergpas  (2117  Ned.  el  hoog)  der 
Alpen  van  Qrauwbunderland,  tussehen  den 
Tambo-  en  Suriettahom,  verbindt  de  Achter- 
Kyn  met  de  Lira  (eene  zyrivier  der  Adda) 
en  alzoo  de  Bodensee  met  het  Meer  van  Como 
t^Q  was  reeds  bekend  in  den  tyd  der  Bomei- 
nen.  In  het  laatst  van  1800  bracht  Maedanald 
ue  Fransche  reserve  over  den  Splttgen.  Later 
(1812—1822)  ondernam  Oostenryk  den  aanleg 


van  een  groeten  weg  over  deaen  bergpas,  \ 
het  dorp  Spltigen  tot  Chlavenna  (S8  Ned.  Kfl) 
onder  de  leiding  van  DanegamL  Deae  we^  ie 
overal  4'/i  Ned.  el  breed  en  veorsien  vma 
tahryke  toevluchtsgebouwen  en  gmaaderfleii. 
Een  indrukwekkend  gedeelte  daarvan  ie  de 
Via  Mala,  waar  de  weg  tussehen  hooge,  steile, 
begroeide  rotswanden  is  ingesloten,  tervrQl  de 
Byn  daarnaast  voortbruist  in  eene  dk^e, 
donkere  kloof. 

Spoelworm,  sie  Ingêwand»wonmm. 

Spobr  (Lndwig),  een  verdiensfeeiOk  cobi- 
ponist  en  de  grondlegger  eener  school  v«a 
degeiyke  vioolspelers,  geboren  den  5den  April 
1784  te  Bmnswyk,  onderscheidde  sleh  meer 
vroeg  door  ayn  muzikaal  talent,  soodat  bf 
reeds  op  zyn  öde  Jaar  met  zyne  moeder  da- 
etten  zong.  Op  12-Jarigen  leeftyd  beso^t  hff 
het  gymnasium  te  Bmnswyk  en  ontving  teveoa 
onderwys  in  de  muziek.  Voorts  oefende  bg 
aich  zelven,  werd  op  15  jarigen  leeftQd  door 
den  Hertog  tot  kamermusicus  iienoemd,  Ter- 
geaelde  vervolgens  Framz  Bok  op  eene  knnat- 
reis  naar  Busland  en  keerde  eerst  in  180S 
naar  Bmnswyk  terug.  Hier  had  Bode  groeien 
invloed  op  ^ne  ontwikkeling,  en  ayn  roea 
verspreidde  aich  zoo  snel,  itX  hy  reeds  ia 
1805  tot  concertdirecteur  te  Qotha  benoemd 
werd.  Hier  bleef  hy,  met  uitzonderinir  ▼*> 
eenige  kunstreizen  met  zyne  echtgenoot,  de 
uitstekende  harp-  en  klavierspeelster  Dow^giU 
SckêidUr,  tot  1813.  Toen  werd  hy  selionw- 
burgdireetenr  to  Weenen,  maar  legde  weldra 
die  betrekking  neder  en  deed  kunstrwaen  tol 
in  Zwitserland,  Italië  en  Nederiand,  totdal 
hy  in  ^817  tot  kapelmeester  aan  den  achonw- 
burg  te  Frankfort  aan  de  Maln  ?rerd  beneend. 
Hier  bracht  hy  in  1818  zyne  opora:  „Fanst** 
en  in  1819:  „Zemire  nnd  Azor'*  met  grooten 
byval  ten  gehoore,,  doch  ook  hier  nam  hy 
spoedig  zyn  ontslag  en  begaf  zich  weder  op 
reis  naar  België,  Parys  en  Londen.  In  1822 
werd  hy  Hofkapélmeestor  te  Caasel  en  was 
er  yverig  werkzaam  als  muziekonderwpjer 
en  componist  Hier  schreef  hy  de  opera:  „Jes- 
sonda".  Na  het  verlies  zyner  echtgenoot  tnul 
hy  weder  in  het  huweiyk  met  de  uitmuntende 
pianisto  Mariamnê  Pfeiffer  en  werd  in  1847 
bevorderd  tot  directeur- generaal  der  mastek. 
Later  had  hy  van  de  luimen  van  d^i  Keur- 
vorst veel  te  lyden,  ontving  in  1857  pensioen, 
en  overleed  te  Cassel  den  22sten  October  1869. 
Als  componist  schitterde  hy  schier  op  elk 
gebied  der  toonkunst;  hy  leverde  8  opera's, 
5  oratoria,  vele  liederen,  9  symphonteën,  4S 
kwartetten  en  uitstekende  stukken  voor  viool 
van  verschillenden  aard.  Tot  zyne  besto  kunst- 
werken rekent  men  de  oratoria:  „Die  letzten 
DiDge'\  ,»Der  Fall  Babylon8*\  „Des  Heilanda 
ietate  Stunden**  en  de  opera's  „Jeseonda**  en 
„Fau8t'\  zyn  voortreffeiyk  vioolspel  verhief 
hem  daarenboven  tot  éen  der  eerste  kunste- 
naars onzer  eeuw. 

Spoleto ,  eene  arrondissementshoofdstad 
in  dtt  Italiaansche  provincie  Pemgia  (Umbrië), 
aan  den  spoorweg  van  Bome  over  FoUgno 
naar  Ancona,  op  eene  hoogte  niet  ver  van 
de  bruisende  Maroggia  gelegen,  over  wier 
diep  dal  ter  hoogto  van  81  Ned.  el  eene  wa- 
terleiding zich  spant,  is  de  zetel  van  een 
aartsbisschop,  ran  eenige  rechtbanken  envsn 
een  onderprefect,  —  voorts  heeft  men  er  een 


8POLETO-8PONTINI. 


685 


lyoeom,  een  gyniDasiam,  een  eeminarinm, 
eene  technische  school,  eene  Toorbereidende 
school  Toor  geestelijken,  eene  boekery,  eene 
wetenschappelflke  Académie,  onderscheidene 
inrichtingen  van  weldadigheid,  een  kasteel, 
iredeeltelQk  van  cyclopisohe  mnren  opgetrok- 
ken, Tcle  keriien,  onder  welke  lich  de  hoofd- 
fcei^  berindt  met  freseo*s  van  FiUppo  Lhpif 
▼ele  oudheden,  aaniienlOke  paleisen,  byv. 
dat  der  Gemeente  met  schilderOen  Tan  Spa^na 
«ns.,  een  fraaien  schouwburg  en  mim  9000 
<als  gemeente  bQna  22000)  inwoners.  Men 
▼erraardigt  er  hoeden,  leder,  wollen  stoffen 
«ns.,  en  er  is  een  levendigen  handel  in  wQn, 
irraan  en  oljfvenolie.  t)eie  stad  heette  weleer 
8poletiam  en  was  éene  der  aans1enl0kste  ste- 
den yan  Umbriö.  Zy  werd  in  242  vóór  Chr. 
eene  Bomeinsche  kolonie  en  verdedigde  sich 
in  217  met  kracht  tegen  de  aanvallen  van 
JSCimmboL  Z0  werd  door  de  Qothen  onder 
ToHku  verwoest,  door  N&r§§9  weder  opge- 
bouwd en  ttldens  de  heersohappO  der  Longo- 
barden  in  Italië  door  Farold  of  Faroald  ver- 
overd. Dese  verhief  haar  tot  hoofdstad  van 
het  hertogdom  Spoleto,  dat  leenroerig  was 
aan  den  Koning  der  Longobarden,  een  groot 
gedeelte  van  BÜdden-Italifi  omvatte  en  ook 
onder  de  Frankische  heerscbappü  bleef  bestaan. 
Hertog  Lamberto  van  SpoUto  werd  in  891 
keiier,  en  it|n  soon  Lamberto  II  in  898.  Met 
Koetitaad  «o»  Seèwabm  nam  de  selfetandigheid 
van  het  hertogdom  een  einde.  Spoleto  werd 
door  Kelner  Sèmdrik  II  met  Toscane  veree- 
oigd.  was  na  den  dood  van  MaikUde  vom 
TuHM  (1115)  een  twistappel  tnsschen  den 
Keiier  en  den  Paus  en  bleef  slechts  korten 
tyd  de  letel  van  een  KeiaerldkeD  markgraaf. 
Sedert  de  18de  eeuw  behoorde  het  met  de 
mark  Fermo  aan  den  Kerkelifken  Staat,  en 
sinds  1861  vormt  het  een  bestanddeel  van  het 
koningrifk  Italië. 

Bpoliia  noemden  de  Romeinen  den  wapei- 
buit,  aan  den  vt|and  in  het  gevecht  ontrukt 
De  spolia  werden  door  de  soldaten  gewooniyk 
in  éen  der  tempels  aan  eene  godheid  gewijd 
of  in  hunne  woning  ter  gedachtenis  opgehui- 
geu.  De  wapenrusting  van  den  v|jandel|jken 
aanvoerder,  door  den  Bomeinschen  veldheer 
buit  gemaakt,  noemde  men  êpalia  opima. 

SlK^ndeos  noemt  men  eene  voetmaat  van 

twee  lange  lettergrepen  ( ).  Afgewisseld  met 

den  dactylus  ( —  \j\j)  vormt  bQ  den  hexémeter. 

Spondias  is  de  naam  van  een  plant^nge- 
«lacht  uit  de  familie  der  AnaoardiaeeSn.  Het 
heeft  ongeveer  tien  soorten,  die  in  de  keer- 
kringslanden  verspreid  ifjn  en  er  hier  en  daar 
ook  gekweekt  worden.  Het  omvat  boomen  met 
oneven  gevinde  bladeren,  kleine,  onaansienltjke 
bloemen  en  vleesige,  op  pruimen  gelijkende 
vruchten.  De  meest  bekende  soorten  i|jn  de 
Mombinpruimenboom  in  Zuid- Amerika  en  de 
Anuraboom  in  Oost  IndiC.  De  eerste  (8.  Mombin 
Ir.)  levert  de  Mombinpruimen  of  appels  van 
Otaheite,  die  in  Zuid-Amerika  en  West  Indië 
met  graagte  gegeten  worden.  Ook  de  vruchten 
van  den  Amraboom  (S.  mangifera  Perê.)  iQu 
eetbaar,  en  van  beide  soorten  verkr0gt  mim 
daarenboven  het  amra-  of  arurahars,  hetwelk 
sis  wierook  dient.  Van  de  overige  soorten  ver 
TiiHlden  wtj  S,  IwUa  L,  met  gele  vruchten  in 
Zuid- Amerika  en  8,  dmieit  Font.  op  de  Zuidiec 
eilanden. 


Sponsalia,  lie  VêrUnAmsi, 

Sponsen  (Spongiae  X.),  door  sommigen 
als  planten  beschouwd,  worden  thans  algemeen 
tot  het  dierenrijk  gerekend  en  vormen  dan 
eene  klasse  uit  de  type  der  MoUakdiêrem 
(Coelenterata).  Het  lichaam  van  deie  in  de 
Roode  en  Middellandsche  Zee  voorkomende 
dieren  bestaat  uit  eene  weeke  sarcodemassa, 
doorboord  van  talrijke  kronkelende  kanalen, 
die  in  wQde  openingen  (oscula)  uitmonden. 
Door  deie  wordt  water  in  en  uitgelaten  «*a 
dit  hl  strooming  gehouden  door  de  trilharen, 
welke  in  genoemde  kanalen  voorhanden  itjn. 
De  sarcode  scheidt  een  geraamte  af,  dat  óf 
uit  losse  kalkdeelUes  (kalksponsen)  óf  idt 
Ideseliuur  (kieselsponsen)  óf  uit  eene  samen- 
hangende hooromassa  bestaat  (hoomsponsen). 
De  sponsen  vermenigvuldigen  lich  door  dee- 
ling of  eieren  en  leven  het  liefet  op  rotsach- 
tige, ondiepe  plaatsen.  Van  de  800  bekende 
soorten  xfju  500  fossiel.  De  sponsen  iQn  met 
een  breed  grondvlak  aan  de  rotsen  vastgehecht, 
hebben  in  verschen  toestand  een  vischachtigen 
reuk  en  eene  bleeke  tot  bruin-gele  lüenr. 
In  den  handel  heeft  men  hoofdiakelfjk  twee 
soorten,  namelijk  Turksche  sponsen,  die  nit 
Smyma  worden  aangevoerd,  en  West-Indisohe 
sponsen,  die  vooral  btj  de  Bahama^Uaaden 
veraameld  worden. 

Spontanèïteit  noemt  men  eene  lelfetan- 
dige  werksaamheid,  uit  eigen  bewegtaig  ge- 
boren en  op  het  meest  gescl&teoogenUikikk 
vertoonend. 

Spontini  (Oasparo),  een  beroemd  opera- 
componist, gelKiren  den  17den  November  1718 
te  MiOoIati  by  Jesi  in  de  Mark  Ancona,  ont- 
ving eene  musikale  opleiding  en  beioeht  ii 
1791  het  conservatorium  della  Pióta,  waar 
8ala  hem  onderwas  gaf  in  het  contrapnt. 
Hy  maakte  lulke  snelle  vorderingen,  dat  I4 
reeds  na  korten  ttfd  werksaam  was  als  mafis- 
trino  (repetitor).  In  1796  vertrok  hf  naar 
Rome  en  schreef  er  voor  het  Teatio  Argentina 
i|jne  eerste  opera:  „I  puntigU  delle  donne**, 
welke  met  groeten  b|jval  ontvangen  werd. 
Nu  volgde  ten  behoeve  van  onderscheidene 
Italiaansche  schouwburgen  eene  reeks  van 
opera's  in  den  gewonen  st|jL  In  1808  begaf 
hy  lich  naar  Paiijs  en  leed  er  meer  dan  éeiM 
grievende  nederlaag,  totdat  liy  met  iQne  opera: 
„Milten  (1840)"  eene  overwinning  behMlie. 
Inmiddels  had  hy  den  styi  van  OlMf  bestu- 
deerd en  schreef  in  desen  itjne  „Veelalin**, 
welke  den  15den  December  1807  werd  opge- 
voerd. Deie  verschafte  liem  eene  volkomeie 
ieg«*praal,  en  het  Institoot  schonk  hem  é&m 
door  Napolêom  I  uitgeloofden  prys  van  lOOOO 
francs.  In  1809  werd  voorts  lyne  opera:  „Fer- 
dinand  Cortei**  met  geestdrift  toeg^Jnicbf. 
Nadat  hy  reeds  in  1805  directeur  der  kamer- 
musiek  van  Keiserln  Jotépkimê  was  geworden, 
aanvaardde  hy  in  1810  de  directie  van  het 
Italiaansch  tooneel  in  het  Odéon,  waar  hy 
voor  h«*t  eerst  te  Parfje  den  ,Don  Jiaa"* 
van  MoMmrt  deed  opvoeretf.  Na  twee  jaar 
eoht<^  legde  hy  die  betrelLking  neder,  en  de 
val  van  het  Kelierryk  l>eroofd6  hem  van  de 
flranst  van  het  Hof.  Ziyne  „Olym]^**,  in  1819 
t«»n  gehoore  gebracht,  vond  geen  onverdertden 
bttvat  en  Smmtud  b^pif  lich  op  nitaoodiging 
van  d<*n  Koning  van  Pruisen  als  direelenr- 
geoi^raal  der  mniiek  naar  Beriyn.  Hiersolii^ 


686 


8P0NTINI— SPOORWEGEN. 


hQ  een  oitstekend  orkest,  maar  in  i0ne  aldaar 
venraardigde  operare:  „Normahal",  „Alcidor'* 
en  „Ajgneê  von  Hohenetanfon*'  kon  hf)  tiok 
niet  tot  it|ne  vroegere  hoogte  rerheffen.  Ook 
maakte  htf  lich  vele  Ttfanden,  werd  yan 
nuO^eitiBchennis  besohnldigd  en  vertrok  in 
1842  naar  Partjs.  In  1844  ondernam  htf  eene 
reia  naar  Italië,  waar  de  Pans  hem  tot  graaf 
M»  Samf  Andfea  verhief.  In  1847  werd  hQ 
door  eene  oorongesteldheid  verliinderd,  lich 
volgens  den  wensch  van  den  Koning  van 
Prnisen  nogmaals  naar  BerlQn  te  begeven, 
en  wegens  de  staatkundige  bewegingen  keerde 
hy  in  1848  naar  ztjn  vaderland  terag,  waar 
hy  den  14den  Januari  1851  overleed.  SponHm 
is  éen  van  de  voornaamste  vertegenwoordigers 
der  efléctopera,  looals  na  hem  door  Aub^r  en 
vooral  door  MaUv^  en  Mmferhmr  geleverd  wer- 
den. Zyne  opera:  „Die  Vestalin'' wordt  als B||n 
meesterstuk  beschouwd. 

Spoor  (Eene)  is  eene  scherp  uitloopende 
punt  aan  den  voorsteven  van  pantserschepen. 
Men  had  ie  reeds  aan  de  oorlogsvaartuigen  der 
Grieken,  Carthagers  en  Romeinen  en  in  den 
slag  bO  Salamis  beslisten  aQ  over  de  uitkomst 
Later  kwamen  1(1  in  vergetelheid,  doch  werden 
btl  den  bouw  van  pantserschepen  daaraan  ont- 
rukt. ZQ  heeft  gewooniyk  de  gedaante  van 
een  byiblad  met  eene  onder  de  waterlQn  uit- 
stekende punt.  Wat  eene  spoor  kan  doen  is 
gebleken  in  den  slag  bQ  Lissa  (1866),  toen  1(1 
den  „Re  d'Italia**  deed  ainken,  alsmede  b(| 
de  aanvaring  van  het  Duitsche  pantserAregat 
„Groszer  KurfUrst"  door  „König  Wilhelm*'.— 
WQders  geeft  men  den  naam  van  spoor  aan 
een  scherp  gepunt  ra^je,  aan  de  hiel  van  den 
ruiter  vastgehecht  en  dienende  om  het  paard 
in  de  lenden  te  prikkelen  en  alzoo  tot  een 
snelleren  loop  aan  te  drQven.  —  Eindeiyk  is 
een  spoor  in  de  plantenkunde  een  buisvormig 
aanhüigsel  aan  den  voet  van  kelk-  of  bloem- 
bladen, btfv.  bO  het  viooltje. 

Spoor  (Gerardus  Jalkes),  een  Nederlaadsch 
dichter,  geboren  te  Rotterdam  den  9den  April 
1882,  onderscheidde  aich  reeds  vroeg  door  on- 
gemeenen  leerlnst,  werd  vervolgens  geplaatst 
op  het  kantoor  van  een  notaris  en  zag  zich  in 
1868  benoemd  tot  kassier-generaal  bQ  de  Rotter- 
damsche  Bank.  Met  Over  en  nauwgezetheid  be- 
kleedde hy  deze  betrekking,  terwyi  hf)  tevens  de 
dichtkunst  beoefende  en  hiertoe  door  beroemde 
letterkundigen  op  eene  eervolle  wQze  werd 
aangemoedigd.  In  1872  werd  h||  lid  van  de 
Leidsche  Blaatschapptf  van  Nederlandache  let- 
terkunde en  overleed  op  den  25Bten  September 
1882.  zyne  vrienden  plaatsten  een  wit  mar- 
meren steen  op  zyne  rustplaats.  Hy  schreef: 
„De  arme  dichter,  drama  voor  redei^kers", — 
„Willem  de  Derde,  dramatische  schets'*,  — 
^Het  feest  van  Mars.  Allegorisch-dramatisch 
gedicht",  —  „Brand!'',  —  „Aan  de  Vorsten 
van  Europa",  —  „*s  Levens  Lente.  Uit  de 
kinderwereld.  Twee  dichtbundels  voor  de 
jeugd",  —  „Verhalen,  sproken  en  legenden", — 
„Historie  en  Fantasie",  —  „Thomasvaer  en 
Pietemei",  —  dichteriyke  bydragen  in  ver- 
schillende jaarboelU^  —  on  tooneelverslagen 
in  het  „Rotterdamsch  Nieuwsblad". 

Spoorwegen  zyn  in  de  jongste  halve 
eeuw  een  uitstekend  middel  van  gemeenschap 
geworden.  Zy  vormen  de  baan ,  waarlangs 
de  locomotief  (zie  aldaar)  met  de  daarachter 


vastgehechte  waggons  sksh  beweegt  Op  ees 
effen  bodem  wordt  by  het  aanleggen  ?aBeeD 
spoorweg  eerst  de  aardebaan  in  gereedheid 
gebracht,   die  verschillend   van  breedte  ksa 
weien  naar  gelang  iQ  bestemd  is  voor  enkel 
of  voor  dubbel  spoor.  Op  de  aaidebaan  wwdea 
overlangs  houten  balken  ala  liggers  geplattat 
en  door  dwarsliggers  verbonden.  2^  daanade 
beide  yseren  of  stalen  sporen  (rails)  op  de  oier 
langsohe  liggers  op  bepaalden,  geigkmatiga 
afttand  stevig  vastgeklonken,  dan  is  de  spoor- 
weg gereed.  Zal  deie  echter  gebruikt  wordoi, 
dan  dient  men  hem  op  geschikte  plaatsen,  dit 
is  by  de  middenpunten  van  bevolking,  te  toot 
zien  van  stations,  waar  sich  de  wMstot 
spoorverandering,  de  bureanx,  wacAtfcamen, 
goederenmagazynen   enz.  bevinden.    Wyden 
doen  wy  opmerken,  dat  de  spoorwegen  met 
altyd  kunnen  gebouwd  worden  op  een  effiea 
bodem .  Hier  en  daar  ontmoet  men  rivieren,  mui- 
over  men  bruggen  spant  Merkwaardige  spoor- 
wegbruggen heeft  men  in  ons  Vaderland  Tooial 
te  Cnlemborg  en  aan  den  Moerdyk,  aiasede 
by  Rotterdam.  Hedel,  Bommel,  ZwoUe,ZBtfBii, 
Amsterdam,  Arnhem  en  N0megen.  In  sodete 
landen  ontmoet  men  rotsgevaarten,  doorwelke 
tunnels  moeten  geboord  worden,  zooals  die  vaa 
den  St  Gh>tthard,  vandenMontCettis,TaadeB 
Sommering  en  van  den  Schwarzwaldapoorweg 
enz.,  en  waar  men  diepe  dalen  overechrgdei 
moet,  bouwt  men  viaducten,  zooals  dte  ovff 
het  Sitterdal  nam  Winterthür  in  Zwitserlud. 
Kunstige    spoorwegen,    tegen    berghelUsgn 
aangelegd,    zyn   vooral  de  reeds  genoeode 
Semmeringspoorweg,  de  Rijnspoorweg,  —  ^ 
later    voltooide    Oieszbachi^oorweg,  —  ^ 
eerste    in    Oostenryk    by    TriM,  de  beide 
laatste  in  Zwitserland.  Vooral  in  Frsnbg 
heeft  men,  behalve  de  gewone  spoonrqs^ 
ten  behoeve  der  hoofdiynen  van  verkeer,  ook 
buurtspoorwegen  (chemins  de  fer  viciniaz), 
waardoor  ter  zyde  van  de  hoofdiynen  gel^ 
plaatsen  met  deze  in  verband  worden  gebitekt 
Het  eerste  geregelde  vervoer  langs  een  {set» 
spoorweg  had  plaats  in  1825  tuaschen  DsriiiV 
ton   en   Stockton  in   Engeland.  De  bloei  der 
katoenfabrieken  te  Liverpool  en  Manchetter  g» 
aanleiding,  dat  die  beide  steden  door  eenipoor- 
weg  werden  verbonden,  en  toen  Stif^n^ 
daarop  zyne  locomotieven  in  dienst  i^^> 
begon  men  ook  elders  over  den  aanleg  ttt 
spoorwegen  te  denken.  In  1884  deed  in  ons 
Vaderland  de  kolonel  Bakê  het  voorstel,  een 
spoorweg  aan  te  leggen  van  Amsterdam  nMff 
Keulen  en  raamde  de  kosten  op  11  milUpoo 
gulden,  doch  hy  vond  geene  ondereten»"** 
In  1885  werd  in  Dnitschland  de  o«n^|^' 
weg  geopend  tusschen  Nttmberg  en  Fowt 
en  in  datzelfde  Jaar  bouwde  men  <^}^ 
eersten  spoorweg  in  België  van  Bni»w  »•» 
Mechelen.    Eerst   in  1887  maakte  ««"JJJ 
begin  van  werkzaamheden  voor  denspoorw^ 
van  Amsterdam   naar  Haarlem,  en  er  w»' 
pen    twee   Jaar  voordat  hy  geopend  ir»", 
doch  de  proefirid  in  1889  voldeed  ▼o*^"^ 
aan  de  verwachting.  In  1888  werd beetotenw 

den  aanleg  van  een  spoorweg  van  Amet^Se 
over  Utrecht  en  Arnhem  naar  de  P""*SL 
grenzen,  met  een  zytak  naar  Rotterdam  (^ 
spoorweg),  en  vooral  nadat  de  Staat  w  JJ?: 
deze  voor  de  volksontwikkeling  100  beltfjgr»^ 
zaak  met  kracht  had  aangevat,  8trelneii« 


5 
lï 

ir 


Pi 

!: 

ET 


SPOOR 


23.  Aftnleg  van  een  spoorwegstation. 


GeïlluBtreerde  Eucyclupaedie.    2ile  druk. 


EGEN.   I. 


Bij  het  artikel :  Spoorwegeu. 


SPOOR\^ 


2.  Overdekte  goede] 


1.  Grondvlak  van  het  stationsgebouw  te  Stuttgart. 


B^iSrSilOllyrilJ 


6  a.  Tuaschenstation. 

Perrunzijde 


(TeïlliiBtreerde  Encyclopaedie.    2de  drnk. 


31^ 


2GEN.   II. 


15  b*  Feri^üTH^nvvjifjgoTi  np  vier  rfttl*»if  fi, 
Gn«iiilvUik. 


Bij  het  artikel :  Spoorwugeu. 


SPOORWEGEN. 


637 


l^ederlandBohe  spoorwegnet  t^^e  maien  tot 
▼er  in  het  Moorden  uit  en  werd  menige  ver- 
bindinsT  met  het  buitenland  tot  stsnd  gebracht 
Xn  FranlLrUk  werd  de  eerste  iqpoorweg  tos- 
achen  ParOt  en  St.  Germain  geopend  in  1889, 
—  in  Italië  in  1840,  en  het  halve  eeowfeest 
van  het  bestaan  Tan  spoorwegen  Toor  personen- 
▼erkeer  is  in  1879  gêrierd. 

Sedert  die  dagen  evenwel  hebben  de  spoor- 
wegen  sieh  met  eene  ▼erbasende  kraoht  ont- 
wikkeld. Thans  Tindt  men  er  in  Afrika,  na- 
memk:   in  Algérië,  Egypte  en  aan  de  Kaap 
de  GK>ede  Hoop.  Inzonderheid  heeft  men  roorts 
zich    beijverd,  spoorwegen  aan  te  leggen  in 
Amerika,  vooral  in  de  Vereenigde  Staten, 
wmar  z0  onmisbaar  syn  voor  het  verroer  der 
voortbrengselen.  Diar  heeft  men  door  spoor- 
wegen den  Atlantisohen  Oceaan  met  de  Stille 
Zee    verbonden  en  alle  plaatsen  van  eenig 
belang  kan  men  er  langs  de  spoorwegen  be- 
reiken. Ook  Znid- Amerika  is  van  spoorwegen 
voorzien,  en  op  Caba  en  Jamaïca  soekt  men 
ze  niet  te  vergeeft.  In  Asi0  heeft  men  spoor- 
wegen op  Java,  in  Japan  en  China,  bQ  Smima, 
en   voorts  een  uitgebreid  spoorwegnet  in  het 
BritBoh-Indische  Keiaerrgk,  en  ook  in  Australië 
hebben  de  Engelsohen  spoorwegen  aangelegd. 
Om  een  denkbeeld  te  geven  van  de  ni^e- 
breidheid  van  het  spoorwegnet  over  de  geheele 
wereld,  zullen  wtf  de  verschillende  Staten  op- 
noemen ;en  daarachter  de  lengte  der  in  eiken 
Staat  aanwezige  spoorwegen  plaatsen  in  Ned. 
mülen.  Die  lengten  waren  met  den  aanvang 
van  1878:  Duitschland  80808,  —  Ooetenrtfk- 
HongarQe  18060,  —  Qroot-Britoide  27540,  — 
Frankrgk  28  888,  —  België  8  710,  —  NederUnd 
1681,  —  Lnxemburg298,  — Zwitserland  2565, 

—  ItaUe  8210,  —  SpaiUe  6199,  —  Portugal 
968,  —  Denemarken  1 446,— Zweden  4791,— 
Noorwegen  802,—  Busland  20467,  —  Roemenië 
1288,  —  Turkte  1587,  -  en  Griekenland  12, 
alioo  in  Europa  te  samen  158198  Ned.  mQL 
Voorts:  in  Gaucasie  1018,  —  KleinAsi6  895, 

—  Oostlndie  11164,  —  Ceylon  146,  —  Java 
260,  —  Japan  61,  —  en  China  18,  al«>o  in 
Asie  te  samen  18 096  Ned. mgi.  Dan:  in  Egypte 
1768,  —  Tunis  60,  —  Algéri6  682,  —  Kaap- 
land  en  Natal  644,  —  en  Mauriüus  106,al«>o 
in  Afrika  te  samen  8255Ned.mi|LWt)ders:in 
de  Vereenigde  Staten  128187,  — Canada  8  425, 

—  Mexico  628,  —  Honduras  90,  —  Costarioa 
59,  —  Columbia  106,  —  Cuba  640,  —  Ja- 
msïca  48,  —  Barbadoes  10,  —  Puërto  Eico 
84,  —  Venesuöla  126,  —  Britsch  Quyana  98, 

—  BnudUe  2290,  —  Paraguay  72,  —  Uru- 
guay 876,  —  Argentina  2840,  —  BoUvia  210. 

—  Ecuador  41,  —  Peru  1582,  —  en  ChiU 
1689,  dus  te  samen  in  de  Nieuwe  Wereld 
146989  Ned.  mi|l.  Eindeltfk:  in  Nieuw-Zuid- 
Wales  920,  —  Victoria  1 292,  —  Zuid- AustraUë 
597,  —  Queensland  594,  —  Weet-AustraUë 
61,  -  Nieuw-Zeeland  1187,  —  Tasmanial50, 

—  en  Tahiti  88,  dus  in  AustraUë  4784.  De 
geheele  uitgestrektheid  der  spoorwegen  over 
de  Aarde  bedroeg  derhalve  in  dat  Jaar  reeds 
meer  dan  821272  Ned.  mffL  ZQ  was  in  1880 
in  Amerika  175009,  in  Europa  168 695,  in  Aaië 
15940,  in  Australië  7452  en  in  Afrika  4899,— 
alsoo  op  de  geheele  aarde  871495  Ned.  mtfl, 
en  is  ook  na  dien  tQd  nog  aanmerkeigk  toege- 
nomen. De  aanleg  van  al  die  spoorwegen  is 
gedeeltelVk  van  staatswege,  gedeeltelOk  door 


maatsohapplfen  en  ook  wel  door  deie  met 
ondersteuning  of  rentewaarborg  van  den  Staat 
geschied.  Gemiddeld  is  de  opbrengst  voldoende 
tot  bestrQding  der  kosten  van  exploitatie  en 
tot  uitbetaling  van  eene  billSke  rente,  maar 
groot  iQn  bovenal  de  voordeelen,  welke  de 
spoorwegen  afwerpen  voor  de  geheele  maat- 
sohappQ,  daar  sy  ^^  onderling  verkeer  der 
menschen  gemakkel0k  en  goedkoop  maken 
en  door  de  snelheid  van  het  vervoer  eene  aan- 
merkelQke  tydwinst  besorgen.  Het  groote  Euror 
peesche  spoorwegnet  is  een  waarborg  t^[en 
hongersnood  en  ioUb  tegen  eene  buitengewone 
opd^ving  van  prOsen.  dewQl  men  daardoor 
alle  waren  van  de  puuUsen  des  overvioeds 
naar  die  van  gebrek  in  korten  ttfd  kan  over- 
brengen. Zy  lokken  duiienden  en  tienduiien- 
den  uit  om  andere  landen  te  besoeken  en  be- 
vorderen alioo  de  beschaving,  de  uitbreiding 
der  kennis  en  de  algemeene  verbroedering  der 
volkeren. 

Daar  bQ  den  aanleg  van  spoorwegen  de  meest 
horiaontale  stand  der  baan  verreweg  het  ver- 
kieslQkst  is,  heeft  men  dikwQis  met  vele  moeie- 
igkheden  te  worstelen.  Het  terrein  is  ongeluk 
van  hoogte,  zoodat  hier  en  daar  insnQdingen 
in  heuvels  gemaakt  en  laagten  aangevuld  moe- 
ten worden  (pi.  I,  flg.  1  en  4).  Van  de  gedaante 
van  den  onderbouw  en  van  de  spoorbaan  vindt 
men  afbeeldingen  in  flg.  11.  a  i  o  en  d.  Tot 
den  bovenbouw  behooren  de  liggers.  Men  heeft 
overlangsche  liggers,  dwarsliggers  en  alleen- 
staande steunsels,  doch  laalitgenoemd  stel- 
sel komt  meer  en  meer  in  onbruik.  Tot  de 
overlangsche  liggers,  waarbtf  de  spoorstaven 
over  hare  geheele  lengte  ondersteund  wor- 
den, behoort  het  stelsel  van  Martwi^  (I, 
flg.  14,  19  en  20),  dat  van  JZtt/  (I,  flg.  5, 
a  en  i)  en  het  driedeeUge  (I,  flg.  8.  en  18). 
Btf  het  st^sel  van  dwarsliggers  (I,  flg.  9) 
gebruikt  men  zwaarder  spoorstaven.  Hierbg 
onderscheidt  men  de  swevende  of  vaste  ver- 
binding naar  gelang  de  uiteinden  der  spoorsta- 
ven op  of  tusschen  de  liggers  gelegen  t^n. 
Uaeren  liggers  t^n  voorgesteld  in  I,  flg.  25, 
o.  £  en  0.  ^  de  spoorstaven  onderscheidt  men 
platte,  T-  en  I-vormige  staven,  Vignolastaven 
(thans  het  meest  in  swang)  en  omegastaven 
(I,  flg.  21).  De  gewone  onderlinge  afrtand  der 
beide  spoorlijnen  is  1,485  Ned.  el.  In  Spai^e 
en  in  Rusland  is  die  wQdte  iets  grooter  en 
bQ  vele  locaalspoorwegen  veel  kleiner.  De 
hekken  langs  den  spoorweg  worden  hier  en 
daar  door  middel  van  een  üierdraad  dichtge- 
trokken (I,  flg.  24).  Om  van  het  éene  spoor 
op  het  andere  te  komen,  bezigt  men  wissels  of 
een  verschuivingstoestel  (I,  flg.  10)  en  het 
middenstuk  daarvan,  dat  veel  te  lUden  heeft 
en  dus  van  gietstaal  vervaardigd  wordt,  draagt 
den  naam  van  hartstuk  (I,  flg.  8  en  18).  De 
Engelsche  wissel  is  voorgesteld  in  I,  22.  Tot 
het  vullen  van  den  stoomketel  dient  het  wa- 
terstation (1, 7),  waar  zich  de  noodige  \faterkra- 
nen  (1, 6  en  16)  bevinden.  Het  signaaihuisop  het 
Charing* Cross-station  te  Londen  is  afgebeeld  ia 
I,flg.2Jn  flg.  28  aldaar  ziet  men  desporen  ge- 
trokken van  een  station,  zoowel  doorioopende  (I 
en  U)  als  naatfOiggende  (III  tot  VIII).  Vdor  het 
hoofdgebouw  a  heeft  men  het  perron  £  en  de 
tussehenliggende  perrons  0  en  ei  en  naast  het 
hoofdgebouw  de  bygebouwen  •  en/;  — voorts 
wat  verder  de  met  een  lossings-  en  ladingsge- 


SPOORWEGEN— 6P0RT. 


leganMd  h  TerboBdeiM  goedemloodi  ^,  Tsn 
welke  wV  eene  doomede  ilen  in  flg.  16.  De 
■poreii  der  wmggosloodaeii  I,  lr,»iBndooreeii 
▼eneboivingitoeetel  met  de  sporeojnm  het 
stfttlon  Teremiigd.  Yu  ket  spoor  Vm  loe- 
pen •poontoven  iMMff'de  drtsiiebtif  qenTsn- 
daar  naar  de  repanrtlewinkela  r'yr'.r^.Daar- 
enboren  loepen  er  iporen  naar  de  berfplaats 
i  en  naar  de  fteenkol^üoodien  b'  en  ^.  Ook 
heeft  men  er  eene  gelegenheid  m  voor  het 
impraegneeren  van  liggen. 

Van  een  groot  station  liet  men  eene  afbe^ 
ding  op  plaat  n  flg.  1  en  8,  namelQk  Tan 
dat  te  Stnttgart  Op  het  grondvlak  (flg.  1)  is 
a  de  ingang  met  de  borean^s  voor  de  afgUto 
▼an  biljetten  h\  6',  d",  ir  aan  weêrsaOden. 
De  ruimten  o'  c'  4n  goederenmagasgnenf  cf, 
cT,  éT',  dTf  nitgangen,  •  het  telegraafboreaa, 
f  r  bagagebareanx,  g'  f  hrieTenboreanx,  h' 
Vy  h"  wachtkamers  der  eerste  klasse  en  ge- 
reeerreerde  vertrekken  voor  het  Hof;  i  eene 
damesiaal,  k  Tif  wachtkamers,  V  V  restaarants 
der  tweede  klasse,  m'  m'  wachtkamers,  n' 
restanrant  der  derde  klasse  en  o  het  adaiinistra- 
tiegebonw.  De  perrons  syn  overdekt  (II,  flg. 
10)  en  Tooral  dat  van  het  St  Panoras-station 
te  Londen  (U,  flg  11)  is  rensachtig  groot  BQ 
stations  van  den  tweeden  rang  is  alleen  het 
hoofdperron  overdekt  (II,  flg.  9)  en  een  klein 
tnss(^en8tation  alen  w(  in  flg.  d,  a  en  è.  Hier 
is  a  de  vestibule,  h  de  wachttamer  der  derde 
en  e  die  der  eerste  en  tweede  klasse,  d  het 
bureau,  •  het  goederenbureau, /een  restaurant 
en  g  eene  veranda.  Eene  loeomotievenloods  siet 
men  in  n,  flg.  4  en  6,  en  bQ  het  baanwachters- 
huis (I,  flg.  17)  is  «  het  voorportaal,  h  de 
keuken,  c  de  woonluuner,  d  de  slaapkamer, 
•  de  stal  en  /  de  wachtkamer.  De  waggons 
sQu  eenvoudig  (II  flg.  15,  a  en  i)  of  met  eene 
verdieping  (Ö  flg.  12)  en  de  Amerikaansohe 
slaapwaggons  (U,  18  en  14)  verschaflira  aan 
den  tMg»  een  groot  gemak.  Ook  i0n  in  den 
laatsten  tfd  voortreflél0ke  remtoeetellen  in 
gebruik  gekomen. 

Voor  het  b^dimmen  van  bergen  heeft  men 
een  eigenaardig  stelsel  van  spoorwegen  met 
daarvoor  passende  locomotieven.  Voorts  heeft 
men  spoorwegen  onder  den  beganen  grond,  bQv. 
te  Londen,  en  andere,  die  hoog  in  de  lucht  awe- 
ven,  bQv.  te  New  York.  Behalve  de  gewone 
spoorwegen,  heeft  men  er,  waarop  de  trein  be- 
wogen wordt  door  paarden  of  doorelectriciteit 
Sporaden  is  de  naam  van  eeae  eilanden- 
groep in  de  Aegeesche  Zee,  ten  noorden,  oos- 
ten en  suiden  rondom  de  Oydaden  langs  de 
kunst  van  Kleln-Aaië  en  ThessaUë  gelegen. 
Z|}  worden  dan  ook  verdeeld  in  Noord-8pora- 
den  (Sdathos,  Scopelos,  Ohilidromia,  Pda- 
ironiri,  Scyros  ena.),  Oost-Sporaden  (Nlkarla, 
Patinoe,  Lero,  Oos  ena.)  en  Zuid  Sporaden 
(Thera  of  Santorin,  Amnrgos,  Astypaiaea  of 
Scampalia,  Jos  of  Nio  enz.).  Dese  laatste 
z0n  van  vulkanischen  oorsprong  en  worden  door 
velen  niet  tot  de  Cycladen  gerekend,  loodat 
men  alsdan  de  Oost-Sporaden  met  den  naam 
van  Zuid-Sporaden  bestempelt  De  Sporaden 
zijn  meestal  bergachtig  en  schraal  besproeid, 
maar  bS  eene  voldoende  besproeiing  onge- 
meen vruchtbaar.  Bg  de  scheiding  van  Grie- 
kenland en  Turkte  bleven  alleen  de  Oost- 
Sporaden  langs  de  kust  van  Klein-Asië  met 
ToriLtle  vereenigd. 


SporadlBOh  of  vtrtinoid  noemt  de  ge- 
neesheer  aooteiige  ziekten,  die  slechts  eskda 
personen  aantasten,  terwgi  eene  epidmu  ni 
meer  algemeenen  aard  is. 

Sporok  (Johaon  vonX  een  g«nersal4er 
KeiMTltk-OoslenrOksclie  troepen  en  gebom 
omstreeks  het  Jaar  1607  te  WeoterlohblDd- 
brttck  in  het  bisdom  Paderbom,  nam  M 
aan  den  Dertigjarigen  Oorloir  «>  w*>  inltSd 
opgeklommen  tot  kolonel  der  miters  in  Béa- 
sehen  dienst  In  1648  streed  h||  voorqiMdir 
tegen  de  Fransehen  en  ondersolMidde  ikk  ii 
1645  in  den  slag  bQ  Jaakan.  In  1647  wfids 
hü  het  Belersche  leger  naar  Botwmea  bres- 
gen,  maar  werd  bQ  het  mialnkken  dssma 
door  Keorvorst  MammUiaam  van  vertsad  l» 
schuldigd,  waarna  h||  overging  In  Oosteailk- 
sohen  dienst  en  door  den  Keizer  tot  ntjhêff 
vereven  en  met  goederen  in  BcUiemea  beftf* 
tigd  werd.  HQ  streed  voorts  als  geasrsal  der 
miters  onder  MomtmmmU  (1657—1660)  togn 
de  Zweden  in  Polen  en  SleeswQk-HoUêiii, 
in  den  slag  bU  St  Gtotthard  (1664)  tega  de 
Turken,  werd  daarop  tot  Bgksgraaf  benowi 
en  in  1674  door  Keizer  Leopold  naar  é»  Ka- 
derlanden  gezonden,  om  er  als  opperberel- 
hebber  Oraaf  Somekei  te  vervangen.  Nt  öe 
verovering  van  Dinantvolbrachthüvoortieei 
veldtocht  tegen  2W«m#,  nam  daarna  stn  rat* 
slag,  woonde  op  z0ne  goederen  in  Bobenn 
en  overleed  den  6den  Augustus  1679. 

Sporen  (Sporae)  of  hiemkaneU  dieaei  b| 
de  bedek^bloeiende  planten  (Cryptogsm) 
ter  instandhouding  der  soort,  evenals  de  fldn 
bil  de  zichtbaar  Uoeiende  (PhaaerogsMe). 
ZU  zQn  echter  niet  anders  dan  cellea,  aoz- 
tgds  eenvoadig  en  somtUds  ook  door  eent» 
schenschot  verdeeld,  en  bevatten  nietdekiaB 
eener  toekomstige  plant,  zooals  wjf  wiana- 
men  In  het  zaad.  In  den  regel  zflu  s|  nkfi- 
scopisch  klein,  maar  tot  groote  msfl>s*8i«^ 
eenigd.  Haar  ontstaan  en  haar  bouw  is  'a^ 
ateonderlVke  klassen,  orden  eafismilifo  der  w- 
dekirbloeiende  planten  verschillend.  Vtn  daoi* 
derscheidene  soorten  van  sporen  zQu  de  vnm- 
sporen  of  zoOeporen,  die  zich  door  middel  rti 
haartjes  ;vrg  in  het  water  bewegen,  vé  ^ 
minst  merkwaardige.  De  sporen  veitooMS 
zich  in  de  gedaante  van  uiterst  klefaielM<> 
met  een  korreligen  of  vloeibaren  ioboiN' 
(Gedurende  de  ontkieming  komt  dsantf 
het  jonge  plaatje  óf  onmiddeDSk  te  voonohp 
df  er  ontstaat  door  crtdeeling  (insooeriBg)»» 
de  sporen  een  ander  orgaan,  eoaridm  (P^ 
thallium)  geheeten,  waaruit  de  nieawe  P» 
zich  ontwikkelt  BQ  de  laagste  cryptogsM 
böv.  bg  Fraioeoeet$$,  zflu  loof  en  spoiett  ej 
omdat  de  geheele  plant  uit  slechts  éenetfu^ 
cel  bestaat  Men  kan  voorts  b(i  de  vorm 
van  sporen  twee  hoofdtypen  ondefacbflHW>|| 
namemk  een  ontstaan  binnen  het  loo^  «ooi» 
bQ  de  lagere  wieren  en  zwammen,  es  eeK 
wording  in  kiemhui^es  (sporaagia),  ip^ 
bO  de  meeste  zeewieren,  het  meerendeeH^ 
zwammen  en  allebladvormendeOryptogain^* 
Zwermsporen,  in  antberidia  bestotea,  v»^ 
men  bQ  varens,  paardestaarten  es  ^J"t 
Sommige  kruidkundigen  hebben  bet  gw^ 
plantenrQk  in  de  twee  aMeeUngeo  d«rip0|^ 
droffmde  en  taaddragemde  gêwtueen  I^P^ 
Sport  is  een  Engelsch  woord,  heW^ 
vermaak  of  epel  beteekent,  insonMb«d  een 


SPORT— SPREEUW. 


689 


aoodaaig,  waaraan  de  aanaieoltiken  des  lands 
sich  ^den  tot  ▼enterklng  des  licbaams, 
sooali  harddraverg,  Jacht,  roeien,  boksen,  het 
cricketspel,  sehaatsenrtlden  ens. 

Spottiéwoode  (Wiiliam),  een  verdienste- 
lyk  wis-  en  natnarkandige,  geboren  den  Uden 
Januari  1825  te  Londen,  stadeerde  te  Oxford, 
kwam  vervolgens  aan  het  hoofd  van  dedmk- 
k«r0  der  Koningin  en  voltooide  tevens  iQne 
-  wetenschappeltfke  vorming.  Hd  schreef:  „Me- 
ditationes  analytieae  (1847)**,  —  „Elementary 
tkeorems  relating  to  deteminants  (1861)",  — 
„A  tarantasse  Jonmey  trongh  Eastem  Rossia 
(1867)",  —  en  „Yaoation  tonrist  in  1860".  Sedert 
1870  legde  h0  sich  ook  met  Qver  toe  op  de 
beoefening  der  natnmrknnde  en  werd  lid  van 
de  Boyal  Institntion,  van  de  Royal  Society 
en  van  de  Britlsh  Association.  Als  president 
van  laatstgenoemd  lichaam  opende  hU  in  1878 
de  vergadering  te  Dublin  met  eene  redevoering 
over  de  wiskunde  en  hare  betrekking  tot  de 
overige  wetenschappen.  In  1879  werd  htf  pre- 
ddent  van  de  Royal  Society  en  overleed  den 
278ten  Juni  1883. 

SpotTC^eL  Met  deien  naam  worden  twee 
verschillende  vogels  bestempeld,  die  beide  de 
snoht  openbaren,  om  gelulden  van  andere  die- 
ren op  eene  lachwekkende  wt|xe  na  te  bootsen. 
De  óen  is  een  yoord-Ammkaamêhe  l^êtêr 
(Tardus  polyglottus  X),  loo  groot  als  ome 
gewone  merel,  maar  slanker,  aschgrauw  van 
kleur,  gr|fs  op  den  buik  en  met  eene  witte 
stre^  op  de  vleugels.  Hg  lingt  des  nachts 
en  zit  dan  op  een  tak  in  een  hoogen  boom 
en  kan  het  gesang  van  andere  vogels  en 
voorts  allerlei  gelulden  voortreffelUk  naboot- 
sen. De  ander  Is  een  Zuid-Amerikaansche 
vogel  en  heet  Oasnetu  perneuiy  is  prachtig 
■wart  en  geel  gekleurd  en  leeft  en  nestelt  In  troe- 
pen. Ook  deie  bootst  de  geluiden  na,  welke 
hH  door  andere  vogels  hoort  voortbrengen. 

Spraak  (De)  is  eene  samenvo^ng  van 
geluiden,  welke  gedurende  de  bew<iring  der 
lucht  door  de  mondholte  door  middel  van 
de  vormverandering  van  dese  laatste  ont- 
staan. Dese  geluiden  noemen  wH  hUmkm 
en  de  doelen,  waarmede  stf  voortgebracht 
worden,  êpraakwêrhiuiffên.  Tot  deze  laat- 
ste behooren:  het  strottenhoofd,  het  ver- 
hemelte,  de  tong  en  de  lippen,  —  en  als 
meer  passieve  deden  de  mond-  en  neusholte, 
de  tanden  enz.  80  het  luid  spreken  worden 
de  klanken  verbondeu  met  strottenhoofdge- 
lulden, waarbg  vernauwing  der  stemspleet 
en  spanning  der  stembanden  plaats  hebben, 
hetwelk  onnoodig  Is  bU  het  fluisteren.  Door 
eene  opvolging  van  spraakklanken  vormt  men 
lettergrepen  en  woorden,  de  hulpmiddelenter 
mededeellng  van  gedachten.  Duidt  men  die 
klanken  door  teekens  (letters)  aan,  dan  ont- 
staat het  foAri/V. 

Spraakleer  (De)  of  êfraakkuMsi  (gram- 
matica) bevat  de  regels,  volgens  welke  men 
eene  taal  met  Juistheid  spreken  en  sohrtfven 
kan;  zy  bestaat  uit  de  kennis  van  de  ateon- 
derigke  letters  en  van  haar  gebruik,  uitspraak, 
nadruk  enz.,  —  de  woordvorming,  woord- 
gronding en  woordbuiging  (etymologie),  —  en 
de  woordvoeging  of  samenstelling  der  volsfai- 
nen  (syntaxis). 

Bpree  (De),  de  aanzlenltikste  zOrivier  van 
de  Havd  in  de  mark  Brandenburg,  ontspringt 

xin. 


In  de  Saksische  Oberlansitz,  niet  ver  van  de 
grenzen  van  Bohemen,  uit  drie  bronnen,  welke 
zich  bO  Taubenheim  vereenigen,  verdeelt  zich 
achter  Bautzen  in  twee  armen,  die  bQ  Herms- 
dorf  en  Weiszig  het  grondgebied  van  Pruisen 
bereiken  en  sich  weder  verbinden  bU  Spree- 
witz.  Z0  stroomt  voorts  langs  Spremberg  en 
Kottbus,  vloMt  daarna  westwaarts  en  vormt 
met  talrijke  armen  bet  laaggelegene  moeras- 
sige Spreewald,  welks  armen  boven  Lubben 
weder  samensmelten,  waarna  de  Spree  zich 
noordoostwaarts  wendt,  zich  weder  in  armen 
splitst,  die  zich  bQ  Schlebzig  op  nieuw  ver- 
eenigen, bQ  Lelbsch  voor  kleine  schepen  be- 
vaarbaar wordt,  door  de  Schwielung  en  Müg- 
gelmeren  kronkelt,  b0  Berign  een  eiland  vormt, 
waarop  eene  wffk  (Kölin)  dezer  stad  gebouwd 
is,  en  na  een  loop  van  366  Ned.  mt)l  beneden 
Spandau  zich  uitstori;  in  de  Havel.  ZQ  heeft 
onderscheidene  kleine  zyrivieren  en  een  stroom- 
gebied van  172  G  geogr.  mQl.  Door  het  Frie- 
drioh-Wilhelms-  of  Müllroser- Kanaal  iszümet 
de  Oder  verbonden,  en  ook  bQ  BerlQu  heett 
men  eenige  kanalen.  Zy  heeft  lage,  zandige, 
grazige  of  boechryke  oevers  en  bevat  veel  visob. 
Spreekbuis.  Daar  het  geluid  zich  op 
dergeiyke  w^ze  verspreidt  als  de  lichtstralen, 
kan  men  het  versterken  door  het  zooveel 
mogeiyk  bQeen  te  honden.  Wil  men  dus  den 
klank  der  spraakorganen  op  verren  afstand 
duideiyk  doen  hooren,  dan  dient  men  eeae 
buis  vóór  den  mond  te  plaatsen.  De  vorm 
van  dese  moet  volgens  de  theorie  die  eener 
paraboloYde  wezen,  In  wier  brandpunt  zich 
de  mond  van  den  spreker  bevindt  Intusschen 
is  ook  de  gedaante  van  een  afgeknotten  kegel 
reeds  voldocmde.  De  geluidgolven  bewegen 
zich,  nadat  zy  een-  of  meermalen  aan  den 
wand  zyn  teruggekaatst,  parallel  aan  elka&r. 
Zulk  eene  spreekbuis  wordt  doorgaans  ver- 
vsjurdigd  van  yzerblik  en  heeft  eene  lengte 
van  1  tot  2  Ned.  el.  Zy  wordt  aan  boord 
van  schepen  gebruikt,  om  bevelen  te  geven 
aan  de  manschap  In  het  want  of  ook  om 
gesprekken  te  voeren  mei  de  bemanning  van 
voorbVzeilende  schepen.  Ook  in  fabrieksj^bon- 
wen  enz.  heeft  men  spreekbuizen,  die  van 
de  éene  verdieping  naar  de  andere  loepen; 
deze  zyn  cylindervormig  en  dragen  den  naam 
van  communioatiebuizen;  men  vervaardigt  ze 
doorgaans  van  kaoet^Joek.  Zie  voorts  onder 

Spreekwoord  (Een)  is  eene  korte,  kern- 
achtige, doorgaans  aansohouweiyke  en  puntige 
stelling,  die  eene  werkeiyke  of  door  de  volks- 
meening  aangenomene  waarheid  bevat  Veelal 
wordt  daarin  de  algemeene  regel  door  een 
byzonder  voorbeeld  aangewezen.  Spreekwoor- 
den zyn  niet  alleen  merkwaardig  voor  de 
kennis  der  taal,  maar  ook  voor  die  van  de 
volkszeden  en  het  volksleven.  Het  spreek- 
woord is  eene  op  zich  zelve  staande  stelling 
en  onderscheidt  zich  daardoor  van  d^tpreeJc- 
wiftêj  die  op  zich  zelve  geen  volzin  vormt. 
Men  heeft  een  „Spreekwoordenboek  der  Ne- 
derlandsche  taal  (1868)"  van  Smrebomméy  ^ 
en  eene  „Opgave  van  werken  over  de  Ne- 
derlandsche  spreekwoorden  (1842, 2  stukken)" 
van  dê  Ja^er, 

Spreeuw  (Stumus  vulgaris  X.)  is  de  naam 
van  een  vogel  uit  de  orde  der  Zamgvo$di 
(Oscines)  en  uit  de  familie  der  SfrmMwaehHgêm 

44 


690 


SPREEUW— spm:xger. 


(Stornidae).  Dese  Togel  heeft  een  niet  leer 
langen,  rechten,  priemvonDigen  toETel,  afge- 
plat en  Btomp  op  de  spita.  De  mondhoek  Ib 
naar  beneden  gericht  en  de  onderkaak  is 
bOna  tot  aan  den  wortel  naakt  De  neusgaten 
bevinden  zich  aan  de  basis  van  den  bek  en 
s0n  door  een  vlies  half  gesloten.  De  pooten 
sOn  tamelijk  lang  en  krachtig,  en  de  mid- 
denste  teen  is  de  langste.  De  staart  is  aan 
het  einde  recht  en  vry  kort  De  eerste  alagpen 
der  vleugels  is  leer  kort  en  de  tweede  de 
langste  van  alle.  Zjjne  grondkleor  is  bnüa, 
maar  in  het  mOftu*)  n*  het  mien,  heeft  elke 
veder  eene  groote  gele  of  witte  vlek  aan  de 
spits.  Daar  de  vederen  aan  de  spits  aismten, 
is  de  vogel  in  het  voorjaar  swart;  de  vederen 
hebben  een  fhuUen,  metaalachtigeA  weer- 
BchUn,  die  in  het  groen,  blauw  en  parper 
speelt  In  volwassen  toestand  heeft  IMI  een 
gelen  bek.  De  spreeawen  komen  leer  alge- 
meen en  seer  tahryk  in  ons  Vaderland  voor. 
Sommige  bleven  des  winters  bS  ons,  maar 
de  meeste  vertrekken  naar  het  aaiden,  om 
reeds  in  Februari  of  Maart  terog  te  komen. 
Het  manneke  lingt  aardig  en  bootst  wel  eens 
het  geluid  van  andere  dieren  na.  Meestal 
nestelen  ay  onder  pannen-  en  stroodaken,  in 
spleten  van  torens  en  holle  hoornen.  Het 
wtjQe  legt  4—7  blauwgroene  eieren.  Als  de 
Jongen  vluchtig  ayn,  begeven  sy  aich  met  de 
ouden  naar  het  land,  en  gexameniyk  leven 
sy  dan  van  insecten,  vooral  van  rupsen,  mei- 
kevers, slakjes  en  wormen.  —  Aan  een  snaaksoh 
of  guitig  mensch  geeft  men  ook  wel  den  naam 
van  jpr«0«io. 

8preinb6rg,eene  arrondissementshoofdstad 
in  het  Pruiidsohe  district  Frankfort,  ligt  aan 
den  spoorweg  van  Beriyn  naar  Görlita,  is  de 
zetel  van  eene  rechtbank  en  telt  ruim  11000 
inwoners.  Het  oudste  gedeelte  der  stad  ver- 
heft zich  op  een  eiland  aan  de  Spree,  maar 
het  nieuwere,  tevens  het  grootste,  op  den  wee- 
teiyken  oever  der  rivier,  terwyi  op  den  ooste- 
lyken  oever  het  voormalig  koninkiyk  kasteel 
verryst  Men  heeft  er  een  reaalprogymnasinm 
en  eene  weeftohool,  —  voorts  onderscheidene 
laken-,  hoeden-,  tapyt-  en  meubelfabrieken, 
bierbrouweryen,  tabakskerveryen,  sigarenfa- 
brieken enz.  Ten  westen  van  de  stad  heeft 
men  den  Qeorgenberg  met  een  fraai  uitzicht 

Sprengel.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wy: 

Maükoêus  C^kriitiaa»  Sprmtjfdj  een  Doitsch 
geschiedschry  ver,  geboren  te  Bostock  den  24aten 
Augustus  1746.  Hy  werd  in  1778  hoogleeraar 
in  de  geschiedenis  te  Göttingen  en  in  1779  te 
Halle,  waar  hy  tevens  de  betrekking  van  bi- 
bliothecaris der  universiteit  waarnam,  en  over- 
leed den  8sten  Januari  1808.  Van  zyne  ge- 
schriften noemen  wy:  „(ïeschichte  von  Gross- 
britanniën  und  Irland  (1788)'\  —  „Geschichte 
der  Maharatten  (1786)",  —  „Geschichte  der 
indischen  Staatsveritnderungen  (1788)'*,  — 
„Hyder-Ali  nnd  Tippo-Saib  oder  Uebersicht  des 
mysorischen  Beichs  (1801)'',  —  „Erdbeschrei- 
bung  von  Gstindien  (1802)",  —  „(^toschichte 
der  wichtigsten  geographischen  Entdeckungen 
(1792)",  —  „Grundrisz  der  Staatenkunde  der 
vomehmsten  europaïschen  Beiche  (1798)",  — 
„Beitrüge  zur  Erweiterung  der  Lknder-  und 
Völkerkunde  (1781—1790,  14  dln)",  —  „Nene 
BeitrSge  (1790—1794,  18  dln)",  —  en  „Aus- 


wahl  geogr.,  statist  und  histM'.  Ki 
(1794-1800,  14  dia)**. 

Kmri  Sprengdy  een  verdienstelSk  _ 
en  kraidkuncUge,  geboren  den  3dea 
1766  te  Boldekow  by  Anklam.  HS 
te  Halle  eerst  in  de  tiieologie  en 
in  de  genees-  en  natuurlnmdey 
in  1789  hoogleeraar  in  de 
1797  ook  in  de  botanie,  en  overleed 
16den  Maart  1883.  Van  zyne  geeehorlOen  v«^ 
melden  wy:  „Pragmatische  Gteackielite  der 
Arzneikunde  (1792— 180S,  6  dln;  Me  dndt, 
1821—1828;  nitgave  van  RouiAmmm^  1846)", 
—  „Handbuch  der  Pathologie  (1796—1797, 
8  dln;  8de  dmk,  1805—1810)**,  —  »Hi*in 
rei  herbariae  (Amsterdam,  1807—1806,  i 
dln)",  —  „(Jeechichte  der  Botanik  (1817- 
1818,  2  dln)**,  —  „Nene  Entdeekansen  'm 
ganzen  Umfimg  der  Pflanaeaknnde  (1819— 
1822,  2  dln)**,  —  en  „Opuseola  acadesria 
(1844)". 

Karl  Sfrmigel^  een  verdiensteiyk  landbonw- 
kundige,  geboren  in  1787  te  Sohülenlace 
by  Hannover.  Hy  bezocht  de  landbonwaekolaB 
te  Celle  en  M6gUn,  was  vervolgens  ala  laad- 
bouwkundige  werkzaam  in  ftakaen, 
in  1819  eene  vlas&briek,  stadeerde 
te  (Rottingen  in  de  natuurkunde, 
aldaar  in  1830  als  privaatdocent, 
1831  professor  aan  het  (^arolinum  te 
wyk  en  begaf  zich  in  1839 
generaal  van  het  landbouwkundig  genootsAaf 
in  Ponmieren  naar  Begenwalde.  Hier  atiehtte 
hy  eene  landbouwaoadémie  en  eene  fiabriek 
van  landbonwgereedschappen  en  overleed  dea 
19den  April  1859.  Hy  behoort  tot  de  voorioc- 
pers  van  lAMg  en  was  óen  van  de  eenÉBi, 
die  de  scheikunde  toepasten  op  de  kennis  vm 
den  grond  en  van  de  meststoffen.  Hy  V9> 
Idaarde  reeds,  dat  iedere  plant  eene  beduide 
hoeveelheid  onbewerktnigde  sloffen  voor  hs» 
voeding  noodig  heeft  en  dat  men  au^t  moet 
geven  op  het  stikstofgehalte  van  de  msst  en 
van  den  bodem.  Ook  analyseerde  ht|  groedea 
en  meststoffen  en  wilde  de  uitputting  dar 
gronden  door  kunstmest  herstellen.  Van  agne 
geschriften  noemen  wy:  „Chemie  ffir  Land- 
wirte  (1834—1842)**,  —  „Bodenlcuade  (Me 
druk,  1844)**,  —  „De  Lehre  vom  Dttnger  (^de 
druk,  1846)**,  —  en  „Die  Lehre  von  den 
Urbarmachungen  (2de  dmk,  1846)**.  Sedert 
1840  gaf  hy  het  .AUgemeine  landwirtsdiaft- 
liohe  Monatschrift^  in  het  licht 

Sprenger  (Aloys),  een  verdiensteiyk  be- 
oefenaar der  Ooetersche  letteren,  geboren  dea 
dden  September  1818  te  Masserent  in  l^iel, 
studeerde  in  Weenen  en  vertrok  in  1836  naar 
Londen,  waar  hy  den  Qraal  mui  MmuUr  ter 
zyde  stond  by  het  vervaardigen  van  diens 
geschrift  over  de  krygswetenscfin;!  der  Moham- 
medaansche  volken.  Voorts  begaf  hy  zich  ia 
1848  naar  Calcntta  en  werd  er  in  1846dkeo> 
teur  van  eene  soort  van  Mohammedaaasehe 
hoogeschool  te  Delhi.  In  die  betrekking  deed 
hy  onderscheidene  boeken  ten  behoeve  van 
het  onderwys  uit  Europeesche  talen  in  het 
Hindostani  overzetten  en  stichtte  eene  liUu>^ 
graphisohe  dmkkery,  waarmede  hy  een  pen- 
ningmagazyn  (E^iran  ecsadaia)  nit|^  In  1848 
werd  IMi  naar  Luknow  gezonden,  om  er  een 
catalogus  te  vervaardigen  van  de  Koninkiyke 
bibliotheek,  waarvan  het  eerste  deel  in  148S^ 


SPBENGEB— SPBINQFIELD. 


691 


te  Calcntta .  vencheen.  Dit  boek  Is  onont- 
beerltfk  voor  de  beoefeoftan  der  Peniaehe 
letterkunde.  In  1860  werd  htf  examinalor  bU 
bet  college  Fort  William,  tolk  der  Begeering 
en  secretaris  raa  het  Aiiatiaeh  Qenootachap 
in  Bengalen.  Van  i4|ne  geschriften  noemen 
wtl :  „Dietionary  of  &e  technical  terms  nsed 
in  the  sdenees  of  the  Mnsolmans  (1864)'*,  — 
„Ilm  Hiyar's  biographical  dictioBary  of  per- 
sons who  knew  Mohammed  (1856)",  —  en 
„SojTUti'B  Itqan  on  the  exegetic  scienees  of 
tlie  Qoraa  in  Arabic  (1866)".  Sedert  1869  is 
hy  wei^iaam  als  hoogieeraar  in  de  Ooster- 
sche  talen  aan  de  nniversitelt  te  Bonn,  en 
zitne  belangrUke  ▼erzameling  Arabische,  Per- 
zische en  Hlndostanache  liandschriften  is  aan- 
gekocht door  de  Koninkiyke  Aeadémie  te 
Beriyn.  Van  si|ne  overice  geschriften  vermel- 
den wy  nog:  „Otby^s  history  of  Ifahmnd  of 
Qhazna  (1847)",  —  „Bfasndt*s  Meadows  of 
gold  (1849,  dl  D",  —  „The  Golistan  of  Sady 
(1851)",  —  „Das  Leben  and  die  Lehre  des 
Mohammed  (1861—1866,  8  dln)",  —  „Die 
alte  Oeographie  Arabiens  als  GmndlagederEnt- 
wickelongsgeschichte  des  Semitismos  (1875)", 
—  en  „Babylonien,  das  reichste  Land  der 
Vorzeit  (1886)". 

Spreuken  zOn  korte  volzinnen,  waarin 
eene  zedelQke  leering  is  vervat.  Men  heeft 
een  BQbelboek  van  dien  naam,  hetwelk  voor 
het  grootste  gedeelte  uit  zedelessen  bestaat. 
Het  eerste  gedeelte  (H.  1—9)  behelst  eene 
aanbeveling  der  wQsheld.  Het  volgende  gedeelte 
bevat  onsamenhangende  spreuken  of  zedeles- 
sen. Een  gedeelte  (H.  25—29)  is  onder  de 
regeering  van  BiiJcia  door  geleerden  van  het 
Hof  btfeengebracht  Ten  onrechte  alzoo  wordt 
het  geheel  toegeschreven  aan  Koning  Salomo. 
Springboky  zie  AnülopeB. 
Springer.  Onder  dezen  naam  vermelden 
wfl: 

Chuiav  MorUz  Bobtrt  Springer^  een  Doitsch 
sohrQver,  geboren  te  BerlQn  den  2dsten  No- 
vember 1816.  Hg  wddde  zich  eerst  aan  bet 
onderwijs  en  was  eene  reeks  van  Jaren  werk- 
zaam als  leeraar  te  ParUs,  Bome,  Weenen  en 
Leipsig,  terwfll  hy  er  tevens  züne  stadiën 
voortzette,  en  vestigde  zich  in  1868  voor  goed 
te  Beriyn,  waar  h0  opstellen  leverde  in  tyd- 
Bcbriften  en  fanilletons  voor  dagbladen.  Voorts 
schreef  hf):  „  Weimars  klassische  Stitten  (1868)". 
—  „Die  klassisohen  Stutten  von  Jena  and 
nmenaa  (1869)",  —  den  roman:  „OrilflnLich- 
tenaa  (1871,  8  dln)",  —  „Devrient  and  Hoff- 
mann  (1878,  8  dln)",  —  „Sidney  Smith  (1874, 
3  dln)",  —  „Anna  Amalia  von  Weimar  and 
ibre  poëtische  Tafelronde  (1876,  2  dln)",  — 
en  „Bankier  and  SchriftsteUer  (1877)",  — 
benevens  vele  geschriften  voor  de  Jeagd. 

CoTMHê  Sgrimgwr,  een  verdiensteiyk  Neder- 
landBcb  schUder,  geboren  te  Amsterdam  den 
25Bton  Mei  1817.  Hg  bewoont  züne  geboorte- 
plaats en  zgne  stadsgezichten  onderscheiden 
zich  niet  alleen  door  naawkearigheld,  maar 
tevens  door  een  dichterigk  waas.  Doorgaans 
laat  h|}  over  z||ne  straten  en  grachten  een 
▼rooiyk  zonne^e  schQnen,  om  de  teekenachtige 
gevels  te  doen  tintelen.  Dok  bevolkt  hg  de 
straten,  grachten  en  pleinen  met  aardige 
flgoren,  die  er  met  smaak  zgn  geplaatst.  Zgne 
fraaie  stadsgezichten  van  Amsterdam  hebben 
er  ?eel    toe  bggedragen  om   de  pittoreske 

xin. 


hoofdstad  in  het  boitenland  te  doen  ?raardeeren. 
Op  nagenoeg  iedere  tentoonstelling  vindt  men 
proeven  zgner  knnst  en  zgne  doeken  zgn  zeer  in 
trek,  vooral  ia  Dnitschland.  De  schilder  is  ver- 
sierd met  het  officierskmis  van  de  orde  der 
Eikenkroon. 

Antou  Stimrieik  Sprimffefy  een  verdiensteigk 
gesehiedschrgver,  vooral  over  konstgeschiede* 
nis,  geboren  te  Praag  den  Idden  Joli  1826. 
Hg  wgdde  zich  aan  de  nniversitelt  aldaar 
en  te  Mttnchen  en  Berign  aan  de  beoefening 
der  wgsbegeerte  en  der  knnst,  bekleedde  in 
1846  korten  tgd  de  betrekking  van  leeiaar  in 
de  konstgesehiedenis,  toefde  daarop  een  jaar 
in  Italië  en  vestigde  zich  vervolgens  te  Tfl- 
bingen,  waar  zgn  boek:  „Die  Hegersehe  Oe- 
schichtsanschanang"  in  het  licht  verscheen.  In 
1848  keerde  hg  naar  Praag  terng,  werd  erin 
de  dagbladen  de  voorvechter  voor  de  rechten  van 
den  Bgksdag,  vestigde  er  zich  als  privaatdo- 
cent,  doch  verloor  door  zgne  vrgzinnige  voor- 
lezingen, later  onder  den  titel:  „Geschichte 
des  Bevolntionszeitalters"  in  het  licht  ver- 
schenen, de  gonst  der  Begeering,  zoodat  hg 
zgne  betrekking  nederlegde  en  eene  reis  on- 
dernam naar  Nederland,  Frankrgk  en  Enge- 
land, zgne  staatkandige  vrienden  riepen  hem 
echter  terng,  en  nn  nam  hg  de  redactie  op 
zich  van  het  dagblad:  „Union",  dat  echter, 
als  partg  kiezend  voor  Proisen,  eerlang 
onderdrukt  werd.  Gedarende  den  Krimoorlog 
(1854—1856)  vervaardigde  hg  op  last  der 
Servische  Begeering  onderscheidene  brochures, 
waarin  hg  s&gd  voerde  voor  de  emancipatie 
der  van  Tarkge  afhankeigke  Staten  en  voor 
het  protectoraat  van  Basland.  Die  staatkun- 
dige beginselen  brachten  hem  ook  in  den  laat- 
sten  Bussisch-Tarkschen  Oorlog  weder  in  bet 
strgdperk  en  hg  plaatste  toen  onderscheidene 
merkwaardige  artikelen  in  het  „Nene  Beich". 
In  1862  vesügde  hg  zich  te  Bonn  als  privaat- 
docent  en  werd  er  in  1862  hoogleeraar.  Bg  de 
stichting  der  Universiteit  te  Straatsburg  zag  hg 
zich  aldaar  l>enoemd  (1872),  en  in  1878  vertrok 
hg  naar  de  hoogeschool  te  Leipzig.  Van  zgne 
geschriften  vermelden  wg  voorts:  „Deeterreich 
nnd  die  Bevolution  (1860)",  —  „Deeterreich, 
Preuszen  nnd  Deutschland  (1961)",  —  „Snd- 
sUwische  Denkschrift  (1854)",  —  „Kunst- 
historische Briefe  (1869—1867)",  —  „Hand- 
buch  der  Ennstgeschichte  (1856)",  —  „Paris 
im  13  Jahrhundert  (1866)",  —  „(Geschichte 
der  bildenden  Kflnste  im  19  Jahrhundert 
(1868)",  —  „(Geschichte  Oesterreichs  seit  dem 
Wiener  Prieden  (1863—1864,  2  dln)",  — 
„Bllder  ans  der  neuem  Kunstgeschichte(1867)", 
—  „Friedrich  Christoph  Dahlmann  (1870— 
1872,  2  dln)",  —  „Michelangelo  in  Bom 
(1875)",— en„Bafisel  nnd  Michelangelo  (1877)". 
Dok  heeft  l^i  eene  Duitsche  uitgave  van  de 
„Geschiedenis  der  ond-Nederlandsche  schilder- 
kunst (1875)"  van  Orowê  en  CavaleoiêUê  be- 
werkt. 

Springüeld,  de  hoofdstad  van  den  Noord- 
Amerikaanschen  Staat  Illinois,  ligt  ten  zuiden 
van  de  Sangamonrivier  aan  de  grenzen  der 
Prairieën;  er  is  een  fraai  kapitool,  een  ge- 
rechtshof, een  tuighuis  enz.,  en  men  telt  er 
omstreeks  20000  inwoners  (1880).  —  Ook  de 
hoofdstad  van  het  graaftchap  Hampden  in  den 
Noord-Amerikaanschen  Staat  Massachuaetts 
draagt  dien  naam.  Zg  ligt  aan  de  Connecticut, 

44* 


692 


SPBINOFIELD-SPRIMKHAAN. 


en  men  vindt  er  een  gioot  tnifhniB  meteene 
wmpenfiibriek,  eene  boekerQ  met  MOOO  deelen, 
kAtoen-,  wol-  en  papiertebrieken  en  b0na 
84000  inwonen  (1880).  ZQ  ia  een  ▼ereeniging»- 
pnnt  van  venohillende  qKMMrwegen  en  werd  in 
1885  gesticht.  —  Voorts  is  die  naamgegeven 
aan  de  hoofdstad  van  Groene -Coontj,  in  het 
soldweetelVk  gedeelte  yan  den  Noord-Amerl- 
kaanschen  Slaat  MisKnui  in  eene  Tmehtbare 
▼lakte  gelegen  en  een  station  van  den  South- 
west-Padflcspoorweg.  Zy  heeft  b0na  7000 
inwoners  en  in  hare  nabQheid  fflke  lood-  en 
sinkmQnen.  —  Sptimgfidd  is  elndeltlk  de  naam 
der  hoofdstad  van  den  Noord-Amerikaanschen 
Staat  Ohio  en  ligt  op  een  atetand  van  9  Ned. 
ii4|l  yan  de  Sangamonriyier.  ZQ  is  het  yer- 


(K  lineatns  Z.),  waarvan  de  larre  ondier  dea 
naam  yan  riinmmld  bekend  is  mi  vele  y«rwo»- 
tingen  aan  plantenwort^  aanricht,  —  4^ 
Koedroode  tprim^hmftr  (E.  saagnfBeoB  lu)  en. 

Spiriii^omkommer  (Eebalioii  BlaleriBa 
J2tdk).  Van  deie  merlnraardlge  plaat,  besehre- 
yen  In  het  artikel  Sobaiumj  g&rem  yrg  hier 
eene  afbeelding,*  nameigk  in  a  en  h  takkes 
op  Vsde  der  natnnrl||ke  grootte,  In  e  een  aed- 
draad  op  5-yondige  grootte,  in  d  eene  yiaeht 
tQdens  de  nitwerplng  op  1/4^  ^^  natnaiike 
grootte,  in  •  een  doorgesneden  ymditkeginsd 
op  de  halye  grootte  en  in  f  een  saa^le  n 
6-yondige  grootte. 

Springvloed,  lie  X&  m  vloed, 

Springsaad,  lie  Iv^ie»$. 


De  springkomkommer. 


eenigingspnnt  Tan  zes  spoorwegen  en  yermaard 
wegens  het  leyeren  yan  landbouw  werktuigen. 
De  stad  is  gelegen  in  eene  firaaie  prairie,  heeft 
eenige  aanzieniyke  gebouwen  en  telt  ruim 
20000  inwoners  (1880). 

Springhaas,  zie  Kangoeroe, 

Springkever  (Elater  X.)  is  de  naam  yan 
eene  familie  en  yan  een  geslacht  yan  Keeere^ 
dat  zich  onderscheidt  door  gezaagde  sprieten 
en  een  langgerekt  lichaam,  — yoorts  door  een 
uitsteeksel  aan  de  buitenzijde  yan  den  eersten 
ring  yan  het  borststuk,  dat  met  kracht  in  eene 
holte  yan  den  tweeden  borstring  kan  gedrukt 
worden.  Deze  fkmilie  telt  ook  in  ons  Vaderland 
onderscheidene  soorten,  zooals:  de  e^pringheeer 


Sprinkhaan.  De  sprinkhanen  (Saltatofia) 
yormen  eene  ftunilie  uit  de  orde  der  ReèkhiUm' 
géUgen  (Orthoptera).  Men  onderseheidt  de  mM- 
epntManen  (Locusta)  en  de  irekeprimkhmm 
(Acridium).  Beide  hebben  tot  springen  inge- 
richte achterpooten,  doch  de  eerste  ondenclieüdt 
zich  door  zeer  lange  sprieten,  die  nit  eeae 
menigte  geledingen  bestaan,  terwl|l  de  yrSOes 
yan  eene  lange,  sabelyormige  legbooryoonieB 
zQn,  waarmede  sO  de  eieren  in  den  grond 
brengen,  en  de  manneUes  gewoonlflk  op  den 
rechter  yooryleugel  eene  ylieaige  plek  hebben, 
waarmede  zQ  een  schel  en  doordringend 
geluid  maken.  De  andere  heeft  korte,  sons 
pUttgedrukte  of  knodsyormige  q»ieten,  nooit 


SPBINKHAAN— SPUIT. 


698 


pp 

lil 

lii 


langer  dan  de  halve  lengte  Tan  het  lichaam. 
I>e  wtffjes  misBen  de  lange  legboor  en  de 
mmnne^ea  geven  gehüd  door  de  achtenchenen 
tegen  de  dekachilden  te  wr||yen.  AUesprink- 
h£ien  leven  van  plantaardige  stoifen;  ^ver- 
Tellen  meer  dan  eenmaal  en  krflgen  bQ  de 
eerste  vervelUng  vlengelstompjes  en  by  de 
laatste  vleugels.  Tot  de  eerste  funilie  behoort 
onie  inlandsche  ^roêne  iprimkhtum  (Locosta 
▼iridissima),  geheel  groen,  somtVds  met  eene 
roodbnüne  streep  over  den  mg.  Hensiethem 
zelden,  maar  des  somers  aingen  de  mannek 
▼an  den  middag  tot  den  avond  en  bevinden 
zich  alsdan  in  wilgen-  en  elxenstnüken  langs 
weiden  en  bonwlanden.  —  Iets  kleiner  is  de 
grooie  duhtprirnhkaan  (L.  vermcivora),  wiens 
voorvleugels  met  bruine  en  gele  bloKles  ver- 
sierd stjn.  —  Tot  het  geslacht  Acridinm  be- 
hoort de  trêhtprinkkaan  (Acrydinm  migrato- 
rinm),  die  nog  grooter  is  dan  onze  groene. 
Deze  laatste  is  vooral  in  Aii6  en  in  het  oosten 
van  Europa  eene  geweldige  plaag,  daar  hQ  soms 
met  milioenentallen  verschijnt  en  alle  planten 
vernietigt  waar  de  zwerm  nederstrflkt  Aan  de 
Kaap  de  OoedeBoop  en  in  het  algemeen  in  het 
zoiden  van  AfHka  heeft  men  eene  nog  groo- 
tere soort  (Acridinm  lineola),  die  deegelQks 
alle  planten  verwoest,  maar  door  de  Kaffers 
gegeten  wordt 

Sprot  (Clupea  sprattus  X.)  is  de  naam  van 
een  visclje  uit  de  familie  der  Saritigên  iCln- 
peidi)  (zie  onder  SarUig).  ZQue  rugzQde  is  don- 
kerblauw met  een  groenen  weerschyn,  terwQl 
de  zyden  en  de  buik  zilverwit  zQn;  de  rug- 
en  staartvin  zQu  donker  gekleurd,  maar  de 
overige  vinnen  wit  Voosts  is  de  buik  scherp- 
kantig  en  gezaagd.  Men  treft  dezen  vischaan 
op  onze  kust  en  in  het  algemeen  in  de  Noord- 
en Oostzee,  en  zyne  levenswyze  komt  met 
die  van  den  haring  overeen.  Hy  voedt  zich 
met  kldne  schaaldieren,  biyft  des  zomers  in 
de  diepte,  maar  begeeft  zich  in  den  herlM 
,  naar  de  kust  om  kuit  te  schieten.  Hy  wordt 
wel  eens  versch  gegeten,  maar  veelal  door 
rooken  in  een  kleinen  bokking  veranderd. 

Spruit  (Eene)  is  in  het  dageiyksch  leven 
een  Jong  tal^e,  maar  in  de  kruidknnde  een  tak 
van  een  onderaardschen  stengel  (wortelstok). 
Eene  wofUUfnit  (sobolee)  is  een  onderaard- 
eche,  min  of  meer  horizontale  tak  van  den 
wortelstok,  waaruit  zich  hier  en  daar  nieuwe, 
bovenaardsche  stengeldeelen  ontwikkelen.  Ook 
een  afttammeling  van  een  of  ander  geslacht 
onder  de  mensohen  wordt  een  iprwU  of  tdg 
genoemd. 

Sprtiner  (Karl)  wm  MerU^  een  Duitsch 
geschied-  en  aardrykskundige,  geboren  in 
1803  te  Stnttgart,  trad  In  krygsdienst  en  werd 
in  1856  luitenant-kolonel  en  leeiaar  in  de 
militaire  geographie  aan  het  kadettenkorps. 
Later  werd  hy  luitenant  generaal  en  a4Judiuit 
des  Konings  en  ontving  in  1886  pensioen.  Hy 
schreef:  „Bayems  Oaue  (1831)**  en  gaf  eene 
„  Gaukarte  des  Henogthums  Ostfhmken  (1786)** 
in  het  licht.  Zyn  hoofdwerk  is  de  groote 
„Historiseh-geographische  Handatlas  (1887» 
1862,  118  bladen)**,  die  zich  door  eene  keurige 
bewerking  en  uitvoering  onderscheidt.  Ook  |^ 
hy  een  uitmuntenden  „Historlsohen  Atlas  von 
Bayem  (1888,  7  bUden)*'  en  met  iZM*  onder- 
scheidene reisboeken  in  het  licht,  alsmede: 
«Charakterbilder  aus  der  Bayrisehen  (s^esdiichte 


(1878)**.  Sedert  1868  is  hy  lid  van  de  Aeadómie 
te  Hflnchen  en  sedert  1869  van  de  Historis^e 
Oommissie.  Ook  leverde  hy  de  tooneelspelen: 
.Oraf  Aroos  Heldentod**,  —  „Der  letzte  Bruder- 
kampf  im  Hanse  Wittelsbach **,  —  en  „Die 
Wege  des  Olücks  **,  — alsmede  „Jamben eines 
greisen  OhibelUnen  (1876)**,  —  en  „Aus  der 
Mappe  des  greisen  Ghibellinen  (1882)**. 

Spruw  (Aphthae)  is  eene  aandoening  vaa 
de  mondliolte,  zich  vertoonende  in  de  gedaante 
van  een  witachtigen,  stippelvormigen  uitslag 
op  de  smaaktepehjes  der  tong  en  op  hetsiym* 
vlies  van  de  overige  doelen  der  mondholte. 
Men  heeft  eene  goedaardige  en  eene  kwaad- 
aardige soort  De  eerste  vertoont  zich  op  eiken 
leeftyd,  maar  vooral  by  zuigelingen;  zy  neemt 
een  aanvang  met  neerslachtigheid,  slaperigheid, 
roodheid  en  zwelling  der  tongtepel^ies,  koorts- 
achtigheid, dorst  en  vrees  voor  zuigen.  Een 
paar  dagen  later  ontwaart  men  op  de  punten 
der  gezwollen  tepeltjes,  soms  ook  aan  de 
binnenzyde  van  het  tandvleesch  witte  stipjes, 
die  na  een  paar  dagen  worden  afgestooten 
of  hier  en  daar  in  omvang  toenemen  en  zich 
by  herhaling  op  nieuw  vertoonra.  De  oor- 
zaak Is  veelal  eene  gestoorde  werking  der 
huid  en  ligt  ook  wel  in  de  ellendige  aiig- 
dotten,  door  onkundige  moeders  in  den  mond 
der  zuigelingen  geduwd.  Men  behandelt  deze 
ongesteldheid  veelal  met  een  suikerhoudend 
en  verzachtend  mondsmeersel,  zooals  violen- 
stroop, rozenhonig,  althaeastroop  enz.,  maar 
het  eenvoudigst  geneesmiddel  is  een  zorgvul- 
dig rein  houden  van  den  mond.  —  Qeheel  iets 
anders  is  de  kwaadaardige  spruw.  Yóor  het 
uitbreken  van  deze  vertoont  zich  gewooniyk 
eene  roesachtige  kleuring  rondom  den  anus, 
vergezeld  van  een  lichten  graad  van  maag- en 
darmontsteking,  die  6  of  7  dagen  duurt,  voor- 
dat men  iets  in  den  mond  bekeurt  Inmiddels 
vermeerdert  de  snelheid  der  pois  aanmerke- 
lyk,  —  wel  eens  tot  140  slagen,  en  dan  eerst 
vertoont  zich  op  de  tong  en  aan  de  binnen- 
vlakte  der  wangen  eene  hooge  roodheid,  welke 
snel  toeneemt  en  vergezeld  gaat  van  pyniyk- 
heid,  droogte  en  temperatnurverhooging.  Na 
verloop  van  een  paar  dagen  openbaart  zleh 
eindeiyk  de  kenmerkende  uitzag,  die  niet 
bestaat  uit  enkele  stipjes,  maar  vaat  aan- 
klevende, gele  schynvliezen  vormt,  waarin 
eene  soort  van  schimmel  (Oïdiiun  albicens) 
gevonden  wordt.  Daarna  neemt  de  diarrhé 
toe,  de  maag-  en  darmontsteking  verergeren, 
het  kind  vermagert,  weigert  alle  voedsel  en 
sterft  Deze  ongesteldheid  ontstaat  veelal  door 
eene  slechte  voeding  en  door  gebr^aaa  lucht- 
verversching;  zy  komt  dikwy Is  voorin  gesttoh- 
ten,  maar  zelden  in  particuliere  woningen. 

Spuit  (Eene)  bestaat  uit  eene  bids,  van 
onder  eindigend  in  een  pnntig  gedeelte  met 
eene  nauwe  opening,  en  uitbeen  zuiger  met 
een  steel,  die  zieh  luchtdicht  in  het  rolionde 
deel  van  de  spuit  beweegt.  Is  de  zuiger  naar 
beneden  geduwd,  dan  plaalst  men  zyn  uiteinde 
in  eene  vloeistof  en  haalt  den  lüger  naar 
boven;  zoo  wordt  het  Inchtiedig  in  de  bnis 
met  de  vloeistof  aangevuld,  dat  men  vervoK 
gens,  door  den  zuiger  met  kracht  nete  te 
drukken,  tot  op  aanmmkeiyken  aMand  kan 
vregspuiten.  Men  heeft  lavementspiiten,  die 
vry  groot  zyn,  en  iiOectiespuiten,  bestemd  om 
eene  vloeistof  in   de    holten    des  Uehaamt 


694 


8PUIT-8PURRIE. 


of  onder  de  huid  te  doen  doordringeD. 

Spnitwater  noemt  men  soiver  w»ter,dtl 
op  maehinsle  wfse  koolmnr  onder  dmk  heeft 
opgeloet  en  een  leer  Terfriisekenden  drank 
▼ormt  Men  heeft  snik  spnitwater  in  eene  be- 
paalde toort  Tan  floMchen,  iipkom  genaamd,  die 
▼an  eene  metalen  Bloiting  en  van  eene  tot  op  den 
bodem  reikende  glaien  bnif  vooralen  lÜn.  Opent 
men  de  sluiting,  dan  bmist  het  water  uit  eene 
daaraan  bevestigde  bnis  met  kracht  in  het 
daaronder  gebonden  waterpas.  Daar  de  metalen 
sluiting  schadeltke  bestanddeelen  aan  het 
watOT  afgeeft,  gebruikt  men  thans  volgens 
het  systeem  Smm  kogelflesseheo ,  namel0k 
spuitwaterflesschen,  wier  hals  gesloten  is  met 
een  glaien  bollede  dat  tegen  een  in  den 
hals    bevestigden 

kaoet^joekring 
drukt  Wil  men 
het  water  in  een 
glas  gieten,  dan 
besigt  men  een 
drukker  in  den 
vorm  van  een  dop, 
om  dit  kogeltje 
naar  beneden  te 
duwen. 

Sfmller  (Eu- 
gêne),  een  Fransofa 
Journalist,  geboren 
den  Ssten  Decem- 
ber 1835  te  Snur- 
ne  (Cdte  d'Or), 
studeerde  in  de 
rechten,  werd  ad- 
vocaat, maar  be- 
paalde sich  sedert 
1868  uitsluitend 
bO  de  journalis- 
tiek. HO  behoorde 
tot  de  geestver- 
wanten en  vrien- 
den van  SfttmiettOj 
vergeaelde  hem  in 
den  laehtballon  op 
den  tocht  van  Pa- 
rys  naar  Tours 
en  diende  hem  te 
Bordeaux  als  se- 
cretaris. In  1872 
werd  hg  lid  der 
redactie  van  de 
„Bépublique  Arau- 
^sise'*,  —  voorts 
in  1876  lid  van 
de  Kamer  van  Af- 
gevaardigden en 
in  het  ministerie 
eambetta  van  14  November  1881  staatssecreto- 
ris  van  Buitenlandsche  Zaken.  In  1884  werd 
hg  tot  vioe  president  der  Kamer  gekosen  en  in 
de  sitting  van  27  November  1884  werd  de 
door  hem  voorgestelde  orde  van  den  dag,  een 
votum  van  vertrouwen  voor  Ferry  ter  lake 
van  de  Tonkinquaestie  behelsende,  door  de 
vergadering  aangenomen. 

Spurgeon  (Charles  Haddon),  een  beroemd 
Bngelsch  prediker  der  Nonconformislen,  ge- 
boren den  19den  Juni  1884  te  Kelvedon  in 
Essex,  werd  hulponderwOzer  te  Oambridge, 
legde  sich  toe  op  de  predikkunde  en  trad 
rrods  als  16-jarig  jongeling  als  prediker  op 


Spurrie. 


in  bet  dorp  Teveraham  en  wél  met  loo  goei 
gevolg,  dal  ht  eenige  maanden  dssnagh 
koien  werd  tot  predikant  der  Bsptiiteii^ 
meente  te  Waterbeach.  Z0n  roem  klonbi 
den  dag,  en  in  1862  hield  k(i,  gedeeltelijk  it* 
de  open  looht,  meer  dan  SOO  predikstiCi.  h 
1858  werd  hg  predikant  der  Bsptiitear 
meente  van  New  Park-Street-Ch^iel  te  Los^ 
don.  Hier  oogstte  hg  ook  den  bfltal  ns  kt 
besehaaM  publiek,  soodat  agne  kerk  eeriiBf 
vergroot  moest  worden.  Maar  ook  hetfcr- 
ruimde  locaal  was  eerlang  niet  meer  voldoasde, 
soodat  hg  sich  in  1856  begeven  moest  mr 
de  Surrey-Hnsie-Hall,  waar  plaats  ia  ws 
10-  tot  15000  personen.  Todi  kon  ook  èat 
ontaettend  groote  saai  weldra  de  salmgerloeü^ 
schaar  niet  neer 
bergen,  loodst 
men  beéloot  ew 
nieuwe  kerk  foor 
hem  te  bosweo, 
Dese  wasiBl861 
geareed,  droef  te 
naam  vaa  Kfltn- 
politanTsbentde 
enhadSlOOOpied 
sterling  gtdMl 
Hier  is  S^tr^ 
steeds  met  fw 
werksaameBfiet 
door  sgse  reMa- 
me,  popolsirevci- 
sprelceodkid, 
doorsgnekeratd- 
tige,  beelérüb 
taal  en  dooriQy 
volle,  knetitjge 
stem  duizenden  te 
boeien.  Hg  spreekt 
▼oor  de  milt  ei 
sgne  leerredei» 
worden  dooruel- 
schrgversopgetee- 
kend.  Zgne  leer- 
stellige gefoeieos 
komen  OTsnoo 
met  diederB^K 
tisten,  en  h9<«A 
steeds  get#vi 
van  sgn  gelMf» 
de  komit  vu  ^ 
Dnisen^}^^' 
De  door  hes»  tó- 
gegeven  pNe»- 
Park-street-AU»; 
nack(Bedertl859r 
en  het  tgdedirift: 
„The  sword  »d 
ign  de  orgsseo 
sgn  mond  werden 


the  trowel  (sedert  1865)*" 

van   sgne  gemeente.  Uit 

voorts    opgesameld:    ,)(}ems~  ttom  Spurgeon 

(1859)''  en   ,,Anecdote8  and  sayings  oi  Spv- 

geon  (1865)". 

Spurrie  (Spergola  X.)  is  de  naam  nn 
een  plantengeslacht  uit  de  funilie  der 
AmêUerm  (CaryophyUeae).  Het  ondarecliddt 
sich  door  het  besit  van  steunblaacU»,  te^ 
wgi  de  bloemen  bestaan  uit  een  5-deel««B 
kelk ,  eene  5bladige  bloemkrooa,  5  tot  10 
meeldraden  en  5  met  de  kelkbladen  sfvnf^ 
lende  stgien.  De  zaden,  in  eene  6-deelife 
doosvrucht  besloten,  sgn  lensvormig  en  9^ 


SPURRIE— SBEZNEWSEUJ. 


695 


^leai^d.    In    one    Vaderland    komen  twee 

aoorten     in    het     yeld    Toor,    nameiyk    8. 

<Mr9etuU  X.,  welke  in  Bommige  atreken  tot 

^eeroeder  nitgesaaid  wordt  en  van  welke  wQ 

«ene  afbeelding  geven  op  ^/sde  der  nataurlttke 

Cprootte,  en  8,  Mórwmii  L.  Beide  z0n  óen- 

Jarige    kmiden,    met  een  geleden,  aan  de 

feitoopen  geswoUen  en  yertakten  stengel,  tot 

Icmnaeii    vereenigde,    IQnTormige    bladeren, 

Uelne,  yliezige  steonbladen  en  langgesteelde, 

tot    byschermen  yereenigde  bloemen.  BH  de 

eerste   soort  zün  de  bladen  aan  de  ondenUde 

^ealeafd,  by  de  tweede  ongeslenfd. 

Spursheim  (Kaq>ar),  éen  yan  de  eerste 
,    nanhaggere  der  schedelleer  (zie  0€M)  en  ge- 
boren den  Sisten  December  1 776  te  Longwich 
laa  Trier,  stadeerde  te  Weenen  in  de  genees- 
I    Ininde,  werd  er  bekend  met   €^aU  en  sloot 
.    met  desen  eene  harteiyke  Triendschap,  loo- 
dat  by  tot  1818  alle  lief  en  leed  met  hem 
,    deelde.    In    laatstgenoemd  Jaar  bexocht  hy 
j    £ngeland    en    hield    er    in    onderscheidene 
steden  voorleiingen  over  de  sohedelleer.  In 
1817   begaf  hy  sieh  naar  Parys,  waar  hy  de 
,    doctorale  waardigheid  verwierf,  wydde  sich 
In   Engeland  aan  de  geneeskundige  practyk 
lüeld  er  tevens  weder  dmk  besochte  voorle- 
singen,  begaf  tioh  nogmaals  naar  Parys,  en 
'    ▼ertrok  in  1882  naar  Boston  in  Noord-Amaika, 
I     vvaar  ayn  stelsel  groot  opsien  baarde.  Hy  over- 
leed den  lOden  November  1888.  Vaniynege- 
'     schriften  vermelden  wy:  „The  physiognomical 
'     ^rstem  of  dr.  Oall  and  Spnrsheim  (2de  dmk, 
^     1815)'\  —   „Ontlines  of  the  physiognomical 
'     system  (1815)",  —  „On  insanity  (1817)",  — 
'      „A  view  of  the  elementary  principles  of  eda- 
'     cation  (1821  en  1882)",  —  „Sar  la  folie  (1828)", 
'     —  en  „Essai  philosophiqae  sar  la  natare  mo- 

rale  et  intellectaelle  de  Thomme  (1820)". 
^  Spyers  (Frederik  Antoon),  een  verdienste- 
lyk  letterkundige,  geboren  te  Zevenaar  in 
Gelderland  den  Ssten  April  1805  en  overle- 
'  den  te  Oent  den  7den  April  1845,  studeerde 
en  promoveerde  in  de  letteren  te  Qent  en 
vrerd  in  1886  leeraar  in  de  redeneerkunde 
aan  bet  college  te  Oudenaarde,  doch  later 
leeraar  in  het  Orieksoh  \en  Hoogdaitsch  aan 
het  athenaeum  te  Gent.  Hy  schreef:  „De 
stryd  der  kikvorschen  en  muiaen  ens.  (1830)", 

—  „Homerus  werken  vertaald  (een  gedeelte 
van  de  „Ilias",  1880)",  —  „Mythologie  of 
fabelkonde  der  Grieken  en  Romdnen  (1884)", 

—  „Beschryving  van  twee  merkwaardige 
monumenten  van  beeld-,  sny-  en  sohilderkunde 
(1835)",  —  „De  HamikonCïourtBche  cartons 
van  Raftël  (1886)",  —  „Bydragen  voor  de 
geschiedenis  der  schoons  teekenende  kunsten 
(1886)",  —  „Beschryving  van  twee  merkwaar- 
dige schildeillen  uit  de  school  der  gebroeders 
van  Eyok  (1837)",  —  „Lotgevallen  en  krygs- 
bedreven  van  eenen  Prulsischai  philosophiae 
doctor",  —  „Bydragen  voor  de  kunstgeschie- 
denis en  kunstkennis  der  oudheid  (3  afl.,  1888)", 
-^  „Schets  eener  theorie  der  schoone  beel- 
'dende  kunsten.  De  kunst  by  de  volkeren  der 

Oadbeid  (1889)",  —  en  „De  Duitsche  spraeck- 
leer  vereenvoudigd  voorgedragen  (1842)". 

Spyri  (Johaana  Louise),  eene  schryfMer 
voor  de  jeugd  en  geboren  den  12den  Juni  1827 
in  het  dorp  Hinel  in  het  Zwitsersche  eanton 
Zfirich,  is  de  dochter  van  den  arts  Hèuuer  en 
van  de  dichteres  Mêia  Setutêr,  Zy  trad  in 


1852  in  het  hnweiyk  met  Spyri,  secretaris  der 
stad  Zürich.  Van  hare  geschriften  noemen  wy : 
„Ein  Blatt  auf  Vrony's  Qrab  (1871)",  — 
„Heimatlos  (8de  druk,  1881)",  —  „Aus  Nah 
und  Peru  (8de  druk,  1881)",  —  en  „Heidi's 
Lehr-  und  Wandeijahre  (8de  druk,  1881)". 

Squatter,  van  het  Engelsche  woord  io 
$quat  (neérhurken  en  alzoo  sich  neerzetten 
op  den  grond),  noemt  men  in  de  Vereenigde 
Staten  van  Noord-Amerika  een  kolonist,  die 
zonder  recht  van  eigendom  zich  nederzet  op 
een  stuk  land,  doorgaans  in  onbewoonde  streken 
gelegen.  De  squatters  hebben  tot  de  ontginning 
van  den  bodem  aldaar,  vooral  in  het  Westen, 
Uiet  weinig  bygedragen.  Men  heeft  zalks  erkend 
en  alzoo  vóór  en  na  maatregelen  genomen,  om 
hen  in  het  bezit  dier  ontgonnen  landen  te 
handhaven.  Beeds  in  1808  werd  in  Massachn- 
setts  eene  wet  vastgesteld,  inhoudende,  dat  een 
veertigjarig  gebruik  van  gronden  aanspraak 
gaf  op  eigendomsrecht,  en  later  werd  aan  de 
squatters  gelegenheid  gegeven ,  de  staatsgron- 
den,  waarop  sy  zich  gevestigd  hadden,  tegen 
betaling  van  1  Vi^l®  dollar  voor  het  acre  in  bezit 
te  verkrygen.  Nadat  deze  wet  in  1880  voor 
een  zeker  aantal  Jaren  geldend  was  verklaard 
voor  het  geheele  gebied  der  Unie,  werd  zy 
voor  onbepaalden  ^d  aangenomen  in  1841, 
onder  beding,  dat  geen  kolonist  meer  dan  160 
acres  te  geiyk  modit  aankoopen;  doch  sedert 
het  vaststellen  der  heemstedewet  (homestead- 
bill)  in  1862  moest  aan  ieder,  die  er  zich  ter 
goeder  trouw  vestigt  en  burger  is  of  denkt  te 
worden,  160  acres  congresland  gratis  worden 
toegekend.  In  Australië  geeft  men  den  naam 
van  „squatters"  aan  hen,  die  zich  op  de  scha- 
penfokkery  toeleggen  en  uitgestrekte  landen 
van  de  Begeering  in  pacht  hebben. 

Squier  (Ephraim  Georg),  een  Noord-Ame- 
rikaansch  oudïheidkundige,  geboren  denl7den 
Juni  1821  te  Bethlehem  (New  York),  werd 
ingenieur,  volbracht  met  Davk  een  merkwaar- 
dig onderzoek  naar  de  aloude  gedenkteekens 
van  het  Mississipidal,  waarvan  hy  verslag  gaf 
in  „The  ancient  monuments  of  the  Mississippi 
Valley  (1848)'*  en  zag  zich  in  1848  benoemd 
tot  gevolmachtigde  by  de  Bepublieken  van 
Gentraal-Amerika,  waar  htf  zich  desgeiyks  met 
oudheidkundige  nasporiogen  bezig  hield.  Later 
bezocht  hy  Europa,  was  in  1868  en  1864  com- 
missaris der  Unie  in  Peru  en  werd  in  1871 
president  van  het  Anthropological  InsUtute 
te  New  Tork.  Van  zyne  talryke  geschriften 
vermelden  wy:  „Sketches  of  travels in  Nicara- 
gua (1851)",  —  „Nicaragua,  its  people,  scenery 
and  monuments  (1^^  ^  ^n)'\  —  „Antiquities 
of  the  State  of  New  Tork  (1851;  2de  druk, 
1861)",  —  „Waikna,  or  adventnres  on  the 
MoskHo  Shore  (1855)",  —  en  „The  states  of 
Central  Amerika  (1857)",  —  „Beport  of  the 
si»vey  of  the  Honduras  Interoceanic  railway 
(1859)",  —  „Tropioal  fibres  and  their  econo- 
mical  eztraction  (1861)",  —  „Honduras  des- 
oriptive,  historical  and  stotistical  (1870)",  — 
en  „Peru.  Incidents  of  travel  and  exploration 
in  the  land  of  the  Incas  (1876)". 

Sreznewakij  (Ismaël  Iwanowit^j),  een 
Bnssisch  geleerde,  die  zich  vooral  bewoog  op 
het  gebied  der  Bnssische  en  Slawische  letter- 
kunde en  oudheden,  werd  geboren  te  Jaroslaw 
in  1812,  sleet  zyne  Jeugdige  Jaren  te  Charkow, 
bezocht  er  de  universiteit  en  werd  er  vervol- 


696 


8REZNEWSKU-STAAL. 


geus  professor  tn  de  statistiek.  Térens  beiMuUde 
hg  zich  hO  de  yolkeDkunde.  Nadat  h|f  in  1889— 
1842  met  Prêiêty  BoéyatukiJ  ea  W.  OfigarowU$j 
eene  reis  had  volbracht  in  de  Slawisohe  landen, 
werd  hy  hoogleeraar  in  de  Slawisohe  talen, 
eerst  te  Charkow  en  toen  te  Petersburg,  waar 
hg  sich  onderschddde  door  groeten  üver.  Hy 
werd  met  bovengenoemde  geleerden  de  grond- 
legger der  Bnseische  Slawistiek.  Zyne  ge- 
schriften waren  hoofdsakeiyk  gewyd  aan  de 
ond-Rossische  taal  en  letterkunde  en  aan  de 
Bossisch-Slawische  mythologie  en  ondheid- 
knnde.  Zy  zyn  meerendeels  opgenomen  in  de 
werken  van  de  Tweede  Afdeeling  der  Bossisehe 
Académie  van  Wetenschappen.  Hy  overleed 
in  1880. 

Ssewersow  (N.  A.),  een  verdiensteiyk 
Bnssisch  reiziger  en  dierkundige,  ondernam  in 
1857—1858  op  last  der  Russische  Académie 
van  Wetenschappen  een  tocht  in  het  Aralo* 
Caspische  laagland,  waar  hy  bykans  was  om- 
gekomen, toen  hy  in  April  1858  van  het  fort 
Perowski  langs  de  Sir  Darja  wilde  relsen.  Zyn 
gelaat  draagt  thans  nog  diepe  litleekens  van 
de  sabelhouwen,  welke  hy  toen  ontving.  In 
1864  werd  hy  door  het  ministerie  van  Oorlog 
uitgezonden  om  het  land  aan  de  oversyde  der 
rivieren  Ui  en  T^oe  te  onderzoeken.  Uy  nam 
in  dat  jaar  deel  aan  de  veldtochten  van  generaal 
Titf'êrnafêuf  tnsschen  de  T^Joe  en  de  Sir  Daija 
en  doorkruiste  gedurende  twee  Jaren  het  toen 
nog  onbekend  westeiyk  gedeelte  van  den 
Thian^an,  van  het  Heer  Issikoel  tot  aan  het 
uiteinde  van  het  gebergte  in  de  Aralo-Caspisehe 
vlakte.  Hy  gaf  daarvan  een  merkwaardig  ver- 
slag, dat  in  het  Engelsch  is  vertaald.  Onder- 
steund door  het  Russisch  Aardrykskundig  Ge- 
nootschap, trok  hy  in  1868  voorwaarts  in  het 
Thian^jangebergte  tot  aan  de  bronnen  van  de 
Sir  Di^a.  Daarover  schreef  hy  in  het  Russisch : 
„Reizen  in  Toerkistan  en  nasporingen  in  het 
hooggebergte  van  den  Thiansjan  (1878, 8  dln)*'. 
In  1874  nam  hy  deel  aan  de  groote  Russische 
expeditie  naar  de  Amoe  Daija,  reisde  langs 
den  ooeteiyken  oever  van  het  Meer  van  Aral. 
en  stond  in  1877  en  1878  aan  het  hoofd  van 
een  reisgezelschap,  dat  met  wetenschappeiyke 
bedoelingen  het  Pamirplateau  bezocht.  Dit 
reisgezelschap,  waartoe  ook  Sekwart,  Skmêi, 
Bo^htêw  en  JToef/aürMoi^y  behoorden,  trok  zuid- 
waarts tot  aan  het  Meer  Rankoel  en  bezocht 
een  nog  onbekend  gebied,  zoodat  het  in  slaat 
was,  de  aardrykskunde,  de  geologie  en  de  dier^ 
en  plantenkunde  met  belangrykemededeelingen 
te  verryken. 

8t.,  meestal  op  het  woord  zelf  te  zoeken, 
byv.  8L  SutttOUu  op  JSmtiaiimt. 

Staal  is  eene  soort  van  yzer,  dat  zich 
onderscheidt  door  een  bepaald  koolstofgehalte, 
hetwelk  tusschen  dat  van  gietyzer  en  smeed- 
of  staafyzer  gelegen  is.  Het  ligt  in  smeltbaar- 
heid tusschen  gietyzer  en  smeedyzer,  is  als 
dit  smeedbaar,  maar  bezit  de  eigenschap,  dat 
het  by  snelle  afkoeling  zeer  hard  wordt  In 
den  Jongsten  tyd  evenwel,  sedert  de  toepassing 
der  methoden  van  JBêsêemêr  en  Mariim,  is  het 
eigenaardig  kenmerk  van  staal  zeer  twyfelachtig 
geworden,  zoodat  in  1876  door  eene  internatio- 
nale commissie  de  volgende  benamingen  voor  de 
verschillende  soorten  van  koolstofhoudend  yzer 
zyn  voorgesteld:  KooUtofoerbindMtgmiwm^ur: 
L  Smeedbaar  yzer  (moeieiyk  smeltbaar,  maar 


smeedbaar)  met  0,04—2%  koolstot  A.SsMad- 
yzer,  niet  vatbaar  voor  harden,  met  0,04— 0,5% 
koolstof.  1.  Wél-yaer  (in  niet  vloeibaren  toealMd 
verkregen),  —  2.  (Sesmolten  yzer  (Bessemar , 
Martin-  en  Landore-yzer).  B.  Smeedyzer,  voor 
harden  geschikt  met  0,6—1,5%  koolstof.  8. 
Wélstaal  (in  niet  vloeibaren  toestand  verkre- 
gen), —  4.  (Het8taal(Bessemer-«iMartiBstaal, 
staal  van  Uchattus,  Obersteiner,  Heaton  ans.). 
U.  Ruwyzer  (Ueht  smeltbaar)  met  2— 6%  kool- 
stof. A.  Wit  ruwyzer  (met  amorphe  koolstof  X 
spiegeiyzer  enz.  B.  Orys  ruwyzer  (met  graphiel), 
ook  giemzer  geheelen. 

(3k>ed  staal  heeft  eene  liehte,  gryswitte  klear, 
geen  sterken  glans,  eene  fUne,  geiykmatige 
korrel  en  eene  schelpachtige  breuk.  Het  ia 
sterker  dan  smeedyzer  en  heeft  gemiddeld 
een  soorteiyk  gewicht  van  7,7 ,  hetwdk  b0 
vermeerdering  van  het  koolato<|sehalte  ver- 
meerdert en  by  het  harden  vermindert  B0 
het  verhitten  wordt  het  staal  zachter,  maar 
men  kan  het  niet  zoo  gemakkeiyk  smeden 
en  wellen  als  yzer;  het  smelt  by  1800*"  C. 
Wordt  het  staal  in  gloeienden  toestand  in  eene 
vloeistof  afgekoeld  (geblnscht),  dan  wordt  het 
des  te  harder,  naar  mate  ^ne  temperatuur 
hooger  en  die  der  vloeistof  lager  is.  Daar  het 
moeieiyk  is,  eerstgeaoeide  nauwkeurig  te  be- 
palen, maakt  men  het  staal  aanvaakeiyk  harder 
dan  het  wezen  moet,  om  het  daarna  door 
uitgloeling  op  den  begeerden  graad  van  hardheid 
te  brengen.  Dit  kan  geschieden,  omdat  het 
staal  by  verschillende  tittnperaturen  eene  be- 
paalde aanloopkleur  vertoont  Ook  yzeren  voor- 
werpen kan  men  aan  de  oppervlakte  haidea 
door  ze  met  koolstofhoudende  stoffen  te  om- 
wikkelen en  daarna  te  verwarmen.  Het  staal 
verliest  de  koolstof;  waaneer  hetgerubnentyd 
of  by  herhaling  in  de  opene  lucht  wordt 
verUt,  maar  men  kan  het  in  zyn  voormaUgen 
toestand  terugbrengen  door  het  sMt  koolstof 
te  gloeien.  Gk^  steal  is  hard,  veerkachtigen 
taai,  doeh  deze  eigenschappen  kunnen  door 
het  koolstofj^ehalte  gewyzigd  worden. 

Wéhtaal  wordt  verkregen  door  reductie  van 
ertsen  met  kool,  door  ruwyzer  van  kool  te 
beroof  en  (frissehen)  en  door  aan  ssMedyaer 
kool  toe  te  voegen,  —  en  men  wint  s^Maml 
door  smelten  van  ruwyzer  by  toetreding  van 
lucht,  door  het  smelten  van  ruwyzer  met 
ozydeerende  stoffen,  door  ruwyzer  door  middel 
van  smeedyzer  van  kool  te  berooven,  en  door 
aan  smeedyzer  kool  toe  te  voegen.  Naar  het 
gebruik,  dat  men  van  staal  auiken  wiU  oa- 
derscheidt  men  hetinstrumentenstaal,  de  beste 
en  hardste  soort,  vooral  cement-  en  gietstaal, 
—  gereedschappenstaal,  vooral  goed  Beesemer- 
staal,  —  en  machinestaai  (voor  sporen,  raderen, 
kanonnen,  assen  enz.),  inzonderheid  Bessemer-, 
Martin-  en  Landoreetaal. 

Eene  nieuwe  methode  om  staal  te  harden 
bestaat  volgens  CUmmdat  daarin,  dat  men  het 
metaal,  tot  kersroodgloeihitte  verhit,  sterk 
comprimeert  en  onder  dien  druk  laat  afkoelen. 
Het  metaal  verkrygt  daardoor  eeae  ongemeeae 
hardheid  en  zulk  eene  iUnheid  van  korrel  dat 
het  na  het  poiysten  op  nikkel  geiykt.  De 
mededeelingen  van  OUmênioi  zyn  bevestigd 
door  X<M,  die  in  de  yzermynen  van  St  Jacquea 
te  Montlni^n  in  de  gelegenheid  was  om  dien> 
aangaande  proeven  te  nemen.  D&ar  wordt 
volgens  de  methode  van  WUworikimEBgeUaA 


STAAL-8TAAT. 


^97 


bet  gesmolten  staal  aan  eene  drukking  bloot- 
gesteld van  1000  tot  1 600  Ned.  pond  op  den  O 
Ked.  dnim  en  by  het  afkoelen  en  yersttiven 
oader  die  drukking  gehouden.  Men  yerkrügt 
de«geigk8  eene  grootere  hardheid,  wanneer 
men  gesmolten  staal  in  metalen  vormen  giet, 
soodat  het  snel  afkoelt. 

Staal  (Marguerite  Jeanne  de  Launay,  ba- 
rones de),  eene  ontwikkelde  Franache  vrouw, 
geboren  te  Par08  in  1698,  trad  als  kamenier 
in  dienst  van  de  ,Hertogin  van  Mmmêy  maakte 
zich   bekend  door  hare  gedichten  en  ontwer- 
pen voor  tooneelstukken  en  werd  eindeiyk  de 
toongeeftter  in  de  salons  te  ParQs.  Gedurende 
het  Begentschap  deelde  sU  twee  Jaar  lang  de 
gevangensehap  der  Hertogin,  die  in  1718  in 
ongenade  gevallen  was,  in  de  BastiUe,  doch 
trad  vervolgens  in  het  hnweigk  met  den  maar- 
schalk Baron  de  SiaoL.  Zy  overleed  te  Genne- 
▼üliers  by  Parys  den  15den  Juni  1750,  en  hare 
„Mtoioires  (1756,  2  dln;  2de  druk,  1846)*',  als- 
mede hare  brieven  bevatten  veel  belangryks. 
H«re   yOeuvres  complötes'*  syn  in  1821  in  2 
deelen  in  het  licht  verschenen. 
Staalgravure,  sie  Chrateêrkiaut, 
Staar  is   in  de  heelkunde  de  algemeene 
uitdrukking  voor  blindheid.  Men  onderscheidt 
de  twarie,  j^amwe  en  ^roêne  êiaar,  By  de  zwarte 
staar  (Amaurosis)  is  de  werking  van  de  oog- 
senuw  of  van  het  netvlies  opgeheven.  De  oor- 
saak deier  kwaal  is  gelegen  in  eene  organische 
verandering  der  aenuw,  in  verwoesting,  druk- 
king, overqMinning,  hersenschudding,  de  wer- 
king van  sommige  narcotica  ens.  Haar  aanvang 
is  gekenmerkt  door  eene  toenemende  vermin- 
dering van  het  gesichtsvermogen  (Amblyopia). 
De  volkomen  ontwikkelde  swarte  staar  onder- 
scheidt aich  door  ongevoeligheid  voor  het  licht 
met  onbewegeiykheid  en  vernauwing  der  pnpU, 
terwyi  doorgaans  de  bloedsomloop  in  het  aan- 
gedane oog  traag  en  de  voeding  slecht  is,  Eoodat 
snik  een  oog  sich  klein,  ingevallen  en  roodachtig 
vertoont  — -  By  de  giauwe  staar  (cataracta)  ligt 
de  oorsaak  in  de  opheiBng  der  doorschynend* 
heid  van  de  luristallens  of  van  haar  ItapseL  Men 
heeft  hier  alaoo  eene  lens-  en  eene  kapsel- 
staar,  en  de  geneesheer  dient  aanstonds  te 
bepalen,  welke  van  deze  de  blindheid  doet 
ontstaan.  Het  oog  is  by  grauwe  staar  dof, 
het  tweede  of  het  derde  kaarsbeeld  of  beide 
ontbreken,  de  pupil  is  vatbaar  voor  lichtprik- 
keling,  soodat  de  lyder  dag  en  nacht  weet  te 
ondeischeiden;  lelfB  is  hy  lichtschuw.  Deie 
ongesteldheid    ontstaat    door  stoornis  in  de 
voeding  van  het  oog,  veelal  éen  gevolg  van 
ontttteking  of  van  hoogen  ouderdom.  Gtenedng 
wordt  verkregen  door  verwydering,  verbry- 
seling  of  wegdrukking  der  ondoorschynende 
lens.  —  De  groene  staar  (Glaucoma)  is  nog 
altyd  een  raadselachtig  verschynsel.  Zy  draagt 
dien  naam,  omdat  men  in  het  oog  een  groenen 
weerschyn  meende  te  ontdekken.  Zy  wordt 
thans  —  vooral  na  de  onderzoekingen  van 
2>oiNlfr»— gewooniyk  beschouwd  als  het  gevolg 
eeser  ontsteking  van  het  vaatvlies  (Choroïditis). 
Zd   neemt  een  aanvang  met  pyn  in  het  oog 
of  er  om  heen,  gevolgd  door  uitzetting  van 
den    oogbol  en  van  de  bloedvaten  der  con- 
junctiva.  Weldra  ontstaat  volkomene  blind- 
heid,   en  by  onderzoek  vindt  men  uitholling 
▼sn  den  tepel  van  het  netvlies.  Spoedig  gaat 
ijl   over    in    de    grauwe  en  eindigt  met  de 


zwarte  staar.  Alleen  regenbooguitsnyding  (iri- 
deotomie)  kan  genezing  brengen. 

Staat  (Een)  is  eene  op  een  bepaald  ge- 
bied georganiseerde  vereeniging  van  regeer- 
ders en  geregeerden.  Deze  bepaling  van  een 
Staat  Is  zeer  eenvoudig,  maar  zeer  uiteenloo- 
pend zyn  de  gevoelens  over  den  a%rd,  het 
recht  en  het  doel  van  den  Staat.  Daarenboven 
moet  men  onderscheid  maken  tusschen  het 
eigeniyke  denkbeeld  van  Staat,  hetwelk  op 
een  geschiedkundigen  grondslag  rust,  en  het 
denkbeeld  van  Staat,  hetwelk  voortvloeit  uit 
de  wysgeerige  bespiegeling.  Dit  laatste  toch 
stelt  den  Staat  voor,  zooals  hy  wezen  moet 
en  het  eerste  zooals  hy  werkeiyk  is.  Nu  leert 
de  geschiedenis,  dat  van  eigeniyke  Staten 
dan  eerst  sprake  kan  wezen,  wanneer  een 
aanmerkeiyk  aantal  menschen  tot  een  geheel 
vereenigd  is.  Het  huisgezin  kan  derhalve  als 
de  natnuriyke  grondslag  en  het  uitgangspunt 
van  den  Staat  beschouwd  worden;  doch  de 
Staat  heeft  tegenover  het  huisgezin  dit  eigen- 
aardige, dat  zyne  onderhoorigen  niet  door 
den  band  der  bloedverwantschap,  maar  door 
eene  alkonderiyke  organisatie  verbonden  zyn, 
en  het  eigenaardige  van  deze  organisatie  is 
daarin  gelegen,  dat  men  hier  eene  vereeniging 
aantreft  van  eene  regeering  Ufoa^^niement, 
staatsbestuur)  en  van  geregeerden  (onderhoo- 
rigen, staatsbuigers,-  ondetdanen).  Waar  zulk 
eene  organisatie  en  in  het  algesóeen  de  hand- 
having der  orde  ontbreekt,  waar  dus  anarchie 
(regeeringloosheid)  heerscht,  daar  zoekt  men 
den  Staat  te  vergeeft.  Eindeiyk  behoort  tot 
het  denkbeeld  van  een  Staat  de  aanwezigheid 
van  een  bepaald  grondgebied,  waarop  dat  ge- 
heel van  menschen  zich  gevestigd  heeft.  De 
toestand  van  eene  zwervende  horde  is  verre 
verwyderd  van  dien  van  een  geregelden  Staat, 
zoodat  ZOnfl  dezen  laatsten  den  toestand  van 
een  gezeten  volk  noemt  Omtrent  den  oor- 
sprong van  den  Staat  heeft  men  zeer  verschil- 
lende gevoelens  geopenbaard.  Sommigen  mee- 
nen,  op  het  voetsi^r  van  Jea»  Jaequeu  Saustêan^ 
dat  hy  by  overeenkomst,  door  een  „contrat 
social",  Is  ontstaan,  waarby  ieder  ingezeten 
zooveel  van  zyne  Individueele  vryheid  prys 
gaf  als  noodig  was  ter  bereiking  van  het  doel 
van  den  Staat,  nameiyk  de  rechtszekerheid. 
Veel  natuuriyker  echter  is  het,  aan  den  Staat 
eene  historische  ontwikkeling  toe  te  kennen. 
By  de  onbeschaafde  stammen  werd  reeds  het 
gezag  van  een  stamhoofd,  van  een  machtige  of 
een  ryke  erkend,  die,  gewooniyk  door  de 
oudsten  gesteund,  biliyke  regels  vaststelde, 
waarnaar  de  leden  zich  moesten  gedragen. 
Die  regels  of  wetten  werden  gewy^d  by  de 
toenemende  beschaving,  en  zoo  zyn  de  heden- 
daagsche  Staten  langs  historischen  weg  ont- 
staan. De  rechten,  welke  een  staatsbewind  of 
zyn  vertegenwoordiger  (de  Souverein)  bezit, 
vormen  den  inhoud  van  het  staatsgezag,  waarin 
ook  de  sonvereiniteitsrechten  begrepen  zyn.  De 
uitoefening  van  dat  gezag,  alzoo  de  regeerings- 
vorm,  wordt  door  de  grondwet  (constitutie) 
bepaald.  Men  verdeelt  het  staatsgezag  gewoon- 
iyk in  eene  wetgevende,  rechtsprekende  en 
nitvoerende  macht,  en  bet  eigenaardige  der 
moderne  constitutioneele  monarchie  is  daarin 
gelegen,  dat  zy,  met  betrekking  tot  de  wet- 
gevende macht,  aandeel  geeft  in  het  regeerings- 
beleid  aan  de  geregeerden,  aan  het  volk,  dat 


698 


STAAT-STAATHUISHOUDKÜNDE. 


2ich  door  gekoxen  aljgrevmardigdeii  laat  ver- 
tegenwoord^n.  Het  staatsgeiag  self  eTenwd 
is  en  blQft  ^  en  ondeelbaar ,  het  duldt  geen 
Staat  tn  den  Staat,  zoodat  lich  ook  de  Kerk 
aan  het  ttaatsgeiag  onderwerpen  moet.  Aan 
den  handhaver  Tan  het  staatsgeiag  —  in  de 
monarchie  de  Vont  en  in  de  republiek  het 
geheel  der  ingesetenen  —  is  de  staatsburger 
ondergeschikt.  Behalve  de  meenfngen,  dia 
wQ  omtrent  den  oorsprong  van  den  Staat 
reeds  vermeld  hebben,  vinden  wQ  bQ  onde 
volkeren  de  theocratische  of  godsdienstige 
theorie,  volgens  welke  de  Staat  als  eene 
goddelóke  instelling  en  het  staatsgezag  als 
door  Qod  verordend  en  toegekend  wordt  be- 
schouwd, eene  theorie,  welke  men  in  den 
nieuweren  ttjd  onder  den  naam  van  „Koning- 
schap door  Gods  genade**  wederom  op  den 
voorgrond  heeft  weten  te  schuiven.  ZQ  wordt 
met  kracht  verdedigd  door  de  anti  revolutionaire 
party.  Volgens  anderen  is  het  staatsgezag  het 
gevolg  van  grondbezit,  en  iQ  vestigen  hierop 
de  verdediging  der  absolute  monarchie,  waarb[| 
de  beheerscher  zich  als  eigenaar  beschouwt 
van  het  land  en  z0ne  bewoners  en  met  Lodêwy^ 
XIV  verklaart :  „L'etot  c*eet  moi!  (Ik  zelf  ben 
de  Staat)**.  Ztmt^  ZaekaHd  en  WühOm  von 
Mwmholdt  verkondigden  het  gevoelen,  dat  de 
Staat  ontstaan  is  door  de  behoefte  aan  recht 
en  wet,  en  deze  theorie,  thans  veelal  de 
-Manchestertheorie**  genaamd,  verlangt,  dat 
de  Staat  enkel  voor  rechtsveiligheid  zorge  en 
al  het  andere  aan  de  burgers  overlate.  Dit 
gevoelen  strekt  ook  tot  grondslag  voor  een 
ataathuishoudkundlg  stelsel.  Tegenover  haar 
staat  de  „welvaarttheorie**,  die  het  bevor- 
deren van  de  algemeene  welvaart  aanwQst  als 
het  doel  van  den  Staat.  De  voorstanders  van 
deze  theorie  brengen  echter  allicht  het  volk 
onder  de  knellende  voogdyschap  van  den  po- 
litiestaat. Vermoedeiyk  dient  men  de  voorkeur 
te  geven  aan  eene  theorie,  welke  den  mid- 
denweg volgt,  —  welke  rechtszekerheid  als 
hoofddoel  van  den  Staat  aanmerkt  en  de  staats- 
hulp  en  staatsinmenging  beperkt  tot  zoodanige 
aangelegenheden  van  algemeen  belang,  waar- 
voor het  particulier  initiatief  te  kort  schiet, 
terwyi  zy  voorts  binnen  de  grenzen  van  recht 
en  wet  aan  de  Staatsburgers  eene  zooveel 
mogeiyk  onbelemmerde  beweging  vergunt.  De 
betrekking  tussohen  de  regeering  en  degere- 
geerden  wordt  aangewezen  door  het  staats- 
recht, —  de  doelmatige  inrichting  van  den  Staat 
door  de  staatswetenschap,  —  en  de  onderlinge 
betrekking  der  Staten  door  het  volkenrecht. 
Hen  spreekt  ook  van  hmrgêrl^hen  staat, 
om  de  verschillende  bevoegdheden  aan  te  dui- 
den, die  de  burgers  onderling  of  jegens  vreem- 
delingen bezitten,  —  en  daaronder  verstaat 
men  wyders  het  samenstel  van  rechten  en 
plichten,  voor  een  persoon  voortvloeiend  uit 
acten,  die  zyhe  betrekkingen  van  &milie, 
bloed-  en  aanverwantsctiap  omvatten.  De  kennis 
daarvan  komt  hoofdzakeiykte  pas  by  geboorte, 
huweiyk  en  overiyden,  en- de  daartoe  strek- 
kende registers  worden  aangehouden  door  de 
ambtenaren  van  den  bnrgerigken  stand.  — 
Eindeiyk  wyst  de  personauiaat  de  hoedanig- 
heid aan,  wiardoor  individuen  rechten  kunnen 
uitoefenen  en  plickten  hebben  te  vervullen. 
Daaruit  ontstaan  twee  soorten  van  i^hten, 
nameiyk  burgeriyke  en  burgerschapsrechten; 


de  eerste  ontleenen  hunnen  oonprong  un 
het  Burgeriyk  Wetboek,  de  laatste  aas  de 
Grondwet  en  eenige  orguiieke  wetten.  De 
staat  van  personen  kan  om  verschOleDde 
redenen  wyzigingen  ondergaan,  bgv.  vaofcr- 
lies  van  nationaliteit  of  van  een  gedeelte  of 
van  het  geheel  der  burgeriyke,  bnrgent^sp»- 
of  familierechten,  bQ  rechterlOk  vonnis  nitie- 
sproken,  by  huwelQk,  cnrateele,  failHssemeBt 
enz.  Geschillen  over  den  wUuU  van  penonen 
worden  voor  de  arroadissementsreehtbsaken 
gevoerd.  Zie  ook  onder  InvmUmri». 

Staathuishoudkunde    (oeoonomia  po- 
litiea),  ook  wel  wOkthrnkkowOfmmde  genaamd, 
is  de  leer  van  den  rykdom;  sy  leert,  hoe  de 
rykdom  in  de  maatschappy  ontstaat,  verdeeld 
wordt    en    te  niet  gaat  Zy  wflst  de  wettei 
aan,  die  den  rykdom  besturen  en  wierkeiu» 
onmisbaar    is    voor  de  algemeene  welvaart 
Onder    rykdom  verstaat  zy  die  saken,  wefte 
eene  behoefte  van  den  mensoh  bevredigen  ea 
waarvoor  men  iets  anders  bekomen  kan.  Boor 
dit  laatste  hebben  rykdommen  waarde.  B» 
wetenschap  is  betrekkeiyk  nog  leer  Jong.  Ken 
heeft    zich    bey verd.    hare  beginselen  in  de 
middeneeuwen.  Ja,  in  de  dagen  der  Oadheid 
op    te    sporen,  doch  te  vergeeft ;  vinden  w|{ 
ook  hier  of  daar  staathuishoudkundige  wettea 
uitgesproken,    welke    betrekking  hebben  ep 
het    maatsohappeiyk    verkeer,  mQ  stonden  ia 
geenerlei  verband  met  hetsteteelmatiggebeeL 
De  toestand  der  maatschappy  in  de  middeo- 
eeuwen    was    trouwens  ongunstig  voor  bet 
vrye  verkeer.  Eerst  toen  het  leenstelsel  plaats 
ruimde    voor    den   modernen  Staat,  kon  er 
sprake  zyn  van  eene  wetenscha^peiyke  be- 
handeling van  het  onderling  verkeer.  In  de 
eerste  plaats  was  de  aandacht  gericht  op  den 
aard  van  het  geld,  en  uit  dit  onderzoek  0B^ 
stond  het  mvrcaniidHdui  (zie  Hmddtp(MA\ 
dat,  gevestigd  op  den  absoluten  Staat,  sleebts 
ellende  en  verarming  veroorzaakte.  Het  werd 
dan   ook  vervangen  door  het  pk^oeruM 
gUUd  (zie  aldaar),  gebouwd  op  de  begiaeeleB 
van  geiykheid  en  humaniteit,  —  eeife  etebel, 
dat  zich  op  eene  hoogst  eensydige  wyse  los- 
maakte van   de  practyk.  Eindeiyk  werd  m 
begin  gemaakt  met  eene  wetenschappelib 
behandeling  der  staathuishoudkunde  doorid^ 
8imUk  (zie  aldaar),  den  vader  van  het  i«^ 
triede  êidid.  Men  kan  evenwel  hiertegen  ii- 
brengen,    dat  8miik  nergens  met  ^^^j^ 
woord    te    kennen  geeft,  dat  hy  een  eieb^ 
wil    verkondigen,    soodat    zy,  die  later  op 
hartstoohteiyke  wyse  het  iidnl  van  MM  ^ 
streden    hebben,  zich  op  een  dwaalweg  be- 
vonden. 8mUk  heeft  eene  reeks  van  ondenoe- 
kingen  ingesteld  ter  beantwoording  van  de 
vraag:  waardoor  de  rykdom  der  volkeren  w^ 
kregen   en  behouden  kan  worden?  H0  been 
geput  uit  de  bron  der  ervaring,  de  uitkomrteD 
zyner  nasporingen   met  duideiykheid  voorge- 
steld   eu    hipruit    logische  gevolgtrekkisgea 
opgemaakt.  Zyn  beroemd  werk:  „Wealtb  w 
Nations**  bevat  een  schat  van  onderwyung» 
van  geschiedkundig  onderzoek  en  van  roor 
treffe^Jke  denkbeelden,  maar  het  levert  geefl 
stelselmatig  geheel.  In  stryd  met  oudere  scbit)' 
vers  heeft  hy  als  beginsel  op  den  voorgrooa 
gesteld,  dat  arbeid  de  bron  van  ryitdom  i^ 
en  dit  beginsel  is  de  roode  draad,  ^^^ 
geheele  boek  heenloopend.  Daaraan  maaln  b8 


STAATHUISHOUDKUNDE. 


699 


sOn  onderzoek  dienstbaar  en  vooral  zflne  uit- 
muntende beschouwing  van  de  verdeeling  Tan 
den  arbeid.  In  welke  richting  by  zich  ook 
beweegt,  hQ  vermimt  steeds  den  kring  onzer 
denkbeelden.  Hy  onderzoekt  de  oorzaken  van 
het  verschil  van  loon  bS  verschillenden  arbeid^ 
en  in  groote  zaken  (£abrieken  bQv.)  maakt 
hü  onderscheid  tnsschen  het  werkloon  van 
den  ondernemer  en  de  winst  van  bet  kapitaal, 
en  hg  toont  aan,  dat  besparing  en  nitgave 
geene  tegenstrUdige  zaken  zQn,  daar  eene 
verstandige  vertering  wederom  tot  voortbren- 
ging dient.  Hg  wilde  echter  geen  stelsel  schep- 
pen, maar  liet  aan  zgne  navolgers  de  volkomene 
vrgheid,  de  door  hem  besproken  onderwerpen 
nog  grondiger  te  behandelen  en  ernienwebg 
te  voegen.  Eén  zgner  vermaardste  volgelingen, 
Micmrdo,  was  daarentegen*  een  onvermoeid 
Btelselschepper.  Van  dezen  zgn  de  leerstellingen 
afkomstig  van  de  grond/rmUe  (zie  aldaar)  en 
van  het  «ulmdiloim  (zie  lootif^  waardoor  de 
etaathnishoudkande  geheel  en  al  van  aard 
veranderde.  Aan  de  hand  van  die  beide  wetten 
en  van  de  door  Jlb2^Mw  geopperde  bevolkings- 
leer kwam  men  tot  het  beslait,  dat  *smen- 
schen  toestand  diep  rampzalig  is,  terwgi 
op  den  daar  geene  voldoende  plaats  zon  wezen 
aan  het  banket  des  levens.  Hel  stelsel  van 
JEtieardo  was  echter  te  zeer  in  strgd  met  de 
menscheigke  natnar  en  met  de  voortgaande 
volmaking  der  maatschappg  om  niet  eerlang 
bestrgders  te  vinden.  Tot  dezen  behoort  de 
Amerikaansche  staathnishoadknndige  Carmf^ 
—  voorts  Boëtiat  in  Frankrgk  en  Hagen  in 
Duitschland,  terwgi  in  Engeland  de  geheele 
vrghandelsschool,  met  Cobden  en  Thmpson 
aan  het  hoofd,  zich  van  dat  stelsel  afkeerig 
betoonde.  Tot  de  aanhangers  daarvan  in  meer- 
dere  of  mindere  mate  behooren  intasschen 
Mac  OmUoehy  Maeleod  en  MtU  (zie  onder  die 
namen). 

In  Frankrgk  heeft  vooral  Jean  BapUtie  Soff 
<zie  aldaar)  de  denkbeelden  van  Adam  Smith 
onder  het  volk  verspreid,  en  de  Fransche 
staathuishoodkondigen  betraden  den  door  hem 
gevolgden  weg  tot  aan  Boiiwl.  Deze  ves- 
tigde, evenals  Ckibdm^  zgne  aandacht  op  de 
prac^k.  Met  Oobden  was  hg  persoonigk  be- 
kend en  evenals  deze  een  gverig  voorstander 
van  den  vrgen  handel.  Hg  verdedigde  zgne 
gevoelens  vooral  in  broohares  en  dagblad- 
artikelen,  en  alt  deze  ontstonden  zgne  »Har- 
monies  öconomiqaes'\  Men  heeft  sedert  Lat- 
saüe  de  wetenschappeigke  waarde  der  werken 
van  Boiiiat  fel  bestreden,  en  men  mag  niet 
ontkennen,  dat  zgne  geschiedkandige  en 
wgsgeerige  ontwikkeling  veel  te  wenschen 
overliet;  doch  in  zgne  geschriften  stroomt 
eene  frissche  bron  van  gezond  verstand.  Zgn 
sfargd  tegen  de  voorstanders  van  beschermende 
rechten,  tegen  de  socialisten  en  oeconomisten 
(volgelingen  van  Bioardo  en  Malthm)  is  be- 
wonderenswaardig en  zgn  hoofdbeginsel  uit- 
gedrnkt  in  de  woorden:  „De  geheele  geschie- 
denis der  menschlieid  is  een  voorigaan  op  den 
weg  der  harmonische  ontwikkeling  van  alle 
belangen''.  Kapitaal  en  arbeid,  staat  en  maat- 
schappg, zedeleer  en  volkshaishondkande , 
alle  streven  naar  onderlinge  harmonie,  en 
deze  harmonie  zal  des  te  vroeger  tot  stand 
komen,  naar  mate  men  zich  er  gveriger  van 
onthoadt,  door  kanstmiddelen  van  staatswege 


de  vrgheid  der  oeeonomische  ontwikkeling  te 
belemmeren.  Dit  optimistisch  beginsel,  zoo 
glansrgk  afstekend  bg  het  pessimismns  van 
Bio(mrdOy  i»  door  Bcuiiai  op  eene  uitmuntende 
wgze  uiteengezet. 

Evenals  in  Frankrgk,  neemt  ook  in  Duitsch- 
land de  beoefening  der  staathuishoudkunde 
een  aanvang  met  de  verspreiding  der  denk- 
beelden van  Smiih.  Zg  werden  er  inzonderheid 
in  stelselmatigen  vorm  gebracht  door  Bau,  die 
de  stof,  in  het  beroemde  werk  van  8mith 
voorhanden,  in  drie  zelfistandige  rubrieken 
verdeelde,  nanaeigk  in  de  tuivere  tiaathuis- 
houdkunde,  zich  bezig  houdend  met  het  ont> 
staan  en  de  terdeeling  der  maatschappeigke 
goederen,  —  de  toêgeptuie  siaathmsh&udkundef 
de  vraag  beantwoordend,  wat  de  Staat  moet 
doen  om  den  rgkdom  te  vermeerderen  of  beter 
te  verdeelen,  —  en  de  finmncieele  weUHtchap, 
of  de  leer  van  de  inkomsten  en  uitgaven  van 
den  Staat.  De  zuivere  staathuishoudkunde  is 
wederom  gesplitst  in  vier  hoofdstukken,  na- 
meigk:  de  voortbrm^ing  der  dingen  (arbeid, 
natuur  en  kapitaal),  —  de  omloop  der  dingen 
met  de  leer  van  het  geld,  —  de  vêrdeeling 
der  dingen,  verknocht  met  het  onderzoek 
omtrent  arbeidsloon,  grondrente  en  rente  van 
het  kapitaal,  —  en  het  verhrwk  der  dingen 
met  de  leer  van  de  weelde.  Zgn  stelsel  heeft 
echter  thans  geene  aanhangers  meer;  want  de 
toegepaste  staathuishoudkunde  is  thans  een 
deel  van  de  leer  van  het  bestuur,  en  ook  de 
flnancieele  wetenschap  wordt  niet  langer  tot 
de  staathuishoudkunde  gerekend.  Van  de  vier 
hoofdstukken  der  zuivere  staathuishoudkunde 
vervalt  tevens  het  derde  voor  elk,  die  niet 
aan  de  wetten  van  Bicardo  gelooft.  Ook  het 
vierde  hoofdstuk^  staat  op  leemen  voeten,  zoo- 
dat van  het  geheele  stelsel  weinig  overbigft. 
Het  is  dan  ook  te  betwgfelen,  of  men  den 
rgken  inhoud  dezer  wetenschap  in  het  enge 
kenrsigf  van  een  stelsel  kan  persen.  Telkens 
immers  ontstaan  er  nieuwe  uitvindingen,  bgv. 
de  spoorwegen,  die  den  toestand  der  maat- 
schappg geheel  en  al  herscheppen.  Wg  hebben 
trouwens  minder  belang  bg  een  stelsel,  dan 
bg  eene  grondige,  op  statistieke  gegevens 
berustende  kennis  der  maatschappeigke  bewe- 
ging van  het  oogenblik. 

Intusschen  is  het  niet  te  versmaden,  daarbg 
de  geschiedenis  van  het  verledene  te  raadple- 
gen. De  Engelsche  grondleggers  der  staat- 
huishoudkunde en  hunne  Fr^sohe  navolgers 
hielden  den  blik  uitsluitend  gevestigd  op  den 
bestaanden  toestand.  Een  voorlooper  der  his- 
torische richting  was  in  Duitschland  Admm 
Muller  in  zgne  „Elemente  der  Staatsknnst'', 
die  gaarne  de  middeneeowsche  toestanden 
hersteld  wilde  zien.  Lut  daarentegen  wilde 
de  zekerheid  van  sommige  staathuishoudkun- 
dige  wetten  bevestigen  door  hare  geschied- 
kundige ontfrikkeling  na  te  gaan,  en  werd 
gevolgd  dcor  Rüdièramdy  Kniee  en  Botcher. 
zg  spraken  echter  vaak  van  eene  wgziging 
van  staathaishoudkundige  wetten,  waar  enkel 
eene  wgziging  van  toestand  voorhanden  was. 
Hüdébrand  waagde  zich  tevens  aan  eene 
beschouwing  van  de  staathnishoudkonde  der 
toekomst 

Hierbg  vooral  komt  de  staathuishoudkunde 
in  aanraking  met  het  socialismus.  Reeds  vroe- 
ger hadden  sommige  denkers,  zooals  Skimcndi 


700 


STAATHUISHOUDKUNDE- STAATKUNDE. 


in  Fnnkrllk,  Jfitf  in  Engeland  en  vom  T%ümm 
in  Doittchlnnd,  zich  venet  tegen  de  heer- 
leheade  gevoelens  omtrent  de  ttnatbnishond- 
konde,  bewerende,  dnt  het  htnr  niet  looieer 
te  doen  moest  syn  om  eene  yermeerdering 
▼an  Toortbrengselen,  als  om  de  beTordering 
der  persoonlttke  welraart  Dat  denkbeeld  wera 
nog  meer  op  den  voorgrond  geschoven  door 
het  Doitsohe  iaikêdmoeialimmtu  (tie  aldaar). 
Sedert  een  groot  aantal  hoogleeraren  aan  de 
Dnitsche  hoogesoholen  sich  in  187S  voorstan- 
ders verklaarden  van  dese  nienwe  richting,  is 
de  kloof  tosschen  hen  en  de  aanhangers  der 
Engelsohe  staathnishondkonde  (Manchester- 
school)  veel  grooter  geworden.  Intosschen  iSn 
de  mannen  der  nienwe  richting  het  onderling 
volstrekt  niet  eens.  Tot  de  meest  geavanceer- 
den  behoort  Adolf  Wagnêr^  die  volmondig 
erkent,  dat  z|ine  bedoelingen  deielfde  iQn 
als  die  van  het  socialismns,  hoeseer  hy  de 
revolutionaire  wegen  van  dit  laatste  af  keort. 
Onder  de  namen  van  staatssocialistra  en 
Christeiyk  sociale  party  lyn  nienwe  groepen 
ontstaan,  die  even  infl^pende  staathnishond- 
knndige  omwentelingen  beoogen  als  de  soeia- 
listen,  maar  tevens  van  meening  syn,  dat 
zy  tevens  getrouw  kunnen  biyven  aan  het 
Koningschap  en  aan  de  Kerk.  Daarentegen 
hebben  Mngü^  Natu  en  Mdd^  ontevreden  over 
dergeiyke  gevoelens,  lich  aangesloten  aan  de 
voorstanders  van  den  vryen  handel.  Tnsschen 
die  beide  partyen  bevinden  sich  SekmoUer  en 
Breniama,  Het  boek  van  eerstgenoemde :  ,,Ueber 
Dinige  GrundAragen  des  Bechts  und  der  Volks- 
wirtschaft'\  dat  by  syn  verschynen  in  1874 
eene  partyleus  werd,  is  uit  een  radicaal  oog- 
punt overtroffen  door  -do  «Nener  Grundlegung*' 
van  Wagim^  terwyi  BrtiUamoxïM beantwoord 
heeft  aan  de  van  hem  gelLoésterde  verwach- 
tingen. Anderen  zyn  er,  die  de  gevoelens  der 
kathedersocialisten  verwerpen,  maar  met  hen 
de  meening  koesteren,  dat  de  staathuishoud- 
kunde in  theorie  en  praotyk  behoefte  heeft 
aan  eene  doortastende  hervorming.  Tot  dese 
behooren:  M.  Momier  ^  schryver  van  „Ueber 
die  Orundlehren  der  von  Adam  Smith  begrtln- 
deten  Yolkswirtschaftstheorie  (2de  druk,  1871)'* 
en  van  nTorlesungen  Uber  Volkawirtschaft 
(1878)",  —  F.  A.  Lamge,  schryver  van  „Ueber 
die  Arbeiterfirage",  —  en  JBugm  Dükrimg.  Het 
biykt  inmiddefi,  dat  de  staathuishoudkunde 
sich  daardoor  van  alle  andere  wetenschappen 
onderscheidt,  dat  sy  niet  tot  taak  heeft, 
feiten  op  te  sporen  en  te  verklaren,  maar 
het  nemen  van  maatregelen  tot  bevordering 
van  het  heil  der  menschheid.  De  practische 
staatkunde  moet  lich  dus  tegen  eene  wy- 
ziging  van  bestaande  staatbuishoudknndlge 
omstandigheden  verzetten,  totdat  de  nuttig- 
heid van  nienwe  toestanden  boven  allen  twy- 
fel  verheven  is. 

£r  bestaat  alzoo  op  het  gebied  der  staat- 
huishoudkunde eene  groote  g&ting,  doch  ook 
deze  heeft  reeds  veel  goeds  veroorzaakt.  Er 
is  by  V.  een  inniger  verband  ontstaan  tnsschen 
de  staathuishoudkunde  en  de  wysbegeerte  van 
het  recht,  een  verband,  hetwelk  voor  beide 
wetenschappen  voordeelig  is,  dewyi  daardoor 
het  denkbeeld  van  eigendom  nauwkeuriger 
wordt  bepaald.  Ook  door  de  eigeniyke  rechts- 
geleerden wordt  zulks  erkend,  en  JKering  zegt: 
,iUet  denkbeeld  van  eigendom  kan  niets  be- 


vatten wat  in  stryd  is  met  het  denkbeeld  m 
maatschappy'*. 

Eerst  in  deae  eeuw  vestigde  mes  is  •« 
Vaderland  het  oog  op  de  staathnishoodknle. 
B^ialve  door  onderscheidene  vertsUogei  ii 
zy  er  ongemeen  bevorderd  door  bet  ,T|i- 
schrift  voor  Staathuishoudkunde  en  Stitiitiek'' 
van  8lo9l  ioé  (Hdkmt,  door  ,De  EeoiODsr', 
geredigeerd  door  de  Bmym  Kepe^  door  de 
oorsproakeiyke  handboeken  «aa  UatstgeBoenè 
en  vkn  Viumrim^^  voorts  door  geschrifteo  vê 
Ackerêd^ky  Boer,  dem  Tes,  Qitadfc,  Fitrm  a 
anderen. 

Staatkunde  of  poüHèk  vras  by  de  Ot» 
ken  de  leer  van  den  Staat  in  het  slgesKei, 
dns  hetaelfde  als  etaaiewetemeökap  (siesUai^ 
Intnsseken  vinden  wy  reeds  by  de  80000- 
Bche  redenaars  en  staatslieden  ondeneM 
gemaakt  tnsschen  etatUkmmde  en  sUmimM, 
terwyi  men  haar  eerst  in  den  nienweres  ifd 
veelal  de  ongunstige  beteekenisgafvaaitatr- 
mamew^ekeid  of  de  leer  der  mlddeleo,  on  op 
het  gebied  van  den  Staat  bepaalde  oogneita 
te  bereiken.  Het  eUtaterecki  besehoawtda 
Staat  in  zyne  liistorische  wording  en  io  4>* 
positieve  vormen,  maar  de  statdhadi  be- 
schouwt hem  enkel  in  zyne  oogenblikkalfke 
gesteldheid.  Het  eerste  beantwoordt  denuf; 
hoe  de  Staat  is,  —  de  tweederde  vitag, tee 
hy  wezen  moet.  Uit  Ven  aard  der  iske  t» 
tigt  deze  derhalve  den  blik  op  de  beittiiie 
rechtsbegrippen  by  het  volk,  op  den  anlei 
de  hartstochten  en  de  psychologische  eigeais' 
digheden  van  den  mensch,  wyden  op  des 
geographisehen  toestand  van  het  Isod  «t 
De  taak  van  den  staatsman  is  dus  geefSBu 
een  hardnekkig  vasthouden  aan  beibaa^ 
toestanden,  en  hierin  ligt  dan  ook  de  smk- 
held  van  het  beginsel  der  legitimiteit,  da 
grondslag  van  de  staatkunde  der  school  m 
Meüemiek.  De  staatkunde  is  alzoo  de  if 
van  het  leven  in  den  Staat,  van  de  rtroooiB- 
gen  en  bewegingen,  welke  er  osdCTja 
invloed  van  velerlei  omstandlghedeii  woda 
opgemerkt.  Wie  zich  daarmede  groodif  kaïft 
bekend  gemaakt,  noemt  men  een  ite^^i 
terwyi  men  de  zaken,  welke  hy  als  soodiav 
behandelt,  met  den  naam  van  iUaUs^  ^ 
stempelt  Het  staatsrecht  is  theoretiieli,^ 
staatkunde  practisch,  maar  brtde  fltso*^ 
elkander  in  het  nauwste  verliand.  Op  ^^ 
gebied  echter  heeft  men  eene  ^^^"^^^^ 
eene  ideale  staatkunde,  —  éene,  die  gere^ 
is  op  bestaande  toestanden,  en  éene,  ^j^ 
heerscht  wordt  door  de  macht  van  hst  1^ 
Beide  zyn  in  hare  over^y|og  eretf^ 
verwerpeiyk.  Voorts  spreekt  miii'  ▼«•jjj 
hwneklandeeke  en  van  eene  ^■^^'^ 
staatkunde  naar  gelang  deze  zich  vS^iMf*^ 
aangelegenheden,  die  het  binnenland  ssngtf*| 
of  tot  zoodanige,  die  de  betrekking  der  8^ 
onderling  regelen.  De  eerste  behandelt  ro**' 
de  constitntioneele  instellingen,  dew«4*e™ 
de  Onancién  enz.,  de  laatste  insonderb^d  ^ 
handelsverkeer,  de  vredewaarborgen,  de  «' 
plomatieke  betrekkingen  enz.  '   o 

By  het  behandelen  van  het  doel  esden^ 
delen  der  staatkunde  vraagt  men  ^^f. 
grenzen  der  staatkunde  en  der  sedekmos^ 
MaoekianeUi  wenschte  die  twee  geheel  es  i^^ 
scheiden,  en  zyne  denkbeelden  (bet  lu^ 
vellismus)  vonden  gemimen  tydgrootesD«v>'' 


STAATKUNDE— STAATSDOMEIK. 


701 


Voor    iQna   volgeliiigaii  was  de  staitkande 
niott     «nden     dan    itaatsmanibebendigbeid, 
ivelke  lich  om  de  motaal  niet  bekreonde. 
Men  ia  eohter  reeds  lanf  overtuigd  van  de 
verwerpeUlkbeid  deier  leer,  al  meent  ook  de 
staalknnde  sicb  wel  eens  van  middelen  te 
moeten  bedienen,  welke  den  toets  der  lede- 
Itlkbeid  niet  kunnen  doorstaan.  Men  kan  na- 
moiyk  de  gebrekkigheid  der  maatschappeigke 
toestanden  en  bet  oniedeigk  element,  dat  in 
de  samenleving  eene  groote  rol  speelt,  niet 
met  tbeorieën   verbannen;  de  praotgk  moet 
daarmede    rekening  bonden.  Om  van  twee 
kwaden  bet  beste  te  kienen,  maakt  de  staats- 
man wel  eens  gebmik  van  mensebelfPLe  swak- 
heden  en  bartstocbten,  indien  bg   zgn  doel 
langs  geen  anderen  weg  bereiken  kan.  Het 
H^reekt  ecbter  van  iel/,  dat  bQ  er  sün  boog- 
sten  roem  in  moet  stellen,  den  reebten  weg 
te  bewandelen  en  geene  andere  dan  eerlQke, 
sedelDke  middelen  te  besigen.  Eene  weten- 
schappelijke bebaadeling  der  staatkunde  vindt 
men  in  de  werken  van  ArutóUUt^  (Xeero  en 
Tdeituê^  en  voorts  in  die  van  reeds  genoemden 
MaeciiaoaUij  van   Bedm  en  Jft^  de  Orwd^ 
terwttl    in  lateien  tQd  DaMmamm^  Zaehand, 
MM,    WaUtj  ISoUxendorfff  BluuMUi  eni. 
veel  belangrQks  op  dat  gebied  hebben  gele- 
verd. 

Staatebankroet.  Oei0k  ieder  burger,  loo- 
kan  ook  de  Staat  in  loodanigen  toestand  ge- 
raken, dat  by  onmogelQk  het  evenwicht  kan 
bewaren  tusschen  sgne  inkomsten  en  uitgaven, 
dat  hg  selft  met  hulp  van  leeningen  niet  aan 
sgne  verplichtingen  kan  voldoen.  Intusseben 
heeft  het  bankroet  geensrins  deielMe  gevolgen 
voor  den  Staat  als  voor  den  burger,  daar 
eerstgenoemde  gebonden  is,  a(tn  bestuur  onder 
alle  omstandigheden  voort  te  letten.  De  schuld- 
eischer  van  den  Staat  kan  sgne  toevlucht  niet 
nemen  tot  dwangmaatregelen;  selft  sal  de 
Staat  er  gewoonigk  toe  overgaan,  den  last 
der  op  hem  rustende  verplichtingen  door  eene 
onrechtmatige  daad  te  verliehten.  die  wel  is 
waar  gehuld  wordt  in  een  wetteigken  vorm, 
maar  daarom  niet  minder  tot  nadeel  strekt 
van  ben,  die  hunne  besparingen  aan  den 
Staat  hebben  toevertrouwd.  De  maatregelen, 
waartoe  een  Staat  bg  geldgebrek  kan  over- 
gaan, zgn  de  volgende;  1.  Repudiatie  (ver- 
werping) van  het  geheel  of  van  een  gedeelte 
der  staatsschulden  of  de  verklaring,  dat  hg 
niet  voornemens  is,  die  te  betalen,  —  2. 
Schorsing  van  betaling  voor  een  onbepaalden 
tgd,  gewoonigk  voor  altgd,  —  8.  Beduotie 
der  staatsschuld  of  vermindórtaig  van  de  no- 
minale waarde  der  schuldbrieven,  —  4.  Con- 
versie of  eene  verlaging  der  beloofde  rente, 
londer  daartoe  de  goedkeuring  der  schuid- 
eisobers  te  vragen,  —  6.  Het  leggen  van  eene 
belasting  op  de  coupons,  eigenigk  eene  ver- 
momde renteverlaging,  -—  en  6.  Het  vaststel- 
len van  een  gedwongen  koers  voor  het  papie- 
ren geld,  van  Staatswege  of  met  goedkeuring 
van  den  Staat  in  omloop  gebracht  Elke 
maatregel,  waarbg  de  Staat  te  kort  doet  aan 
de  stipte  nakoming  agner  aangegane  verbin- 
tenissen, heeft  op  de  welvaart  en  desedeigk- 
beid  der  inwoners  een  hoogst  verderfeigken 
invloed.  De  ficbnlden  sgn,  althans  aoo  heette 
liet,  ten  nutte  der  burgers  aangegaan,  en 
dese    sQn    alaoo    daarvoor  met  hun  gebeele 


vermogen  aansprakeigk.  Veeleer  dus  moet 
een  Staat  van  bet  recht  om  belastingen  op  te 
leggen  en  gedwongen  leeningen  uit  te  schrgven 
op  de  rufanste  w)^  gebmik  maken,  dan  aan 
sgne  scbnldeischers  ontbonden,  wat  ig  met 
recht  kunnen  vorderen. 

Staatabegcooting  (De)  o£bet  5tMi^«#  is  4e 
rambg  van  de  inkomsten  en  uitgaven  van  een 
Staat  over  een  toekomstig  tgdperk.  In  constitu- 
tionele Staten  heeft  men  veelal  eene  éenjarigi* 
begrooting,  welke  door  de  Regeering  tgdlg  aan 
de  Vertegenwoordiging  wordt  voorgelegd,  die 
daarop  de  afzonderigke  posten  en  afdeelingea 
goedkeurt,  wgxigt  of  verwerpt  In  somndg** 
Staten  daarentegiBU  vergenoegt  men  sicb  me: 
eene  twecdarige  begrooting.  Is  de  begrooting 
vastgesteld,  dan  dient  de  Begeering  sicb  daar- 
aan te  houden,  terwgi  sg  tusschentgds  ook 
aanvullende  (suppletoire)  begrootingea  aan  de 
Wetgevende  Macht  kan  aanbieden. 

Staatsbestuur  of  ^mvmiêmMt  h  bet 
algemeen  gesag  in  den  Staat  Omtrent  de 
wgsen,  waarop  een  staatsbestuur  kan  worden 
ingericht,  raadplege  men  het  artikelJBéi^Mriip^ 


Staatsburger  is  in  de  ruimste  beteekenis 
ieder,  die  tot  een  bepaalden  Staat  behoort; 
en  in  meer  beperkten  ain  de  loodaalge,  die 
volgens  de  wet  de  bevoegdheid  beait,  aan 
de  openbare  aangelegenheden  de^  te  nemen. 
Tot  de  rechten  van  den  staatsburger  behoort 
inionderbeid  het  kiesrecht  De  staatsburger 
kan  ecbter  agne  burgefschapsrechten  door  een 
recbterigk  vonnis  veriiesen. 

Staatsdienst  noemt  men  soodanlgen  dienst, 
welke  op  een  b€q;Malden,  door  betstaatsgesag 
verordenden  last  berust  en  den  lastbebbende 
de  verplichting  oplegt  in  bet  staatsbestnar 
werksaam  te  wexen.  De  vervulling  van  een 
algemeenen  burgerplicht  is  dus  geen  staats- 
dienst, en  het  bewgsen  van  diensten  ter  be- 
vordeortaig  der  belangen  van  bgsondere  perso- 
nen evenmin.  De  benoeming  tot  een  staatssmbi 
geschiedt  in  den  regel  door  bet  opperhoofd 
van  den  Staat,  op  voordracht  van  daartoe  be- 
voegde machten,  terwgi  die  van  ondergeschikte 
ambtenaren  ook  wel  door  hunne  superieuren 
plaats  heeft.  Bt  bet  bekleeden  van  een  openbaar 
ambt  is  veelal  bet  waarnemen  van  andere 
winstgevende  saken  eene  onmogeigkheid,  aoo- 
dat  de  beaoldic^g  der  ambtenaren  voldoende 
moet  weaen  voor  bun  onderhoud,  terwgi  bna 
tevens  uitsicht  moet  gegeven  worden  op  pen- 
sioen na  volbrachten  diensttgd.  In  den  regel 
mag  de  Staat  een  ambtenaar  niet  uit  den  dienst 
verwgderen,  tensg.deae  onwillig  of  onbekwaam 
is  om  sgn  ambt  nafirbehodren  waar  te  nemen. 
Daarentegen  mag  de  ambtenaar  niet  willekeurif 
den  dienst  verlaten.  Hg  is  gehoorsaamheia 
verschuldigd  aan  bet  hoofd  van  den  Staat  en 
verantwoordeigk  voor  sgne  daden.  Die  geboor- 
aaambeid  echter  vindt  hare  grenaen  in  de 
wetten  en  verordeningen,  en  van  den  ambte- 
naar mag  niets  gevorderd  worden  wat  in 
strgd  is  met  de  wet  en  met  de  goede 
neden. 

I^naardig  is  hlerbg  de  toestand  van  de 
eerste  staatsdienaars,  nameigk  van  de  minis- 
ters, die  in  constitntioneele  Staten  verantwoor- 
deigk  zgn  voor  de  politieke  handelingen  der 
Vorsten. 

Staatsdomein  is  onroerend  goed,   het- 


702 


STAATSDOMEIN-STAATSSCHULD. 


welk  aan  den  Staat  toebehoort  en  waarvan 
deae  de  inkomsten  trekt. 

Staatsraad,  aie  onder  BmatL 

Staataregeling,  lie  JiUff^eringtvorm. 

Staatsrecht,  sie  onder  Bseki, 

Staatsschuld.  De  Staat  besit  alszedeigk 
lichaam  de  beyoegdheld,  achnlden  te  maken. 
Onder  staatsschnlden  verstaat  men  echter  niet 
alle  geldelijke  Terbinteniwen  van  privaat- 
rechteiyken  aard,  welke  de  Staat  heeft  aanfe- 
gaan,  maar  bepaaldelt)k  de  leeningen,  die 
hy  gesloten  heeft,  om  uitgaTon,  welke  hg 
met  de  gewone  inkomsten  ni€t  bestryden  kan, 
te  dekken.  Voor  de  ontvangen  gelden  geeft 
hj)  schuldbrieven  (effecten)  uit.  De  meest  ge- 
wenschte  financieele  toestand  van  een  Staat 
is  die,  waarin  de  uitgaven  en  de  middelen 
elkander  dekken.  Immers  de  Staat  mag  geen 
geld  opleggen,  maar  dient  veeleer  door  ver- 
mindering van  lasten  de  welvaart  deringese- 
tenen  te  bevorderen.  Maar  tevens  moet  de 
Staat  sorgen,  dat  zyne  uitgaven  niet  te  zeer 
ayne  inkomsten  overtreffen.  Hy  moet  tot  dat 
einde  zyne  uitgaven,  inkrimpen  of,  loo  dit 
onmogeiyk  is,  zyne  inkomsten  zoo  hoog  op* 
voeren,  dat  hy  in  eerstgenoemde  kan  voorzien. 
Eet  maken  van  schulden  ter  dekking  van 
gewone  behoeften  leidt  evenzeer  den  Staat 
als  elk  individu  ten  verderve.  Niettemin  zyn 
onderscheidene  Staten  daartoe  overgegaan. 
By  uitzondering  is  zulk  een  stap  te  verde- 
digen by  den  aanleg  van  groote  werken. 
Trouwens  de  meeste  spoorwegen  zyn  uit 
leeningen  bestreden,  maar  eensdeels  rekende 
men  er  op,  dat  de  onkosten  (kapitaal  en  rente) 
door  de  opbrengst  zouden  worden  vergoed, 
anderdeels,  dat  de  daardoor  verhoogde  welvaart 
andere  bronnen  der  schatkist  milder  zou  doen 
vloeien.  Voorts  kunnen  leeningen  gesloten 
worden  voor  den  aanleg  van  kanalen  en 
voor  de  ontginning  van  woeste  gronden.  Zulke 
staatsschulden  bestempelt  men  met  den  naam 
van  producüêve  staatsschulden.  Tot  de  impro- 
dueüevt  behooren  de  leeningen  ten  behoeve 
van  den  oorlog,  en  toch  biykt  het  dikwerf 
noodig,  zulke  leeningen  te  sluiten,  terwyi 
ook  andere  rampen  aanleiding  kunnen  geven 
tot  het  opnemen  van  gelden.  By  velen  is  het 
echter  zeer  twyfelachtig,  of  men  het  maken 
van  schulden  ten  behoeve  van  den  oorlog  ooit 
kan  reehtvaardigen.  Het  is  ongeoorloofd,  zoo 
zeggen  zy,  met  zoodanige  lasten  de  toekomst 
te  bezwaren.  De  oorlog  vermeerdert  het  ver- 
bruik van  vele  artikelen,  en  deze  worden  ge- 
nomen uit  den  nalionalen  rykdom,  zoodat 
de  natie  daardoor  zooveel  armer  wordt,  als 
de  waarde  van  dat  verbruik  bedraagt,  en 
eene  leening  kan  die  verarming  weivermom- 
men maar  niet  wegnemen.  Indien  de  natie 
oorlog  wil,  is  het  derhalve  beter,  de  daardoor 
veroorzaakte  kosten  met  eene  voldoende  be- 
lasting op  het  vermogen  te  dekken.  Immers 
voor  eiken  burger  is  het  onverschillig  of  hy 
langs  dezen  weg  een  gedeelte  van  zyn  vermo- 
gen verliest,  dan  of  hy  een  evenredig  deel 
van  de  daarvoor  gemaakte  staatsschuld  moet 
dragen.  In  dien  geest  zyn  in  1866  drie  uitste- 
kende opstellen  verschenen,  nameiyk  éenvan 

OiidemeUter  in  de  „Prensüsche  Jsüirbticher", 
éen  van  Soetbeer  en  éen  van  Michaólis,  de 
beide  laatste  in  het  „VierteUahrschrift  für 
Volkswirt8chaft'\  Het  volgende  jaar  evenwel 


leverdeeene  praetische  wederlegging  van  kaaie 
theorie,  daar  onderscheideae  IHdtsidie  Sbta 
genoodzaakt  warea,  ter  zake  Tmii  den  oodof 
leeningen  te  sluiten.  Het  groote  straikelUik 
is  hierin  gelegen,  dat  wU  tot  nu  toe  gea 
middel  bezitten,  de  belastingren  aóo  bülik  k 
verdeelen  ahr  noodig  is  om  eene  swaie  bel» 
ting  op  te  leggen,  welke  eene  aanmeikdib 
vermindering  van  h^  vermogen  na  zieh  üttép, 
DiêUel  heeft  in  zQn  „Syntem  der  Staatei^ 
leihen  (1866)"  de  zaak  van  eene  andere  ^ 
beschouwd:  hy  noemt  het  bestaan  van  stsstF 
schulden  en  van  den  plicht,  om  daarvan  reite 
te  betalen  en  die  af  te  lossen,  een  sQgeavoor 
een  volk,  dewyi  dit  laatste  daardoor  worü 
opgewekt  tot  viyt  en  spaaraaamheid.  Het  b 
echter  duideiyk,  dat  de  hooge  belasttsgOr 
uit  de  leeningen  voortvloeiend,  d^i  bsiipr 
veeleer  tot  ontevredenheid  sollen  vervoew. 
IntosBchen  mag  men  als  de  merkwaar^ 
zyde  van  de  staatschulden  niet  TOorbyzieB,  dtf 
zy  eene  uitstekende  gelegenheid  aanbiedeii,<n 
bespaarde  kapitalen  rentegevend  te  bdegges; 
doch  ook  dit  heeft  een  schaduwkant,  iw 
velen  deswege  het  kapitaal  aan  de  BSvecbói 
onthouden  en  tevens  verleid  wordrai  tot  eese 
effectenspeculatie,  die  sommigen  YorrSktta 
anderen  in  armoede  dompelt. 

Men  verdeelt  de  staatsschulden  in  vUdimii 
en  0ê9ut%gde,  De  eerste  zyn  zoodaoige,  wefte 
binnen  een  kort  tydsbestek,  gewoonigk  biua 
een  Jaar  worden  voldaan,  tervvQl  de  bs&te 
eerst  na  jaren  of  na  een  onbepaalden  ffi 
worden  a^elost  Het  spreekt  van  zeU,  dstbl 
eene  vlottende  schuld  de  tyd  van  bela&ir 
verlengd  kan  worden,  hetgeen  troawens  &r 
wyis  geschiedt;  ja,  het  gebeurt  a^  dat 
vlottende  schuld  in  gevestigde  veranderd  wm 
Vlottende  schuld  te  maken,  is  dikwyis  seet 
aan  te  bevelen,  omdat  de  inkomsten  fsa 
den  Staat  niet  altyd  geiyk  zyn  eo  meo  Aei 
te  kort  van  een  loopendjaar  allicht  kan  dekltei 
met  de  vermeerderde  opbrengst  van  een  vol- 
gend jaar.  De  vlottende  schuld  kan  geosaf^ 
worden  by  een  bankier,  doch  men  kan  ditfii 
ook  voorzien  door  de  uitgifte  van  schstkirtr 
biUetten. 

Ten  behoeve  van  gevestigde  staatncholdea 
wordt  gMw€tardig  papier  (effecten,  schuldbrie- 
ven) uitgegeven,  dat  zich  in  geenerleiopaf^ 
van  ander  geldwaardig  papier  onderst^eitt. 
Zulk  papier  is  zelden  op  naam  gesteld,  naar 
doorgaans  het  eigendom  van  den  houder  s» 
voorzien  van  coupons  of  ontvangbewjg^ 
van  het  rentebedrag,  welke  op  den  verrw 
verzilverd  kunnen  worden.  StaatasehnldflB 
worden  gemaakt  door  binnen-  en  doorboitot* 
landsche  leeningen,  naar  gelang  de  leeaiai- 
sluitende  regeering  hare  effecten  plaatst b|ad 
ingezetenen  des  lands  of  by  groote  g^dbest- 
ters  in  het  buitenland.  In  het  laatste  gew 
moet  men  zich  met  betrekking  tot  den  Tom 
en  inhoud  der  effecten,  de  waardefoerekesiBg 
en  de  rentebetaling  naar  de  gewoonten  van 
het  buitenland  richten  en  bovenal  debvp 
inroepen  van  buitenlandache  kanklers,  die  er 
zoodanige  leening  op  de  beurs  brengen.  Naar 
de  wyze,  waarop  de  leeningen  worden  fpM^ 
onderscheidt  men  btmkiêrtiêemnifm enltm^ 
h^  iauokrijvm^.  Staatsscholden  worden  Teelai 
gemaakt  met  een  bepaald  plan  van  ttatA^ 
zoodat    jaariyks    eenige    schuld  brieven,  ^ 


STAATSSCHULD  -STABEL. 


703 


loüng  aangeweseo,  met  de  nominale  waarde 
worden  uitbetaald,  doch  er  iQn  ook  aangegaan 
xonder  bepaald  pUn  van  aflossing,  soodat  de 
houder  yan  een  efléot  alleen  aanspraak  heeft 
op    de  rente.  Intnsschen  kan  de  betrokken 
Staat   tot  gedeeltelQke  of  gekeele  aflossing 
▼an   znlk  eene  schuld  overgaan  door  den  in- 
koop  van  de  schnldbrieven.  Men  maakt  de 
leeningen  soms  aanlokkeiQk  door  er  loterQen 
aan    te  Terbinden,  gewoonlfik  nUloim^;  mêt 
premie  genaamd.  Het  behoeft  naaweiyks  ge- 
aegd  te  worden  dat  die  speenlatie  op  een 
boozen  hartstocht  in   den  regel  ten  sterkste 
moet  worden  aCgekeord,  omdü  aQ  soomoeie- 
10k  binnen  behoorlOke  grenien  kan  worden 
gebonden.  Is  het  <»rediet  van  een  Staat  niet 
voldoende  om  op  gewone  w)|ie  eene  leening 
volteekend  te  kr|)gen,  dan  gaat  htf  wel  eens 
over    tot    eene    gedwongen    leening,  welke 
niets  anders  is  dan  eene  gedeeltelt)ke  verbeurd- 
verklaring van  het  vermogen  der  ingesetenen 
onder  de  belofte  van  terugbetaling. 

De  schuldbrieven  van  den  Staat  hebben 
gewoonlQk  de  waarde  van  100  stuks  van  de 
mnnt  van  het  land  (guldens,  ponden  sterling, 
flrancs  ena.),  maar  bQ  de  uitgifte  wordt  er 
gewooniyk  minder  in  specie  voor  betaald,  — 
te  minder  naar  gelang  het  orediet  van  den 
betrokken  Staat  twakker  is  en  de  voorwaar- 
den der  leening  (inaonderheid  de  rente)  on- 
gunstiger lUn.  Het  bedrag,  dat  op  het  effect 
vermeld  staat,  heet  men  de  nominale  vraarde. 
Brengt  men  aulke  stukken  op  de  beurs,  dan 
worden  z|i  er  verhandeld  naar  vraag  en  aanbod 
en  verkregen  daardoor  voor  den  houder  eene 
andere  waarde,  die  men  met  den  naam  van 
reëêle  waarde  of  koen  bestempelt  Die  koers 
is,  naar  gelang  der  tydsomstancUgheden,  voorts 
naar  gelimg  de  leenende  regeering  met  meerdere 
of  mindere  stiptheid  aan  hare  verplichtingen 
» voldoet,  en  naar  gelang  het  Byk,  waarop  de 
schuld  rust,  voor-  of  achteruitgaat  in  welvaart 
en  bloei,  aan  belangryke  wisselingen  onder- 
worpen. De  effecten  staan  pari  wanneer  de 
nominale  en  reSele  waarde  volkomen  geigk 
sQn.  Vele  effectenhandelaars  specuieeren  op 
het  klimmen,  of  dalen  der  effecten  (k  la  hausse 
en  4  la  baisse),  hetwelk  voor  hen,  die  geene 
degelQke  gronden  hebben  voor  hunne  meening, 
niets  anders  is  dan  een  dobbelspel.  Ook  zQu 
er  die  op  tijd  koopen,  namelQk.  bQ  den  koop 
de  voorwaarde  ste\len,  dat  z|i  op  een  bepaal- 
den ttfd,  den  reeeoniredagy  met  den  makelaar 
zullen  afrekenen,  nameiyk  btfbetalen,  aoo 
de  gekochte  effecten  gedaald,  en  het  meerdere 
bedrag  in  ontvangst  nemen,  als  zQ  gerezen 
sOn.  Koopt  men  effecten  aan  van  lagen  koers, 
dan  bezit  men  eene  zeer  onzekere  waarde, 
doch  men  trekt  daarentegen  gewoonlUk  hooge 
rente.  Er  zQu  er,  die  zulke  effecten  beleenen 
en  voor  de  hierdoor  verkregen  som  wederom 
dergelOke  effecten  koopen,  om  alzoo  hooge 
rente  te  maken  van  hun  kapitaaL  Wanneer 
echter  by  eene  beurspaniek  of  b0  eene  crisis 
zulke  effecten  dalen,  dan  zien  zulke  onberaden 
koopers  plotseiyk  hun  kunstmatig  opgebouwd 
kaartenhuis  instorten. 

Staatsseoretaris  noemt  men  in  Engeland 
het  hoofd  van  een  departement  Er  bevindt 
aidi  aan  het  hoofd  van  het  geheele  bewind 
een  staatsman,  die  rekenen  kan  op  de  meerder- 
heid in  het  Parlement  en  de  richting  bepaalt 


der  politiek  van  het  Kabinet  Dit  laatste  wordt 
ontbonden  bQ  zQue  aftreding.  In  Duitscliland 
volgt  men  een  dergeiyk  stelsel.  Er  is  slechts 
éen  verantwoordêltik  BQksminister,  namelQk 
de  Bykskanselier.  Ook  diar  dragen  de  hoof- 
den der  departementen  van  algemeen  bestuur 
den  titel  van  staatssecretaris. 

Staats- Vlaandereii,  een  gedeelte  van 
het  oude  graa&chap  Vlaanderen,  in  denstryd 
tegen  Spiuvje  door  de  wapens  der  Bepubliek 
veroverd  en  alzoo  tot  de  generaliteitslanden 
gerekend,  grensde  in  het  noorden  aan  de 
Westerschelde  en  in  het  zuiden  aan  Vlaanderen 
en  kwam  nagenoeg  overeen  met  het  hedendaag- 
sche  Zeeuwsch-Vlaanderen.  Het  is  in  1643 
aan  de  Bepubliek  afgestaan,  hoewel  zyne 
grenzen  in  1664  nader  bepaald  en  gewijzigd 
werden.  Ook  in  de  18de  eeuw  hebben  ver- 
anderiDgen  van  grenzen  plaats  gehad.  Er 
bestond  een  Baad  van  Vlaanderen,  alsmede 
een  Leenhof  te  Middelburg.  Aan  eerstgenoem- 
den  was  het  hooge  rechtsgebied  in  Vhumderen 
opgedragen. 

Staatswetensohappen  noemt  men  in 
het  algemeen  de  wetenschappen,  die  betrek- 
king hebben  op  den  Staat  Zy  zgn  gedeeltelOk 
van  geschiedkundigen,  gedeelt^k  van  stel- 
selmatigen  aard.  Tot  de  eerste  behooren  de 
itaüitiek  of  de  kennis  van  de  bestaande  ge- 
steldheid der  Staten,  zooveel  mogeiyk  in  cy- 
fers  uitgedrukt,  en  de  geschiedenis  der  Staten, 
^  terwyi  de  laatste  het  doel,  den  aard  en 
het  wezen  van  den  Staat  {al^emeeneetaaieleer), 
voorts  de  onderlinge  betrekkingen  der  Staten 
ivolkenreohi),  alsmede  de  betrekking  van  de 
regeering  en  de  ingezetenen  en  van  deze  onder- 
ling {staaUreoht)  behandelen.  Men  plaatst  zich 
daarby  op  een  wysgeerig  standpunt  (alsieme^ 
volken-  en  eiaatereeki)  of  men  gaat  uit  van 
bestaande  wetten  en  instellingen  (pott^/'ooZIreii- 
en  êtaaierechi),  Dikwyis  wordt  daarby  reke- 
ning gehouden  met  de  teddeety  en  somtyds 
zoekt  men  daarby  slechts  middelen  aan  te 
wyzen  om  het  doel  van  den  Staat  te  bereiken 
{poUHey  finaneieny  volkekmitkoudkunde  en  staai- 
kumdé). 

Stabat  mater  is  de  naam  van  een  verheven 
middeneeuwsch  kerkeiyk  lied,  — -  een  naan^ 
die  de  eerste  twee  woorden  daarvan  bevat. 
Het  wordt  ook  wel  „Planctus  beatae  Mariae 
virginis'*,  „Mariae  compassie",  „Mater  dolo- 
rosa*'  enz.  geheeten  en  behelst  de  voorstelling 
van  Marioj  treurende  by  het  kruis  vanJerm. 
De  vervaardiger  kan  niet  met  zekerheid  worden 
genoemd,  en  reeds  in  de  13de  eeuw  was  men 
daaromtrent  in  twyfel.  Sommigen  schryveh 
het  toe  aan  Jaoobme  de  BenedieHi^  bygenaamd 
Jaooponne  en  overleden  in  1806;  doch  met 
meer  waarschyniykheid  wordt  het  toegekend 
aan  den  Jf.  Bemkard.  Het  la  in  vele  talen 
overgebracht,  in  het  Kederlandsch  o.  a.  door 
VonMj  Bilderd^k  en  Sej^y  terwyi  de  be- 
roemdste componisten,  zooals  Faleêtrina, 
Saydn^  Boeeim^  en  vooral  Per^folese  uitmun- 
tende muziek  hebben  geleverd  op  de  treffende 
woorden  van  dat  Latynsche  lied. 

Stabel  (Anton  von),  een  Duitsch  staatsman, 
geboren  den  9den  October  1806  te  Stockach, 
studeerde  te  Ttibingen  en  te  Heidelberg  in  de 
rechten,  werd  in  1832  advocaat  en  procureur 
te  Manheim,  in  1838  lid  van  het  gerechtshof 
aldaar,  in  1841  „Hofgerichtsrath**  en  in  dat- 


704 


8TABEL— STADE. 


zelfde  Jaar  boogleeraar  in  de  rechten  te  Frel- 
borg.  Hier  werd  hg  in  1846  „Hofgerichta- 
director",  —  roorts  in  1847  vice  kanselier  van 
het  Hooge  Hof  te  Karlamhe  en  in  1849  presi- 
dent Tan  de  departementen  van  Binneiriand- 
8che  ^Saken  en  TahJottltie  inüetsoogenaamde 
Kabinet  der  Beaetie  in  Baden.  Intnsschen 
maakte  hQ  zich  Terdiensteltik  door  yerbetering 
der  rechtabedeeling.  Nadat  hQ  in  1860  lid 
was  geweest  van  het  Parlement  te  ErAurt, 
kwam  hy  in  1861  als  „Oberhoflrichter**  weder 
aan  het  hoofd  van  het  Hooggerechtshof  en 
werd  in  1868  lid  en  Tice-president  van  de 
Eerste  Kamer.  Als  TerslaggcTer  van  de  com- 
missie der  Eerste  Kamer  over  het  concordaat 
in  de  zitting  van  denLanddag  Tan  1869 -1860 
wees  hQ  aan,  dat  de  toestemming  der  Standen 
daanroor  onmisbaar  was.  Toen  ten  gevolge 
daarvan  het  concordaatsministerie  Jf0y«miiaf^— 
Stmtgd  bezweek,  werd  StoM  in  April  1860 
tot  minister  van  Justitie  en  van  Boitenlandsche 
Zaken  en  in  1861  tot  voorzitter  van  het  Ka- 
binet en  tot  minister  van  Staat  benoemd.  H|) 
bestnnrde  nn  de  kerkelUke  wetgeving  in 
Baden  en  riep  de  voortreffeiyke  rechterltike 
organisatie  in  Baden  in  het  leven.  In  Jnli 
1866  werd  hy  gepensioneerd,  maar  in  het  begin 
van  1867  trad  hQ  wederom  op  als  miniirter 
van  Justitie  in  het  Kabinet  MtUhjfy  maar  nam 
het  volgende  Jaar,  na  het  overladen  van  laatst- 
genoemde, zi)n  ontslag.  Hy  werd  in  1877  in 
den  erfeiyken  adelstand  opgenomen  en  over- 
leed te  Karlsmhe  den  22sten  Maart  1880.  Hg 
schreef  o.  a. :  „  Vortriige  fiber  das  FranzOsische 
nnd  badischen  Civihrecht  (1868)'\  —  „VortrSge 
fiber  den  bfirgerlichen  Procesz  (1846)*\  — -  en 
^Institotionen  des  fraaz6sischen  Civilrechts 
(1871)". 

Stabiae,  eene  onde  stad  in  Campania, 
tosschen  Pompcji  en  Sorrentnm  gelegen,  werd 
in  den  Bondgenootenoorlog  door  SuUa  ver- 
woest, maar  later  als  vlek  weder  opgebouwd, 
doch  by  eene  uitbarsting  van  den  Vesnvins 
tegeiyk  met  Pompcji  onder  de  asch  bedolven. 
Daarop  verrQst  thans  Castellamare  di  Stabia, 
waar  men  in  den  laatsten  tyd  de  gebouwen 
der  aloude  plaats  weder  heeft  ontbloot.  De 
daarby  gevonden  kunstgewrochten  zyn  in 
het  museum  te  Napels  geplaatst 

Stabiliteit  is  de  weerstand,  dien  een  lichaam 
biedt  aan  eene  poging  om  het  omver  te  wer- 
pen. Lichamen,  fie  op  een  horizontaal  vlak 
zyn  geplaatst,  hebben  te  meer  stabiliteit  naar 
mate  het  ondersteuningsvlak  grooter  en  het 
zwaartepunt  lager  gelegen  is.  I^  het  algemeen 
bezigt  men  het  woord  tiiMiUU  voor  besten- 
digheid, voor  streven  in  het  handhaven  van 
het  bestaande. 

Staokelberg  (Otto  Bfagnus,  vryheer  von), 
een  verdiensteiyk  oudheidkundige  en  kunste- 
naar, geboren  te  Worms  by  Reval  den  268ten 
Juli  1787,  studeerde  te  GOttingen,  volbracht 
eene  reis  naar  Gtenöve  en  Opper-Italië  en  woonde 
jaren  lang  te  Petersburg  en  te  Dorpat,  waar 
hy  zich  veel  meer  wydde  aan  de  kunst  dan 
aan  de  diplomatie,  waarby  hy  zich  volgens 
den  wensch  zQner  ouders  bepalen  zou.  In  1808 
vertrok  hy  weder  naar  Rome  en  vervolgens 
naar  Griekenland.  Over  Corfü  en  Patras  be- 
reikte hy  Athene,  bezocht  Theben,  Pergamum 
en  Ephesus,  schetste  overal  Grieksch»  land- 
schappen,  verzamelde  bouwstoffen  voor  zyn 


werk  over  de  Nieuw  Grieksohe  kleederdracht, 
ondervond  velerlei  lotgeviUlen,  werd  zelft  door 
roevers  gevangen  genomen,  zoodat  hy  een 
aanzienlipc  losgeld  moest  betalen,  begaf  zich 
in  1818  naar  Rusland  en  vestigde  zich  in  1816 
te  Rome,  waar  hy  zich  gelukkig  gevoelde  tai 
een  uitgezochten  vriendenkring.  In  1886  ver- 
schenen zyne:  ^Costumes  et  usages  des  peaples 
de  la  Gröce  moderne**.  Om  een  uitgever  voor 
zyne  Grieksche  landschappen  te  vinden,  ver- 
trok hy  in  1888  naar  Parys,  —  voorts  naar 
LoDden,  Dreeden,  Heldelberg,  Manheim  en 
Beriyn,  keerde  in  1883  naar  Petersburg  tenten 
en  overleed  aldaar  den  28sten  Maart  1834. 
Van  zyne  geschriften  vermelden  wy  voorts: 
„La  Grèce,  vues  pittoresques  et  topographi- 
ques  (1880—1884,  2  dln)",  —  en  „Grftber  der 
Griechen  (1886)**. 

Stad  (Eene)  noemde  men  te  voren  eene 
ommuurde,  van  poorten  voorziene  plaats  met 
eigenaardige  stedeiyke  rechten  en  gewooniyk 
eene  groote  mate  van  zelfstandigheid  in  het 
bestuur.  Thans  echter  zyn  deze  kenmeffcen 
vervallen,  en  terwyi  de  meeste  steden  van 
hare  muren  en  pootten  beroofd  en  allebgaoB- 
dere  rechten  opgeheven  zyn,  zoodat  te  dit 
opzicht  geen  onderscheid  bestaat  tusschen  dor- 
pen en  steden,  die  geiykeiyk  gemeemlm  wor- 
den genoemd,  geeft  men  den  naam  van  stad 
aan  zulke  gemeenten,  die  van  ouds  den  naam 
van  stad  droegen  of  zich  door  eene  aaamer- 
keiyke  grootte  onderscheiden.  Intussohen  heeft 
men  in  Duitschland  nog  drie  vrijt  tUdm^ 
nameiyk  Hambnrg,  Bremen  en  Lfibeck,  die  wel 
is  waar  den  Keizer  van  Duitschland  als  sou- 
verein  erkennen,  maar  tevens  hunne  eigene 
rechten  en  instellingen  handhaven. 

De  gesteldheid  der  steden  is  in  den  loop 
der  tegenwoordige  eeuw  aanmerkeiyk  ver- 
anderd. Meer  en  meer  zyn  zy  middenpmiten 
geworden  eener  aanzieniyke  bevolking.  By 
hare  uitlegging  is  gezorgd  voor  een  rnImeB, 
regelmatigen  aanleg.  Het  plaveisel  is  veel 
verbeterd,  de  straten  en  pleinen  zyn  van 
gaslicht  voorzien  en  zoowel  voor  den  aanvoer 
van  ftisch  water  als  voor  den  afvoer  van 
fiftecali6n  is  behooriyk  gezorgd,  zoodat  de 
gezondheidstoestand  er  aanmerkeiyk  is  ver- 
beterd. Tevens  geven  de  spoorwegen  er  ge- 
legenheid tot  een  drukken  aanvoer  van  per- 
sonen en  goederen,  terwyi  paardensporen  er 
het  verkeer  in  de  steden  zelve  bevorderen. 
Volkspaleizen  zyn  er  gebouwd  en  volksparken 
aangelegd  en  er  is  voor  verflraailng  veel  ge- 
daan, maar  daarvoor  hebben  zich  ook  v^e 
steden  diep  in  schulden  gestoken,  zoodat  de 
ingezetenen  er  hooge  belMtingen  moeten  be- 
talen. 

Stade,  eene  stad  in  de  Pruisische  pro- 
vincie Hannover,  aan  de  Scbwinge  en  aan  den 
spoorweg  van  Harburg  naar  Cuxhaven,  is  de 
zetel  van  eene  landdrosteny,  van  eene  orediel- 
vereeniging,  van  een  paar  rechtbanken  en  van 
een  consistorie.  Men  heeft  er  twee  Evangelische 
kerken,  een  gymnasium,  eene  hoogere  burger- 
school voor  Jongens  en  eene  voor  meines, 
eene  kweekschool  van  onderwyzers,  een  In- 
stitout  voor  doofttommen,  eene  ambachtssehool, 
een  geschiedkundig  genootschap,  onderschei- 
dene fabrieken,  eenigen  scheepsbouw,  eea 
levendigen  handel  en  ruim  10000  inwoners 
(1883).  ~  De  landdrosteny  Stade  bevat  8  arroB- 


STADE-STAËL-HOLSTEIN. 


706 


dlaBemeaten  en  telt  op  nüni  120  G  geogr.  mgi 
bQna  326000  rieten. 

8t&del8oh  kmistinstituut  noemt  men 
eene  inrichting  te  FrmDkfort  aan  de  Main, 
slsoo  gebeeten  naar  den  gtichter,  den  bankier 
Jokamm  Rmimnók  Siödd^  geboren  den  laten 
November  1728  en  overleden  den  2den  De- 
oember  1816.  Dese  bestemde  bQ  uiterste  wils- 
besobikking  «yne  kunstwerken  en  eene  som 
^▼an  1 800  000  florOnen  yoor  de  stichting  Tan  een 
miiMam  en  Tan  eene  school  Tan  kunstenaars 
Men  vindt  er  600  sehlldertien  Tan  oude  en* 
iiieawe  meesters,  eene  goede  Tersameling 
▼an  afgietsels,  46000  kopergraTures  6000 
oor^HTonkeltlke  teekeningen  en  eene  keurige 
bo^erif. 

Stadhoxider   of   stêddkoudêr  is  de  naam 
Tan  hem^  die  in  stede  Tan  den  souTorelneen 
land  of  een  gedeelte  daarTi^n  bestuurt  In  ons 
land  werd  die  titel  In  de  16de  eeuw  gegoTon  aan 
Willem  de  Zwager,  stadhouder  Tan  Holland, 
Zeeland    en    utrecht,  terwyi  Graaf  Bgmmd 
stadhouder  was  tsu  Vlaanderen.  Na  WUlem 
behielden    de    hem    opTolgende  Prinsen  mm 
Oranje  tot  1796  den  titel  Tan  stadhouder,  en 
men   geeft  aan  het  tQdperk  Tan  hun  bestuur 
den  naam  Tan  daX^etetadhonierl^keregeering, 
Stadion  is  de  naam  Tan  een  oud  adellek 
geelaeht,  afkomstig  Tan  het  kasteel  Stadion, 
thans    een    bouw^,    In    Grauwbttnderland, 
doch  later  gOTeetigd  in  Schwaben  aan  de  Donau. 
Van  de  leden  Tcrmelden  w0:  ChrieUiph  eom 
Stadion^  bisschop  Tan  Augsbnrg,  een  Triend 
▼aa  de  Keizers  MMsimUiaan  Jen  Ferdimmtd  /, 
maar    ook  Tan   Melamektkom,  met  wien   hy 
onderhandelde  OTer  de  herTorming  der  Kerk 
en  OTer  de  Tereeniging  Tan  de  Protestanten 
met  de  B.  Katholieken;  h|f  OTorleed  in  1643;  — 
Jo^amn  Katpar  wm  Stetdion^  grootmeester  Tan 
de  Duitsehe  Orde,  Toorsitter  Tan  het  oorlogs- 
comité  en  Teldtuigmeester  In  OostenrOksohen 
dienst;  htl  onderscheidde  alch  Tooral  In  den 
élag  bj)  Nordlingen  (1784);  —  Jolann  Phi- 
Upp  vom  Siadiom,  staatsministerinKeurMainz, 
geboren  In  1668  en  de  ziel  TaniUle Rijksaan- 
gelegenheden ;  h0   was  in  1711  af|;eaant  b|} 
de  Terkiezing  Tan   Karel    FJ,  Toorts  gCTol- 
machtlgde  bQ  de  Tredesonderhandelingen  te 
Utrecht  en  in  Baden;  hU  werd  in  den  R||ks- 
graTenstand  opgenomen  en  OTerleed  In  1741; 
—   JohoMM  PJiiUipp   XaH  Joeephj  graaf  wm 
Sladumy  geboren  den  18den  Juni  1768.  Nadat 
hg  aan  DnltBohe  hoogescholen  eene  degelffke 
opleiding    ontTangen    had,    was  h0  in  1788 
Oostenryksch  gezant  te  Stokholm,  in  1790— 
1792  te  Londen,  droeg  in  1797  niet  weinig  bQ 
tot  opheffing  der  spanning  tusschen  OostenrQk 
en  Polen  wegens  de  Tcrdeeling  Tan  Polen, 
werd  in   1804  gezant  te  Petersburg,  bOTor- 
derde  het  tot  stand  komen  Tan  de  derde 
ooaUtie  en  Tolgde  in  1806  Keizer  Alexander  I 
naar  het  leger.  Als  Duitsch  patriot  koesterde 
'       h|)  een  geweldigen   haat  tegen  KapoUtm  L 
Toen  hy  na  den  Vrede  Tan  Preszburg  met  de 
portefeuille  Tan  Bnitenlandsehe  Zaken  werd 
belast,  zocht  hg  den  inwendigen  toestand  Tan 
Oofltenrifk  te  reorganiseeren,  om  dit  aan  het 
hoofd  te  brengen  Tan  het  beTrQde  Duitschland. 
Hy  ontdeed  de  wetenschap  Tan  hare  knellende 
banden,  boTorderde  de  ontwikkeling  Tan  het 
staatkundig  IcTcn  en  droeg  bOTonalzorgToor 
de  verbetering  van  het  leger.  Het  exercitie' 

xm. 


reglement  werd  herzien  en  in  de  landweer 
eene  behooriyke  reserve  gcTormd.  De  Tader- 
landsohe  geestdrift  In  Oostenryk  by  denaan- 
Tang  Tan  den  oortog  Tan  1809  was  door 
Stadum  gewekt  Wegens  den  rampspoedigen 
afloop  Tan  dien  ooriog  moest  hy  in  het  mi- 
nisterie plaats  mimen  voor  Mettermeh,  maar 
reeds  In  1812  werd  hy  weder  naar  Weenen 
geroepen  en  zag  zich  na  den  slag  by  Lützen 
belast  met  eene  zending  naar  AUxander  I  en 
Friedfidk  WUMm  L  Na  het  sluiten  van  den 
Trede  moest  hy  zich  met  de  herstelling  der 
flnanoiën  belasten.  De  uitgaTen  Tan  den  Staat 
werden  Ingekrompen  en  de  belastingen  naar 
degeiyke  beginselen  herden;  hy  OTorleed  te 
Weenen  den  18den  Mei  1824;  —  en  Frane 
Serapkj  graaf  von  Stadion,  tweeden  zoon 
Taa  den  Toorgaande.  Hy  werd  geboren  den 
27sten  Juli  1806,  trad  reeds  Troeg  in  staats- 
dienst en  onderscheidde  zich  door  zyneadmi- 
nlstratleTe  talenten.  In  TriSst  en  OaHciS,  waar 
hy  In  1846  aan  het  hoofd  stond  Tan  het  be- 
stuur, Torwlerf  hy  de  algemeene  toegenegen- 
held.  Na  het  dempen  Tan  den  opitand  te 
Weenen,  aauTaardde  hy  met  Sokwareenherg 
en  Badk  de  poriefsuille,  als  vertegenwoor- 
diger van  de  Tryzinnlge  richting;  doeh  reeds 
In  Mei  1849  moeet  hy  wegens  ongerteldhdd 
aftreden  en  OTorleed  krankzinnig  den  8sten 
Juni  1868. 

Stadium,  Tan  het  Qrieksche  «^i^iov  (eene 
loopbaan  Tan  bepaalde  lengte),  was  by  de 
Ouden  eene  lengtemaat  Eene  stadium  telde 
naar  men  meende,  600  Orieksehe  Toeten, 
doch  de  nauwkeurigheid  dezer  maat  liet  Teel 
te  wenschen  OTcr.  Het  reisstadium  was  althans 
korter  en  kan  in  het  midden  der  2de  eeuw 
TÓor  Chr.  gerekend  worden  op  Vsoste  tsu  eene 
geogr.  myi,  doch  het  Olympische  stadium  op 
VioSte.  In  den  tyd  der  Bomeinsche  Keizers 
rekende  men  7V9  stadiën  op  de  Bomeinsche  myi. 

Stadsreiniging,  zie  Straatrwngimg. 

Staël-Holstein  (Anne  Louise  Oermalne, 
barones  Tan),  eene  beroemde  Fransche  schryf- 
ster  en  de  dochter  Tan  den  minister  Neeker^  werd 
geboren  te  Parya  den  22sten  April  1766,  gaf 
reeds  Troeg  getuigenis  Tan  haar  talent,  loTeide 
het  tooneelspel:  „Sophie  (1786)*"  en  het  treur- 
spel: „Jane  Grey  (1708)**,  maar  baarde  Tooral 
opzien  door  hare  „Lettres  sur  les  ouTrages 
et  Ie  caraetère  de  J.  J.Boussean  (1780)".  Niet 
lang  te  Toren  was  zy  Tolgens  den  wensch 
Tan  hare  moeder  in  het  baweiyk  getreden 
met  den  Tryheer  wm  StaSl-HoUtein,  Zweedsch 
ambassadeur  te  Parys.  De  omwenteling  gaf 
aan  haren  monarchalen  geest  eene  meer  Try- 
zinnige  richting.  Ook  na  de  Tluoht  Tan  haren 
Tader  bleef  zy  met  hare  ftimilie  te  Parys, 
ontrukte  onderscheidene  bedreigde  hoofden 
aan  het  Schrikbewind  en  legde  den  minister 
MoKimorin  een  plan  Toor  ter  redding  Tan  het 
Koninkiyk  gezin,  doch  er  werd  geen  gebruik 
Tan  gemaakt.  Ter  nauwemood  ontsnapte  zy 
den  2den  September  1782  aan  de  woede  Tan 
het  Tolk  en  bereikte  het  Taderiyk  landgoed 
Coppet  in  Zwitserland.  Nadat  zy  aldaar  korten 
tyd  Tortoefd  had^  begaf  zy  zich  naar  Engeland, 
waar  zy  hare:  „Séflexions  sur  Ie  proces  de 
la  rdne  (1798)*'  te  boek  stelde.  Toen  Zweden 
In  1798  de  Fransche  Republiek  erkend  had, 
keerde  zy  met  haar  echtgenoot  terug  naar 
Parys.  Barras  werd  haar  beschermer,  toen 

45 


706 


STAEL-H0L8TEIN-STAG. 


het  Directoire  haar  wilde  vervolgen,  en  sQ 
verkreeg  zooveel  invloed^  dat  TkMê^amd  op 
hare  aanbeveling  tot  nünlster  van  Boitenland- 
0che    Zaken    werd  benoemd.  In  die  dairen 
schreef  itf:   „Béflexions  8or  U  paix  (1794)", 
—  „Béflezions  sar  la  paix  intérieore  et  la 
paix  eztérieore  (1706)",  —  en  „DeTinflaence 
des  paasiona  sar  Ie  bonheor  des  individas  et 
des  nations  (1796)".  Hoewel  zV  reeds  in  1796 
den  hnwelüksband,  die  haar  verbond  aan  haren 
veel  minder  ontwikkelden  man,  had  doen  losma- 
ken, vergeielde  «U  hem  toch  in  1798,  toen  htf 
ziek  en  halpbehoevend  was,  naar  Zwitserlanc^ 
waar  hU  den  9den  Mei  1812  overleed.  By  hare 
terugkomst  te  Par0B  maakte  i0  kennis  met 
Banapariê  en  wist  te  bewerken,  dat  de  naam 
van    haar    vader  op  de  Uist  der  ballingen 
werd  doorgehaald.  Daar  Neéker  in  een  ge- 
schrift het  plan  van  BonaipaHêy  in  Frankryk 
eene  monarchie  te  stichten,  op  eene  voor  dien 
despoot  onaangename  wjjze  had  afg^eord, 
moest  z(tne  dochter  tot  op  eene  afttand  van 
40  oren  gaans  verwgderd  blQven  van  ParQs; 
10  begaf   zich    dan    ook  naar  0>ppet,  maar 
was  meestal  op  reis.  Inmiddels  had  z0  ge- 
schreven:  „De  la  littératore  considerée  dans 
ses    rapporto    avec    les    institations  sociales 
(1799,    2    dln)"    en    den  roman:  „Delphine 
(1808,  6  dln,  en  later;  het  laatot  van  Sèmte- 
Beuvê  in   1868)",  eene  voorstelling  van  hare 
eigene  Jeagd.  In  1808  volbracht  zQ  hare  eento 
reis  naar  Duitschland,  waar  10  g^aimen  ttfd 
te  Weimar  en  to  Berlifn  vertoefde,    en  in 
1806  vertrok  10  naar  Italië.  Sedert  dien  t0d 
was  A,    W.  SokUgd,  dien  zO  te  Berl0n  had 
leeren  kennen,  haar  geleider,  en  de  omgang 
met  dezen  man  had  grooten  invloed  op  hare 
denkbeelden.  De  vracht  van  hare  reis  naar 
Italië    was  de  roman:   „Oorinne  on  Tltalie 
(1807,  2  dln,  en  later)",  haar  fraaiste  werk. 
In  1810  vertrok  zU  naar  Weenen  om  bonw- 
stoffen  te  verzamelen  voor  haar  boek:  „De 
TAllemagne",  doch  de  geheele. oplage  werd 
aanstonds  op  bevel  van  den  Franschea  minister 
van  Politie  So/oary  vernietigd  en  de  schryfirter 
door  Napolêom  I  ait  geheel  Frankr0k  verban- 
nen. Eerst  tegen  het  einde  van  1818  kwam 
dat  boek  te  Londen  in  het  licht  en  vervol- 
gens in  1814  te  Par0s.  Het  is  r0k  aan  schoone 
denkbeelden,  maar  ook  aan  onnaawkenrig- 
heden.    Z0    woonde    vervolgens    wed^    te 
0>ppet,  waar  z0  in  het  geheün  in  het  bawe- 
10k  trad  met  den  Jeogdigen  officier  de  Booea. 
Intasschen  werd  s^f  door  de  de  Fraasche  politie 
vervolgd,  zoodat  ^  zich  in  het  voiN^aar  van 
1812  naar  Moskon  en  naar  Petersburg  begaf 
en   vervolgens    naar    Stokholm,    waar  haar 
jongste  zoon  Albm^  in  een  tweegevecht  werd 
gedood.  In  het  begin  van  het  daarop  volgende 
Jaar  ging  zO  naar  Engeland,  en  eerst  na  den 
val  van  Kapoleon  keerde  z0  terag  nit  hare 
ballingschap,  welke  zy  in  hare  „Diz  années 
d'exil  (1821)"  beschreef.  De  Verbonden  Vorsten 
bejegenden  haar  met  ongemeene  ondenchei- 
ding,  en  haar  invloed  heeft  niet  weinig  by- 
gedragen  tot  een  spoedig  vertrek  der  vreemde 
troepen.  Toen  Bomaparte  van  Elba  terogkeerde, 
vertrok    zy    wederom    naar  Ooppet  Na  de 
Tweede  Bestaoratie  ontving  zy  eene  vergoe- 
ding voor  de  2  millioen  francs,  welke  hiuir 
vader  by  zyn  heengaan  in  de  schatkist  had 
achtergelaten,  gevoelde  zich  gelakkig  in  den 


kring  van  vertronwde  vrienden  en  hield  zich 
bezig  met  het  schryven  van  „ConsidératioiM 
sar  la  Eóvolation  Fraa^aise  (1818,  8  dln)*^. 
zy  overleed  den  14den  Jnll  1817.  Hare  ver- 
zamelde werken  lyn  in  het  licht  gegev^» 
door  haar  ondsten  zoon. 

Staf  is  de  naam,  dien  men  geeft  aan  dea 
bevelhebber  eener  troepenafdeeUng  met  alkoa, 
die  onder  zyne  onmiddeliyke  bevelen  ztaaa» 
Met  dien  van  sfêneralm  Haf  bestempelt  men 
het  korps  oiBcieren,  gehoaden  om  den  aan- 
voerder van  een  leger  of  van  een  bdangrgk 
deel  hiervan  in  zyne  dienstverrichtingen  te 
onderstennea.  Die  officieren  moeten  ten  allen 
tyde  aan  den  opperbevelhebber  een  naaw- 
kearig  overzicht  geven  van  het  geheele  leger, 
benevens  inlichtingen  omtrent  iMt  oorlogster- 
rein vaa  dea  vyaad  en  medewerken  tot  eene 
snelle  ea  Juiste  nitvoering  der  vastgestelde 
strategische  plannen.  Naar  gelang  van  d» 
troepenafdeelingeny  by  welke  het  personeel 
van  dien  genenden  staf  werkzaam  i8,q>iedct 
men  van  den  grooUm  ttaf  (by  ons  gevonad 
door  de  a^odMiten  enz.  der  Vonteiyke  per- 
sonen) of  vaa  de  êtantm  mh  afkomdmi^ke  horpêem» 
Aan  het  hoofd  van  eiken  staf  bevindt  zich  een 
chef,  die  als  de  rechter  hand  van  den  aan- 
voerder moet  beschouwd  worden.  Zulke  gene- 
rale staven  hebben  van  ouds  by  de  legers 
bestaan,  en  een  degeiyke  generale  staf  is 
eene  zaak  van  het  hoogste  belang. 

StafiQEk  is  de  naam  van  een  eiland,  tot  de 
Hebriden  behoorend.  Zie  voorts  onder  Fiê^. 

Staffbrd  of  StaffbrdMi^  een  Engelseb 
graafiKhap,  door  Derby,  Warwick,  Worcester» 
Salop  en  Chester  omgeven,  telt  op  aageaoe^ 
^  D  creogr.  myi  oageveer  981000  inwoners 
(1881).  Het  noordeiyk  gedeelte  des  lands  be- 
staat uit  naakte,  onvruchtbare  heuvels,  die 
zich  ter  hoogte  van  562  Ned.  el  verheffen  en 
aijgewisseld  worden  door  veengronden,  ea  in 
het  oosten  vindt  men  uitgestrekte  heidevelden^ 
Needwood  Foreet  genaamd,  maar  het  dal  der 
Trent  Is  zeer  vruchtbaar  en  ook  in  het  zuiden 
heeft  men  uitmuntende  bouwlaadea.Mea  heeft 
er  30%  bouwland  en  61%  weiland,  en  in 
1876  waren  er  182000  runderen,  90000  scha- 
pen en  62000  zwynen.  De  bodem  bevat  er 
voorts  veel  steenkolen,  alsmede  yzer-,  lood- 
en  kopererts.  De  nyverbeid  bloeit  er  ongemeen 
en  levert  er  vooral  yzeren  voorwerpen,  aarde- 
werk, glas,  zyden  en  katoenen  stoffen  enz» 
—  De  evenzoo  genoemde  hoofdstad  ligt  aan 
de  Sow  en  niet  ver  van  de  Trent,  is  het 
vereenigiagspunt  vaa  oaderscheid«ie  q^oor- 
wegen,  bezit  eenige  kerken,  een  graafbchaps- 
gebouw,  een  raadhuis,  eene  Latynsche  school, 
onderscheidene  fabrieken  en  nagenoeg  20000^ 
inwoners. 

Stafrijm,  zie  AüUteraiiê. 

Stag.  De  stagen  behooren  tot  het  toigvan 
de  masten,  van  de  «teugen  en  van  den  boeg- 
spriet en  dragen  verschillende  namen.  Die- 
der ondermasten  zyn  dubbel  zoo  dik  als  het 
want  en  van  kabelslagtouwwerk  vervaardigd* 
ZU  liggen  met  een  oog  om  dea  top  van  den 
mast  en  in  het  ondereinde  is  eene  kous  inge- 
bonden; door  deze  en  eene  tweede  kous  wordt 
een  talreep  geschoven,  waarmede  de  stag 
wordt  aangezet  De  vaste  kous  van  de  fokke- 
stag  is  ingebonden  in  een  kraag,  die  om  den 
bo^priet  ligt  Die  van  de  groote  stag  is  in- 


STAG— STAHL. 


707 


gebonden  in  een  end,  dat  door  een  rond  gst 
in  den  boeg  gaat,  of  wordt  vervangen  door 
een  afgeronden  klos  vóór  den  fokkemast,  waar 
de  stag  doorheen  gelegd  is,  terwyi  de  kmis- 
atag  op  een  oogbont  in  het  dek  aan  den  voor- 
kant van  den  grooten  mast  vaart.  Het  oog  van 
de  losse  stag  ligt  zooveel  boven  dat  van  de 
stag,  waarbO  a(t  behoort,  dat  beide  niet  door 
denzelfden  kogel  kunnen  getroifen  worden. 
De  stengestagen  liggen  op  dergeiyke  wyie 
om  de  toppen  der  stengen.  Die  van  den  voor- 
steng vaart  op  den  boeg^riet  door  eene  schyf 
in  éem  der  vioolstnkken,  en  die  der  beide 
andere  stengen  door  kousen,  ingebonden  in 
stroppen,  om  de  toppen  van  den  fokke-  en 
grooten  mast  gelegd.  Naast  de  stengestagen 
liggen  de  stengestagseilleiders,  bestemd  om 
daaraan  de  stagiseilen  te  h^schen.  Sedert  men 
achter  de  groote  en  kruismasten  barkaeilen 
voert,  zQn  voor  de  groote  en  kmisstengen  de 
stagzeilen,  alzoo  ook  de  leiders,  vervallen. 
Voorts  werden  op  bovenvermelde  wyie  ook 
de  bramstengen  gesteund. 

Onder  den  boegspriet  vindt  men  doorgauis 
2,  maar  ook  wel  tot  4  toaUnti^êmf  die  op  de 
scheg  varen  en  bestemd  zQn,  den  boegspriet 
neer  te  houden;  de  buitenste  van  dezedroagt 
den  naam  van  maniêlêia^.  Zy  gaat  door  gaten 
in  de  soheg  en  wordt  op  kragen  om  den 
boegspriet  met  tahreepen  stQf  gezet.  De  beide 
hoeggtagM  steunen  den  boegspriet  iQdelings, — 
de  lo^iagm  loepen  boven  langs  den  boeg- 
spriet, —  op  het  kluif  hout  heeft  men  waUr- 
étage»  aan  de  onderzQde  en  4  hohêtagm  aan 
de  zyden,  —  het  jaaghout  wordt  ondersteund 
door  éene  waterstag  en  aan  elke  züde  door 
éene  hokstag,  —  en  eindelQk  heeft  men  nog 
bokêtagen^  die  tot  het  tuig  van  den  bezaans- 
boom  behooren. 

Stagira  of  atagwoê^  eene  aloude  stad  in 
MacedoniS  op  het  schiereiland  Chalddioe,  is 
vermaard  als  de  geboorteplaats  van  ^m<<$M««. 

StiMgnelius  (Erik  Johan),  een  Zweedsch 
dichter,  geboren  den  14den  October  1798  te 
Ottrdslöaa  op  Oerland,  studeerde  te  Lund  en 
te  Upsala  en  zag  zich  vervolgens  geplaatst 
by  de  Koninkiyke  kanaelary.  Hy  wydde  zyn 
v^en  tyd  aan  de  studie  der  wysbegeerte,  ver- 
viel tot  mystieke  mymery  en  eindeiyk  tot  tus- 
achenpoozende  Icrankzinnigheid  en  overleed 
den  3den  April  1828.  Zyne  merkvraardigste 
gedichten  zyn:  „De  leliën  in  Saron'*  en  „De 
Bacchanten'*,  alsmede  het  dramatisch  gedicht: 
„De  Martelaars*',  —  vooral  echter  het  episch 
gedicht:  ,»Wladimir  de  Groote",  in  1817  door 
de  Zweedsohe  Académie  bekroond.  Zyne  ge- 
zameniyke  werken  werden  by  herhaling  xdX- 
«©^«▼en.  Z  .. 

Stagnone  (Isole  dello)  is  de  naam  van 
eene  eilandengroep  aan  de  westkust  van 
Sicilië,  op  een  aftitand  van  ongeveer  10  geogr. 
myi  van  Ifarsala.  Zy  bestaat  uit  de  eiland^ 
Burrone,  Favilla,  CerdinisI  en  Pantaleone  en 
behoort  tot  de  Italiaansche  provinde  Trapani. 

Stagzeilen  (De)  lyn  meestal  drie-,  maar 
ook  wel  vierhoekige  zeilen,  die  met  éen  hun- 
ner zyden  langs  lyken  geheschen  worden  en 
van  welke  de  schoot  achteruitgehaald  wordt. 
De  voarêtagzeüen  zyn  het  voorstengestagzeil, 
de  kluiver  en  de  Jager,  en  deze  hebben  de 
gedaante  van  een  rechthoekigen  driehoek.  Tot 
de  midden'  en  itehterstagzeUen  behooren  het 

xm. 


groote  stengestagzeil,  de  vlieger,  het  groote 
bramstengestagzeil,  het  bezaansstagzeil  (de 
aap),  het  kruisstengestagzeil  en  soms  het 
groot  bramstenge-  en  het  grletfesstagzeil.  £in- 
deiyk  heeft  men  nog  stormttagzeOe»,  Deze 
naam  wordt  gebezigd  voordeonderstagzeilen, 
te  weten:  voor  het  grootstagzeil,  destormfok 
en  het  stormbezaanstagzeil. 
StahL  Onder  dezen  naam  vermelden  wy: 
Chorg  Hmtt  SMly  een  vermaard  scheikun- 
dige en  geneesheer,  geboren  den  2lBten  October 
1660  te  Ansbach.  B^  studeerde  te  Jena,werd 
in  1687  HoÜArts  van  den  Hertog  van  Weimar, 
in  1694  hoogleeraar  in  de  geneeskunde  te 
Halle,  in  1716  lyfarts  van  den  Koning  van 
Pruisen  en  overleed  te  Beriyn  den  14den  Mei 
1785.  Hy  ontwierp  het  naar  hem  genoemd 
scheikundig  stelsel,  waarin  het  phlogiston  de 
hoofdrol  vervulde,  --  een  stelsel,  hetwelk 
ziek  staande  hield  tot  aan  de  komst  van  La- 
voieier.  Wyders  ontdekte  hy  vele  eigenschap- 
pen der  alkaliën,  metaalozyden  en  zuren, 
zyne  merkwaardigste  geschriften  zyn  :  „Expe- 
rimenta  et  observationes  chemicae  (1781)"  en 
„Tbeoria  medica  vera  (1707 ;  2de  druk  1881— 
1888)". 

XViedriok  Jnliui  StoMy  een  beroemd  schry  ver 
op  het  gebied  van  staatsrecht  en  tevens  een 
welsprekend  redenaar.  Hy  behoorde  tot  eene 
Israëlietisohe  fSamilie,  werd  geboren  den  16den 
Januari  1802  te  Mttnchen,  omhelsde  in  1819 
te  Erlangen  den  Protestantschen  godsdienst, 
studeerde  te  Würzburg,  Heidelberg  en  Erlan- 
gen in  de  rechten  en  vestigde  zich  in  1827 
als  privaatdocent  te  Mttnchen.  In  laatstgenoemd 
Jaar  schreef  hy:  „Ueber  das  &ltere  rOmisehe 
Klagenrecht"  en  leverde  vervolgens:  „Die 
Philosophie  des  Bechts  nach  geschichtlioher 
Ansicht  (1880—1887,  2  dln;  4de  druk,  1870)", 
een  wetenschappeiyk  werk,  dat  groot  opzien 
baarde  op  het  gebied  van  de  geschiedenis  der 
staatswetenschap.  Hy  bouwde  daarin  zyne 
rechts-  en  staatsleer  op  den  grondslag  der  Oturis- 
teiyke  wereldbeschouwing  en  eisehte,  dat  de 
wetenschap  zich  bekeeren  zou  tot  het  geloof 
aan  de  geopenbaarde  waarheid  van  den  Ohris- 
teiyken  godsdienst.  In  1882  zag  hy  aioh  be- 
noemd tot  buitengewoon  hoogleraar  te  &- 
langen  en  kort  dfuwna  tot  gewoon  hoogleer- 
aar in  de  wysbegeerte  van  het  recht,  in  de 
pandecten  en  het  Beiersche  landrecht  te 
Wfirzburg.  Later  keerde  hy  naar  Erlangen 
terug  en  onderwees  er  het  kerkeiyk  recht,  het 
staatsrecht  en  de  wysbegeerte  van  het  recht. 
In  1840  vertrok  hy  naar  Beriyn  als  hoogleer- 
aar in  laatstgenoemde  vakken,  en  in  1840 
benoemde  JBHedHth  WUhdm  IV  hem  voor 
levenslang  tot  nd  van  de  Eerste  Kamer,  later 
het  Huis  dar  Heeren,  waar  hy  optrad  als  de 
woordvoerder  van  de  reactie  en  van  de  Jonker- 
party. Ook  op  kerk^k  gebied  maakte  hy 
gebruik  van  ^ne  betrekking  als  lid  van  den 
opperkerkeraad  (1862— 18Ö8)  ter  bevestiging 
van  het  Luthersehe  confessionalismus  en  tot 
vernieuwing  van  de  heerschappy  der  ortho- 
doxe geesteiykheid  over  de  leeken.  Staat- 
kundige wisselingen  en  vooral  het  aftreden 
van  het  ministerie  Jüm^én/yu  brachten  hem  in 
1868  tot  het  beshiit,  laati^noemde  betrek- 
king neder  te  leggen.  Hierna  zette  hy  met 
onwrikbare  volharding  den  stryd  voort  tegen 
het  ministerie  van  het  nieuwe  tydperk  en  ver- 

46* 


708 


STAHL-8TftLIN. 


klaarde,  dat  bet  HaU  der  Heeren  in  t^n  ver- 
let tegen  de  moderne  richting  welUcbt  breken 
kon,  maar  niet  boigen  soa.  Hy  overleed  te 
Brttckenan  den  lOden  Aogustos  1861.  Van 
sfjDe  geschriften  vermelden  wQ:  „Die  Kir- 
chenverflasaong  nach  Lebre  und  Recht  der 
Protestanten  (1850,  2de  druk,  1862)",— „Ueber 
Kirchenrecht  (1845;  2de  druk,  1858)", —«Daa 
Monarchltche  Princip  (1885)",  —  „Derohrist- 
Uche  Staat  (1847;  2de  dmk,  1858)",  —  „Die 
Revolution  nnd  die  konatitntionelle  Monarchie 
(1848,  2de  dmk,  1859)",  —  „Was  isiBevola- 
tion  (l8te-8de  dmk,  1852)",  —  „De?  Protes- 
tantismns  als  politisches  Princip  (1823;  3de 
dmk,  1854)",  —  „Die  Katholtschen  Wieder^ 
legnngen  (1854)",  —  „Wieder  Bunsen  (1ste— 
3de  dmk,  (1856)'*,  —  „Die  Intherische  Kirohe 
and  die  Union  (1859;  2de  dmk,  1860)",  — 
„Siebeniehn  parlamentarische  Beden  (1862)",— 
en  „Die  gegenwArtigea  Parteiea  in  Staat  and 
Kirche  (1863;  2de  dmk,  1868)". 

P.  J.  8tM,  eigenlQk  JmUt  Mittdy  een 
Fransch  romanschrtfver,  geboren  te  Chartres 
den  15den  Jaanari  1814.  H0  stadeerde  te 
Straatsburg  in  de  rechten  en  verbond  lieh  na 
zyn  temgkeer  in  1835  met  PouZm,  uitgever 
te  Parffa,  tot  letterkundige  ondernemingen. 
In  1848  werd  hfl  secretaris  generaal  van  het 
Uitvoerend  Bewind,  maar  wegens  de  gebeur- 
tenissen van  1851  nam  hO  de  vlucht  naar  Bel- 
giC.  Van  lüne  geschriften  vermelden  wQ :  „Le 
diable  k  Paris  (1842)",  —  «Voyage  oüilvous 
plaira  (met  A.  de  Musêêi,  1842—1843)",  — 
„Nonvelles  avonturea  de  Tom  Pouoe  (1843)", 

—  „Les  btfoox  parlants  (1865)",  —  „Histoire 
d*an  Prince  (1857)",  —  „Histoire  d*an  homme 
enrhumé  (1859)",  —  en  «Le  voyage  d*nnétu- 
diant  (1860;  11de  druk,  1875)".  Voorts  leverde 
ht):  «La  morale  fomilière  (1868;  2de  druk, 
1874)",  door  de  Académie  bekroond,  —  en 
„Theorie  de  Tamoor  et  de  la  jalousie  (1858)!\ 
Zdn  „Magasin  d*éducation  et  de  recréation", 
sedert  1874  verschonend,  verwierf  in  1867  den 
priz-Montyon. 

Stahr  (Adolf  WilheUn  Theodor),  een  ver- 
diensteiyk  schryver,  geboren  te  Prenilau  den 
228ten  October  1805,  studeerde  te  Halle  in  de 
letteren  en  werd  er  in  1826  leeraar  aan  het 
gymnasium  te  Oidenburg.  Zyne  letterkundige 
werknamheid  bepaalde  aich  aanvankeiyk  tot 
de  geschiedenis,  de  beoordeeling  en  de  ver- 
klaring der  geschriften  van  Aristóides.  Hier- 
van getuigen  ayne  „Aristotelia  (1880—1833, 
2  dln)",  —  „  Aristoteles  bei  den  Bomen  (1834)", 

—  de  bewerking  van  de  „Politica"  van  Ariê- 
tótêUt  (1836-1838),  —  „Aristoteles  und  die 
Wirkung  der  Tragödie  (1859)",  —  en  de  ver- 
taling van  verschillende  werken  van  dien 
wijsgeer  (1860-1863).  Ook  gaf  hy  een  hand- 
schrift van  de  „Iphigenia"  van  Olfike  mei  wne 
belangryke  voorrede  in  het  licht  en  schreef 
eene  „Charakteristik  Immermans  (1848)"  en 
„Oldenburgisehe  Theaterschau  (1855,  2  dln)". 
In  1845  volbracht  hy  eene  reis  naar  Italië  en 
schreef  daarna  het  voortreffeiyke  boek :  „Ein 
Jahr  in  Italien  (1847—1850,  3  dln ;  4de  dmk, 
1874)".  Te  BcHue  maaktehy.kennismet  JVum^ 
LtwaLd  en  trad,  na  van  syne  eerste  vrouw 
gescheiden  te  lyn,  met  haar  in  het  huweiyk 
(1854).  Beeds  vdor  dien  tyd  had  hy  wegens 
ongekeldheid  zyne  betrekking  aan  het  gym- 
nasium te  Oidenburg  nedergelegd  en  sich  in 


1852  te  Beriyn  gevestigd.  Hier  Behreefhlta 
roman:  „Die  BepubMkaner  in  KeapddSd, 
7  dln)"  en  den  diohtbundel:  ,,Ein  StodU 
ben  (1869)",  —voorts: „Torso. Kunst, Kfiu&r 
und  Kunstwerke  der  Alten  (1854— 18^2  db)'. 

—  „Lessing,  sdn  Leben  and  seine  Wokr 
(1859,  2  dln;  8ste  druk,  1878)",  —  .Fk^i 
ein  LebensbUd  (1862)",  ^  .Ooethes  Fn» 
gestalten  (1865-^1868, 2  dln ;  5de  dmk,  187$)' 

—  „Kleine  Schriften  sar  Literator  iiBdKitf 
(1872-1875,  4  dln)",  —  voorts  gafsa  dei& 
sen,  die  hy  met  lyne  echtgenoot  osdena. 
aanleiding  tot  de  g^ehriften:  „Diepreooiaè 
BevolnUon  (1850,  2  dln;  2de  druk,  1849)  ,- 
„Weimar  und  Jeaa  (1852,  2  dln;2dednk. 
1871)",  —  „Zwei  Monate  in  Paris  mV- 
dln)",  —  „Nach  fflnf  Jaht^a,  Pariser  StifiB 
(1856,  2  dln)",  —  „Herbttmonate  ia  Obs 
Italien  (1860;  2de  dmk,  1871)",  —  „Eis  WoIb 
in  Bom  (met  Fammf  Lemald^  1868;  2de  ^ 
1871)",  —  „Lebettserinnerangen  (1870-18r«, 
2  dln)",—  en  „Bllder  aus  dem  Alterthon  ISSS- 
1866,  4  dln)",  welke  laatste  evenw^te 
velen  werden  aangevallen.  Hy  overleed  !r 
Wiesbaden  den  3den  October  1876. 

Stainer  (Jacob)  of  SUim»,  een  benoi 
vervaardiger  van  snaarinstruraentea  ei  f 
boren  den  13den  JuU  1621  te  Absom  blBt 
in  Tyrol,  was  een  leerling  van  Amét 
Cremona.  Hy  had  met  veel  togesspoedt? 
worstelen,  soodat  hy  in  den  b^se^v 
violen  voor  6  florynen  het  stuk  veAoope 
moest  Wél  benoemde  Aartshertog  U^ 
hem  in  1669  tot  Hofvioolmaker,  mav^ 
werd  niettemin  door  de  Jesifleten,  die  ks 
van  kettery  beschuldigden,  maanden  la&g  s 
de  gevangenis  opgesloten,  verviel  tot  imk 
xiniügheid  en  overleed  in  de  grootste  eDa^ 
in  1684.  zyne  violen  onderscheiden  sic^  ^ 
een  eigenaardigen  vorm  endooreenheerijjte 
toon ;  ay  worden  door  kenners  duur  betu^ 
•    Stair,  aie  DaWympU. 

Staketsel  (estaeade)  noemt  men  eeaeQ 
palen  dwarn  door  het  water  gesteges,* 
den  vyand  het  gebruik  van  het  water  te  ^ 
twisten.  Die  palen  moeten  lang  genoeg  ^ 
om  by  den  hoogsten  waterstand  de  rlotleBS 
vaartuigen  te  kunnen  tegenhouden  en  soo&l^ 
by  elkander  staan,  dat  er  geene  vasita^ 
tosschen  door  kunnen  gaan.  Is  het  «i^ 
dieper  dan  3  of  4  Ned.  el,  dan  bestaat  ld 
staketsel  uit  dryvende  boomen,  die  met  ka» 
men  aan  elkander  verbonden  ayn. 

Stalaotieten    en    Stalagmieten,  "' 

Stklin  (Christoph  Friedrich  von),  een  « 
diensteiyk  Duitsch  geschiedkundige,  8el«a 
den  4den  Augustus  1805  te  C!alw  in  Wfirter 
berg,  studeerde  te  Tflbingen  en  te  Heidelta? 
en  werd  in  1826  adUunct  by  de  Kositklpt 
Bibliotheek  te  Stuttgart,  voorts  onderbibiio^ 
oaris,  bibliothecaris  en  in  1846  opperbiblkKi«; 
caHs.  Tevens  had  hy  sedert  18a0  het  ^ 
op  het  munt-  en  penningkabinet  eo  overig 
te  Stuttgart  den  12den  Augustas  187MI 
leverde  eene  uitmuntende:  „Wflrtembeflii^ 
(ïeschichte  (1842—1873,  4  dln)",  -  ^ 
„Oberambtsbeschreibangen  (1824)*",  -  0"  ^^ 
dragen  in  de  „WftrtembergisoheJabrbSe^ 
Ook  behoorde  hy  tot  de  redactie  van:  ^^ 
schnngen  zur  deutsohen  €k«chichte'',  ^f' 
der  Académie  van  Wetenschappen  teKi^^' 


J 


STftLIN— STAMPER. 


709 


cbea    en  ontving  als  ridder  van  de  orde  der 
"Würtembergsche  Kroon  persoonltfken  adeldom. 
Stalkruid  (Ononis)  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht    nit    de  familie  der  TUMdêr- 
hloemigen    (PapiUonaeeae).    Het   onderseheidt 
xich  '  vooral  door  een    in   5  smalle,  lange, 
ignvormige    slippen     verdeelden    kelk.    De 
kiel    loopt  nit  in  een  snavel^e;  de  bladeren 
zQn     drietallig    en   hun  algemeene  bladsteel 
heeft  aan  weensOden  een  bladachtig  aanhang- 
sel. WU  kennen  In  ons  Vaderland  het  yadoonui 
ttalkruid  (O.  spinosa  L,)  eti)ïei akicertialhrmd 
(O.    repens    L.).  Beide    zQn   heesters,   wier 
takken  gedeelteiyk  In  doornen  veranderen  en 
wier  fVaaie,  rosenroode,  somtyds  witte  bloe- 
men in  Jnli  ontlniken.  bQ  het  gedoomd  stal- 
kraid  staan  de  takken  rechtop,  terw01  sQ  bQ 
het  akkerstalkraid  meer  eene  liggende  bonding 
hebben.    De  drietallige  bladeren,  boven  aan 
de    takken  ook  wel  alleenstaande,    hebben 
scherp  geaaagde  blaadjes,  en  de  bloemen,  aan 
de  toppen  der  takken,  in  de  oksels  van  of  op 
de  doornen  geplaatst,  zyn  tot  troseen  vereenigd. 
De    peulen    van  beide  soorten  zUn  ovaal  en 
bevatten  1—4  bmine  zaadkorrels.  Het  gedoomd 
stalkmid  komt  meestal  voor  aan  wegen,  dQken 
enz.,  en  het  akkerstalkrnid  op  bebouwde  en 
onbebouwde  zandgronden. 

Stallbatun  (Gk>ttfiried),  een  uitstekend  be- 
oefenaar der  oude  letteren  en  geboren  den 
238ten  September  1703  te  Zaasch  by  Delitzach, 
studeerde  te  Leipzig,  werd  in  1818  leeraar 
aan  het  paedagogium  te  Halle  en  zag  zich 
in  1820  geplaatst  aan  de  Thomasschool  te 
Leipzig,  waar  hU  In  1835  rector  werd.  In 
1840  zag  hy  er  zich  benoemd  tot  buitenge- 
woon hoogleeraar  en  overleed  den  249ten  Ja- 
nuari 1861.  Behalve  eene  nauwkeurige  uit- 
gave van  den  commentaar  op  MomSrus  van 
EutiaHiui  (1825^1880),  eene  verbeterde  van 
de  „Institutiones  grammaticae  latinae  (1833, 
2  dln)"  van  Suddiman  en  van  den  „Terentius 
(1830—1881,  6  dlnV*  van  7FM/érA(nwfi,  leverde 
hy  eene  reeks  van  voortreffeiyke  bewerkingen 
van  dialogen  van  Flato^  inzonderheid  van 
„Phaedo",  „Philebus**,  nEutyphro*'en„Meno*', 
alsmede  eene  voortreffeiyke  uitgave  der  ge- 
schriften van  Flato  in  de  „Bibliotheca 
graeca*\ 

StalToedering  noemt  men  eene  handel- 
wys,  waarby  het  vee  gedurende  het  geheele 
Jaar  op  stal  gehouden  en  met  kweekplanten 
gevoed  wordt  De  voorstanders  daarvan  be- 
weren te  recht,  dat  eene  weide  veel  meer  gras 
oplevert,  wanneer  zy  niet  door  het  vee  wordt 
platgetreden,  en  dat  de  koelen  op  stal  eene  aan- 
zieniyke  hoeveelheid  mest  bezorgen.  Daaren- 
tegen zyn  de  tegenstanders  van  oordeel,  dat 
het  aanhoudend  verbiyf  in  den  stal  onnatuur- 
lyk  en  dus  ongezond  is  voor  het  vee  en  dat 
de  voordeden  der  stalvoedering  worden  op- 
geheven door  de  meerdere  moeite  van  oppassen, 
voedsel  halen  en  voederen,  die  daaraan  ver- 
bonden is.  Dok  meent  men,  dat  de  koeien 
by  stalvoedering  minder  goede  melk  geven. 
In  ons  Vaderland  is  dan  ook  stalvoedering 
nog  weinig  in  zwang.  —  By  stalvoedering 
geeft  men .  aan  het  vee  In  het  vooijaar  aard- 
appelen, in  den  zomer  klaver  en  gras,  inden 
herftt  klaver,  spurrie  en  knollen,  en  in  den 
winter  spurrie,  wortelen,  knollen  en  aardap- 
pelen, en  voorts  het  geheele  Jaar  door  hooi 


en  stroo  (lieftt  haverstroo).  De  voedering  ge- 
schied 6 -maal  daags,  het  drenken  3-maal.De 
wortelen,  knollen  en  aardappelen  worden  ook 
wel  gekookt  en  met  karnemelk  vermengd.  Om- 
dat de  stalvoedering  eene  groote  hoeveelheid 
mest  oplevert,  is  zy  wellicht  vooral  by  de  ont- 
ginning van  woeste  gronden  aan  te  bevelen. 

Stam,  zie  Stengel. 

Stamboek  noemt  men,  bepaaldeiyk  mit 
betrekking  tot  paarden  en  runderen  een  boek, 
waarin  de  afkomst  van  deze  vermeld  staat. 
Daar  het  zoowel  voor  de  melkery  als  voor 
de  vetweidery  van  groot  belang  is,  runderen 
te  bezitten  van  de  beste  rassen  en  geslachten, 
heeft  men  ook  in  ons  Vaderland  niet  lang 
geleden  een  êtamhoek  voor  het  rtmdvee  inge- 
voerd. 

Stamboom,  zie  Oenêdtogie, 

Stamelen,  zie  Siatterem. 

Staminodiën,  noemt  men  In  de  kruid- 
knnde  zoodanige  helmknoppen ,  die  niet  vol- 
komen ontwikkeld  zyn  en  geen  stuifmeel 
bevatten.  2^  vertoonen  zich  vaak  in  den  vorm 
van  kleine,  op  draden  geiykende  of  wratach- 
tige verhevenheden.  Zy  komen  voor  by  een- 
slachtige  planten. 

Stamper  (De),  het  vrouweiyk  voortplan- 
tingswerktuig  der  gewassen,  bevindt  zich  in 
het  midden  der  bloem,  waar  het  vervolgens 
in  de  vracht  overgaat.  Het  wordt  gevormd 
door  éen  of  meer  overlangs  omgevouwen  en 
langs  de  randen  samengegroeide  vrachtbladen 
(earpella)  en  is  daama  enkelvoudig  of  samen - 
tteld.  De  streep,  volgens  welke  de  randen  ver- 
groeiden, vormen  de  zaadiyst,  daar  hieraan  de 
eitles  en  later  de  zaden  voorkomen.  Ook  heeft 
men  dikwyis  in  het  midden  der  bloem  meer 
dan  éen  enkelvoudigen  stamper,  en  deze  zyn 
dan  uit  evenzoovele  vrachtbladen  ontstaan  en 
kransvormig  of  ook  wel  In  eene  spiraal  ge- 
rangschikt Het  onderste  en  meestal  dikste 
gedeelte  van  den  stamper  is  de  eierttok  of 
het  vmektbeffintd  en  bevat  de  Koadknopjet  of 
eiijei.  Het  middenste  gedeelte ,  doorgaans  steel- 
vormig  van  gedaante,  is  de  «fyl,  en  het 
bovenste,  dat  het  stnifloaeel  opvangt,  de 
siempd.  De  eierstok  Is  zeer  verachillend  van 
gedaante  en  dikwyis  in  hokjes  verdeeld.  In 
laatstgenoemd  geval  Is  de  eierstok  dooreven- 
zoovele  vrachtbladen  gevormd ,  als  het  aantal 
dier  hokjes  bedraagt  Doordien  deze  vracht- 
bladen met  elka^  samengegroeld  zyn,  zyn 
de  tnsschenschotten  dubbeL  Intusschen  wordt 
door  eenige  vrachtbladen  ook  wel  eens  eene 
holte  gevormd  zonder  tussch^nschotten.  Dit 
hangt  er  van  af,  of  de  randen  van  hetzelfde 
of  van  verschillende  vrachtbladen  samen- 
groeien. Vindt  het  eerste  plaats,  dan  staan  de 
zaadiysten  in  het  midden  en  wordt  de  stamper 
meerhokkig;  vindt  het  laatste  plaats,  dan 
staan  de  zaadiysten  aan  den  omtrek  en  wordt 
het  vrachtbeginsel  éenhokkig,  tenzy  de  zaad- 
iysten naar  elkaftr  toegroeien  en  éen  of  meer 
i^ÜBche  tusschenholten  in  den  stamper  vormen. 
Is  een  éenhokklge  stamper  uit  éen  vrachtblad 
gevormd,  dan  ontwaart  men  éen  eitje  daarin 
of  éene  reeks  van  eitjes.  Vindt  men  echter 
drie  reeksen  van  ei^ies,  zooals  by  de  vioolles, 
dan  kan  men  hieruit  de  gevolgtrekking  opma- 
ken, dat  de  eierstok  uit  drie  vrachtbladen  is 
ontstaan.  De  eitjes  In  den  meerhokklgen  eier- 
stok vindt  men  gewooniyk  in  het  midden.  De 


712 


STANHOPB-STAKISLAUa 


sÜ  er  sieh  in  een  Griekach  klooster,  doch 
bonwde  later  te  Dsjihoen,  niet  ver  van  Sidon, 
een  eigen  verbigf.  De  Byriërs  noemden  haar 
de  Koningin  van  Tadmor,  de  Tooveres  van 
D^ihoen  en  de  Sybille  van  den  Libanon  en 
waren  van  meening,  dat  sQ  door  hare  gemeen- 
schap met  het  rQk  der  geesten  over  onmete- 
Itjke  schatten  beschikken  kon.  Toen  IbroMm- 
Fatja  een  inval  deed  in  Syrië,  wekte  sy  de 
Droezen  op  tot  tegenweer  en  wist  eerstge- 
noemde zoo  groot  ontiag  in  te  boezemen, 
dat  hy  haar  verzocht  onztjdig  te  biyven.  Eene 
hoofdoorzaak  van  haren  invloed  was  eene  on- 
begrensde weldadigheid,  welke  haar  later  in 
armoede  dompelde,  vooral  toen  hare  sohold- 
eischers  beslag  legden  op  haar  pensioen.  Zy 
werd  door  hare  Engelsche  bedienden  verlaten 
en  overleed,  slechts  door  eenige  tronwe  Ara- 
bieren bygestaan,  te  D^ihoen  den  228ten  Jnni 
1839.  Haar  geneesheer  deed  „Memoirs  of  the 
Lady  Esther  SUnhope  (1846,  8  dln)*'  in  het 
licht  verschynen.  Het  is  bekend,  dBiAlphonMe 
de  Lamartmê  op  zyn  tocht  naar  Palestina  haar 
een  bezoek  bracht  en  uit  haren  mond  de  voor- 
spelling vernam,  dat  hy  eens  aan  het  hoofd 
van  Frankryk  zon  staan. 

FhUip  Semr^y  vierden  graaf  8Umhope^  een 
zoon  van  Ckarleg  en  geboren  den  7den  De- 
cember 1781.  Nadat  hy  in  1816  zitting  had 
genomen  in  het  Hoogerhnis,  behoorde  hy  tot 
de  yveiige  verdedigers  der  staatkunde  van  zyn 
oom  FUt,  Hy  was  voorts  een  verbittmde  te- 
genstander van  de  door  Fed  voorgestelde  op- 
heffing der  graanwetten  en  overleed  den2den 
Maart  1865. 

FkUip  MêüTffj  visconnt  Mahmy  graaf  Stam- 
hope,  een  Engelsch  staatsman  en  gesehied- 
schryver,  geboren  den  30sten  Januari  1805 
op  Walmer  Castle.  Hy  was  een  zoon  van  den 
voorgaande,  werd  in  1840  lid  van  het  par- 
lement, voegde  zich  by  de  Tories  en  was  in 
het  ministerie  Fetir-WMngUm  in  1834  en 
1886  onderstaatssecretaris  van  Bnitenlandache 
Zaken,  in  1845  secretaris  van  Koloniën,  maar 
moest  in  1846  by  den  val  van  het  ministerie 
Feel  aftreden,  waarna  hy  tot  de  party  der 
Peelistea  behoorde.  In  1866  werd  hy  lid  van 
het  Hoogerhnis,  ~  voorts  was  hy  voorzitter 
der  Society  of  Antiquariee,  lord-rector  der 
universiteit  te  Aberdeen,  lid  der  directie  van 
het  Bdtsch  Museum,  enz.  en  overleed  te 
Bomemouth  den  26sten  December  1866.  Van 
zyne  geschriften  vermelden  wy :  Life  of  Be- 
lisarius  (1829;  2de  druk,  1848)'\  —  „History 
of  the  war  of  the  succession  in  Spain  (1834; 
2de  druk,  1860)**,  —  „History  of  England  from 
the  treath  of  Utrecht  to  the  peace  oi  Aixla- 
Chapelle  (1836,  2  dln),  —  later  voortgezet 
tot  aan  den  Vrede  van  Versailles,  5de  druk, 
1858,  7  dln)**,  —  „Life  of  the  great  Condé 
(1840)*',  —  „The  fortyflve  (1851)**,  —  „Life 
of  William  Pitt  (3de  druk,  1867;  4  dln)**,  — 
„History  of  Qneen  Anne  (1867 ;  4de  druk,  1873, 
2  dln)**,  — „Miscellanies  (1863,  vervolg  1872)**, 
—  „French  retreat  firom  Moscow  and  histori- 
cal  essays  (1876)**,  —  en  een  aantal  hydra- 
gen  in  het  „Quarterly  Beview**. 

Stanislaus.  Onder  dezen  naamvermeiden 
wy: 

2>M  heiUgen  Sianislaue,  geboren  in  1030  te 
Szczepanow  in  Galicië.  Hy  studeerde  te  Gnesen 
en  te  Parys,  werd  in  1071  bisschop  te  Kra- 


kan,  maar  bezweek  den  8sten  Mei  1079  in  de 
Michaëlskerk  aldaar  bU  het  bedtenea  vmn  de 
mis  onder  de  sabelhouwen  van  moordeaaan, 
omdat  hy  de  losbandigheid  van  Koning  JBd- 
letlaus  openiyk  aijgd^eurd  had.  Hy  werd  heilig 
vwklaard  in  1263  door  Paus  ItmoeeHÜus  TF, 
en  men  huldigt  hem  in  Polen  als  bescherm- 
heilige. Zyn  stoffeiyk  overschot  rust  in  de 
hoofdkerk  te  Krakau  en  zyn  gedenkdag  Tslt 
ep  den  7den  Mei. 

Twee  Kommgem  vam  FóUm,  te  weten: 
Stamitlams  I  Leêgeguskij  den  zoon  van  een 
woiwode  van  Posen  en  geboren  den  2O8t0n 
Mei  1677.  Hy  zag  zich  eerst  tot  staroat  en 
vervolgens  tot  opvolger  y^d  syn  vader  en  tet 
generaal  van  QrootPolen  benoemd.  In  1704 
nam  hy  deel  aan  de  samenspanning,  die  op 
aandringen  van  Kard  X/I,  koning  vanZweden, 
Avguêtuê  II  afMtte,  waarna  hy-zelf  tot  Koning 
van  Polen  gekoiea  en  den  7den  October  1705 
met  zyne  gemalin  Caihatrma  OpaliMihagekïtKmd 
werd.  Hy  kon  echter  niet  langer  dan  tot  aan 
den  slag  by  Poeltawa  (1709)  a^Jn  gezag  hand- 
haven, nam  daarop  de  vlucht  naar  Stettin  en 
vertrok  in  1711  naar  Zweden.  In  1712  keerde 
hy  terug  met  een  leger,  maar  werd  door  dat 
van  generaal  iS^«miiocl;tegengehouden.  Daar  kg 
bereid  was,  afttand  te  dooi  van  de  Kroont 
ondernam  hy,  ter  verkryging  der  toestemming 
van  Karely  in  1713  eene  reis  naar  Jasqr* 
maar  werd  door  den  Hospodar  van  Moldavië 
naar  Bender  opgezonden  en  eerst  in  1714  op 
vrye  voeten  gesteld  tegen  de  belofte,  dat  kg 
het  TurkschQ  grondgebied  niet  betreden  zon. 
Karel  XII  stond  hem  het  vorstendom  Zwd- 
brücken  af,  totdat  hy  den  troon  van  Polen 
zou  hebben  heroverd.  Na  den  dood  van  Karü 
XII  (1718)  moest  hy  het  echter  overleveren 
aan  den  Pfalzgraaf  0%$taaf  SamuH  en  begaf 
zich  in  1720  naar  Frankryk,  waar  hy  zieli 
eerst  vestigde  te  Weiszenburg,  toen  te  Beig- 
zabem  en  na  het  huweiyk  van  Lodewijk  XV 
met  zyne  dochter  te  Chambord  by  Blois.  Na  het 
overiyden  van  A^gnvtw  II  (1733)  deed  liQ 
zyne  rechten  op  den  Poolschen  troon  op  nieuw 
gelden,  daar  hy  op  den  bystand  van  Franlcr||k 
en  Zweden  kon  rekenen,  begaf  zich  heimeigk 
naar  Warschau  en  werd  er  den  Uden  S^- 
tember  wederom  tot  koning  gekozen.  Niette- 
min noodzaakten  Rusland  en  Oostenryk  de 
Polen,  den  Keurvorst  van  Saksen,  A^Êgnxbiu  irz, 
als  koning  te  erkennen,  en,  Stamdfme  nam 
voor  een  Russisch  Saksisch  leger  eerst  de  wgk 
naar  Dantzig  en  vervolgens  naar  Marien  w(«der. 
By  den  Vrede  yan  Weenen  (3  October  1735, 
geratificeerd  1738)  werd  eindeiyk  bepaald, 
dat  Btamidanu  afiitand  zon  doen  van  de  Pool- 
sche  Kroon,  maar  den  titel  van  koning  be- 
houden en  in  het  bezit  komen  van  de  hertog- 
dommen Lotharingen  en  Bar,  welke  na  zOn 
dood  aan  Frankryk  zonden  vervallen.  Dadeigk 
stond  hy  de  inkomsten  dezer  hertogdommen 
aan  Frankryk  af  tegen  een  Jaargeld  van  2 
millioen  francs,  woonde  by  afwisseling  te 
Nancy  en  te  Luneville  en  verwierf  door  zyae 
weldadigheid  en  door  zyne  belangstelling  in 
kunsten  en  wetenschappen  de  algemeene  toe- 
genegenheid. Hy  overleed  den  238ten  Febmavi 
1766,  en  zyne  geschriften  zyn  verzameld  onder 
den  titel:  „Oeuvres  du  philosophe  bien&laant 
(1765,  4  dln;  2de  druk,  1860)'*. 
Stanidaut    II   Angnttuêy    laatsten  Koning 


STANISLAUS-STANLET. 


713 


wMM  Polen.  Deie.  een  soon  yao  Graaf  Statnê- 
' jPaniaiowêki  en  ?an  Prinses  ConitanHna 


CxarttMTffitka^  ontving  eene  lorgvnldige  opvoe- 
din^y    we^  in  1752  lid  van  den  Bgksdag  en 
-vr^ite    door  x|in  talent  als  redenaar  de  alge- 
meene    aandacht  At^uiiut  III  belastte  hem 
met  eene  aending  aan  Keiaerin  JNkabMiMMi 
Petersburg,   en  hier  wist  hS  de  giinstrttke 
toegenegenheid  te  yerwerren  van  de  Groot- 
▼<Hratin,  later  Keiaerin  Caik^rina.  Haar  inrloed 
-wan  oonaak,  dat  hy  den  7den  September  1764 
tot  koning  yan  Polen  gelcoien  en  den  25sten 
NoTomber  te  Warschau  geluoond  werd.  Zeer 
moeieiyk  was  sQne  taak  te  midden  der  par- 
tüacliappen  ran  den  adel  en  by  de  overmacht 
der  aangreniende  Staten.  Daar  hQ  denoodige 
geestkracht    miste,  om  den  onafhankeiyken 
adel  in  bedwang  te  honden  en  sich  tegen  de 
aluwe    BnsaiBclie  politiek  te  veraetten,  was 
men   hem  weldra  moede.  2<el&  werd  hy  den 
Sden   November  1771   door  sa&mgezworenen 
weggevoerd  uit  Warschau,  maar  ook  derwaarts 
temggebracht,  daar  sOne  vganden  niet  bestand 
waren  tegen  lUne  welsprekende  taal.  HQ  moest 
evenwel  genoegen  nemen  in  de  eerste  verdee- 
ling  van  Polen,  waarna  fcy  pogingen  aan- 
wendde,   den  diep  geaonken  Staat  uit  aQu 
verval  op  te  benrea.  De  afkondiging  dercon- 
Btitntie  van  3  Mei  1791  besorgde  hem  wederom 
de  achting  des  volks,  doch  hy  verioor  dese 
op  nienw  door  ayne  toetreding  tot  de  confoe- 
deratie  van  Targowica,  waardoor  de  grond- 
wet afgeschaft  en  de  inmenging  der  Bussen 
in  de  binnenlandsche  aangelegenheden  toege- 
laten werd.  Wegens  ayn  verzet  tegen  de  tweede 
verdeeling  van  Polen   deed   Oatkarima   hem, 
na  de  verovering  van  Warschau  éoor  Soêwaraw 
naar  Grodno  brengen,  alwaar  liy  het  vertog 
der  derde  verdeeUng  onderteekenen  en  den 
25eten  Mei  1796  de  Kroon  nederleggen  moest 
Hy  ontving  van  Oostenryk,  Rusland  en  Prui- 
sen een  jaargeld  van  200000  ducaten,  die  hy 
aanvankeiyk    te    Grodno  verteerde.  Faml  I 
riep  hem  lia  den  dood  van   CtUkarima  naar 
Petersburg,   en  hier  overleed  de  onttroonde 
Koning    ongehuwd  op  den  12den  Februari 
1798.  De  door  hem  gestichte  Stanislausorde 
u  in  1816  door  Caaar  AUaumder  vernieuwd. 

Stanislawow,  eene  stad  in  ooeteiyk  Gali- 
cië,  ligt  aan  de  Bistritaa  en  aan  een  paar 
spoorwegen,  is  de  letel  van  een  districtsbe- 
stuur  en  van  een  Grieksch-Katholieken 
bisschop  en  heeft  drie  kerken,  een  gymnasinm, 
eene  leaalschool  en  eene  kweekschool  van 
onderwysers,  voorts  drie  hospitalen  en  byna 
19000  inwoners  (1880). 

Stanley.  Onder  deaen  naam  vermelden 
w«: 

Artkmr  Feurk^  StanUjf,  een  Engelsch  ge- 
leerde geboren  in  1815.  Hy  studeerde  in  de  theo- 
logie aan  Balliol  College  en  verwierf  er  een 
prys  met  ayn  gedicht:  „The  gipsies'*  en  later 
nog  meer  pryaen.  In  1840  werd  hy  fellow  aan 
het  uoiversity  College  te  Oxford,  was  er  tevens 
académieprediker  en  bekleedde  in  1850—1862 
de  betrekking  van  secretaris  der  Oxford  uni- 
versify  commission.  In  1851  werd  hy  kanun- 
nik van  Canterbnry  en  in  1858  hoogleeraar 
in  de  kerkgeschiedenis  te  Oxford,  ahmiede 
kanmmik  van  Chr.  Church,  kapellaan  van  den 
Biflichop  van  Londen,  in  1863  deken  van 
Westminster  en  in  Maart  1875  lord-rector  dor 


nniverriteit  St.  Andrews.  Hy  schreef  ee&e 
levensgeschiedenis  van  ayn  leermeester  üfto- 
ma$  ArmM  (1844;  10de  druk,  1877,  2 
dln)*\  —  «Sermons  and  essays  on  the  apoa- 
toUeal  age  (1846;  8de  druk,  1874)",  —  „His- 
torical  memoirs  of  Canterbury  (1854;  6de 
druk,  1872)",  —  JRiDAi  and  Palestine  incon- 
nection  with  their  history  (1856;  2de  druk, 
1872)"  —  en  „Lectures  on  the  history  of  the 
Eastem  church  (1861;  4de  druk,  1869)".  Nadat 
hy  in  1862  den  Prins  vam  JTalêt  naar  het 
()osten  had  vergeseld,  schreef  hy :  „Lecturee 
on  the  Jewish  church  (1868—1867,  2  dln;  7de 
druk,  1877;  8de  dl,  1876)",—  „Historical  me- 
morial  of  Westminster  Abbey  (1868;  4de 
druk,  1876)",  —  ^Essays  chiefly  on  questions 
of  Church  and  State  fh>m  1850— 1870  (1870)", 
—  „The  Athanasian  creed  (1871)",  —  en 
^ectures  on  the  history  of  the  Church  of 
Scotiand  (1872)".  Hy  overleed  te  Londen  den 
19den  JuU  188L 

Ffêderiek  ArUmr  SioêUesf  ^  een  Engelsch 
staatsman  en  een  broeder  van  den  Graaf  vam 
Dmrhff,  Hy  werd  geboren  te  Londen  den  15den 
Januari  1841,  beaocht  de  school  te  Eton,trad 
in  dienst  en  klom  op  tot  den  rang  van  kolo- 
nel. In  1865  werd  hy  lid  van  het  Parlement 
en  aag  aich  in  1868  door  Ditradi  benoemd  tot 
lord  der  Admiraliteit  Hy  verloor  eerlang  die 
betrekking  by  den  val  van  het  ministerie.  In 
het  tweede  ministerie  JHtraeU  was  hy  van 
1871  tot  1874  secretaris  van  Financiën,  waarna 
hy  opvolger  werd  van  G€Uiamê  Eardjf  als 
minister  van  Oorlog.  Na  den  val  van  het  mi- 
nisterie DitroêU  werd  hy  in  Juni  1885  minister 
van  koloniën  in  het  Kabinet  SdUtbtiry  en  be- 
kleedde die  betrekking  tot  aan  het  aftreden 
van  dat  bewind  in  Januari  1886. 

Memry  StanUjfy  eigeniyk  Jamm  Sowlamd 
een  vermaard  reiaiger  in  de  binnenlanden  van 
Afrika  en  geboren  in  1840  by  Denigh  ia 
Wales.  Hy  werd  op  8-Jarigen  ouderdom  in  het 
armenhuis  van  St  Anph  geplaatst,  waar  hy 
tot  ayn  13de  Jaar  bleef  en  eene  goede  opvoe- 
ding genoot.  Eerst  wilde  hy  zich  wyden  aan 
het  onderwys,  maar  besloot  vervolgens  als 
scheepjongen  te  dienen.  In  New-Orleans  vond 
hy  werk  by  den  koopman  SiamUg,  die  den 
knaap  als  aoon  aannam,  zoodat  dese  den 
Kcslaohtsnaam  van  ayn  pleegvader  aanvaardde. 
Na  den  dood  van  ayn  weldoener  nam  hy 
dienst  in  de  gelederen  der  Geconfedereerden, 
maar  werd  gevangen  genomen  en  op  een  oor- 
logschip der  Noordeiyken  geplaatst,  waar  hy 
aich  eerlang  bevorderd  zag  tot  vaandrig.  Na  het 
sluiten  van  den  vrede  volbracht  hy  in  1865  eene 
reis  door  Turkye  en  Klein-Azië  en  vergezelde 
in  1868  ahi  correspondent  van  den  vNew  York 
Herald"  het  Engelsche  leger  naar  Abessinië. 
SiamUj/  is  t^ne  vermaardheid  vooral  verschul- 
digd aan  ayn  stouten  tocht  tot  opsporing  van 
Lwit^stpMe^  terwyi  het  bezoeken  en  besehry- 
ven  van  de  Loealaba  en  van  de  Congorivier 
hem  groeten  roem  bezorgden.  Op  last  name- 
bilk  van  JBemtett^  eigenaar  van  de  „New  York 
Herald",  was  hy  in  October  1869  uitgezonden, 
om  zoo  mogeiyk  hulp  te  brengen  aan  lAvrng- 
êionê^  die  niets  van  aich  hooren  deed.  Nadat 
hy  de  inwyding  *van  het  Snézkanaal  byge- 
woond  en  daarop  een  uitstap  naar  Perzië  en 
Indië  gemaakt  had,  bereikte  hy  in  Januari 
1871    Zanzibar,    vanwaar  hy  met  omstreeks 


714 


STANLEY— 8TANOWOI-GEBBROTE. 


200  aftfltekend  gewapende  mannen  een  tocht 
ondernam  naar  bet  binnenland  Tan  AfHka. 
Na  Tele  moeielQkbeden  deed  bt  den  8den 
November  s|in  intocbt  in  Oed^ld^li  aan  bet 
Meer  Tanganjika,  waar  hQ  inderdaad  den 
dood  gewaanden  LMmgtioné  aantrof.  Dit  be- 
ricbt  werd  eerst  in  Engeland  als  eene  grore 
onwaarbeid  bestreden,  maar  nüks  diende,  toen 
de  bewtjaen  niet  uitbleven,  tot  Terbooging  Tan 
zQn  roem.  Nadat  bQ  met  ÏAvinffttonê  laatstge- 
noemd Meer  ondenocbt  bad,  ondernam  bQ  in 
Maart  1772  de  terugreis  naar  Zansibar  en  naar 
Europa.  Van  de  uitkomsten  deier  expeditie, 
welke  den  eigenaar  yan  den  ^New  Tork  Herald*" 
10000  pond  sterling  gekost  bad,  gaf  byrerslag 
in  z0n  boek :  „How  I  fbund  LiTingstone  (1872)**. 
In  1874  hervatte  bt  lOne  reteen  op  kosten 
Tan  bovengenoemd  blad  en  van  den  „DaUy 
Telegrapb"  te  Londen.  Met  ruim  800  kr^gslie- 
den  en  dragers  verliet  htf  in  November  van 
dat  Jaar  B^^amoyo.  tegenover  Zansibar,  en 
bereflrte  den  278ten  November  1875  betVIctoria- 
NJaniameer,  waarvan  hQ  de  oevers  met  een 
vaartuig  ondensocht.  Hy  bevestigde  bet  ver- 
moeden van  iS^e,  dat  dit  Meer  de  voornaamste 
bron  is  van  de  NQl.  Voorts  begaf  hy  zich  naar 
bet  Albert-NJanxaraeer,  dat  hg  desgeigiu  bevoer. 
Nadat  nu  OmH  het  laatste  gedeelte  van  de 
Witte  Nyi  ondenocbt  en  baren  oorsprong  uit 
bet  Albert-NJancameer  gestaafd  en  kolonel 
Zonff  in  1874  bet  verband  tusscben  die  beide 
meren  door  middel  van  de  Somersetrivier 
aangeweien  bad ,  was  bet  raadsel  van  de 
bronnen  van  de  Nfll  opgelost  Intnsscben  bleef 
dat  van  de  Congorivier  bestaan,  alsmede  dat  van 
de  waterontlasting  van  bet  Tanganjikameer, 
en  hoewel  Cómêron  reeds  eenige  schreden  tot 
verklaring  daarvan  gedaan  bad,  bleef  het  voor 
Stanley  bewaard,  daarover  een  dnideigk  licht 
te  verspreiden.  HQ  bewees  nameigk,  dat  de 
Loealaba  en  de  Congo  eene  aelfde  rivier  zQn. 
Op  den  5den  November  1876  verliet  hQ  NJangme 
en  Manjoeëma  (ten  westen  van  bet  Tanganjika- 
meer),  vergezeld  van  104  man,  en  baande  dcb 
onder  tallooze  moeielSkheden  en  gevaren  een 
weg,  nu  eens  met  geweld,  dan  weder  met 
sachtheid,  beden  te  voet,  morgen  in  eene  boot, 
die  uit  elka&r  kon  genomen  worden.  GMurende 
dien  tocht  moest  b|j  82  gevechten  leveren. 
Zyn  laatste  blanke  reisgenoot,  de  Engelscbman 
JPoeoek  kwam  in  éen  der  stroomversnellingen 
om  het  leven,  en  bQua  was  StanUy  iibM  eenige 
dagen  later  in  de  watervallen  verongelukt 
Den  88ten  Augustus  1877  bereikte  bQ  eindelQk 
Emboma  aan  den  benedenloop  van  de  Congo 
en  deelde  na  zgn  terugkeer  zQue  belangrOke 
ontdekkingen  mede  in  bet  geschrift :  „Tbrough 
the  dark  continent  (1878)".  In  1879  heeft  hg 
zich,  op  aanzoek  van  den  Koning  van  België, 
weder  op  reis  begeven  naar  Afrika.  Den  24sten 
Juli  bereikte  hg  met  de  stoomboot  „Albion** 
Siërra  Leone,  en  den  Isten  Augustus  is  hg 
verder  getrokken  naar  Banana  aan  de  Congo- 
rivier. Hier  vond  hg  de  Belgische  stoomboot 
„Barga**,  in  Juni  uit  Antwerpen  vertrokken, 
om  hem,  op  last  van  bet  Internationaal  Qe- 
nootschap  tot  onderzoek  in  Afrika,  de  noodige 
hulpmiddelen  te  brengen  voor  zgne  expeditie. 
Met  baar  bevond  er  zich'  ook  de  voor  de 
riviervaart  bestemde  koopvaardgvloot  Met  deze 
stevende  hg  den  17den  September  de  Congo 
op  en  voer  tot  Jellala,  den  eersten  der  32  groote 


vratervallen  van  de  Congo,  om  aldaar  bg  Wie 
(180  Engetoebe  mgi  van  haien  noni)  i^ 
eerste  station  te  vestigen.  In  1881  b«rdtekf 
den  bovenloop  van  de  Congo,  fltfekttealitai 
en  bleef  er  tot  1884  werksftam,  waarop  k|ï 
Augustus  van  laatstgenoemd  jaar  naarSoó^ 
terugkeerde.  Hg  leverde  daarop  ketbetoapl 
werk:  «The  Congo  and  the  foimdatini  oTi 
flree  State",  en  toen  in  bet  Tooijaar  vu  Itt 
de  Koning  van  België  als  sonver^  vta  k^ 
Congogebied  was  erkend ,  sag  SlmtUg  zd 
benoemd  tot  stadhouder  aldaar. 

Stanley  Fooi,  in  de  taal  der  AfrikauKkr 
inboorlingen  Nga  Mkoema  geheeten,  ii  m 
meer  ter  lengte  van  40  en  ter  Inreedle  vtaSi 
Ned.  mgi  en  verheft  zich  848  Ned.  el  b«m 
de  oppervlakte  der  zee.  Het  wordt  gewni 
door  de  Congo  boven  de  KalloetoewaterrdR 
op  16^  O.L.  van  Greenwich  en  4''Z.Rflet! 
door  SUimlêy  ontdekt  en  ;werd  in  Septeaks 
1888  door  de  zendeUngen  Oowfer,  Bmüm^ 
9ims  bevaren  en  nader  ond^aoebt  Het  M 
vele  eilanden  en  zandbanken,  en  van  eeotie 
noemde  hebben  17  een  aanmerkeli^en  oamt 
De  daartusschen  gelegene  kanalen  sgnbiera 
daar  door  een  weelderigen  plantengroe  v(^ 
stopt,  en  deze  vormt  eene  bedekking  op  ^ 
water,  die  wel  eens  sterk  genoeg  is  on  is 
last  van  een  mensch  te  dragen.  Lsagii 
noordzgde  vervolgt  de  Congo  liare  ri^to^ 
maar  de  zuidzgde  vormt  eene  groote  boekt  I^ 
lage  oevers  zgn  verder  op  door  bergen « 
zoomd  en  bet  boomrgke  landsobap  heeite 
een  schilderachtig  voorkomen.  Aan  de  boo^- 
zgde  ligt  er  het  Negerdorp  Brazzaville  oBds 
bet  groen  van  palmen  en  bananen  venebdla 
Op  den  zuideigken  oever  verheft  zich  C^ 
Point,  eene  belangrgke  plek,  welke  Bnxaï 
bezit  wenscht  te  nemen,  maar  de  eigensanfz 
dat  oord  zgn  den  Europeanen  niet  zeer  gesefa 
Verder  zuidwestwaarts,  eigenigk  niet  laa  kt 
Meer,  verheft  zich  LeopoldvlUe,  bet  hoofai^ 
van  Stanley,  op  eene  hoogte,  die  de  liyiB 
bebeerscbt.  Verder  naar  boven,  op  des  x»*' 
igken  oever,  vindt  men  het  zendelingesstitiK 
Arthington  en  nog  verder  naar  boven  het  gnf 
dorp  Nschascha.  Het  meer  wemdt  van  rfn^- 
paarden  en  krokodillen  en  op  de  groots 
eilanden  heeft  men  olifuiten  en  boifols.  ^ 
poldville  is  547  Ned.  mgi  van  Banstf  ^ 
wgderd. 

StBxmiool  of  Umfodiê  is  zeer  don  \^ 
verkregen  door  zuiver  tin  of  door  eene  legeej* 
van  dit  laatste  met  l->2%  koper  te  pletteD.  1^ 
giet  het  metaal  in  dunne  platen,  waansdoe 
tusscben  cylinders  geplet  worden,  of  menatf^ 
ook  wel  dadeigk  bg  het  gieten  seer  ^ 
pbiten.  Een  Q  N®^-  «1  van  deze  we^ri^öj 
700  Ned.  wichtjes.  Het  dient  vooral  tot  b^ 
voor  spiegels,  —  voorts  om  er  zeep,choewJ 
enz.  in  te  verpakken.  Men  maakt  ook  wm- 
houdend  stanniool,  dat  echter  gevaarOk  ii  ^ 
gebruik  is.  Om  blinkend  tinfbeliè  te  ver^ 
digen,  wordt  bet  met  katoen  en  i^rfi^^ 
gezuiverd,  met  eene  gelatineoploaring  be^ 
en  met  eene  plantaardige  verfWof  (b«**J 
lakmoes,  orseiUe,  saffiraan)  gekleord,  «ff 
gedroogd  en  met  een  wgngeestvemis  l>«*5ï!tt 

Stanowoi-gebergte  (Het)  vwrheftB»» 
OostSiberië  en  vormt  de  waterseheidiflg ^ 
schen  de  rivieren  derNoordeigkeIJsieewj** 
Stille  Zee,  loopende  van  de  zuid^ke  p^ 


STANO.VOIGEBEROTE-STARCK. 


716 


ran  Daoerie  naar  de  Oostkaap  aan  de  Bering- 
itraat  en  wel  door  de  provinciën  Trans-BaikaliS, 
iiet  Amoergebied,  Jakoetak  en  het  Kustgebied 
met  eene  lengte  Tan  4400  Ned.  mtjl.  Zyne 
toppen  Terheffen  ilcb  niet  boven  de  sneeuw- 
lyn,  —  éen  der  hoogste,  T^okondo  genaamd, 
la  2500  Ked.  el  hoog.  Het  geheele  gebergte 
vormt  een  reosachtigen  wal  met  stelle  wanden 
en  toppen  en  sleehts  weinige  bruikbare  berg- 
passen. 

Stansfleld  (James),  een  Engelsch  staats- 
man,   geboren  in  1820  te  Halitez,  studeerde 
te   LfOnden,  word  in  1849  barrister  en  zag 
zich    in    1859   gekoaen  tot  lid  van  het  Parle- 
ment,  waar  hy  zich  voegde  b0  de  liberale 
party.  In  1868  werd  hy  lord  van  de  Admira- 
lit^t   (minister  van  Marine),  maar  legde  in 
bet  volgende  Jaar  de  portefeuille  neder,  omdat 
zyne  vriendschappeiyke  betrekking  tot  JHaxtmi 
ergernis    wekte.  Niettemin  werd  hy  onder- 
etaatasecretarls  onder  Buueill  (1866),  lord  der 
Admiraliteit    (1868—1869)    en   secretaris  der 
Bchatkist  (1869—1871)  onder  Gladtitme.  Daarop 
bekleedde  hy  andere  hooge  waardigheden,  die 
bem   zitting  verleenden   in  het  Éibinet,  en 
na  de  aftreding  van  Gladtione  (Januari  1874) 
behoorde  hy  tot  de  leiders  der  oppositie  in  het 
Ijagerhuis. 

Stanza  is  de  naam  van  een  couplet  van 
8  regels  (ottave  rime),  door  de  Italianen  voor 
het  epos  aangewend.  De  versmaat  is  de  jam- 
bische, en  van  de  eerste  6  regels  hebben  de 
Iste,  3de  en  5de  hetzelfde  eindrym,  voorts  de 
2de,  4de  en  6de,  en  eindeiyk  de  7de  en  88te. 
Men  vindt  dergeiyke  stanza's  in  den  ,,Orlando 
flirioso*'    van   Ariosto^  in   de   „Gerusalemme 
liberata'*   van  7\u«o,  in  den  f,Don  Juan**  van 
JSyroHj  in  de  „Bezauberte  Bose"  van  Sb^uUe 
enz.,  terwyi  Wieland  in  den  „Oberon*',  Spencer 
in   de   ^Fairy  Qneen'',  Byro»  in  den  „Uhllde 
Harold"  enz.  zich  meer  viiiheid  in  de  maat  en 
beryming  der  stanza  veroorloofd  hebben. 

Stapelia  of  aashloem  is  de  naam  van  een 
plantengeslacht  uit  de  familie  der  Atdepiadeeii, 
De  kelk  is  5-deelig  en  de  vleezige  bloemkroon 
radvormig,  5-8pletig,  in  den  r^^  geelachtig 
groen  of  okergeel,  met  donkerpaarse  slippen 
of  vlekken ,  terwjjl  zy  naar  aas  riekt  De 
Stapeliasoorten  komen  eenigszins  met  Cactus- 
soorten  overeen  en  worden  op  dergeiyke  wyze 
gekweekt.  Stapelia  orbietilaris  Andr,  (zie  by- 
gaande  dguur)  heeft  opstaande,  vierkante 
takken,  wier  kanten  voorzien  zyn  van  scherpe 
tandeu. 

Stapelreoht  (Het)  of  de  tiapdtr^heid  is 
het  recht,  aan  eene  bepaalde  plaats  toegekend, 
dat  de  koopwaren  er  niet  doorgevoerd  mogen 
worden,  maar  er  moeten  worden  opgeslagen 
en  te  koop  aangeboden.  Dat  recht  is  onbeperkt^ 
wanneer  het  van  toepassing  is  op  alle  waren 
en  alle  tyden  en  niet  enkel  op  lossing,  maar 
ook  op  veiling,  of  beperkt,  wanneer  het  zich 
bepaalt  tot  vastgestelde  tyden  en  aangewezen 
goederen  en  enkel  tot  weging,  niet  tot  veiling. 
In  den  laatsten  tyd  echter  is  het  stapelrecht 
veelal  afgeschaft  of  aanmerkeiyk  gewyzigd. 

Staphylea  is  de  naam  van  een  plantenge- 
slacht nit  de  familie  der  CeUuirineën.  Het  omvat 
heesters  met  gevinde  bladeren,  vroeg  afvallende 
Bteanblaa4|es,  eindstandige,  meestal  overhan- 
gende, witte  bloemtrossen  en  vliezige,  opgeblazen 
doo8vrachten.  /S.  pinnata  L,  (de  klapperboom 


of  patemosterboom)  is  een  heester  of  boomnle 
ter  hoogte  van  8  tot  5  Ned.  el,  met  roodachtig 
witte  bloemen  en  lichtbruine,  oliehoudende 
zaden.  Deze  plant  groeit  in  de  bergwouden  van 
Middeo-Europa  en  Klein-Azië,  en  men  vindt 
haar  als  sierplant  in  de  tuinen.  De  zaadkorréto 
zyn  eetbaar  en  leveren  eene  goede  olie.  Ook 
8.  eolMea  uit  Trans  Caueaslfi  en  8.  trifcUa  uit 
NoordAmerika  zyn  sierplanten. 

Staraja-Boeissa,  eene  arrondissements- 
hoofdstad  in  het  Russische  gouvernement  Now- 
gorod,  ten  zuiden  van  het  Hmenmeer,  aan  de 
Polista,  heeft  in  den  longsten  tyd  als  badplaats 
eene  groote  vermaardheid  verkregen  en  is  thans 
de  firaaiste  stad  van  het  geheele  gouvernement 
Men  telt  er  ongeveer  13000  inwoners  (1881). 
Voorts  heeft  men  er  een  monnikenklooster,  15 
kerken,  een  progymnasium  voor  mei^ea,  een 
schouwburg,  een  vondelingenhuis  en  onder- 
scheidene kazernen.  In  haren  omtrek  wordt 
veel  vlas  en  haver  verbouwd. 


Stapelia  orbicularis. 

Starok.  Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 
JoMatm  Anguit,  vryheer  wm  Starok,  opper- 
hofli>rediker  te  Darmstadt  en  geboren  den  28eten 
October  1741  te  Schwerin  in  Mecklenburg.  Hy 
studeerde  te  Göttingen,  werd  leeraar  aan  het 
Collegium  Petrinum  te  Petersburg  en  vertrok 
in  1765  naar  Parys,  waar  hy  geplaatst  werd 
als  tolk  der  Oostersche  handsehrilten.  Na  ver- 
loop van  twee  jaar  werd  hy  conrector  te 
Wismar,  ging  weder  naar  Petersburg,  aan- 
vaardde in  1769  een  professoraat  in  de  Oostersche 
talen  te  Königsberg  en  werd  er  in  1770  tweede 
Hofprediker  en  in  1776  opperhofjprediker  en 
superintendent-generaal.  In  1777  werd  hy  pro- 
fessor te  Mitau  en  in  1781  consistoriaahraad  te 
Darmstadt  De  Groothertog  nam  hem  op  in 
den  stand  der  vryheeren,  en  hy  overleed  den 


716 


STARCK— STARING. 


Sden  Maart  1816.  Van  sOne  geaehriften  noemen 
wfl:  „Ueber  Kj^ptokatholiciamos,  Proeelyten- 
macherei,  Jesmtiamus  n.  8.  w.  (1787^  9  dln)*\ 
—  en  ,»Theo4nla  Gastmahl  oder  fiber  die  Ver- 
einignng  der  Teraohiedenen  chrlatlichen  Bell- 
gfonasocietüten  (1809;  7de  dmk,  1821)*\ 

Atiffutt  Eimèkj  vrSheer  vo»  Slarck,  een  aan- 
genomen aoon  van  den  voorgaande  en  geboren 
te  Königsberg  den  16den  October  1796.  HQ 
werd  president  van  het  opperconéitorie  te 
Darmstadt  en  geheimnad  in  werkelQken  dienst 
en  overleed  den  288tén  Jnni  1876. 

JmUmi  Einck,  vrgheer  vom  Stareky  een  zoon 
van  den  voorgaande  en  geboren  te  Darmstadt 
den  19den  December  1826.  HjJ  kwam  er  in 
1872  aan  het  hoofd  van  het  ministerie  van 
Binnenlandsche  Zaken  en  zag  er  in  1874  onder- 
seëeidene  door  hem  ingediende  wetsontwerpen 
bekrachtigd.  In  1876  werd  hf)  voorzitter  van 
liet  ministerie  en  belastte  zich  daarenboven  in 
1878  met  de  portefeuille  van  Justitie.  Hy  ver- 
eenvoudigde de  organisatie  der  rechterlQke 
macht,  bleef  tot  1  April  1879  aan  het  hoofd 
van  het  bewind,  legde  in  Mei  1884  z0ne  por- 
tefeuille neder  en  werd  voor  levenslang  tot 
lid  der  Eerste  Kamer  benoemd. 

Stargardy  eene  stad  in  het  Pruisische 
distriot  Stettln,  aan  de  Ihna  en  aan  de  spoor- 
wegen Stettin-Dantaig  en  StettinPosen,  is  de 
zetel  van  het  districtsbestuur,  van  eenige 
rechtbanken  enz.  Men  heeft  er  eene  B.  Katho- 
lieke en  8  Protestantsche  kerken,  een  Apostolisch 
bedehuis,  eene  synagoge,  een  gymnasium,  eene 
hoogere  burgerschool,  8  hospitalen,  8  yzer- 
gieterlfen  en  machinenfiibrieken ,  sigaren-, 
tabaks-  en  wattenfabrieken,  linnen- en  wol  we- 
veryen, druk  bezochte  markten,  een  garnizoen 
en  ruim  22000  inwoners  (1885).  Zy  was  te 
voren  de  hoofdstad  van  Achter  Pommeren.  — 
Gok  in  het  district  Dantzig  en  in  Mecklenbnrg- 
Strelitz  heeft  men  stadjes  van  dien  naam  met 
byna  7000  inwoners  (1886). 

Starliemberg  is  de  naam  van  een  aan- 
zieniyk  vorsteiyk  en  grafeiyk  geslacht  In 
Gostmiryk,  a&tammende  van  de  aloude  Mark- 
graven van  Stiermarken  en  thans  nog  bloeiende 
in  de  vorsteiyke  hoofdiyn  en  in  eene  grafe- 
lyke  zyiyn.  Tot  dit  geslacht  behooren: 

Hrmt  Eüdiffêff  graaf  «o»  StarUmberg^  ge- 
boren in  1686  te  Graz  in  Stiermarken.  Hy 
diende  onder  M<mteoucmli  en  onderscheidde 
.  zich  vooral  als  kommandant  van  Weenen  door 
zyne  dappere  verdediging  van  deze  stad  tegen 
de  Turken  (9  Juli— 11  September  1688).  Keizer 
Leopold  schonk  hem  daarop  den  maarschalks- 
staf,  de  waardigheid  van  staatsminister  en  het 
recht,  den  Stéphanustoren  in  zyn  wapen  te 
plaatsen.  iS^orAMiitff:^  volgde  toen  Koning  JoAcnmi 
aobiêM  ahi  bevelhebber  der  infimterie  naar 
Hongarye,  maar  werd  by  Ofen  zoo  zwaar 
gewond,  dat  hy  het  kommando  moest  neder- 
l^Mfon.  Daarna  hield  hy  zich  vooral  bezig  met 
de  organisatie  van  het  Goetenryksche  leger,  en 
overleed  den  4den  Januari  1701. 

QMidOy  graaf  vom  Stwrlmiihersy  geboren  in 
1657.  Hy  streed  met  moed  gedurende  het  be- 
leg van  Weenen  als  a4Jndant  van  den  voor- 
gaande (zyn  neef),  trok  desgeiyks  naar  Hou- 
gartfe  en  onderscheidde  zich  by  de  belegering 
van  Ofen  (1687),  by  Mohacs  en  by  de  be- 
storming van  Belgrado  (1688),  alsmede  in  de 
veldslagen  by  Salankemen  (1691)  en  2^ta 


(1697).  Na  het  uitbarsten  van  den  SpaanaelMA 
Successie-oorlog  trok  hy  met  Prins  3ti^miu9 
naar  Italië,  zag  er  zich  in  1708  in  diens 
plaats  belast  met  het  opperbevel  en  vertiin- 
derde  de  vereeniging  der  Franschen  en  Beierea 
in  Tyrol.  Later  dempte  hy  den  opstand  im 
Hongarye  en  in  1708  aanvaardde  hy  als 
veldmaarschalk  het  komniando  over  het  Gosten- 
ryksche  leger  ia  Spai^e  en  streed  er  met 
uitstekend  gevolg.  In  1710  ^eed  hy  ns  do 
overwinningen  by  Almenara  en  Saragossa  sQn 
intocht  in  Madrid,  maar  zag  zich  weldra  ge- 
noodzaakt, naar  Barcelona  terug  te  trekken. 
Toen  Kcurd  na  den  dood  van  Jozef  in  de 
Gostenryksche  erflanden  was  teruggekeerd » 
bleef  SkÊthêmiêrsi  als  onderkoning  te  Barce- 
lona achter,  maar  kon  er  wegens  gebrek 
aan  bystand  zyn  gezag  niet  handhaven,  soo- 
dat  hy  ten  gevolge  van  het  neutraliteitstrao- 
taat  van  14  Mei  1718  met  het  overschot  zBner 
troepen  op  Engelsche  schepen  naar  GÓina. 
vertrok.  Na  dien  tyd  woonde  hy  te  Weenen. 
Gedurende  den  oorlog  tegen  de  Turken  (1716 — 
1718)  was  hy  by  afwezigheid  van  Prins^ir^MmM 
voorzitter  van  den  Hofkrygsraad.  Hy  over- 
leed als  gouverneur  van  Slavoni6  den  7den 
Maart  1787. 
Staring.  Gnderdezen  naam  vermelden  wy: 
AmUmij  Witumd  Cktküacm  Stmnag  ^  een 
kernachtig  en  geestryk  Nederlandsch  dichter, 
geboren  te  Gendringen  den  24sten  Januari  1767. 
H!y  studeerde  en  promoveerde  te  Harderwyk 
in  de  rechten,  oefende  zich  vervolgens  nog  een 
paar  Jaar  aan  de  universiteit  te  (Kettingen  en 
vestigde  zich  daarna  op  het  landgoed  den 
Wildenborch  by  Vorden,  waar  hy  gedurende 
ruim  eene  halve  eeuw  zich  bezig  hield  met 
staathuishoudkunde,  landbouw  en  poëzy.  H} 
overleed  aldaar  den  18den  Augustus  1840.  Tan 
zyne  geschriften  noemen  wy:  -Myne  eerste 
proeve  in  poèzy  (1786)**,  —  „Dichtoefening 
(1791)**,  --  „Gedichten  (1820,  2  din)",  — 
„Nieuwe  gedichten  (1827)**,  —  „Winterloof 
(1882)**,  —  „Schetsen  (1816)**,  —  en  „Kleine 
verhalen  (1887)**,  de  laatste  twee  in  proza» 
Van  zyne  gedichten,  die  zich  door  pantigheid 
en  een  gezonden  humor  onderscheiden,  be- 
zorgde de  hoogleeraar  BeeU  in  1862  een  der- 
den druk,  waarvan  in  1869  eene  volksutgav» 
verscheen. 

Wimand  Card  Mfn^fo  Sta/ntig^  een  verdien- 
steiyk  geoloog  en  een  zoon  van  den  voorgaande. 
Hy  werd  g^ren  op  den  Wildenborch  den 
5den  Gctober  1808  en  promoveerde  te  Leiden 
in  de  wis-  en  natuurkunde.  Achtervolgens  waa 
hy  bestaurder  van  een  uitgestrekt  landgoed 
in  het  graafeohap  Zutfen  (1884—1845),  griffier 
by  het  vredegerecht  te  Vorden,  toeu  by  het 
kantongerecht  te  Lochem,  opzichter  en  secre- 
taris van  de  Geldersche  Maatschappy  van  Land- 
bouw en  met  WHêwaal  redacteur  van  de 
„Landbouwcourant**.  Van  1862  tot  1868  hield 
hy  zich  te  Haarlem  bezig  met  de  vervaardi- 
ging der  „G^logische  kiuurt  van  Nederland*' 
en  met  de  stichtüig  van  een  museum  van  Ne- 
derlandsche  geologie  (thans  te  Leiden).  Van 
1863  tot  1865  was  hy  mededirecteur  van  het 
Paleis  van  Volksviyt  en  behoorde  tot  de  re- 
dactie van  het  tydschrift  „De  YolksvlSt**. 
In  1868  zag  hy  zich  benoemd  tot  inspe^eur 
van  Middelbaar  Onderwys,  maar  was  om 
redenen    van    gezondheid    genoodzaakt,  die 


STABING^-STASSAKT. 


717 


etrekking    in    1873    neder    te  leggen.  Hy 
▼erleed    op  z0n  landgoed  de  Boekhorst  bQ 
aoohem    in   1878.  Van  sQne  geschriften  noe- 
aen   'wü  :  „Handboek  Toor  Terdrinkenden ;  de 
^erkelnooden  (1852)",  —  „Proef  eener  Neder- 
andaehe  kunstspraak  (terminologie)  Toor  aard- 
kunde of  geologie  (1844)",  —  „De  aardkunde 
911    de    landbonw  van  Nederland  (1846)",  — 
-I>e  aardkunde  van  Salland  en  het  land  van 
VoUenhoTen  (1846)",  —  „De  aardkunde  yaa 
Twenthe  (8846)",  —  „0?er  de  opriehting  eener 
Nederlandache  hoogeeehool  van  den  landbonw 
(1847)**,  —  het  Toortrefléigk  werk:  „De  bo- 
dem yan  Nederland.  De  samenstelling  en  het 
ontstaan  der  gronden  in  Nederland,  ten  behoeve 
▼aa  het  algemeen  beschreven  (1865—1860,  2 
dln)*%  —  „Yoormaals  en  thans.  Opstellen  over 
NeêrlandB  grondgeeteldheid  (1858)",  —  „Huis- 
boek voor  den  landman  (1862)",  —  de  reeds 
genoemde  „Geologische  kaart", —  eene  „Laad- 
bonwkaart"  (met  eene  verklaring  1870)»  — 
„LAodboowlessen,  in  1862  te  Londen  versa- 
meld   (1878)",  —  „Onse  vogels,  de  nuttige 
en  schadelOke  (1875)",  —  en  „Oud  en  nieuw 
over   den  Nederlandsehen  landbouw  (1870— 
1872)**,  beoevens  talrtfke  brochures  en  opstel- 
len   in    t^dschriften   en  dagbladen.  —  ZQn 
Jongere  broeder  WüUm  Sia/rwg^  eerst  officier 
der  artillerie  en  later  Ijverende  voor  de  ver- 
betering der  waterwegen  in  Gelderland,  wffdde 
lich  ten  slotte  met  seer  gunstig  gevolg  aan 
de  bevordering  der  telegraphie  in  ons  Vader- 
land. 

Stark  (Karl  Bemhard),  een  Duitsch  oud- 
heidkundige, geboren  den  2den  October  1824 
te  Jena,  studeerde  aldaar  en  te  Leipiig  inde 
letteren,   vertoefde  in   1847—1848  in   Italië, 
vestigde  sich  als  privaatdooent  te  Jena,  werd 
er  in  1850  buitengewoon  hoogleeraar  en  sag 
idch  in  1855  benoemd  tot  gewoon  hoogleeraar 
te  Heidelberg  en  overleed  aldaar  den  12den 
Gctober  1879.  HQ  schreef:  „Kunst  undSchule 
(1848)**,  —  „Forschungen  znr  Geschichte  des 
hellenistischen  Orients  (1850)**,  — „Axchaeolo- 
giache  Studiën  (1852)",  —  „Staatsieben,  Kunst 
und  Alterthum  in  Frankreich  (1855)**,  —  „Niobe 
und  die  Niobiden  (1868)**,  —  „Gigantomachie 
auf  antike  Reliëfs  und  der  Tempel  des  Jupiter 
tonaos  in  Bom  (1860)**,  —  „Nach  dem  Qrie- 
cbischen  Oriënt  (1874)",  —  en  „Handbnch  der 
Arohftologie  der  Kunst  (1875)*\  Ook  bewerkte 
hg  een  gedeelte  van  den  2den  druk  van  het 
„Lehrbuch  der  griechischen  Antiqnit&ten"  van 
EêmoMM,  Na  syn  dood  verscheen  nog  van 
hem:  „Vortrftge  und  AuiMtse  aus  dem  Geblete 
der  Archeologie  und  Kunstgesohiohte  (1880)**. 
Starkenburg,eene  provincie  van  het  groot- 
hertogdom Hessen  ligt  op  den  rechter  oever 
▼aa  de  BQn  en  op  oen  linker  oever  van  de 
Msin,  grenst  ten  luiden  van  Baden  en  komt 
er  bÓ  Hirschhom  en  Neokarsteinisch  met  de 
Keekar  in   aanraking,   ten  oosten  aan  het 
Beienchs  district  (Jnterfranken,  ten  noorden 
aan  de  Pruisische  provincie  Hessen-Nassau  en 
ten  westen  aan  de  Hessische  provincie  BQn- 
Henen.  In  het  snidooeten  verheft  er  dch  het 
Odenwald  en  in  het  westen  en  noorden  strekt 
er  de  laagvlakte  sich  uit  Zg  telt  op  bOna  55 
O  geogr.  mgi  894574  inwoners  (1880)  en  is 
in   ie?en    arrondissementen    verdeeld.  EUre 
hoofdstad  is  Darmstadt 
Stambergermeer  of  Wtirmsee  is  de  naam 


van  een  meer,  dat  20  Ned.  el  lang,  5  Ned. 
mgi  breed  en  579  Ned.  el  boven  de  oppervlakte 
der  see  gelegen  is  met  eene  grootste  Stopte  van 
250  Ned.  eL  Het  wordt  door  drie  stoombooten 
bevaren  en  de  oevers  sgn  er  met  eene  reeka 
van  bekoorigke  villa*s  versierd,  die  voor  ees 
groot  deel  tot  lomerverbigf  van  vorsteigke 
personen  dienen.  DitMeer  behoort  aan  Beieren 
en  aldaar  verheft  sich  het  vorstelQk  slot,  waar 
de  ongelukkige  Koning  Lodtwijh  Uvan  Beie- 
ren sQn  intrek  genomen  had  kort  voordat  htf 
in  den  zomer  van  1886  sich  in  dat  Meer  ver- 
dronk. BB  Tutdng  ligt  er  het  BoieneiUnd 
met  een  klein  kasteel  en  prachtige  roaeogaar- 
den.  In  z||ne  nabgheid  heeft  men  sporen  vaa 
paalwoningen  ontdekt 

Starost  is  een  Slawisch  woord,  hetwelk 
audH9  beteekent.  Voorheen  gaf  men  dien  naam 
in  Polen  aan  adeligke  personen,  die  koniak- 
igke  goederen  in  leen  hadden  en  daarbg  met 
rechterigke  macht  waren  bekleed.  In  SiberiS 
is  starost  de  titel  van  een  dorpsburgemeester, 
en  in  Roemenie  geeft  men  dien  naam  aan  de 
agenten  van  het  Oostenrgksch  generaal-con- 
sulaat 

Starter  (Jan  Janssoon),  een  Nederlandsch 
dichter,  geboren  te  Londen  in  1594,  doch 
waarschgnigk  in  Holland  opgevoed,  ontwik- 
kelde sgn  dichttalent  in  de  redergkerskasMr: 
„In  liefde  bloeiende"  te  Amsterdam  en  vestigde 
zich  in  1614  als  boekverkooper  te  Leeuwarden. 
Hier  deed  hg  eenige  van  agne  venen  drakkea 
en  stichtte  een  dichtgenootschap.  Doch  de 
Dordtsche  synode  verbood  het  comediespel, 
en  SittHêf  vertrok  naar  Fianeker,  waar  h| 
zich  als  student  liet  insehrgven,  tevens  het 
plan  vormende,  zgne  verstrooide  liederen  en 
zangen  tot  een  bundel  te  vereenigea.  Daar 
hg  echter  te  Franeker  niet  beschikken  kon 
over  muzieknoten  en  gegraveerde  platen,  be- 
gaf hg  zich  naar  Amsterdam,  om  aldaar  aga 
werk  ter  perse  te  leggen.  Vanhier  trok  hg 
in  1627  met  Graaf  Smtt  vam  Mcmêvdd  ten 
oorlog)  en  men  heeft  na  dien  tgd  niet  verder 
van  hem  gehoord.  Van  zgne  geschriften  noe- 
men wg:  „Blyeyndich  tmyrepel  van  Timbre 
de  Oardone  en  Fenicie  van  Messine,  met  een 
vermaecklyk  sotte-clucht  van  een  Advocaat 
en  een  Boer  op  *t  plat  Friesoh  (1618)**,  •— 
„DaraXde  treurspel  (1621;  4de  druk,  1640)**, 
—  „Lykklagt  over  den  in  alle  deughdenuyt- 
muntende  Heere  Wilhelm  Ludwich  Grave 
tot  Nassau  enz.  (1620)**,  —  „Friesehe  Lust- 
hof, beplant  met  verscheyde  stiehteigke  mia- 
neliedekens  enz.  (1621;  6de  druk,  beaergd 
door  Mm  Vhtm^  1864)'*,  —  en  „Steeok-boeckjea 
ofte  het  vermaek  der  Jeagdelyker  herten,  om 
daardoor  te weeten^des herten secreeten (1625: 
2de  druk,  1787)**.  Eene  „Bloemlezing  uit  dea 
Friesehen  Lusthof"  is  in  1862  uitgegeven  door 
SMoff. 

Staaaart  (Goswfai  Joo^h  Augustns,  baron 
de),  een  Belgisch  staatanan,  geboren  te 
Mechelen  den  2den  September  1780,  studeerde 
aldaar  en  te  Pargs  in  de  rechten,  werd  ia 
laatstgenoemde  stad  in  1804  auditeur  bg  dea 
staatsraad,  in  1805  militair  bitendant  in  Tyrol, 
in  1807  bg  het  groote  Fransche  leger  in  Oost- 
Pruisen  en  zag  zich  in  1808  verplaatst  naar 
Berign.  Later  keerde  hg  naar  Früikrgk  terag 
en  werd  er  achtervolgeos  sousprefMst  in  Oraage 
en  prefect  in  Vaueluse  en  daarna  ia  het  de- 


718 


ÖTASSABT-STAaZYC. 


partement  Boachea  de  la  Meuse.  Na  bet  ver- 
dr0Teii  der  Fnuiachen  uit  de  Nederlanden 
(1813)  trok  hO  naar  Partfe,  was  er  gedurende 
de  belegering  ordonnaaaoificier  van  Koning 
JpMpk  en  voegde  xiob,  na  den  troonaMand 
▼an  NapoUtm  /,  alfl  geboren  Oostenrijker 
weder  btf  het  Hois  OoetenrOk,  soodat  K^ser 
JVofw  bem  tot  kamerbeer  benoemde.  Hi«rop 
beaocht  bQ  bet  Congres  te  Weenen,  maar 
mg  er  sQne  eersnebtige  plannen  TerOdeld  en 
keerde  in  bet  begin  van  1815  naar  België 
temg.  Gedurende  iQne  reis  vernam  bQ  de 
tlidiog  der  landing  van  NapdUon  en  snelde 
naar  Partfs,  om  dezen  syne  diensten  aan  to 
bieden.  Napoleom  xond  bem  ia  April  van  dat 
Jaar  met  depêcbes  naar  den  Kebcer  van  Oosten- 
r0k  en  bekleedde  hem  tevens  met  volmacht, 
om  over  de  handhaving  van  den  Vrede  van 
Parus  te  onderhandelen.  Daar  hH  sich  echter 
to  Linz  verhinderd  sag,  sQne  reis  voort  te 
Betten,  begaf  by  sieb  weder  naar  Parffs, 
waar  by  de  betrekking  van  reqoestmeestor 
aanvaardde.  Na  den  tweeden  val  van  Ifapoleon 
vestigde  by  cieh  op  syn  landgoed  by  Namen, 
waar  by  sich  wydde  aan  letterkundige  stadiën. 
Wegens  syne  Fransehgesindheid  was  by  by 
de  Nederlandscbe  Begeering  weinig  gMien. 
Daarentegen  werd  by  sedert  1821  door  syne 
landgenooten  voortdurend  afj^evaardigd  naar 
de  Tweede  Kamer  der  Staten- Generaal,  waar 
by  Bieb  by  de  mannen  der  oppositie  voegde. 
Na  het  uitbarsten  van  den  opstand  te  Brussel 
in  September  1880  behoorde  by  tot  de  afge- 
vaardigden, die  zich  ten  gevolge  der  oproe- 
ping naar  's  Gravenhage  b^ven.  Toen  echter 
de  revolutie  tot  vastheid  begon  te  komen, 
keerde  by  naar  België  temg,  waar  by  lid 
werd  van  het  Congr^  eenige  dagen  aan  het 
hoofd  stond  van  het  Comité  van  Binnenland- 
sche  Zaken  en  daarop  door  bet  Voorloopig 
Bewind  benoemd  werd  tot  gouverneur  van 
Namen.  Zyn  yver  en  bekwaamheid  werden 
weldra  erkend.  Hy  werd  lid  en  voorzitter 
van  den  Senaat  en  in  1884  gouverneur  van 
Brabant.  Toen  voorts  in  1886  en  later  de 
stryd  ontbrandde  tusschen  deultramontaan'scbe 
en  liberale  party,  stond  by  weldra  als  groot- 
meester van  de  Orde  der  Vrymetselaren  in 
België  aan  het  hoofd  van  laatstgenoemde.  Dit 
was  ooraaak,  dat  by  niet  herkozen  werd  tot 
voorzitter  van  den  Senaat,  en  daar  by  ook 
met  de  Regeering  in  botsing  kwam,  ontving 
hy  in  1889  zyn  ontslag  als  gouverneur  van 
Brabant  Toen  echter  na  aftreding  van  bet 
ministerie  de  Tkeux  de  liberale  pwty  weder 
aan  het  roer  kwam,  sag  hy  zich  belast  met 
eene  zending  naar  Tnryn.  In  1841  verloor  by 
bet  vertrouwen  der  liberalen,  waarop  hy  de 
betrekking  van  grootmeester  der  Yrymetse- 
laaraorde  en  in  1847  die  van  Senator  neder- 
legde  en  tot  het  ambteloos  leven  terugkeerde, 
waarna  hy  den  1  Iden  Oetober  1854  te  Brussel 
overleed.  Hy  heeft  belangryke  opstellen  ge- 
leverd in  de  „Mémoires"  der  Belgische  Aca- 
démie, en  ook  zyne  „Fables"  hebben  bem 
grooten  roem  bezorgd.  Zyne  verzamelde  ge- 
sehriften  zyn  door  hem  uitgegeven  in  1854. 

Stassftirt,  eene  stad  in  bet  Pruisische  dis- 
trict Magdebnrg,  ligt  aan  de  Bode  en  aan  een 
sytak  van  den  spoorweg  Bfagdeburg-Halber- 
stadt,  telt  ruim  16000  inwoners  (1885)  en 
is  vermaard  wegens  hare  steenzontbeddingen. 


Deze  liggen  op  zechsteen  (achaehtateep)  eség 
bonten  zandsteen  en  ondersclieiden  ^&- 
zonderlieid  door  haar  aanzieoiyk  gehabe  tn 
kalizouten.  Men  vindt  daarin  4  lages:  é! 
onderste  of  de  anbydrietlaa^r  is  800  Hei  d 
dik  en  bevat  nagenoeg  uitaluitend  stoessos, 

—  daarop  v<^  de  polyhalietiaag,  ooitieeb 
60  Ned.  el  dik,  —  dan  de  kieBerietl8i& 
56  Ned.  eldik.  — eneindeiykdecamaliieUaii, 
42  Ned.  el  alk.  Deze  beddingen  werdssa 
1889  door  boring  ontdekt,  —  in  1851  «ai 
de  eerste  mynput  geopend,  en  in  1856  be 
reikte  men  ter  diepte  van  335  Ned.  ei  è 
begeerde  laag.  Vanhier  wordt  een  groot  g^ 
deelto  van  £nropa  van  kalimeat  voorzieB.  b 
1877  verkreeg  men  erbynaSOOOOOceatesian 
steenzout  en  half  zooveel  kalizont,  braerw 
726 .  centenaars  boradet.  DeaeUde  bed^ 
wordt  bewerkt  te  Leopoldahall  in  Asklt. 
Nienwe  boringen,  in  1870  door  BmmwaHk  k| 
Westeregeln  ondernomen,  hadden  in  het  voi- 
gende  jaar  tot  uitkomst,  dat  aich  op  eeu 
diepte  van  149,7  Ned.  el  eene  dikke  bag 
kalizont  bevond.  Deze  werd  het  eigoukM 
van  eene  vennootschap  en  leverde  ia  ISS 
ruim  14  Vs  millioen  Ned.pondkaliaontOokQ? 
andere  plaatsen  —  het  laatst  by  Mienestav 

—  werden  groeven  geopend,  die  aansjffliljte 
hoeveelheden  steen-  en  kalizont  opleverd». 

Stasqulewitfig  (MichaU  Matw:j^ewil«)r 
een  Bossisch  geschiedschryver  en  jonnulis, 
geboren  den  28sten  Augustus  (9den  September) 
1826  te  Petersburg,  stodeerde  aan  de  uoiFS' 
siteit  aldaar,  was  er  van  1851  tot  1861  boitei- 
gewoon  hoogleeraar  in  de  geschiedenii  ea 
van  1860—1861  leermeester  van  den  overlodei 
Grootvorst  NihoUuu.  In  1865  stichtte  hStf 
het  tydschrift:  «Yestnik  Europy  (Bodevas 
Europa)'',  waarmede  eene  boekdrnkk»0  ei 
een  boekhandel  verbonden  syn.  Zyn  in  1881 
uitgegeven  dagblad  „Porjadok  (Orde)"  beBtood 
slechts  éen  jaar.  Sedert  1881  behoort  hü  tot 
de  leden  van  den  gemeenteraad  van  Peien- 
burg.  Ook  leverde  14|  eene  „Geschiedenis  der 
middeneeuwen  (1868—1865,  3  din)". 

Stassyo  (Xawery  Stanislaw),  eenverdiee- 
steiyk  Poolsoh  staatsman  en  schryver,  gebo- 
ren te  PUa  in  1755,  studeerde  te  Leipsig  a 
te  Ctöttingen,  maakte  te  Parys  kennis  net 
Buffel^  d'JUmhert  en  andere  geleerde  n»; 
nen,  vertaalde  de  „Epoques  de  la  nstue 
van  eerstgenoemde  in  bet  Poolsch  (1786), 
legde  zich  vooral  toe  op  de  geologie,  door* 
knuste  de  Alpen  en  leverde  eene  uitmonteode 
geologische  beschryving  van  Polen  (1805> 
Daarop  werd  hy  huisonderwyzer  by  denkaa- 
selier  ZamoUkij  waar  by  wederom  een  fflefk- 
waardig  boek  schreef.  By  de  stichtiJig  t>' 
bet  hertogdom  Warschau  werd  hy  door  daa 
Koning  van  Saksen  tot  staatsraad  benoand 
en  nam  als  referendaris  deel  aan  den  i2^ 
dag.  Na  het  overiyden  van  AJbertraadi  in» 
by  in  1808  voorzitter  van  het  Koninkiyk  Ge- 
nootschap van  voorstanders  der  wetensehspp^ 
en  Kebeer  Alexander  benoemde  hem  totdiiQC- 
teur-generaal  van  het  comite  van  Openbtf' 
Onderwys.  Hy  bevorderde  met  krsefat^o 
stichting  en  verbetering  van  lagere  scbolesi 
schonk  nieuwen  bloei  aan  de  unifernto^ 
deed  eene  mynschooi  en  eene  polyteehniBclie 
school  verryzen,  alsmede  een  doofttominfi'^' 
instituut  en  eene  landbonwacadémie,  onder- 


8TASZTC— STATISTIEK. 


719 


tttennde  de  iiii?erbeid  en  lorgde  voorbroggen 
en  wegen.  In  1820  nmmhflwegeiiageTorderden 
leeftQd  sQn  ontiUg.  De  KeUer  benoemde  hem 
tot   minister  tui  Stut  en  Uter  tot  voonitter 
der     comminie    Toor  gepensioneerde  staats- 
ambtenaren.  HQ  overleed  den  20sten  Jannari 
1826.   BehalTO  reeds  genoemde  beeft  bfl  ook 
andere  gescbriften  over  Polen  nagelaten.  Zyn 
geheele  Tormogen  vermaalite  b0  aanversebil* 
lende  instellingen  te  Warscbao,  met  nitaon- 
dering  van  iQn  landgoed  Bobiesaow,  dat  btt 
onder  de  daarop  wonende  boeren  verdeelde. 
Statenbond  (Een)  noemt  men  eene  ver- 
eeniging  yan  Staten,  die  door  eeue  blQTende 
vergadering  maatregelen  doet  nemen  van  al- 
gemeen belaag,  aooals  de  Yereenigde  Staten 
▼an   Koord- Amerika.  Aan  eene  nanwere  ver- 
eeniging,  aooals  die  der  Zwitserscbe  cantons, 
geefk  men  den  naam  van  homdstaai, 

Staten-Generaal  en  Staten  der  Fro- 
vinoie,  aie  onder  Ntderlamd  en  PrwtmciaU 

Staten-Iflland  of  Statem-JSütutd  is  de 
naam  van  een  eiland  op  de  kost  van  den 
Koord-Amerikaanscben  Staat  New  Tersey. 
Het  ligt  in  den  mond  van  de  Baai  van  New 
York,  is  door  eene  smalle  straat  (Staten- 
Island-Bonnd)  van  het  vasteland  gescheiden, 
telt  83000  inwoners  en  heeft  Riehmond  tot 
hoofdstad. 

Stater  is  de  naam  van  verschillende  geld- 
stukken der  Ondheid.  De  Atheensohe  gooden 
stater  weegt  ongeveer  8,6  Ned.  wich^es,  en 
de  Aeginetische  stater  is  de  silveren  didrach- 
mon  van  12,3  Ned.  wiohQes.  De  meest  ver- 
spreide gouden  staters  a|)n  die  van  Fküippu* 
en  AlêsvoMder  van  Macedonië. 

Statica,  zie  Mêokmioa, 

Statistiek  (De)  noemt  men  in  de  eerste 
plaats  eene  methode,  om  de  algemeene  wet- 
ten van  toestanden  en  gebeurtenissen  nader 
te  bepalen  door  ae  in  groeten  getale  gade 
te  slaan,  hunne  beweging  op  te  merken  en 
deie  in  oUfers  voor  te  stellen,  —  en  in  de 
tweede  plaats  de  pogingen,  op  die  waarne- 
mingen eene  wetenschap  te  bouwen,  die  de 
wetten  omvat  der  maatschappemke  verschtfn- 
selen.  Intnssohen  heeft  men  over  de  beteekenis 
van  het  woord  „statistiek"  reeds  lang  een  hevi- 
gen  atryd  gevoerd,  en  het  is  ook  nu  nog  niet 
uitgemaakt,  of  men  daarvan  een  voldoende 
verklaring  kan  geven.  De  bemoeiingen,  met 
den  naam  êtoHtüek  verbonden,  z0n  loo  veel- 
vuldig en  van  soo  verschillenden  aard,  dat  het 
ondoeniyk  is,  die  alle  onder  éen  logisch 
gezichtspunt  te  brengen,  en  om  het  verband 
dier  bemoeiingen  te  verklaren,  dienen  wfl 
hare  geschiedkundige  ontwikkeling  gade  te 
alsan.  Als  de  schepper  der  statistiek  wordt 
Emmum  Oomtnsf  (f  1681)  beschouwd,  die  in 
1660  academische  lessen  opende  over  eene 
nieuwe  wetenschap,  welke  hy  met  den  naam 
van  „Notitia  rerum  publlcarum**  bestempelde. 
Hg  leverde  daarin  eene  beschrgving  van  de 
venchillende  Staten,  tevens  aanwViende,  in 
hoever  hunne  gesteldheid  het  heil  der  inwo- 
nen bevorderde.  Q.  AokêmoaU  (f  1772)  bracht 
den  naam  êiaiiitiêh  in  gebnük,  dien  men 
veeleer  moet  afleiden  van  het  Nieuw-Latynsche 
woord  statiita  (staatsman),  dan  van  gtaiuê 
(gesteldheid  of  staat).  Volgens  hem  is  het 
onderwerp  der  statistiek  gelegen  in  de  byson- 


derfaeden,  welke  men  in  een  land  of  bQ  aüne 
bewoners  opmerkt  en  wel  bepaaldeiyk  in  den 
tegenwoordigen  toestand,  en  hierdoor  onder- 
scmeidt  de  statistiek  zich  van  de  geschiedenis. 
Dientengevolge  opperde  8ehloېr  de  meer  pun- 
tige dan  ware  stelling,  dat  de  geschiedenis 
niets  anders  is  dan  eene  doorloopende  statis- 
tiek, en  de  statistiek  niets  anders  dan  eene 
stilstaande  geschiedenis.  Onder  de  navolgers 
van  die  beide  mannen  zochten  soounigen  in 
de  staatsregeling,  anderen  in  de  hulpbronnen 
en  krachten  in  den  Staat  het  onderwerp  der 
statistiek.  Intnsschen  gaf  men  aan  de  zaak  eene 
geheel  andere  kleur,  toen  men  eene  voorstel- 
ling der  toestanden  als  de  taak  der  statistiek 
aanmerkte.  In  deze  richting  bewogen  zich  lfa^ 
ekui,  QitjOj  Jonakf  Stei»  en  FallaH.  Nu  zocht 
men  den  toestand  van  het  oogenblik  op  te  vat- 
ten als  het  gewrocht  eener  vooraiJBregane  oor- 
zaak. By  het  schetsen  van  de  gesteldheid  van 
een  Staat  betreedt  de  statistiek  het  gebied  der 
aardrykskunde,  welke  desgelüks  de  grenien 
aanwast,  de  gesteldheid  en  de  uitgebreidheid 
van  den  bodem  vermeldt,  het  aantal  inwoners 
opnoemt  en  iets  omtrent  de  nationaliteit  mede- 
deelt Vooral    JBütehimsf  en  Wappüiu  hebben 
de  geognM[>hie    met  de  statistiek  vereenigd, 
en  na  hen  hebben  velen  statistieke  opgaven 
in  cyfers  en  in  den  vorm  van  tabellen  gele- 
verd. Nieuwe  denkbeelden  werden  voorts  in 
de  wetenschap  der  statistiek  opgenomen,  toen 
SüwmUk  (ffeboren  1607,  f  1767)  zyn  werk: 
.Die  göttliche  Ordnung  in  den  VerSnderungen 
des  menschlichen  Oe^hlechts,  d.  i.  gründli- 
cher  Beweis  der  göttlichen  Vorsehung  und 
Vorsorge  ftlr  das  menschllche  G^eschlecht  aus 
der  Qebomen  und  Oestorbenen  (1742)''  in  het 
licht    gaf^    EQf  omvatte  geenszins  alle    toe- 
standen   van    den  Staat,  maar  vergenoegde 
zich  met  eene  bepaalde  reeks  van  toestan- 
nen;    doch    hy  bleef  daarentegen  ook  niet 
staan    by    'eene    bloote    beschryving,  maar 
poogde  in  de  toestanden  eene  wet  te  ontdek- 
ken en  paste  de  wiskunde  toe  op  de  bevol- 
kingsleer, aütsmüdk  had  geruimen  tyd  geene 
navolgers,    omdat    men    hem    niet  begreep» 
Eerst    (^utéUt    (zie    aldaar)  paste  die  me- 
thode toe  op  andere  omstandigheden  en  toe- 
standen. Van  eene  groote  menigte  waargeno- 
men feiten  schreed  14)  voort  tot  vergeiykingen 
en  gevolgtrekkingen,  waaruit  hy  eene  statis- 
tiek der  zeden  opmaakte.  De  Fransche  be- 
oefenaars der  statistiek,  zyn  voetspoor  betre- 
dend, verklaren,  dat  men  als  statistiek  feit 
slechts   datgene  mag  aanmerken,  wat  door 
cyfers  kan  worden  uitgedrukt  Ikgél  was  de 
eerste,  die  het  door  ons  vermelde  onderscheid 
aanwees  tusschen  de  statistiek  als  methode 
en  de  statistiek  als  wetenschap.  De  eerste 
bestaat  in  het  verzamelen  van  talryke  waar- 
nemingen en  is  zoowel  van  toepassing  op  de 
verschynselen  der  natuur  als  op  die  dïer  men- 
scheiyke  maatschappy.  Als  wetenschap  omvat 
zy   het  leven  der  volkeren  en  Staten  in  we- 
tenschappeiyk  verband.  Aan  deze  wetenschap 
heeft  men  ook  den  naam  gegeven  van  demo* 
logie  (volksleer)  en  i2MM^a»JM  (volksbeschry- 
ving).  Alle  pogingen,  om  in  dit  opaicht  een 
duurzaam  en  samenhangend  geheel  te  leveren^ 
biyven    vruchteloos,  omdat  de  bestaande  toe- 
standen onophoudeiyk  veranderen, 
ledere  gesteldheid  der  menscheiyke  samen- 


720 


STATISTIEK— STAUNTON. 


lering  kan  onder  bet  bweik  gebracht  worden 
der  statistiek.  Daardoor  ontstaan  verscbttlende 
takken  van  statistiek,  wier  grenzen  men  even- 
wel moeieigk  met  jnistbeid  kan  bepalen.  Men 
beeft  bt|v.  eene  statistiek  van  landbouw,  van 
nürerheid,  van  handel,  van  bet  bank-  en  post- 
wezen,  van  spoorwegen  enz.  Ieder  maatscbap- 
peigk  TerschÖnsel,  vatbaar  om  in  cyfén  te 
worden  voorgesteld,  kan  aanleiding  geven  tot 
een  nieuwen  tak  van  statistiek.  De  statistieke 
waarneming  van  talrif ke  feiten  iseeneweten- 
Bcbappeigke  werkzaamheid,  maar  zelden  beeft 
een  zelfstandig  onderzoeker  daartoe  gelegen- 
beid.  Dikwgis  toch  is  daarb||  sprake  van 
bOzonderbeden,  die  met  den  sluier  der  amb* 
teigke  geheimhouding  zQn  bedekt,  of  van 
private  omstandigheden,  welke  zich  aan  den 
blik  van  onbevoegde  personen  onttrekken, 
tenzy  van  staatswege  de  mededeeling  daarvan 
verplichtend  is  gesteld.  Het  verzamelen  van 
statistieke  feiten  dient  derhalve  in  den  regel 
▼an  overheidswege  te  geschieden,  doch  het 
verwerken  dier  bouwstof  bigft  overgelaten 
aan  allen,  die  zich  daartoe  geroepen  gevoelen. 
In  het  begin  onzer  eeuw  ztjn  afiBonderigke 
ambtenaren  belast  met  de  taak,  om  deze 
bouwstof  bQeen  te  brengen,  en  i0  vormen  de 
bekende  statistieke  bureaux.  Deze  laatste  ztfn 
ingesteld  in  Frankryk  (1800),  Beieren  (1801), 
ItaUë  (1808),  Pruisen  (1806),  Oostenrijk  (1810), 
België  (1881),  Nederland  en  Hannover(1848), 
Zwitseriand  (1860),  de  Staten  van  Thttringen 
(1865)  enz.  Alleen  in  Engehind  bestaat  geen 
centraal  statistiek  bureau,  maar  slechts  eene 
statistieke  afdeeUng  by  het  ministerie  van 
koophandel.  Wellicht  had  in  ons  Vaderland 
bet  ministerie  Kappeyne  daarop  het  oog  ge- 
vestigd, toen  bet  in  weerwil  van  de  gestrenge 
afkeuring  van  sommige  leden  der  Tweede 
Kamer,  in  1878  dat  bureau  afschafte.  Uitstekend 
georganiseerd  is  daarentegen  dat  bureau  in 
Pruisen  en  de  daardoor  openbaar  gemaakte 
geschriften  hebben  een  aanmerkelQlien  om- 
vang. Ook  het  statistiek  bureau  in  Saksen 
wordt  met  groeten  lof  vermeld.  Eene  belang- 
rQke  taak  der  statistiek  is  eene  nauwkeurige 
volkstelling.  Voorts  heeft  men  indenjongsten 
tyd  gedurig  statistieke  congressen  gehouden, 
nameigk  te  Brussel  (1843),  ParQs  (1856), 
Weenen  (1865),  Londen  (1860),  Berlflu  (1868), 
Florence  (1867),  'sGravenhage  (1869)  en 
Pest  (1875).  Het  voornaamste  doel  dier  con- 
gressen is,  eenheid  van  methode  teverfeurQgen 
in  de  waarneming  en  mededeeling  der  statis- 
tieke feiten.  Eindeigk  heeft  men  vereenigingen 
ter  bevordering  der  statistiek,  o.  a.  ook  eene 
jn  ons  Vaderland,  die  in  1886  den  898ten  jaar- 
gang van  het  „Staatkundig  en  Staatbuishoud- 
kundig  Jaarboekje"  deed  verschonen.  Voorla 
levert  in  Nederland  het  departement  van  Fi- 
nanden  eene  .statistiek  van  den  in-  uit-  en 
doorvoerhandeP*  en  het  departement  van  Wa- 
terstaat enz.  „Verslag  over  den  landbouw". 
Van  dit  laatste  is  een  overzicht  van  1884  in 
het  begin  van  1885  in  het  Ucht  verschenen. 
Voorts  vermelden  wfl  met  betrekking  tot  onze 
overzeesche  bezittingen  het  „Koloniaal  verslag" 
—  den  „Begeeringsalmanak  voor  Nederlandsch 
Indië",  —  en  de  „Statistiek  van  den  handel 
enz.  op  Java  en  Madura". 

Statius    (Publius    Papinius),     een    Ro- 
meinsch  dichter,  geboren  te  Napels  omstreeks 


bet  jaar  45  na  Chr.  ontving  zVne  opleiding 
te  Rome,  verwierf  er  als  dichter  en  vleier 
de  gunst  van  Keizer  Dwnitiamu  en  behaalde 
de  overwinning  in  meer  dan  éen  (fichterlQken 
wedstryd.  Later  vertrok  hg  naar  zQn  land- 
goed bQ  Napels,  waar  bQ  omstreeks  het  Jaar 
96  overleed.  Van  ztjne  gedichten,  die  zich 
door  gezwollenheid  onderscheiden,  beaitteB 
w8  nog:  „SUvae",  de  ontboezemingen  van  het 
oogenblik,  —  „Thebais",  een  epos  in  12  zan- 
gen, —  en  eene  onvoltooide  „Acbilleis".  Tot 
de  beste  uitgaven  der  „Silvae"  behoort  die 
van  O.  MUOer  (1870). 

Statuten  zyn  bepalingen,  wetten,  grond- 
slagen, inzonderheid  zoodanige,  waarop  ver- 
eenigingen  berusten.  Statuten  ^  dan  alleen 
rechtsgeldend,  wanneer  zQ  door  den  Staat  sjyo 
erkend. 

St'audlin  (Karl  Friedrich),  een  Protes- 
tantseb  godgeleerde,  geboren  den  25Bten  Jili 
1761,  bezocht  het  gymnasium  aldaar  en  ver- 
volgens het  theoIogÜBch  seminarium  te  Tflbio- 
gen  Daarna  maakte  by  een  amvang  met  bet 
BchryveUi  van  zyne  „G^eschichte  und  Geilt 
des  Skepticismus,  vorzflglicb  in  Rflckaiekt 
auf  Moral  und  Religiën  (1794,  2  dln)'*  eo 
volbracht  gedeelteltfk  als  onderwtfaer,  gédeel- 
teigk  als  tonrist  van  1786  tot  1790  reizen  door 
Dnitscbland,  Zwitserland,  Engeland  en  Fran- 
rgk.  Inmiddels  werd  hQ  in  1790  tot  hoogleerasr 
in  de  godgeleerdheid  benoemd  aao  dennlTer- 
siteit  te  Götüngen,  waar  ht)  in  1808  sieh 
bevorderd  zag  tot  consistoriaalraad  en  den 
aden  Juli  1826  overleed.  Hg  was  aanvankelijk 
een  rationalist,  maar  omhelsde  later  het  sa- 
pranaturalismns.  Vo^fral  muntte  bQ  uit  op  bet 
gebied  der  kerkgeschiedenis  en  op  dat  vaa 
de  geschiedenis  der  theologie.  Hg  schreef 
voorts:  „KircbUche  (Jeograpbie  und  StatlBtik 
(1804,  2  dln)",  —  „Ideen  zur  Kritik  des  Sys- 
tems der  christlichen  Religiën  (1791)*",  — 
„Gmndrisz  der  Jugend-  nnd  Religionslehre 
zn  akademischen  Vorlesungen  (1798—1800. 
2  dln)",  •  „Lehrbnch  der  Dogmatik  and 
Dogmengeschichte  (1801;  8de  dnik,1822)^— 
„Neues  Lehrbnch  der  Moral  für  TheologeD 
u.  s.  w.  (1816;  8de  druk,  1825)",  —  „G^esehfebte 
der  Vorstellungen  von  der  sittlichk^  des 
Scbauspiels  (1828)",  —  „Lehre  vom  Selbrt- 
morde  (1824)",— „Lehre  vom  (bewiesen  (1824)^ 
—  „Lehre  vom  Eide  (1824)",  —  „Lehre  von 
der  Ehe  (1826)",  —  „Lehre  von  der  Fromid- 
schaft  (1826)",  —  „(ïeechichte  dee  Rationslis- 
mns  (1826)",  —  „Geschichte  der  Sittenldue 
Jesu  (1799-1823,  2  ^n)",  —  „üniveiwü- 
geschichte  der  christlichen  Kirche  (1806;  5de 
druk,  1888)",  —  „(Geschichte  der  christUcbes 
Moral  seit  dem  Wiederaufleben  der  Wissea- 
schaften  (1808)",  —  „AUgemeine  Kirehenge- 
schichte  von  Groszbritannien  (1812)",  —  »G«- 
schichte  der  Moralpbilosopbie  (1822)",  — 
„(Geschichte  der  biologischen  Wissenschaften 
(1810—1811,  2  dln)",  —  en  „Geschichte  und 
Literatur  der  Kirchengesehichte  (1827)". 

Stannton.  Onder  dezen  naam  vermeldei 
wg: 

Q-eorg9  Lêonard  SttmiUon  bekend  door  st|ne 
reis  naar  China.  Hg  werd  geboren  den  19den 
April  1737  te  Galway  in  lerUnd,  studeerde 
te  Montpellier  in  de  geneeskunde  en  Meld 
zich  vervolgens  te  Londen  besig  met  letter- 
kundigen arbeid.  In  1752  vertrok  hg  als  srts 


8TAUNT0N-STAVANGEB. 


721 


naar  West-Indie,  waar  hg  de  vriendschap 
verwierf  van  Jfacartnêjf^  goavemenr  van  het 
eiland  Granada.  Hy  vergeselde  laatstgenoemde, 
toen  deze  als  goavemenr  naar  Madras  ver- 
trok, —  onderscheidde  aich  als  diens  secretaris 
btl  de  vredesonderhandelingen  met  TippoSalb^ 
keerde  in  1784  naar  Engeland  temg  en  lag 
er  zQne  diensten  beloond  met  een  Jaargeld 
van  500  pond  sterling  en  met  den  titel  van 
baronet  BQ  de  geiantschapsreis  van  Lord  Ifa- 
cartne^  naar  China  (1792—1796)  bevond  dch 
Staunio»  als  secretaris  van  legatie  in  diens 
gevolg  en  ontving  tevens  den  titel  van  bui- 
tengewoon geiant.  Ka  sün  terugkeer  schreef 
hy:  „An  aathentic  account  of  an  embassy 
from  the  king  of  Great-Britiün  to  the  em- 
peror  of  China  (1797,  2  dln)**  en  overleed 
den  14den  Januari  1801. 

Cfearjfe  Thoma$  Staumion^  een  zoon  van  den 
voorgaande  en  tevens  een  vermaard  reiziger 
en  uitstekend  beoefenaar  der  Chineesche  taal. 
Hy  werd  geboren  te  Salisbury  den26BtenMei 
1781,  ontving  eene  uitmuntende  opvoedingen 
vergezelde  lyn  vader  naar  China.  Na  zyn 
terugkeer  studeerde  hy  te  Cambridge  en  zag 
sich  in  1799  geplaatst  bg  de  üsctory  der  Oost- 
Indische  Maatschappy,  eerst  als  secretaris  en 
daarna  als  president  In  1816  vergezelde  hy 
den  gezant  Lord  Amhêrti  als  koninkiyk  com- 
missaris naar  Peking.  Door  zyne  kennis  van 
de  Chineesche  taal  bewees  hy  by  de  onder- 
handelingen met  de  Regeering  van  China  be- 
langijSke  diensten.  Ook  heeft  hy  de  kennis 
der  Chineesche  letterkunde  niet  weinig  be- 
vorderd. Hy  leverde  byv.  eene  Engelsche 
vertaling  van  het  Chineesche  wetboek  van 
Btrafirecht  (1810)  en  schreef  o.  a.:  .Narrative 
of  the  Chinese  embassy  to  the  Khan  of  the 
Tourgouth  Tartan  in  the  years  1712,  13,  14 
and  15  (1821)",  —  en  „Miscellaneous  notices 
relating  to  China  and  the  British  commercial 
intercourse  with  that  country,  including  a 
fèw  translations  from  the  Chinese  langnage 
(1822V\  Gemimen  tyd  was  hy  lid  van  het  Par- 
lement, keerde  in  1852  tot  het  ambteloos  leven 
terug  en  overleed  den  lOden  Augustus  1859. 

Mowaird  Stauniam^  een  Engelsch  schrUver  en 
beroemd  schaakspeler,  geboren  in  1810.  Hy 
studeerde  te  Oxford,  hield  zich  te  Londen 
bezig  met  Journalistiek  en  behaalde  in  1843 
in  een  groeten  schaakwedstryd  te  Parys  de 
overwinning  op  SamtAmamd.  Nu  was  zyn 
roem  als  schaakspeler  gevestigd  en  hy  hand- 
haafde dien  tot  1851,  toen  de  Duitscher 
Amdensem  hem  in  den  schaakwedstryd  te 
Londen  de  nederlaag  toebracht.  Hy  overleed 
den  228ten  Juni  1874.  Van  zyne  geschriften 
vermelden  wy:  „Chess  players  companion 
<1842)",  —  „Chess  players  textbook  (1842)**, 

—  „The  chess  players  chronicle  (1841— 1848)'\ 

—  „The  chess  players  handboek  (1847)**,  — 
«n  „Chess  toumamens  (1852)**.  Ook  leverde 
hy  jaren  lang  de  sohaakopgaven  in  het  „Lon- 
4on  Nevrs**,  terwyi  hy  zich  tevens  bezig  hield 
met  de  studie  der  oudere  Engelsche  tooneel- 
dichters  en  noten  leverde  voor  de  „Boudledge- 
edition**  van  Shdktftre.  Eindeiyk  verscheen 
nog  van  zyne  hana :  „Great  schools  of  Eng- 
land  (1865;  2de  druk,  1869)**. 

Staupitz  (Johann  von),  een  voorstander 
en  vriend  van  liutker  en  geboren  te  MeiBzen, 
■Studeerde  aan  verschillende  universiteitenen 

xin. 


het  laatst  te  Tflbingen  in  de  godgeleerdheid, 
werd  aldaar  prior  in  het  klooster  der  Augus* 
tynen,  in  1502  hoogleeraar  te  Wittenberg  en 
in  1503  vicaris- generaal  van  de  Orde  der 
Augustynen  in  Duitschiand.  In  die  betrekking 
leerde  hy  in  1505  Luthar  te  Erftirt  kennen, 
vertroostte  hem  in  zyne  twyfelingen  en  zorgde, 
dat  hy  in  1508  beroepen  werd  naar  Witten- 
berg. In  1518  drong  hy  er  te  Augsburg  op  aan, 
dat  Luihêr  niet  veroordeeld  zou  worden  voordat 
men  hem  gehoord  had ;  maar  bevreesd  voor  het 
naderend  gevaar,  legde  hy  in  1519  zyne  betrek- 
king neder,  werd  te Salzburg Hofprediker van 
den  aartsbisschop,  in  1522  abt  van  het  klooster 
der  Benedictynen  aldaar  en  overleed  den  28sten 
December  1524.  Zyne  nagelaten  geschriften  zyn 
in  1867  door  Knaaïee  uitgegeven. 

Stavenow  (Bemhard),  een  Duitsch  letter- 
kundige, geboren  den  208ten  September  1849 
te  Brandenburg  aan  de  Havel,  bezocht  er  de 
ridderacademie  en  het  gymnasium,  wydde  zich 
vervolgens  te  Beriyn  aan  de  studie  der  lette- 
ren, werd  landmeter,  nam  deel  aan  den  Fransch- 
Dnitschen  Oorlog,  werd  by  Orléans  zwaar 
gewond,  bezocht  op  nieuw  de  universiteit  te 
Beriyn  en  bepaalde  zich  by  de  beoefening  der 
letteren.  Beeds  als  student  had  hy  de  tooneel- 
stukken:  „Karl  Augusts  Bevanche**,  —  „Der 
Herr  studiosus**,  •—  „Marianne**  enz.  uitgegeven 
en  in  latere  Jaren  leverde  hy  gedichten,  novellen 
levensbeschryvingen,  humoristische  beschou- 
wingen en  reistafereelen.  Zyn  humoristisch 
weekblad:  „Flitzbogen**,  in  1874  te  Beriyn 
gesticht,  werd  in  1876  gestaakt.  Ook  schreef 
hy  onderscheidene  feuilletons  in  dagbladen. 
Eindeiyk  noemen  wy  van  hem:  „Aus  allen 
Kreisen  (1878)**,  —  en  „Schone  Geister  (1881)*'. 

Staiiroliet  is  een  merkwaardig  mineraal, 
dat  in  zuilvormige  kristallen  van  het  rhom- 
bische  stelsel  kristalliseert  Deze  vormen  vaak 
doorgroeüngstweelingen  en  hieraan  ontleent 
het  mineraal  zyn  naam  (a-rctvfóQ  =  kruis  en 
^têói  =:  steen).  De  doorschynende  of  on- 
doorzichtige, glasglanzende  kristallen  i^n 
roodachtig  bruin  tot  zwartbruin  van  kleur; 
zy  hebben  eene  hardheid  van  7  tot  7,5  en  een 
soorteiyk  gewicht  van  3,34  tot  3,77.  Zy  smel- 
ten niet  voor  de  blaasbuis  en  worden  niet 
aangetast  door  zuren,  zeUB  niet  door  fluorwa- 
terstofniur.  Het  bestaat  uit  28—29%  kiezel- 
zuur,  52%  aluinaarde,  14%  yzeroxydiüe,  2,5% 
magnesia  en  omstreeks  1,5%  water,  dat  by  het 
gloeien  ontwykt;  ook  is  er  eenig  yzeroxyde  in 
aanwezig.  Zyne  samenstelling  wordt  uitgedrukt 
door  Fe4Al  1^17043*  Het  stauroliet  komt  voor  in 
glimmerlei,  byv.  by  Airoio  en  Faido  aan  den 
St  Gotthard,  by  Goldenstein  in  Moravlë,  in 
Bretagne  en  in  Spaansch  Galicië.  Wegens  den 
kruisvorm  worden  deze  tweelingskristallen 
op  vele  plaatsen  om  den  hals  gedngen. 

Stavanger,  de  hoofdstad  van  een  evenzoo 
genoemd  ambt  (160  Q  geogr.myi  met  118000 
inwoners  in  1880)  in  het  zuidwesten  van  Noor- 
wegen, aan  de  Buknefjord,  éene  der  oudste  en 
aanzieniykste  steden  des  lands,  verheft  zich 
op  een  rotsachtigen  bodem,  heeft  nauwe,  on- 
regelmatige straten  en  ste^n  en  telt  ruim 
20000  inwoners.  De  stad  is  door  den  bloei 
der  haringvissoherU  in  den  Jongsten  tyd  zeer 
in  bevolking  toegenomen,  terwyi  thans  by  het 
kwynen  van  dien  tak  van  bestaan  de  scheep- 
vaart er  eene  der  belangrykste  bronnen  van 

46 


722 


8TAVANGEE-STEABINE. 


welTtart  is.  Van  Stavanger  loopt  een  q;K>or- 
weg  westwaarts  langs  de  kost  naar  EkersnncL 
Te  Toren  waa  dese  stad  de  aetel  Tan  een 
bisschop,  die  echter  in  1685  naar  Christiania  ver- 
trok. De  alonde  domkerk  te  Stayanger,  in  rond- 
bogenstUl  opgetrokken,  is  een  sieruid  der  stad. 

StaToren,  een  stecUe  aan  de  Zuiderzee 
en  in  den  soidwesthoek  van  Friesland,  telt 
nog  geen  1000  delen,  maar  is  merkwaardig 
als  de  Toormalige  letel  der  Friesche  Konin- 
gen en  als  eene  aanzieniyke  Hansestad  in  de 
middeneeuwen.  In  de  oorlogen  tusschen  de 
Graven  Tan  Holland  en  de  Friesche  Potesta- 
ten had  iQ  gedurig  veel  te  igden.  Graaf  Wil- 
lem IV  sneuvelde  in  de  nabtjheid  dier  stad 
in  1S45.  Hare  haven  blQft  wel  is  waar  wegens 
het  Vrouwensand,  waaraan  de  bekende  legende 
verbonden  is,  ontoegankelUk  voor  groote  sche- 
pen, doch  werd  in  den  laatsten  ^d  aanmer- 
kelVk  verbeterd,  loodat  sV  er  het  geregelde 
stoombootverkeer  met  Enkhnizen  en  loodoende 
het  spoorwegverkeer  tusschen  Amsterdam  en 
Leeuwarden  bevordert 

8tBi¥Topol,  een  Bussisoh  gouvernement 
tot  het  stadhouderschap  Cancasi6  behoorende, 
strekt  lich  uit  aan  de  noordelUke  helling  van 
den  Caucasus,  grenst  in  het  westen  aan  het 
gebied  der  T^jemomorische  Kozakken,  in  het 
oosten  aan  het  gebied  der  Terek  en  in  het 
noorden  aan  het  gouvernement  Astrakan,  heeft 
eene  uitgebreidheid  van  byna  1258  Q  geogr. 
mdl  en  is  verdeeld  in  de  districten  Stawiopol 
en  PJaetigorsk.  Het  oosteigk  en  noordeiyk 
gedeelte  van  dit  gouvernement  issteppenland, 
alleen  in  het  westelQk  gedeelte  afgewisseld 
door  een  uitlooper  van  de  biurgketen  van 
Ta^lii-S^jTt,  terwgi  in  het  zuidwesten  het 
Be4taoe*sche  gebergte  met  denHa^ioek  (1492 
Ned.  el  hoog),  den  Smeinaja  (1059  Ned.  el 
hoog),  den  Ëaswal  (988  Ned.  el  hoog)  enz. 
zich  verheft.  De  vulkanische  bodem  telt  er 
onderscheidene  warme  zwavel-  en  Qzerbronnen 
en  trachietgevaarten.  Ten  noorden  van  laatst- 
genoemd gebergte  gelakt  het  land  op  eene 
Slvende  vlakte,  die  naar  de  zOde  van  de 
mytai  allengs  lager  wordt  In  de  steppen 
vindt  men  er  onderscheidene  zoute  meren, 
maar  er  is  gebrek  aan  goed  drinkwater,  en 
naar  de  zQde  van  de  Gallische  Zee  daalt  de 
grond  beneden  de  oppervlakte  van  de  Zwarte 
Zee.  De  voornaamste  rivieren  zQn  er  de  Koema 
en  de  Manyt^)  met  de  Kalaoes.  Beide  rivieren 
z||n  echter  slecht  voorzien  van  water  en  ver- 
liezen zich  in  het  zand;  alleen  in  het  voor- 
Jaar  bereikt  de  Koema  de  Gaspische  Zee  en 
de  Manytiil  de  Don.  Deze  laatste  echter  zendt 
haar  water  ook  wel  naar  de  Koema  en  vormt 
onderscheidene  bltterzoute  meren.  Zoowel  in 
de  steppe  als  in  het  gebergte  is  gebrek  aan 
bosch.  De  gemiddelde  Jaarlflksche  warmte- 
graad  is  er  9®  G.  Des  zomers  klimt  de  warmte 
tot  ruim  88,8*^  G.  en  zV  daalt  in  den  winter 
tot  —80^  G.  In  de  laagten  aan  de  Koema  en 
aan  de  boorden  der  Manyt^  is  het  klimaat 
zeer  ongezond.  De  bevolking  telt  er  887000 
zielen  (1888)  met  de  Bussen  en  Kalmukken, 
die  in  het  noorden  van  het  gouvernement  een 
zwervend  leven  leiden  en  totdeBoeddhaXsten 
behooren,  alsmede  de  Troechmenen  aan  de 
beide  oevers  der  Koema  en  de  Nogaiers  aan 
de  (Kaspische  Zee;  ook  heeft  men  er  Armeniërs 
en  Dnitsche  kolonisten.  De  voornaamste  be- 


drttven  zQu  er  landbouw  en  veeteelt;  TOorts 
vindt  men  er  ooft-  en  wynbonw  en  b|)enteelt. 
In  den  tUd  van  den  hooi-  en  graanoogsÉ 
komen  er  telken  Jare  meer  dan  16000  arbei- 
ders uit  Busland,  om  daarbQ  de  behulpzame 
hand  te  bieden.  Ook  wordt  er  veel  IQnzaad, 
wol,  huiden  en  talk  verregen,  en  voor  al 
deze  voortbrengselen  is  Bostow  aan  de  Don 
de  stapelplaats.  De  nDverheid  is  er  van  wei- 
nig belang.  —  De  evenzoo  genoemde  hoofdstaf 
aan  de  Ta^la,  eene  zyrivier  van  de  Kalaoes, 
werd  in  de  dagen  van  Cailiafima  II  uit  een 
krijgskundig  oogpunt  gesticht  en  is  dus  éene 
der  Jongste,  maar  tevens  éene  der  regelmatig- 
ste  steden  des  BOks.  ZQ  is  de  zetel  van  een 
Gancasischen  en  T^jemomorischen  bisschop, 
heeft  18  Grieksch-Bussische  kerken,  een  non- 
nenklooster, eene  Armenische  en  eene  R. 
Katholieke  kerk,  eene  moskee,  een  gymnawiwin, 
een  seminarium  en  andere  inrichnngen  van 
onderwas,  een  schouwburg,  eenige  instellin- 
gen van  weldadigheid,  fraaie  tuinen,  openbare 
pleinen  en  wandelplaatsen,  een  levendigen 
handel  en  ruim  84000  inwoners  (1888). 

Stearine  (Gj-HnoOe =G3H5  (Q.CQ.CnU^^ 
is  een  bestanddeel  van  de  meeste  vetten  en 
daarin  gemengd  met  palmitine  en  oleiïne.  Om 
het  te  verkrDgen,  vermengt  men  gesmolten 
schapenvet  met  zooveel  aether,  dat  het  na  het 
vers^ven  eene  bryachtige  massa  vormt  Deae 
wordt  by  herhaling  uitgeperst  en  het  over- 
blOvende  uit  aether  omgekristalliseerd.  Ste- 
arine vormt  kleurlooze,  parelmoerglanxige 
schubben,  is  oplosbaar  in  kokenden  alkohol 
en  aether,  maar  niet  in  water;  zUne  oploosing 
reageert  neutraal,  het  smelt  bjj  66,5®  O., 
verstoft  ahi  was  en  wordt  door  alkaliSn  ge- 
makkelijk verzeept  ZQ  is  glycer^tristearaat 
en  kan  rechtstreeks  door  verhittittg  van  stea- 
rinezuur  met  glycerine  tot  280—800°  G.  ver- 
kregen worden.  De  stearine,  welke  in  doi  han- 
del voorkomt,  is  geen  vet,  maar  een  hieruit  be- 
reid mengsel  van  stearinezuur  en  palmitinesuur. 

Stearimêimwr  (GigHseO^  =  G,7Hu.(XX>H) 
vindt  men  als  stearine  in  de  meeste  vetten^ 
in  den  regel  nevens  palmitine  en  oléïne.  Uit 
deze  vetten,  vooral  uit  talg  en  palmolie,  word* 
in  het  groot  een  mengsel  van  stesrinesanr 
en  palmitinezuur  bereid,  dat  onder  den  naan^ 
van  stearine  in  den  vorm  van  kaarsen  in  den 
handel  voorkomt  Om  het  te  verkrOgen  ver- 
warmde men  vroeger  het  vet  met  kalkmelk 
(met  14%  calciumoxyde),  scheidde  de  kalk- 
zeep  van  het  glyoerinehoudend  water,  ont- 
leedde het  calciumzout  door  verdund  zwavel- 
zuur, waschte  het  afjgeecheidene  mengsel  der 
vetzuren  met  zwavelniur  uit,  liet  het  versttiven 
en  perste  eindelUk  het  oliezuur  er  uit,  eent 
tusschen  koude,  daarna  tusschen  verwann- 
de  platen  eener  hydraulische  pers.  De  ver- 
kregen vetzuren  werden  gezuiverd  door  om- 
smdten  en  door  wasschen  met  zwavelzuur  en 
water.  Thans  echter  werkt  men  met  gedoten 
ketels  (autoclaves)  onder  verhoogde  drukking 
(by  Vl(f  G.)  en  verkr^gt  nu  eene  nagenoeg 
volkomene  verzeeping  door  het  bezigen  van 
slechts  2—4%  kalk,  zoodat  men  bU  de  ver- 
dere bewerking  veel  zwavelzuur  bespaart  Onder 
eene  drukking  van  10 — 15  atimiospheeren  wor- 
den de  vetten  ook  door  zuiver  water  onUeed, 
en  wanneer  men  ze  bQ  810°  G.  met  overhitten 
waterdamp  in  doelmatige  toestellen  behand^ 


STEABINE-8TBEKSPEL. 


723 


iLan    men  de  vetBoren  en  de  glycerine  OTer- 
tialen.    Het  Tet  kan  ook  door  Toriiitting  met 
z^irsTelxonr  worden  Teneept    Men    beiigde 
aanTmiikeiyk  groote  boeToelheden  swAvelinor, 
doch    ▼erminderde  dese  tot  5%,  verwarmde 
bet  TCt  met  het  raar  tot  IIV"  6.  en  Terkreeg 
eene  ▼mate,  iwarte  maaaa,  die  gewaaeehen  en 
met  OTeirerUtten  waterdamp  by  290—800^0. 
gedestilleerd  werd.  Volgens  de  nienwBte  han- 
delwOse   Termengt  men  de  vetten  by  120^  C. 
met   6%  swavelranr  en  behandelt  en  kneedt 
de   maaaa  met  kokend  water,  waarbU  eene 
Tolkomene  ontleding  plaats  grQpt  B|deyroe- 
sere    behandeling  met  swaveLMinr  ontstonden 
anlphoBoren.  die  vervolgens  door  water  wer- 
den  ontleed.  De  opbrengst   bedraagt  bg  de 
kaUcveraeeping    in    antochives   46— 4d%  en 
tm    de   swavelranrveneeping  met   destillatie 
55— eO%  grondstof  voor  kaarsen.  BQprodacten 
li0   de   bereiding  van  stearlneraor  i^Jn  glyce- 
rine en  olieraor.Stearineranr  vormt  sliverglan- 
aige,   klenr-  en  renkelooie  kristalschabben,  is 
gemakkelijk  oplosbaar  in  alkohol  en  aether, 
maar  nl«t  in  water,  reageert  raar,  smelt  on- 
der manmerkeigke  volnmenvermeerdering  bQ 
69**  C,  verstoft  in  kristailUne  schabben  en  kan 
in   kleine  hoeveelheden  by  eene  omsiohtige 
verwarming  gedestilleerd  worden,  doch  ge- 
makkeiyker    ia    het    faichtledig   met  water- 
damp.    Yan    t^e    loaten   s||n  die  der  al- 
kali0n    oplosbaar  in   water,  maar  ay  wor- 
den   door    groote    hoeveelheden  water  ont- 
leed, terwyi  de  overige  loaten  onoplosbaar 
zyn.  Eerstgenoemde  vindt  men  in  leep,  een 
mengsel  van  de  kalinm-  of  natriamaoaten  van 
palmitine.  Een  mengsel  van  palmitineraar  en 
stearinesmir  smelt  genmkkeiyker  dan  de  belde 
soren  alsonderiyk.  Hnn  mengsel  wordt  ge- 
braikt  voor  kaarsen  en  om  het  kristalliseeren 
van  het  mengsel  by  afkoeling  te  voorkomen 
met  was  of  paraffine  samengesmolten.  Een 
mengsel,  dat  ^  eo**  C.  smelt,  droeg  te  voren 
den  naam  van  margarineraar. 
Stearopten,  zie  OUH. 
Stebblng  (uenry),  een  Engelseh  gesohied- 
Bohryver.  geboren  in  Angostos,  1799  te  Great 
Yarmoatn,  ontving  zyne  opleiding  aan  hetSt. 
Johns  College  te  Cambridge,  kwam  aan  het 
hooM  van  de  Norwich  Grammar  School,  was 
later  predikant  te  Hnghende,  in  1829-1867 
geesleiyke  aan  deSt.  Jameskapélengednrende 
44  jaren  kapellaan  aan  het  Universtty  CoUege- 
hoq^taal.  In  1867  werd  hy  rector  van  het  St. 
Nicholss  Ck>llege  Abbev  te  Londen.  Hy  was  de 
eente  redactenr  vra  het  tydschrift:  ^The  A- 
thenemn**  en  schreef  o.  a.:  „History  of  Ohi- 
vaby  and  the  Crosader",  —  .Lives  of  Italian 
poets  (2de  drak,  1860)",  — •  iea  ronmn:  „Near 
fhe  cloiiters  (1868)**,  —  en  vele  leerdichten. 
Sedert  40  Jaren  was  hy  lid  van  de  Boyal 
Society  en  overieed  te  Londen  den  29sten 
September  1888. 

Stedingerland,  een  vrnchtbaar  gewest 
in  Oldenbarg,  aioh  altstrekkend  over  het 
tegenwoordig  ambt  Beme,  is  vermaard 
wegens  lyne  vryheidlievende  en  dappere 
bewonen,  8Udimg§n  genaamd.  Terwyi  het 
▼oonnslige  Stedingerland  eene  veel  grootere 
nitgebreidheid  had.  Is  dat  van  onien  tyd  gelegen 
toflKhen  de  Ochtom,  de  Weser  en  de  Hante 
en  wordt  door  eenige  kleine  rivieren  besproeid, 
terwijl  het  wegens  zyne  lage  ligging  door 

xm. 


dyken  omgeven  is.  —  Toen  Koning  Mm^érik  IV 
In  1062  den  linker  oever  van  de  Weser  van 
den  mond  der  Ochtnm  tot  aan  BodJadingerland 
aan  den  aartsbisschop  van  Bremen  geschonken 
had,  vestigden  idch  Bostringers  en  Nederlra- 
ders  op  het  door  dyken  aan  de  rivier  ont- 
woekerd  gebied.  Zy  noemden  zich  SUdiimg§n 
Qt  Oever(0ostade)bewoners.  Hoewel  sy  in  den 
beginne  verplicht  waren,  tienden  te  betalen, 
wisten  ay  zich  Ungsamerhand  aan  dien  plicht 
te  onttrekken  en  verdedigden  tevens  met 
kracht  hanne  grensen  tegen  de  (Shraven  van 
Oldenbarg,  wier  barohten  Lichtenberg  en  Line 
sy  in  1187  verwoestten.  Ook  Aartsbisschop 
MmrMg  Ilf  die  vra  den  Pras  verlof  beko- 
men had,  een  kralstocht  tegen  de  Stedingers 
te  prediken,  kon  hen  niet  tot  onderwerping 
brengen  (1207).  Eén  zyner  opvolgers,  Otr- 
km^  II,  beschnldigde  hen  in  1222  by  Paos 
Ortjfforiuê  IX  van  kettery.  Daarop  volgden 
bra  en  interdict  en  een  nienwe  kralstocht, 
welke  laatste  vooral  bevorderd  werd  door 
Kóemraad  vam  Mofthmrg.  Daarenboven  deed 
Kdaer  Vfierik  II  hen  in  den  Ryksban.  Wel- 
dra werd  onder  aanvoering  vra  den  Hertog 
Smdrik  mm  Brabami  en  vra  de  (Shraven  Florii 
MM  Molkmd,  wm  der  Umit,  m»  CUtf  en 
van  (Hdmihwrg  een  leger  van  40000  man  by- 
eengebracht,  dat  gedeelteiyk  te  Irad,  gedeel- 
teiyk  te  water  (langs  de  Weser)  oprnkte 
tegen  de  Stedingers,  die  ten  getale  vra  11000 
by  Oldeneseh  (AHraesoh)  in  slagorde  waren 
geschaard  (1284).  Deae  laatsten  werden  na 
dapperen  tegenstand  op  de  vlncht  geslagen  (27 
Mei).  Daiaenden  werden  gedood,  de  gevan- 
genen op  eene  grawzame  wyae  mishradeld 
en  het  land  verwoest  Dit  laatste  werd  daarop 
onder  de  overwinnaars  vordeeld,  die  echter 
aan  de  overgeblevenen  en  aan  nienwe  kolo- 
nisten het  recht  van  Umdgebrnik  verieenden. 
De  Aartslrisschop  Nioolaaê  vra  Bremen  (142S— 
1486)  schonk  ara  de  Stedingers  een  bepaald 
Iradrecht  In  den  Dertigfarigen  Oorlog  had 
Stedingerland  van  het  krygsvolk  veel  te 
lyden,  vooral  vra  de  Kelzeriyke  troepen. 

Steékbrief  is  een  openiyk  verzoek  tot 
arahoading  en  inhechtenisneming  van  een 
voortvlnohtig  of  zich  verborgen  hondend  mia- 
dadlger.  Hy  wordt  openbaar  gemaakt  door 
den  otteler  van  Jnstitie  of  ook  wel  door  een 
chef  der  politie  en  bevat  zoo  mogeiyk  de 
persoonsbesehryving  (signalement)  vra  den 
misdadiger,  de  vermelding  van  zyne  strafbare 
handeling  en  de  phMts,  waar  hy  moet  alt- 
geleverd  worden. 

Steekspel  of  iommooi  noemde  men  in  de 
middeneenwen  deridderiykespiegelgevechten, 
welke  by  feesteiyke  gelegenheden  werden 
gebonden.  Mra  meent,  dat  het  eerste  groote 
steekspel  in  1086  te  Magdeborg  heeft  pbais 
gehad,  waarna  een  Fianseh  edelmra,  Oodê- 
/Md  de  PrmOhf,  in  1066  de  daarop  betrek- 
keiyke  bepalingen  en  formaliteiten  versamelde. 
Het  steekspel  was  eene  wapenoefening  in 
vredestyd.  Daartoe  werden  nitnoodigingen  ge- 
daan door  hêrmyOmu  doch  ieder  ridder  van 
onlMsproken  wandel  kon  er  aan  deelnemen. 
Later  ontstondra  vereenigingen  tot  het  honden 
van  steekspelen,  en  hiertoe  werden  alleen  zy 
toegelaten,  die  era  zeker  rantal  adeliyke 
vooronders  kondra  ranwyara.  Door  de  he- 
ranten  werd  de  bevoegdheid  der  ridders  on- 

46* 


724 


STEEKSPEL— STEEN. 


denoobt;  hiertoe  werden  de  helmen  en  ichUden 
van  laatstgenoemden  op  eene  aangewezene 
plaats  ten  toon  gesteld.  Vóór  den  aanvang 
▼an  het  steekspel  werden  de  algemeene  wet- 
ten en  bepalingen  yan  den  kamprtrUd  openbaar 
gemaakt  en  de  wapens  der  deelnemers  onder- 
locht,  die  daarenboven  een  sniveringseed 
moesten  afleggen,  ve^larende,  dat  10  door 
geene  helsche  maohten,  toovermiddelen  ens. 
werden  bijgestaan.  De  plaats,  waar  dit  steek- 
spel gehouden  werd,  heette  het  towmooioM^ 
en  de  eigenlUke  kampplaats  het  hrijL  De  na- 
men der  deelnemers  werden  door  de  kamp- 
'  rechters  op  de  tonmooirol  geplaatst,  en  dese 
hadden  bU  de  htlmdedktg^  dat  is  b0  de  spm- 
sing  der  kampioenen  in  twee  partOen,  het 
oppertoeaicht.  Gedurende  den  strQd  handhaaf- 
den zO  de  toomooi wetten  en  reikten  na. den 
afloop  van  het  wapenspel  aan  de  oTerwin- 
nende  ridders  iommomWievm  nit  Z||  werden 
bQgestaan  door  iriftwaatden  met  lange  staven 
en  door  tommooikueokteB  met  korte  staven. 
Bondom  het  kr||t  bevonden  zich  tribnnes  voor 
de  dames  en  aanzieniyken  en  plaatsen  voor 
de  verdere  toesohonwers.  In  ons  Vaderland 
iQn  steekspelen  gegeven  te  Qeertmidenberg, 
te  Utrecht  (op  de  Neude),  te  *s  Oravienhage, 
(op  het  Tonmooiveld)  en  te  Haarlem.  In 
laatstgenoemde  stad  werd  inionderheid  een 
prachtig  steekspel  aangericht  door  QnAf  Wil- 
lem III  in  1807  of  1808.  De  strQd  was  som- 
tyds  man  tegen  man,  te  paard  en  met  de 
lans  gewapend,  waarmede  men  elkander  nit 
den  ndel  locht  te  lichten,  doeh  men  verdeelde 
de  stryders  ook  wel  in  twee  partUen.  Het 
eerste  noemde  men  jomta  en  het  tweede  èo- 
kordê.  In  het  algemeen  mocht  de  stoot  met  de 
stompe  lans  of  fflavie  alleen  tegen  het  hoofd 
o(  de  borst  gericht  worden.  Opende  éen  der 
s^ders  zjjn  viaier,  dan  was  de  str0d  geëin- 
digd, fiy  het  gemengde  gevecht  werd  ook  het 
swaard  gebruikt  en  zoowel  te  vo^  als  te 
paard  gestreden.  Later  bezigde  men  ook  scherpe 
wapenen,  zoodat  menig  ridder  in  znlke  wa- 
penoefeningen  sneuvelde.  Drie  Qraven  van 
Holland,  FlorU  IV  (1286),  ztfn  broeder  WU- 
lem  (1288)  en  Florit  dê  Voogd  (1S68).  z||n 
binnen  een  tydperk  van  25  }aar  daarby  om- 
gekomen. G^steiyke  en  wereldiyke  Vorsten 
verboden  eindeiyk  het  houden  van  steekspelen 
6n  éen  der  Pausen  weigerde  zelft  aan  de  daarbQ 
sneuvelende  ridders  eene  Christeiyke  begrafenis. 
DÜ  alles  deed  echter  dat  kwaad  niet  ophouden; 
het  bleef  vooral  in  Frankrijk  voortwoekeren, 
en  eerst  de  dood  van  Mendrik  JJ  (1669)  maakte 
daaraan  langzamerhand  een  einde. 

Steele  (Bichard),  een  uitstekend  Engelsch 
sohrUver,  geboren  te  Dublin  in  1671,  studeerde 
te  ()xford,  trad  vervolgens  als  soldaat  In  de 
gelederen,  zoodat  hQ  onterfd  werd,  en  greep 
tevMis  naar  de  pen.  Te  midden  van  zyn  veel- 
bewogen leven  verraste  hO  het  publiek  met 
sQu  „Cbristian  Hero",  een  boek,  dat  de  ver- 
heven ste  denkbeelden  bevat  over  godsdienst 
«n  zedeknnde.  Daar  hy  een  y  verig  verdediger 
der  Begeerittg  was,  verleende  men  hem  de 
betrekking  van  „gazetteer  (conrantschryver)", 
zoodat  hy  in  het  schier  uitsluitend  bezit  kwam 
▼an  het  staatkundig  nieuws.  Hy  maakte  van 
deze  omstandigheid  gebruik  tot  stichting  van 
een  nieuw  tydschrlft,  waarin  hy  populaire 
opstellen  over  belangryke  aangelegenheden  van 


den  dag  plaatste.  Zoo  ontstond  in  1709:  J^he 
Tatler  (De  Praatvaar)'',  welke  driemaal  in 
de  week  werd  uitgaven,  maar  veranderde 
reeds  na  verloop  van  een  Jaar  in  den  beroemd 
geworden  „Spectator'',  die  dageiyks  in  het 
licht  verscheen.  In  1712  stichtte  hy  een  derde 
tydschrlft:  „The  Ouardian",  doch  dit  was  veel 
minder  belangryk  dan  de  „Spectator".  Be- 
halve hy  zelf  leverden  zyne  vrienden  Am/), 
JBêfleeleg,  Budfftü  en  vooral  zyn  veeUarige 
vriend  en  begunstiger  Additom  talryke  en 
merkwaardige  bydn^en  In  die  tydschriften. 
In  1710  werd  8tê$U  geplaatst  by  de  Mant, 
en  €feorgÊ  I  benoemde  hem  tot  opperstidmees- 
ter  te  Hamptoncourt  Dok  werd  hy  lid  vu 
het  Parlement  en  in  1717  commissaris  van 
domeinen  In  Schotland.  Hy  overleed  den  laton 
September  1729  op  zyn  landgoed  Llangnnaor 
by  Carmarthen  in  Wales.  Zyne  biyspelen  wer- 
den in  1761,  ^ne  brieven  In  1787  gedrukt 
Steen  en  Graveel,  zie  FiébêtMsd, 
Steen  (Jan),  een  beroemd  schilder  der 
HoUandsche  school  en  éen  der  meest  popn- 
lalre  kunstenaars,  die  ooit  hebliea  g^edd, 
werd  geboren  te  Leiden  in  1626  en  was  de  zoon 
van  een  bemiddelden  brouwer.  Vermoedelijk 
heeft  hy  zich  geoefend  onder  de  leiding  vu 
de  schUders  Nikolaag  Knufftr  te  Utrecht  es 
J.  00»  Oogt»  te  *s  Gravenhage.  Met  de  dochter 
van  laatstgenoemde  trad  hy  in  1649  in  bet 
huweiyk.  Voorts  meent  men,  dat  hy  gerai- 
men  tyd  te  Delft  het  bronwersbedryf  heeft 
uitgeoefend  en  na  den  dood  zyns  vaders  (1669) 
In  1670  naar  Leiden  is  teruggekeerd.  Hier 
verkeerde  hy  In  vriendschap  met  ondersehd- 
dene  andere  kunstenaars,  zooals  Fram  «n 
JKiarif,  Arte  de  Toys,  Jan  lAevrnu^  BrMi- 
Icaimpy  KtMréi  de  Moor  enz.,  en  overleed  in 
het  begin  van  1679.  Tab-yke  legenden  sBoiB 
omloop  van  de  loszinnigheid  en  zorgeloosheid 
van  dezen  kunstenaar;  zy  worden  echter  wel 
eenigssins  wederlegd  door  zyne  verbsseode 
productiviteit  In  versdüUende  Enropeeselie 
musea  vindt  men  ruim  200  stukken  vanstne 
hand,  en  het  is  bekend,  dat  hy  daarenix»Ten 
nog  300  andere  geschilderd  heeft.  Yoorts  ge- 
tuigen zyne  knnstgewrochten  nit  het  beete 
tydperk  van  zyn  open  hart  voor  de  genoegeaB, 
Ja,  voor  de  weelde  des  levens,  maar  tege^k 
van  eene  frischh^d  en  kracht,  welke  lut 
denkbeeld  van  een  door  nitspattiag  ontzenuw- 
den kunstenaar  verwerpen.  Hy  is  Inderdssd 
éen  der  ootspronkeiykstegenieSnzynersc^ooL 
Hy  wist  zyne  onderwerpen  met  Jnisten  b01( 
en  vaste  hand  te  grypen  uit  het  huiseiyk,  gesel- 
lig  en  maatsohappeiyk  leven  zyner  eeuw,  dat 
hy  wel  eens  in  de  ovwdryving  zyner  ruwheid 
en  brooddronkenheid  met  een  wat  al  te  realis- 
tisch penseel  voorstelde.  Zyne  figuren  zyn  vol 
uitdrukking,  l)eweging  en  leven,  en  hyooder- 
scheldt  dch  veelal  als  uitstekend  kolormt  door 
de  natuuriykheid  en  waarheid  van  het  licht- 
effoct.  zyne  koddige  tafereelen  geven  tevens 
getuigenis  van  zyn  humor  en  satyre.  Van  zSne 
stukken  vermelden  wy:  „Zyn  portret",  — 
„De  terugkomst  van  een  dorpsfeest",  —  „Eene 
schurende  vrouw",  —  „Een  bakker  aan  sQb 
venster",  —  „Een  kwakzalver",  —  „Het  St. 
NikoUiasfeest",  —  „De  trictracspelers",  —  «o 
„Eene  boerenbmiloft"  In  het  Byfcsmuseam  te 
Amsterdam,  —  „Een  familietafereel",  —  «Het 
menscheiyk  leven",  —    „Een  doctor  by  een 


STEEN-STEENBOK. 


785 


Johqt     ineiiti«">    —   «Eöd  kiezentrekker",  — 
„£ene    diergaarde",  —  en  „Een   doctor  bj} 
•tene     zieke    vrouw"  op  het  Manritahois  te 
's  Oravenhage,  —  „Een  doctor  bi)  een  ziek 
ineme*',  ^  en  „Een  vrooigk  gezelschap"  in 
bet     mnaenm  van  dêr  Boop  te  Amsterdam. 
Voorts  heeft  men  te  Amsterdam  stukken  van 
zQne   hand  in  kabhietten  van  particalieren , 
alBinede  in  het  buitenland,  zooals  te  I/onden, 
,  ParQs,  Mttachen,  Weenen,  Caasel,  Petersburg, 
;  Bmaaei  enz.  Ook  bestaan  van  hem  vier  etsen 
en     eenige    teekeningen,  terwQl  uitstekende 
grftTears  naar  zQue  stukken  hebben  gewerkt. 
Steenbakkerijen    vindt  men  inzender- 
,   held  langs  de  oevers  der  rivieren,  omdat  men 
;   de  aldaar  aanwezige  klei  of  leem  ab  grondstof 
'   bezigt.  Zy  zyn  inrichtingen,  waar  dezegrond- 
\   stof  bewerkt,  in  den  vorm  van  tichelsteenen 
'    gebracht,  gedroogd  en  gebakken  wordt.  Qoede 
I    baksteenea  moeten   hard  en  stevig  zt)n,  om 
bet   gewicht  van  hooge  muren  te  dragen  en 
^    mdgen  dus  geene  scheuren  of  holten  hebben. 
'    ZH  moeten  inwendig  zich  onderscheiden  door 
gelOkmatigheid  van  structuur,  zoodat  z0  onder 
'    den    troffel    in  elke  richting  deelbaar  zQn; 
!    voorts  moeten  zjj  poreus  zyn  en  mogen  zy 
'    onder  den  invloed  van  lucht  en  vochtigheid 
niet  af  bladeren  of  verbrokkelen.  Steenen,  be- 
stemd Toor  schoorsteenen,  ovens  en  fornuizen, 

>  dienen    vuurvast  te  wezen,  zoodat  zy  niet 
smelten  by  hevige  hitte  en  bestand  zyn  tegen 

>  sterke  afwisseling  vaa  temperatuur.  De  grond- 
I  stof  voor  steenen  wordt  gewooniyk  niet  als 
I  zoodanig  in  de  natuur  aangetroffen.  Versche 
I     klei  is  ongeiykmatig  in  samenstelling  en  alzoo  in 

den  gewonen  staat  niet  geschikt  voor  de  steen- 
bakkery.    Zy  wordt   doorgaans  eenigen  tyd 
r     aan  de  lucht  blootgesteld,  met  zand  vermengd 
en  daarna  kunstmatig  tot  eene  geiykmatige 
I     massa    verwerkt  Dan  volgt  het  vormen^  te 
I     voren  een  handenarbeid,  terwyi  zulks  tegen- 
t     woordig  veelal  door  middel  van  werktuigen 
geschiedt  Daardoor  wordt  de  kneedbare  klei 
in  een  vorm  gebracht,  die  de  gedaante  heeft 
I      van  den  toekomstigen  steen.  De  inhoud  vaa 
i      dien  vorm  wordt  voorts  voorzichtig  nedergelegd 
om  te  drogen.  Eerst  ligt  die  inhoud  plat,  maar 
hy  wordt  daarna  op  den  kant  en  eindeiykin 
I      3  tot  5  ryen  zoodanig  op  elkander  gezet,  dat 
I      de  lacht  er  vryen  doorgang  heeft.  Het  drogen 
duurt  gewooniyk  6  tot  7  weken,  en  eindeiyk 
,       worden  de  steenen  gebrand  of  gebakken,  het- 
,       welk  in  veldo  vens  of  gemetselde  ovens  geschiedt 
,       Eerstgenoemde  hebben  dit  eigenaardige,  dat 
!       de  steenen,  welke  men  branden  wil,  zelve  den 
,       oven  vormen.  De  steenen  van  denzelfden  brand 
zyn  nooit  aan  dezelfde  hitte  blootgesteld  ge- 
weest en  om  die  reden  zeer  verschillend.  De 
onderste  zyn  gedeelteiyk  door  de  felle  hitte  slak- 
achtig   samengesmolten  en  onbruikbaar;  de 
daarop  volgende  zyn  min  of  meer  aan  de  op- 
pervlakte gesmolten  en  leveren  de  klinkers;  de 
hooger  gelegene  zyn  poreus  en  voor  gewoon  met- 
selwerk geschikt,  doch  de  bovenste  gemeeniyk 
te  zwak  gebrana.  De  gele  of  roode  kleur  der 
steenen  is  af  hankeiyk  van  hun  gehalte  aan 
yzeroiyde  en  van  de  temperatuur,  waarby  zy 
gebrand  zyn.  Van  de  gebakken  steenen  is  de 
breedte  geiyk  aan  de  dubbele  dikte  en  de 
lengte  geiyk  aan  de  dubbele  breedte.  Alleen 
door  deze  aftnetingen  kan  men  by  het  bouwen 
een  goed  verband  krygen. 


Steenbok  (Capra  Ibex)  is  de  naam  van 
een  dier,  behoorende  tot  het  geslacht  CMi 
(Capra  L.)  onder  de  fitmilie  der  Holhoofm^n 
(Cavieomia).  Het  onderscheidt  zich  door  de  van 
voren  afigeplatte,  van  knobbelige  ringen  voor- 
ziene horens  en  omvat  onderscheidene  dieren, 
welke  de  hoogste  gebergten  der  Oude  Wereld 
bewonen.  Men  heeft  steenbokken  op  deEuro- 
peesche  Alpen,  op  de  Pyreneeën,  in  den  Cau- 
casus,  in  SilKiri6,  in  Steenachtig  Arabië,  in 
Abeasinië  en  op  den  HimalaTa.  De  Alpm- 
MUmAok  (Capra  Ibex  X.,  zie  l^lgaande  figuur)' 
is  omstreeks  IVs  Ned.  el  lang  en  80—85  Ned. 
duim  hoog ;  de  bok  heeft  zeer  dikke,  boog- 
of  sikkelvormtge,  rugwaarts  gekromde  horens 
ter  lengte  van  80—100  Ned.  duim,  terwyi 
die  van  het  vryQe  veel  kleiner  ^n.  Zyn 
lichaam  is  gedrongen  en  krachtig:  hy  heeft 
een  middelmatig  langen  hals,  een  betrekkeiyk 
kleinen  kop,  maar  een  sterk  gewelfd  voor- 
hoofd, —  voorts  sterke  pooten  van  middel- 
matige lengte.  Zyn  haar  is  ruw  en  dicht,  aan 
het  achterhoofd,  in  den  nek  en  aan  de  onder- 
kaak  wat  langer;  het  is  des  zomers  roodachtig 
grys  en  des  winters  geehichtig  grys.  Midden 
over  den  rug  loopt  overlangs  eene  lichtbruine 
streep,  terwyi  de  schedel,  de  neus,  de  rug 
en  de  keel  donkerbruin  zyn.  De  steenbok 
behoort,  evenals  de  gems,  in  het  hooggebergte 
te  huls,  doch  is  thans  In  Europa  nagenoeg 
alleen  in  de  Qnyische  Alpen  te  vinden.  Hy 
leeft  in  troepen  en  daalt  dan  alleen  af  in  het 
boschgewest,  wanneer  de  Alpenkruiden  onder 
de  sneeuw  bedolven  zyn.  Hy  is  vlug  en  be- 
hendig in  zyne  bewegingen,  een  uitstekend 


De  steenbok. 
klimmer,  weet  tegen  steile  rotswanden  op  te 
klauteren  en  springt  met  groote  juisUieid, 
zonder  ooit  zyn  doel  te  missen.  De  Romeinen 
brachten  dikwyis  steenbokken  in  den  circus  te 
Bome.  maar  reeds  in  de  15de  eeuw  behoorden 
die  dieren  in  Zwitserland  tot  de  zeldzaam- 
heden.  Zy  zyn  thans  byna  uitsluitend  beperkt 
tot  het  hooggebergte  van  Wallis  in  Savoye. 
In  de  Oostenryksche  Alpen  is  sedert  1706 
geen  steenbok  geschoten,  maar  in  1867  heeft 
men  steenbokken  overgebracht  naar  Salzkam- 
mergut,  waar  zy  in  aantal  toenemen. 


786 


8T££NB0K~8T£ENDRUK. 


Dé  SimMk  is  voortB  éen  der  teekeu  tui 
den  dierenriem,  ^  alsmede  een  iterien^eeld 
taMelien  801  en  3261/9"*  reebte  klimming  en 
98/^.28Vs'*  loiderdecUnatie.  Hel  telt  volgeni 
Hdê  66  itenen,  welke  methet  bloote  oog  lickt- 
tanr  sUn,  en  onder  deie  8  tm  de  derde  grootte. 

Steenbreek  (Sezifkng»  i;.)isdennamvnn 
het  Toomanmeke  plnntengeélneht  nit  de  fiunilie 
der  atmpragéim.  Het  onderecheidt  lich  door 
eene  Tr0e  of  met  het  ymchtbeglnwl  mimge- 
groeide,  5-deelige  of  6  fiMige  kélkbnia.  door 
eene  nit  6  bloemUaden  bestaande  bloemkroon, 
do<ff  10  meeldraden  en  8  ttQlen  opeen8-hok- 
Ug  halfonderstandig  TrochtbeginBel,  dat  in 
eene  tweehokkige,  Toelsadige  dooermeht  over- 
gaat De  iadais0ntalrt|k  en  klein.  Dit  gedacht 
omvat  eeo  groot  aantal  Alpenkmiden.  De  bla- 
deren i4|n  tegenovergesteld  of  afwisselend  ge- 
plaatst «1  de  bloemen  gewoonlOk  totbgseher- 
men  vereenigd.  Van  de  soorten  noemen  wQ : 
SL  prmihÊkfta  L^  een  overbWvend  kmid  met 
een  wortel,  die  talrgke  kleine  knoUeQee  draagt, 
met  een  opgaaaden,  enkelvondigen  stengel  en 
eenigiains  vleerige bladen.— A^rMM^fttteZ., 
een  klein  twe^arig  kraid  met  witte  bloemen, 
—  en  i9.  Urmtia  JL  met  rosetvormig  geplaatste 


Saxifraga  hirsuta, 
bladeren  en  een  behaarden  stengel.  Wy  geven 
hierbQ  eene  afbeelding  van  dese  plant,  name- 
Iflk  in  a  van  een  stengel  op  '/tde  der  natnor- 
lyke  grootte,  in  h  van  eene  bloem  en  in  e  van  een 
doorgesneden  vnichtbeginBel.  De  eerstgenoem- 
de 2  soorten  ztin  ook  in  ons  Vaderland  te  vinden. 
Steendruk  (lithographie)  is  de  uitvinding 
van  Senefdder  (zie  aldaar),  waardoor  teeke- 
ningen  in  omtrek  en  geschaduwde  teekenin- 
gen  in  relief  of  door  insnijding  op  steen  wor- 
den gebracht  en  door  den  druk  vermenigvnl- 
digd.  De  daarvoor  gebezigde  steenen  bestaan 


nit  koolEaor  caloiam,  klei  en  xand.  De  bon 
die  fljn  van  korrel  en  geigkmalig  vaa  te 
zgn,  komen  vaa  Solenhofen  iBBaiefei.Zo«èi 
dene  met  pnimsteeo  en  water  goed  gei^ 
iQn,  gebmikt  mea  ae  voor  aduift,  tedum; 
en  gravue.  Voor  teekeniagen  met  ki|t  aie 
de  steen  met  ailvenaad  geaehnard  waèi 
totdat    hg    op    matglas   gelOkt.   De  « 
wordt  op  den  steen  gebracht  door  nüdéeiTB 
deoalqneerpapier,  dat  met  rood  krgtbolreka 
is.   De  ohemische  inkt  voor  achzgfWwk  b^ 
staat  nit  twee  doelen  witte   was,  éea  4et 
seheUak,    twee    deelea  aeep,   een  hslf  kt 
mairtix,  éen  deel  kaarsvet  on  andefhslf  te 
lampawart  Hen  bedient  sich  btf  de  Uthsgnpbr 
van  stalen  pennen.  Het  insnQdeii  met  de  g» 
veemaald   geschiedt  op  de   ▼olgende  w^ 
nadat  de  steen  gepol)fst  is,  wordt  hg  sMt  es 
mengsel    van    twee    deelea  afeerk  water  a 
honderd  doelen  regenwater  OTergoten,  beloor 
IQk  afi^espoeld  en  daarna  bestreken  met  e» 
dunne  oplossing  van  Arabisohe  gom  ia  «ito 
doch  vervolgens  weder  met  xoiver  water  i^ 
gewassohen«  Als  hg  droog  is,  neemt  mei  n 
mengsel  vaa  24  deeloi  water,  vraaiia  tv« 
deelen  Arabische  gom  zgn  opgelost,  es  w 
deden  roet  en  bMtrOkt  daarmede  de  opper 
vlakte.   Nu   wordt    de  teekening  np  ém 
Bwarten    grond    doorgetrokken    en   net  è 
naald  voltooid.  Het  stof,  dat  hierbg  ontsttft 
wordt  met  een  fljn  penseel  morgnüdigfa^ 
wgderd.  Is  de  teekening,  het  pennewettif 
de  krgtschets  voltooid,  dan  pradpareert  bo 
den  steen  met  een  mengsel  van  anreo,  méb 
en  gom.  De  gom  wordt  in  het  water  opc^ 
en  dan  het  sterk  water  er  bflgevoegi  K 
mengsel  strykt  men  over  den  steen  es  Int 
hem  drogen.  Als  het  een  etmaal  op  des  itoa 
is  geweest,  wordt  het,  eer  men  tot  bet  dnk- , 
ken  overgaat,  met  water  weder  afgewssMk» 
Door  middel  van  eene  rol  voorziet  bmb  ^ 
teekening  van  drukinkt  Het  geteekeoda^  ^  J 
vóór  eiken  afdruk  in  aanraking  koot  set 
eene  vochtige  spons,  neemt  den  inkt  ep,  ^ 
op  het  overig  gedeelte  van   den  steeoo^ 
achterbigfL  Is  de  steen  voldoende  vss  nk^ 
voorzien,  dan  wordt  het  eenigszins  befwk- 
tigde  papier  er  op  gelegd,  met  een  op  ^ 
raam  gespannoi  stuk  leder  bedekt  en  on^ 
de  pers  gebracht  Op  die  wgze  kan  men  i» 
tervolgens  2-  tot  8000  goede  afdruki^eDVtf 
krggen.    Houdt  men  op  met  drakkes,  ^ 
bedekt  men  den  steen  met  eene  vette  ^ 
bestaande    uit    twee  deelen  drukinkt,  t«« 
deelen  was,  óen  deel  zeep  en  éen  deelks»^ 
vet  «1  bestrgkt  hem  daarna  met  eene  o]»M[ 
van  Arabische  gom  in  water.  Hierdoor  W 
de  steen  Jaren  lang  geschikt  om  nieoire  ti- 
drukken  van  dezelfde  teekening  telOFerei' 
BQ  het  afdrukken  van  eene  ingeenedes  tee- 
kening   volgt  men  een  anderen  weg.  «^ 
wrgft  nameigk  de  ingesneden  ignea  sorg^^ 
in  met  een  sponsje,  dat  éóir  deel  dmloBtt 
en  V4de  deel  kaarsvet  bevat,  waecbt  dtftf 
den  zwarten  grond  met  water  af,  wttfdMf 
de  steen  weder  blank  wordt  en  ^^^J: 
zwarte  teekening  behoudt,  waant  0^^  ^ 
stond    tot    het   drukken  kan  overgi*a*  ^ 
drukinkt  wordt  hierbg  door  middel  ▼»  ^ 
linnen  balle^e  op  den  steen  ingewiereo  es 
deze  door  middel  van  eene  rolgesaiTa^*^ 
zulk  eene  teekening  kau  men  20-  tot  90  OW 


STBENDBUK— STEENKOLEN. 


727 


rdrokken  verkrUgeir.  Voor  t  overige  heeft  de 
beendmkkimst  in  de  lutate  Jaren  groote 
'orderingen  gemaakt,  loodat  men  te  Pargs, 
^vnaaely  Dreaden  ens.  litiiographieën  vervaar^ 
L&8:ty  die  solkier  met  kopergravures  wedyveren 
wx  xuiTerheid  en  kraoht.  Vooral  ook  wordt 
te  Bteendrakknnst  aangewend  tot  het  leveren 
rwkn  kaarten.  Eindeiyk  is  nog  de  ohromolitho- 


bestaan  nit  74—96%  koolstof,  8—20%  znnr- 
stof,  Vs— ftVs  %  waterstof  en  tot  20%  asch. 
Gemiddeld  vindt  men  in  steenkolen  bS  5% 
asch  en  5%  water:  69—78%  koolstof en8-4% 
waterstof.  DikwQls  bevatten  sg  swavelkies  en 
andere  swavelmetalen,  kalkspaat,  gips  en  boom- 
steen. De  asoh  bestaat  boofdsakeJ0k  nit  kie- 
lelsore  aluinaarde  en  tzeroxyde  en  is  steeds 


Fig.  i,A,Sigill<iriaocutata, 

grapbie  of  de  steendruk  met  kleuren 
uitvinding  van  de  laatste  halve  eeuw.  Daartoe 
brengt  men  deselfde  teekening  op  verschil- 
lende steenen  over,  wier  aantal  soo  groot 
ia  als  dat  der  benoodigde kleuren;  tegenwoor- 
dig wordt  dit  aantal  ook  wel  door  kunstmatige 
ineensmelting  van  tinten  beperkt  Door  bet 
papier  achtervolgens  onder  die  steenen  te  leggen 


B.  SigiUaria  Voltzii, 


C  SigiUaria  elegana. 


arm  aan  alkaliën.  Véle  steenkolensoorten  wor- 
den week,  smelten  bQ  het  verhitten  en  laten, 
na  hel  verlies  van  ammoniak,  teerdamp  en 
brandbaar  gas  een  poreuse  ookes  achter;  andere 
geven  dichte  en  nog  andere  sandige  cokes. 
Yoorts  leveren  sg  seer  verschillende  hoeveel- 
heden brandbare  gassen  en  dampen  en  branden 
alaoo    in    de  opene  lucht  met  eene  lange  of 


^^^^^^^ 


Fig.  2.  A,  Sigillariastam,  B.  De  wortel, 

atigmaria  geheeten. 

worden  de  vereisohte  kleuren  er  opgebracht 
Steenkolen  t^n  fossiele  kolen  uit  eene 
vonning,  welke  onder  is  dan  het  krQt  en 
met  den  naam  van  steenkolenvorming  werd  be- 
stempeld. Zg  sgn  Bwart,  aelden  bruin,  geven 
eene  brain-  of  swartachtige  streek,  kleuren 
luüiloog  weinig  of  in  het  geheel  niet  bruin 
en  ge?en  bg  verwarming  steeds  ammoniakale 
dampen.  Haar  soorteigk  gewicht  is  1,2—1,5. 
Men  onderscheidt  ae  in  MekUfer-^  Uadêr-^sT^ov^ 
en  vetdkool    en    in  aardachtige  roetkool,  Zg 


C.  Een  ftuk  stigmaria  in  natuurl^ke  grootte. 

D.  Zulk  een  stuk  verkleind. 

korte  vlam.  Laatstbedoelde  bevatten  meer 
koolstof  en  minder  waterstof.  Bg  droge  de- 
stillatie van  steenkolen  verkrggt  men,  behalve 
gas  en  teer,  eene  anmioniakhoudende  vloei- 
stof. Tot  de  steenkolensoorten  bebooren: 
glamtkóal^  die  fluweelswart,  glanzig,  schelp- 
achtig op  de  breuk  en  aeer  broos  is,  —  pek- 
Jcooly  met  een  op  dien  van  pek  geigkenden, 
matten  glans  en  geringer  broosheid,  —  eammd- 
kool.  minder  glinsterend,  met  schelpachtige 
breuk   en  zeer  brandbaar,  —  vegdkool,  die 


728 


STEENKOLEN— STEEKKOLENVORBIIKa. 


op  aotbntciet  gelakt  en  eene  veielige  strac- 
tnor  bezit,  —  en  de  aardachtige  rpMoóL 
Eene  eigenaardige  soort  ii  voorts  de  Schot- 
Bche    Bogheadkool,    De  steenkolen  ^n  van 


Fig.  8.  Lepidodendron  Stembergii, 

plantaardigen  oorsprong  en  ontstaan  onder 
eene  geweldige  drukking,  door  eene  lang- 
same  ontleding  van  plantenstoffen  gedurende 
seer  langen  tgd  en  b|)  aftlaiting  van  de 
lucht  Daarbg  verlleien  de  houtveaels  nevens 
weinig  kool- 


kolenbekken van  Saarbracken  164^  tol  eeae 
gesamenigke  dikte  van  106  Ned.eLlfeiiheie 
volgens  de  gedaante  der  opgedolT«B  atoes- 
kolen:  stukkolen,  teerlingkolen,  koteagra 
enz.  Uit  dit  laatste  vervaa^i^  noiea  ook  Id- 
qnetten.  Hen  gebruikt  de  steenkolen  toC  bnk- 
stof;  —  voorts  tot  het  bereiden  van  ookea,  fidi- 
gas  en  teer.  ZQ  z||n  met  het  Oaer  de 


stof  veel  wa 
terstof  en 
zuurstof,  die 
ontwgkeniüs 
water,  kool- 
zuurgas    en 
licht  kool  wa- 
terstofgas. 
Dit  laatste 
(ras  vormt  in 
de    steenko- 
lengroeven 
het    gevaar- 
lÜkemjjngas. 
Ook  kan  men 
zelfs    in    de 

dichtste 
steenkolen 
nogalt^dden 
organischen 
bouw   waar- 
nemen, en 
somtyds  ont- 
waart   men, 
dat    geheele 
boomstam- 
men in  steen- 
kolen veran- 
derd zyn.  De  steenkolen  komen  veelal  voor  in 
lagen  tusschen  leisteen-  en  zandsteensoorten,  en 
het  aantal  van  zulke  lagen  bedraagt  in  het  steen- 


Fig.  4.  Cakimitêa  MottgeaUu 

hefboomen  der  industrie  en,  als  onmisbaar  a 
stoomschepen  en  op  locomotieven^  een  onaektf- 
baar  hulpmiddel  voor  het  verkeer.  I>e  giooMB 
steenkolenvelden  heeft  men  In  Noord- Ameiftft, 
waar  z|)  30  milUoen  Ned.  bunder  bealaitn.  £ng^ 
land  heeft  er  ter  grootte  van  1 57O00Q,  - 
Frankrtjk  van  85000,  Pruisen  en  Sakaen  m 
300000,  België,  SpaiUe  en  Ooatenr^k  isder 
van  l&OOOO  Ned.  bunder.  Ook  heeft  mem  er 

in    BBsiaid, 
China,  üiffi 
ens. 
Steeoko^ 
lenTor 

mins  0^ 
ia  een  stekel 
vanlageail 
het  palae- 
oaoüBche  tfi- 
vak^hooÜBr 
kel0k    be- 
staande   li 
kalkateea, 
eongloae- 
raat,  gna- 
wak,     asnd- 
steen    ea 
alninld. 
Toorts   wl 
Bteenkdtea, 
npbifiiütMr 
ƒ  f  rietenkifli^ 

^  *  le^  nufends 

op  de  D»- 
voaiaelievw- 
ming  ea  be- 

Fig.  5a.  AsterophyUum.  rwSteéil 

palaeontologisoh     oogpont    onder- 

z|]  zich  door  een  verbaaendea  tft- 


Uit 
scheldt 


dom  aan  bedektbloeiende  planten  (Cry]^logi- 


STEENKOLENVOBMINO-STEENSNUKUNST. 


729 


n),    als  CftlamtoteB ,  SigDlariSn,  Lepido- 

^  dendreën,  en  door  het  eerste  optreden  van 

I  amphibiefo.  Deie  Toming  heeft  wrt  eens  eene 

t  dilLte  van  7000  Ned.  el,  maar  Is  op   vele 

;  pUuitsen  door  opstowhig  van  andere  lagen  ^er- 

I   wrongen.  In  het  bovenste  gedeelte  ntn  deie 

I   ▼ovming    Tindt    men    eigenigke    steenkolen. 

i        J>e  geheele  flora  van  het  steenkolentQdperk 

is  die  van  een  tropisch  moeras,  dat  men  met 

de  Indisehe  d^lnngeto  vergeltlken  kan,  hoewel 

in  genoemd  tQdperk  veel  grooter  weelderig- 

beid  heerschte.  Men  kan  daarbfl  aannemen, 

dat   gedorlge  overstroomingen  der  lee  haar 


Fig.  bb.  Sphenophyllum. 

overdolven  en  onder  tand  en  sUb  begroeven, 
op  welke  daarna  een  nienwe  plantengroei  ont- 
stond. Hen  meent,  dat  de  gemiddelde  tempera- 
tonr  in  het  steenkolentQdperk  20^96^  C.  be- 
dragen heeft,  en  dat  onae  dampkring  alstoen 
▼eel  rOker  aan  koolmor  geweest  moet  sOn 
dan  heden  ten  dage  en  leidde  nit  het  feit,  dat 
steenkolen  tot  in  de  noordelVke  streken  (Splta- 


octOata^  8.  T^Mi  en  8.  éUffom.  Tot  den 
stam  Tan  aiffiÜQiHa  behoort  Termoedèlllk  ook 
de  wortelTorming,  die  men  met  den  naam 
5%M«rta  (flg.  2)  bestempeld  heeft.  Een  ander 
merkwaardig  geslacht  der  steenkotenvorming 
is  LifUodtndrm  (sohnbboom),  afii^beeld  in 
flg.  8,  terwOl  flg.  4  eene  soort  nit  het  ge- 
slacht CalaimUê$  voorstelt,  namelVk  C.  Jfon* 
^«o^ü.  BelangrQk  voor  deee  vorming  sgn  ook 
een  paar  kleinere  planten  met  kransgewgs 
geplaatste  bladeren,  die  de  namen  dragen  van 
AgUropkjfUmm  (flg.  5a)  en  S^kêncpkjfümn  (flg. 
6^,  terwQl  elndeigk  flg.  6  eene  voorstelling 
geeft  van  de  wflae  waarop  de  lagen  der  steen- 
kolenvorming,  opgestuwd  door  dieper  gelegene 
beddingen,  verbroken  en  verschoven  20n.  Hen 
kan  sich  dientengevolge  omtrent  de  doorloo- 
pende  diepte  der  sleenkolenbeddingenseer  ver- 
gissen. Daartegen  echter  is  men  op  sOne  hoede 
door  op  versehillende,  niet  ver  van  elkander 
gelegen  plaatsen  (o,  5,  e,  d)  gaten  te  boren. 

Steenmeijer  (Johannes),  een  verdienste- 
igk  Nederlandseh  kaasdredenaar,  geboren  te 
Amsterdam  den  28sten  Haart  1791,  werd  in 
1813  predikant  te  Leimniden,  later  teNievw- 
Loosdrecht,  vervolgens  te  Elbnrg  en  in  1828 
te  Arnhem,  waar  hg  den  19den  Juli  1864 
overleed.  Behalve  eenige  vlogsohriften  en  bQ- 
dragen  in  tfldsehriften  leverde  hg  het  boek : 
.Brieven  aan  Bartholo  over  de  welsprekend- 
heid in  het  algemeen  en  de  kanselwelspre- 
kendheid  fai  het  bgsonder  (2de  dmk,  1858)**, 
»  en  „Wilhelm  Broes  in  leven  en  werksaam- 
heid  geschetst  (1868)". 

Steenraket,  lie  JBr^dmum. 

Steensnijden  (Uthotomie)  noemt  men  de 
heelkundige  knnstbewerking,  welke  dient  tot 
het  verwgderen  van  steenen  nit  de  pisblaas.  Het 
geschiedt  door  middel  eener  insngding  in  dA 
pisblaas.  Dataelfde  doel  aoekt  men  te  bereiken 
door  itmmmirijtdwff  (lithotritle  of  lithotripsie), 
waarbg  mlke  steenen  door  werktnigen  verbrok- 
keld worden,  loodat  sich  de  kleinere  deelQes 
te  geigk  met  de  nrine  kunnen  ontlasten. 

Steenanjjkiinst  (glyptiek,  lithoglyptiek) 
is  de  kunst,  om  voorwerpen  op  of  in  edel- 
gesteenten of  half-edelgesteenten  te  sngden, 
alsmede  in  het  algemeen  de  kunst,  om  loo- 
danige  steenen  door  se  te  sigpen  een  an- 
deren   vorm    te  geven  en  te  poigsten.  Dit 


Flg.  6.  Verêchuiving  der  lagen. 


bergen)  zgn  gevonden,  af,  dat  de  aarde  toen 
overal  eene  meer  geigkmatige  temperatuur  be- 
sat  dan  thans  en  dat  het  tegenwoordige  klimaat- 
verschil  toen  niet  bestond. 

Tot  de  eigenaardige  planten  der  steenkolen- 
vorming  behoort  in  de  eerste  plaats  het  ge- 
slacht SiffUlaria  (zegelboom),  van  welke  wfl 
in  flg.  1  drie  soorten  afbeelden,  nameigk  8. 


geschiedt  eerst  op  een  sigptoestel  en  vervol- 
gens op  looden  of  houten  schQven  met  amaril 
en  puimsteen  en  vervolgens  met  tripel  en 
water.  Omtrent  die  kunst  bg  de  Ouden  raad- 
plege men  de  artikelen  Cameeë»  en  Chwtmê, 
In  Italië  bloeide  die  kunst  In  de  16de  en  16de 
eeuw  door  kunstenaars  als  Celliniy  Vineeutino, 
Foppa  ens.,  alsmede  in  Dnltschland  door  den 


780 


STEENSNUKUNST— STEENTUDPEBK. 


iBvloed  Tsn  JBugdkmtd  (f  1659)  te  Nttmbecf, 
Ltihmumm  em  BéUtr  te  Pmair.  Beroemd  op  dat 
gebied  lOn  Toorti  NaUêr  (geboie»  ia  1705), 
FiMêTf  JHèrcktmi^  Wtmm^  Sèehm'^  ea  in 
dea  Joagitea  tyd  JMUr  ea  (MmènHU  te 
Beriga,  terwQ!  ook  in  Eagelaad  en  FraakrUk 
aititekeade  kansteaaan  siek  aet  de  tteea- 
■allnuiBt  beiig  bonden* 

Steenatrup  (Jokaan  lagetai  Saiitb),  eea 
Deeaaok  lotf loog  en  palaeoatoloog,  gekorea  ia 
iai8  te  Vaag,  wae  tot  1845  lector  lade  mi- 
neralogie te  Sorö  en  Terr<^nt  koogleeimar 
in  de  loölogie  en  direetear  vanketioölogiaok 
mnaeam  te  Kopenkagen.  HQ  beeft  een  aantal 
▼oortreffelüke  geeobriften  vaa  dierkaadigea 
inkond  geleverd  en  liek  vooral  verdienstelUk 
gemaakt  door  eea  veeUarig  oaderaoek  der  veaea 
en  der  ^5kkenm5ddingt  in  Denemarken. 

Steentljdperk  (Het)  is  in  de  ondheidknnde 
de  naam  vaa  eea  ttfdperk,  waaria  de  oorsproa- 
keiyke  bevolking  vaa  Eoropa  nog  onbekend 
waa  met  bet  gebrnik  vaa  de  metalea,  aoodat 
aU  kare  wapena  ea  werktnigen  koofdaakelQk 
vervaardigde  vaa  iteea,  —  voorti  vaa  kont, 
beonderen  .en  boom.  Dit  tgdperk  eindigt 
met  den  aanvang  van  dat  der  metalen 
(brom  en  tfier).  Reeds  voor  laagea  tQd  wer- 
dea  steeaea  voorwerpen  nit  dat  t||dperk  ont- 
dekt. OlmmwÊ  I4|v.  maakte  daarvan  melding 
in  1682  in  sQiie  „Qermaaiae  antiqaae  libri  III**, 
Oü^tffttM  kaadelde  daarover  ia  s|hie  disser- 
tatie: „De  armis  lapldeis  vetemm  Cattomm*' ; 
doek  eerst  in  1888  verkondigden  de  Deenscbe 
ondbeidknndigen  TkomMm  en  IFbfMNM,  bQ 
wie  ook  lAêtik  in  Sehwerin  en  KMêt  te 
Zfirieb  lieb  aaaslotea,  op  grond  vaa  betgeen 
men  nit  alonde  begraaf|^laatsen  bad  opgedol- 
ven,  bet  gevoelen,  dat  gedurende  een  gemi- 
men  tyd  nitslnitend  steenen  werktuigen  wer- 
den gebeiigd,  waaraa  sQ  eene  opvol^ng  vast- 
stelden vaa  bet  ttMm-j  bronê-  en  ijurtijdptirk. 
Al  is  dat  stelsel  niet  volkomen  Jnist,  omdat  men 
deae  tgdperken  niet  sckerp  kaa  afbakeaen  en 
omdat  kier  en  daar  ket  broas  gebeel  en  al 
ontbreekt  of  door  koper  vervaagea  wordt, 
tock  kaa  men  acmder  beswaar  een  steentQdperk 
aannemen.  De  aanvaag  van  bet  steentidperk 
ligt  ver  in  bet  verleden;  reeds  in  bet  geologisob 
Vstüdperk  (ket  dilavinm  der  Doitsohe  aardkun- 
digen en  bet  pleistoceae  tOdperk  van  Lff^O) 
worden  steenen  wapenen  aangetrofTen,  als  bin- 
ken van^  menscbelQke  bedrtlvigbeid,  Ja,  aeUb 
gedeelten  van  mensobeiyke  geraamten.  Daar 
bet  steenttidperk  aeer  lang  van  duur  was,  kun- 
nen wQ  daarin  eene  geleidel||ke  ontwikkeling 
opmerken.  LMooh  („Die  nrgescbiobtliohe  Zeit, 
1874**)  verdeelt  bet  in  een  paUeolitbiscb  en  neo- 
litbiscb  tjidvak,  of  eenvoudiger  uitgedrukt  in  een 
oud  en  nimm  steentOdvak.  De  kenmerken  deser 
tgdvakken  st|n  gelegen  in  den  toestand  der 
steenen  gereedschappen:  in  bet  eerste  werden 
deae  gebesigd  in  een  ruwen  vorm  en  in  bet 
tweede  geslepen  of  gepoiyst  Het  oude  t^dvak 
is  weder  gesplitst  in  bet  ovêrgtroomingp-  of 
diUmmadl  tQdvak,  ook  dat  der  uitgestorvene 
dieren  genaamd,  waarin  de  mensch  in  onze 
streken  verkeerde  tegelUk  met  den  holenbeer, 
den  mammoet  en  andere  voorwereldigke  die- 
ren, —  en  in  bet  rendiermUjjdvak  of  dat  der  naar 
elders  getrokkene  dieren.  In  dit  laatste  tydperk 
leefde  bet  rendier  nog  in  Midden-Europa  en 
werd  er  door  den  mensch  vervolgd.  Tusschen 


die  belde  tgdvakken  plaatst  bmb  aof  « 
oewyaMyt^j^i— if.  De  eerste  versekflsisg  ia 
den  mensok,  waaromtrent  w8  voldoeadeaka 
keid  kebben,  bad  plaats  in  ean  tgd,  toet  è 
groote  gletsokers  allengs  wegaomilea  es  bé 
temgtrokken  naar  de  dalen  van  bet  hMg^ 
bergte.  Nadat  men  reeds  t»g  keibsliic 
sommige  holen  in  Fraakrifk,  b0v.  is  ISü 
te  Durfort  in  bet  departement  (Sardcsi 
1886  te  Bise  bt  Narbonne  beeadsna  m 
rendieren,  oerossen,  bolenbeerea, 
rossen  ens.  tegelUk  met  qMren  vaa 
Ijjke  werkaaambeld  (potM^ierTen  eas.)  gev» 
den  bad,  oatdekte  SekmêrUmff  in  182»  ii« 
Belgische  kalkgrotten,  dat  ook  diar  beeti^ 
ren  van  olifkntmi,  rkinócerosaea  en  uit|«Éit 
vene  vleescbetende  dieren  met  rawe  mrfc^ 
tuigen  vaa  steen  en  selfr  met  beendent  ia 
menschen  bedolven  waren.  Hfl  trok  dttrÉ 
het  besluit,  dat  sg  tOdgenootea  wares  |^ 
weest  Op  die  ontdeUdng  eveavr^  weidm 
vankelVk  weinig  acht  geslagen  en  even  w«bif 
op  die  vaa  Bou^ker  de  P«-&if,  die  vaa  Ififi- 
1857  in  het  aand  en  de  gerolde  steeoeB(& 
vium)  vaa  het  dal  der  Somme  bS  Aaüfloia 
Abbeville  een  groot  aantal  steenen  werfctnfi 
aantrof.  Eerst  nadat  EngelsckegeleerdeB,iMr 
belangstelling  gedreven,  {Faleamtr^  Pmtmi 
JSoamë  en  L^ell)  bet  dal  der  Somme  boB* 
hadden,  hield  men  de  aldaar  ter  diepte  va 
15  Ned.  el  onder  de  oppervlakte  bedolrsK 
in  geel  kieael  gelegeae  steenen  bOtosuB 
langer  voor  gewrochten  der  natuur,  aar 
voor  producten  der  kunst  nit  een  owwmia 
tüd.  Toen  voorts  in  1857  FtiUroit  ta  dt 
Neandergrot  bj|  Dttsseldorf  bQ  de  beeoden 
van  voorwereldltike  dieren  ook  eea  ét» 
aardig  gevormden  mensehenacbedd  ootdektt 
en  Bomdkêr  de  Perihet  in  1868  niet  f«  m 
Guignon  eigenhandig  uit  eene  kleaeOsag,  6 
mammoetstanden  en  steenen  gereedichaffa 
bevatte,  eene  mensehelSke  onderksak  m 
dierigken  vorm  opdolf,  begon  elketwUfeliB 
de  gelOktOdigkeid  van  den  vóorfaisfeockeka 
mensch  met  bet  dierenrOk  vaa  ket  dOsw 
tgdperk  te  verdwgnen,  vooral  toen  miM 
als  MUm  Mdmmde,  Bmek  en  anderen  deec^ 
beid  van  bet  gevondene  bekrachtigdflB.  I^ 
menschen  vaa  dit  tOdpèrk  hebbea  voonekff 
een  allerellendtgst  levea  geleid,  e?eBa]i« 
tegenwoordige  inboorlingen  vaa  AuflCnlié* 
Yuurland.  ZQ  kenden  geene  wontsgoia 
geene  kleedoren  en  aorgden  alleen  toor » 
noodige  tot  onderbond  des  levens.  On  a 
hunne  behoeften  te  vooralen,  bediendeaa 
aich  van  seer  ruwe  werktuigen.  Hobim  ^ 
aelbUlen  sgn  eenigssins  bekapt  tot  des  ow 
vorm,  aeer  versekillend  vaa  grootte  es  vfi 
eens  geslepen.  In  de  omstreken  van  Koiffff 
(Dordogne)  vond  men  ook  platte  ^b*\? 
spiespunten,  alsmede  langwerpige  •teeuibB- 
ters,  die  vooraeker  als  messen  werdes  i^ 
aigd.  Aan  den  vorm  van  deae  gereedMhapP|J 
geeft  men  den  naam  van  Amienstypia;  4 
bestaan  namelük  uit  eene  vuursteeDkarDi ^^^ 
welke  men  aan  beide  agden  gedeeltffli^ 
spigting  en  wegkapping  verwflderd  heeft.  2"»J 
btflen  beaigde  men  als  wapens,  skniede  Q» 
het  vellen  van  hoornen.  Reeds  ^^ooritsïJJJ 
men  hier  en  daar  dergelijke  steeooi  ^ 
gevonden,  door  het  volk  „dondersteaneB  r 
beeten.  Het  aantal  van  dergelffke  voorwffp^ 


STEENTUDPËRK. 


731 


LA    bet   dal  van  de  Somme  ontdekt,  bedraagt 
oeni^e     duisende,  Boodat  velen  het  gevoelen 
l^oesreren,  dat  ^  hoofdiakeiyk  aldaar  ver- 
vajurdi^  werden.  Intoagchen  heeft  men  er  ook 
ontdekt  in  geheel  Frankryk,  in  Spai^e,  Enge- 
land   en   Itallfi.  Op  dat  tOdvak,  waarin  de 
mammoet  (Elephas  primigeninB),  de  rhinóoeros 
CRhinoceros  leptorbinos)  en  andere  reeds  lang 
uitgeatorrene  dieren  tegelOk  met  den  mensen 
SoTopa  bewoonden,  volgde  het  ^t-  offfUtêeker- 
txjdmakj  eene  overgangsperiode  tot  het  rendie- 
rentydvak.  Terw^l  het  klimaat  in  het  voor- 
gaande  tydvak  gematigd  was,  bracht  het  gs- 
tydperk    in  Enropa  een  hoogen  graad  van 
droge   koude,  BOodat  de  mensch  eene  wQk- 
plaata  moest  toeken  in  holen  en  grotten,  die 
by   aan   de  wilde  dieren  betwistte.  De  fiinna 
▼an   het  Vstüdperk  onderscheidt  sich  vooral 
door  het  veelvuldig  voorkomen  van  den  holen- 
beer,   den  holenleenw,  het  rendier  en  den 
oeros  (Bison  priscns),  terwjjl  ook  de  mam- 
moet en  de  rhinóceros  nog  in  Enropa  leefden. 
B0   de   geraamten  deser  dieren  vindt  men  in 
siilke   holen  de  sporen  van  menschelOke  be- 
dryvigheid  in  den  vorm  van  mwe  steenen  werk- 
tuigen. De  ontdekking  van  den  holenmensch 
zttn  w)|  insonderheid  verschuldigd  aan  de  naspo- 
ringen  van  Seikmêrlimg^  DupoHt^  Zdrtei^  Glrw^, 
^aleamêff  I^aat^   Svatu,  BwJcj  Wamkd^  Bojd 
en  DawÜnt,  De  holen,  gedeeltelók  als  woningen 
en  gedeelteigk  als  begraaf);>laatsen  gebezigd, 
bevinden  sich  meestal  in  kalkgeb^gten  en 
s)in  door  uitspoeling  ontstaan.  Op  den  bodem 
heeft  men  er  gewoonlOk  drie  of  vier  lagen 
met  overbltfCBelen  van  menschen  en  dieren  uit 
verschillende  tUdperken  en  onder  stalagmieten 
bedolven.  De  beenderen  der  dieren  zQn  mee- 
vendeels  door  menschenhanden  door  middel  van 
daarbt}  aanwesige  steenen  bQlen  gespleten; 
voorts  vindt  men  er  pUlpunten  van  vuursteen, 
«teenschrapers  (racloirs)  en  ongeglasuurde  pot- 
scherven Bonder  versierselen.  De  steenschrapers 
BÜn  iange  stukken  steen,  slechts  aan  èene 
aQde  bekapt  en  scherp  gemaakt  en  gelden  als 
een  kenmerk  van  dit  tydvak.  Tot  de  merk- 
waardigste vindplaatsen  behooren,  in  België: 
het  hol  van  Naulette  aan  den  oever  der  Lesse,  — 
in  Doitschland :  de  Schelmengraben  by  Begens- 
bnrg,  het  Lindenthaler  Hyaenahol  in  Oost- 
Thüringen,    de  Balver  en  andere  holen  in 
Westfslen  en  de  groote  Hohlenfels  hi  Schwaben, 
—  in  Moravië:  het  Yypoestek-  en  hetByczis- 
kalsrhol,  —  in  Engeland:  het  Kentshol  en 
het  Wookey-Loch  b0  Wells,  ~  en  in  Frank- 
rQk:  de  holen  te  Monstier  (Dordogne),  Ghes- 
Ppure  (Corröie),  La  Martiniére  (Vienne),  La 
More  Grand  (Sadne-et-Loire),  Néron  (Ardèche), 
Les  Monlins  (Doubs)  en  Broches  de  Qenay 
(Cdte  d*Or).  Op  sommige  plaatsen  vond  men 
steenen,    die    kunstig    bewerkt    ztjn,    bQv. 
Uns-  en  spiespunten  in  den  vorm  van  laurier- 
en van  noteboombladeren,  en  vooral  besteedde 
men  groote  zorg  aan  de  pyispitsen.  Deze,  by 
Solntró  ontdekt,  vormen  volgens  MorHiUt  den 
Solatrétypus.    Voorts  ontdekte  men  in  1862 
eene  merkwaardige  grot  uit  het  ystydperk  te 
Anrignac  (Haute  Qaronne) ;  daarin  bevonden 
sich  17  geraamten  van  menschen.  Ook  elders 
bleek   het,  dat  dergeiyke  holen  tot  begraaf- 
plaatsen hadden  geiend.  Het  nauwkeurigst 
werden  de  menscheiyke  geraamten  van  Cro- 
Magnon    door    Brooa    onderzocht  Daardoor 


bleek,  dat  de  holbewoners  uit  het  ystydperk 
groot  waren  van  gestalte  en  voorzien  van 
sabel vormige  beenen  en  een  groeten,  eenigs- 
dus  prognattien  scheieL 

Hierop  volgde  een  tydperk,  waarin  deglet- 
schers  wederom  aangroeiden,  maar  niet  zoo- 
veel als  in  het  groote  ystydperk.  De  Bhdne- 
gletsoher  strekte  zich  uit  over  het  Heer  van 
Genöve,  zonder  evenwel  het  Juragebergte  te 
bereiken.  Op  het  wegsmelten  van  deze  giet- 
schers  volgden  nieuwe,  groote  overstroomingen, 
die  haar  slib  uitspreidden  over  de  meeste 
laaggelegen  landen  van  Europa.  Daarby  ver- 
dwenen vele  diersoorten,  maar  de  mensch 
nam  de  wyk  naar  hooger  gelegen  oorden,  en 
eerst  na  het  verdwynen  van  het  water  daalde 
hy  wederom  af  in  de  vlakten.  Hier  vermenig- 
vuldigde het  rendier  (Cervus  tarandus)  zich 
zoo  sterk,  bepaaldeiyk  in  Frankryk,  Duitsch- 
land,  België  en  Zwitserland,  dat  men  aan 
dit  tydvak  den  naam  van  rtndiêtmUijdvak 
gegeven  heefLTerwyi  de  mammoet,  de  holen- 
beer, de  holenleeuw  en  de  tweehoomige  neus- 
hoorn verdwenen  ofallengs  uitgeroeid  werden, 
vermeerderde  het  aantal  herten,  reeën,  paar- 
den, wilde  zwynen  en  hazen,  en  naast  deze 
leefden  nog  andere  dieren,  welke  nu  slechts 
op  de  hooge  Alpen  of  diep  in  het  noorden 
worden  aangetroffen,  zooais  de  gems,  de  steen- 
bok, de  eland,  de  ysvos  en  de  muskusos.  Dit 
is  het  tydperk  der  naar  elders  vertrekkende 
dieren.  Eerst  vond  men  stations  van  toen- 
malige rendiereiUagers  in  het  zuiden  van  Frank- 
ryk (in  het  dal  der  Vézére  in  Perigord,  de- 
partement Dordogne),  daarna  in  de  departe- 
menten Yienne,  Ariöge,  Charente,  Tam  en 
Qaronne.  De  aldaar  gevonden,  meestal  uit 
rendierenhorens  vervaardigde  werktuigen  ver- 
raden reeds  eenigen  kunstzin,  doordien  met 
krassen  afbeeldingen  van  sommige  dieren  op 
de  oppervlakte  geschetst  zyn.  Op  zoogenaamde 
kommandostaven  vindt  men  dergeiyke  afbeel- 
dingen, en  op  eene  plaat,  van  een  mammoets- 
tand vervaardigd,  ontwaarde  men  zelA  de 
vry  nauwkeurige  gedaante  van  een  knammoet 
Voorts  vond  men  dergeiyke  overUyfiMlen  uit 
dit  tydvak  ook  in  Dnitschland  (Wilrtemberg 
en  Schwaben),  België  en  Zwitserland.  Zulke 
afbeeldingen  van  dieren  zyn  hoogst  merkwaar- 
dig, maar  het  is  gebleken,  dat  sommige  van 
deze  Vervalscht  zyn.  De  steenen  gereedschap- 
pen van  dit  tydvak  komen  wel  is  waar  met  die 
van  het  voorgaande  overeen,  maar  zyn  veel 
zorgvuldiger  bewerkt.  MortÜlet  gaf  aan  den 
vorm  der  getande  pyispitsen  of  harpoenen 
van  dezen  tyd  den  naam  van  Hadelainetypus. 
De  steenen  byien,  pyispitsen,  steenen  messen 
en  steenen  waren  beter  bewerkt,  de  aarden 
vaten  hebben  fraaier  gedaante  en  van  been- 
deren vervaardigde  men  naainaalden.  Tot  de 
begraafj[>laatsen  van  dit  tydvak  behooren  de 
holen  van  Frontal  by  Furfooz,  waarin  men 
18  geraamten  van  menschen  ontdekte. 

Het  tweede  of  Jongere  steentydvak  (de  neo- 
lithische  periode)  geeft  getuigenis  van  een 
zachter  klimaat,  hetwelk  op  het  tegenwoordige 
geiykt  Eene  verdere  wegsmelting  der  glet- 
scbers,  alsook  overstroomingen  hebben  aanlei- 
ding gegeven  tot  eene  verandering  van  kli- 
maat, die  zich  eerlang  in  het  dierenryk  en  den 
plantengroei  openbaart.  De  mensch  begon  nu 
zyne  steenen  gereedschappen  te  siypen  en  te 


732 


STEENTUDPEBK. 


polQBten,  BÜehtte  gebuchten  en  dorpen,  begon 
het  land  te  beboawen,  temde  enkele  dieren 
en  dreef  eenigen  handel.  Doeb  in  den  aan- 
vang van  dit  nieuwe  tQdvak  bleven  grotten 
en  overhangende  rotaen  nog  altffd  wQkplaat- 
sen,  byv.  de  grotten  in  het  kalksteengebergte 
te  Pradières,  Bedeilhac,  Labart,  Niaox  en 
Fontanel.  Hier  vond  men  naast  de  bewffzen 
van  menBChelDke  werkzaamheid  en  naast 
menschenbeenderen  ook  de  beenderen  van  den 
oeros,  yan  een  klein  rand,  van  het  hert, 
van  het  schaap,  van  de  geit,  van  de  antilope, 
van  de  gems,  van  het  zwffn,  van  den  wolf, 
van  den  hond,  van  den  das  en  van  de  haas. 
Van  rendierenbeenderen  echter  was  geen  spoor 
meer  te  ontdekken ;  de  rendieren  waren  reeds 
verhuisd  naar  het  noorden  en  oosten.  De  stee- 
nen  gereedschappen  onderscheiden  zich  door 
hunne  gladheid,  doch  afbeeldingen  van  dieren 
komen  niet  langer  voor.  Intusschen  wist  men 
niet  enkel  hoorn  en  been,  maar  tegen  het 
einde  van  dit  tQdvak  ook  steenen  ^len  te 
doorboren.  De  beginselen  der  nyverheid  ver- 
toonen  zich  dan  ook  in  werkplaatsen,  waar 
geslepen  pQlen  en  getande  pyispitsen  van 
vnursteen  werden  vervaardigd,  zooals  te  Grand- 
Pressigny  (Indre  et  Loire),Camp  Barleet(0i8e), 
Londinières  (Seine  Inferieure)  en  in  Belgifi 
te  Spiennes  (Bergen).  In  die  voorwerpen  ont- 
waart men  de  ongemeene  behendigheid  van 
den  vervaardiger.  De  eelt  of  kelt,  als  troffel  of 
wig  in  hout  of  hoorn  vastgemaakt  of  als  bijl 
gebezigd,  is  met  de  messen,  zagen,  schrapers, 
boren,  koornkneuzers,  siypsteenen,  pyi-  en 
lanspuDten  het  eigenaardig  werktuig  van  dit 
tgdvak.  Als  grondstof  dienen,  behalve  de 
vnursteen,  ook  gneis,  kiezoüei,  dioriet,  ser- 
pentyn  en  vezelkiezel  (flbroliet).  De  hier  en 
daar  gevonden  celten  van  nephriet  z0n  voor- 
zeker uit  het  Oosten  ingevoerd,  daar  dit  mi- 
neraal alleen  ddar  voorkomt.  Van  beenderen 
vervaardigde  men  voorts  vischhaken,  breiprie* 
men,  weversspoelen,  speerpunten  enz.,  en  tot 
de  aarden  voorwerpen,  uit  de  vrQe  hand  ge- 
maakt, behoorden  potten,  bakken,  kruiken, 
vazen  enz.  De  gebezigde  leem  was  met  steentjes 
kalkspaatbro^jes  en  steenkolenstof  vermengd, 
en  de  vaten  werden  met  golvende,  evenwy- 
dige  of  zigzagiynen  versierd.  Sommige  aarden 
voorwerpen  geven  biyk,  dat  men  in  dientyd 
vlas  begon  te  spinnen  en  te  weven,  en  dat 
men  netten  vervaardigde.  Tot  de  huisdieren 
behooren  reeds  de  hond,  de  koe,  de  geit  en 
het  zwijn.  De  oudste  getuigenissen  uit  dit 
tydvak  vindt  men  in  de  lOOkkenmöddings  of 
den  keukenafval  van  eene  Deensehe-visschers- 
bevolking,  die  alleen  den  hond  als  huisdier 
kende,  terwQl  het  steenen  gereedschap  op 
eene  geringe  mate  van  ontwikkeling  wifst.  Men 
woonde  ook  nog  wel  in  grotten,  die  in  een 
vroeger  tQdvak  tot  verbiyf  van  menschen 
hadden  gediend,  of  men  groef  kunstmatige 
holen  in  den  grond,  doch  bouwde  ook  stee- 
nen huizen,  welke  op  die  der  hedendaag- 
Bche  E8kimo*s  geleken.  Voorts  had  men 
moerasburchten,  zooals  de  Italiaansche  terra- 
mare's, —  alsmede  paalwoningen  en  meerdor- 
pen of  crannoges.  Wyders  worden  hier  en 
daar  volkplantingen  of  stations  van  jagers  uit 
het  steentydperk  aangetroffen,  inzonderheid 
in  Oostenryk,  Brandenburg  en  de  Lausitz, 
alsmede    overoude    versterkingen,   nameiyk: 


aarden  en  steenen  wallen,  —  voorts  werk- 
plaatsen, waar  wapens  en  andere  geieed- 
schappen  vervaardigd  werden,  offerplaataen 
en  rechtbanken.  Eene  belangryke  bron  voor 
de  kennis  van  het  stoentfldperk  syn  de  gra- 
ven, by  ons  bekend  onder  den  naam  vaa 
„hunnebedden**  en  vooral  in  Drenthe  aanwo- 
lig,  elders  dolmen  of  cromlech  genoemd. 
In  zulke  begraafplaatsen  werden  de  lyken  of 
hunne  asch  bygezet  en  daarmede  veelal 
ook  wapens,  sieraden  en  gereedadu^poi 
begraven.  Steenen  kringen  uit  dien  tQd 
werden  vermoedeiyk  ten  behoeve  van  deneere- 
dienst gebouwd.  Veel  merkwaardigs  alt  dat 
tydvak  vindt  men  voorts  In  de  venen  vaa 
Denemarken,  en  daamit  biykt,  dat  het  kli- 
maat in  die  streken  eene  groote  veranderiag' 
heeft  ondergaan.  Hen  heeift  opgemerkt,  dat 
naaldboomen,  eiken  en  beuken  elkandm*  iQa 
opgevolgd.  Ook  hebben  de  Skandinaviaelie 
archaeologen  de  meening  geopperd,  dat  het 
volk  van  het  steentydvak  hoogst  waarsehQnigk 
overwonnen  en  uitgeroeid  is  door  een  uit  Aaië 
naar  het  noorden  oprukkend  volk,  hetwelk  op 
een  hoogeren  trap  van  ontwikkeling  stond  en 
zich  van  bronzen  wapens  bediende.  Anderea, 
vooral  Limdên$ekmU,  zyn  daarentegen  vaa  oor- 
deel, dat  er  langzamerhand  een  ruilhandel  is 
ontstaan  met  de  meer  zuideiyk  wonende  stam- 
men en  dat  daardoor  de  iMronzen  voorwerpen 
naar  het  noorden  zyn  gebracht.  Zelfii  heeft 
men  de  handelswegen,  waarlangs  nit  het  noor- 
den barnsteen,  nit  het  zuiden  daarentegen 
nephrietbyien,  glasparels,  munten  ens.  wer- 
den vervoerd,  zoeken  aan  te  vryzen.  Lang- 
zamerhand week  het  gebruik  van  steenen 
voor  dat  vaa  bronsen  gereedschappen,  en  Tan 
deze  bediende  men  sich  nog  in  Duitschland. 
toen  de  bewerking  van  het  yzer  reeds  be-' 
kend  was. 

Op  de  vraag,  tot  welk  ras  de  oorspronke- 
lyke  bewoners  van  Europa  in  het  nieuwere 
steentydperk  behoorden,  hebben  onderzoekers 
zooals  Virehow  („Die  Urbevölkerung  Ton 
Europa,  1874**),  Sckaaffhautemy  Sdeer,  JBU 
en  Eüiime^^  Bolder^  Broea,  Quairefa^m^ 
Mamy  en  Btuk  een  zeer  verschillend  antwoord 
gegeven.  De  schedels  uit  de  venen  van  Dene- 
marken, Pommeren  en  Mecklenburg  behoo- 
ren volgens  Vkehow  tot  een  ras,  hetwelk 
veel  overeenkomst  heeft  met  dat  derBaskov. 
Deze  laatsten  worden  gerekend  tot  de  Berbers, 
die  ook  nu  nog  in  het  Atlasgebergte  gevestigd 
zyn  en  wellicht,  over  de  Straat  van  Gibraltar 
trekkend,  zich  eerst  in  het  zuiden  en  daarna 
in  het  noorden  van  Europa- hebben  verspr^d 
en  hier  werden  tegengehouden  door  de  utt 
Azië  afkomstige  Finnen  en  Mongolen.  Later 
trok  het  Geltische  of  Gaelische  ras  in  den  tQd 
der  Assyrische  Oorlogen  uit  Medië  naar  Mid- 
den-Europa en  bracht  er  zoowel  de  Basken 
als  de  Finnen  tot  onderwerping.  Uit  eene 
vermenging  van  deze  drie  rassen  ontstond  het 
CeitiberischFinsche  volk,  dat  in  den  tyd  der 
Romeinen  Europa  bewoonde  en  in  het  sulden 
door  laatstgenoemden  en  in  het  noorden  ge- 
deelteiyk  door  de  Slaven,  Gothen  enz.  over- 
wonnen werd. 

Ook  thans  staan  nog  onderscheidene 
volken  op  den  ontwikkelingstrap  van  het 
steentydperk,  vooral  in  Polynesië.  De  steenen 
byi  is  nog  altyd  het  wapen  en  het  werktoig 


ST£ENTIJDP£RK-ST£FF£NHAG£N. 


733 


4er  Wilden.  Ook  de  halfbeteluMide  volken 
hebben  vermoedeiyk  een  tteentQdperk  gekend. 
In  de  ethnographische  mntea  immers  vindt 
men  steenen  b||len  nit  Hindostan,  nit  Jniian, 
nit  Binna  ens.,  afkomstig  van  de  oonpronlie- 
^igke  bewonen  van  genoemde  landen,  en  de 
monnds  in  Amerika  geven  deagelfPugeUiigeniB 
van  een  steentüdperk  der  voormalige  inboor- 
lingen. Zie  voorts  onder  Mmtek  en  Mêuêehem- 


Steenwijk,  een  klein  maar  bevallig  ge- 
legen stadje  in  de  Nederlandsche  provinde 
Overtfsel)  aan  d«  Steenwi}ker-A,  den  straat- 
weg en  den  spoorweg  van  Leeuwarden  naar 
Meppel,  besit  twee  Hervormde  kerken,  eene 
R.  Katholieke  kerk,  eene  kerk  der  Doopsge- 
linden,  eene  der  Ood-Hervormden  en  eene 
Synagoge,  venehillende  scholen,  eenige  fli- 
brieken  en  roim  6  000  sielen.  In  1580  wcvd 
dit  stadje  door  Bmnênhêrff  belegerd,  maar 
door  JoktÊ»  vam  dm  Corpui  dapper  verdedigd 
totdat  er  ontiet  opdaagde.  Niettemin  werd 
het  in  1582  door  de  Spanjaarden  bQ  verrassing 
ingenomen,  doch  in  1593  door  Prins  Matmis 
heroverd.  In  1672  eindeiyk  was  zQ  eenigen 
tyd  in  handen  der  Mnosterscben. 

Steenwijk  (Hendrik  van),  een  verdienste- 
lUk  Nederlandsch  sehilder,  geboren  te  Steen- 
wQk  omstreeks  het  jaar  1550,  was  een 
leerling  van  Man»  Vredémmn  de  Vries  en 
schilderde  vooral  kerken  en  monumentale  ge- 
bonwen,  —  voorts  lalen,  tooneelen  bQ  fak- 
keUicht  ena.  Hy  overleed  in  1603  of  1604, 
en  xoowel  in  de  mnsea  te  Amsterdam  en  te 
*sGravenhage  als  in  die  te  Dresden,  Weenra 
Kopenhagen  eni.  vindt  men  stukken  van  xjjne 
hand.  —  Zyn  soon,  die  denselfden  naam 
droeg  en  geboren  was  in  1589,  werd  een 
leerHng  van  Neefs^  maar  trad  in  de  voetstap- 
pen van  stK)  vader.  Gemimen  t(|d  was  hjj 
werksaam  te  Antwerpen,  en  stfne  stukken 
werden  gestoffeerd  met  figuren  van  BrmigM^ 
«o»  TMeUy  Sialèentj  Podeitbwrg^  vam  Boêêem 
eni.  Later  werd  h0  door  «a»  Dijde  aanbevo- 
len aan  Karel  J,  koning  van  £ngeland,  trok 
naar  Londen  en  vond  in  dien  Vorst  een  Qve- 
rigen  beschermer.  Men  vindt  schilderden  van 
desen  kunstenaar  te  Weenen,  Beriyn  «i 
Mttnchen. 

Steenwinkel  (Jan),  een  Nederlandsch  let- 
terkundige, geboren  te  Rotterdam  den  3den 
Juni  1754,  studeerde  en  promoveerde  in  de 
rechten  en  leefde  tot  1795  ambteloos,  eerst  te 
Leiden,  daarna  in  Bratmnt  eo  eindeljjk  te 
fiarderwgk.  Hier  werd  hy  Ud  van  het  stedeiyk 
bestuur,  in  1811  vrederechter  en  overleed  doi 
lideten  Mei  1812.  Hy  legde  zich  vooral  toe  op 
de  Nederlandsche  taai  en  letterkunde  en  gaf  in 
1784  en  1785  met  J.  A.  Oï^^im^  den  „Spiegbel 
Historiael"  van  MaetUmt  met  taal-  en  oud- 
heidkundige aanteekeningen  in  het  licht.  Voorts 
leverden  die  beide  geleerden  „Taalkundige 
Mengelingen**  onder  den  titel:  „Lingnae  patriae 
«zcolendo  amore**.  De  omwenteling  van  1787 
maakte  een  ^nde  aan  de  verdere  uitgave  en 
deed  hem  verhuizen  naar  Antwerpen.  In  zyne 
laatste  levensjaren  hield  hy  zich  bezig  met 
het  sehryven  van  een  „Historisch-biographisch 
woordenboek".  Ook  leverde  hy  nog:  „De  Huis- 
leeraar  der  Nederlandsche  bnrgery  (1784)",  — 
„De  politieke  nalezer  van  oude  en  nieuwe 
.stukken  (30  October  1784r-12  Maart  1785)", — 


en  „De  Praatvaar  (1784)".  Onderscheidene  hand- 
schriften van  Steemwinkel  zyn  in  het  bezit  van 
de  Maatschappy  van  Nederlandsche  Letter- 
kunde te  Leiden. 

Steensaad,  zie  LUhoepênmm. 

Steeple-Ohase  of  herhtwreurmiMen  is  de 
naam  van  een  wedren,  waarby  een  kerktoren 
of  een  dergeiyk  gevaarte  als  eindpaal  is  aan- 
gewezen, dien  men  over  hekken  en  hagen, 
slooten  en  beken  het  eerst  zoekt  te  bereiken. 
Tegenwoordig  geeft  men  dien  naam  veelal 
aan  een  rid  met  hiDdemissen,  hetzy  door  de 
natuur  gevormd  of  kunstmatig  aangebracht. 

StéfJEUOLlls,  zie  SUphau^, 

BtefEèns  (Heinrich),  een  verdiensteiyk 
wysgeer,  natnnrkenner  en  dichter,  geboren 
den  2den  Mei  1773  te  Stovanger  in  Noorwegen, 
studeerde  te  Kopenhagen  in  de  natuurkunde, 
deed  daarop  eene  reis  door  Noorwegen,  hield 
in  1796  te  Kiel  wetenschappeiyke  voorlezin- 
gen over  natuurkunde  en  begaf  zich  in  het 
volgende  jaar  naar  Jena,  waar  hy  een  aan- 
hanger werd  der  natunriyke  wysbegeerte  van 
SelMwg.  In  1800  begaf  hy  zich  naar  Freiberg, 
waar  hy  de  toegenegenheid  verwierf  van 
Wener  en  „Oeognostisch-geologische  Auf- 
sfttze  (1810)"  bewerkte.  Deze  breidde  hy  ver- 
volgens uit  in  zyn  „Handbuch  der  Orykto- 
gnosie  (1811—1823,  4  dln)".  Na  zyn  terugkeer 
in  Denemarken  in  1802  hield  hy  voorlezingen 
aan  de  universiteit  te  Kopenhagen,  maar  ver- 
trok in  1804  als  hoogleeraar  naar  Halle,  waar 
hy  de  „Gmndzüge  der  philosophischen  Na- 
tnurwissenschaft  (1806)"  in  het  licht  gaf,  en 
in  1811  naar  Breslau.  In  1813  nam  hy  vry 
willig  deel  aan  den  bevrydingsoorlog  en  bleef 
in  de  gelederen  tot  aan  de  eerste  inneming 
van  Paiys.  Na  het  sluiten  van  den  vrede 
keerde  hy  naar  zyn  académischen  leerstoel 
te  Breslau  terug,  aanvaardde  in  1831  eene 
dergeiyke  betrekking  te  Beriyn  en  overleed 
aldaar  den  13den  Februari  1845.  Hy  behoorde 
tot  de  vertegMiwoordigers  vaujde  betegelende 
richting  op  het  gebied  der  aardrijkskunde, 
maar  nam  tevens  yverig  deel  in  de  belang- 
rykste  vraagstukken  van  zyn  tyd,  zooals 
onder  anderen  biykt  uit  zyn  vlugschrift:  „Wie 
ich  wieder  Lutheraner  wurde  (1831)".  Van 
zyne  natuurkundige  geschriften  vermelden 
wy  nog  zyne  „Anthropologie  (1824^  2  dln)**, 
—  van  zyne  overige  werken:  „Caricaturen 
des  Heiligsten  (1819-1821,  2  dln)",  —  „Von 
der  üAlschen  Theologie  nnd  dem  wahren  Glanben 
(1824;  2de  druk,  1831)**,  —  „ChrisÜiche  Re- 
ligionsphilosopbie  (1829,  2  dln)**,  —  en  van 
zyne  nov^len:  „Die  Fanulien  Walseth  und 
Leitb  (1827;  3de  druk,  1837,  5  dln)**,  —  en 
„Die  vier  Norweger  (1828;  2de  druk,  1837, 
6  dln)  *.  Ook  gaf  hy  eene  levensbeschryving 
uit  van  zich  zelven  onder  den  titel:  „Was ich 
erlebte  (1840—1845,  10  dln;  2de  druk,  1844— 
1846)**.  Eindeiyk  versehenen  na  zyn  dood  zyne 
„Naobgelassene  Schriften  (1846)*\ 

StefTenhagen  (Emil  Julius  Hugo),  e^n 
verdiensteiyk  rechtsgeleerde  en  letterkundige, 
geboren  den  23sten  Augustus  1838  te  Goldap 
in  Oost-PmisMi,  studeerde  te  Königsberg  in 
de  rechten  en  vestigde  zich  in  1865  aldaar  als 
privaatdocent.  In  1867  begaf  hy  zich  naar 
Athene,  om  op  last  der  universiteit  aldaar 
de  nationale  boekery  in  orde  te  brengen.  Toen 
hy  in  1870  uit  Griekenland  terugkeerde,  werd 


784 


8TEFPENHAGEN— STEIN. 


bg  BtedsUbllothecarii  te  Dutitg,  in  1871 
cnstoB  aan  de  Mbliotheek  te  KOnigtberg,  is 
1878  aecretaria  vaa  het  bestnor  der  boekeif 
te  Göttingen  en  in  1876  directeur  Tan  de 
nniversiteitsbibliotheek  te  KieL  Beeds  ab 
itndent  gaf  b0  uit  de  handfehriften  te  KOaigs- 
berg  in  net  lieht:  „Beitrige  in  vonSaTigny*! 
Qeechichte  des  rOmiacben  Beohts  im  Mittel- 
alter  (1859:  2de  dmk,  1881)**  en  den  door 
hem  ontdekten  oonpronlcelVken  tekst  yaa 
„De  snmmaria  cognitione**  ran  Jokmnm 
Faaioius  (1859).  Voorts  lererde  h||  meer  dan 
éen  merkwaardigen  oatalogns,  eene  beschrf|Ting 
Tan  de  ond-Dnitsohe  liandscliriften  in  de  boe- 
kerQen  te  Königsberg,  opstellen  in  versohil- 
lende  tgdsohriften,  aUnnede  „De  inedito  Joris 
germanici  monnmento  (1868)",  —  „Die  neon 
Bflcher  Magdebnrger  Beohts  (1885)*",  —  en 
.Dentsolie  Beohtsqnellen  in  Prennen  (1875)*'. 
In  1877  werd  hem  door  de  Académie  te  Wee- 
nen  eene  critische  bewerking  opgedragen  der 
glossaria  van  den  „Saehsenspieger'. 

Stelohele  (Anton),  aartsbisschop  van  Mfln- 
ohen-Freising,  geboren  den  22Bten  Jannari 
1816  te  Wertingen  in  Schwaben,  beaooht  het 
gymnasinm  te  Dillingen,  studeerde  te  Mttnehen 
in  de  godgeleerdheid,  werd  in  1888  kapellaan, 
in  1841  domyiearis  te  Angsbnrg,  in  1844 
geesteltlk  raadsheer  en  secretaris  ran  den 
bisschop  Tan  Angsbnrg,  in  1857  domcapitn- 
laris  en  in  1878  domproost  Schier  in  klooster- 
Itfke  afsondering  lOne  dagen  siytend.  wQdde 
hy  dch  aan  de  wetenscbapy  insonderheid  aan 
de  kerkgeschiedenis  en  ontring  eershalve  in 
1870  van  de  theologische  fSscnlteit  te  München 
de  doctorale  waardigheid.  Tan  s(|ne  geschrif- 
ten vermelden  wQ:  „Friedrich,  graf  von 
Zollem,  bisschof  von  Angsbnrg,  nnd  Johann 
Oeiler  von  Eaisersberg,  mit  Briefen  (1854)**, 
—  „Bisschof  Peter  von  Richars  (1856)**,  — 
en  „Das  Bisthnm  Angsbnrg,  historisch  nnd 
statistisch  beschrieben  (1861  eni.  8  dln)**. 
Z0ne  geleerdheid,  Troomheid  en  sachtmoedig- 
heid  gaven  hem  aanspraak  op  eene  hooge 
kerkelQke  waardigheid,  loodat  de  Koning, 
na  het  overlSden  van  Sckêrrj  hem  in  1878 
tot  aartsbisschop  van  Mflnchen-Freising  be- 
noemde. 

Steln.  Onder  desen  naam  vermelden  wQ: 

akarUdiê  wm  Steimj  welke  door  hare  be- 
trekking met  GOike  eene  merkwaardige  plaats 
beslaat  in  de  geschiedenis  der  Dnitsohe  letter- 
kunde. Zg  werd  geboren  den  25sten  December 
1742  te  Weimar,  was  de  dochter  van  den 
Hofinaarschalk  wm  Sehardi  en  trad  als  Hofdame 
vaii  Hertogin  Amalia  in  1764  in  hethnweltfk 
met  den  stalmeester  wm  8imn.  ZQ  was  eene 
dweepiièke  aanbidster  van  Göike,  leerde  hem 
persoonlek  kennen  in  November  1775  en  wist, 
hoewel  moeder  van  7  kinderen,  iflne  vnrige 
liefde  te  verwerven.  Deie  betrekking  even- 
wel verflauwde  bQ  de  toenemende  elschen 
van  OkarloiU  en  eindigde  na  den  terugkeer 
van  Göthe  uit  Italië  (1788)  seM  met  eenetif- 
delQke  vriendschapsbreuk,  looals  op  eene 
SDOartelSke  wiJze  blVkt  in  het  treurspel:  „Dl- 
do**,  in  1794  door  Okarlotte  gedicht.  Zg  over- 
leed te  Weimar  den  6den  Januari  1827.  Een 
eervol  gedenkteeken  voor  CharlofU  vormen: 
„€k>ethe*s  Briefe  an  Frau  von  Stein  aus  den 
Jahren  1776—1820  (1841—1851,  8  din)**. 

S^Amnék  Wnedriek  Ka/rly  vrQheer  wm  Steinj 


ttitstekwid  Duftseh  ataatsmaa,  f^ 
26Blen  October  1757  te  Kmhi  n 
uit  een  aaniienl||k  geslacht  H|i 
deerde  te  GHMtingen  in  de  reehten  es  itn 
wetenschappen,  was  daarop  eeo  Jsarvi 
■aam  bQ  het  BBkskamergêrieht  te  WcÉ 
ondernam  vervolgens  eene  reis  door  ea 
deelte  van  Europa,  trad  toen  In  PniBKi 
staatsdienst  en  lag  alch  in  178a  beM 
tot  lid  der  mgnendireetie  te  Wettern 
graafrehap  Mark.  In  1784  vrerd  hg  Msti 
het  opperbestuur  der  mtaea  ia  Weit&i 
Voorts  bekleedde  hg  nog  andere  hebag^ 
posten  en  vertrok  in  October  1804  nssr  Ba 
als  minister  van  Accgnsen  ens.  In  dieM 
Ung  bevorderde  hg  de  opheffing  der  Mn 
landsehe  tollen  in  Pruisen,  stiehtle  hel  m 
tiek  bureau  en  bracht  ten  gerieve  fui 
handel  papieren  geld  in  oml^p.  TneM 
echter  waren  sgne  pogingen  om  des  Ka 
reeds  toen  over  te  halen  tot  eene  kn^ 
waardige  politiek.  Toen  htf  In  Jaossri  I 
sgne  intrede  in  het  nieuwe  ministerie  af  hu 
igk  stelde  vanbelangrgkehervormfaigeia 
bestuur,  ontving  hg  sgn  ontriag.  Ifti 
Vrede  van  Tilslt  ( JuU  1807)  riep  de  En 
hem  echter  terug  en  belastte  kern  sk  « 
minister  met  de  vemleuwiniir  ^tor  stsstBui 
ting.  Het  was  het  voornemen  van  «■  S 
het  politiek  leven  hg  het  volk  op  te  mld 
door  het  te  doen  deelnemen  aan  het  rageo^ 
beleid,  de  vollnklassen  van  hare  m^ 
eeuwsche  boeien  te  bevrgden  en  eeoe  r 
krachtige  burgerg  te  scheppen.  Be  v| 
waarop  hg  dat  voornemen  soeht  tevotrea 
getuigt  van  ign  eoht-Duitsohen  geest  m  i 
sgn  staatsmansbeleid.  In  September  II 
aanvaardde  hg  sgne  betrekUng,  ea  n 
den  9den  October  verscheen  het  bealoSi 
trent  het  vrge  gebruik  van  den  gnmééf^ 
en  de  persoonigke  rechten  van  den  ^ges 
Eene  andere  wet  beiorgde  aan  de  getrdh 
van  domeinlanden  den  ^gendom  naè 
Zgne  verordening  omtrent  de  stedso  m 
November  1808  vormt  thans  nog  des  gn 
slag  der  gemeentewet  in  PtuImd.  W|i 
bracht  hg  met  Sckmntkont  eene  sJgeM 
volkswapening  tot  stand.  Daarenbofeonq 
hg,  dat  de  oorlogslasten  werden  beM 
Nanweigks  echter  had  hg  geduesda  i 
Jaar  ign  ambt  bekleed,  toen  een  befdi 
Napolêom  L  die  in  een  ondenchepCes  ^ 
aan  den  Vorst  wm  WUtgêmMm  gebsea  ï 
dat  wm  SUim  de  hoop  koesterde,  dat  s 
eerlang  het  Fransehe  Juk  nou  aft^o^ 
hem  noodsaakte,  sgn  ambt  nader  tolegg«^ 
als  balling  sgn  vaderland  te  verlatea.  T^ 
zgn  vertrek  echter  deelde  kg  de  begiaie 
van  sgn  regeeringsbeldd  mede  in  een  gese^ 
dat  onder  den  titel  van  „Steln's  poGtiiei 
Testament**  eene  groote  vermaartteid  f 
kreeg.  Door  dë  Bekering  van  West&kB* 
volgd  en  van  sgne  goederen  berooliii,b(i| 
hg  dch  naar  Oostenrgk,  waar  hg  hg  afvü 
Ung  in  Brtlnn  en  Troppau  en  ten  laatste 
Praag  sgn  verbigf  hield.  Toa  hg  r^ 
Uep,  dat  op  sgne  uitlevering  sos  wen 
aangedrongen,  begaf  hg  slch  in  IM  IBIS  s 
ultnoodiging  van  Keiaer  AUaomdtr  l  ^ 
Petersburg.  Ook  dAar  bevorderde  h|door4 
invloed  op  den  Keiaer,  alsmede  door  efl 
uitgebreide   briefwisseling  het 


8TEIN~ST£INB£IS. 


786 


»eii  Riusiach-Doitach  legioen  en  denalgemee- 
neB    opstand  tegen  NapoUtm  L  Na  de  cata- 
strophe   van  1818  keerde  li0  met  den  Keiaer 
naar  DaitBchland  terug  en  werd  benoemd  tot 
▼oorsitter  Tan  een  BnasiBOh-Pniifliechen  Baad 
van  befltnnryoor  de  Doitscbe  aangelegenheden, 
docb    sBne  kracht  was  in  die  betrekking  te 
veel  aan  banden  gelegd.  Toen  voorts  na  den 
Volkerenalag  bl  Leipiig  eene  centrale  commis- 
sie van  beheer  benoemd|werd  voor  alle  door  de 
Verbondene  Mogendheden  in  beiit  genomene 
landen,  aanraardde  wm  Steim  daarvan  het  voor- 
,  xittenohap  en  maakte  aich  door  een  krachtig 
^  binnenlandsch  bestnor  en  door  eene  spoedige 
^  legerorganisatie   yerdienstelVk  jegens  geheel 
I  DvitBehland.  Het  Centraalbestnnr  volgde  het 
g  leger   der  Geallieerden  naar  ParQs.  Vandaar 
j  vertrok  vom  J^mm  in  Joni  1814  wederom  naar 
,  Berl^n  en  begaf  sich  vervolgens  naar  het  Con- 
,  grèe  te  Weenen.  Hier  echter  toefde  h||  slechts 
g  korten  tffd,  daar  het  werk  der  reactie  hem 
,  walgde,  en  keerde  tot  het  ambteloos  leven  temg. 
^  Des  lomers  hield  hQ  dooigaanszgnverbigfop 
^  sQne  flroedeien  in  Nassan,  des  winters  te  Frank- 
fort aan  de  Main,  waar  in  Januari  1819  onder 
if|n  voorzitterBchap  de  vereeniging  voor  de  al- 
oude geschiedenis  van  Doitschland  ontstond  en 
zich  belastte  met  de  uitgave  der  „Monumenta 
Germaniae  historica'*,  waarvoor  wm  StmnmeM 
veel  had  bOeengebracht.  Daar  hg  vandezOde 
der  Begeering  in  Nassau  gedurig  onaange- 
naamheden ondervond,  vertrok  hQ  naar  ^n 
landgoed  Kappenberg  in  Westfiüen.  Na  de 
invoering  van  Provinciale  Staten  in  Pruisen 
(1888)  sag  hg  sich  tot  afgevaardigde  naar  den 
Landdag  in  Westfslen  gekozen  en  door  den 
Koning  tot  Landdagsmaarschalk  benoemd.  Ook 
leidde  hg  de  beraadslagingen  der  Evangelische 
^ode  in  Westfalen,  en  in  1887  benoemde  de 
Koning  hem  tot  staatsraad.  Hg  overleed  den 
89sten  Juni  1885  te  Kappenberg  als  de  laatste 
manneigke  telg  van  zfjn  geslacht  In  1878 
verrees  op  den  burcht  Nassau  en  in  1874  te 
Berign  een  standbeeld  te  zgner  eere.  Zgne 
y^Denkschriften  ttber  deutsche  Yerfiusungen" 
sgn  in  1848  door  Fertt  uitgegeven  en  zgne 
jfidete  au  den  Freiherm  von  Gagem  (1818 — 
1881)**  in  1888  door  genoemden  ^heer. 

Lormut  wm  8tèm^  een  verdiensteigk  staat- 
huishoudkundige.  Hg  werd  geboren  te  Eckem- 
flMe  den  15den  November  1818,  studeerde  te 
Kiel  en  te  Jena  in  de  wgsbegeerte  en  rechten, 
vestigde  zich  als  privaatdocent  te  Kiel  en 
werd  er  in  1846  hoogleeraar.  Daar  hg  het 
recht  der  Hertogdommen  tegen  de  Deensche 
Begeering  handhaafde  en  medewerkte  tot  het 
uitvaardigen  van  de  „Memorie**  der  negen 
hoogleeraren  te  Kirt  over  deze  aangelegen- 
beid,  ontving  hg  in  1858  zgn  ontslag.  Hg 
volgde  in  1855  een  beroep  als  hoogleeiaar 
nssr  Weenen  en  is  na  dien  tgd  steeds  al- 
dtsr  werkzaam  geweest  Van  zgne  talrgke 
gesohriften  vermelden  wg:  „Der  Socialismus 
imd  Communismus  des  heutigen  Frankreich 
(1842;  8de  druk,  1847)**,  —  „Die  socialisti- 
flohe  und  oommunistiscbe  Bewegungen  seit 
der  dritten  Französischen  Bevolution  (1848)**, 
—  „Oeschichte  der  socialen  Bewegung  in 
Frankreich  von  1789  bis  auf  unsere  Tage 
(1860,  8  dln)**,  —  „Geechichte  des  firan- 
lösiBohen  Strafrechts  (1847)**,  —  „System  der 
Staatswiflsensehaften    (1847—1857,    8    din)**. 


—  „L^rbuch  der  Yolkswirtschaft  (1858;  8de 
druk  1858)**,  —  Jiehrbuch  der  Finanzwirt- 
schaft  (1858;  8de  druk,  1875)**,  —  „DieLehre 
vom  Heerwesen  (1874)**,  —  en  vooral:  „Yer- 
waltnngslehre  (1865—1868,  7  dln)**,— voorts: 
„Handbuch  der  Verwaltnngsldire  (1870;  8de 
druk,  1876)**,  —  „Zur  Eisenbahnrechtsbildung 
(1878)**,  —  „Die  Frau  auf  dem  Gtobiete  der 
Nationalökonomie  (1874;  5de  druk,  1875)*',— 
en  „Gegenwart  und  Zukunft  der  Bechts-  und 
Staatswissenschaft  Deutschlands  (1876)**. 

ChruHam  €MifHêd  DamU  Stèimj  een  ver- 
diensteigk  aanhrgkskundige,  geboren  te  L^pzig 
den  14den  October  1771.  Hg  studeerde  in  zgne 
geboortestad,  legde  zich  met  gver  toe  op  de 
geographie  en  werd  in  1795  leeraar  aan  een 
gymnasium  te  Berign,  waar  hg  den  14den 
Juli  1880  overleed.  Hg  heeft  een  aantal  voor^ 
trefléigke  aardrgkskundige  wertien  geleverd, 
zooals:  „Handbuch  der  Geographie  und  Sta- 
tistlk  (1809,  8  dln;  6de  druk,  1888—1884, 
op  nieuw  bewerkt  door    WappoêÊUy  1858)**, 

—  „Geographie  fttr  Schuie  und  Haus  (86ste 
druk,  1868)**,  —  „Geographie  für  Beal-  und 
Bttrgerschulen  (8de  druk,  1818)**,  —  „Geogra- 
phisch-statistiseh  Zdtungs-,  Post-  und  Comp- 
toirlexicon  (8de  druk ,  1818—1881,  8  dln)*', 

—  „Handbuch  der  Naturgesehichte  (8de  druk, 
1889,  8  dln)**,  —  „Beisen  nach  den  vorstige 
llgsten  Hauptstftdten  von  lfitteleuropa(1887— 
1889,  7  dln)**,— en  „Neues  Atlas  der  ganzen 
Erde  (1814,  8de  druk,  1868)**, 

Friêdtiek  wm  8Mê$,  een  verdiensleigk  dier^ 
kundige,  geboren  den  8den  November  1818  te 
Niemegn  in  Brandenburg.  Hg  studeerde  te 
Berign,  werd  er  curator  aan  het  zoölogisch 
museum  en  privaatdocent,  in  1850  hoogleeraar 
te  Tharand  en  in  1855  te  Praag.  Hg  overleed 
den  9den  Januari  1885.  Zgn  voornaamste  ge- 
schrift is:  „Der  Organismus  der  Inftisionstiere 
(1859—1888,  8  dln)**. 

Steinainanger,  in  bet  Hongaarsch  dtom- 
haiM^,  eene  stad  in  het  Hongaarsche  oomitaat 
Eisenburg,  tussehen  de  Gtins  en  de  Perent- 
bacbe  aan  een  paar  spoorwegen  gelegoi,  is 
de  zetel  van  het  comitaatsbestuur,  van  een 
bisschop  en  van  eene  rechtbank,  heeft  eene 
fraaie  hoofdkerk,  eene  godgeleerde  school,  een 
gymnasium  en  bgna  11000  inwoners  (1880). 
In  198  werd  er  SepHmimê  8eomu  tot  keizer 
uitgeroepen.  Ook  heeft  men  er  overbigfiMlen 
van  een  triomfboog  ter  eere  van  Ootuiamiim 
CManu  en  van  waterleidingen  opgedolven.  In 
bet  bisschoppeigk  verbigf  heeft  men  een  mu- 
seum van  déar  ter  plaatste  gevondene  oud- 
heden* 

SteinbeiB  (Ferdinand'  von),  vóór  1880 
voorzitter  van  de  centrale  afdeeling  van  Handel 
en  Ngverheid  in  Würtemberg  en  gebormi  te 
Gdbronn  den  5den  Mei  1807,  studeerde  te 
Tttbingen  in  de  wis-  en  natuurkunde,  werd 
vervolgens 'bg  de  mgnen  geplaatst  volbracht 
wetenschappeigke  reizen  in  verschillende  lan- 
den van  Europa  en  trad  in  1848  weder- 
om in  Staatsdienst  Hg  stichtte  het  Wttr- 
tembergsch  museum  van  ngverheid  en  be- 
vorderde de  stichting  van  een  groot  aantal 
ngverheidseeholen.  Toorts  was  hg  lid  der  Jury 
op  verschillende  wereldtentoonstellingen.  In 
1878  bezocht  hg  die  te  Moskou,  reisde  vanhier 
naar  Nishné-Nowgoro^  en  keerde  over  Finland, 
Zweden  en  Denemarken  terug.  GMurende  80 


786 


8TEINB£I8-8T£INM£TZ. 


Jven  redigeoria  h0  ket  „Q«werbeUatt*'  ea 
plutate  daaria  eea  giroot  aantal  teehalacheaB 
IK^mlaure  optteUen*  Toorts  lehroef  hj):  ,,Die 
Elementa  der  OowerbobefOrdoriag,  iiachgo- 
wiMen  an  der  belgiseheiiliidi»trie(1868)*\— 
^ntstehoDg  ond  Éatwiekeliuif  der  gewerbli- 
ehen  FortbUdoagMChiile  is  Wfirtemberg 
(1972)",  —  en  .Die  indoalrieUe  Entwickelnng 
im  Kdnigreleh  Wttrtenberg  (1975)**.  Htfwerd 
wegent  lOne  groole  verdienaten  ia  den  adel- 
stand opgenomen  en  een  giooC  aantal  ngvei^ 
heidsBiannen  braeht  eene  aanaienltfke  som 
I4|een  tot  eene  StelabeiasUchting.  In  1880 
verliet  hS  den  staatsdienst  en  vestigde  sioli 
Ie  Leipsig. 

Steinheil  (Karl  Aognst),  een  hoogst  ver- 
dienstelOk  natnorkundige,  geboren  den  ISden 
October  1801  te  Bappoltsweiler  in  den  Elaaa, 
stodeerde  te  Erlanmi  in  de  rechten,  voorts 
te  Göttingen  en  te  Königsberg  in  de  staren- 
knnde,  vestigde  aich  in  1826  op  stfn  vaderlUk 
landgoed  te  Perlachaeek,  waar  hy  dcb  onle- 
dig hield  met  natoor-  en  sterrenkundige  sta- 
die,  en  werd  in  1882  hoogleeraar  in  de 
wis-  en  natnnrkaade  aaa  de  naiversiteit  te 
Mttachen.  In  1844  lag  hS  sieb  door  de  Begee- 
ring te  NiHwls  benoemd  tot  regeling  van  het 
stelsel  van  maten  en  gewiehten.  In  1849  werd 
b||  als  hooCd  der  afdeeling  voor  telegraphie  ver- 
bonden aan  het  ministerie  van  Koophandel  In 
OoetenrOk,  braeht  een  volledig  telegraaAtelsel 
tot  stand  voor  alle  Kroonlanden  en  bevorderde 
de  stichting  vaa  eeae  DaitschOostearüksche 
vereeniging  voor  telegraphie.  In  1861  regelde 
hy  het  telegraphiseh  verkeer  in  Zwitserland 
en  vertrok  in  1862  als  technisch  adviseur  vaa 
het  ministerie  van  Koophandel  naar  MOnohen. 
Ook  deed  hS  er  eene  optisch  astronomische 
inriohtiag  vcffrttaea,  waar  voortreffeUke  ia- 
stmmenten  werden  vervaardigd.  SUUkml  wordt 
beschouwd  als  de  wetensehappeltlke  grond- 
legger der  eleotromagnetisohe  telegraphie:  hy 
«irtdekte  de  grondgeleiding,  vond  de  galva- 
nische klokken  uit,  vervaardigde  een  vernuftig 
uitgedachten  pyrosooop,  alsmede  de  eerste  Da- 
guerrotypen  in  Duitsdiland,  maakte  de  wetten 
bekend  der  galvanoplastiek,  bedacht  eencen- 
triftigaal  werpgeschut  en  verschillende  optische 
instrumeatea  en  overleed  te  Mttachen  den 
12den  September  1870. 

Steinhudermeer  (Het)  ligt  in  het  noor- 
deiyk  gedeelte  van  Duitsdüand  en  behoort 
ge^Ueiyk  tot  de  Pruisische  provincie  Ebm- 
nover  ea  gedeelteiyk  tot  Schaumbuig-Lippe. 
Het  is  7  Ned.  myi  laag  met  eeae  grootste 
breedte  vaa  5  Ned.  myi.  Op  de  diepste  plaatsea 
bedraagt  er  de  diepte  slechts  5  Ned.  el.  Het 
bevat  veel  visch  en  heeft  door  deKleiae-Aue 
gemeeascbap  met  de  Weser.  Op  eea  kunst- 
matig eilaad  ia  het  Meer  verheft  sich  de 
modélvestiag  Wilhelmsteia ,  ia  1761—1766 
door  WUkdm  wm  dêm  Lippe  'aldaar  ge- 
bouwd. 

Steinle  (Johaaa  Eduard),  eea  verdienste- 
lyk  schilder,  geboren  te  Weeaea  den  2dea 
Jali  1810,  was  een  leerliag  der  Académie 
aldaar  ea  vertoefde  vaa  1828  tot  1834  te 
Bome,  waar  hy  dch  oefeade  oader  de  leidiag 
vaa  Overbêck.  Na  diea  tyd  wooade  hy  met 
eeaige  tusscheapooaea  te  Fraakfort  aaa  de 
Maia  ea  werd  er  ia  1850  eerste  professor 
aaa  het  Stftdelseh  lastituut  Ia  1839  leverde 


hy:  „De  worsteliag  vaaJacobmetdeaEii^^ 
Meesteriyk  lya  voorU  zyae  «Madoiit  k 
het  Kiad**  ea  syae  «Jeaaae  d*Are  ts  pnf 
Ia  1888  schilderde  hy  f^esoo*8  ia  het  kite 
Bheiaeck  ea  vervolgeas  ia  het  koor  nt  k 
Dom  te  Keulea.  Ia  1844  schUderde  hf  iil 
Keiaerasaal  te  Fraakfort:  „SafeaMt  eoi 
recht**  ea  ia  1867  maakte  h0  meteeugeke 
liagea  toebereidselea  tot  het  beaehiUefeiii 
de  Aegidia^eriL  te  Mflaster.  Vaa  im-M 
hield  hy  lieh  besig  met  het  aehUdera  ie 
flresco*s  vaa  het  tiapportaal  in  het  nn 
WalrafBicharti    te  Kealea  en  van  Idü- 

1866  met  het  besohilderea  vaa  sevea  koonm 
ia  de  aieuwe  Mariakerk  te  Akra.  Nsdtiil 
te  Heubach  de  k^iól  vaa  den  Vorst  «mX^ 
hêry  met  firesoo*s  ea  versierselea  bcKèaéd 
had,  lag  hy  sich  ia  1875  b^ast  md  b 
leveren  vaa  monumentale  schilderyen  ia  k 
Mttnster  te  Straatsburg.  Hy  achildsrde  d 
onderscheidene  stukken  in  olieverf  eoa^ 
van  verschillende  Academiën. 

SteininetB  (Karl  Friedrich  von),e0aFa 
sisch  generaalveldmaarschalk,  gdMmo  éa 
27sten  December  1796  te  Kiwtnach,  osts^ 
syae  opvoeding  op  de  militaire  school,  wd 
in  1818  luitenant,  nam  in  dat  en  het  ToJfoi 
Jaar  deel  aan  verschillende  geveehtes,  ra 
by  herhaling  gewond  en  verwierf  het  U» 
Kruis.  Weldra  klom  hy  op  ea  werd  ii  19 
Biajoor.  CMureade  dea  barricadeaoorii^  s 
Beriya  (18  Maart  1848)  voerde  hy  befeine 
het  tweede  regimeat  ia&aterie  en  mtN 
daarmede  naar  Sleeswyk,  doch  werd  ia  (> 
tober  vaa  dat  Jaar  kommandant  vas  Ba 
denburg.  In  1861  werd  hy  kolonel,  is  1^ 
kommandant  van  Magdebnrg  en  goeo^ 
mi^oor,  in  1868  luitenant-genmal  m  ii  ISK^ 
generaal  en  chef  van  het  2de  korps,  ia  IB 
van  het  6de  korps  en  generaal  derioftitsi 
Aan  het  hoofd  van  luitstgeaoemd  korpi^ 
haalde  hy  den  278ten  Juni  1866  de  om^ 
ning  by  Naohod,  den  28stea  by  Skalitia 
den  29sten  by  Schweinssch&del  en  v^n* 
2  Oostenryksche  vaandels,  8  atandasrdfli,  U 
stukken  geschut  en  omstreeks  6000  gerar 
nen.  Hy  werd  beloond  met  de  Orde  m  èa 
Zwarten  Adelaar  en  met  eene  dotatie  ei  > 

1867  afgevaardigd  naar  den  Dnitscbeo  B^ 
dag.  In  1870  sag  hy  sich  belast  met  hei  «T 
perfcommaado  vaa  de  eerste  armee,  docbkvtf 
wegeas  zyn  eigeniinnig  karakter  gedongiB^ 
sing  met  den  aanvoerder  van  de  tweede  saei 
over  kwartieren  en  marschrouten  en  md^ 
MoUke  over  de  oparaüën  van  synearBiee,v^ 
hy  in  stryd  met  den  wil  van  desen  oitil^ 
Boodat  den  6den  Augustus  het  geveektm 
Spicheren  plaats  greep,  waardoor  het  » 
spronkeiyk  plan  vaa  «ra  MoUke  ferf^ 
werd.  In  dea  slag  by  Gravdotte  opei^ 
hy  soo  onhandig,  dat  de  overwinaiog  h^ 
aan  de  Dnitschers  was  oatglipt  Dieatesgeveif 
werd  SUumuiz  vaa  syn  konmiando  ootkevei 
en  onder  de  bevelen  geplaatst  van  Prim  l||i^ 
drieik  Karl,  en  daar  hy  sich  ia  desebeö» 
king  ook  niet  wilde  voegen,  sond  nes  kef 
als  gouvprneur-generaal  naar  de  proritf^ 
Posen  en  Silezië.  By  herhaling  vro^ 
aya  ontslag,  hetwelk  hem  echter  niet  ^ 
verleend  sonder  dat  de  Koning  heai  w^ 
langdurigen  dienst  tot  veldmaarschalkgeaay 
benoemde.  Daarop  woonde  hy  te  Gwiti » 


j 


V 

l 
t' 

j 

ra 


01 

tal' 

10 


Ik' 
*•' 

E» 

si'' 

dl' 
»^ 

(# 

^' 

SI» 


STEK: 


vl 


v1         A  f 


-^l^^i 


9.  Zee -egel  (Asthenosoma  hystrix). 


5.  ZonneBter  (Solaster  papposus). 


1.  Wortelhaarstei* 
( Rhizocrinus 
lofotensis).         e 


(Cucamaria  dolioUm)* ' 


14.  KUmmende  holothurie        10.  ScliUdeg«l  (t''^** 
4.  Medusa -zeelelie  (Astrophyton  capnt  Medusae).  (Synapta  inhaerens).  i-oeieöis^ 

Geïllustreerde  Kucyclopaedie.    2de  druk. 


)IGElsr. 


Bij  het  artikel :  Stekel liuidigon. 


STEINMETZ— stekelvarken: 


737 


eder-Sileiid,  en  overleed  den  4den  Angostne 
d77  te  Bad  Landeek. 

Steinmeyer  (^rana  Lndwig),  een  Protes- 
lAtaoh  godgeleerde,  geboren  den  ISden  No- 
ember  1811  te  Beeskow  In  de  Mark,  studeerde 
3  Berltfn  en  aan  het  eeminarinm  te  Witten- 
•erg  en  werd  Terrolgena  hoogleeraar  te  Brealan 
a  1854  te  Bonn  en  in  1858  te  Berldn.  Hg 
ebreeft  «ApologetiMhe  Beltrftge  (1856—1873, 
:  dln)**,— „Beitrigeiorpraktischen theologie 
1874—1879,  5  dln)",  —  „Beitrige  anr  Chris- 
ologie  (1880—1881,  2  dln)**,  —  en  onderschei- 
lene  bnndela  leerredenen. 

Steingohneider,  een  nitstekend  Israëlie- 
ifloh  geleerde,  geboren  den  30flten  Maart  1816 
:e  Proflsniti  in  Moraviê,  studeerde  te  Praag, 
Weeoen  en  Beriyn  en  werd  leeraar  aan  eene 
k&oogere  borgenehool  voor  meines  te  Praag.  In 
i845  keerde  hg  temg  naar  Berl||n,  hondt  er 
v^Kirleiingen  en  is  er  sedert  1869  directeor 
eener  meltfesBchool  der  Israëlietisehe  gemeente. 
HU  behoort  tot  de  degelUkste  beoefenaars  der 
Ooflterache  letterkunde  en  lererde:  „Catalogus 
libronim  hebraeomm  in  Bibliotheca  Bodleiana 
<1852 — 1860)**  met  een  «Ckmspectua  codicum 
mannacriptonim  hebraicorum  in  Bibliotheca 
Bodleiana  (1857)**,  —  voorts  catalogen  der 
Hebreenwaehe  handschriften  in  de  boeker0en 
te  Leiden  (1857),  Mflnchen  (1857)**,  Hamburg 
en  BerlSn  (1878),  —  w^den  „Bibliographisches 
Handbnoh  fiber  die  Literatnr  der  hebriUachen 
Sprachkunde  (1859)**,  —  het  tgdschrift  „He- 
brUsche  Bibliographie  (1858-1882)**,  —  het 
artikel  „Jfidische  Literatur**  in  de  Encyclo- 
paedie  YVïJSnek  en  éMW,  —  „Manna  (1847)**, 
—  „Die  firemdsprachlichen  Elemente  im  Neu- 
hebriUachen  (1845)**,  —  „Beshith  Hallimud 
(1861)**,  —  en  „Polemische  und  apologetische 
Ldteratur  in  arabische  Spraohe  (1877)**.  In 
1885  beiorgde  s0n  werk  over  de  Hebreeuwsche 
vertalingen  in  de  middeneeuwen  hem  den  prQs 
der  Académie  te  ParVs. 

Steinthal  (H^ymann),  een  verdiensteigk 

taalkundige,  geboren  den  16den  Mei  1823  te 

(MhOg  in  Anhalt,  studeerde  te  Berlün  in  de 

wQébegeerte  en  letteren  en  vestigde  sichin 

1850  aldaar  als  privaatdocent  in  de  algemeene 

taalkunde  en  fabelleer.  Om  sich  in  de  Chi- 

neesehe  taal  te  oefenen,  begaf  hU  sich  in  1852 

naar  Pargs,  vertoefde  er  tot  1858  en  werd 

in  1863  boogleeraar  in  de  algemeene  taalkunde 

te  BerlOn.  Van  ^ne  geschriften  vermelden  wQ : 

„Der  Ursprung  der  Sprache  in  Zusammenhang 

mit  den  letiten  Fragen  alles  Wissens  (1851 ; 

3de  druk,  1877)**,  —  „Klassiflkation  derSpra- 

chen,  dargestellt  als  die  Entwickelung  der 

Sprachidee    (1860)**,  —  „Characteristik  der 

hauptsSchUchsten    Typen    des    Sprachbaues 

(1860)**,  —  „Die  Entwickelung  der  Schrift 

(1852)**,  —  „Ghrammatik,  Logik,  P^chologie, 

ihre  Prineipien  und  ihre  VerhSltnisse  lu  ein- 

ander  (1858)**,  —  „(ïeschichte  der  Sprachwis- 

senscbaft  bei  den  Griechen  und  Bömem  (1863)**, 

—  „Die  Mande  Negersprachen,  psychologisch 

und   phonetisch    betrachtet    (1867)**,  —  en 

„Abrlsi  der  Sprachwissensehaft  (1871)**.  Met 

XoMfw  geelt  h|i  het  „Zeitschrift  für  VOlkerpsy- 

ohologie  und  Sprachwissenschaft'*  in  het  licht 

Stekèlbaani  (Qasterosteus)  is  de  naam  van 

een  vissehengeelacht  uit  de  afdeeling  der  SU- 

kdvmm^m  (Aeanthopterigii).  BU  de  visschen 

w»  dit  geslacht  is  het  onderoogbeen  met  het 

xcn. 


voorste  kieuwdeksel  verbonden  en  vormt  alioo 
een  wangbedekkend  schild.  Voor  de  mgvin 
staan  vt^  stekels.  Hunne  kaken  zyn  met 
scherpe  tanden  beiet,  maar  hun  gehemelte  is 
ongewapend.  In  het  kieuwvlies  vindt  men 
drie  stralen.  De  buikvinnen  bestaan  uit  stekels, 
die  in  een  schild  s0n  ingeplant,  en  destaart- 
en borstvinnen  sQn  afgerond.  Eene  soort  van 
dit  geslacht,  de  groote  stekelbaars  (G.aculea- 
tus  L.)j  komt  voor  in  nagenoeg  al  de  wateren 
van  ons  Vaderland. 

Stekelhuidigen  (Echinodermata)  is  de 
naam  voor  éen  der  groote  typen  van  het  die- 
remr0k.  Zy  hebben  een  vQfBtniligen  bouw,  een 
ster-,  bol-,  cylindervormig  of  plat  lichaam,  veelal 
eene  kalkachtige,  vaak  stekels  dragende  opper- 
huid, een  afkonderlQk  darmkanaal  en  vaatstelsel, 
alsmede  een  senuwstelseL  Hun  hoofdkenmerk 
is  gelegen  in  een  eigenaardig  stelsel  van  water- 
vaten  (ambulacraalvaatstelsel)  en  in  daarmede 
verbonden  pooten,  welke  tot  voortbeweging 
dienen  en  door  het  watervatenstelsel  in  be- 
weging gebracht  worden.  Doorgaans  E0n  aO 
éenslachtig  en  hunne  ontwikkeling  geschiedt 
door  eene  leer  samengestelde  gedaantewisse- 
ling. Alle  leven  in  lee,  hebben  eene  langzame, 
kruipende  beweging  en  voeden  aich  met  lee- 
dieren,  vooral  met  weekdieren,  doch  ook  wel 
met  wierplanten.  Alleen  de  gestoelde  haanter- 
ren  (CrinoXdea)  missen  eene  vrffe  beweging. 
Reeds  in  aeer  oude  vormingen  vindt  men 
fossiele  stekelhuidigen.  Men  verdeelt  deie  tjrpe 
in  de  klassen  van  de  CrinoYdea  (Haarsterren), 
AsteroYdea  (Zeesterren),  EchinoYdea  (Zeeappels) 
en  HolothurioYdea  (Zeekomkommers).  Op  ne- 
vensgaande plaat  s0n  onderscheidene  soorten 
van  stekelhuidigen  afgebeeld. 

Stekelvarken  (Hystriz  £ )  is  de  naam  van 
een  dier  uit  de  orde  der  Kuaa^diêrm  (Bodentia). 
Het  besit  groote  snUtanden,  die  gewooniyk 
gekleurd,  maar  nooit  gegroefd  ^n,  en  in 
elke  kaak  aan  weêrsaUden  4  kieien.  De  huid 
dexer  dieren  is  met  haren  en  daartuaschen 
met  scherpe  stekels  beiet  Aan  de  voorpooten 
hebben  s0  4  teenen  en  een  wratachtig  duim- 
p)e,  en  aan  de  achterpooten  4  of  5  teenen. 


Het  stekelvarken. 

Zy  leven  in  de  warme  landen  van  de  Oude 
en  Nieuwe  Wereld  en  voeden  sich  met  vruch- 
ten, bladeren,  bloemknoppen  en  schors.  Som- 
mige soorten  hebben  een  korten  staart  en 
leven  in  den  grond,  looals  het  SMtropeueke 
iiêkêlvarken  (H.  cristata  X.,  aie  bügaande  af- 
beelding), dat  in  Italië  en  Spaqje  en  ook  in 
het  noorden  van  Afrika  te  vinden  ia.  Het 

47 


788 


STKELVARKEN--STELTEB. 


wordt  6— 7'/«  ited.  palm  Imng,  heeft  een  dik 
lichaam,  lange  boratelharen  als  eene  kilf  op 
het  achterhoofd  en  in  den  nek  en  lange,  iwart 
en  wit  geringde  flt^ela  op  den  mg  en  aan  de 
zQden.  Die  stekelB  s0n  wegens  honne  lichtheid 
en  veerkracht  seer  geschikt  totpennehonders. 
De  staart  is  met  kortere,  holle,  hoomachtige 
ptfpfes  heiet,  welke  hU  de  jonge  dieren  ge- 
sloten aOn.  De  stekels  maken  bj  het  loopen 
▼an  het  dier  een  rammelend  gelnid.  Het  woont 
onder  den  grond  in  holen,  die  nlt  yerschillende 
kamers  bestaan,  en  yerlaat  deie  alleen  des 
nachts  om  Toedsel  te  soeken.  Er  syn  ook 
soorten,  die  op  de  boomen  leven,  looals  het 
Amerikaansche  stekelvarken  (H.  prehensilis). 

Stekelsaad,  zie  AitthrUeuê. 

StelkunBt,  zie  JJ^ébra. 

Steils  (Jacqnes),  een  beroemd  Fransch 
schilder,  geboren  te  Lyon  in  1596,  reisde  op 
twintigjarigen  leeftyd  naar  ItaliS  en  genoot 
aldaar  de  gnnst  van  CMmo  dê'  Uediei  te  F\0' 
rence.  Daarna  werd  htf  te  Rome  met  welwil- 
lendheid bejegend  door  Fouuim^  verwierf  er 
den  naam  van  een  bekwaam  kunstenaar  en 
uitstekend  burger,  soodat  hem  de  sleutels  van 
óene  der  stadspoorten  werden  toevertrouwd, 
maar  geraakte  daardoor  in  ongelegenheid  en 
werd  aelfs  in  de  gevangenis  geworpen.  Hier 
taekende  hy  met  kryt  op  den  muur  en  had 
het  voorrecht,  dat  eerlang  s0ne  onschuld  aan 
het  Ucht  kwam.  Daarop  begaf  hy  zich  in  1684 
met  den  Markies  de  Oré^  naar  ParQs  en 
werd  er  voorgesteld  aan  den  Cardinaal  en  den 
Koning.  Deze  benoemde  hem  tot  Hoftchilder 
met  een  jaargeld  van  1 000  firanes.  Nu  schilderde 
hy  het  portret  van  LodêwifkXlV  alsdauphyn 
en  vervaardigde  eenige  stukken  voor  het  Ka- 
binet en  de  kapel  der  Koningin.  Zyne  winter- 
avonden besteedde  hy  aan  eenige  reeksen  van 
teekeningen.  In  1645  werd  hy  ridder  der  Orde 
van  St  Michiel  en  overleed  in  1657.  Hy  is  een 
navolger  van  PoMtt»  en  zyne  beste  stukken 
stellen  herderiyke  tafèreelen  voor. 

Stellaria,  zie  8UrrmmMmr. 

Stelling  (Eene)  is  in  de  logica  eene  uit- 
q[»raak,  welke  men  voor  waarheid  houdt,  en 
dus  geheel  iets  anders  dan  de  onderstelling, 
welke  niet  meer  is  dan  een  bloot  gevoelen. 

De  stelling  is  de  grondslag  van  de  sluitre- 
den, onder  de  voorwaarde,  dat  in  het  denJken 
het  gedachte  zoodanig  is  als  men  denkt  Elke 
positieve  stelling  kan  in  eene  negatieve  wor- 
den veranderd.  —  Eene  t^Uii^  (positie)  noemt 
men  voorts  de  plaatsing  van  troepen  op  een 
terrein  of  ook  wel  het  terrein  zelf.  Men  on- 
derscheidt eene  offentieve  stelling,  waar  men 
troepen  vereenigt,  om  vandaar  den  vyand  aan 
te  vallen,  —  eene  def&mtieve  stelling,  waar 
men  den  aanval  van  den  vyand  afwacht,  — 
eene  cmUraU  stelling,  op  geiyken  afstand  van 
de  punten  gelegen,  tusschen  welke  men  een 
vyandeiyken  aanval  verwachten  kan,  —eene 
/langstelling,  terzyde  van  de  richting,  waarin 
de  vyand  zich  beweegt,  —  en  eene  vêr$chamtU 
stelling,  wanneer  men  de  sterkte  van  deze 
door  den  aanleg  van  verschansingen  verhoogt 

Stellionaat,  afgeleid  van  sMlio^  eene 
hagedis,  die  men  ten  onrechte  als  vergiftig 
beschouwde,  is  in  het  Bomeinsch  recht  de 
naam  van  alle  bedrog,  dat  in  het  aangaan 
van  overeenkomsten  werd  gepleegd  en  niet 
als  misdryf  gestraft.  By  ons  is  stellionaat  een 


zuiver  burgofiyk  misdryf.  Imnms  nsi  lesj 
in  art  711  van  het  Wetboek  van  ISm^^Bm 
Bechtsvordering:  ^Er  bestaat  steffioiast:!»' 
neer  men  een  onroerend  geed,  van  kMjj 
men  weet  de  eigenaar  niet  tezgn,veAae9ttj 
door  onderaetting  verbindt;  —  waaneer  mi  tff 
onderzetting  (hypotlieek)  beEtrsarde  goeie 
als  vrU  aanbiedt,  of  minder  ondemi 
opgeeft  dan  die,  met  welke  die  geedon  ^ 
zwaard  zyn.'*  —  Dit  misdryf  kan  dasi 
aanleiding  geven  tot  crimine^  of  eorreete» 
vervolg^gen ;  de  gevolgen  van  atallioaiaip 
eenvoudig:  dat  de  sohuldeBaar,  die  steiSaB 
gepleegd  heeft  ten  nadeele  vaa  éea  demto 
eiflchers,  die  zich  tegen  den  boedelaAtaBi 
niet  tot  dien  aflrtand  wordt  foegelatea,  -k 
lyMwaï^  daarvoor  plaats  heeft,  —  ez  ttè 
schuldenaar,  schuldig  verklaard  aan  sMBnk 
niet  tot  de  rehabilitatie  wordt  toegetatai 

Streel  noemt  men  op  bet  gebied  derhe 
spiegelende  wysbegeeite  en   der  godsdes^ 
held  een  naar  vaste  beginaden  genagaü: 
geheel  van  stellingen  en  leertMgrippeD,  -e 
op    dat  der  natuuriyke  historie  eeae  jbé 
rangschikking  van  alle  voorwerpen  der  ute 
noodat  men  met  behulp  van  dat  MiAn 
geregeld  overzicht  kan  verkrOgen  vas  Wr 
heel.  Ook  andere  wetenschappen  hebbnkv 
stelsels,  en  daaronder  verstaat  mea  du  f 
wooniyk  de  beginselen  en  wetten,  Ae  te 
grondslagen  uitmaken  en  hare  ontwiktafar 
beheerschen.  Men  heeft  in  de  natouripc  ü 
torie  natuuriyke  en  kunstmatige  stelsekii 
een  kunstmatig  stela^  worden  de  vMf«e 
pen  gerangschikt    naar  éen    of  meer  ^ 
keurig  gekozen  kenmerken  en  de  verénfai 
dus  ingericht  naar  de  afwykingen,  wdtair 
orgaan,  waarop  de  verdeeling  gegrond  1%  \ 
de  verschillende  voorwerpen  vertoont  Iiea 
natuuriyk  stelsel  tracht  men  deverwaBtrif 
tusschen   de  verschillende  voorwerpeiiitft 
drukken;    zulk    een    stelsel   houdt  ds  i» 
kening  met  alle  organm  en    eigeoiekffps  | 
van  de  natuurvoorwerpen  en  alaat  die  d|» 
schappen  voor  de  verdeeling  het  hoogiM^ 
welke  voor  het  natuurvoorwerp  het  behspF 
zyn.  In  het  planten-  endieronTffkgaatneiz 
van  het  begrip  soort;  twee  dieren  of  pWj 
vormen  éene  soort  wanneer  ze  aoo  namet  eutf 
overeenkomen  als  twee  afttanun^N^n^ 
dezelfde  ouders  en  wanneer  ze  bf  vetiehw 
geslacht  in  staat  zyn  de  soort  in  sUadtek» 
den.  Overeenkomstige  soortmi  ▼«'^•"'^ 
tot  geslachten,  —  overeenkomstige  gealiö» 
weder  tot  (kmiliën,  en  deze  tot  orden,  -  « 
deze  laatste  weder  tot  klassen.  De  eig^ 
dige  kenmerken  van  eenig  voorweip  ^ 
aan,  tot  welke  klasse,  orde,  geslacht  of  lo^ 
het  gerekend  moet  worden.  Men  verkiflgt*r 
een  geheel,  waarin  ieder  voorwerp  «i|fl«P*' 
vindt,  —  een  stelsel.  —  Op  het  geWei » 
natuurkunde  heeft  men  algemeens  wettnj 
den  voorgrond  geplaatst,  tot  welke  •«* 
verschynselen  kan  terugbrengen,  «^J*J[: 
ook  aldaar  een  stelselmatig  geheel  'f^''^ 

Stelter  (Karl  Priedrich),  een  IW^eÜt 
dichter,  geboren  den  25Bten  December  18»* 
Elberfeld,  wydde  zich  aanvaake]i|ka*J>^ 
handel,  maar  legde  zich  tevens  toe  op  te  ^ 
oefening  der  letteren.  Reeds  vroeg  ^%! 
Journalist  yverig  werkzaam,  zoowel  in  diM^ 
Yorker  Handelszeitung"  als  in  ondencB**" 


. 


STELT 


6.  IJslandsche  atrandlooper  ( Tringa  canutus ). 


7.  Groote  trapgans  (Otis  tirl^I 


Geïllustreerde  Kncyclopaedie.    2de  druk. 


11.  Kemphaan  (Machetes  paf^ï^. 


-E  ±\,  S.    1. 


BU  het  artikel :  Stellloopert. 


STELTLÏ 


GeXllustroerde  Eacyolopaedie.    2de  druk. 


ERS.   II 


4.  Hoenderkoet  (Palamedea  cornuta). 


UL  Waterrat  (Rallaa  oqnaticiis). 


lyrio  smaragdoliotuB  > 


14.  Jaasaaa  (Parra  Jassana). 


15.  Chionis  minor. 


Bij  het  artikel:  Steltloopers. 


STELTEE-STEM. 


739 


Doitflche  dagbladen.  Als  lierdichter  behoort  by 
tot  de  kleine  groep  der  ,,Wnpperthaler  Poëten. 
ZQne  „Gedichte  (1858;  3de  dmk,  1880)'*  worden 
zeer  geroemd.  Voorts  legerde. ht):  „(leschicbte 
nnd  Sage,  erzfthlende  Dichtnngen  (1866;  3de 
dmk,  1880)'\  —  ,Die  Brant  der  Kirche;  lyrisch- 
epische  Dichtnngen  (1859)*\  —  „Kompassaaf 
dem  Meer  des  Lebens  (3de  dmk,  1872)**,  — 
„Kompendinm  der  schonen  Knnste  (1869)**,  — 
.HohensoUerastrausz  (1871)**,  —  en  „Nene 
Gedichte  (1986)**. 

Steltloopers  (Grallatores)  vormen  eene 
orde  uit  de  klasse  der  Vogels  (Ayes).  Zg  on- 
derscheiden sich  door  lange  pooten,  waarvan 
vooral  het  scheenbeen  en  het  loopbeen  sterk 
ontwikkeld  zgn,  terwUl  hunne  teenen  gespleten, 
gelobd  of  door  zwemvliezen  vereenigd  zQu.  Men 
noemt  de  pooten  dezer  vogels  waad-  of  stéli' 
pooien  en  kenmerkend  voor  deze  is,  dat  de  veeren 
nooit  gaan  tot  aan  het  loopbeen  en  dus  alleen 
het  bovenste  deel  van  het  scheen- en  knitbeen 
bedekken.  De  meeste  hebben  daarenboven  een 
langen  snavel  of  hals.  Vele  zfju  hoog  op  de 
pooten,  zopals  de  flamingo*s  en  de  reigers,  — 
andere  hebben  verbazend  lange  snavels,  zoo- 
als  de  snippen  en  de  wulpen.  De  meeste 
van  hen  leven  in  de  nabyheld  van  rivieren 
of  moerassen.  Sommigen  verdeelen  de  Stelt- 
loopers in  18  familiën  (zie  de  bOgevoegde 
platen  I  en  II),  namelQk  I.  BaUidoê  of  J^a^ 
len,  waartoe  de  meerkoet  (Fulica  atra,  n, 
5),  de  waterral  (Rallus  aquaticus,  10)  en  het 
snltanshoen  (Porphyrio  smaragdonotus,  13) 
behooren.  II.  Scolopacidae  (Snippen)  met  den 
IJslandschen  stranolooper  (Tringa  canutus  I, 
6),  de  kluit  (Recurvirostra  avocetta,  8),  de 
houtsnip  (Scolopax  msticola,  10),  de  kemphaan 
(Machetes  pugnax,  10)  en  de  groote  wulp 
(Nnmenins  arquatus,  9).  UI.  Chiomdae  met 
Chionis  minor,  II,  15.  IV.  Thinoeortdae  (Wach- 
telsnippen) met  zes  Amerikaansche  soorten. 
V.  PcÊtridae  (Spoorvleugeligen)  met  Parra 
Jassana,  14.  VI.  Glareolidaê  met  Glareola  pra- 
tincola,  I,  3.  vn.  Ckaradriidae  (Plevieren)  met 
19  geslachten  en  101  soorten,  waaronder  de 
kievit  (Vanellns  cristatus,  1),  de  goudplevier 
(Charadrius  auratns,  2),  de  scholekster  (Haema- 
topus  ostralegns^i)  en  de steenlooper  (Strepsilas 
interpres,  5).  Ym.  Otidae  (Trapganzen)  met 
de  groote  trapgans  (Otis  tarda,  7).  IX.  Oruidae 
(Kraanvogels)  met  den  gewonen  kraanvogel 
(Gms  cinerea,  n,  12).  X.IHeholaphidaê  in  Zvdd- 
Amerika  met  Dicholophns  cristatus,  2.  XI. 
Aramidoê  in  Znid-Amerika.  XII.  Frophüdae 
(Trompettervogels)  met  den  krakenden  trom- 
petvogel  (Psophia  crepitans,  8).  XTIT.  Swryfi- 
Sfidae  (Zonnevogels  met  Eurypvga  hellas,  6). 
XIV.  BkiMoohetidae  in  NieuwC^ftledonië.  XV. 
Ardeidae  (Reigen)  met  den  blauwen  reiger 
(Ardea  cinerea,  11)  en  den  Roerdomp  (Botaums 
stellaris,  7).  XVI.  IHdidae  (Ibissen)  met  de 
de  heilige  ibis  (Ibis  religiosa  I,  9),  den  scha- 
duwvogel  (Scopns  umbretta,  12)  en  den  schoen- 
snavel, n,  2).  XVII.  OcomMiM  (Ooievaars)  met 
den  gewonen  ooievaar  (Glconia  alba,  1,13)  en 
den  maraboe-ooievaar  (Leptoptilus  cmmenifer, 
n,  1).  XVin.  Palamêdeidae  (Hoenderkoeten) 
met  den  kamichi  of  straishoen  (PalanHedea 
corauta).  Andere  beoefenaars  der  natuuriyke 
historie  hebben  eene  andere  verdeeling,  byv. 
in  de  vier  familiën  der  Waierhoenders  (Ralli- 
dae),  der  Snippen  (Scolopacidae),  der  Flevieren  I 
XIH. 


(CHiaradriidae)  en  der  JEteigerachHgen  (Ardeïdae), 
vastgesteld. 

Stelzner  (Alfred  Wilhelm),  een  Duitsch 
geoloog,  geboren  den  20Bten  December  1840 
te  Dr^en,  bezocht  aldaar  de  polytechnische 
school  en  vervolgens  de  mynacadémle  te  Frei- 
berg.  Hy  nam  deel  aan  eene  opmeting  der 
Alpen  en  werd  in  1866  inspecteur  en  leeraar 
aan  gemelde  mQnacadémie.  Hy  promoveerde 
in  1871  en  vertrok  in  dat  jaar  als  hoogleeraar 
in  de  mineralogie  en  geologie  naar  de  hooge- 
school  te  Cordova  in  de  Argentynsche  Republiek. 
In  1874  keerde  hy  echter  als  professor  in  de 
geognosie  naar  Freiberg  terug.  Hy  schreef  o.  a.: 
„Die  (}ranite  von  Geyer  und  Ehrenflriedersdorf 
(1866)**,  —  en  „Petrographische  Bemerkungen 
ttber  Gesteine  des  Atlas  (1871)**.  Sedert  1876 
redigeert  hy  met  medewerking  van  anderen 
de  „Beitrftge  znr  Geologie  und  Palaeontologie 
der  Argentinischen  Republik**. 

Stem  (De)  is  het  geluid,  hetwelk  menschen 
en  hoogere  dieren  voortbrengen,  wanneer  i3i 
de  lucht  met  eenige  kracht  door  het  strotten- 
hoofd dryven.  Dit  laatste  is  met  zyne  stem- 
banden en  spieren  daartoe  uitstekend  geschikt, 
terwyi  men  door  middel  van  die  deelen  dén 
aard  en  de  hoogte  van  het  stemgeluid  wyzigen 
kan.  Door  den  in  trilling  gebrachten  luchtstroom 
voort  te  stuwen  langs  de  deelen,  welke  boven 
het  strottenhoofd  gelegen  zyn,  nameiyk  de 
keel,  de  mond,  het  gehemelte,  de  neusholte,  de 
tong ,  de  tanden  en  de  lippen  en  door  aan  deze 
deelen  tevens  een  anderen  vorm  te  geven  kan 
men  verschillende  klanken  doen  ontstaan.  Door 
het  bezigen  van  deze  klanken  is  de  mensch 
in  staat  gesteld  om  te  spreken,  nameiyk  om 
door  eene  regelmatige  opvolging  van  de  ge- 
luiden der  stem  zyne  gedachten  mede  te  deelen. 
De  organen  der  menscheiyke  stem  zyn  in  de 
eerste  plaats  de  werktuigen,  die  de  lucht 
door  het  strottenhoofd  dryven,  nameiyk  de 
longen  met  de  borstkas,  —  vervolgens  het 
strottenhoofd,  waar  de  lucht  door  de  stem- 
banden in  trilling  wordt  gebracht,  —  en  einde- 
lyk  de  zooeven  reeds  genoemde,  boven  het 
strottenhoofd  gelegen  deelen.  De  stem  wordt 
door  de  onderste  stembanden  gevormd,  ter- 
wyi  de  daarboven  gelegen  deelen  het  geluid 
versterken  en  daaraan  een  eigenaardig  timbre 
geven.  By  het  spreken  bepaalt  zich  het  re- 
gister der  tonen  doorgaans  tot  een  half  octaaf, 
maar  geoefende  zangers  kunnen  drie,  Ja  drie 
en  een  half  octaaf  doorloopen  Naar  gelang 
van  den  hoogsten  en  laagsten  toon,  dien  eene 
stem  kan  voortbrengen,  verkrygt  deze  den  naam 
van  ioff,  hariUm^  tenor,  dU  of  wpraan.  In 
den  regel  zyn  de  eerste  drie  mannen-  en  de 
laatste  twee  vrouwenstemmen.  Hoe  al  de 
wyzigingen  ontstaan,  die  men  aantreft  of  aan- 
brengen kan  in  het  timbre  der  stem,  Is  nog 
niet  volkomen  verklaard.  Het  is  nameiyk  be- 
kend, dat  dezelfde  persoon  naar  willekeur 
met  eene  heldere  of  doffe  stem  spreken,  met 
eene  borst-  of  keelstem  zingen  kan.  De  stem 
wordt  gewooniyk  gevormd  by  de  uitademing, 
ofiKshoon  men  ook  by  de  Inademing  geluiden 
kan  voortbrengen.  Het  zoogenaamde  &t(»lfpf«ls0ii 
geschiedt  by  inademing,  omdat  de  daarby  door 
de  stembanden  in  trilling  gebrachte  lucht  zich 
naar  de  longen  begeeft  en  er  door  medetrilling 
der  borstwanden  versterkt  wordt,  weshalve 
het  geluid  alsdan  uit  de  borstkas  komt  en 

41* 


740 


STEM— 8TENB0GK. 


alioo  een  elgyna>rdtgen  toon  erlangt. 

Stemler  ^eorg  wllhelm),  een  Terdienite- 
igk  theoloog  ea  predikant,  geboren  den  laten 
Angustvs  1806  te  Amsterdam,  alwaar  btf  ver- 
▼olgens  BQne  opleiding  genoot,  werd  eent 
predikant  bt  de  geeomlilneerde  Lnthenebe 
Gemeenten  te  Hoorn,  alwaar  htf  in  het  hnwe- 
igk  trad  met  FmUitê  MmtriHU  Kmpntt  (lie 
op  dien  naam)  en  later  by  de  Hecitela-Lather- 
8cbe  Gemeente  te  Amsterdam,  waar  bQ  steeds 
met  t^n  vriend  Jhmtia  ^^iantPMMf  voor  eene 
onderlinge  toenadering  van  beide  firactiën  dier 
Kerk  y^eren  bleef.  Na  sün  emeritaat  Tersoeht 
en  verkregen  te  hebben,  vestigde  hy  sich  in 
1875  met  syn  geiin  boiten  Amsterdam,  eerst 
te  Apeldoorn  en  later  te  Ooeterbeek,  voort- 
durend zyne  krachten  wydende  aan  syne  Ue- 
velingSBtndie,  de  theologto.  Behalve  door  een 
aantu  opstellen  in  de  „Godgeleerde  Bydra- 
gen"  en  „Jaarboeken  voor  Wetenschappdyke 
Theologie*",  en  de  vertolking  van  J,  Bmmêt'ê 
„Olympia  Morata  (1852)  en  dr.  JT.  Bam'ê 
„Franciscns  von  Assisi  (1857)**|  verwierf  hy 
als  scherpsinnig  theologant  vooral  een  naam 
door  zyne  by  het  Haagsch  Genootschap  tot 
verdediging  van  den  Christeiyken  Godsdienst 
bekroonde  prysverhandeUng  over  „De  werking 
van  den  Heiligen  Geest  (1844)**,  —  door  syne 
verhandeling :  „Het  Christendom  van  het  Apos- 
tolisch tydvak  in  Palaestina**,  geplaatst  in  de 
„Godgeleerde  Bydragen**  voor  1851— 1853",^ 
door  syn  geschrift:  „Het  Evangelie  van  Johaa- 
nes,  syne  echtheid,  syn  historisch  karakter  en 
leerbegrip  (1867  en  1868,  2  dln)**,  —  en  door 
zUn  werk:  „De  vier  Evanoelifin,  chronolo- 
sisch  gerangschikt,  of  het  Teven  van  Jesos 
Christns  naar  volgorde  der  gebeortenissen 
(1873)**.  Hy  werd  ridder  der  Orde  van  den 
Nederlandschen  Leeuw  en  lid  van  verschillende 
geleerde  en  letterkundige  genootschappen. 

Stempel  noemt  men  het  merk,  dat  op 
een  of  ander  voorwerp  is  gedrukt,  ten  eindie 
daarvan  de  echtheid  te  bewysen  en  alzoo 
iedere  vervalsching  te  voorkomen.  Daartoe 
worden  gouden  en  zilveren  handelsartikelen 
gestempeld.  Gok  brieven  worden  op  de  post- 
kantoren gestempeld,  om  de  plaats  en  den 
tyd  van  afiMuding  en  aankomst  aan  te  wyzen. 
voorts  heeft  men  stempels  voor  zegels  enz. — 
Zie  ook  onder  Stamper, 

Stempelsiiijkunst  (De)  is  de  kunst, 
figuren  en  letters  in  stempels  te  snyden.  EHer- 
toe  bezigt  men  zacht  staal,  hetwelk  later 
wordt  gehard.  Die  figuren  en  letters  worden 
er  in  relief  op  geplaatst  of  ingesneden.  De 
oudste  proeven  dier  kunst  vindt  men  in  Grie- 
kenland. Voorts  gebruikte  men  by  de  Bomeinen 
tegen  het  einde  der  Bepubliek  de  stempelpers. 
De  fraaiste  Bomeinsche  munten  zyn  afkomstig 
uit  den  tyd  van  Ausiuthu.  De  overgang  van 
de  laatste  Bomeinsche  en  Byzantynsehe  munten 
tot  de  Carolingische  is  %eet  geleideiyk.  De 
oorkonden  van  Keizers  en  Pausen  zyn  de 
oudste  bewyzen  van  zegelstempels,  en  som- 
mige van  deze  syn  ryk  versierd  en  zorgvuldig 
bewerkt.  De  munten  hadden  echter  nog  langen 
tyd  een  ruw  voorkomen.  Eerst  in  de  12de 
eeuw  kwam  daarin  verbetering.  DeFransohe 
Toumois,  de  Florentynsche  Leliegulden,  de 
munten  van  VenetiS  en  Pisa  dragen  daarvan 
de  biyken,  en  de  gouden  munten  van  Keizer 
JSVederik  II  wyzen  op  eene  navolging  der  an- 


tieken. Vlaanderen  en  Brataot  bséte 
14de  eeuw  flraaie  manten,  eo  Biië 
kunstenaars  op,  die  op  dit  gebieó 
roem  verwierven.  Er  ontatpmlea  kèi 
beoefeniag  der  stempelmffkosat,  esFi 
zocht  met  Italië  te  wedflveffeB.  De  s 
van  Saam  uit  den  tQd  van  Ltin^ 
worden  nog  altyd  bewos^derd.  Bg  es 
die  kunst  vooral  in  de  17de  eeaw;  de 
laadsche  munten  en  penningen  nt  i 
syn  dikwyis  kunststnkkoa  w9m  utf« 
en  goeden  smaak.  Van  de  andere  Vé 
sche  stempelsnyders  noemen  w|:J 
Imima  de  omdere  (1590 — 1609)  en  &8 
(1629—1685),  J.  Looff^  ^.  t»  dW*  I 
Jwrriaan  Fooi,  UmOet,  CSknetoffii  M 
Fieier  vam  AheèUj  JamBomkmmfJmmf^l 
amMnmjh  «^«s^  ^nm  Diemhoetm^  Maerkk 
hejf  Wk  S,  vam  Swmieremy  —  en uitdfti 
ren  tyd  vermelden  wy :  J>mmd  mm  ir 
(vader  en  zoon),  Jokmm  ^éiiip  mb  ir 
Jókanmee  en  J.  P.  iSgAewftjfyt  ^^"^ 
en  M,  C.  de  Vriee, 
Stemreoht»  zie  Zieereekt, 
Stemyork  is  de  nanm  van  eos  tv 
dig,  met  een  steel  voonleB  wwtaj 
staal,  dat,  in  trilling  gebrmchty  een  bep 
musikalen  toon,  gewoonl||k  o,  docil 
Het  is  in  de  18de  eenw  door  Jtk 
een  Engeiseh  mnsiena,  nitgevoades  s 
by  het  stemmen  der  inatmmestea  va 
<^est,  om  aan  dese  deaelfife  boogtom 
te  besorgen.  Li  vroegerent^d  stemde  m 
in  den  hoortoon  en  in  den  kasMrtoffi. 
thans  bedient  men  zich  nlgeoMea  vas  1| 
genoemde.  Litnsschea  venehüt  de  boeg) 
den  kamertoon  indeveraehütoidehwtf^ 
van  ons  werdddeel,  en  ook  in  ven^ 
tyden.  In  de  dagen  van  X«%  wn^^ 
toon  lager  dan  thans.  Sedert  mbMe^^ 
is  hy  een  heelen  toon  geklomsMs  n  ^ 
Maxari  een  halvra.  De  oenmtil  ge^ 
a  telde  in  1788  te  Parya  409  ttOBoeaii 
seconde,  —  in  1885  aldaar  449, -« 
1850  te  Weenea  en  BerWn  442.  Onji^ 
stadig  klimmen  van  deo  toon  (e  w^ 
heeft  men  in  1884  in  Doitaehlaad  wlfn 
bepaling  van  SekeêUer  vastgeiM » 
440  trUUngen  moest  teUea,  wsamasj 
1858  te  Parys,  op  last  van  ^M**.^  j 
nieuwen  kamertoon  (diapason  nnw? 
stelde  van  485  trilUngen  Toorbofmf»^ 
toon  a.  Men  heeft  dien  ook  dderssas^ 
zooals  te  Beriyn,  te  Weeaeo  es  te  mi» 
Volgens  MdmMU  heeft  de  eemnsalrivj^ 
a  op  grond  der  nieuwste  bepsliagm«j° 
dömie  te  Parys  487  V)  trillingeaisd»»^ 
Stenbook  (Magnus,  gf^J^ 
veldmaarschalk,  gebmren  te  SkoUeto « 
ISden  Mei  1664,  studeerde  te  Upnii,,^' 
Nederlandschen  dienst  en  stieedM^^ 
later  onder  den  Markgraaf  vaa  Ba^^J? 
Graaf  van  Waldeck  aan  de  ^-J^Z, 
kwam  hy  in  zyn  vaderland  alt  ^^Jz 
het  hoofd  van  een  Daitsch  regioeotf]^ 
zelde  Karel  XII  op  syne  veldtoektn»^ 
by  Narwa  niet  weinig  by  totdeoT««2 
In  1707  zag  hy  zich  benoemd  t^J^ 
van  Schonen,  en  toen  Fredenk  I^^Ju 
marken  in  1709  aldaar  aan  harf*g^ 
haalde  Sieiibock  de  zegepraal  ¥1  "'J^ 
en  Gadebusch  en  trok  vervdgeai  W 


8TENBOCK-8TENOGRAPHIE. 


741 


ttehi,  waar  hQ  in  Januari  1718  Altona  prUs 
gaf  aan  de  vlammen,  maar  den  6den  Mei  bt 
Tonningen  door  Deenscbe,  Rossisclie  en  Sak- 
BiBche  troepen  ingesloten  werd,  zoodat  bU 
sieb  met  12000  man  moest  overgeven.  Hy 
werd  naar  Koponbagen  gebraobt  en  overleed 
aldaar  in  de  gevangenis  den  288ten  Febroari 
1717.  Zgne  „Mémoires**  aOn  in  1745  in  bet 
licbt  gegeven. 

Steng  is  de  naam  van  een  verlengstuk 
▼an  den  mast,  en  selve  wordt  s0  weder  ver- 
lengd door  eene  bram-  en  somtQds  ook  door 
eene  bovenbramsteng.  Men  onderscbeldt  de 
stengen  naar  de  namen  der  masten,  en  men 
heeft  alaoo  de  voat'^  de  grooiê'  en  de  hrm9- 
êtêng,  ZU  worden  10- en  achterwaarts  gesteund 
door  bet  want  De  verbindingen  van  den  mast 
met  de  steng  gesobieden  door  middel  van 
het  eielaboofd.  Op  de  steng  ligt  desgeigks 
een  ezelshoofd,  waar  de  bramsteng  doorheen 
gaat,  en  deze  wordt  op  dergelijke  wQze  als 
de  steng  bevestigd. 

Stengel  (caolis)  is  de  naam  van  bet  cen- 
trale gedeelte  der  bovenwaarts  groeiende  plan- 
tenorganen.  HQ  is  reeds  in  de  kiem  aanwezig 
en  onderscheidt  zich  van  den  wortel  door 
zQn  groei  in  tegenovergestelde  richting  en  door 
het  bezit  van  geledingen  en  van  bUulachtige 
werktuigen.  Aan  den  vol  wassen  stengel  onder- 
scheidt men  een  zeker  aantal  Udem  (intemodia), 
welke  door  de  knoopen  of  de  plaatsen  van  aan- 
hechting' van  op  elkander  volgende  bladeren 
of  bladerenparen  worden  begrensd.  Zyn  de 
grenzen  der  stengelleden  dnideiyk  te  zien, 
dan  noemt  men  haar  knoopen  (nodi).  Op  de 
hoogte  dier  knoopen  heeft  de  stengel  ge- 
wooniyk  bet  vermogen,  zich  te  vertakken  of 
nieuwe  assen  voort  te  brengen,  die  op  bare 
beurt  weder  dezelfde  eigenschap  bezitten.  Zoo 
verkrOgt  hV  Itij-atten  van  de  eerste  orde  of 
iakJcen  (rami)  en  van  de  tweede,  derde,  enz. 
orde  of  twijgen  (ramuli).  Het  geheele  tot 
dezelfde  as  behoorende  deel  noemt  men 
loot^  en  deze  vertoont  zich  aanvankelQk 
als  Tcnop  (gemma).  B0  de  uitbotting  der 
knoppen  worden  de  stengelleden  langer,  en 
zoo  ontstaat  een  bebladerde  loot  of  tak.  Wor- 
den de  stengelleden  niet  langer,  dan  zetten 
zg  zich  uit  in  horizontale  riclAng,  en  de  bla- 
deren schgnen  dan  uit  éen  punt  of  uit  con- 
centrische kringen  voort  te  komen,  zooals  by  de 
foeeghree  (Plantage),  de  sUnielhloem  (Primula)  enz. 
Van  den  bovenaardschen  stengel  komen  ver- 
schillende vormen  voor,namel||kdepa2«i^rofiit, 
de  stamy  de  kalm  en  de  imidaoktige  stengel. 
De  paUntronh  (caudex)  is  de  enkelvoudige, 
door  bOwortels  in  den  grond  bevestigde,  in  een 
eindelingschen  knop  uitloopende,  houtige  stam 
der  palmen  en  boomvarens.  —  Aan  den  hou- 
tigen  stam  der  tweezaadlobbige  planten,  door 
4^en  hoofdwortel  en  btfwortels  fn  den  grond 
bevestigd,  geeft  men  den  naam  van  stam 
(truncus).  Deze  kan  boomachtig  of  heester- 
achtig  zyn.  —  De  stengel  der  grassen,  de 
halm  (culmus),  van  ringvormige  knoopen 
voorzien,  is  hol,  met  merg  gevuld  en  kan 
ook  houtig  wezen.  —  EindelQk  beeft  men 
den  kruidachtigen  of  eigeniyken  stengel  (cau- 
lis),  die  in  den  regel  slechts  éen  jaar  oud 
wordt  Somtyds  kan  de  kruidachtige  stengel 
door  zQue  grootte  op  een  boom  gel|ken,  zoo- 
als die  van  de  banaan  (Musa)  en  van  den 


wonderboom  (Bidnus).  De  stengel  kan  dicht 
of  hal  zQu,  ricJUstandig^  golnmdy  overhangend^ 
hmkkendf  opstijgend  of  liggend.  Brengt  de  lig- 
gende stengel  wortels  voort,  dan  heet  hy 
hrnipend.  De  stengel,  te  zwak  om  zich  op  te 
heffen  en  dientengevolge  by  steviger  voor- 
werpen opklimmend,  draagt  den  naam  van 
wimdendy  wanneer  hy  zich  om  die  voorwerpen 
slingert  {reekis  of  Unis),  zooals  de  hop  en 
de  baagwinde,  en  van  hUmmendy  wanneer 
hy  er  eenvoudig  tegenop  klimt,  zooals  bet 
klimop  en  de  wynstok.  De  doorsnede  der  sten- 
gels is  meestal  rclromd^  maar  ook  wel  drie' 
of  vierkant.  Eindeiyk  kan  hy  enkelwmdig,  ver- 
takt,  sterk  vertakty  reehtêtandAg^  mtstaandSfUit' 
geeprMy  neergeslagen  en  oeerhcmgend  wezen. 

Wel  zUn  de  meeste  stengels  boven  den  grond 
voorbanden,  doch  onder  den  grond  komen  by 
sommige  planten  ook  stengels  voor.  Ze  zyn  be- 
kend onder  den  naam  van  knollen  (tnbera),  bol- 
len (bulbi)  en  wortelstokken  (rhizoma).  JBLnollen 
treft  men  aan  b.  v.  by  den  aardappel  en  de  cro- 
cus.  Het  zyn  door  eene  opbooping  van  zetmeel  in 
den  eigeniyken  stengel  sterk  verdikte  stengels, 
welke  aan  hun  oppervlak  knoppen  of  oogen 
dragen,  welke  den  stengel  uitzuigen  en  daarby 
zelf  tot  nieuwe  planten  uitgroeien.  Bollen  treft 
men  aan  by  vele  éenzaadlobblge  planten;  de 
eigeniyke  stengel  is  eene  dunne  schyf,  welke 
aan  de  onderzy  bywortels,  aan  de  bovenzy 
talryke,  dikke  bladen  of  z.g.  schubben  draagt, 
in  wier  oksels  knoppen  voorkomen,  die  ten 
koste  van  *t  meel  der  schubben  uitgroeien 
tot  nieuwe  planten.  De  wortelstokken  worden 
door  hunne  knoppen  niet  uitgezogen ;  ze  hebben 
een  min  of  meer  horizontalen  stand  onder  den 
grond,  zyn  langgerekt,  dragen  op  den  knoop 
litteekens  van  afgevallen  bladeren  en  groeien 
aan  het  Jongste  uiteinde  voortdurend  aan,  vor- 
men daar  een  bladen-  en  bloemdragenden  sten- 
gel en  sterven  aan  het  ander  uiteinde  lang- 
zaam af.  Door  wortelstokken  biyven  vele 
kruiden  in  den  winter  over. 

Stenographie  (snelscbryvery)  is  de  kunst 
om  door  eenvoudiger  teekens  dan  de  gewone 
letters  het  schryven  te  bespoedigen.  Het  schry- 
ven  met  verkortingen  was  reeds  by  de  oude 
GMeken  en  Bomeinen  in  zwang.  Later  ver- 
dween de  stenographie  uit  de  ry  der  kunsten, 
totdat  men  haar,  inzonderheid  ter  opteekening 
van  openbare  redevoeringen,  weder  noodig 
had.  Deze  behoefte  openbaarde  zich  bet  eerst 
in  Engeland,  waar  tegen  bet  einde  der  16de 
eeuw  Rat^ffj  Bright  en  BaiUs  hunne  denk- 
beelden over  die  aangelegenheid  openbaar 
maakten,  waarna  Skdton  in  1656  voor  den 
dag  kwam  met  een  stelsel,  dat  de  grondslag 
werd  van  alle  volgende.  Voorts  leverde  AimZ^y 
eene  Fransche  stenographie,  terwyi  Théoénot 
en  Taglor  de  kunst  verbeterden.  In  Duitsch- 
land  zyn  stenograpbische  stelsels  ingevoerd 
door  CMdsberger  (1828)  en  iSto^M  (1885),  doch 
ook  deze  zyn  later  verbeterd  en  gewyzigden 
hier  en  daar  vervangen  door  het  stelsel  van 
Arende  („Leitfaden'\  9de  druk,  1877),  nog 
wedr  hervormd  door  Boller  („Ein&obe  Ste- 
nographie, 1875'*).  Ook  in  andere  Byken  heeft 
de  stenographie  zich  ontwikkeld  te  geiyk  met 
het  parlementaire  leven. 

Na  de  grondwetsherziening  van  1848 
wenschte  men  ook  in  Nederland  een  juist  en 
volledig  verslag  te  geven  van  de  handelingen 


742 


STENOGRiPHIE— STEPHAK. 


der  Staten-Qeneraal.  Dit  kon  alleen  door  de 
Btenographie  geacbieden,  en  Titcur  van  JSlvèm^ 
ambtenaar  bt)  het  ministerie  van  Binnenland- 
Bcbe  Zaken,  paste  haar  toe  op  de  Nederland- 
flche  taal.  Reeds  had  in  1673  Johan  Bêjfniêr. 
koopman  te  Rotterdam,  een  gebrekkig  stelsel 
▼an  stenograpbie  geleverd,  —  ook  was  op 
eene  prijsvraag,  in  1826  uitgeschreven,  om- 
trent eene  Nederlandsche  stenograpbie  een 
vry  goed  antwoord  van  Somerhame»  ingezon- 
den en  bekroond;  maar  mm  Mvê»  verbeterde 
het  werk  van  ztjne  voorgangers  en  bedacht 
een  practisch  en  broikbaar  stelseL  HU  aag 
zich  met  de  opleiding  van  stenographen  be- 
last, nadat  in  September  1849  een  achttid, 
dat  reeds  vroeger  door  hem  gevormd  werd, 
in  dienst  was  gesteld  bg  de  Staten-Oeneraal. 
Het  alphabet  van  mm  Mven  bestaat  enkel  alt 
boogjes  en  lynen.  Verwante  letters  hebben 
hetzelfde  teeken,  alle  overtollige  letters  en 
lettergrepen  worden  weggelaten,  alle  mogelüke 
samentrekkingen  gebezigd;  voorzetsels  wor- 
den door  verkortingen,  voorvoegsels  met  eene 
stomme  e  óf  in  het  geheel  niet  óf  enkel  doopr 
de  medeklinkers  aangegeven.  Ook  de  uitgan- 
gen zlJn  verkort,  —  e»  wordt  als  nitgang 
niet  geschreven  en  als  voegwoord  door  een 
punt  aangeduid.  Eindeiyk  heeft  men  korte 
teekens  voor  dikwijls  voorkomende  woorden. 

Sten  Sture,  R0ksstadhonder  van  Zweden 
(1470—1504),  was  de  telg  van  een  aanzienigk 
geslacht.  Zyne  moeder  was  eene  zuster  van 
Karel  VIII  KnoeUon^  koning  van  Zweden. 
Na  den  dood  van  laatstgenoemde,  werd  hQ 
stadhouder  des  R0ks  en  bracht  er  veel  goeds 
tot  stand.  Hy  deed  er  de  eerste  boekdrukkery 
verryzen,  stichtte  de  universiteit  te  Upsala 
en  riep  geleerde  mannen  derwaarts.  Tevens 
wist  hy  de  zelfstandigheid  des  lands  op  eene 
behendige  wyze  te  handhaven,  zoodat  hy  de 
Unie  van  Kalmar  of  de  vereeniging  des  lands 
met  Denemarken  onschadeiyk  maakte,  zonder 
baar  te  ontbinden.  Hy  overleed  in  1504  en 
werd  in  zyne  betrekking  opgevolgd  door 
8u>anU  Niltson  Sten  Sture  (1504—1512),  en 
deze  door  zyn  zoon  Sten  Stwre  de  Jongere 
(1512—1520),  welke  laatste  twee  op  bewon- 
derenswaardige wyze  hun  vaderland  beveilig- 
den tegen  de  aanslagen  van  Denemarken  en 
tegen  de  verdrukking  van  de  geesteiykheid 
en  van  den  adel.  Sten  Sture  de  Jongere  sneu- 
velde in  den  slag  by  Jdnköping. 

Stentor  is  by  Boménu  de  naam  van  een 
Thraciër  of  Arcadiër  met  eene  geweldige  stem, 
die  de  kracht  had  van  50  gewone  stemmen. 

Stenzel  (Gustav  Adolf  Harald),  een  ver- 
diensteiyk  geschiedkundige,  geboren  den  2l8ten 
Maart  1792  te  Zerbst,  studeerde  te  Leipzig 
in  de  theologie,  maar  wydde  zich  weldra  uit- 
sluitend aan  de  geschiedeDls.  In  1813  namhy 
deel  aan  den  bevrydiugsoorlog,  werd  gewond 
en  vestigde  zich  in  1815  te  Leipzig  en  in  1817  te 
Beriyn  als  privaatdocent.  Hier  schreef  hy:  „Ge- 
schichte  der  deutschen  Kriegsverfaasung(1819)" 
en  „Handbuch  der  anhaltischen  Geschichte 
(1820)'*.  In  1820  zag  by.  zich  benoemd  tot 
buitengewoon  hoogleeraar  te  Breslau,  in  1821 
tot  archivaris  van  Silezië,  in  1826  tot  gewoon 
hoogleeraar  en  ontving  in  1832  den  titel  van 
archieftraad.  Hy  overleed  den  2den  Januari 
1854.  Van  zyne  overige  geschriften  vermelden 
wy:  „Die  Geschichte  Deutschlands  unter  den 


Fr&nkiaehen  Kaisem  (1817--1821,  2  & 
„Geschichte  Preaszens(1830— 1837,3& 
„Urkundensammlnng  sur  Gearirichtp  as  1 
sprungs  der  St^te  und  d^  Eiaffikoii 
Verbrdtnng  Dentscher  KoIonietieB  ndl^ 
in  Schlesien  und  der  Ober-LAmiti  (ISË  ^ 
.Grundrisz  and  Literator  sa  Yoriesufa^ 
Deutsche  Staats-  und  BecbtaigeKkiehte(I^ 
—  „Seriptores  rerum  SUesimcamm  (1^-li 
2  dln)*\  —  .Urknnden  sar  QmdaélÊi 
Bisthnms  Bredan  im  MitteUIter  (1845)'.- 
.Geschichte  Schlesiens  (1853,  onvdim 

Stenzier  (AdoU  Friodxicli),  boo«ka 
in  de  Oostersche  talen  aan  de  ummasi 
Breslau  en  de  Nestor  onder  de  DètBcfe 
oefenaars  van  het  Sanskriet,  vierde  do  li 
September  1879  het  gooden  temt  tas  ifi  h 
raat  Hy  heeft  zich  vooral  v^dleiistdpfH 
door  de  uitgave  van  zyn:  syKIementvtei 
Sanskritsprache",  waarvan  in  1886  en  i 
druk  in  het  licht  verscheen. 

Stephan.  Onder  dezen  naam  venKUai 

Meimrieh  StepkoMj  poaCmeester-geseak 
Pmisen  en  geboren  den  Tdea  Jaansnii 
te  Stolp  in  Pommeren.  HQ  ontvingifM^ 
ding  aan  een  gymnasium  en  sag  ziek  atS 
geplaatst  by  de  postertfen.  Door  zfae  te 
gewone  gaven  en  zynnuteloozeoffv^ 
hy  belangryke  diensten.  Reeds  ia  ISHi 
hy  geheimsdiryver  by  de  poateryeateBoil 
in  1865  geheim  postecyraad  eo  lid  fsi  ^^ 
nerale  directie  der  posteryen  en  bn^?! 
verdragen  tot  stand  met  b0na  alle  Einp»i 
Staten,  alsmede  het  verdrag  van  SS  Jstf 
1867,  waarby  het postrecht van  TUn^ls 
aan  Pruisen  werd  opgedrag:en.  Yoortei^^ 
hy  zich  toe  op  de  kennis  van  vecsebioi 
tiUen  en  deed  bnitenlandache  reizen  oitti 
van  den  toestand  vanhetpoatweseoiotf^ 
Byken  te  vergewissen.  In  1870  werd  k|  ^ 
noemd  tot  dhrecteur-generaal  der  po«i?s 
en  kweet  zich  aanstonds  van  zyne  Uik » 
de  inrichting  van  een  veldpost,  die  ^^ 
matig  brievenverkeer  tuaachen  ^^^ 
troepen  en  het  vaderland  op  eeaemtstxit^ 
wyze  bevorderde.  Stepktm  werd  sDeii^^ 
hervormer  van  het  postwesen,  uetaüesf 
Pruisen,  maar  over  de  geheele  w«^j 
is  de  grondlegger  der  algemeene  pQrtv<s<^ 
ging,  terwyi  hy  tevens  zorgde  voor  i«*^ 
ring  van  het  lot  der  ambtenares.  lap 
werd  hy  benoemd  tot  postmeester-geseiaa 
tevens  belast  met  het  beheer  las  denf 
der  telegraphie.  Ook  op  laatstg^noeBd  f 
bied  was  hjj  met  yver  werkzaam;  in  ds^ 
van  3  Jaar  was  het  aantal  ambtesareo  nf^ 
beid,  —  er  werden  onderaardsche  W"*^ 
gelegd  en  het  tarief  onderging  eese  baffi 
ryke  herziening.  Stephan  is  sedert  l^^^^ 
het  Huis  der  Hewen  in  Pmisen,  ostriBg^cf^ 
halve  het  doctoraat  der  universiteit  te  »« 
geniet  de  algemeene  achting.  HB  ^^^^^. 
een  „Leitfaden  zur  AnferUgung  sdiiin^ 
Arbeiten  fllr  junge  Po8tbeambteV»Ö«^ 
der  preussischen  Post  (1859)",  -  «w^beW 
ryk  boek  over  Egypte  (1872),  — en  oiidfl^ 
dene  opstellen  in  jaarboeken  en  4^*^^ 

Joteph  Stephan,  een  verdienattdik  tf^ 
kundige,  geboren  in  1885  te  St  P^ 
Klagenfurt.  Hy  werd  leeraar  ass  de  am 
reaalschool  te  Weenen  en  vestigde  ff"* 
tevens  in   1858  als  privaatdocent  Hj  ^ 


STEPHAN— STÉPHANU8. 


743 


sioh  vervolgeiui  benoemd  tothoogleenarinde 
Batwirkiinde.  E^  bejMudde  dch  Tooral  bQ  de 
enelbeid  ▼«!  het  geluid  in  gaaeen  ea  in  vaate 
licbamen,  —  btf  de  draaiing  Tan  hetpolarisa- 
tievlak  in  kwarts,  —  bQ  de  lengte  der  lacht- 
goWen,  —  bg  de  interferentieTerachynBelen 
^en  brekingsezponenten,  —  by  de  warmte  en 
b0  de  dynamische  theorie  der  gassen.  Hü 
leverde  de  theorie  der  gasdüfosie  en  slaagde 
er  in,  de  vatbaarheid  voor  warmtegeleiding  der 
gassen  te  meten.  Voorts  schreef  hy  over  de 
▼erdamping  der  vloeistoffen,  over  electrody- 
oamica  ena.  Zyne  verhandelingen  s||n  meeren- 
deels opgenomen  in  de  „Berichten  der  Wiener 
Academie"  waarvan  h|)  secretaris  is,  en  in 
de  .Annalen'*  van  ]?oggmdorff. 

Stephani  (Lndolf  von),  een  Dnitsch  ond- 
heidknndige,  geboren  den  9den  Maart  1816 
te  Beocha  by  Leipaig,  stadeerde  aldaar  inde 
letteren  en  oadheidkonde  en  schreef  in  1842: 
^Der  Kampf  iwischea  Theseos  and  Minotaaros". 
Na  eene  reis  door  Griekenland,  Klein-Asl6, 
Constantinopel  en  ItaUë  vertrok  hy  in  1846 
«Is  gewoon  hoogleeraar  naar  Dorpat  en  in 
1860  als  gewoon  lid  van  de  Keiseriyke  Aca- 
démie van  Wetenschappen  naar  Petersbarg, 
waar  hy  voorts  tot  directear  van  het  archae- 
ologisch  maseom  en  kort  daarna  tot  conser^ 
vator  der  klassieke  oadheden  in  de  Keizeriyke 
Hermitage  werd  benoemd.  Hy  schreef:  „Beise 
dnrch  einige  Theile  des  nördlichen  Grieohen- 
land  (1848)'',  —  „Ueber  einige  angebUche 
Bteinschneider  (1861)'\  —  „Der  aosrahende 
Herakles  (1854)'',  —  „Antiqaitée  da  Bosphore 
«immérien  (1864,  2  dln  tekst  en  1  dl  platen)", 

—  „Nimbas  and  Strahlkranz  (1869)",  —  „ApoU 
Ion  Boédromios  (1860)",  -  „Die  Yasensamm- 
lang  der  kaiserlichen  Eremitage  (1862, 2  dln)", 

—  „Boreas  and  die  Boreaden  (1871)",  —  „Die 
Antikensammlang  za  Pawlosh  (1872)",  — 
«Die  Schlangenfiltterang  der  Orphischen  My- 
steriën (1878)",  —  en  „Die  Silbervase  von 
Nikopol  (1873)".  Dok  beaorgde  hy  op  last  der 
Académie  de  nitgave  der  „G^esammelten  Schrif- 
ten" van  den  archaeoloog  KoUer  (1860—1861, 
4  dln)  en  sedert  1860  leverde  hy  de  jaar- 
lyksche  „Comptes  rendas  de  la  commission 
archéologiqae". 

Stéphaiiie  (Loaise  Adrienne  Napoléone), 
groothertogin  van  Baden,  eene  dochter  van 
Graaf  Clcmde  de  Btauhamaiê  en  van  eene  nicht 
van  Keizerin  Joêéphinêy  werd  geboren  den 
2d8ten  Aagostas  1789,  door  Nap^êon  in  1806 
als  dochter  aangenomen,  tot  „flUe  de  France" 
en  Keizeriyke  hoogheid  verheven  en  den  88ten 
April  in  het  haweiyk  verbonden  met  Karl 
Ludwig^  erfgroothertog  van  Baden.  Sedert  1811 
was  zy  groothertogin,  werd  in  1848  wedawe, 
woonde  te  Manheim  en  overleed  teNizzaden 
298ten  Janaari  1860. 

Stéphanus.  Onder  dezen  naam  vermel- 
den wy: 

Benige  HMgem  der  B.  Katholieke  Kerk, 
te  weten:  St^kamus,  éen  der  zeven  eerste 
diakenen  der  Christeiyke  gemeente  te  Jera- 
salem,  een  y verig  verkondiger  van  het  Evan- 
gelie, die  door  het  dweepzieke  volk  als  een 
godslasteraar  in  het  jaar  86  of  37  gesteenigd 
werd.  Hy  wordt  besohonwd  als  de  eerste 
Christenmartelaar  ea  zyn  gedenkdag  valt  op 
den  26sten  November.  —  Stépkamu  J,  koning 
van  Hongarye,  die  het  Christendom  invoerde 


ia  zyn  Byk.  Hy  lee(de  in  de  tiende  eeaw. 

Negen  Pommm,  nameiyk:  ^i^hmmu  I,  een 
Bomein  die  in  263  den  Heiligen  Stoel  beklom, 
den  doop  door  ketters  geldig  verklaarde  en 
den  13den  Maart  267  overleed.  —  SUphams 
ill)  gekozen  den  278ten  Maart  742,  doch 
weinige  dagen  daarna  overleden,  zoodat  hy 
gewooniyk  niet  wordt  meegeteld.  —  Siéfkanus 
11^  die  paos  werd  in  762,  Keizer  Conkcmtijn 
CoprwMfmms  vrachteloos  te  halp  riep  tegen 
AttMf,  koning  der  Longobarden,  ^ch  toen 
tot  Ptpv»,  koning  der  Franken,  wendde  en 
van  dezen  het  heroverde  ezarchaat  ten  ge- 
schenke kreeg,  waardoor  de  grondslag  gel^ 
werd  voor  den  Kerkeiyken  Staat  Hy  overleed 
den  27sten  AprU  767.  —  Si^hmnut  III,  een 
Siciliaan  en  gekozen  in  768.  Hy  bepaalde 
dat  niemand  den  Paaseiyken  Stoel  zon  mogen 
beklimmen ,  die  niet  alle  lagere  geesteiyke 
rangen  tot  en  met  dien  van  cardinaal  door- 
loopen  had.  Toen  hy  door  DendeniUj  koning 
der  Longobarden,  werd  aangevallen,  zocht 
hy  halp  by  £ard  en  Kardmm^  koningen  der 
Franken.  Hy  overleed  in  772.  —  SÜphotm» 
IVj  eerst  diaoonos  te  Rome.  Hy  werdpaasin 
816,  kroonde  Keizer  Lodew^k  de  Vrome  en 
overleed  in  817.  —  Siépkaniu  r,  een  Bomein. 
Hy  werd  paas  in  886,  kroonde  Guidoj  hertog 
van  Spoleto,  tot  keizer  en  overleed  in  891.— 
SÜjpkamue  VL  Deze  beklom  den  Heiligen  Stoel 
in  896,  deed  het  opgegraven  lyk  van  tSin  voor- 
ganger Formotue  in  de  Tiber  werpen,  maar 
werd  zelf  in  897  in  den  kerker  geworgd.  — 
Stéphemue  VII,  een  Bomein,  gekozen  in  929. 
Hy  stond  onder  de  vronweiyke  heerschapi^y 
van  Theodara  en  Maroxia,  en  overleed  in  931. — 
SUjphanue  VIII,  een  bloedverwant  van  Keizer 
Oito.  Hy  werd  paas  in  939,  maar  zag  zich 
eerlang  door  de  Bomeinen  in  de  gevangenis 
geworpen,  en  overleed  in  942.  —  Siéphamêe  IX 
Deze  heette  te  voren  Frederik  en  was  een 
broeder  van  Qoitfried,  hertog  van  Lotharin- 
gen. Hy  werd  door  den  Paas  als  gezant  naar 
Constantinopel  gezonden,  betrok  voorts  als 
monnik  het  klooster  Monte  Casino,  ontving 
den  cardinaalshoed  en  beklom  in  1067  den 
Paaseiyken  Stoel,  maar  overleed  reeds  het 
volgende  Jaar.  Hy  stond  geheel  en  al  onder 
den  invloed  van  ÈUdebrand, 

Eén  Komii^  vam  Steeland,  nameiyk  8té- 
phanuê  va»  Bhit,  Hy  werd  geboren  in  1106, 
was  een  neef  van  Koning  Mendrik  I,  werd 
aan  diens  Hof  opgevoed,  nutakte  na  den  dood 
van  genoemden  Vorst  zich  meester  van  den 
troon,  schonk  een  vrybrief  aan  Oxford,  be- 
haalde in  1137  in  den  Standaardenslag  de 
overwinning  op  de  oproerlingen,  werd  in  1141 
door  Keizerin  Mathüde,  die  ook  aanspraak 
maakte  op  den  troon  van  Engeland,  gevan- 
gen genomen,  doch  het  volgende  jaar  weder 
op  v^e  voeten  gesteld  en  overleed  te  Dover 
den  26sten  October  1164. 

Eén  Komitig  van  Folen,  nameiyk  Siéph4»mu 
Bathori.  Hy  werd.  geboren  in  1532,  was  de 
telg  van  een  aanzieniyk  Hongaarsch  geslacht, 
zag  zich  in  1671  tot  grootvorst  van  Sieben- 
bürgen  verheven  en  in  1676,  na  zyn  haweiyk 
met  de  Poolsche  Prinses  Ann^,  tot  koning 
van  Polen  gekozen.  Hy  verbeterde  de  rechts- 
bedeeling,  beschermde  de  gewetensvryheid  der 
Protestanten,  vocht  met  de  Zweden  voorspoedig 
tegen  de  Bassen  (1678—1582)  en  veroverde 


744 


8TÉPHAKU8-8TEPHENS0N. 


een  gededte  vsn  FfnUmd.  Te  Tergeefli  sodrt 
hg  met  sUn  gnnstellag  Zam«f$ki  een  knehtig 
nfttionaal  en  erfelQk  koningsehsp  In  Poten  te 
itiohten.  HQ  overieed  te  Orodno  den  IMen 
Deeember  1586. 

Eén  Aariêhertoff  vm  Ooêtmrijik.  Deie,  Sêé- 
fkamm  genMmd,  waa  een  soon  vnn  AnrlB- 
hertog  Jo99pk  en  ran  diens  tweede  gemalin 


jggrimVn,  prïnaee  van  AnhaU-Bmnkmrg'aokaii 
hwrg.  HU  werd  geboren  den  14den  September 
1817  en  zag  itob  in  184S  benoemd  tot  bor- 
gerlQk  goaTemear  van  Bobemen  en  in  1847 
tot  plaatBverraagend  paladtjn  van  HongarQe. 
Na  de  gebeorteninen  van  Maart  1848  door 
den  BBkadag  benoemd  tot  opperberelbebber 
Tan  bet  Hongaartche  leger  togen  JtXUuji^y 
legde  by  bet  paladUnaobap  neder,  begaf  ileb 
in  1860  naar  lOne  bedttingen  in  NaaMu  en 
overleed  to  Mentone  den  19den  Febmari  1867. 

Stéplianufl.  eigenlek  JBTmmm,  ia  de  naam 
van  een  getlacnt  van  boekdrukkers  en  geleer- 
den te  ParOs.  De  merkwaardigste  leden  lOn: 

Boberi  Stephtmmt^  geboren  to  Parts  in 
1608.  HS  oefende  dch  in  de  kennis  der  onde 
talen  en  kwam  in  1624  aan  hel  hoofd  eener 
boekdrukkerti,  omstreeks  het  Jaar  1600  door 
syn  vader  JSreari  to  Pargs  gesticht  Hy  be- 
Borgde  de  uitgave  van  een  aantal  taal- 
kundige werken  en  van  onderscheidene  Griek- 
sche  en  Latynsebe  geschriften,  welke  hy  met 
voorredenen  en  kantteekeningen  voorsag. 
Toorts  drukto  hy  een  Latynschen  Bybel  (168S) 
en  leverde  onderscheidene  uitgaven  van  bet 
Nieuwe  Testament.  Wel  benoemde  Koning 
F^rangois  I  hem  tot  „Typograpbus  regius*^ 
maar  hy  ontmoette  tevens  groeten  tegenstand 
van  de  Sorbonne  en  van  de  geestoiykheld, 
loodat  hy  in  1660  naar  Oenève  verhuisde  en 
de  Hervormde  leer  omhelsde,  waarna  hy  den 
7den  Septomber  1669  overleed.  Zyn  uitmun- 
tende „Thesaurus  linguae  latinae''  verscheen 
in  1632  en  later  by  herhaling.  Zyn  stempel 
was  een  door  eene  slang  omkronkelde  oiyftak 
of  ook  een  edele  oiyf,  waarvan  de  onderste 
takken  door  een  man  werden  afgebroken,  met 
de  spreuk:  „ISoU  altum  sapere,  sed  time'*. 

CharUê  St^hamu,  een  broeder  van  den 
voorgaande  ongeboren  in  1604.  Hy  studeerde 
in  de  geneeskunde,  werd  in  1660  eigenaar 
der  drukkery  van  syn  broeder,  gaf  o.  a.  een 
„Dicttonaire  historique  (1666  en  later)'*  in 
het  licht  en  overleed  in  1664. 

Mettricui  Stéphantu^  een  lOon  van  den  voor- 
laatste en  geboren  te  Parys  in  1628.  Hy  on- 
derscheidde aich  door  eene  ongemeene  weet- 
gierigheid en  een  groeten  reislust  Hy  toefde 
tot  tweemaal  toe  in  Italifi,  —  voorts  in  En- 
geland, Zwitserland,  Duitschland,  de  Neder- 
landen, Hongarye  en  Frankryk.  Zyne  werk- 
zaamheid was  verbazingwekkend.  Niet  alleen 
bezorgde  hy  in  zyne  drukkery  uitgaven  van 
byna  alle  merkwaardige  Grieksche  dicht-  en 
prozawerken,  maar  trad  ook  op  als  een  sier- 
lyk  schryver  in  zyne  moedertaal  en  leverde 
o.  a.:  „Apologie  pour  Herodoto  (1667)**,— en 
„Traite  de  la  comformité  de  la  langne  fran- 
9aise  avec  Ie  grec  (1668)**.  Eindeiyk  verscheen 
nog  zyn  beroemde:  „Thesaurus  linguae  grae- 
cae  (1672,  6  dln  in  folio;  op  nieuw  bewerkt 
door  Saté  en  Dimdorf,  1829-1868;  9  dln)**, 
een  werk,  dat  zelfs  voor  een  lang  menschen- 
leven  nog  te  groot  schynt,  hoewel  8tèpkamm$ 


bet  Unnea  weinige  Jaree  ▼olCosiie.IkMi' 
boven  waa  hy  een  bart8loditei|kntff:i 
mne  Latgnaobe  en  GriekMiM  geÉetteka 
^  onder  bet  ryden  opgeeekrefso.  hSi 
snehtte  hy,  ondentennd  door  OlnAhf 
te  Augsbu^,  eene  eigene  drakkaf  ti  B^ 
welke  hg  in  1669  iset  die  i^m  YsédI 
Genève  vereenigde.  Gedurende  eeneniiiij 
by  liek  en  overleed  in  1598  in  het  teqlU 
te'Lyon. 

JPamhu  St^kamu^  een  noon  van  da  n» 
gaande  en  geboren  in  1666.  H|  weri  km 
eigenaar  van  de  dnikkert|s0aavaè6n,imÉ 
vo<ntreireiyke  uitgaven  v»i  Jbri^Msal^ 
pJkoóUêy  maar  moest  om  staatkandige  nte 
in  1606  de  wyk  neeien  naar  Qfiht,  v 
hy  in  1626  overleed. 

Aniónmê  St^kmmi,  oodste  aooa  mk 
voorgaande  en  geboren  in  lft94.  Sedert  m 
waa  hg  werkzaam  als  boekdrafcker  te  Fk| 
en  zag  ztoh  in  1628  tot  boekdnttsii 
Konings  benoemd.  Hy  leverde  de  wofcan 
CkryêOitêmmê^  de  Safimm^mf  enz.,  nsrin 
in  bet  laatst  van  zyn  leven  blind  eioveiis 
in  het  Hdtel-Dieu  te  Parga  In  1674. 

Stephens  (Alezaader  Hamilton),  eeiiBBfr 
kaansoh  staatnnaa,  geboren  den  lldsaFehi 
ari  1812  te  Taliafero  in  Georgia,ofltfkfi^ 
opleiding  in  het  FranklinOoUegeemtsM 
in  de  reebten,  waarna  hg   zich  sk  ^ 
aorger  vestigde  te  CIrawibrdflville  ia  6m|i  j 
Beeds  in  1886  werd  hy  lid  van  het  Wetgef«  1 
Lichaam    en    in   1842  van   den  Seatit  n 
Georgia  en  in  1848  van  bet  Huis  vsb  Tdb  1 
vertegenwoordigers,  alwaar  hg  sitttag  üA  ■ 
tot  1869.  Hg  voegde  zieh  eerst  bp  deiDf 
der  Whigs,  vervolgens  bgdiederDeswcrt^ 
stemde  in  1864  voor  de  Kansas-  es  Fel» 
kabill  en  bevorderde  in   1866  bmC  fitri 
keus  van  Bmóktmem  tot  preaident  btêacks 
legde  hg  in  1869  zgn  mandaat  nedff,  «aiit 
hy  de  gevoelens  der  alavenhouden  niet  W^ 
terwgi  hy  in  1861  ook  afkeerig  wism* 
aftcheiding.   Niettemin  beraatte  kQ  it  i^ 
benoeming  tot  vioe-president  der  ïMSf^ 
en  b^leedde  deze  betrekking  tot  anke 
ondergang  in  1866.  Gp  last  van  deB^po^ 
der  Unie  werd  by  in  hechtenis  gesweia 
naar  fort  Warren  by  Boston  gebiaolit,Mi 
Gctober  1866  weder  op  vrye  voeten  f» 
In  1872—1877  was  hg  weder  lid  tii  k^ 
Congres  en  zocht  de  partgen  te  vshmi*' 
In  1882  werd  hg  gouvemear  van  Qw(B^^ 
overleed  den   4den  Haart  18».  ^  s^ 
„Speeches  and   letters  (1867)**,  —  J^ 
of  the  war  between  the  states  (1^|V: 
en  „  A  constitntional  view  of  the  late  war(lw- 

Stephenson.  Gader  deaen  nasa  vm 
den  wj): 

Gwrgê  Siepkmuamj  den  uitvhider  f»  * 
locomotief  en  alzoo  den  grondlegger  dvffj^ 
wegen.  Hg  werft  geboren  den  29steaJBBii^ 
to  Wylam  bg  Newcastle,  was  de  fMom 
een  mgnwerker,  klom  door  gver  en  ttkst^ 
tot  directeur  van  de  grooto  steeakoleiiili* 
van  Lord  RaommooM  bg  DarlingtSD  6i  ^ 
vaardigde  in  1814  de  eerste  loooaMt»^ 
behoeve  van  de  steenkolenmgnea  te  KW 
worth.  In  1824  stichtte  hg  te  VtmtttH^^ 
machinenfkbriek,  en  het  volgende  jarj[|][[ 
naar  zgne  aanwgzing  de  eerste  {■^'^MfLl 
weg  tot  vervoer  van  personen  asagetef^  ^ 


j 


8TEPHENS0N-8TEBCULLL 


745 


i^en  StooktoB  en  Darlingtmi.  Hg  bekoorde 
►t  de  eersten,  die  gladde  qM»en  en  wielen 
arlden  g«A»ndken,  en  de  aanleg  van  den 
EM>orweff  Tan  Liyerpool  naar  Manchester  in 
889  nohonk  hem  een  onvergankelVken  roem. 
?oen  een  prUs  werd  nitgelooM  Toor  de  beste 
n  snelst  loopende  locomotief,  behaalde  de 
,Booket  (Yanrpgi)*'  Tan  Stêpkmioii  de  OTor- 
irinning,  daar  deie  Teel  meer  dan  mimschoots 
voldeed  aan  de  gestelde  Toorwaarden.  Hg  had 
Ktine  aegepraal  Tooral  te  danken  aan  dedoor 
tiem  nttigeTonden  lachttrekking  en  aan  de 
rermeerderde  sloomontwikkèUng  door  het 
Etanbrengen  Tan  bolien  in  den  keteL  Yan  dien 
M)d  af  bestonrde  hg  den  aanleg  der  T00^ 
naamste  qioorwegen  in  Engeland,  waarrpor 
hQ  teTens  locomotieTen  Terraardigde.  Ook 
werd  hg  naar  België,  NederUnd,  Frankrgk, 
DnitBChland,  Italië  en  Spaitfe  geroepen.  Hg 
OTerleed  den  12den  Aagnstos  1848  op  Tapton 
Honae  bg  Chesterfield.  Te  Newcastle  Tcrrees 


weinig  gesoiiikt  is  tot  boawland,  loodat  men 
er  geene  geielene  beToUdng,  maar  slechts 
swerTonde  horden  aantreft. 

Ster  (Bene)  is  een  liehtgeTend  of  het  licht 
Tan  een  ander  hemellichaam  temgkaatsend 
lichaam  dat  lièh  holten  den  dampkring  der 
Aarde  bevindt  Zg  kan  dos  eene  vtuiê  ti&r, 
eene  ékmêti^  éen  der  waMên  Tan  deie  of 
eene  hommi  sgn.  In  den  regel  bedoelt  men  er 
mede  Taste  stenen. 

Steranijs  (Dlloinm  anisatom)  is  de  naam 
Tan  eene  plant  nit  het  geslacht  niicinm  en  vit 
de  fkmilie  der  MasnoUaceim.  Dit  geslacht 
omTSt  altgdgroene,  onbehaarde  heesters  of 
boompjes.  De  bladeren  ign  lederachtig,  ge- 
stoeld, gaaf,  langwerpig  en  aan  den  top  Tan 
de  takken  geplaatst  De  bloem  staat  alleen 
of  is  twee-  of  drietalllg.  Er  ign  8—6  kelk- 
bladen,  9—80  bloembladen.  6-— 42  meeldraden 
en  6—18  Tmehtbeginsels.  De  doosTmditen  ^n 
éensadig  en  tweekleppig,  en  de  nden  sgn 


Ster-aiM}8. 


een  standbeeld  te  sgner  eere,  en  in  1877  werd 
te  Chesterfield  de  eerste  steen  gelegd  Tan 
eene  wetenschappeigke  stichting,  aan  sgae 
gedschtenis  gewfjd. 

J2oiir<  iS^iUMOM,  een  beroemd  bonwknndige 
en  een  soon  Tan  den  Tooigaande.  Hg  werd 
geboren  te  Wilmington  den  16den  December 
1808,  stond  sgn  Tader  getrouw  ter  sgde, 
bestQurde  den  aanleg  Tan  onderscheidene  spoor- 
wegltnen,  Terbeterde  de  locomotieTen,  bouwde 
eene  prachtige  gaeren  hangbmg  OTer  de  Tyne 
b||  Newcastle  en  was  de  nitTinder  der  tnlra- 
laire  of  kokerbmggen.  Hg  bouwde  dan  ook 
in  1847—1860  de  Termaarde  kokerbmg  OTor 
het  Menaikanaal,  de  Britanniabrug  genaamd, 
es  orerieed  den  ISden  October  1859. 

Steppe,  aftomstig  Tan  het  Busssische  woord 
fttfj  (wocstgn),  is  de  benaming  der  uitge- 
strekte vUkten  in  Boslaad  en  Asi6,  waar 
eikel  grassen  en  eenige  kruiden  groeien, 
terwgi  er  wegens  gebrek  aan  water  de  bodem 


glansig.  Van  de  soorten  noemen  wg  de  eehie 
êtêroÊ^  (I.  anisatum  X.),  die  in  China  en 
Japan  Ie  huls  behoort  De  nden  Tan  deaen 
boom  dienen  tot  het  bereiden  Tan  likeuren. 
Voorts  Termelden  wg  Lflmridtmwm  SUis,  een 
halfheester  met  roodachtige  takken,  in  het 
westen  Tan  Florida  groeiend.  De  bladeren 
deaer  plant  rieken  naar  angs.  In  bggaande 
afbeelding  slet  men  Tan  haar  in  a  een  bloei- 
enden tak  in  natnurigke  grootte,  in  b  een 
meeldrasd  in  4T0udige  grootte,  —  en  in  o 
eene  Tmcht  Tan  de  echte  sterangs  in  natnur- 
igke grootte. 

Steronlia  X.  is  de  naam  Tsn  een  plan- 
tengeslacht uÜ  de  üunilie  der  SUreMnoOn. 
Het  omrat  meerendeeis  groote  boomen  met 
enkelToudige  en  gelobde,  afwisselende  blade- 
ren en  Tiltige,  tot  aren  Tereenigde  bloemen, 
Tooral  in  warme  gewesten  grocüonde.  8.  Am- 
iüa  X.  is  een  groote  boom  in  Hindostan  en 
op   de  Mdukken  met  groote,  haadTormige 


STEBCULIA— STÉBEOMÉTBIE. 


TUL  huelnoteiif  bevftttea 
Bêmu9.  levert  de  goevoe- 


746 

bladeren   en  donker  kuugnroode,  geel  ge- 
Tlekte,  onaangenaam  riekende  bloemen.  De 
saden,  ter  grootte 
olie.  fi.  t^wmmmia 
noten. 

Sterculiaoeën  ie  de  naam  van  eenetiree- 
saadlobbige  plantenftuniUe.  Zü  omvat  mewtil 
boomen,  wier  groene  doelen  met  sterrormige  ha- 
ren syn  bekleed.  De  bladecen  lOn  afwimelend, 
enkelvoudig ,  gaaf  of  vintpletig  of  bandvormig 
en  meestal  aan  den  voet  van  afrallende  eteon- 
bladeren  voonien.  De  volkomene  of  éenalach- 
tige,  regelmatige  of  onregelmatige  bloem^i 
sOn  op  okselBtandige  bloemstelen  geplaatiten 
tot  aren  of  trossen  bijeengevoegd  en  somtDds 
van  een  om  windsel  voitfiien.  De  vQM^N^ 
kelk  is  lederachtig  en  bQ  de  soorten,  welke 
bloembladen  missen,  doorgaans  geklenrdw  De 
5  bloembladen,  met  de  kelkslippen  afwis- 
selend, zlfn  op  den  bloembodem  ingqplant  en 
genageld.  De  talryke  meeldraden  lUn  tot 
eene  buis  rondom  bet  vmobtbeginsel  samen- 
gegroeid  en  van  2-hokklge  belmknoppen 
voonden.  Het  vrachtbeginsel  is  bovenstandig 
en  bestaat  meestal  nit5  afdeelingen,  welke 
evenxoovele  stSlen  dragen.  De  vracht  is  eene 
5-hokkige  doosvracht  of  eene  steenbes.  De 
eironde  of  hoekige  nden  hebben  eene  korst- 
achtige,  vliexige  of  sappige  schaal,  vleesig  of 
in  het  geheel  geen  kiemwit  en  eene  rechte 
of  gekromde  kiem  met  bladvormige  saadlob- 
ben.  Deze  flunilie  behoort  te  hols  in  de  keer- 
kringsgewesten. 
Stère,  de  Matem  e»  gêMoiekUm, 
Stéreoohrómie  noemt  men  eene  wyie 
van  schilderen,  die  het  flrescoschilderen  ver- 
vangt. Zy  is  nitgevonden  in  1846  te  Mttnohen 
door  professor  Sokiottktmer  en  den  opperberg- 
raad  Fuehs.  Eene  onderlaag  wordt  op  den  te 
beschilderen  maar  gebracht  en  verbindt  sich 
met  dezen  tot  éen  lichaam.  Daarna  schildert 
men  met  waterverf  er  over  en  deze  verbindt  zich 
met  de  onderlaag.  De  prachtige  klearen,  op  die 
wQze  aangebracht,  worden  met  waterglas  ge- 
dekt, zoodat  zy  dnorzaam  hare  flrischheid  be- 
bonden. 

Stéreometrie  of  liohaamêmêtm^  is  dat 
gedeelte  der  meetkande,  hetwelk  de  eigen- 
schappen der  lichamen  leert  kennen,  nameiyk 
der  voorwerpen,  die  aan  alle  zyden  door  platte 
of  gebogene  vlakken  begrensd  zyn.  Licha- 
men, van  alle  zyden  ingesloten  door  gebogene 
vlakken  behoeven  geene  hoeken  te  hebben. 
Lichamen  door  éen  plat  vlak  en  voor  *t  ove- 
rige door  gebogene  vlakken  ingesloten,  hebben 
ook  geene  hoeken,  maar  wél  ribben,  nameiyk 
rechte  lynen,  waarlangs  twee  vlakken  elkander 
snyden.  Lichamen,  enkel  door  platte  vlak- 
ken begrensd,  hebben  hoeken.  Ieder  hoek  is 
althans  door  8  vlakken  ingesloten.  De  vlak- 
ken, die  de  hoeken  inslniten,  noemt  men 
e^den  en  de  snyiynen  dier  vlakken  riibm. 
De  hoek  van  twee  s^fden  is  een  iwêtUahke»' 
hoek  en  die  van  twee  ribben  een  hoek  der  tijde, 
In  flg.  1  is  ABDCJS  een  lichameiyke  hoek, 
—  AB,  AC,  AD  en  A£  zyn  ribben,  — 
BAC,  CAD,  DAE  en  £AB  hoeken  der  zy- 
den. Brengt  men  door  een  onbegrensden  hoek 
ABCDE  het  vlak  aSbod^  dan  is  de  ruimte 
Abed  begr^ud  door  6  vlakken  en  heeft  éen 
vierzy^gen  hoek  en  vier  driesydige  hoeken. 
Lichamen,    door    platte    vlakken    begrensd. 


diagett   den  naam  vaa  poUfÜmt^ 
door  omwenteliag   vaa   een 
éene  zyner  zyden  ontztasa. 


Ui 


Fig.  4. 

of  omweMlimgd^iAamm,  Is  xalk  eeo  fttc 
rechthoekige  driehoek  en  draait  ftoe  snte 
der  rechthoeksayden,  dan  ontstaat  de  ftfil 
het  draaiend  ^ak  een  reehtboek^daBSiSÉn 
de  ejfUmdor,  Laat  men  een  halven  cÉtkelB 
zgne  middeUyn  wentelen,  dan  ontatsstitü 
Lichamen  door  S  geiyk  en  gel8kvomdige,e»  i 
wydige  veelhoeken  en  voor  H  oved^  te 
puallelogrammen  ingesloten,  noemt  asB/t 
«mV  Liehamen  eindeiyk,  door  een  vedW 
en  voor  *t  overige  door  driehoeken  begnK 
zyn  pffomidêm. 

Den  lichameiyken  ho^  kan  men  vi 
als  begrensd  door  een  bolvormig  vlsk,  vefe 
middenpant  met  het  hoekpunt  nmanè. 
Daardoor  worden  alle  ribben  even  ba|,s 
men  geeft  aan  zulk  een  lichaam  des  as 
van  een  bolvormigen  driehoek,  vieiftoeta 


I 


De  bogen  van  groote  cirkels,  welke  een  bot)*^ 
migen  veelhoek  begrenzen  (in  flg.  2  debofs 
AB,  BC  en  CA)  worden  éid z^dem'f^^^ 
vormigen  veelhoek  genoemd.  Veriengtao» 


Flg,  8. 

eene  zyde  tot  een  cirkel,  daniadeYeihoi^ 
van  het  toBsehen  de  ribben  gtiegeo  MQ^ 
AC)  tot  den  gehelen  drk^  dezsttfle  akj^ 
van  den  tassehen  die  ribben  geieges  w» 


STÉREOMÉTEIE— STEREOTYPIE. 


747 


iot  860^.  ^en  kan  dus  de  iQde  van  den  bol- 
rormigen  veelhoek  beschoawen  als  de  maat 
p-an  den  tegenovergelegen  hoek.  Spreekt  men 
«ran  den  hoek  van  een  bolvormigen  veelhoek 


<bQv.  van  ABC),  dan  verstaat  men  daardoor 
de  helling  der  elkander  snQdende  zyden  AC 
•en  BC,  en  om  die  helling  te  bepalen,  trekt 
4nen   in  bet  punt  C  raakltjnen  aan  ^e  beide 


Fig.  5. 

<:irkelbogen ;  zoodoende  verkrflgt  men  den 
lioek  ECF,Uwelke  geiyk  is  aan  den  vlakken 
lioek  der  beide  betrekkeiyke  zyden. 

Er  z|{n' [slechts  5   regelmatige  vedvlaJcJciffe 


(polyeders),  nameiyk  de  tetraSder, 
begrensd  door  4  geiykzOdige  driehoeken  (fig.  8), 
—  de  octaederj  begrensd  door  8  geiykzydige 
driehoeken  ;(fig.  4),  —  de  hexaidêr  (knbns  of 


teerling),  begrensd  door  6  qnadraten  (fig.  5), 
—  de  ieoioëder  (het  twintigvlak,)  begrensd 
door  20  geigkaydige  driehoeken;  h||  beeft  80 
ribben  en  .13  vyfvlakkige  hoeken  (fig.  6),  — 


en  de  dod^eaëdtr  (twaalfvlak),  begrensd  door 
12  reitelmatige  vtffhoeken  (flg.  7). 

Stéreoacoop.  Omdat  onae  oogea  op  eeni- 
gen  afétand  van  elkander  geplaatst  zyn,  kun- 
nen wy  van  den  omvang  van  een  voorwerp 
iets  meer  waarnemen,  dui  indien  wy  slechts 
éen  oog  beaaten.  Met  twee  oogen  zien  wy 
een  voorwerp  uit  twee  versehillende  stand- 
punten en  dit  maakt  op  ons  den  indmk,  dat 
aoodanig  voorwerp  een  lichaam  is.  Op  het 
netvlies  van  het  oog  lal  derhalve  dezelfde 
indmk  te  weeg  gebraeht  wmrden,  wanneer  wy 
daarop  te  geiyker  tyd  twee  afbeeldingen  laten 
vallen  van  hetselfde  voorwerp,  nmar  van  twee, 
weinig  van  ellunder  verschillende  standpunten 
genomen.  Ziedaar  den  grondslag  der  stéreo- 
scopie.  De  uitvinder,  WÜaUtomê^  vervaardigde 
daartoe  haadteekeningen,  doch  later  leverde 
de  photographie  platen  van  groepen,  gebou- 
wen, landschappen  enz.,  die  volkomra  aan 
het  doel  beantwoorden.  De  stéreoscoop  (zie 
bOgaande  afbeelding)  bestaat  uit  tweebniaen, 
voorzien  van  vergrootende  lenzen  en  uitko- 
mende in  eene  kast,  op  wier  bodem  men  de 
stéreoscoopplaten    nederlegt.  De  lenzen  zyn 


o 


neb 

stéreoscoop. 

tevens  prismatisch  geslepen  ;gewooniyk  bezigt 
men  de  beide  helften  l  en  V  eener  door  mid- 
den gesneden  lens.  Daardoor  worden  de  licht- 
stalen,  die  van  de  figuren  a  en  5  komen  zdo 
gebroken,  alsof  zy  van  een  in  «  aanwezig 
voorwerp  kwamen.  Op  dezen  wyze  bereiken 
de  beide  beelden  in  beide  oogen  dezelfde 
plaatsen  van  het  netvlies  en  er  ontstaat  een 
juist  beeld. 

Stereotypie  is  de  vervaardiging  van  me- 
talen platen,  die  volkomen  geiyk  zUn  aan  de 
uit  losse  letters  samengestelde  copie.  Die 
vaste  platen  zyn  geschikt  voor  een  veeUarig 
gebruik.  Men  verkrygt  ze  door  eene  matrys 
te  maken  van  gips  of  leem  of  ook  van  papier- 
bUden,  waartnsschen  zich  een  mengsel  van 
meelpap  en  kryt  bevindt.  Die  matr^  wordt 
op  den  lettervorm  van  losse  letters  gedrukt 
en  daarna  gedroogd,  om  eindeiyk  als  gietvorm 
te  dienen  voor  de  verlangde  plaat  Het  schynt, 
dat  Johan  MuUêr  te  Leiden  en  zyn  zoon 
WaUm  (1700—1716)  met  mm  <l«r  Hm  de 
eersten  geweest  zyn,  die  stéréotype  platen 
vervaardigden  Hunne  uitvinding  werd  toe- 
gepast en  verbeterd  door  Qed  te  Edinburgh 
(1725-1749),  VdUyf  te  Parye  (1786),  m>ff' 
mamn  te  Schlettstadt  (1682),  en  TVlwA  en  Fwlit 
te  Edinburgh,  totdat  JSairl  Sianhope  te  Londen 
omstreeks   het  jaar  1800,  ondersteund  door 


748 


STÉBEOTTPIE— STERN. 


iMtetgenoemde  twee  e&  door  den  boekdrukker 
WU9om^  aan  de  ■léieoit yie  bare  tegenwoordige 
▼olkoaenbeld  besorg^,  terwfll  ook  Mirmm 
JHdoi  en  Sètiam  liob  Jegens  baar  Terdlenate- 
19k  maakten.  Het  beogen  van  pi^rter  is  vlt- 
geronden  door  Bmoma  (iSM)  in  Frankrfk. 
vooral  is  de  stéreotTpie  aangewend  tot  bet 
vermenigmldigen  Tan  klassieke  werken  en 
iQgaritbmentaléls. 

Sterfte,  9Urfd^hkdd  of  moHMUU  noemt 
men  bet  oQfer  der  sterf^eyaUenf  die  in  eene 
bepaalde  tfdmimte  (gewoonlgk  eenjaar)  onder 
een  be^iald  aantal  menseben  (gewoonlQk  bon- 
derd)  worden  waargenomen.  Slerren  van  elk 
bonderdtal  in  dien  tQd  twee,  dan  is  desterfte 
2%.  De  wetensebi^»  der  sterfte  is  niet  alleen 
van  belang  yoor  de  bygiöne,  maar  rooral  ook 
▼oor  de  lerensTeraekeringmaalKbappOen. 
Beeds  lang  beeft  men  opgemerict,  dat  de 
sierfte  in  bel  algemeen  gebonden  is  aan  Taste 
wetten.  Het  is  bUv.  bekend,  dat  bet  geraar 
▼an  sterren  bet  grootst  is  in  de  eerste  levens- 
Jaren  en  op  gevorderden  onderdomi  en  de 
wetensebap  beeft  sieb  beVverd,  vast  te  stel- 
len, boe  groot  bet  gevaar  van  sterven  is,  dal 
den  menscb  op  eiken  leeftOd  bedreigt  Daar- 
door iOq  de  bekende  sterftetabellen  ontstaan, 
waamit  bigkt,  boevelen  van  een  leker  aantal 
personen  van  bepaalden  ouderdom  gemiddeld  in 
een  Jaar  overladen.  Deae  tabellen  komen  intns- 
scben  niet  alle  met  elkander  overeen.  Die  van 
levensvenekeringmaatscbappQen,  welke  alleen 
gesonde  menseben  aannemen,  bebben  lagere 
cQfers.  dan  die,  welke  volgens  de  sterfte  der 
gebeele  bevolking  berekend  sün.  De  eerste 
sterftetabel  werd  vervaardigd  in  1698  door 
den  Engelscben  sterrenkundige  Maüef.  Na  dien 
tgd  st)n  er  in  verscbillende  landen  berekend, 
nameigk  door  QueieUt  in  België,  door  wm 
MêffM  in  bet  koningryk  Saksen,  door  Depar- 
ciêux  in  Frankrgk,  door  Brtmê  in  Pruisen, 
door  Lobatto  in  Nederland  ens.  Men  kan  uit 
die  sterftetabeUen  den  gemiddelden  alsoo  den 
waancbVnlIlken  levensduur  berekenen.  Men 
beeft  daarenboven  den  invloed  van  versebil- 
lende  omstandigbeden  op  de  sterfte  nagegaan. 
Men  beeft  de  sterfte  ondenocbt  derstedelQke 
en  der  landelQke  bevolking,  die  der  mannen 
en  die  der  vrouwen,  die  der  wettige  en  die 
der  onwettige  kinderen,  die  der  armen  en  die 
der  bemiddelden,  die  van  afkonderiyke  stan- 
den en  bedftiven,  de  sterfte  in  de  gevange- 
nissen, in  de  versehillende  JaargetOden  ens. 
Daaruit  is  gebleken,  dat  de  sterfte  aaniien- 
IQker  is  bQ  de  mannen  dan  bU  de  vrouwen, 
bg  de  stedelingen  dan  bQ  de  landbebonwers, 
bg  de  onwettige  kinderen  in  de  eerste  twee 
levensjaren  gr<^ter  dan  bQ  de  wettige  (ter- 
wgi  men  na  dien  ttfd  eene  omgekeerde  ver- 
bouding  opmerkt),  bü  de  beboeftige  klaase 
grooter  dan  bg  de  rgken,  en  in  den  winter 
grooter  dan  in  den  lomer.  Met  betrekking 
tot  de  verscbillende  bedrgven  is  gebleken, 
dat  die,  welke  een  matigen  en  rustlgen  arbeid 
eiscben  in  de  opene,  zuivere  lucbt,  bet  laagste 
sterftecgfer  besorgen,  terwgi  men  een  boog 
sterfteegtbr  aantreft  bg  ben,  die  aan  bedrgven 
verbonden  ^n,  welke  ben  verbannen  binnen 
besloten  tuimten  of  ben  veroordeelen  tot  eene 
gedwongen  lichaamsbouding,  tot  gebrek  aan 
voldoende  beweging  of  tot  bet  verbigf  In  een 
met  scbadeigke  selfiitandigbeden  bezwanger- 


den dampkring.  Kttmaat, 
trap  van  beoebaving  en  Toeding, 
bet   aantal   geboorten,  bebben 
groeten  invloed  op  de  sterfte. 

9tering»  Kuyper  (Qetmrd  DsfüKes 
Nederiandsob  letterkundige,  geboren  telois 
den  6den  Maart  1816,  studeerde  teGmi^ 
in  de  godgeleerdbeid,  werd  in  1840pnipwK 
was  eerst  redaetenr  van  «De  Hobi^m 
van  bet  „Penningmagas8n*%  sng  lóA  ii  1SS& 
benoemd  tot  bulpprediker  te  OpgneB,teii* 
sieb  met  de  redaetle  van  het  ,CkiiÉ# 
Album*',    bebo<»de    in  1847   tot  de  eped^ 


ters  van  „De  Fakkel**  en  gmf  te  BobimI  U 
Jaarboei^e:  „Vergeet  mg  niel*"  in  bet  fidi 
In  1848  werd  bg  predidant  te  SoBmi 
Noord  Brabant  en  in  185S  te  Usebtea.  Qs 
redigeerde  bg  de  „Stemmen  iiitMontfM^a 
overleed  den  SOsten  Maart  1865.  Beyn 
eenige  leerredenen  leverde  htf:  „AgsM»» 
bergmd  verbaal  (1886)**,  —  „LentèMila» 
woorden  des  gelooft  en  derlie<ideens.(m)', 
—  „Het  gewichtigste  levenamir,  raadgerafo 
en  lessen  aan  Jonge  m^ea  (1851)**,beBBf» 
bgdragen  in  den  Groninger  atadentenstaoÉ 
en  in  bet  tgdschrift:  „CMderiaiid\ 
Sterling  (Pond),  sie  onder  Mwd, 
Sterling  (John),  een  Engelseh  dieMs, 
geboren  den  SOsten  JuU  1808  te  KainMsGÉit 
op  het  eitamd  Bute,  ontving  sgne  opWAr 
te  Pargs  en  te  Londen,  studeerde  te  Otai|9v  ; 
en  te  CJambridge  en  aanvaardde  in  Utt  i» 
redactie  van  bet  „Atbenaeum**,  knoopte  friei^ 
sebapsbetrekking  aan  met  Cblm^T*^"^ 
den  roman:  „Arthur  C!oning8bjr(18U;S41t)', 
die  echter  w^ig  bgval  vond.  In  IfSU  ^ 
hg  godsdiensUeeraar  te  Hnratmonccso,  y 
had  weldra  een  afkeer  van  deae  betrettiBi 
zoodat  hg  sieb  bepaalde  b0  de  statie  Ar 
Duitsche  letterkunde  en  in  1888  sgnesofdc 
„The  onyxring**  in  „Blackwoods  MagMbt 
deed  verschgnen.  Tot  herstel  agnergemi- 
beid  beaocht  hg  het  buitenland,  le?erie» 
derscbeldene  bgdragen  intgdadirifteBeBl^ 
in  1889  sgne  ^oems**  ter  perse,  is  ^ 
gevolgd  door  „The  elecüon**,  een  ^MS» 
in  zeven  boeken,  —  en  in  1848  bet  tm- 
spel:  „Strafford**.  Hg  overleed  des  181a 
September  1844,  en  zgne  gedtohtea  «ia^ 
scheiden  zich  door  treffende  denkbeeidei  ei 
een  schoonen  vorm. 
Stem.  Onder  dezen  naam  vermeldflB  «I 
Adclf  Stem^  een  venUenstdgk  ticMff 
en  letterkundige,  geboren  te  Lsipiig  "* 
14den  Juni  1886.  Hg  wgdde  zich  reedsTrwgsi 
de  beoefening  der  flraaie  letteren  en  tr^ 
met  zgn  „Sangkönig  Hiame  (1853;  2de  m 
1857)**,  waaiop  zgne  gedichten:  „ZwdF^ 
enbUder  (1856)**  en  „Jerusalem  (1858;  Vè 
druk,  1866)**  volgden, 
zich  te  Leiprig  had 

geerte    en    geMhiedenis,   -al-. 

daarop  volgende  Jaren  te  WeimsreateCi^ 
nitz  en  vertrok,  nadat  hg  den  laag  vaa  ost- 
tor  verworven  had,  in  1859  als  leeratf  ii » 
geschiedenis  en  Duitsche  lettarkonde  tfff 
Dresden,  waar  hg  den  roman:  „Bis  o^ff 
grund  (1861,  2  dln)**  en  het  bigipel:  ff^ 
wer  und  Rubens  (1861)**  in  bet  ttelt  «>« 
verschgnen.  In  1861  begaf  hg  Mimt^ 
vestigde  zich  in  1868  te  ScAsiiiMt  ^0»^ 
keerde  in  1865  naar  Dreaden  tom*»^ 


„jerusaiem  uwwi  •- 
i.  Nadatbginl862--W^ 

toegdegd  op  de  wji^ 
enis,  woonde  h(  toj» 


STERN-STEBBEN. 


749 


tU^    lererde  hy  «Que  ftMie  «Qediehte  (1860; 
3de  drok,  1878^**  en  de  iio?ell6D:  „ Am  Königi- 
see  (1868)**  en  „HlBtorlwOie  NoTellea  (1866)*\ 
alamede   sVne  «Bilüiothek  det  18  Jahrfaiin- 
derte    (1866,  6  dln)**.  In  1868  werd  hfl  bnl- 
tengewoon  en  een  Jaar  later  gewoon  noog- 
leeraar  in  de  geechiedenia  der  letterknnde  en 
toeeebiTing  aan  de  pdytecbnisclie  school  te 
I>ro8deii  en  schreef:  ^Fflnfirig Jahre dentscher 
mchtiuig  (1871:  Sde  dmk,  1877)^  ^  „Kate- 
chlsmiis  der  aligemeinen  Lltemtorgesohichte 
C1874;    2de  dmk,   1676)'\  —   i^Aos  dem   18 
Jabrhimdert  (1874)**,—  „Wanderbnoh  (1877)**, 
—    -CkMChichte  der  neoem  Literator  (dl  1, 
1878)*%  —  en  „Die  Nihilisten  (1879)^  alsmede 
ondencheidene  diohteriyke  rerhalen,  looals: 
„Das     Frftnl^    Ton    Angsbnrg  (1867)**,  en 
-Nene  Kovellen  (1875)**,  — het  treurspel:  «Die 
I>eatBcliherm  (1878)**,  —  en  het  episch  ge- 
dicht: „Johannes  Outenherg  (1878)**. 

Alpnd  Stm^  een  Dnitsoh  geschiedkundige, 
gebaren  den  22sten  November  1846  te  (Jdttin- 
gen  en  Berlt)n.  HQ  werd  daan^  geplaatst  btf  het 
generaal  Umdarchief  te  Karlsmhe,  volbracht 
in  1871  eene  wetenschappeiyke  reis  naar  En- 
geland, was  in  1872—1878  docent  in  de  ge- 
schiedenis   te    Oöttingen  en  werd  in  1878 
docent  in  de  geschiedenis  te  Bern.  HQ  schreefc 
„Ueber  die  swolf  Artikel  der  Banem  nnd  einige 
aadre  Aktenstocke  aos  der  Bewegnng  Ton 
1585  (1868)**,  —  .Forschnngen  snrDentschen 
Qeschichte  (1872)^*,  —  „MUton  nnd  seineZeit 
(1877—1879,  2  dln)**,  —  •C»esohichte  der  Be- 
▼olntion  in  England  (1881)**,  —  „Briefe  en- 
gUscher  Flüchtlinge  inderSchweis(1874)**,— 
enjgBaselerChroniken(met?r.  FtMOM*  1872)**. 
Sternberg,  eene  stad  in  het  markgraaf- 
schap  Moravië,  15  Ned.  mQl  ten  noorden  van 
Olmttts,  lifft  aan  een  paar  spoorwegen,  heeft 
eene  rechtbank,  eene  weeftchool,  eene  reaal- 
school  van  de  tweede  klasse,  een  ond  kasteel, 
!        eene  keiserlQke  tabaks&briek  en  mim  14000 
inwoners  (1880).  Men  heeft  er  vele  katoen- 
i        fabrieken  en  pottebakkerQen,  benevens  een 

niteebreiden  ooftboaw. 

I  Sternberg,  sie  Vug^rm-SUnh^rg. 

I  Steme  (Lawrenqe),  een  beroemd  Engelsch 

humorist,  geboren  den  24sten  November  1718 

te  CioDmell  in  Ierland,  studeerde  te  Gam- 

bridge  in  de  theologie,  werd  in  1720  gods- 

dienstleeraar  te  Sntton,  vertrok  in  1760  naar 

Londen,    deed    vervolgens    eene    reis    naar 

Frai^k  en  Italië  en  overleed  te  Londen 

den  ISden  Maart  1768.  Zyn  merkwaardigst 

geschrift  is:  „The  life  and  opinions  of  Tristram 

fihaady  (1759-1767,  9  dln)**.  Reeds  de  eerste 

twee  doelen  beiorgden  hem  eene  ongemeene 

populariteit     De    nieuwe,    sonderlii^    stQl 

basrde  groot  opsien  en  hfl  werd  de  lieveling 

der  gentry  te  Londen.  „Tristram  Shandy** 

befst  een    reeks  van  schetsen,  gedeeltelVk 

gege? en  door  Yarick  (den  schr0ver  leif ),  een 

humoristisch     geesteiyke,    gedeeltelijk    door 

den  londerlingen  TVw^rm».  Het  geheel  is  met 

eene  verwonderlQke  geleerdheid  gekruid  en 

meer  een  bont  mengsel  dan  een  stelsehnatig 

konitgewrocht  Veel  prettiger  om  te  leien  is 

it)n  gSentlmental  Joumey  thiough  France  and 

Italy   (1765  en  later  bg  herhaling)**.  Zgne 

briehrisseling  met  Miêa  (Elisabeth  Draper) 

▼encheen  in  1775.  Zyne  genmenlSke  werken 

ilii  meermalen  in  het  licht  gekomen,  en  eene 


der  laatste  uitgaven  is  de  „Globe  edition 
(1869)**. 

Sterren  (Vallende)  noemt  men  verschie- 
tende Uchtponten,  die  sich  in  heldere  nachten 
plotselOk  aan  het  uitspansel  vertoonen.  Zg 
beschrUven  doorgaans  eene  rechte  IQn  en  heb- 
ben wel  eens  een  liohtgevenden  staart  Oroote 
versdhtInseleD  van  dien  aard  noemt  men  iwar- 
hoOm.  Te  voren  hield  men  ie  voor  gassen, 
die  io  den  dampkring  ontbrandden,  maar  se- 
dert CSUoM  is  men  tot  de  overtuiging  geko- 
men, dat  de  vallende  sterren  lichamen  i||n 
uit  de  wereldruimte,  die  in  de  bovenste  lagen 
van  onaen  dampkring  door  de  snelheid 
hunner  beweging  loo  sterk  verhit  worden, 
dat  iQ  licht  geven.  Hare  lichtsterkte  is  leer 
verschillend;  gemiddeld  komt  iQ  overeen 
met  die  van  sterren  van  de  vierde  grootte. 
Doorgaans  lOn  lO  wit  van  kleur,  naar  het 
gele  of  blanwe  overiiellend.  De  kleur  schynt 
in  verband  te  staan  met  den  duur  der  bewe- 
ging. De  staart  verandert  van  vorm  en  in  iQn 
qieetmm  werd  bQ  gele  vallende  sterren  na- 
trium, bt  groene  magnesium  en  b(|  roode 
Btrontium  gevonden.  Het  aantal  vallende  sterren 
schynt  verschillend  te  weien  in  vemchiUende 
uren  van  den  nacht  en  buitengewoon  groot 
op  bepaalde  tgden  van  het  jaar,  inionderheid 
omstreeks  den  ISden  November,  terwgi  dit 
verschynsel  gebonden  is  aan  eene  periode  van 
88  Jaren.  Een  dergeigke  regen  van  vallende 
sterren  heetft  men  omstreeks  den  lOdenAugns^ 
tus,  —  voorts  van  18  tot  20  April,  van  26 
tot  80  Juni  en  van  9  tot  12  December.  Z| 
schtfnen  dan  van  hetielfde  punt  uit  te  gaan 
en  wel  in  November  van  het  sterrenbeeld  de 
Leeuw  en  in  Augustus  van  het  sterrenbeeld 
Persons.  Intusschen  heeft  M«u  voor  die  nach- 
ten meer  uitgangspunten  (radiaaten)  aangewe- 
len.  De  hoogten,  waarop  de  vallende  sterren 
ontstaan,  liggen  tusschen  2OV9  en  4  geogr. 
mgi  en  die,  waarop  iQ  verdwenen,  tusschen 
IIV3  en  8  geogr.  mgi,  en  hare  snelheid  ligt 
tusschen  8  en  20  mtflen  in  de  seconde.  Door 
het  ondeno^  van  aohiapanOi^  L9mnkr  eii 
PêUn  is  men  tot  het  besluit  gekomen,  dat 
de  regens  van  vallende  sterren  veroomakt 
worden  door  verbrokkelde  kometen,  die  door 
de  aantrekkingskracht  der  Aarde  uit  hare  loop- 
banen worden  getrokken  en  met  de  bovenste 
lagen  van  omen  dampkring  in  aanraking  ka- 
men. Terwül  uit  de  vuurbollen  wel  eens  me- 
teoonteenen  op  Aarde  nederdalen,  heeft  smü 
van  vallende  sterren  niets  dergelQks  ontdekt 

Sterren  (Vaste)  st|n  hemellichamen,  die 
bS  eene  OK»ervlakkige  beschouwing  onderling 
niet  van  plaats  veranderen  en  een  eigen  liebt 
beiitten.  Haar  aantal  mag  oneindig  worden 
genoemd,  want  maarmate  men  krachtiger 
ktikers  beaigt,  ontwaart  men  meer  sterren  tai 
de  diepten  van  het  heelal.  De  melkweg  b«^ 
staat  uit  millioenen  sterren,  en  het  is  waar- 
schynlVk,  dat  men  de  flauwste  nevelvlekken 
door  voldoende  werktuigen  in  sterren  ion 
kunnen  ontbinden.  Niet  minder  verbaiend  dan 
het  aantal  is  de  afttand  der  vaste  stenen. 
Slechts  van  enkele  heeft  men  dien  afttand 
door  middel  der  parallaxis  eenigermate  kun- 
nen bepalen.  Men  kent  de  snelheid  van  het 
licht  en  w||st  den  afttand  eener  vaste  ster  aan 
door  de  opgave  van  het  aantal  Jaren  dat  het 
licht  noodig  heeft  om  dien  te  doorloopen.  Om 


750 


STERREN— STERRENKUNDE. 


tireat  de  grootte  der  raste  iterreii  Is  niets 
bekend,  daar  xO  geene  dchtbare  middellSn 
beattten.  Toch  kan  men  de  naaaa  van 
fOBunige  sterren  met  die  Tan  onae  Zon  yer- 
geiykea.  £r  zQn  namellik  dubbelsterren,  die 
rich  om  haar  gemeenscbappel||k  zwaartepont 
bewegen.  Kent  men  den  onderlingen  aMand 
der  sterren  eener  dubbelster  en  haren  om- 
loopstQd,  aoo  kan  men  daarait  op  grond 
der  wetten  van  Kewion  de  maan  bere- 
kent. Volgens  hare  schVnbare  grootte  of 
UoTor  volgens  haren  glans  worden  de  sterren 
verdeeld  in  klassen,  nameiyk  In  sterren  van 
de  eerste,  tweede  ens.  grootte.  Die  van  de 
eerste  tot  en  met  de  aesde  grootte  i||n  voor 
het  ongewapend  oog  sichtbaar,  en  die  Tan  de 
lerende  tot  de  twaalfde  grootte  (volgens 
Stni9ê)  noemt  men  têUteopiêekê  Hêrrm,  Het 
aantal  sterren  van  de  eerste  grootte,  In  onse 
gewesten  richtbaar,  bedraagt  slechts  14;daartoe 
behooren  Aldebaran  in  den  Stier,  Betelgeoae 
en  Rigel  In  Orlon,  Sirins  In  den  Kleinen 
Hond  en  Proeyon  in  den  Groeten  Hond,  Ca- 
pdla  in  den  wagenman  en  Wega  In  de  Lier. 
Het  voor  ons  dkihtbare  gedeelte  des  hemels 
herat  voorts  51  sterren  van  de  tweede,  158 
van  de  derde,  325  van  de  vierde  en  661  van 
de  vQfde  grootte,  terwQl  het  aantal  sterren 
van  de  aesde  grootte  niet  met  Juistheid  kan 
worden  bepaald.  Men  heeft  niet  alleen  dubbel- 
sterren, maar  ook  drie-  en  meervoudige  ster- 
ren. De  kleur  der  sterren  is  leer  verschillend, 
en  b|t  sommige  sterren  ontwaart  men  eene 
regelmatige  lichtafwisseling.  Er  syn  ook  voor- 
beelden van  eterren,  diesichplotselQk  hebben 
vertoond  om  eenigen  tQd  daarna  weder  te 
verdwenen.  Het  geheel  der  vaste  sterren  schgnt 
eene  lensvormige  gedaante  te  hebben  en  ^ch 
te  bewegen  om  een  middenpunt,  dat  men  In 
het  Zjevengestemte  moet  soeken.  Men  meent 
dat  ons  sterrenstelsel  eene  middeUün  heeft 
ter  lengte  van  4800  lich^aren. 

Sterrenbeelden  ayn  groepen,  waarin  men 
de  vaste  sterren  van  het  uitspansel  heeft  ver- 
deeld. Men  heeft  daarvan  ügnren  of  beelden 
gevormd,  veelal  aan  de  mythologie  ontleend, 
om  op  die  wtfze  het  overzicht  over  de  ver- 
schillende gedeelten  van  den  sterrenhemel  ge- 
makkelek  te  maken.  De  oudste  sterrenbeelden 
■gn  ons  door  de  Grieken  overgeleverd,  en 
wel  ten  getale  van  48.  Daartoe  behooren  In 
de  eerste  plaats  de  sterrenbeelden  of  teekens 
van  den  Dierenriem,  —  voorts  een  aantal 
andere,  van  welke  sommige  algemeen  bekend 
syn,  zooals  de  Groote  en  Kleine  Beer,  Cassi- 
opeia, Orkm,  de  Kleine  Hond,  de  Noorder 
Kroon  en  de  Lier,  welke  zich  alle  ten 
noorden  van  den  Dierenriem  bevinden.  Na 
het  ontdekken  van  den  waterweg  rondom  de 
Kaap  de  Goede  Hoop  heeft  men  er  in  de 
nabyheid  van  de  zuidpool  onderscheidene  ster- 
renbeelden bygevoegd,  en  later  is  ook  op  het 
noordeiyk  halfrond  het  aantal  sterrenbeelden 
door  verschillende  sterrenkundigen  vermeer- 
derd, die  echter  niet  alle  in  gebruik  zyn 
gebleven. 

Sterrenkaarten  zyn  afbeeldingen  van  den 
sterrenhemel  of  van  gedeelten  van  dezen.  Aan 
eene  verzameling  van  zulke  kaarten  geeft  men 
een  naam  van  tUrrmuaUu,  De  oudste  van 
dien  aard  is  die  van  Ba^er^  onder  den  titel 
van   „Uranometria''  in  1603  uitgegeven;  sy 


bestaat  uit  51  bladen  en  berat  1706  rieca. 
399dim$  leverde  zulk  een  atlas  van  HKris 
onder  den  titel:  „Fhmamentam  aobtetea 
(1609r.  De  adas  van  J'ZaflMfaii^  (1729 eshii^ 
telt  op  28  bladen  2919  atemn.  YoorkM 
men  eftftskBodê^MatiMff^Ajyètaitier^èimk^ 
Rimd  ens.  Voortreffeiyk  s0n  de  sterreskwfa 
van  de  Beriynsche  Acac^mie  en  voari  6 
van  Aif,  getiteld:  „Neiier  HliDmelsati»(B!^ 
12  bladen)";  daarin  vindt  meo  alle  f«r  kfS 
ongewapend  oog  zichtbare  sterren  vsbAiïè 
tot  de  7de  grootte. 

Sterrenkamer  (Cam^a  atellata)  wak 
men  In  Engeland  een  gerechtshof,  tAk)t 
voegdheid  had,  aUe  mlBdr0Ten  te  itnfc 
die  buiten  het  bereik  der  strafWet  \km, 
Zy  werd  reeds  door  Sèndrik  VII  faigeid^ 
door  hem  met  groote  macbt  begiffigd  a 
dienstbaar  gemaakt  aan  het  despotigaa.  Ite 
Koning  benoemde  en  ontsloeg  de  Mes,  9 
als  hy  verscheen,  was  hg  aUeemprekaÉ 
rechter.  Zy  veroordeelde  niet  alleen  lol  k» 
ten,  maar  ook  tot  lyfrtraflén.  Onder  MM 
verrees  naast  haar  de  «HBgrfa  ComninM', 
die  eene  dergeiyke  bevoegdheid  erlaagéeiv 
kerkeiyk  gebied.  Jaeobut  Jen  Kardlmuikïa 
een  verregaand  misbruik  van  de  IwUeii- 
steUingen,  zoodat  zy  in  Mei  1641  door  kt 
Parlement  werden  opgeheven.  De  Steneibstr 
ontleende  haar  naam  aan  de  met  sterra  )^ 
schilderde  zoldering  der  vergaderzaal. 

Sterrenkijker,  zie  TWowocp. 

Sterrenkunde  of  agiramaatiê  noemt  aa^ 
wetenschap,  welke  handelt   over  de  ficMl^ 
vende  lichamen  buiten  den  dampkriofoaf  | 
Aarde,  hunne  bewegingen,  gesteldhdd  ei  be- 
trekking tot  de  door  ons  bewoonde  jimA 
zy  wordt  de  koningin  der  wetenschappar 
noemd,  eensdeels  omdat  z|}  op  den  oivdl- 
baren  grondslag  der  wiskunde  is  opgetrtAka^ 
anderdeels  om  hare  schoonheid  en  hsv  ^ 
gebreid  nut.  Immers  zy  is  de  fiikkel  der  f- 
schiedeniB    en  de  leidsvrouw    der  tsermt- 
kunde.  Op  de  eenvoudigste  wtfze  kuaa 
haar  verdeelen  in  eene  theoretische  ea  ^ 
practische ;  zy  bepaalt  met  behulp  der  WÊbt^ 
de  wetten,  volgens  welke  de  hemeffictaaa 
zich  bewegen,  —  zy  bedient  zich  ?sn  ^ 
tuigen  om  zich  aangaande  die  beweginp 
te  vergewissen,  —  ij  ^^  iilt  de  Terkw|9 
waarnemingen  belangryke  gevolgtrefcUp^^ 

De  oudste  sporen  van  eene  beoefeiu^K^ 
sterrenkunde  vindt  men  in  China.  Tes  tp 
van  Keizer  Tao,  28  eeuwen  vóór  den  sa»«f 
onzer  jaartelling,  kende  men  er  met  vi  f^ 
juistheid  de  lengte  van  het  zonnctfasr  ff  ^ 
periode  van  M^ion,  Men  heeft  &  sterrcsbi- 
dige  waameminsen  uit  de  11de  en  12de  ea* 
vdor  Chr.  Ook  de  Inmërs  maakten  beis&gifj! 
vorderingen  in  de  sterrenkunde  en  bsddea^ 
goede  pUnetentafelen.  By  de  Chaldie^ 
S^ryptenaren  was  de  sterrenkunde  het  ég» 
dom  van  bepaalde  kasten.  -P^o^^mmsi  J^ 
meldt  waarnemingen  uit  de  Sste  eeaw  voff 
Chr.  Ook  waren  de  Egyptenaren  ]>Am^ 
de  Maaneclipsenperlode.  De  OriekenoDtm^ 
deze  wetenschap  van  de  Egyptenaren.^ 
in  de  7de  eeuw  vóór  den  aanvang  w»»^ 
telling  voorspelde  Tkaleg  er  eene  Z^^"**?! 
ook  leerde  hy,  dat  de  Aarde  «eneboljjw 
gedaante  heeft.  De  sterrenkunde  der  0^^ 
bestond  echter  hoofdzakeiyk  uit  eene  tneor^ 


STERRENKUNDE— STERRENWACHT. 


751 


tiBche  nataorbeBcboawiiig,*  waanan  nanw- 
kenrige  waannemiBgeii  ontbraken,  zoodat  de 
gevolgtrekkingen  wel  eens  ongerQmd  waren. 
In  de  5de  eeaw  yóor  Chr.  ontdekte  Metan  de 
naar  hem  genoemde  Maanperiode.  met  weinig 
werd  de  sterrenkunde  bevorderd  door  de  Alez- 
andrgnsche  Bohool,  waarna  ArigtyUut  en  7S- 
móèharig  (3  eenwen  vóór  Clir.)  sterrenigsten 
samenstelden,  Arigkurekus  ^de  wetensebap  met 
belangrijke  ontdekkingen  verrykte,  JBraiO' 
ttheneg  eene  poging  waagde  om  de  grootte  der 
Aarde  te  bepalen  en  vooral  JRpnardkmt^ne 
gewichtige  vraarnemingen  deed.  baarna  trad 
JPióUmaeus  op,  die  in  aQn  „Almagestnm*' 
een  overziobt  leverde  van  den  toenmaligen 
stand  der  sterrenkunde  en  tevens  eene  voor- 
stelling van  het  zonnestelsel,  welke  geruimen 
tyd  als  waarheid  werd  beschouwd.  De  Ro- 
meinen waren  slechts  navolgers  van  de  Grie- 
ken, en  toen  Julku  Caeior  de  tQdrekening 
verbeterde,  werd  hy  btfgestaan  door  den 
Griekschen  wtfsgeer  Sat^emes. 

Na  den  val  van  het  WesterschRomeinsch 
KeizerrOk  vond  de  sterrenkunde  eene  wffkplaats 
bQ  de  Arabieren.  ZQ  werd  vooral  beoefend 
door  de  Khaüft  ^ZnMmtoM*  (754— 775),  iTarom- 
al  Boêfid  (786—809)  en  diens  zoon  Almamom 
(818—888).  Laatstgenoemde  deed  Ghrieksebe 
werken  over  sterrenkunde  in  het  Arabisch 
vertalen,  een  meridiaangraad  meten  en  de 
schuinsehheid  der  ecliptica  bepalen.  In  de  elfde 
eeuw  bloeide  de  sterrenkunde  bQ  de  Mooren 
in  Spai^e  en  vond  er  beoefenaars  in  ^rMMrAel, 
Alhazen,  Aïmantoer  en  Averrhoësj  alsook  in 
Pende.  BU  de  Westersche  volken  werd  in  de 
middeneeuwen  weinig  ten  behoeve  der  sterren- 
kunde gedaan.  Alpkontut  X,  koning  van  Cas- 
tilië,  deed  de  naar  hem  genoemde  tafelen  ver- 
vaardigen, en  by  het  wjtken  van  den  nacht 
der  middeneeuwen  begonnen  Baeo  en  B^ffio' 
moniamu  op  dat  gebied  het  licht  te  ontsteken. 
Hoe  de  sterrenkundige  wetenschap  zich  ver- 
volgens met  kracht  ontwikkeld  heeft,  kan 
men  nagaan  door  de  artikelen  te  raadplegen, 
geplaatst  onder  de  namen;  Oopemieui,  T^eko 
Brahe,  Kêpler,  Gdlüeiy  Sugghenty  Newton^ 
Cauini,  BaUey^  BradUy^  FUmiteedy  Lalande^ 
Menchelj  Bode,  Otters,  Laplace,  Sehröter, 
JSncJce,  Beeeelj  Brandee,  Afgelander,  MSdler, 
Leverrier,  Strute  en  Kaieer. 

Sterrenkundige  instrumenten.  Tot 
deze  behooren  de  meridaancirkel,  de  meridi- 
aankyker,  de  heliometer,  goede  telescopen, 
nauwkeurige  tydmeters  enz.,  welke  men  op 
eene  wel  ingerichte  sterrenwacht  aantreft. 

Sterren4jsten  bevatten  de  aanwyzing  der 
vaste  sterren  en  der  plaatsen,  waar  zy  zich 
op  een  aangewezen  tydstip  bevinden.  De  plaats- 
bepaling geschiedt  doorgaans  door  de  opgave 
van  de  rechte  klimming  en  van  de  declinatie. 
Reeds  ^pparekui  vervaardigde  eene  lystvan 
1022  sterren,  en  later  zyn  dergeiyk%  lysten 
geleverd  door  T^ho  Brahe,  Kevelims,  Flam- 
steed,  TOiat  Mayer,  LaUnde,  Piaxxi,  Bwmker 
enz.  In  1866  gaf  Weine  te  Petersburg  eene 
sterreniyst  in  het  licht  van  31 900  sterren  (van 
15^.— 15*^.  Deel.).  Argelander  bepaalde  de 
plaatsen  van  22000  sterren  tus8chen45en80^ 
N.  Deel.,  en  ook  andere  sterrenkundigen  hebben 
zich  bepaald  tot  gedeelten  van  het  uitspansel 
(zie  SterrenkaarteM).  Zulke  lysten  zyn  zeer  nut- 
tig   voor    de  wetenschap,  dewyi  men  zich 


daardoor  vergewissen  kan  van  elke  latere 
verandering  aan  den  sterrenhemel.  Ook  heb- 
ben zy  aanleiding  gegeven  tot  het  ontdekken 
van  planeten,  daar  het  wel  eens  bleek,  dat 
een  hemellichaam,  als  vaste  ster  op  de  lyst 
geplaatst,  niet  tot  de  vaste  sterren  bdioorde. 

Sterremnuur  (Stellaria  X.)  is  de  naam 
van  een  plantengeslacht  uit  de  £smilie  der 
Alsineën,  Het  onderscheidt  zich  door  een  vyf- 
bladigen  kelk,  eene  vyfbladige  bloemkroon 
van  tweespletige  bloembladen.  10  meeldra- 
den,  8  styien  en  eene  zeskieppige  doos- 
vrucht. Het  telt  in  ons  Vaderland  zes  soorten. 
De  meest  algemeene  is  de  gewone  mumr  (S. 
media  L.)  ook  wel  hoendèrieei,  mwrik  of 
vogdkrmd  geheeten.  Deze  plant  komt  voor  in 
lichtgroene  zoden  met  zeer  kleine  bloemen 
en  is  een  éénjarig  onkruid.  Voorts  heeft  men 
moeratêiefrenmmwr  (S.  uliginosa  X.)  met  een 
onbehaarden  stengel,  —  groothloem^e  sterrem- 
mumr  (S.  Holostea  X.),  — xetgroene  eterreitmutir 
(S.  glauca  X.),  —  graêaoktige  Herrmmwif  (S. 
graminea  X.),  —  en  hoeck-sUrrenmuwr  (8.  ne- 
morum  X.). 

Sterrent^d  noemt  men  den  tyd,  die  be- 
paald wordt  door  de  schynbare  dageiyksche 
beweging  der  vaste  sterren,  alzoo  door  de 
omwenteling  der  Aarde. 

Sterrenwacht  ef  óbservatorimm  is  de  naam 
van  een  gebouw,  bestemd  tot  het  doen  van 
sterrenkundige  waarnemingen.  Om  een  ruim 
uitzicht  te  hebben,  phiatste  men  te  voren  zulk 
eene  sterrenwacht  op  torens;  doeh  later  heeft 
men  begrepen,  dat  zulke  hooge  gebouwen  on- 
derhevig zyn  aan  trillingen,  die  de  nauw- 
keurigheid der  waarnemingen  belemmeren* 
Dientengevolge  zyn  de  sterrenwachten  van  on- 
zen tyd  lage  gebouwen,  waarin  de  groote  in- 
strumenten op  hechte  steenen  pilaren  zyn  ge- 
plaatst. Er  moeten  gleuven  of  reten  zyn  voor 
den  eersten  meridiaan  en  den  eersten  verti- 
caal ten  behoeve  van  het  pasaageinstrument 
Voorts  bouwt  men  torens  met  eene  draaibare 
kap,  zoodat  men  zyne  waarnemingen  naar  alle 
kanten  kan  uitstrekken.  Wy  zullen  de  voor- 
naamste observatoria  in  ons  werelddeel  opnoe- 
men en  daarachter  de  geographische  breedte  en 
lengte  (ten  opzichte  van  (Jreenwioh)  en  de 
namen  der  directeuren  (1879)  laten  volgen, 
wy  vermelden,  in  Duitschland:  te  Beriyn 
(52*^3016,7',  —  18^3'48'  O.  L.,  —  Jïfr»^), — 
Bonn  (50°48'45'',  —  7*'5'68'  O.  L.,  —  Sekön- 
fdd),  --  Düsseldorf  (51*»12'25%  —  6*'46'18' 
O.  L.,  —  Lutker),  —  Gotongen  (51*^31 '67,9',  — 
9*'56'8y  O.  L.,  —  KUnJcerfkee),  —  Ckytha^ 
(50°56'87,5',   —   10«42'87'  O.  L.,  —  Krüger), 

—  Lelpzig  (5r»20'6,3',  —  12*2880',  — 
Bntkns),  —  München  (48*1'45,5',  —  4°86'28', 

—  Lamont);  —  in  Ooetenryk:  te  Praag^ 
(50°5'18,5',  —  14*^5'19'  O.  L.,  —  HomêUm)^ 

—  Weenen  (48*'12'35,5',  —  16nJ2'55',  — 
jTeisz);  —  in  Zwitserland:  te  Bern  (46'^7'6', 

—  7'*26'24'  O.  L.  —  Fonter),  —  Gtenève 
(46ni'68,8',  —  6*^16'  O.  L.,  —  Pïoitóawoiir), 

—  Zttrich  (47*»22'42,1',  —  8^82^58'  O.  L.  — 
Woify,  —  in  Groot-BritaiUe:  te  Cambridge 
(52"12'51,6',  —  O^ö^O'  O.  L.,  —  Adamê),  — 
Edinburgh  55W28.2',  —  8°10'64'  W.  L.,  — 
Piatzi  Sm^tk).  —  Greenwich  (51*'28'88,4',  — 
0«,  —  ASrg),  —  Liverpool  (58*^8,8^,  — 
3*417'  W.  L.,  —  Harimup),  —  Oxford 
(51*4536',  -  1*12'39',  —  Jfoin);  —  in  Rus- 


752 


STERBENWACHT-STEBRENWICHELABU. 


laad:  te  Doiptl  (6r»'474',  —  W'i&'W  O. 
L^  —  Bekman),  —  Moikoa  (56<'46'i9^%  ^ 
ïrU'lS'  O.  L^  —  Bfêdiekm),  —  PMenboig 
(69^56'«9,7',  —  dlfflB'fr  O.  L-  —  AnpU^); 

—  in  Zwed0o:  te  Stokliolm  (ftd'IWSi',  — 
^  18^21'  O.  L^  —  Gyldm):  —  in  Den»- 
marken:  te  Kopenhafen  (56^4118,6'' i  — 
121I4'47',  —  T%idê):  —  in  Italië :  teBologna 
iW^AV.  —  IMir  o.  L^  —  A»ofi«i),— 

&aêp(mt\  —  Bome  (il^^ftS 68,7'  ^  irSSIMr 
O.  L.,  —  vakant);  —  in  Fraakryk:  te  Mar- 
seille  (48*1819,1%  —  6*28'ö(r  O.  L^  —  A»- 
pkan),  —  Parijt  (48*»60'11^,  —  «018'  O. 
L^  ^  JfoMdUz);  —  in  Spaoje:  te  Madrid 
(40*24'29,7',   —   8*4118'  O.  L^  —  J^uOm); 

—  in  Portagal:  te  LiMabon  (88*42^15,2',  — 
O^'eió'  W.  L.,  ^  Oom);  ~  in  Griekenland: 
te  Athene  (87*5820',  —  28*4856'  a  L^  — 
SOmidi);  —  in  België :  te  BrnaMl  (58*61 10,7', 

—  4*228'  O.  L^  —  M<m9Êm)\  —  in  Neder- 
land: te  Leiden  (52*920,8',  —  4=^29 8'  O.  L., 
Baklm^um),  —  Utrecht  (52*5'10,5',  —  5*8^1' 
O.  L.,  —  (htd&mtmi),  Yoorti  heeft  men  onder^ 
Bcheidene  en  oititekende  obeerrateria  in  Noord- 
en Znid-Amerika,  in  Anttrali8,  Hiadoftan  en 
aan  de  Kaap. 

Eén  der  prachtigste  obaerratoria  van  den 
Jongiten  t||d  it  dat  te  Straatahnrg.  Het  is  op 
het  geëffend  terrein  der  yoorm^lige  stadswal- 
len onder  de  leiding  van  den  ar^teot  IBIffgêH 
en  den  sterrenkundige  Wiimêekê  gebouwd  en 
In  den  lomer  van  1881  voltooid.  Het  bestaat  nit 
drie  gebouwen ;  éen  van  deie  is  ingericht  tot 
woning  voor  de  beambten  en  de  twee  overige 
dienen  tot  het  plaatsen  der  instrumenten.  Het 
gebouw,  bestemd  voor  het  voornaamste  instru- 
ment, voor  den  reflractor,  is  gekroond  met  een 
koepel,  die  eene  middeUtn  heeft  van  11  Ned. 
el  en  dch  ter  hoogte  van  24  Ned.  el  boven 
den  beganen  grond  verheft.  De  hierin  geplaat- 
ste reftractor  heeft  eene  middeliyn  van  48,7 
Ned.  duim  en  een  brandpuntMfttand  van  7 
Ned.  el.  In  het  andere  gebouw  heeft  men  den 
meridiaandrkel  en  het  passage-instrument,  en 
in  het  algemeen  is  zoowel  met  betrekking  tot 
het  gebouw  als  ten  i^iichte  van  de  iostru- 
menteo  gebruik  gemaakt  van  de  ervaringen 
van  den  laatsten  tQd,  om  aan  het  geheel  de 
meest  mogeijlke  volkomenheid  te  geven. 

Sterrenwiohelarjj  (astrologie)  is  de 
kunst  uit  de  waarneming  van  dai  stand  en 
den  loop  der  sterren  de  toekomst  en  vooral 
het  lot  der  menschen  te  voorspellen.  Zy  heeft 
Bioh  uit  Chaldaea  over  Klein-Axië,  Egypte 
en  Europa  verbreid,  aoodat  de  sterrenwiche- 
laars door  de  Romeinen  ook  wel  Chaldaeërs 
werden  genaamd.  B0  de  Chaldaeërs  was  de 
sterrenwiehelary  verbonden  met  den  sterren- 
dienst  en  in  Egypte  met  de  geneeskunde.  In 
Griekenland  werden  de  sterrenwichelaars  van 
de  lOde  van  den  Staat  niet  bemoeielQkt; 
selfk  JPlato  werd  een  vriend  der  sterrenwi- 
ehelarO  genoemd,  maar  AmtóMêê  verwierp 
haar.  De  Grieksene  geneesheeren  brachten  de 
siekteverschQnselen  in  verband  met  den  stand 
van  de  Maan  en  van  de  planeten,  —  voorts 
kwamen  bü  de  sterrenwichelary  vooral  de 
Zon  en  de  teekens  van  den  Dierenriem  in  aan- 
merking. Bü  de  Bomeinen  vond  de  sterren- 
wichelarO  weinig  voorstanders.  Oieero,  JPU- 
flitttf  de  Oudere  en  TdcUm  bestreden  haar  met 


knoht,  terwgi  8Amm   ém  intM  «b^ 
neten  op  het  lot  der  meneehcngMsinniii 
betwSfèlde.  De  grootste  wSegeemmsat 
sfeerrenwichelarl  in  benijlwminsifait 
mogen  der  sterren  op   den  wtmA  ik 
MmeOme  in  een  leerdlelift  ontwikhBli,  tn^ 
de  Christemke  Kerk  kaar  venri^,  aa 
Ugkt    uit    de   geschriftaa  vaa  Ommm 
AUtBOÊidra^   Ofiimee  esi    At^wdmm  Da» 
tegea  werd  iQ  met  fwer  beoetadtei 
Arabierea    en  de  IsraeUetiBGhs 
Ahoemümr  schreef  hi  de  9de 
togisch    werk:  ,De  mag^ala 
annorum  revoluttonibos  ae  eoraai  ^tMm 
bus**,  dat  eeuwen  lang  Teel  gelesm  «b^b 
JioMem  Édg  in  de  18de  eeuw  ksIMk^it 
judiciis  astrorum**.  Na  dien  t|d  «dafké 
sterrenwidielart  meer  e&  meerfsmaa 
de  Cnuristeigke  volkeren,  ea  dikwfhkiils 
de    HofMtrologen  een  TerbaieadsB  Mi 
Wél  kwamen  tegen  het  eiode  der  Ukm 
Sammarola^    JPieme    vam    Mwmdtie  «i  te 
FOM,    Beirddom,   Simrm   ena.  tegen  tei 
venet,    maar    sQ  bleef  ia  Fmafafk  #r 
Catarima  de'  Medici  en  onder  JEEnM  ITi 
ir  nogalttfdhaargeaaghaadhaveD.isM 
ryk  erlaaffde  vooral  IToetradamm  emegra 
vermaardheid    als   astroloog,  ea  ta«f  • 
Pausen  de  astrologie  in  dea  baa  Mm,w 
■O  nog  door  sommige  ProteetantBclie  g# 
leerden,  bgv.  door  MelamMkm,  begoiB^ 
Vooral  was  sQ  in  Engeland  in  ïïWïïBg.ym 
brachten  Paraodeue  en  OordoMithssriBivW 
met  de  genees-  en  scheikunde.  Ja,  ftn^ 
leerde,  dat  in  het  heelal  aeven  versckfiM»: 
de  planeten  afhankeQkegolvingaikeiniK 
die  in  den  mensch  leven  venehilksde  b> 
ten  van  polsslagen  verooraaakten.  ïékfp 
Brdke  en  KmUr  waren  niet  afkeeri^wi 
sterrenwichetsrO.  Het  stelsel  vaa  0^ 
dat  deie  Aarde  tot  een  ondergesehikt  ha» 
lichaam    vernederde,    gaf  echter  de^ 
steek  aaa  de  sterrenwichelary.  Vfl^^j 
verdedigd    door  Jfort»  in  iQne  ,Aot 
Gallica**,  maar  daarmede  nam  hare  heoiM 
in  het  Westen  nagenoeg  een  eiod^^ 
■O  in  het  Oosten  nog  veel  aaahasgsnWt 
De  sterren  wichelarg  waa  als  stelsel  ia«v 
in    natunrigke    en    positieve  astrologie  ^ 
eerste  bepaalde  lich  tot  de  gevolgesm» 
tuurlOke    oorzaken    en    kwam  MiWjJJ^ 
overeen  met  de  meteorologie.  pefflJJ 
daarentegen  handelde  over  dea  iawwr 
sterren    op    *s  menschen    lot   De  t"^ 
volgde  daarby  desen  weg:  waaneer  M* 
dezen  of  genen  de  nativiteit  wildeaw^ 
bepaalde  hg  in  de  eerste  plaats  voor  ketoT 
blik  van  diens  geboorte  den  horoeooop,^ 
lyk  het  punt  der  ecUptica,  hetw^«?* 
^dstip  boven  den  horizon  ▼«rreeijj 
daarop  de  twaalf  huizen  der  heDW  i^ 
Deze  hmtste  werden  aangewezen  doof^ 
cirkels,  die  den  Evenaar  ia  twssff  f^ 
doelen  verdeelden.  De  lïow«»op™"5 
eerste  huis  en  vanhier  telde  mea  fwg^j^ 
huizen  volgen  op  elkander  in  eene  Wf 
orde  als  het  huis  van  het  loven» 'J*^ 
gebrek  of  van  den  rgkdom,  vaa  ^^^ 
van    de   bloedverwanten,  van  de  W"^ 
van  de  dienaren  (volgens  anderen  ^  ^ 
zondheid),  van  het  huwelök,  na  ojjj^ 
van  den  godsdienst,  van  de  trieaMCW 


STESRENWICHELABU-8TEUB. 


753 


▼an  de  TtM^Mliap.  Waren  de  twaalf  hiiiien  in 
Terband  met  den  tyd  der  geboorte  van  een  per- 
soon geronden,  dan  loclit  de  astroloog  de 
plaats  der  planeten  In  ieder  hais  en  nit  belder 
onderHngen  sland  maakte  bg  itne  ▼oorspel- 
lingen op.  Dat  mensohenkennis,  schranderheid 
en  behendigheid,  alsmede  eene  weelderige  ftm- 
tasie  daarbi  den  astroloog  leer  te  stade  kwa- 
men, rollen  wQ  nanweigks  behoeven  te 
zeggen. 

Stealohoros,  een  Grieksoh  dichter  nit 
Himerae  op  Sioilifi,  leefde  omstreeks  het  Jaar 
680  Tóor  Chr.  en  overleed,  van  het  licht  der 
oogen  beroofd,  te  Catanea  in  566.  Z|fne  ge- 
dichten, in  24  boeken  verdeeld,  behoorden 
tot  de  lyrische  pofisQ  en  waren  in  het  Dorisch 
dialect  geschreven.  De  overgebleven  fragmen- 
ten zyn  verzameld  in  „Delectns  poësis  Grae- 
comm  elegiaoae  (1889)'*  van  Sckneidmoin  en 
in  „Poetae  lyrici  graeci  (8de  dmk,  1867)** 
▼an  Bêiyh. 

Stethoscoop,  lie  AMteuUaüe  «•  pêretusie. 

Stettenheim  (Jnlios),  een  homoristisch 
schrQver,  geboren  den  2den  November  1881 
te  Hamborg,  stadeerde  te  Beriyn  en  stichtte 
na  t^n  terugkeer  in  syne  geboortestad  de 
„Wespen**,  een  humoristisch  weekblad.  In 
1867  vertrok  hQ  met  dit  weekblad  naar  Ber- 
Itfn,  waar  het  tot  1880  als  byiage  aan  de  „Tri- 
bune** werd  toegevoegd  en  later  afkondórlfik 
in  het  licht  verscheen.  Van  sQne  geschriften 
vermelden  wy:  „Almanach  znm  Lachen  (1858 
^1868)*',  ^  de  humoristische  albumbladen 
„Lohengrin  (1859)**,  —  de  vaudeville  „Die 
letste  Fahrt  (1861)**,  —  deklacht8pelen:„Un- 

S>betene  Ottste  (1869)**,  —  en  „Ein  gemiUger 
ensch  (1872)**,  —  „Berliner  Blaubnch  aas 
dem  Archiv  der  Komik  (2  dln,  1869)**,  — 
„Wippchens  sümmtliche  Berichte  (1878— 1880, 
2  dln)**,  —  „Muckeniohs  Beden  und  Thaten 
(1885)**,  —  en  „Unter  vier  Augen.  Besnohe 
eines  eigenen  Interviewers  (1885)**.  Ook  redi- 
geert htf  het  maandwerk  „Das  humoristische 
Dentschland  (1885  ena.)**. 

Stettin,  de  hoofdstad  der  Pruisische  pro- 
vincie Pommeren,  is  de  voornaamste  leeplaats 
van  Pruisen  en  bestaat  uit  de  eigenl0ke  stad 
op  den  linker  oever  van  de  Oder,  met  ruime 
voorsteden,  en  nit  de  Lastadie  en  de  hierby 
behoorende  buurten  op  den  rechter  oever  van 
genoemde  rivier.  De  beide  oevers  ayn  door 
drie  bruggen  verbonden,  terwQl  er  voor  het 
spoorw^erkeer  nog  andere  gebouwd  sQn. 
In  de  eigenigke  stad  vindt  men  vQf  pleinen: 
het  Paradeplein,  het  Koningsplein  met  de 
standbeelden  van  Frêderik  de  OrooU  (van 
Sohadow)  en  van  Friedrick  WUhdm  III  (van 
Drakê),  de  Paardenmarkt  met  eene  prachtige 
fontein^  de  Hooimarkt  en  de  Kieuwe  Markt. 
Taaschen  laatstgemelde  twee  verheft  zich  het 
stadhuis.  Voorts  s||n  er  vj|f  Protestantsche 
kerken,  eene  R.  Katholieke  kerk,  eene  kerk 
der  Oud-Luthersch^i  en  eene  der  Apostolische 
gemeente.  Andere  merkwaardige  gebouwen 
afin  er  het  Koninkiyk  slot,  in  1575  gebouwd 
'  en  thans  de  setel  van  het  provinciaal  bestuur 
en  van  de  rechtbank,  het  nieuwe  raadhuis, 
de  nieuwe  synagoge,  het  militair  casino,  de 
schouwburg  en  de  Beurs.  Voorts  heeft  men 
er  twee  gymnasia,  twee  reaalscholen,  eene 
provinciale  ambachtsschool,  eenehandelsschool, 
een  instituut  voor  doo&tommén,  een  voor 
XIIL 


blinden,  alsmede  een  aantal  inrichtingen  van 
weldadigheid,  genootschappen  ena.  Zy  is  de 
aetel  van  een  gouvemear,  van  een  provinciaal 
bestuur,  van  een  Hof  van  appèl,  van  een 
consistorie,  van  den  kommandant  van  het  2de 
armeekorps  enz.  Ook  met  betrekking  tot  de 
nyverheid  bekleedt  Stettin  den  eersten  rang 
onder  de  steden  van  Pommeren.  Men  heeft 
er  groote  scheepstimmerwerven,  machinen- 
en  oementflibrieken,  zeepdederyen,  stearine- 
en  chamottefftbrieken,  bierbrouweryon,  soi- 
kerraifinaderyen,  klokkengietery  enz.  De 
handel  is  er  van  veel  belang:  in  1876  bedroeg 
er  de  waarde  van  den  invoer  byna  170  en 
die  van  den  uitvoer  ruim  111  milUoen  mark. 
De  reederyen  van  Stettin  telden  in  het  Jaar  1885 
den  laatsten  December  68  zeilschepen,  59  aee- 
stoombooten  en  70  rivier- en  sleepstoombooten, 
en  in  de  haven  verschenen  alstoen  4 125  stoom- 
en  1602  zeilschepen,  waaronder  een  groot 
aantal  Nederlaadsche.  Op  de  werven  werden 
er  in  dat  Jaar  84  yzeren  stoombooten  gebouwd 
en  er  bleven  nog  29  in  aanbouw.  De  stad  heeft 
eene  bevallige  ligging;  de  linker  oever  van 
de  Oder  is  zeer  steil  en  op  den  rechteroever 
ontwaart  men  uitgebreide  weiden  en  wonden, 
van  rivier^es  doorsneden.  Aan  beide  zyden 
der  rivier  verheffen  zich  groote  tebrieksgebou- 
wen  en  handelsmagazynen,  terwyi  hare  wa- 
teren met  stoom-  en  zeilschepen  bedekt  zyn. 
De  stad  is  door  spoorwegen  rechtstreeks  ver- 
bonden met  Beriyn,  Posen,  Bredau,  Dantaig 
en  Stralsund,  alsmede  met  Swinemunde,  en 
het  aantal  inwoners  bedraagt  (met  eene  be- 
zetting van  ruim  4508  man)  nagenoeg  100000, 
onder  welken  zich  8000  B.  Katholieken  en 
2000  Israëlieten  bevinden  (1885).  ^  Stettin  of 
Sied^  is  reeds  in  de  11de  eeuw  gesticht,  maar 
wordt  eerst  in  de  12de  eeuw  als  koopstad 
vermeld.  In  1107  werd  zy  de  zetel  van  een 
vorstenhuis  uit  Pommeren,  voegde  zich  In 
1360  by  de  Hansa,  omhelsde  in  1522  de  Her- 
vorming en  kwam  in  1680  in  het  bezit  van 
Guttaaf  AddLfy  die  haar  versterkte  en  er 
groote  verbeteringen  invoerde.  By  den  Vrede 
van  Mflnster  werd  zy  afgestafin  aan  Zweden, 
viel  in  1678  in  handen  van  den  Keurvorst 
van  Brandenburg,  maar  werd  reeds  het 
volgende  Jaar  aan  Zweden  teruggegeven.  In 
1718  moest  zy  eene  belegering  verduren, 
en  by  den  Vrede  van  Stockholm  (1720)  werd 
zy  met  Vöor-Pommeren  aan  Pruisen  toege- 
wezen. Ka  de  catastrophe  en  1806  kwam 
zy  in  het  bezit  der  Franschen  en  dit  duurde 
tot  1813.  Door  de  wet  van  19  Mei  1878  zyn 
er  de  vestingwerken  vervallen  verklaard. 

Steub  (Ludwig),  een  verdiensteiyk  schry- 
ver,  geboren  den  20sten  Februari  1812  te 
lichach  in  Opper-Beieren,  vertrok  later  met 
zyne  ouders  naar  Mfinchen  en  studeerde  er 
in  de  letteren  en  rechten.  In  1884  ging  hy 
naar  Oriekenland  en  werd  er  als  ambtenaar 
geplaatst,  eerst  te  Nauplia  en  vervolgens  te 
Athene.  Hy  bleef  er  tot  1836,  keerde  over 
Bome,  Florence  en  Veneüë  naar  Mflnchen 
terug  en  werd  er  in  1845  tot  pleitbezorger 
en  in  1868  tot  notuis  benoemd,  welke  betrek- 
king hy  in  1880  nederlegde.  Van  zyne  ge- 
schriften vermelden  wy:  „Ueber  die  Urbe- 
wohner  Bb&tiens  und  ihren  Zasammenhang 
mit  den  Etmskem  (1848)**,  -^  „Zu  rh&tischen 
Ethnologie    (1854)**,  —  „Die  oberdentschen 


754 


STEUB-STEWART. 


Fmnülleiuiainon  (1870)%  —  wtfden:  ,Dni 
Sommer  ia  Tirol  (1846;  2de  druk,  1871,  8 
dliiV\  —  «Dm  bft7riieh6HooklMid(1860r,— 
„Wandomogeii  im  bayriaehen  Gebirise  (1862)'*, 
~  ,,HerlMttiWe  in  Tiiol  (1867)'\—  «AHtayri- 
Bche  KnltarbUder  (1869)",  —  „BUder  mw  GMe- 
cheaUmd  (1841;  2d6  drak,  1884)'*,  —  „Novel- 
len and  Schildenugen  (1863)*',  ^  «Deutsche 
Triome  (1888,  8  dia)**,  —  «Der  icbwane  Gkwt 
(1868)**,  —  „Die  Boae  derSewL  EineaiemUoh 
wahre  OeMhichte  aas  Tiiol  (1879)**,  ~  „Aas 
Tirol  (1880)**,  ^  „Der  S&ngerkrieff  in  Tirol 
(1882)**,  ^  JLyrisehe  Beisen  (1878)**,  —  en 
„Geeammelte  Novdlen  (1881 ;  2de  drak,  1883)**. 
Eene  Tenameling  tUner  kleinere  geschriften 
is  in  1863—1876  in  4  deelen  in  het  Uoht  ver- 
schenen. 

Steubenyüle.  de  hoofdstad  van  Jefferson 
Coantj  in  den  Noord-Amerikaanschen  Staat 
Ohio,  ligt  aan  de  Dhiorivier,  telt  roim  12000 
inwoners  (1880)  en  heeft  een  nitgebreiden 
handel,  vele  fttbrieken,  een  seninariam  en 
eene  hoogeschooL  In  hare  nabyheid  heeft  men 
steenkolcMomilnen. 

Steur  ( Ac4[»enser)  is  de  naam  van  een  vis- 
Bchengeslacht  alt  de  orde  der  OUtmaekMigm 
(Ganoïdei).  Bg  dit  geslacht  ^digt  de  kop  in 
een  pantigen  snnit;  de  onder  aan  den  kop 
gelegen  mond  kan  achterwaarts  getrokken 
worden  en  is  meestal  ongetand ;  onder  den  snait 
sUn  4  vóór  den  bek  gelegen  baarddraden;  de 
losse  kieawen  sUn  onder  een  kieawdeksel 
verborgen,  het  langwerpig  lichaam  is  met 
hoekige  schilden  b^ekt  en  de  staartvin  is 
heterocerc  De  meest  bekende  soort  is  A. 
séwrio  met  een  bg  de  Jongen  pantigen  en  by  de 
oaden  meer  afigfestompten  snuit ,  kleine  oogen 
met  een  regenboogvlies  en  het  lichaam  met 
5  rQen  schilden  gedekt  Dese  visch  is  doorgaans 
groenachtig  grys  met  bnüne  en  swarte  stippen. 
Zyn  romp  is  dubbel  aoo  lang  als  xyn  staart 
De  aarsvin  en  de  buikvinnen  lyn  klein  en 
de  uitgeholde  rugvin  is  weinig  grooter.  Hy 
kan  eene  lengte  bereiken  van  3  Ned.  eL  Hy 


denheid  van  den  gewonen 

in  September  en  GJetober  op  de 

Engeland  gevangen. 

Steurkrab  (Palaemon  Sqeffls)  k» 
tot  de  orde  der  Tïmp^ofjpm  Sniii'ii 
(Decapoda)  en  is  verwant  aaa  ét  pa 
Zy  leeft  in  aee  en  men  vladt  fcss  ^ 
Schelde  en  in  de  Zeenwsche  fltownL 
steurkiabben  ayn  wat  grooter  dan  pm 
hebben  deielfde  kleur  met  roode  dwanteq 
en  worden  by  het  koken  geelmc*tig  mi 
onderscheiden  sich  vooral  door  eea  ■! 
beenachtig  uitsteeksel  op  de  aelmalnt 
hoofd. 

Steyenakruid,  sie  droaseu 

Stevin  (Simon),  een  nitatekend  wiika 
naar  en  aeer  in  aanzien  bH  Frias  Mm 
die  hem  tot  ingenieor  van  den  watezsu 
noemde,  werd  geboren  te  Brugge  ia  hei 
den  der  16de  eenw  en  overleed  la  1^ 
heeft  lich  vooral  bexig  gehouden  net  ét 
schouwing  van  het  evenvncht  der  Ikte 
bepaaldeiyk  met  dat  van  een  vast  ^ 
op  een  hdlend  vlak,  —  Toorta  met  dit  i 
3  krachten,  werkende  op  éen  pnat,  - 1 
het  bekende  parallelogram  vmn  kracÉte. 
en  met  de  drukking  der  vloeiatoffan  is  \a 
ten  vaten.  Van  syne  geachrillen  veceil 
wy:  „Tafelen  van  intresten,  mitagaém 
constructiën  derselver  ghecalciileerd  (1582)' , 
en  „Wisconstige  gedachteniaaen,  inho^ 
*tghene,  daar  hem  ingheoeffentheeftde^ 
hoochg.  vorst  en  heere  Ifaorita  yan  Oni|i 
ens.  (1608)**,  ook  in  het  Franach  vertu 
Dok  over  slidzenbouw  ena.  heeft  h|  dege^ 
geschriften  geleverd,  en  te  Brugge  vem 
een  standbeeld  te  ayner  eer. 

Stewart.  Onder  deaen  naam  versdé^ 
wy: 

Dv^dld  Stêwarif  een  Schotach  wSageer^itte 
ren  te  Edinburgh  den  20sten  November  1^^ 
Hy  zag  sich  reeds  op  22  Jarigen  leeft$i^ 
hoogleeraar  benoemd  in  ^ne  geboorte^ 
en  overleed  aldaar,  nadat  hf|   in  1310  4< 


Acipenser  ruthenus. 


houdt  zich  op  in  de  Noordaee  en  verschynt 
des  winters  in  onze  rivieren,  om  er  zyn 
kuit  te  schieten,  doch  wordt  er  thans  zel- 
den gevangen.  Hy  is  voor  vele  volken  van 
belang  wegens  ^n  vleesoh  en  wegens  de 
kaviaar,  die  uit  zyn  kuH  wordt  bereid.  Tot  dit 
geslacht  behooren  nog:  de  Buuiteke  êieur  (A. 
ruthenus,  zie  bygaande  afbeelding),  vooral 
in  de  Caspische  Zee  en  in  de  Wolga  te  vin- 
den, —  de  Auitsm  (A.  huso),  die  wel  eens 
1400  Ned.  pond  zwaar  wordt  en  wiens  zwem- 
blaas de  bekende  vischiym  levert,  —  en  de 
guUrdê  êtémr  (A.  stellatus)  met  stervormige 
schilden. 
Stenrharing  is  eene  grootere  verscbei- 


ambt  had  nedergelegd,  den  Uden  Juni  ^ 
Van  zyne  geschriften  vermelden  w(:fE^ 
ments  of  the  philosophy  of  the  honsn  wek 
(1792—1827,  3  dln)**,  —  „Ootlines  of  B0l 
phUosophy  (1793;  2de  drak,  1818)",  -  A 
losophical  essays  (1810)**,  —  ,DiBnrtstioi  « 
the  progress  of  metaphysical  and  etkinl  P 
losophy  (1816)**,  —  en  „Phüoaopl^  </  ^ 
active  and  moral  powers  (1828)^  Base  li 
gave  van  zyne  gezameniyke  werken  w«^  ^ 
1864  bezorgd  door  Samiltom, 

Balfour  iSS^mmn^,  een  Britsoh  natankndi^ 
geboren  den  Isten  November  1828 18  S^ 
borgh.  Hy  stadeerde  aldaar,  werd  ii  ^^ 
directeur  van  het  observatoriom  t»  K^>  ^ 


STEWART— 8TIEGLITZ. 


756 


1867  secretariB  van  het  meteorologisoli  oomHé 
en  in  1870  hoogleeraar  in  de  nalaorkonde  aan 
Owen's  college  te  Manchester.  Hg  ontdekte 
de  wet  van  het  evenwicht  tonchen  de  absorp- 
tie en  uitstraling  der  lichamen,  deed  met  de 
la  Bne  en  Zoeioy  belangrt}ke  waarnemingen 
omtrent  de  natnurlOke  gesteldheid  der  Zon  en 
met  TaU  over  het  ontstaan  van  warmte  m 
de  omwenteling  van  lichamen  in  de  luchtle- 
dige mimte.  Ook  stelde  hy  ondenoekingen  in 
omtrent  het  magnetismas  en  de  meteorologie 
en  schreef:  ,,£lementary  treatise  on  heat 
(Sde  dmky  1876)",  —  ^^Lesaons  inelementary 
physicB  (1871)",  —  „Physics  (1872;  7de  druk, 
1878)",  —  en  „The  eonservation  of  energy 
(1874;  4de  druk,  1878)". 

JdWMf  Stewarty  een  Britsch  ingenieur  en  rei- 
ziger in  Afrika  en  geboren  te  Kirkmichael  in 
Perthshire  in  1846.  Hy  was  eene  reeks  van 
jaren  in  Indië  werkaaam  als  ingenieur  en  be- 
gaf aich  vandaar  in  1877  naar  Oost  Afrika, 
waar  hO  eerst  ter  vermtjding  van  de  water- 
vallen der  Sjire  een  kanaal  deed  graven  en 
vervolgens  met  eene  stoomboot  het  Njassameer 
besocht  en  ayne  nasporingen  na  1879  ook  uit- 
strekte tot  het  gewest  tusschen  hetnoordeiyk 
uiteinde  van  dat  Meer  en  het  Tangai^ika- 
meer.  Hy  wist  vervolgens  in  Engeland  en 
Schotland  de  noodigé  middelen  te  bekomen 
tot  den  aanleg  van  eene  vaart  tot  verbinding 
vaa  die  beide  meren  en  kwam  in  1883  hier- 
mede gereed,  maar  toen  h||  gereed  stond  om 
eene  stoomboot  van  de  Sjirerivier  derwaarts  te 
brengen,  bezweek  hy  in  Augustus  1888  voor 
de  vermoeienissen  en  voor  het  kümaat. 

Steyaert  (Judocus  Joannes),  een  Belgisch 
stAiry ver,  geboren  te  Gent  den  26Bten  April 
1796,  wydde  zich  eerst  aan  de  schilderkunst, 
bepaalde  zich  vervolgens  by  het  onderwys  en 
zag  zich  in  1828  geplaatst  aan  het  hoofd  eener 
lagere  school  te  Gent,  waar  hy  den  19den  April 
1868 overleed.  Hy  schreef:  „Over  het  lag^  onder- 
wys in  België  enz.  (1838)" ,  —  „Beschaving  der 
stad  Gent  enz.  (1838)",  —  „Verhandeling 
over  de  noodzakeiykheid  van  eene  wet  op 
het  onderwys  in  België  enz.  (1840)",  —  „Le- 
vensschets van  den  heer  Joseph  van  Crom- 
brugghe  (1844)",  —  «Hngo  van  Somergem 
(1844)",  —  „Liederik  de  Buok,  eerste  forestier 
van  Ylaenderen  (drama,  1846)",  —  „Beknopte 
geschiedenis  van  Gent  (1847)",  —  „(Geschied- 
kundig onderzoek  of  proef  van  medewerking 
ter  herstelling  van  de  oude  en  echte  namen 
der  straten  enz.",  —  „Ongeval  van  Lieven 
Pien  (1848)",  —  „Beknopte  verhandeling 
over  de  byzonderste  nyverheidstakken  in 
Ylaenderen  (1863)",  —  en  „Een  speelrei^le 
in  België  enz.  (1868)". 

Steyr,  8Uier  of  Sietfer^  eene  stad  in 
Opper-Oostenryk,  ligt  in  een  bekooriyk  dal 
op  de  plek,  waar  de  Steler  rich  uitstort  in  de 
Enns  en  aan  den  spoorweg  8t  Valentin- 
Tarvis.  Zy  is  de  zetel  van  eene  rechtbanken 
telt  ruim  17  000  inwoners  (1880).  Er  is  eene 
fraaie  parochiekerk,  in  spitsboogstyi  opgetrok- 
ken, een  aanziêniyk  raadhuis  meteen  sieriyken 
toren  en  een  bevallig  plein  met  een  wandelpark. 
Op  eene  rots  by  hBt  vereenigingspunt  van 
bovenvermelde  rivieren  verheft  zich  een  prach- 
tig slot  Er  zyn  onderscheidene  inrichtingen 
van  onderwys  en  Steyr  is  tevens  éene  van 
de  rykste  en  belangrykste  fabriekiteden  van  Ooe- 

xm. 


tenr|k.  Men  heeft  er  o.  a.  de  Oostenryksehe  wa- 
penfiabriek,  waarmede  sedert  1882  eene  inrfeh- 
tiaff  voor  electrische  verUchthig  verbonden  is. 

St  QBllen,  St.  Gk>ar,  St.  Gtotthard, 
zie  onder  €hülêny  Ocar^  OoHktHrd. 

St.  Hélena,  een  Britseh-Afrikaansch  eiland 
in  het  zuideiyk  gedeelte  van  den  Atkuitisehen 
Oeeaaa,  tusschen  Afrika  en  Amerika  en  tegen- 
over Kaap  Negro,  200  geogr.  myi  van  het 
vaste  land  van  Afrika  en  300  geogr.  myi  van 
dat  van  ZuidAmerika  verwyderd,  is  merkwaar- 
dig als  het  verbanningsoord  van  Napoléo»  I 
(zie  onder  JBonapartê),  Het  heeft  eene  uitge- 
breidheid van  3  Va  D  g«ogr.  myi  en  verheft 
zich  met  steile  rotswanden  ter  hoogte  van 
200—400  Ned.  el  uit  de  brandende  golven, 
terwyi  de  kust  er  slechts  op  enkele  plaatsen 
laag  en  toegankeiyk  is.  De  hoogste  bergtop 
bereikt  er  eene  hoogte  van  omstreeks  903 
Ned.  el.  Eene  bergketen,  die  er  de  opper- 
vlakte in  2  deelen  scheidt,  loopt  van  het 
oosten  naar  het  westen  en  bestaat  uit  lava, 
basalt,  tuthteen  enz.  Het  klimaat  is  er  gezond 
en  de  vruchtbare  bodem  brengt  er  velerlei 
gewassen  voort  Het  aantal  inwoners  bedraagt 
er  omstreeks  6000  en  de  hoofdstad  is  Ja- 
mestown,  aan  de  baai  St.  James  gelegen.  Dit 
eiland  is  in  1602  door  Portugeezen  ontdekt, 
en  deze  bouwden  er  eene  kerk,  die  omstreeks 
het  jaar  1600  door  de  Kederlanders  werd  ver- 
woest Laatstgenoemden  vestigden  er  zich, 
doch  ruilden  het  in  1660  met  de  Engel- 
schen  tegen  de  Kaap  de  Goede  Hoop.  Wél 
werd  het  in  1678  by  verrassing  door  de  Ne- 
derlanders heroverd,  maar  zy  moesten  het  in 
datzelfde  jaar  weder  overgeven  aan  de  En- 
gelachen,  *  die  er  het  fort  St.  James  bouwden 
en  in  het  voortdurend  bezit  bleven  van  St. 
Hélena.  —  Ook  onderscheidene  andere  eilan- 
den dragen  dien  naam. 

Sticht  (Het)  is  nog  altyd  de  naam  van 
de  provincie  Utrecht  In  den  tyd,  toen  de 
bisschoppen  er  het  gezag  in  handen  hadden, 
werd  de  tegenwoordige  provincie  Utrecht 
het  Nedênücht  en  de  tegenwoordige  provincie 
Overysel  het  Ooerstieki  genoemd.  Men  zie 
alzoo  onder  Utreeki. 

Stiohtiiig  is  de  naam  van  goederen  met 
eene  bepcuüde  bestemming  in  het  algemeen 
en  van  kerkeiyke  en  vicariegoederen  in  het 
byzonder.  In  den  jongsten  tyd  is  er  in  ons 
Vaderland  met  kracht  op  aangedrongen,  dat 
aan  den  Staat  tot  zekere  hoogte  het  toezicht 
moge  worden  verleend  op  de  stichtingen,  ten 
einde  het  vervreemden,  verwaarloozen  of  mis- 
bruiken dier  goederen  te  voorkomen.  Zie  voorts 
onder  Siifi. 

Stieglitz.Onder  dezen  naam  vermelden  wy : 

Ludunffj  baron  wm  StitglUt,  den  stichter 
van  eene  vermaarde  handels-  en  bankierszaak 
te  Petersburg  en  geboren  te  Arolsen  in  1778. 
Zondw  eenig  vermogen  begaf  hy  zich  naar 
BuslMid  en  wist  er  door  zyne  bekwaamheid 
en  onvermoeiden  yver  het  algemeen  vertrouwen 
te  verwerven,  zoodat  hy  weldra  over  aan- 
zleniyke  sommen  kon  beschikken.  Hy  besteedde 
die  aan  de  uitbreiding  van  handel  en  nyver- 
heid.  Hy  bracht  de  stoombootvaart  tot  stand 
tusschen  Petersburg  en  Lubeck,  beschermde 
kunsten  en  wetenschappen  en  overleed  den 
18den  Maart  1843,  nadat  hy  reeds  in  1826 
door  den  Keizer  met  brieven  van  adeldom 

48* 


756 


8TIE0LITZ— STIELTJES. 


begUttgd  WM.  Na  iQn  dood  werd  de  bankiers- 
laak,  die  haar  naam  verbond  aan  Boisiscbe 
leeningen,  door  sQn  aoon  Alexamder  yoortge- 
let  Dom  werd  echter  in  1858  chef  Tan  de 
paagestichte  B||lubank  te  Petersburg  en  ont- 
bond de  firma,  maar  legde  in  1886  roomoemde 
betrekliing  neder.  HQ  bovwde  Toorts  den  spoor- 
weg yan  Petersburg  OTer  Peterhof  en  OraniOn- 
banm  naar  Krasnct|e-Selo  in  Bosland  opeigen 
koeten,  en  aOn  loon  Ktkalai  werd  lid  van 
den  raad  yan  Binnen  landsche  Zaken  aldaar. 
Smimek  Sti^Uig,  een  yerdiensteUfk  Duitsch 
dichter  en  geboren  te  Arolsen  den  2Ssten  Fe- 
braari  1808.  HQ  stadeerde  te  Göttingen  en 
te  Leipiig  en  werd  in  1828  leeraar  aan  het 
gymnasium  te  Berign  en  onstos  der  Konink- 
Vke  UbUotheek.  Een  seaawlOden  noodiaakte 
hem,  sOae  betr^kingen  neder  te  leggen,  en 
te  yergeeft  socht  htf  te  Petersburg  geneiing 
▼oor  ^ne  ongesteldheid.  Hg  was  in  het  hn- 
welük  getreden  met  OkarloHê  SopkU  WiUköfi^ 
en  dese  dweepiieke  vroaw  koesterde  het 
denkbeeld,  dat  eene  groote  smart  haren  echt- 
genoot tot  een  uitstekend  dichter  lou  ver- 
heffen.  Daarom  braeht  sU  op  28-jarigen  ouder- 
dom sich  lelve  met  een  dolksteek  om  het  leyen 
(81  December  1884).  Hare  selfbpoffering  had 
echter  niet  het  gewenschte  geyolg;  hQ  woonde 
na  dien  tOd  meestal  te  VeneUS  en  overleed 
aldaar  aan  de  cholera  den  24sten  Augustus 
1849.  Van  sQne  dichterigke  werken  noemen 
wi :  „BUder  des  Orients  (1881— 1888,  4  dln)**, 
—  „Sultan  Selim  lU  (een  treurspel)",  — 
„Stimmen  der  Zeit  in  Liedem  (2de  druk, 
1884)",  —  en  „Bergesgrflsie  (1889)". 

Süehl  (Ferdinand),  een  yerdienst^k  Prui- 
sisch opvoedkundige,  yooral  bekend  als  de 
▼erraardiger  van  de:  „Begulative  fttr  das 
y  olkssehul-,  Priparanden-  nnd  Seminarwesen" 
werd  geboren  ,te  Frensburg  den  12den  April 
1812,  studeerde  te  Bonn  en  te  Halle  in  de 
theologie,  werd  in  1885  eerste  leeraar  aan  het 
seminarium  te  Nenwied  en  aag  er  lich  in  1889 
tot  directeur  benoemd.  De  mhiister  JSBickkorm 
plaatste  hem  in  1844  bg  het  departement  van 
Eeredienst  In  1845  werd  bt|  regeerings-  en 
schoolraad,  in  1848  gehehn  regeeringarud  en 
voordragend  raad  en  in  1865  geheim  opper- 
regeeringraad.  HQ  heeft  licb  met  betrekking 
tot  de  organisatie  van  het  onderwas  in  Pruisen 
leer  verdienstcatfk  gemaakt,  werd  den  Isten 
Januari  1873  als  geheim  opperregeeringsraad 
in  werkeigken  dienst  gepensioneerd  en  over- 
leed te  Freibwg  in  de  Breisgan  den  16den 
September  1878.  HQ  schreef?  „Der  vaterlftn- 
dische  Gesekichtsuntenricht  (1842)",  —  „Ak- 
tenstücke  sur  Geschichte  nnd  sum  Yerst&ndnis 
der  drei  Preosiisohen  Begulative  (1855)",  — 
„Die  Weiterentwiekelung  der  Begulative 
(1861)",  ^  en  „Meine  Stellung  tu  den  drei 
preussischen  Begulativen  (1872)".  Hg  stichtte 
in  1859  het  „Gentralblatt  lür  die  gesammte 
Unterrichtsverwaltung  in  Preusaen". 

Stiehle  (Gnstav  von),  een  Pruisisch  gene- 
raal, geboren  te  Erftirt  den  14den  Augustus 
1828,  beiooht  de  miUtaire  académie  te  Berign, 
werd  toegevoegd  aan  de  trigonometrisobe  afdee- 
ling  van  den  groeten  generalen  staf,  ngaich 
in  1860  belast  met  het  bestuur  van  de  histori- 
sche afdeeling  van  den  generalen  staf  en  hield 
▼eorleaingen  aan  de  militaire  académie.  In 
1864  nam  hg  deel  aan  den  veldtocht  tegen 


Denemarken,  ontving  brieven  van  adeldom, 
werd  luitenant-kolonel  en  vlengeladjudaat  das 
Konings  en  daarna  'attaché  bg  de  geaantselUKp- 
pen  te  Londen  en  te  Weenen,  verwierf  ia 
den  oorlog  van  1866  Tordie  pour  Ie  Mérite, 
nam  als  chef  van  den  generalen  staf  van  de 
tweede  armee  deel  aan  den  oorlog  van  1S70, 
sloot  de  capitulatie  van  Mets,  werd  in  1S71 
directeur  van  het  departement  van  Oorlog'  en 
lid  van  den  Bondsraad,  in  1875  luiteiuuit- 
generaal,  sag  sich  in  1875  benoemd  tot  koiii> 
mandant  der  7de  divisie  te  Magdebnrg  en  in 
1886  tot  inspecteur-generaal  der  veetingen. 

Stieler.  Onder  deaen  naam  vermelden  wtf  : 

Adölf  SiUUfj  een  verdiensteigk  cartogranT, 
geboren  de  26Bten  Februari  1775  te  Goths. 
Hg  studeerde  in  de  rechten,  werd  geplaatst 
bg  het  ministerie  te  Gotha,  sag  sich  in  1813 
tot  raad  van  legatie,  in  1829  tot  geheim  re- 
geeringaraad  benoemd  en  overleed  den  18den 
Maart  1886.  Hg  heeft  sich  door  het  leveren 
van  voortreifeigke  kaarten  seer  verdlenstel0ic 
gemaakt  jegens  de  aardrgkskunde.  ZgnbooflI- 
werk  is:  de  bekende  „Handatlas  (met  Bm- 
dkard,  1817—1828)"  in  75  bladen   en  later 
(1871—1875)  in  90  bladen.  Ook  sgn  „Sckul- 
atlas  (58ste  druk,  1877)"  en  sgne  „Kartevon 
Dentsehland  (in  25  aMeeHngen,  laatste  nitgave 
1867)"  sgn  algemeen  verspreid. 

JTorZ  Joêtpk  SüèUr,  een  uitstekend  portret- 
schilder, geboren  te  Mabis  den  Isten  Novem- 
ber 1781.  Hg  bepaalde  sich  aanvankeigk  bQ 
het  pastel*  en  miniatnursehilderen  en  legde 
in  1805  onder  de  leiding  van  F^er  te  Wee- 
nen  sich  toe  op  het  schilderen  met  olieverf. 
Weldra  verwierf  hg  groeten  roem  als  portret- 
schilder, soodat  hg  Hongarge  en  Polen  be- 
reisde, twee  jaar  te  Pargs  vertoefde,  daarna 
Bome  besocht,  hier  een  altaarstuk  schilderde 
voor  de  Leonhardskerk  te  Frankfbrt  aan  de 
Main,  in  1812  sich  te  Mfinchen  vestigde,  en 
in  1816  naar  Weenen  vertrok  om  er  het  levena- 
groot  portret  van  Keiser  Fmmz  te  sohildereo. 
Hier  bleef  hg  tot  1820,  keerde  toen  nasr 
Mttnohen  terug  en  overleed  aldaar  den  9deii 
April  1858.  Hg  heeft  een  uitnemend  portret 
van  Oifikê  geschilderd,  —  voorts  van  Sehèl- 
Umsf,  TSêch,  von  Stimboldiy  Bêdkovm  ens., 
alsmede  de  beroemde  „Gaanderg  van  Schoon- 
heden" in  het  Koninkigk  slot  te  Mfinchen. 

Karl  SHder,  een  dichter  en  schrgver,  ge- 
boren den  15den  December  1842  te  Mfinchen. 
Hg  studeerde  aldaar  in  de  rechten  en  geaehieds- 
nis,  begaf  sich  vervolgens  op  reis,  trad  daarna 
op  als  ideitbesorger  en  is  thans  ambtenaar  b0 
het  Koninkigk.  hoofd-  en  staatMrchief  te  Mfin- 
chen. Hg  heeft  vooral  veel  bgval  verworven 
door  sgne  gedichten  in  Beierseken  tongval : 
„Bergbieamln  (1865;  3de  druk,  1882)",  — 
„WeU*8  mi  flrent  (1876:  4de  druk,  1880)",  — 
„Habts  a  Schneid?!  (1877;  8de  druk,  1881)**, 
—  „Um  sonnawend  (1878;  2de  druk,  1879)**, 
^  „Hochseitsleut*  und  Musikanten  (1880)". — 
en  „Von  Derhoam  (1881)".  Voorts  leverde  bQ : 
„Hochlandslieder  (1879;  3de  druk,  1880)"  es 
„Neue  Hochlandslieder  (1881)*'.  Ook  was  kQ 
medewerker  aan  de  praohtuitgaven :  „Ana 
deutschen  Bergen  (1872;  2de  druk,  1880)",— 
„Bheinfkhrt  (1875)**,  -  ^taUen  (1876;  2de 
druk,  1879)**,  —  en  „Elsass-Lothrlngeil  (1877)**. 

StieltjeB  (Thomas  Joannes),  een  uitste- 
kend Nederlandsch  waterbouwkundige,  gelM- 


STIELTJES— STIERMARKEN. 


767 


ren  te  Leuven  den  19den  Mei  1819,  koos  de 
krBgimanalooplMum  en  diende  van  1884  tol 
1849  als  offlder  bg  de  artillerie.  Van  1860 
tot  1860  wat  hU  ingenienrdireetenr  der  Over* 
tiaelaehe  kanaliiatiemaatschapptly  werd  daarna 
belaat  met  de  opneming  der  spoorwegen  op 
Java,  waar  hi  8  Jaar  vertoelde,  was  na  sOn 
terugkeer  werkaaam  als  elTiel-ingeniear,  werd 
in  1878  technisch  adTiaenr  der  Rotterdamsche 
HandelsTcreeniging  en  ng  lich  alsoo  belast 
met  de  leiding  der  groote  werken  op  FeQen- 
oord,  werd  in  October  1866  benoemd  tot  lid 
▼an  de  Tweede  Kamer  der  Staten-Qeneraal 
en  OTerleed  in  1879.  Onder  den  pseudoniem 
▼an  Oud  Soldaat  schreef  hg :  „Denkbeelden 
OTer  een  sniniger  en  doelmatiger  samenstel- 
ling van  het  Nederlandseh  leger  (1848)**,  — 
«Nadere  ontwikkeling  van  die  denkbeelden 
(1848)**,  —  „Is  NederUnd  te  Terdedigen? 
(1849)**,  —  „Advieien,  door  den  Ministervan 
Oorlog  gevraagd  aan  een  ond  soldaat  (1850)**, 

—  „De  Nederiandsche  hoofdrivieren  en  hare 
verbetering  (1860—1861)**,  —  „Hoe  is  Neder- 
land te  verdedigen  ?  (1868)**,  —  Nederland 
en  Rusland  (1866)**,  —  „Open  brief  aan  den 
Minister  van  Oorlog  over  spoorwegen  (1869)**, 

—  en  „De  Nederiandsche  land-  en  waterwe- 
gen (1859)**,  —  voorts  onder  sgn  eigen  naam : 
„Proeve  eener  handleiding  over  de  draagbare 
wapenen  (1846—1847,  2  dln)**,  —  „Hoe  een 
Nederlandscii  ministerie  over  eeden  denkt 
(1849)**,  —  „Hoe  de  heer  Storm  van  *sGhra- 
vesande  over  eeden  denkt  (1849)**,  —  „De 
Overgselsche  waterwegen  (1866)**,  —  „Be- 
schouwingen over  spoorwegbruggen  (2  stuk- 
ken, 1860)**,  —  „Oegevens  over  de  spoor- 
wegen op  Java  (1864—1866,  6  stukken)**,  — 
„Overzicht  van  wat  met  de  spoorwegen  op 
Java  is  voorgevallen  (1864)**,  —  „Iets  over 
de  onderwatersetting  van  de  Orebbelinie 
(1866)**,  —  „Denkschrift  über  einen  Kaaal 
sur  Yerbindung  der  Nord-  und  Ostsee  (1866)*', 

—  „Het  voor  en  tegen  van  den  spoorweg 
Amhem-Ngmegen  (1876)**;  —  met  SiaHnf 
leverde  h||:  „De  scheepvaart  tai  Sallaad  en 
Twenthe  (1847)**,  —  „De  Overgselsche  wa- 
teren (1848)**,  —  „De  Rgn-  en  Weeervaart 
(1860)**,  —  en  met  andere  ingenieurs:  „Ver- 
slagen over  een  kanaal  van  Almeloo  naar  de 
Eems  (1861)**,  —  „Reis  tot  het  besichtigen 
van  stuwers  In  Fraakryk  (1868)**,  ~  „Ver- 
slagen aan  de  gemeenteraden  van  Delft,  den 
Haag  en  Amsterdam  over  waterverversching 
en  spoorwegkwestiên  en  over  afwatering  van 
ROnland  (1867-1871)**,  —  eU  „MiUtatre  Stu- 
diën (2  stukken)**.  Ook  schreef  hQ  onderschei- 
dene brochures  over  spoorweg^  en  kanaalsaken 
en  militaire  aangelegenheden,  rapporten  over 
de  droogmaking  der  Zuidersee  ens.,  artikels 
in  tgdschriften  en  bQdragen  in  het  door  hem 
gestichte  en  aanvankeigk  geredigeerde  tgd- 
schrift:  „  Nieuwe  Militaire  Spectator**. 

Stier  (De)  is  de  naam  van  het  tweede 
teeken  van  den  Dierenriem,  alsmede  van  een 
sterrenbeeld  tusschen  46— 87^  rechte  klimming 
en  0—28''  noorderdedinatie.  Dit  laatste  bevat 
volgens  Sèiê  188  voor  het  ongewapend  oog 
dchtbare  sterren,  onder  welke  aich  Aldebaran, 
eene  ster  van  de  eerste  grootte,  bevindt;  ook 
behooren  de  Pleiaden  (Zevengestemte)  en  de 
Hyaden  tot  dit  sterrenbeeld.  —  De  Stier  van 
F<miatowêki  is  een  sterrenbeeld,  in  de  18de 


eeuw  gevormd  uit  sterren  tusschen  den  oos- 
teigken  schouder  van  Ophiuchns  (Slangen- 
drager)  en  den  Adelaar. 

StterengeTeohten  (Oorridas  de  toros) 
noemt  men  gevechten  van  mensohen  tegen  stie- 
ren, een  Hevelingsvermaak  der  Spanjaarden, 
die  dexe  uitspanningen  ook  naar  Zuid-Ame  riks 
en  Mexico  hebben  overgebracht  Als  een  rid- 
derigk  vermaak,  op  het  toomooi  geigkend, 
waren  s0  reeds  in  de  elfde  eeuw  en  waar- 
Bchgnigk  selfb  vóór  dien  tgd  bQ  de  Spanjaar- 
den in  zwang  —  immers  de  Od  Oamtpiador 
was  als  stierendooder  vermaard,  —  en  onder 
Karel  V  bereikten  de  „Fiestas  de  toros**  het 
toppunt  van  luister.  Eerst  PhiUppuê  V  kwam 
in  veraet  tegen  de  stierengevechten;  doch  Juist 
dit  was  oonaak,  dat  het  volk  ie  met  des 
te  grooteren  Vver  begunstigde,  londer  zich 
om  het  verbod  van  vorsten  of  geestelOken  te 
bekreunen.  BQna  ^e  stad  van  eenig  belang 
heeft  hare  „Plasa  de  toros**;  de grootate vindt 
men  te  Xeres  de  la  Fronteras,  te  Madrid  en 
te  Yalencia.  Te  Madrid  heeft  van  Paschen 
tot  Allerheiligen  eiken  maandag  een  stierenge- 
vecht plaats,  en  in  de  kleinere  steden  alleen 
op  feestdagen.  Het  hedendaagsche  stierenge- 
vecht bestaat  uit  drie  bedreven,  waarin  de  ver- 
schillende groepen  van  torreadores  of  torreros 
aohtervolgens  blQken  geven  van  behendigheid. 
De  pieadores  (lansnüters)  prikkelen  de  woede 
van  den  in  het  strQdperk  gelaten  stier  door 
lanssteken  in  den  schouder.  Zyne  woede  wordt 
voorts  aangevuurd  door  de  banderiUos,  die  te 
voet  stryden  en  met  weerhaken  voorziene  sta- 
ven in  de  schouders  van  het  dier  zoeken  te 
planten.  De  capeadoree  komen  laatstgenoem- 
den te  hulp  door  roode  mantels  te  zwaaien 
en  hierdoor  de  aandacht  van  den  stier  van 
zQne  vervolgers  af  te  wenden.  De  hoofciper- 
soon  echter  is  de  espada,  die  het  dier  met 
uitgetogen  degen  te  gemoet  gaat,  om  daaraan 
den  doodeiyken  stoot  toe  te  brengen,  terwQl 
h0  met  den  linker  hand  de  mnleta  voert,  een 
stak  rood  doek  aan  een  stok.  De  sUer  vliegt 
vertoornd  hierop  af,  en  terwHl  de  espada  hem 
bU  het  maken  van  een  zifsprong  laat  voorbQ 
snellen,  stoot  hQ  hem  het  staal  in  den  nek. 
De  naam  matador  voor  den  espada  Is  in 
Spanje  niet  gebmikelOk,  maar  wordt  aldaar 
gegeven  aan  de  aflmakers  van  het  dier.  Is  dit 
laatste  niet  aanstonds  dood,  dan  venchQnt  de 
in  het  zwart  gekleede  cachetero,  om  hem  met 
een  dolk  den  genadestoot  in  het  ruggemerg  toe 
te  brengen.  Een  stierengevecht  duurt  gewoon- 
igk  16  tot  20  minuten,  en  gedurende  de  geheele 
voorstelling  verliezra  doorgaans  8  tot  10  stie- 
ren en  dubbel  zooveel  paarden  het  leven. 

Stiermarken  (Ste7ermark),  een  Oosten- 
r0ksch  hertogdom,  grenst  in  het  noorden  aan 
Opper-  en  Neder-OostenrUk,  in  het  oosten  aan 
HongarQe,  in  het  westen  aan  Salzbnrg  en  Ca- 
rinthië  en  in  het  zuiden  aan  Krain  en  Oroatië, 
en  heeft  eene  uitgebreidheid  van  btfna408Q 
geogr.  mgi.  Men  verdeelt  het  in  het  hoogge- 
bergte van  Opper-Stiermarken,  de  vruchtbare 
heuvelstreek  van  Midden-Stiermarken  en  het 
door  Slowenen  bewoonde  berggewest  van  Be- 
neden-Stiermarken. Het  land  is  verbonden  met 
de  bergketens  der  Oost-Alpen.  Men  vindt  er 
den  Dachstein  (ruim  8  000  Ned.  el  hoog),  het 
Doode  G^ebergte  bQ  Aussee  met  den  Schönberg 
(ruim  2000  Ned.  el  hoog),  den  Pyrgas  (2241 


758 


STIERMARKEN. 


Ked.  el  boog),  den  Grimmiag  (2846  Ked.  el  i 
hoog)  en  den  Baohttein  (S  216  Ned,  el  hoog)  1 
ten  noorden  van  de  Enni,  —  en  ten  nnideii 
Tan  deie  den  Hoehthor  (2280  Ned.  el  hoog), 
den  Lngaoer  (2 197  Ned.  el  hoog)  en  den  Qöe- 
zeck  (2207  Ned.  el  hoog),  —  voorts  verder 
oostwaarts  den  Hoohschwab  (2268  Ned.  el 
hoog)  ena.  Tosseben  de  Kalk*  en  Midden- 
Alpen  heeft  men  den  Sommering  (974  Ned.  el 
hoog)  met  een  vermaarden  spoorweg,  en  tos- 
schen  de  Eons  en  de  Mar  de  ber|^eten  van 
den  Niedem  Tanem  aaet  den  HoehgoUlng 
2781  Ned.  el  hoog).  In  het  wsatelgk  gedeelte 
verheft  aioh  de  Eioenhat  (2441  Ned.  el  hoog). 
Midden-Stiermarken  is  door  een  laag  halfrond 
van  Alpen  ingesloten,  dat  aan  de  oven0de 
van  de  Mor  in  den  Koralm  eene  hoogte  be* 
reikt  van  de  2 147  Ned.  el.  Tasschen  de  Mor 
en  de  Drave  verrlfsen  de  Posaroek  en  de  met 
wyngaarden  bedekte  Windisohe  heavels.  Ter- 
wyi  in  het  sniden  lieb  de  Rinka  (btfna  2  600 
Ned.  el  hoog)  verheft,  heeft  men  in  Blidden- 
Stiermarken  enkele  basaltkegels.  Tot  de  aan* 
zieniyke  vlakten  behooren  er  het  Gtmaer 
(Qr&tier),  Leibnitier  en  Pettaner  Feld,  en  de 
belangrDkate  rivieren  s0n  er  de  Mor  (met  de 
Mürs),  de  Drave  en  de  Save,  —  voorts  stroo- 
men er  de  Enns  (met  de  Salsa),  de  Raab  (met 
de  Feistrita  en  de  Lafoits)  en  deTrann,maar 
dese  syn  niet  bevaarbaar.  Ook  heeft  men  er 
eenlge  meren.  Het  klimaat  is  er  naar  gelang 
van  den  bodem  aeer  verschillend,  nameiyk 
guur  in  de  bergstreek,  maar  veel  sachter  in 
de  vlakten. 

Men  telde  in  Stiermarken  tegen  het  einde 
van  1880  met  de  militairen  b0na  1240000  in- 
woners, van  welke  67%  tot  de  Doitschers 
en  83%  tot  de  Siowenen  (Zaid-Slawen)  be- 
hooren, terw^l  s0  allen,  met  aitsondering  van 
nog  geen  7  000  Latherscben,  800  Hervormden 
en  700  Israëlieten,  den  R.  Katholieken  gods- 
dienst beiyden,  In  Opper  Stiermarken  hebben 
boschboow  en  veeteelt  de  overhand,  —  in  Mid- 
den- en  Beneden-Stiermarken  heeft  men  daar- 
enboven veel  landbouw.  Over  het  geheel  heeft 
men  er  ongeveer  20%  bouwland,  lVs%  wyn- 
gaarden 20';3%  hooi-  en  weiland  en  49% 
bosch.  De  grond  wordt  er  in  het  algemeen 
goed  bebonwd^  en  de  dalen  en  vlakten  vor- 
men er  de  vraehtbaarste  gedeelten.  De  voor- 
naamste voortbrengselen  lyn  er  haver,  rogge, 
tarwe  en  maïs;  voorts  verbouwt  men  er  gerst, 
gierst,  penlvruchten,  boekweit,  aardappelen, 
vlas,  hennep,  weverskaarden,  ooft  en  wyn; 
van  dezen  laatsten  verkreeg  men  in  1875  on- 
geveer 160000  Ned.  vat;  de  edelste  soort  is 
de  Moslaviner.  Van  meer  belang  is  er  echter 
de  veeteelt,  vooral  de  paardenfokkery,  en  men 
vindt  er  ook  voortreffeiyke  runderen,  terwyi 
de  schapenteelt  er  veel  te  wenschen  overlaat 
Het  aantal  iwynen  is  er  groot;  ook  neemt  er 
de  aydeteelt  toe,  en  in  de  rivieren  en  meren 
vangt  men  uitmuntende  visch.  Inzonderheid 
bevat  de  bodem  er  eene  groote  hoeveelheid 
nuttige  delfiBtoffen,  vooral  yser,  steenkolen, 
graphiet,  link  en  lood,  ~  voorts  zilver,  nik- 
kel, kobalt,  antimoniuin,  zwavel,  aluin,  zout, 
potklei,  marmer,  molensteen  enz.  In  1881  ver- 
kreeg men  er  179000  Ned.  pond  steenkolen 
1 640 154  800  Ned.  pond  bruinkolen,  420  974 100 
Ned.  pond  yzererts,  282400  Ned.  pond  loed- 
er ts,   1075200  Ned.  pond  zinkerts,  2600000 


Ned.  pond  zwaviderts,  2^20003  KeA 
mangaanerts  en  2730000  Ned. 
Men  heeft  er  onderscheidene  imf 
en  tot  de  meest  besoohtebftdplsstseB 
er:  Tobelbad,  St  Radegoad 
nOverheid  des  laads  bepaalt  xioli 
tot  het  verwerkea  van  lie>t  isits 
yaer,  waarvan  allerlei 
beid  timmergereedschappen^ 
yzerdraad  en  landbovwwerktalseBf 
worden.  Voorts  zyn  er  oememt 
ken,  glasblaaerfleo,  (Ssbriekei 
dige    stoffen,  van  parlkiiiene45ti. 
oliën,  kaarsen,  neep,  lakea,   wilt 
raffiniderieo,     bierbroaw6i||ezi, 
rOen,    katoenspinaeryen,  looiertfeB, 
en   behangselfkbrleken  ens.  I>e 
kregen    voorwerpen  vormen     e 
haad^sartikelen,  en  het  verkeer  vrortf  ah 
vorderd  door  spoorwegen,   die    b§   ém  »i 
vang  van  1877  eene  lengte  Imdden  van  M 
Ned.  mtf  L  De  hoofdiyn  vma  dene  is  die  n 
Weenen  naar  Triest  met  onderecboiisBf  ir 
takken;  —  wyders  heeft  ssen  ergroedewcfB 
en  bevaarbare  rivieren,  zoonis    de  Drmm 
de  Save.  £r  zyn  crediet-  en  wonrafchothasbt 
en  onderscheidene  spaarkassen.  "WOden  mÈ 
men  er  eene  universiteit  eo  eene  teehmKk 
hoogeoehool  te  Graa  (Gkatx),    eene  mfsB» 
démie    te    Leoben«    eene   hoo^eaehool   var 
handel    en    nyverheid    te    Oms,    S 
leerde    seminaria,    onderscheideae 
scholen    van    middelbaar  onderw^s^ 
scholen  van  onderwyzers   en 
zeressen,  handels-  en  nyverheldoocboliwi,  eoe 
teekenaeadémie,  eene  landboowacboafan,' 
en    eindeiyk  884  lagere  scholen   met  bfe 
125000  leerlingen  vaa  de  nagienoeg  16SQft 
Bchoolplichtige  kinderen.   Er  ▼emshfnes  # 
^dschriften.  Voorts  he^  men  er  2  B.  Ki^ 
tholieke  bisdommen,  2  dondcaplttela,  2  tm- 
narla    en    41    kloosters,    alsmede  een  gn^ 
aantal    instellingen    vaa  weldadigiieid.  An 
het  hoofd  van  het  bestnur  bevindt  skA  W 
stadhouderschap    ki    de  hoofdsEtad  Orss,  n 
het  land  Is  verdeeld  in  19  districten  en  tÉt 
den  met  eigene  rechten,  namelQk  Oom,  üb" 
burg  en  CillL  De  Landdag  bestaat  er  att  SI 
leden,  en  er  worden  28  leden  nnar  denBfb' 
raad  afgevaardigd. 

Tydens  de  heersohapim  der  Romeinen,  tia 
de  Celtlsehe  Tanriseers  het  land  bewoosdn, 
behoorde  het  oosteiyk  gedeelte  van  Maer 
ken  tot  Panaonië  en  het  westelffk  gedeelte  M 
Norioum  (sedert  DiocUtimm*  tot  Noriean  wt 
diterranenm).  Qedurende  de  volksverhutitaf* 
hadden  de  West-Qothen,  Hannen,  Bsga 
Longobarden,  Franken  en  Avmren  aohtenol* 
gens  het  land  In  bezit  In  595  Bsaaktos  éi 
Slawen  (Wenden,  naar  welken  het  Issi « 
voren  de  Wendische  Mark  werd  gdiede^ 
zich  eerst  van  Beneden-,  daarria  ook  na  Or 
per-Stiermarken  meester.  PMm^  de  «wa  ig 
Kard  de  Groaiê,  veroverde  het  in  796,  wan» 
dit  land  een  gedeelte  werd  van  de  Atsrk^ 
Mark.  Het  Christendom  verbreidde  er  aei 
uit  Salzburg,  en  Stiermarken  behooide«0^ 
later  onder  den  aldaar  gevestigdea  ^mi^ 
Onder  de  opvolgers  van  Eard  had  M  vw 
te  lyden  van  vyandeiyke  invaüea,  tBSOi*^ 
beid  van  Magyaren.  Het  grootste  gedMÜB. 
naar  het  westen  en  noorden,  waa  inketbv^ 


STIEBMABKËN-STIFT. 


im 


ter    Itokgraven  van  CarentaDlê  (CariothlS), 
•en    over  het  gewest  op  den  linker  oever  van 
de    Siina  voerden  de  Hertogen  van  Beieren 
beeraohapim.  HiaBehiea  ontstond  in  liet  oosten 
▼an    Carinthifi    eene    nienwe  mark;  althans 
JkTigrokward^  die  omstreeks  het  jaar  980  leefde» 
wordt  voor  een  markgraaf  van  Stiermarken 
gehouden.  Deie  oostelQke  mark  was  tot  aan 
de   verwildering  van  Adalbêro  tam  JBbpmgiêU 
<10d6)  met  Garinthiö  vereenlgd,  werd  daarna 
ftan  AmM  van  Lambaók  en  in  1042  aan  diens 
coon  ehüfHedj  den  overwinnaar  der  Honga- 
ren, opgedragen,  en  na  beider  dood  aan  Qraaf 
-OHokar  wm  Stejfr  in  Tranngan  (1066).  Toen 
kvram  de  naam  SUjfermarh  in  gebruik.  Mark- 
graaf OttoTcat  IV  ontving  van  Keizer  JFW- 
d&rik  I  de  hertogelQke  waardigheid  en  sloot 
4n  1186  met  LeopoUL  F,  hertog  van  Oostenrgk, 
een  verdrag,  volgens  hetwelk  laatstgenoemde 
na  den  dood  van   Ottokat  Stiermarken  met 
a)|ne  landen  vereenigde.  De  beide  sonen  van 
J^eopold    V  verdeelden  Stiermarken  in  1194, 
doch  reeds  4  jaar  daarna  bevond  het  sioh  in 
zttn  geheel  w^er  onder  de  heerschappij  van 
-éen  hunner,  Lêopold  VL  Deie  werd  in  1280 
opgevolgd    door  Frêdêrik  dê  Str^dhare,  die 
aeer  wUlekeurig  regeerde,  soodat   de  Stier- 
markers  klachten  tegen   hem  inleverden  b|| 
Keiser  Ftêdenk  II,  waarna  hunne  vrQheden 
op  nieuw  werden  bekrachtigd;  daardoor  ont- 
atonden    de    landshandvesten  van  Stiermar- 
ken. Na  den  dood  van  Frêdêrik  dê  Sir^dbarê 
ontstond      een     aootlottig     tussohenbestuur, 
waarbU  het  hertogdom,  hoewel  de  SUnden 
In    1268  Hertog  JSèudrik  vam  Bmmrmi  tot  her- 
tog hadden  gekoien,  op  aandringen  van  den 
Paus  verdeeld  werd  tnsschen  Oitokair  II,  ko- 
ning van  Bohemen,  en  Btla  IV,  koning  van 
HongarOe.  Ottokar  II  behaalde  eene  overwhoi- 
Ding  op  de  Hongaren  op  het  Marohfold  en 
werd  in  1262  door  den  Pnitschen  Koning  Bi- 
jhard met  OostenrUk  en  Stiermarken  beleend, 
doch  in  1276  door  Koning  Buddf  vam  Sabê- 
hwrg  daavan  beroofd.    Ottokar  sneuvelde  in 
1278  in  den  8tr||d  tegen  den  Koning  van 
Doitsehland,  waarop  dese  i0n  oudsten  soon, 
Albfêcki  I,  als  stadhouder  en  in  1282  als  er- 
felük  heer  des  lands  met  Stiermarken  beleende. 
Van  nu  aan  bleef  het  land  in  het  besit  van 
SaMmrg,  en  bü  eene  latere  verdeeling  (1866) 
viel  het  ten  deel  aan  Lêt^óld  III,  en  na  het 
overlOden  van  dezen  aan  ISmH  dê  IJxêrêm. 
Dese  deed  vruchteloose  pogingen,  Tyrol  aan 
zttn   broeder  Frêdêrik  IV  te  ontrukken.  ZQu 
oudste  soon  en  opvolger  werd  later  Keiser 
Frêdêrik  III,  en  deae  verkreeg  in  1466,  bQ 
het  uitsterven  der  Vorsteiyke  Graven  fMM  OUU, 
ook  de  bezittingen  van  laatstgenoemden.  De 
leer   der  Dnitsche  Hervormers  vond   er  in 
1630  reeds  ingang,  en  in  1647  vroeg  de  hoofd- 
man  des  lands,  vrüheer  Joka»»    Ungumd,  op 
den  Rliksdag  te  Angsbnrg  vrQheid  van  gods- 
dienst Stiermarken   viel  voorts  met  andere 
gewesten  ten  deel  aan  J:<fr«{  JJ,denjong8ten 
aoon  van   Keiser  Fêrdinamd  L  Om  het  ver- 
breiden der  nienwe  leer  tegen  te  gaan,  riep 
Hertog  Kard  in  1670  de  Jezuïeten  te  hulp  en 
stichtte  in  1768  de  hoogeschool  te  Gras.  ZQu 
aoon  FêTdinand  II,  die  hem  in  1696  opvolgde, 
hief  de  door  z0n  vader  verleende  vrVheid  van 
godsdienst  op  en  verbande  in  1698  deProtes- 
lantsohe  leeraars  uit  het  land,  terwfll  de  Pro- 


testaatsehe  Ingezetenen  tot  de  B.  Katholieke 
Kerk  moesten  terugkeeren  of  vertrekken.  Vele 
Protestanten  verloochenden  toen  hunne  be- 
IVdenis,  maar  80000  van  hen,  tot  de  rQkste 
en  aansienlOkste  geslachten  behoorend,  ver^ 
lieten  hun  vaderland,  en  alleen  in  de  ontoe- 
gankelOke  bergstreek  van  Opper- Stiermarken 
handhaafden  eenige  huisgezinnen  van  land- 
bouwers het  Protestantsch  geloof,  zoodat 
onder  Joêêph  II  (1718)  aldaar  eenige  Protes- 
tantsche  gemeeuten  ontstonden.— iM(iMM{  // 
erfde  in  1618  ook  de  overige  Oostearlksehe 
landen,  weshalve  Stiermarken  daarvan  een  ge- 
deelte uitmaakte.  Sedert  Zaril  FJ  (1728)  werd 
er  geen  laadvorst  meer  gehuldigd  en  sedert 
1730  werden  er  de  handvesten  des  lands  niet 
bekrachtigd.  Na  dien  tfld  deelde  Stiermarken 
in  de  lotgevallen  van  OostenrUk.  In  1866  ver- 
langde men  er  eene  ateonderlOke  constitutie, 
en  aan  dien  wensch  werd  in  1867  voldaaa. 
In  1869  vroeg  er  de  Landdag  de  opheffing 
van  het  Concordaat  Op  den  Landdag  behield 
er  de  Dultsche  partU  de  overhand,  zoodat  fai 
1871  het  ministerie  MohênwaHh  met  groote 
oppositie  te  worstelen  had.  Vooral  werden  de 
belangen  van  Dnitsohlsnd  voorgestaan  door 
den  afgevaardigde  wm  Kaitêrfdd,  die  ook  In 
1876  in  eene  vergadering  van  natuuronder- 
zoekers en  artsen  getuigenis  gaf  van  zQBe 
sympathie  voor  Duitsohland. 

Stieve  (Felix),  een  Dnltsch  geschiedkun- 
dige, geboren  den  9den  Bfaart  1846  te  Mun- 
ster in  Westi^len,  bezocht  het  MatthiasgyBi- 
nasium  te  Breslau,  studeerde  aldaar  en  ver- 
volgens te  Innsbmck,  Berlün  en  München  in 
de  geschiedenis  en  verkreeg  op  eene  disserta- 
tie: „De  Francisco  Lamberto  Avenionensl** 
in  1867  te  Breslau  den  doctoralen  graad. 
Daarna  zag  hy  zich  in  den  herfst  van  1867 
geplaatst  bO  de  historische  commlsele  te  Mttn- 
chen  als  medewerker  aan  de  „WittelsbaelMr 
Korrespondenzen  zur  Geschichte  desDrelssIg- 
jührigen  Kriegs'*,  voor  wier  bewerking  h^ 
wetenschappelOke  reizen  ondernam  in  DiJtseh- 
land  en  elders.  Tegen  het  einde  van  1874 
vestigde  hO  zich  als  prlvaatdocent  In  de  ge- 
schiedenis aan  de  universiteit  te  Mttuchen  en 
werd  In  1878  buitengewoon  lid  van  de  Ko- 
ninkiyke  Beiersche  Académie  van  wetensebat- 
pen.  HQ  schreef:  „Die  Beichsstadt  Kaufbeuren 
und  die  bayrische  Bestauratiouspolitlk  (1870)"*, 
—  „Der  Ursprung  des  Dreiszigjftrigen  Krtoga 
1607—1619  (1876)*\  —  „Das  kirehliche  Po- 
lizeiregiment  In  Bayem  uuter  MaximlUan  I 
(1876)",  —  „Zar  Geschichte  der  Herzogen 
Jakobe  von  Jtttich  (1877)'',  —  „Briefe  und 
Akten  zur  Geschichte  des  Drelszigjfthrlgea 
Kriegs  (1878—1882)",  —  „Die  Yerhandlo- 
gen  flber  die  Nachfolge  Kaiser  Bndolfé  II  In 
den  Jahren  1681—1602  (1879)",  —  „Der  Ka- 
lenderstreit  des  16  Jabrhunderts  In  Deutseh- 
land  (1880)" ,  —  „Ueber  die  ültesten  halb- 
jfthrigen  Zeitangen  oder  Messrelationen  und 
Insbesottdere  über  deren  BegriInder  Frelherm 
von  Aitsing  (1881)". 

Stift  of  êikkt  is  de  naam  van  eene  inrich- 
ting met  bepaalde  rechten  en  voorrechten,  w^ke 
met  hare  personen,  gebouwen  en  bezittingen 
onderworpen  is  aan  eene  geestelQke  corporatie. 
De  eerste  inrichtingen  van  dien  aard  waren 
kloosters,  en  later  vond  men  ze  ook  by  ker- 
ken, inzonderheid  by  hoofdkerken.  Men  on- 


7«0 


snPT-aLUL. 


4enoMdde  een  aartt»  ol  koogttift,  mét  eca 
aartibi«elKop  of  eea  bitiehop  aab  het  hooM| 
ea  eoUeglAAtitlfteii,  waarbV  men  geen  bis- 
■ehop  Tond.  De  leden  tmi  m\k  eeo  stift 
weenden  in  éen  gebonw  b0een  en  ▼oonsgen 
in  honne  behoeften  door  de  opbrenfst  der 
ttiftsgoederen  en  tienden.  Zoo  ontstonden  de 
domkapittelsi  wlef  leden  lieh  dom-  of  stifts- 
heesen  noemden.  Omdnt  onder  hen  vele  adel- 
l||ke  personen  werden  gerenden,  wnren  er 
ai  spoedig,'  die  lioh  mn  de  snmenwoninf 
onttrokken  en  sick  in  aliM>nderlgke  gebonwen 
▼eetiffden.  Niettemin  ble?en  10  in  ket  beiit 
▼nn  knnne  rockten  en  inkomsten.  Ook  nn  de 
Hervorming  bieren  liier  en  daar  de  doaaka- 
pittela  bestaan,  en  de  Protestantsoke  leden 
daarran  genoten  de  inkomsten  der  daaraan 
verbondene  bedttiDgea.  Er  waren  ook  stiften 
van  Tronwen,  en  de  adellVke  sttftdameskwa- 
mea  in  vele  opaiehten  met  de  nonnen  of  gees- 
telüke  snsters  overeea. 

Stifter  (Adalbert),  een  diekter  en  schr|h 
Ter,  geboren  den  S8slen  Oetober  1806  te 
Oberplan  in  het  sniden  ran  Bohemen,  sta* 
derade  te  Weenen  in  de  rechten,  alsoMde  in 
de  wtisbegeerte  en  natnnrknade,  werd  onder- 
wtlaer  van  Prins  Bkimrd  MHiêrmM  en  ttg 
aiek  in  1849  benoemd  tot  lid  der  commisBle 
▼oor  Tolksonderwtls  in  Opper-OostMir0k.  H|) 
Tcstigde  lich  toen  te  Lins,  vanwaar  hg  on- 
derscheidene reiaen  deed  naar  Italië,  ontriog 
pensioen  in  1865  en  overleed  den  28stea  Januari 
1868.  ZOne  idyllen  en  novellen  werden  ver- 
nmeld  onder  dep  titel:  „Stndita  (1844--1861 
en  later,  6  dln;  laatste  dmk^  1878,  3  dln)" 
en  nBnnte  Steine(1869,2dlo;6dedmk,1876r. 
Yoorts  leverde  hg  de  romans:  ^Der  Naok- 
sommer  (1867;  8dednik,1877r,--en»Witiko 
(1864—1867,  8  dln)",  ~  en  lUne  „Briefe"  — 
„Bnftklnngen",  --  en  ,  Vermisokte  Sckriften" 
▼oisokenen  na  zyn  dood. 

8tiglin*yer  (Jokann  Baptist),  een  beroemd 
bronsgieter,  beeldhouwer  en  medaUlenr,  ge- 
boren den  18den  Octeber  1791  te  Fürstenfeld- 
bruck  bg  Mttncben,  werd  als  leerling  geplaatst 
bg  een  goudsmid  aldaar,  beaocbt  in  1801  de 
Aeadómie  van  beeldende  kunsten,  werd  in 
1814  benoemd  tet  graveur  bg  de  Munt  en 
aanvaardde  in  1819  een  toebt  naar  Italië,  om 
er  lieh  te  oefénen  in  het  gieten  van  brons. 
Te  Bome  behaalde  hg  reeds  grooten  roem 
do<Nr  bet  gieten  van  het  borstbeeld  van  den 
Interen  Koning  Lodewijh  1  van  Beieren  naar 
het  model  van  Thorwaldêen  en  naar  dat  van 
den  beeldhonwer  MdUêt,  Toen  bg  voorts  in 
1822  in  ign  vaderland  was  teruggekeerd,  gra- 
veerde hg  munten  en  medailles  en  werd  in- 
specteur van  de  Koninkigke  bronsgieterg.  Het 
eerste  werk,  hier  door  hem  geleverd,  was 
een  kandelaber,  bestemd  voor  het  gedenk- 
teeken  der  constitutie,  en  hierop  volgde  de 
obelisk,  op  het  Carolinsplein  te  Mttnchen  ge- 
plaatst Voor  de  Glyptotheek  en  ket  Walhalla 
vervaardigde  hg  broniea  deuren  naar  teeke- 
ningen  van  ton  Klente,  en  een  gedenkteeken 
voor  Koning  Mcunmiliaan  I  te  Bad  Krenth 
naar  ign  eigen  ontwerp.  In  1886  goot  hg  het 
monument  voor  MaMmüiaam  I  op  het  Max 
Josephq^lein  naar  het  modól  van*JZ<i«e4  en 
in  het  volgende  jsar  het  ruiterstendbeeld  van 
Keurvorst  Maximiliaan  op  het  Wittelsbacher 
plein  naar  het  model  van    Tkorwaldten.  In 


1886  maakte  kg  een  aaavaair  "Mt  kek 

der  twaalf  kolossale  staadbeeM«ndsrT«Ss 

uit  ket  Hnis  Wittelsbaeh  in  de  troenni «; 

residentto  naar  de  modulen  tsb 

Naar  ket  model  van    TkormmJémm  |MC  tf 

voorts  bet  standbeeld   vm    iShMffir,  k  ia 

op    het  stotidein  te  Stottgsurt 

voorto  naas  modellen  y9m 

standbeelden  van  Jmm  JPaml  te 

Mmmri  te  Salabnrg,  ^an  Macksmaf  Fnéri 

MM  Bftmdmhmf^  te  Erlangen  en  vai  Gsm 

hertog    Lodêwijk    mm    Mk 

Darmstadt.  Ook  goot  h8 

de  „Bavaria",  alsmede 

Qöthê  te  Frankfort  aan  de 

te  MOaehen  den  7den  Maart  1844. 

Stigma,  een  (Mekack  wnord,  betvti 
êtmk  of  mtrh  beduidt,  waa  b«  de  Gfiekeiti 
Bomeiaen,  een  Inrandmerk,  dat  nsisdadigaK 
diefischtige  en  weggeloopea  ilaien  o^  bs 
voorhoofd  werd  gebnad.  Ook  beiigt  anta 
van  een  lidteeken  van  wondra«  eojwi^ 
mêfdm  noemt  men  in  de  B.  KaftBiiiii 
Kerk  loodanigen,  die  de  lidtaekens  és  i| 
wonden  van  Ckrighu  aan  baa  lidtsaai» 
gen,  —  wonden,  welke,  naar  aien  v«W 
van  tgd  tot  tgd  bloeden,  aooain  bf  JVm» 
OOM  Aaigi  en  in  den  jongstea  t0d  bg  isüt 
rMM  JSmmêriek  te  Dalmen,  Mmri»  «m  J^a 
Louitê  Lmi0am^  eni. 

Stigmaria,  lie  SUmkoUmforwu»^. 

Stijftel,  lie  Z$tmêd. 

Stijl  is  de  figuurigkenaam  Taaseifji/ïr^ 
De  ouden  noeniden  ëtUmtj  waarvan oesvwri 
ii^  afkomstig  is,  eene  sehrD&tUt,  snift 
eene  uiteinde  sckerp,  loodat  mea  er  k^ 
ters  mede  sehrgven  kon  op  met  was  bedcb 
taiélljes,  en  aan  het  andere  vooffsiea  nim 
plat  schopje,  waarmede  men  bet  gescte«K« 
kon  nitwissehen.  Vandaar  het  sU/hm  taip 
(het  omkeeren  van  den  stgi),datbQdeOiAi 
ketaeHde  beteekende  als  het  beaekafesfa 
een  opstel.  De  stgi  is  de  wgae,  vrasn^  ■" 
een  onderwerp  behandelt  en  a0ne  deskkei' 
den  daarover  mededeelt.  H0  ia  alw>  wR 
enkel  afhankeigk  van  den  aard  van  iMt » 
derwerp,  maar  ook  van  het  karakter  es  # 
beschaving  van  den  schrgver.  Ieder  bok^ 
heeft  alaoo  sgn  eigenaardigen  stgi;  dstvs 
de  bedoeling  van  Bmffam^toenh^reailkai^' 
„De  Btgi  t8demensoh(le8t7lec*6atl1ioBBel' 
Het  eerste  vereischte  van  een  goedemtpii 
duideigkheid  en  helderheid;  ktf  dient  sd 
dus  te  ondencheiden  door  snivertieid  vat  tsil 
nameigk  door  uitsluiting  van  alle  woordaatf 
op  het  gebied  der  taal  nog  van  het  buigenectf 
verstoken  sgn,  —  voorts  doc»^  ket  is  aeb 
nemen  van  de  wetten  der  ppraakkunrt,  ^ 
mede  door  Juistkeid,  daarin  bestaande,  U 
men  voor  ieder  denkbeeld  de  meest  p^ 
woorden  kiest  en  aHe  overtaUige  ^^ 
vermgdt.  Men  keeft  voorts  venehüiendeto^ 
ten  van  stgi,  bgv.  een  wgsgeorigen,  os^ 
wgsenden,  oratoriseken,  historiaehen,  kti» 
larg-  en  brieletgi,  —  en  in  de  poësi  eet 
episohen,  lyrischen  en  dramatlschea  a^-  - 
Op  het  gebied  der  kunst  noemt  mea  sttflk^ 
idóe  van  schoonheid,  dat  men  bg  een  voftic 
bg  eene  bepaalde  school  aantreft,  of  ookv«l 
de  eigenaardige  maaier  van  den  knnslBosi& 
—  De  si^l  is  ook  een  gedeelte  van  dsni^a» 
fff  (lie  aldaar).  —  Eindeigk  geeft  mes  s» 


STUL— STIKSTOF. 


761 


de  ttfdrekening  ook  wel  den  naam  Tsn  êt^^ 
moodat  men  spreekt  van  den  Juliaanaehen  ot* 
ouden,  thans  in  Rnsland  nog  gebrnikelOken 
Bt^ly  en  van  den  Gregoriaanschen  of  nieuwen 
atol,  die  thans  12  dagen  van  elkander  ▼ersohillen. 
Stijl  (Simon),  een  yerdiensteigk    Nedel^ 
landach  letterkundige  en  diehter,  geboren  te 
Harlingen  den  26etenFehniari  1731,  studeerde 
te  Franeker  en  te  Leiden  in  de  geneeskunde 
en    vestigde  sieh  daarna  als  arts  in  i^ne  ge- 
boorteplaats.   Terwlp  hy  itfne  practQk  met 
nauwgesetneid  waarnam,  oefende  h0  sioh  in 
de  geschiedenis,  in  de  Fransche,  Hoogduitsche 
en   Italiaanscbe  taal-  en  letterkunde  en  was 
^durende  dertien  Jaren  medewerker  aan  een 
liefhebberUtooneel.  Na  de  omwenteling  Tan 
1795  werd  bü  lid  Tan  de  Nationale  Vergade- 
ring en  voorzitter  der  Commissie  tot  het  ont- 
werpen  eener  staatsregeling,  welke  h0  den 
lOden  November  1796  aan  de  Vergadering 
aanbood.  Hy  beoorde  tot  de  party  der  Foe- 
deralisten    of    gematigde  voorstanders  eener 
bondgenootMhappeiyke  regeering,  maar  verloor 
de  gunst  der  beethoofden,  loodat  hy  in  Sep- 
tember   1797    naar   Harlingen    terugkeerde, 
waar  hy  den  248ten  Mei  1804  overleed.  Een 
marmeren  borstbeeld  van  deien  verdiensteiy- 
ken  burger  is  in  1860  aldaar  op  het  raadhuis 
^plaatst  Van  lyne  geeohriften  noemen  wy: 
„De  vryer  na  de  kunst  (klnchtspel,  1764)**, -- 
„Krispyn    filosoof    (biyspel,   1764)**,  ->  „De 
Mityleners  (treurspel,   1768)**,  —  ea  vooral: 
„De  opkomst  en  bloed  der  Vereenigde  Neder- 
landen (1774  eif  later)**.  Van  i|hie  venen 
vermelden    wy:    „Liersang  aan  Melpomene 
<1769)*',  —  „Op  den  ioemraehtigen  leeslag 
tegen  de  Engelschen,  den  6den  van  Dogst- 
maand  1781  (1781)**,  —  „Aan  (}od,  dichtstak 
op  den  bededag  in  Februari  1782  (1782)**,  — 
^Lofkang  aan  de  maatschappy  te  Amsterdam 
ter    bevordering    der    leevaart    (1786)**,   — 
^Vredenng  by  den  aanvang  der  XlXe  eeuw 
(1801)**,  —  „Op  den  algemeenen  vrede  (1802)**, 
^—  „Nagelaten  gedichten,  tooneelpoésy  (18S6)**, 
_  en   „Mengelpoësy  (1837,  2  dln)**.  Ook  be- 
schreef   hy    het    leven  van  den  beroemden 
tooneelspeler  Jan  PmtU  en  was  medewerker 
aan  den  „Tegenwoordigen  staat  der  provincie 
Friesland**. 

Stikken  (Het)  of  verstikking  heeft  plaats, 
wanneer  by  een  mensch  of  dier  het  in- 
ademen van  lucht  loolang  wordt  belet,  dat 
de  dood  er  op  volgt  De  inademing  kan 
verhinderd  worden  door  werkeloosheid  der 
.ademhalingsspieren,  door  werktuigeiyke  oor- 
zaken, nameiyk  door  het  hoofd  onder  water 
te  dompelen  of  de  Inchtpyp  dicht  te  snoeren, 
•of  door  het  verbiyf  in  eene  middenstof,  die  de 
bloedverversching  niet  mogeiyk  maakt,  byv. 
in  bedorven  lucht  en  schadeiyke  gassen.  In 
aoodanige  gevallen  ontstaan  bepuUde  ver- 
schynselen,  nameiyk  oorsaixlng,  geiichtsbene- 
veling,  benauwdheid,  vmehtelooie  pogingen 
tot  ademhaling,  duiseling  en  verlies  van  het  be- 
wustayn.  Wél  biyft  het  hart  het  aderiyk  bloed 
voortstuwen  naar  de  longen,  maar  het  biyft 
er  aderiyk  en  wordt  na  zyn  terugkeer  in  het 
hart  door  het  geheele  lichaam  gedreven,  dat 
gemiddeld  in  1V«  tot  2  minuten  geheel  met 
.aderiyk  bloed  gevnld  is.  Daarop  neemt  men 
verzwakking  en  vertraging  in  den  bloedsomloop 
•waar.  De  rechter  hartkamer  kan  aich  niet  meer 


in  de  longvaten  ontlasten  en  er  ontstaat  een 
verminderde  aanvoer  van  bloed  naar  de  linke? 
hartkamer,  waarvan  bloedledigheid  in  het  ge- 
heele slagaderstelsel  het  gevolg  is,  eindigend 
met  een  volkomen  stilstand  van  het  hart  by 
overvuliing  van  de  rechter  hartkamer,  de  longen 
en  de  aderen.  Ook  het  verbiyf  in  eene  beperkte, 
afgesloten  ruimte ,  waar  de  noodige  suurstof 
ontbreekt,  terwyi  de  lucht  er  door  koolmur 
en  dieriyke  uitwasemingen  verontreinigd  wordt, 
alsmede  in  vergiftige  gassoortea,  sooals  iwavel- 
waterstofjsas,  arsenikwaterstofgas  eni.,  veroor- 
laakt  onder  dergelQhe  verschynselen  deegeiyks 
den  dood. 

Stikstof  (aaotum,  nitrogeniam,  met  het 
atoomteeken  K)  is  een  enkelvoudig  lichaam, 
in  de  dampkringslucht  ten  bedrage  van  79 
volumenprocenten  aanwesig;  het  is  met  zuur- 
stof en  waterstof  vertwnden  voorhanden  in 
salpeterig  luur  en  salpetenuur,  met  waterstof 
in  ammoniak,  en  met  koolstof,  waterstof  en 
Bunrstof  in  vele  dieriyke  en  plantaardige  stof- 
fen, inionderheid  in  eiwitstoiren.  Om  stikstof  te 
verkrygen ,  verwydert  men  de  lunrstof  uit  de 
lucht  door  middel  van  yzer-of  mangaaahydroxy'- 
dule,  eene  alkalische  oplossing  van  pyrogallus- 
snur  of  eene  alkalische  oplossing  van  koper- 
ehlorure,  door  phosphoms,  door  gloeiend  of 
met  BOutsuur  bevochtigd  kopervyisel  eni.,  of 
men  verwarmt  eene  oplossingvan  salpeterigiunr 
ammonium  (NH4NOJ),  welke  daarby  in  stikstof 
en  water  (H3O)  wordt  ontleed,  of  mea  leidt 
chloor  door  eene  overmaat  van  ammoniak, 
waarby  salmiak  (NH4CI)  en  stikstof  gevormd 
worden.  Ook  kan  men  zuur  chroomsuur  am- 
moninm  (of  een  mengsel  van  znur  chroomsuur 
kalium  met  salmiak)  verwarmen,  hetwelk 
daarby  ontleed  wordt  in  water,  chroomozyde 
en  stikstof.  Stikstof  is  een  kleur-,  reuk-  en 
smakeloos  gas  met  een  soorteiyk  gewicht  van 
0,971.  In  100  volnmina  water  van  0^  C.  lossen 
2^086,  —  in  100  volnmina  water  van  16''  C.  1,478 
volnmina  stikstof  op,  —  in  alkohol  iets  meer. 
Drukt  men  haar  by  —  28**  C.  samen  toteene 
spanning  van  200  atmosfeeren  en  laat  men 
haar  dan  plotseiyk  nitotroomen ,  dan  wordt  zy 
vlodbaar.  Stikstof  is  een  zeer  indifferent  ele- 
ment; zy  onderhoudt  de  verbranding  en  dus 
ook  de  ademhaling  nieten  verbindt ztofa recht- 
streeks met  slechts  zeor  weinig  elementen.  Langs 
middeliyken  weg  evenwel  vormt  zy  eene  reeks 
van  verbindingen,  die  zich  meestal  door  eigen- 
aardige eigenschappen  onderscheiden:  sommige 
stikstofverbindingen  zyn  zeer  bestendig,  andere 
zeer  onbestendig,  —  Ja,  gedeelteiyk  zyn  zy 
geneigd  tot  ontploffing,  zooals  chloorstUcstof, 
vele  nitroverbindingen  enz.  De  stikstof  werd 
door  BmiUrflord  in  1772  ontdekt,  door  Priêttlmf 
en  jSb;bMl«  onderzocht  en  is  door  X<BooM<0f  nader 
bekend  geworden.  Zy  vormt  met  zuurstof  vyf 
verbindingen:  stikstofoxydnle  (NjO),  stikstof- 
oxyde  (NO),  stikstofbrioxyde  (N^Oj),  stikstof- 
peroxyde  (NOi)  en  stikstofpentoxyde  (N^O.,). 
StïkHofoxydmU  ontstaat,  by  eene  voorzichtige 
verwarming  van  salpeterzuurammonium  NH4 
NOj,  onder  den  invloed  van  zink  of  yzer  op 
zeer  verdund,  kond  salpeterzunr,  zwavellever 
of  zwaveligzunr  op  stikstofoxyde  enz.  Zy  is 
een  klenrloos  gas  met  een  flanw  zoeten  smaak 
en  een  soorteiyk  gewicht  van  1,62.  In  100 
volnmina  water  lossen  by  0^  C.  180,6  —  by 
16''  C.  77,8  volnmina  op.  By  O""  C.  wordt  zy 


768 


STIKSTOF— STILICeO. 


onder  eeaiB  drukking  raa  30  atmotfeereB  tot 
eene  vloeistof  Terdiobt,  die  bg  —  88^  C.  kookt, 
m  —  115''  C.  Tagt  wordt  ea,  metiwaTolkoolitof 
▼ermeagd,  bQ  bet  rerdampea  in  eene  lacbt- 
ledige  raimte  eeae  temperataor  vaa  — 140°  C. 
▼eroonaakt  Dit  g»e  kan  iageademd  wordea, 
oaderboadt  de  Terbianding  en  de  ademba- 
Uoff»  «B  gloeiende  koolstof  ontbrandt  daarin 
aageaoeg  op  deaelfde  wOie  alt  ia  annntof. 
BH  een  langdurig  inademen  Teiooraaakt  bet 
oorsaiaing,  bedwelming,  bewattelooebeid  en 
eindelijk  den  dood.  Staakt  mea  eebter  de 
iaademiag  btf  dea  aanvang  der  bewostelooe- 
beid,  dan  yerdw0nen  al  die  vereebünaelen 
aonder  eenig  nadeel  te  verooraaken.  Derbaive 
beaigt  men  dit  gae  als  bedwelmiagsmiddel  b)| 
kleine  operaties;  insonderbeid  bV  bet  trekken 
▼aa  taadea.  Een  mengsel  vaa  AvolBminastik- 
stofoxydnle  met  1  volnmea  aaarslof  doet  bÜ 
bet  inademen  bedwelming  en  opgeraimdbeid 
(TTool^lunakead  gas)  ontstaan  gedurend  l^s 
lot  2  minuten.  —  SUkttofiwyde  ontstaat  by  de 
werkiag  van  ondersobeidene  metalOB  (koper, 
aüver,  kwikailver  eaa.),  op  salpetersaar,  bO 
bet  Torwarmea  vaa  Qiercblonire  met  salpe- 
lenranr  kaliam  ea  aoutsunr.  Het  is  lüeorloos, 
oagescbikt  voor  de  adembaling,  wordt  by  11°  C. 
onder  eene  drukking  yaa  104  atmoafeerea 
lot  eene  vloeistof  verdiebt,  beeft  een  soorteiyk 
gewicbt  van  1)089,  verbindt  aicb  recbtstreeks 
met  de  inurstof  der  lucbt  onder  vorming  van 
roodbruine  dampen  vaa  stikstofjperozyde,  lost 
by  eene  gemiddelde  temperatuur  <ip  in  20 
Tolnmina  water,  verdraagt  een  boogen  warmte- 
graad  en  onderboudt  de  verbimnding  van 
gloeiend  yaer  en  pbospborus,  terwyi  eene 
kaars  daarin  uitgedoofd  wordt.  Een  mengsel 
van  awavelkoolstofdamp  en  stikstofoxyde  ver- 
brandt met  eeae  blauwe  vlam,  welke  vele  scbei- 
kundig  werkaame  stralen  bevat,  die  by  bet 
pbotograpbeeren  uitstekend  dienst  kunnen  doen 
(lamp  vaa  Sell).  Zink,  yaer,  swavellever  ens. 
redoceeren  stikstofozyde  tot  oxjdule,  —  ka- 
linm  en  gloeiend  koper  redueewen  bet  gebeel 
en  aL  Met  snnrstof  vermengd,  geeft  bet  stik- 
Btol)[»eroz7de.  Het  wordt  door  eeae  oploesiag 
van  yaervitriool  opgeslorpt,  waarby  deae  nage- 
noeg swart  wordt  gekleurd,  en  ook  salpeter- 
anur  neemt  bet  op  en  vormt  daarmede  eene 
blauwe,  groene  of  bruine  vloeistof. — Omtrent 
süksiofiruKDydê  raadplege  men  salpêtmpmmr. 
—  Sükttofperoxvdê  ontstaat,  wanneer  stikstof- 
ozyde in  aanraiÉing  komt  met  auurstof,  by  het 
verbitten  vaa  salpeterznre  aoi^ten,  aooais  lood- 
nitraat,  en,  met  stikstoftriozyde  vermengd,  by 
de  werking  vaa  salpetersuur  op  aetmeel,  sui- 
ker enz.  Het  vormt  by  —20°  C.  kleuriooie 
kristallen,  welke  by  —10°  C.  smelten  tot  eene 
Uebtgele  vloeistof,  die  by  eene  hoogere  tem- 


peritnur  meer  dan  ged  wordt,  b|  15°  C.«^ 
rood,  by  22°  O.  kookt  en  eea  MsnièL 
veisttkkeaden  damp  vormt,  die  by?enqn^ 
allengs  donkerder  wordt  Voegt  aeshffkfr 
bare  stikstofperozyde  y Aond  watoTf  te  « 
leedt  bet  perozyde  in  salpeterignnr  ei  a^ 
tennar,  —  beeft  dat  water  eese  ffmmk 
tessperatuur,  in  salpetersnar  en  itikilofcxik 
doeb  by  aaaweziglürid  van  voldossdeu  ' 
ea  water  gaat  bet  g^eel  over  ionlpel! 
Door  de  lare  reactie  vatt  hetgssisfBdiiip 
toeataad  noeoMle  men  bet  vroeger  oidWM^ 
sMT.  Omtrent  tükttofpmtorfdê  iiid^  n 

Stilet  is  de  naam  vaa  etn  dolk  aatatt 
korte,  dunne  kling. 

Stilfber  Jooh  (If ante  Stèlrio,  Wose 
Joch)  is  de  naam  van  een  bergrug  derlft» 
tiscbe  Alpen  in  Tyrol,  ten  nooidiralaii 
den  Ortler,  op  de  Italiaansehe  greues,  k 
den  boogsten  knnstweg  in  Europa.  Doekf 
van  bet  vlek  StUfli  (St^vio)  in  Tyiol  aetl 
windingen  tot  aaa  de  pashoogte  (2815  Mei 
en  voorts  benedenwaarta  met  38  wiaiici 
in  bet  Branliodal  en  van  bier  verder  tap 
onderscheidene  gaanderyea  naar  het  iil  n 
Worms  (Bormk>)  in  de  ItaUaaasohe  pnt» 
Soadrio.  Deae  weg  is  onder  Keiier  1rm\ 
door  den  boold-ingeniear  Gbrio  IH" 
(1820—1825)  aangelegd,  werd  voortB  (18^ 
1834)  van  Bormio  naar  Lecoo  aso  lietlf 
van  Como  voortgezet  en  dient  alsM  te  ie 
biading  van  Innsbmek  met  Milasa. 

Stilioho  (Flavius),  eenlBomefBiehfdiff 
en  staatsman  en  de  aoon  van  eea  Wiiüi 
die  in  bet  Bomeinsebe  leger  dieade,  wiitBi 
onder  Keizer  Tkeodotius  doox  moed,  bdeüa 
trouw  tot  de  hoogste  eerambten  te  Takls 
en  werd  door  genoemden  Keiser  tot  i^a 
van  syne  nicht  en  pleegdochter  Atm  eis 
voogd  over  syn  aoon  HJomorim  gekoieii,^! 
895  als  elfjarige  knaap  de  tesgels  vsitetk^ 
wind  aanvaardde.  i8/»fia^  deed  4n  Bede&is 
J2«/lMtf  ombrengen,  noodzaakte  in  S96ü«i 
den  koning  der  Ootben,  CMekeoliad  te  * 
ruimen,  dempte  in  898  den  opstaad  Tisffli» 
in  Afrika,  bradit  AUmk  by  ^fnmTaiiifiii 
by  PoUentia  ea  Yeroaa  twee  haiam 
nederlagen  toe,  zoodat  hy  ItaliS  aMrt« 
laten,  en  vernietigde  het  groote  leger i; 
Duitschers  onder  E&tU^t^  nadsthjjM^ 
Faesulae  had  omsingeld.  Daarentegen  vai^ 
niet  in  staat,  GaUifi  te  bescbenneB  tesai^ 
Wandalen  en  Alanen,  die  ia  406  het  lai 
overstroomden,  en  Britanni6,  waarCbi^ 
als  tegenkeixer  was  uitgeroepen,  weder  fli# 
gezag  te  onderwerpen.  Hy  werd  ia  406  ^ 
Olympimt  van  alle  gezag  ontzet  en  te  Biva* 
vermoord. 


LIJ  S  T 


DER 


F>LATEN,    KAARTEN    EN    TEKSTFIGUREN, 

BEHOORENDE  BU  HET  DERTIENDE  DEEL. 


A.  —  Platen. 

Bladz. 

Rome  (het  oude) 37 

Roofdieren  (kremere) 82 

Roofvogels  I 8*3 

RoofvogelB  n 82 

Randyeenasen 187 

Salamanders 202 

Schapenrassen 289 

Schedel  Tan  den  Mensch 298 

Scheiknndig  laboratorium  ......  314 

Scheepstypen  I 353 

Scheepetypen  II 353 

SchUemann*8  opdelvingen 360 

Snelpersen 591 

Spechten 663 

Spectraal-analyse 664 

Spieren  van  den  Mensch 673 

Spinnen  en  doisendpooten 675 

Spoorwegen  I 687 

Spoorwegen  II 687 

Stekelhoidigen 737 

Steltloopers  I 739 

Steltloopers  II 739 

B.  —  Kaarten. 

Enropeesch  Rusland 140 

Saksen  en  de  Thttringsche  Staten ...  185 

Schothmd  (Groot-Britanje  en  Ierland)    .  383 

Spanje  en  Portugal 634 

C.  —  Tekstflgnren. 

De  roerdomp 21 

De  ridderrog 23 

De  gewone  rogge 25 

Het  hedendaagsohe  Rome 40 

De  schedel  van  een  leeaw 81 

De  theeroos 84 

De  boturbonrooB 85 

Rosagallica 86 

De  rosmargn 96 

Roulette 113 

Het  rosenhout 121 

De  gewone  ruit 134 

CarthamoB  tinotorius 167 

Saffraan 167 

De  Bsgoboom 169 

De  Talsche  aago 169 

SaintLonis 180 

OrohiB  morio 204 

SalTia  oflScinalis 806 

Santalom  albnm 231 

San  Francisco 234 

Saponaria  oflBcinalis 250 

Alaoaa  pUchardis 254 

Susafhu  officinalis «266 


Bladz. 

Smilax  manritanica 267 

Schaakspel 286 

Het  schaap 288 

Schedel  1—4 299 

De  gevlekte  scheerling 302 

Eroys  picta 341 

Chelonla  oaoana 342  ' 

Aspergilius  glancns 348 

Trichotheciom  roseom 348 

Graphiam  macrocarpiam 349 

Mystrophorinm  macropas 349^ 

Toniia  plantaginis 34» 

Tomla  carbonaria 34^ 

Acmosporiam  botryoïdeam 349 

De  schol 373 

De  schorpioen 381 

Soorzonera  hispanica. 382 

De  schroef  1—3 397 

Het  schabdier  .    .  » 399^ ' 

Het  kasteel  te  Schwerin 421 

Polygala  senega 454 

Sepia  officinalis 458 

Sesamom  oriëntale 473 

De  Giralda  te  Sevilla 478 

De  sextant  1—2 480- 

Bangkok  .    .' 494 

Alliam  ascalonicum 544^ 

Pranns  spinosa 563 

De  sneenwbai 588 

Sorgham  saccharatam 624 

Sorgham  valgare 624 

Sorrento 625 

De  specht 663 

Spinazie #    •    •  ^75 

Spiraea  Reevesiana 679 

De  spitsmais 682 

De  springkomkommer 692 

Sparrie 694 

Stapelia  orbicalaris 715 

De  steenbok 725 

Saxlfraga  hirsata 726- 

Sigillaria  oculata  . 727 

Sigillaria  Voltzii 727 

Sigillaria  elegans 727 

Sigillariastam  en  wortel 727 

Een  stak  stigmaria 727 

Lepidodendron  Stembergii 728 

Calamites  Moageatii 728 

Asterophyllnm 728 

Sphenophyllam .729 

Verschaiying  der  lagen 729 

Het  stekelvarken 737 

Ster-Anös 745 

Stereometrie  1-7 746—747 

Stereoscoop 747 

Acipenser  rathenas 754 


ThiB  book  should  be  returned  to 
the  Iiibrary  on  or  before  the  last  date 
stamped  below* 

A  üne  of  flve  cents  a  day  is  mcurred 
by  retainmg  it  beyond  the  specified 
time. 

Please  return  pramptly. 


1: 

Ï 

' 

(1 

illniii  i:i 

1 

r 

3   2044    1 

05  239  31 : 

# 


'4 
ff 

I 
I    . 


•  V 


f 


I  • 


.» 


1